Handleiding QUICKSCREEN November 2014 QuickScreen Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV Screener As-I-II-III-IV-V © TelePsy 2014, drs. R. Smit, drs. E. van de Leur, I. Dijksman, mr. M. Essed Inhoud Voorwoord .........................................................................................................................................5 Samenvatting......................................................................................................................................6 1. Inleiding .................................................................................................................................9 2. Achtergronden van de QuickScreen ...................................................................................... 10 2.1 Kenmerken van e-diagnostiek............................................................................................... 10 2.2 De ontwikkeling van de TeleScreen en QuickScreen .............................................................. 10 2.3 Professionele en ethische aspecten ..................................................................................... 11 2.4 Mogelijkheden en beperkingen ............................................................................................ 12 2.5 Het instrument ..................................................................................................................... 14 3. Gebruikers van de QuickScreen ............................................................................................ 15 4. De algemene anamnese ....................................................................................................... 16 4.1 Algemeen ............................................................................................................................ 16 4.2 Algemene anamnese, actuele zorgbehoefte en hulpvraag ................................................... 16 4.3 Stressfactoren (As-IV) .......................................................................................................... 16 4.4 Globaal Algemeen Functioneren (As-V)................................................................................ 17 5. Persoonlijkheidsproblematiek (As-II) .................................................................................... 19 5.1 Algemeen ............................................................................................................................. 19 5.2 Afname en scoring ................................................................................................................ 19 6. Klinische stoornissen (As-I) ................................................................................................... 20 6.1 Algemeen ............................................................................................................................. 20 6.2 Indicaties voor de As-I stoornissen van de DSM-IV ............................................................... 20 6.3 Aanvullende indicaties ......................................................................................................... 24 6.4 Notificatie indicaties ............................................................................................................. 25 6.5 Afwezige indicaties ............................................................................................................... 25 6.6 Afname en scoring ................................................................................................................ 25 7. Verwijsmodel 2014 ............................................................................................................... 27 8. Literatuur ............................................................................................................................. 29 Bijlage A. Vragen van de QuickScreen ........................................................................................... 31 Bijlage B. Verwijscriteria HHM rapport .......................................................................................... 48 Bijlage C. Richtlijnen echelon ........................................................................................................ 50 Bijlage D. Gebruik van de GAF score .............................................................................................. 52 Bijlage E. GAF intervallen en hun betekenis voor de zorgindicering ............................................... 55 Bijlage F. Overzicht DSM-screeners ............................................................................................... 57 Bijlage G. Instructiehandleiding ................................................................................................. 59 Handleiding QuickScreen 3 1. Inloggen op TelePsy ...................................................................................................................... 59 2. Aanmelden van een patiënt .......................................................................................................... 59 3. Overzicht van uw dossier .............................................................................................................. 60 4. Patiënt .......................................................................................................................................... 61 5. Tests ............................................................................................................................................. 61 6. Antwoorden .................................................................................................................................. 62 7. Indicaties ...................................................................................................................................... 62 8. Scores ........................................................................................................................................... 63 9. Zorgaanbieders ............................................................................................................................. 64 10. Verslag ........................................................................................................................................ 66 11. ZorgMail adresboek .................................................................................................................... 67 12. Logboek ...................................................................................................................................... 69 Handleiding QuickScreen 4 Voorwoord E-health wint steeds meer terrein, ook in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Professionals worden uitgedaagd om hun traditionele rol onder de loep te nemen en andere vormen van zorg in hun werkwijze op te nemen. E-health is een goed bereikbare en goedkope variant op de vaak moeilijk toegankelijke en dure face-to-face contacten met een professional. Een bijzondere vorm van e-health is e-diagnostiek. Ook daar zijn de efficiencyvoordelen evident. Ediagnostiek maakt niet alleen gebruik van de voordelen van computergestuurd psychodiagnostisch onderzoek (met behulp van vragenlijsten en psychologische tests), maar ook van de mogelijkheden voor het toepassen van gestandaardiseerde beslisregels bij de diagnostische hypothesevorming, zorgindicering en behandelplanning. Gestandaardiseerde beslisregels dragen bij tot het vergroten van de betrouwbaarheid van deze drie essentiële facetten van de behandeling. Web-based afname voegt daaraan toe dat de patiënt in zijn eigen tijd, vanaf elke locatie (mits verbonden met het internet) en op elk moment, diagnostische vragenlijsten en tests kan invullen. TelePsy is er trots op aan deze belangrijke ontwikkeling in de zorg bij te mogen dragen. Zowel de ontwikkeling van onze screeningsinstrumenten, als de ontwikkeling van onze ROM-portal, mogen zich verheugen in een groeiende en inspirerende belangstelling, zowel in Nederland als daarbuiten. Met de invoering van de Basis GGZ is er veel veranderd in het GGZ landschap. De rol van de huisarts (met praktijkondersteuner GGZ) als poortwachter en behandelaar van lichte tot matige problematiek wordt steeds groter. Voor een verwijzing naar de GGZ is tenminste een vermoeden van een DSM diagnose vereist. Binnen het bestuurlijk akkoord is afgesproken dat ten minste 20% van de Gespecialiseerde GGZ verschuift naar de Generalistische Basis GGZ. Op zowel de huisarts als de GGZ rust de taak om te zorgen voor een goede triage, zodat patiënten direct binnen het juiste echelon en zorgzwaarteproduct worden behandeld. In navolging van de meer uitgebreide TeleScreen hebben wij de verkorte QuickScreen ontwikkeld. Met de QuickScreen kunnen grote groepen patiënten worden gescreend, met uiteenlopende klachten, bij vermoedens van lichte tot matige ernst. De QuickScreen kan worden ingezet door huisartsen, praktijkondersteuners en gespecialiseerde GGZ aanbieders. De afgelopen jaren hebben verschillende professionals en instanties bijgedragen aan de ontwikkeling van onze screeningsinstrumenten, waaronder Stichting Robuust, verscheidene GGZ-instellingen en praktijken, huisartsen, praktijkondersteuners en natuurlijk de medewerkers van TelePsy. Onderzoek van Maastricht University heeft geleid tot verschillende nationale en internationale (wetenschappelijke) publicaties. Wij zijn al deze mensen zeer dankbaar voor hun hulp. Ook de gebruikers hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het verbeteren van onze instrumenten door het delen van hun ervaringen met de ontwikkelaars. Wij zijn blij met elke feedback, positief of negatief, omdat we daarvan kunnen leren en onze instrumenten verbeteren en ontwikkelen tot instrumenten waarmee de zorg beter en goedkoper kan worden, en beschikbaar blijft voor iedereen die zorg nodig heeft. Mr. Marco Essed, directeur TelePsy Handleiding QuickScreen 5 Samenvatting De QuickScreen-HAP en QuickScreen-GGZ zijn zelfrapportage vragenlijsten gericht op de screening van patiënten met een GGZ-hulpvraag. De QuickScreen-HAP kan worden ingezet door de huisarts en POH-GGZ. De QuickScreen-GGZ is bedoeld ter ondersteuning van de GGZ, maar kan ook worden ingezet binnen de huisartsenpraktijk door een POH-GGZ die is opgeleid als psycholoog. Het verschil tussen de QuickScreen-HAP en de QuickScreen-GGZ is dat QuickScreen zich toelegt het kennisniveau van de huisarts conform de NHG standaard. Een specifiek overzicht van de DSM screeners, en welke classificaties worden uitvraagt, treft u aan in bijlage F. Omdat de QuickScreen-HAP en de QuickScreen-GGZ grotendeels overeenkomen wordt vanaf heden gesproken over de QuickScreen, tenzij er verschillen zijn tussen de twee instrumenten. De QuickScreen houdt de assen systematiek van de DSM-IV aan, waarbij elke as verwijst naar een ander kennisdomein. As-I is opgebouwd uit klinische stoornissen en andere aandoeningen of problemen die een reden kunnen zijn voor zorg. As-II bestaat uit persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid. Op As-III worden de somatische aandoening genoteerd. As-IV betreft psychosociale en omgevingsproblemen. Ten slotte is As-V een algehele beoordeling van het psychische functioneren, hierbij gaat het zowel om de ernst van de symptomen alsook de beperkingen in het functioneren. De QuickScreen is ontwikkeld met het doel patiënten te screenen waarbij te verwachten is dat een behandeling binnen de kaders valt van de huisartsen zorg (inclusief POH-GGZ) of Generalistische Basis GGZ. Het instrument is minder geschikt voor patiënten waarbij er sprake is complexe pathologie, of waarbij te verwachten is dat As-II/-III/-IV pathologie (persoonlijkheidsstoornissen, somatische aandoeningen of psychosociale stressfactoren) zal interfereren met een behandeling op As-I (klinische stoornissen). De QuickScreen brengt de actuele zorgbehoefte - de problemen waarvoor de patiënt hulp zoekt, of waarvoor de patiënt is verwezen - en het ervaren niveau van functioneren in kaart. De aanwezigheid van medische, psychosociale en omgevingsproblemen wordt uitgevraagd, omdat deze een belangrijke rol kunnen spelen in het ontstaan of voortbestaan van psychische stoornissen. In navolging van gestructureerde interviews, zoals de SCID-I en de MINI 500, worden stapsgewijze groepen van As-I stoornissen uit de DSM-IV uitgevraagd. Voor As-II geldt dat aan de hand van 9 stellingen wordt gescreend op aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie. Het gaat hierbij om een algemene indicatie voor mogelijke persoonlijkheidsproblematiek en niet om een specifieke persoonlijkheidsstoornis. De QuickScreen is adaptief, dat wil zeggen dat wanneer de patiënt niet voldoet aan de ingangscriteria voor een specifieke indicatie, de vervolgvragen worden overgeslagen en de vragenlijst verder gaat naar het volgende onderwerp. Hierdoor kan de afnametijd van de QuickScreen, ondanks de reikwijdte, kort gehouden worden. Handleiding QuickScreen 6 De QuickScreen-HAP bestaat uit 194 vragen, en de QuickScreen-GGZ bestaat uit 305 vragen, over de DSM-IV criteria. Vragen worden beantwoord door middel van een Ja/Nee, Juist/Onjuist, multiple choice (lengte, gewicht en middelen gebruik) en open eind antwoordformat. Scoring is volledig geautomatiseerd. Wanneer een patiënt voldoet aan de criteria voor een bepaalde stoornis genereert de applicatie de betreffende DSM-IV classificatie. Het gaat hierbij niet om een definitieve DSM-IV classificatie, maar om een indicatie voor een mogelijke classificatie. Met behulp van de aldus verkregen informatie worden indicaties gegenereerd op alle assen van de DSM-IV. De scores van maatschappelijk functioneren, leefsituatie en lichamelijk gezondheid worden grafisch weergegeven. De indicaties uit de QuickScreen dienen getoetst te worden aan andere bronnen van klinische informatie. Bij de scoring wordt onderscheid gemaakt in primaire en secundaire indicaties, aanvullende indicaties en notificaties. Secundaire indicaties zijn indicaties voor bijkomende stoornissen die (waarschijnlijk) het gevolg zijn van een primaire diagnose, zoals bijvoorbeeld een verminderd seksueel verlangen het gevolg kan zijn van een depressieve stoornis. Een aanvullende indicatie betreft informatie over psychopathologie die niet op de assen genoteerd wordt, maar belangrijk kan zijn voor de casusconceptualisatie, zoals paniekaanvallen of ernstige obesitas. In het geval van suïcide gevaar genereert de QuickScreen notificaties welke, indien de gebruiker beschikt over de aanvullende instellingen binnen de TelePsy-applicatie, tevens per e-mail kunnen worden verstuurd aan daartoe aangewezen personen. De QuickScreen kan stoornissen indiceren behorend bij onderstaande hoofdcategorieën: Stoornissen uit de kindertijd Aan middelen gebonden stoornissen Stemmingsstoornissen Angststoornissen Somatoforme stoornissen Eetstoornissen Slaapstoornissen Aanpassingsstoornissen Andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn (relatieproblemen, rouwreactie, identiteitsprobleem, acculturatieprobleem, levensfaseprobleem) Schizofrenie en andere psychotische stoornissen* Seksuele stoornissen* Stoornissen in de impulsbeheersing* *= Alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ Tevens indiceert de QuickScreen de aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie, zonder onderscheid op het niveau van de specifieke stoornis. Handleiding QuickScreen 7 Op basis van de indicaties genereert het systeem een echelonadvies, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende zorgzwaarteproducten binnen de Generalistische Basis GGZ. Het invullen van de QuickScreen neemt 5 tot 15 minuten in beslag, afhankelijk van de hoeveelheid klachten en problemen die de patiënt rapporteert. Handleiding QuickScreen 8 1. Inleiding Voor u ligt de handleiding van de QuickScreen. Doel is de gebruiker bekend te maken met de mogelijkheden van het instrument en behulpzaam te zijn bij het praktische gebruik ervan. De handleiding voorziet niet in algemene psychodiagnostische kennis, maar in het verbinden van deze kennis met een wezenlijk andere vorm van diagnostiek dan tot nu toe gebruikelijk is in de GGZ of in de huisartspraktijk. Informatie wordt verzameld door een applicatie, die deze informatie vervolgens automatisch verwerkt en samenvat in hypotheses. Deze hypotheses – of indicaties voor mogelijke stoornissen – dienen te worden getoetst, gecorrigeerd en/of aangevuld op basis van een persoonlijk contact met de patiënt. Deze persoonlijke nuancering door de hulpverlener, van digitaal gegenereerde indicaties, vormt een belangrijke aanvulling op de e-diagnostiek. In de eerste hoofdstukken van deze handleiding wordt de achtergrond, de kenmerken en ontwikkeling van de QuickScreen beschreven. Aan bod komen de mogelijkheden, maar ook de onmogelijkheden van het instrument. Belangrijk zijn ook de ethische aspecten en de vereiste kwalificaties, waaraan zorgverleners, die met de QuickScreen werken, moeten voldoen. In hoofdstuk 4, 5 en 6 wordt dieper ingegaan op de verschillende onderdelen van het instrument, de indicaties, wijze van afname en scoring. In hoofdstuk 7 wordt een onderbouwing gegeven van de echelon- en productadviezen van het systeem. In de verschillende bijlagen staat belangrijke aanvullende informatie, waaronder een instructiehandleiding van de TelePsy applicatie. Handleiding QuickScreen 9 2. Achtergronden van de QuickScreen 2.1 Kenmerken van e-diagnostiek E-diagnostiek maakt gebruik van tests en vragenlijsten binnen een web applicatie. Gestructureerde Interviews verhogen de betrouwbaarheid en validiteit van het psychiatrisch onderzoek aanmerkelijk, maar worden niet altijd ingezet in verband met de forse tijdinvestering die ze vragen. Afname met behulp van de computer kan de diagnosticus veel kostbare tijd besparen. Met de popularisering van het internet is een volgende stap gezet in de geautomatiseerde afname. In de huidige tijd waarin budgets in de geestelijke gezondheidszorg sterk onder druk staan, lijkt de inzet van e-diagnostiek binnen de huisartspraktijk en GGZ onvermijdelijk. Zeker wanneer het gaat om screenend onderzoek in het kader van de triage en zorgindicering behoort e-diagnostiek tot de meest kosteneffectieve en gebruiksvriendelijke vormen van diagnostiek. In het algemeen stellen mensen zich zeer openhartig op tijdens het invullen van online tests. Er is een groot aantal onderzoeken waaruit blijkt dat mensen geneigd zijn meer informatie over zichzelf prijs te geven aan een computer dan aan een persoon (Davis, 1999; Joinson & Buchanan, 2001; Wallace, 1999). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen zich anoniem wanen bij het invullen van online onderzoek en daardoor de tests minder sociaal wenselijk en meer openhartig invullen dan ze geneigd zijn te doen bij een paper-and-pencil versie van dezelfde test (Joinson, 1999). Of die openhartigheid ook geldt voor patiënten wiens identiteit bekend is bij de e-diagnosticus, is niet wetenschappelijk onderzocht. Buchanan (2000, 2001) wees al meer dan een decennium geleden op de noodzaak voor onderzoek naar de ‘openhartigheidshypothese’, dat is, naar het verschijnsel dat patiënten geneigd zijn op online vragenlijsten een grotere mate van zelfonthulling te laten zien. Ook de ervaring bij TelePsy wijst in die richting. Door Maastricht University is onderzoek gedaan naar de acceptatie van e-diagnostiek met behulp van de TeleScreen, in het kader van de GGZ-triage door huisartsen en ggz-praktijkondersteuners. Deze feasibility study heeft aangetoond dat zowel patiënten als hulpverleners enthousiast zijn over het gebruik van e-diagnostiek. 2.2 De ontwikkeling van de TeleScreen en QuickScreen In 2010 werd door TelePsy een begin gemaakt met de ontwikkeling van een internetapplicatie ten behoeve van triagediagnostiek door de huisarts. Onder triagediagnostiek wordt verstaan: een vorm van screenende diagnostiek bij mensen met psychische klachten en problemen, gericht op het formuleren van hypotheses over mogelijke psychische stoornissen en het inschatten van de zorgbehoefte van de patiënt. Het instrument dat bij de triagediagnostiek ingezet zou worden, diende geschikt te zijn voor gebruik via het internet door verschillende groepen patiënten. Handleiding QuickScreen 10 Voor de ontwikkeling van de TeleScreen werd een aantal van de gangbare instrumenten uit de psychiatrische en psychologische onderzoekspraktijk beoordeeld op hun bruikbaarheid voor triagediagnostiek via het internet. Het ging daarbij niet uitsluitend om zelfrapportage-instrumenten, maar ook om gestructureerde interviews en psychologische tests. Er werd voor gekozen om voor het onderzoek naar de psychiatrische toestandsbeelden de MINI 500 en de SCID-I als inspiratiebron te gebruiken. Aan de hand van de DSM-IV werden vragen geformuleerd die geschikt zijn voor gebruik bij e-diagnostiek. Voor de persoonlijkheidsstoornissen en -trekken werd aan de hand van de kenmerken van de As-II stoornissen van de DSM-IV een lijst ontwikkeld met beweringen over de persoonlijkheid. Voor het in kaart brengen van de psychosociale stress (As-IV problematiek) werd een vragenlijst ontwikkeld met open vragen over een aantal vaste onderwerpen. Op deze wijze wordt door middel van de TeleScreen navraag gedaan naar psychiatrische symptomen nu en in het verleden, naar persoonlijkheidsproblemen, naar de medische status en ontregelende situaties nu en in het verleden, en naar het algemeen niveau (persoonlijk, maatschappelijk en beroepsmatig) van functioneren nu en in het afgelopen jaar. De QuickScreen is ontwikkeld op basis van de TeleScreen met het doel om grote groepen patiënten met uiteenlopende klachten te screenen, bij vermoedens van lichte tot matige problematiek. Om het instrument ook toegankelijk te maken voor de huisartsenpraktijk zijn vragen die niet essentieel zijn voor een snelle triage verwijderd uit het instrument. De vragenlijst is gericht op klachten die gedurende het laatste jaar aanwezig zijn. De QuickScreen is met name geschikt om casuïstiek te triëren waarbij er sprake is van een beperkt aantal stoornissen op As-I en waarbij het niet te verwachten is dat problematiek op As-II, III of IV zal interfereren met de behandeling op As-I. Ingeval van complexe problematiek dient een TeleScreen ingezet te worden (zie bijlage F voor een schematisch overzicht van welke vragenlijst welke problematiek uitvraagt). Hoewel de QuickScreen bedoeld is voor eenvoudiger problematiek, kan het voorkomen dat instrument ingezet wordt bij patiënten waarbij er sprake is van persoonlijkheidspathologie. Voor As-II geldt dat aan de hand van 9 stellingen wordt gescreend op de aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie. Het gaat hierbij om een algemene indicatie voor mogelijke persoonlijkheidsproblematiek en niet om een specifieke persoonlijkheidsstoornis. 2.3 Professionele en ethische aspecten Professionele en ethische aspecten wegen zwaar bij elke vorm van psychologisch of psychiatrisch onderzoek, en zijn zo mogelijk van nog groter belang bij e-diagnostiek. De ethische richtlijnen voor testdiagnostiek zijn ook van toepassing op het gebruik van online tests. Gebruikers dienen zich er rekenschap van te geven dat het wetenschappelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van e-diagnostiek nog weinig instrumenten heeft opgeleverd. De informatie uit het onderzoek met de QuickScreen dient daarom altijd getoetst te worden aan andere bronnen van informatie. Gebeurt dit niet, of onvoldoende, dan lopen patiënten het risico dat er onjuiste conclusies getrokken worden over hun toestand en hun een juiste behandeling onthouden wordt. Elk onderzoeksinstrument, hoe zorgvuldig ook geconstrueerd, kan verkeerd gebruikt worden. De hulpverlener dient zich daarom goed op de hoogte te stellen van het doel, de mogelijkheden en Handleiding QuickScreen 11 beperkingen van de QuickScreen. Het gemak waarmee de QuickScreen ingezet kan worden kan de drempel ongewenst verlagen. Afname van de QuickScreen moet berusten op een bewuste keuze van de hulpverlener en ten dienste staan van de behandeling van de patiënt. Een ander aspect betreft de bespreking van de onderzoeksresultaten met de patiënt. De resultaten dienen persoonlijk door de hulpverlener met de patiënt besproken te worden. Het meedelen aan patiënten van potentieel gevoelige informatie, zonder de mogelijkheid voor een passende opvang, is ethisch niet acceptabel. Hierdoor zou de patiënt geconfronteerd kunnen worden met emotioneel belastende informatie, of met informatie die onvolledig is of vatbaar is voor een verkeerde interpretatie. Ook de financiële voordelen van e-diagnostiek mogen niet ten koste gaan van het belang van de patiënt. Kosteneffectiviteit houdt een zorgvuldige afweging in van de zorgbehoefte van de patiënt en de beschikbare middelen voor diens behandeling. Tenslotte dient de hulpverlener garant te staan voor een juiste omgang met de privacy van de patiënt en de resultaten van het onderzoek uitsluitend beschikbaar te stellen aan derden als vooraf toestemming daartoe is verleend door de patiënt. 2.4 Mogelijkheden en beperkingen De gebruiker moet op de hoogte zijn van de mogelijkheden en beperkingen van de QuickScreen en de omstandigheden waaronder deze ingevuld dient te worden, teneinde betrouwbare indicaties te krijgen. In het algemeen stellen mensen zich zeer openhartig op tijdens het invullen van online tests. Dit biedt mogelijkheden voor het efficiënt opsporen van pathologie onder zowel de normaalpopulatie als onder reeds bekende patiëntpopulaties. Onderzoek met de QuickScreen is gebaseerd op de zelfbeoordeling van de patiënt over zijn functioneren. Dit maakt het onderzoek kwetsbaar voor al dan niet opzettelijke vervorming van de informatie door de patiënt. De gebruiker dient er van op de hoogte te zijn dat een screeningsvragenlijst per definitie sensitief is. Men wil immers geen stoornissen missen. Dit houdt echter in dat niet iedere stoornis, die door de QuickScreen is gegenereerd, ook op de patiënt van toepassing is. Onderzoek bij de TeleScreen wijst uit dat ongeveer 25% van de gegenereerde stoornissen moet worden aangescherpt of verwijderd. Daarom is de QuickScreen doorgaans niet het enige instrument waarmee bepaald wordt welke zorg de patiënt nodig heeft. Ook andere beoordelaars en beoordelingsmomenten, zoals het contact met de zorgverlener en/of aanvullende specialistische tests, dienen als toets voor de indicaties die zijn gegenereerd door de QuickScreen. Iedere aanpassing van de indicaties zal automatisch leiden tot een eventuele bijstelling van het echelonadvies of zorgzwaarteproduct. Niet elke patiënt leent zich voor toepassing van de QuickScreen. Met de QuickScreen kunnen patiënten met een leeftijd vanaf 16 jaar die de Nederlandse taal beheersen en een leesniveau Handleiding QuickScreen 12 hebben van tenminste zes schoolse jaren (een afgeronde basisschool) worden onderzocht. De hulpverlener dient na te gaan of de patiënt in staat is de inhoud van de vragen te begrijpen en op zichzelf toe te passen. Dit kan problematisch zijn bij: Mensen met een laag verbaal IQ Mensen met een leesstoornis Mensen uit een andere cultuur Emotioneel ernstig gedepriveerde mensen Mensen uit een andere cultuur en die vrij recent in Nederland zijn komen wonen, kunnen de vragen interpreteren vanuit een culturele achtergrond, die sterk kan afwijken van de gehanteerde normgroep. Dit kan de betrouwbaarheid van het onderzoek nadelig beïnvloeden. Ook de klinische toestand van de patiënt kan een betrouwbare invulling van de QuickScreen nadelig beïnvloeden. Voor patiënten met een concentratiestoornis kan het invullen van vragenlijsten een langdurige en eentonige opgave zijn. Ook erg angstige of geagiteerde mensen vinden het vaak moeilijk om vragenlijsten in één keer af te ronden. Het is geen probleem om de invulling zo nodig kort te onderbreken, zodat de patiënt zich daarna weer beter op de vragen kan concentreren. Het is wel van belang om de QuickScreen op dezelfde dag in te vullen. Bij extreem angstige of psychotische mensen kunnen de vragen soms te bedreigend overkomen en is het onmogelijk de QuickScreen af te ronden. In verband met gevaar voor overbelasting kunnen deze patiënten beter niet met behulp van de QuickScreen onderzocht worden. Ten slotte zijn bij antisociale en narcistische patiënten, en patiënten die om andere redenen niet in staat zijn kwetsbaarheden bij zichzelf te onderkennen en hierover te rapporteren, bijvoorbeeld verwarde patiënten, zelfbeoordelingen van maar zeer beperkte waarde. Een andere voorwaarde voor een betrouwbaar onderzoeksresultaat is dat de patiënt de vragenlijsten kan invullen in een rustige omgeving, waarin hij niet wordt afgeleid en zich niet onder druk gezet voelt om vragen in een bepaalde richting te beantwoorden. Wanneer de hulpverlener twijfels heeft omtrent de condities waaronder de patiënt aan de QuickScreen zal werken, dient de afname heroverwogen te worden. Het is ook van belang om na te gaan welke attitude de patiënt heeft ten opzichte van het onderzoek. Een onwelwillende patiënt zal de vragenlijsten in het algemeen niet gemotiveerd en niet betrouwbaar invullen. Vaak is het goed informeren van de patiënt over het doel en de werkwijze van de QuickScreen al voldoende. Zeker in de context van een langdurige behandelrelatie - zoals gebruikelijk in de huisartssetting - is de patiënt doorgaans goed te overtuigen van het belang van een openhartige en eerlijke zelfrapportage voor een juiste behandelkeuze. Maar ook bij gebruik aan de poort van de GGZ is de patiënt in het algemeen gemakkelijk te overtuigen van het belang van de QuickScreen teneinde in het juiste zorgprogramma te komen. Handleiding QuickScreen 13 Men mag er niet zonder meer van uit gaan dat web-based versies van psychologische tests hetzelfde in kaart brengen als paper-and-pencil varianten. Helaas zijn op dit moment nog weinig diagnostische instrumenten onderzocht op hun betrouwbaarheid en validiteit bij het gebruik via het internet. Ook het onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van zowel de TeleScreen als de QuickScreen verkeert nog in de onderzoeksfase. Desalniettemin zijn de eerste resultaten veelbelovend. In het licht van bovenstaande moet erop gewezen worden dat de QuickScreen geen definitieve DSM-IV diagnoses afgeeft, maar uitsluitend indicaties voor een mogelijke diagnose. Voorzichtigheid bij de interpretatie van de diagnostische informatie is dan ook geboden. 2.5 Het instrument Afname van de QuickScreen vereist enige ervaring met het gebruik van een computer. Het instrument is bedoeld voor het screenen van patiënten die zich melden met psychische klachten en patiënten met somatische klachten waarbij gedacht wordt aan een psychische oorzaak. De QuickScreen richt zich op alle facetten die een reden voor zorg kunnen zijn, geïntegreerd in een web-based applicatie. De QuickScreen bestaat uit de volgende onderdelen: Algemene anamnese, somatische aandoeningen, psychosociale en omgevingsfactoren en globaal algemeen functioneren (GAF); Persoonlijkheidsproblematiek (algemeen); Klinische stoornissen en andere aandoeningen die reden voor zorg kunnen zijn. De QuickScreen betreft een vragenlijst met een variabel aantal vragen, bestaande uit vragen in ‘JaNee’, ‘Juist-Onjuist’ vorm, multiple choice en open vragen.. De QuickScreen is adaptief, dat wil zeggen dat antwoorden op voorgaande vragen bepalen welke volgende vraag wordt gepresenteerd. Hierdoor worden er geen onnodige items gepresenteerd en wordt de benodigde informatie op een zo efficiënt mogelijke manier verkregen. Wanneer de patiënt niet voldoet aan de noodzakelijke ingangscriteria , en er dus niet (meer) aan een bepaalde indicatie kan worden voldaan, wordt de vragen set afgebroken en wordt vervolgd met een volgend onderwerp. Aan de hand van de gerapporteerde informatie worden hypotheses gegenereerd en geclassificeerd volgens het DSM-IV classificatiesysteem en wordt een inschatting gemaakt van de zorgbehoefte van de patiënt. Het invullen van de volledige QuickScreen neemt 5 tot 15 minuten in beslag, afhankelijk van de hoeveelheid klachten en problemen die de patiënt rapporteert. TelePsy is ontwikkelaar van zowel de QuickScreen, als de meer uitgebreide TeleScreen. Voor een schematisch overzicht van welke vragenlijst welke stoornissen uitvraagt, zie bijlage F. Handleiding QuickScreen 14 3. Gebruikers van de QuickScreen Huisartsen, praktijkondersteuners (POH GGZ en POH S), bedrijfsartsen, zelfstandig gevestigd psychologen en psychiaters, maar ook algemene en gespecialiseerde GGZ-instellingen en ziekenhuizen kunnen gebruik maken van de QuickScreen. In tegenstelling tot de TeleScreen en QuickScreen GGZ, kan de QuickScreen-HAP ingezet worden door professionals die geen uitputtende kennis hebben van de psychopathologie en psychiatrische stoornissen. Enige kennis van de GGZ is wel vereist, vergaande onwetendheid is op zijn minst ongewenst en onverantwoord. De onderzoeksprocedure vereist dat de gebruiker de informatie uit de QuickScreen-HAP evalueert in het directe patiëntcontact en vervolgens de conclusies met de patiënt bespreekt. Hiervoor is enige kennis nodig van psychopathologie en psychiatrische diagnoses. Voor de QuickScreen-GGZ geldt dat de zogenaamde primaire gebruiker dient bekend te zijn met het state-of-the-art psychologisch en psychiatrisch onderzoek en met de ontwikkelingen binnen de ediagnostiek. Voor de secundaire gebruiker, bijvoorbeeld een verwijzer, is dit minder het geval, maar is vergaande onwetendheid op zijn minst ongewenst en onverantwoord. De onderzoeksprocedure vereist dat de gebruiker de informatie uit de QuckScreen-GGZ toetst in het directe patiëntcontact en vervolgens de conclusies met de patiënt bespreekt. Hiervoor is ruime kennis nodig van psychopathologie en psychiatrische diagnoses. Handleiding QuickScreen 15 4. 4.1 De algemene anamnese Algemeen De algemene anamnese is bedoeld om de actuele zorgbehoefte - de problemen waarvoor de patiënt hulp zoekt of waarvoor de patiënt is verwezen - en het ervaren niveau van functioneren in kaart te brengen. Medische, psychosociale en omgevingsproblemen kunnen een belangrijke rol kunnen spelen in het ontstaan of voortbestaan van psychische stoornissen. Deze klachten dienen bij de behandelindicering in overweging te worden genomen. De 12 items zijn verdeeld over 5 (sets van) vragen: vragen naar de leefsituatie en de actuele zorgbehoefte; vragen naar de huidige medische status; vragen naar de huidige psychische problemen; vragen naar stressfactoren; vragen naar het algemeen functioneren. Met behulp van de aldus verkregen informatie worden hypotheses gegenereerd op As-III, IV en V. 4.2 Algemene anamnese, actuele zorgbehoefte en hulpvraag In dit deel van de vragenlijst noteert de patiënt informatie over de hulpvraag. Het komt vaak voor dat patiënten op de QuickScreen problemen noteren die nog niet bij de hulpverlener bekend waren. De redenen hiervoor zijn van diverse aard. Soms is het de patiënt onvoldoende gelukt om in de beperkt beschikbare tijd de ervaren problemen afdoende te beschrijven, of resulteert het contact met de hulpverlener niet in een gedeelde probleembeschrijving. Ook komt het voor dat de patiënt in een eerste gesprek nog niet ‘zo ver is’ om het werkelijke probleem boven tafel te leggen en gebeurt dit pas bij de invulling van de QuickScreen. Dit kan zich onder andere voordoen bij middelenmisbruik en seksueel misbruik, maar ook bij andere vormen van ernstige psychiatrie, die schuld- of schaamte beladen zijn. 4.3 Stressfactoren (As-IV) In deze sectie noteert de patiënt de factoren die volgens hem van invloed zijn of zijn geweest op zijn huidige disfunctioneren. Er wordt onderscheid gemaakt in: Problemen binnen de primaire steungroep, zoals gezondheidsproblemen bij of overlijden van een gezinslid, vervreemding van gezinsleden of scheiding, problemen rond nieuwe gezinssamenstelling, over bescherming, emotionele of fysieke verwaarlozing, seksueel of lichamelijk misbruik, en alle andere problemen die zich kunnen voordoen in het huidige gezin of hebben voorgedaan in het gezin van herkomst. Handleiding QuickScreen 16 4.4 Problemen binnen de sociale omgeving, zoals ontbreken van een sociaal netwerk, overlijden of ander verlies van vrienden, tekortschieten van maatschappelijke steun, eenzaamheid, discriminatie, problemen met aanpassen aan een andere cultuur of aan een andere levensfase. Problemen met onderwijs of scholing, zoals studieproblemen, ongeschikt type onderwijs, ernstige demotivatie, fysiek, geografische, financiële belemmeringen om onderwijs of scholing te volgen. Problemen met werk, zoals dreiging werk te verliezen of werkloosheid, moeilijke werkomstandigheden, onvrede met het soort werk, onenigheid op het werk. Problemen met wonen, zoals dakloosheid, slechte behuizing, onveilige woonomgeving, onenigheid met buren of huisbaas. Financiële problemen, zoals onvoldoende financiële middelen, armoede. Problemen met de toegankelijkheid van gezondheidszorgdiensten, zoals onvoldoende beschikbaarheid of bereikbaarheid, problemen met ziektekostenverzekering. Problemen met justitie en politie of met de misdaad, zoals arrestatie, gevangenneming, slachtoffer van een misdrijf. Andere psychosociale en omgevingsproblemen, zoals oorlogen, natuurrampen, door mensen veroorzaakte rampen en andere vijandelijkheden. Globaal Algemeen Functioneren (As-V) De QuickScreen vraagt ook om een zelfinschatting van het algemeen niveau van functioneren. Het gaat om een algemene inschatting die is afgeleid van het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren. De beperkingen die het gevolg zijn van lichamelijk functioneren of van omgevingsfactoren worden niet meegenomen in de vaststelling van de GAF. Uitgegaan wordt van de ernst-bepaling zoals die in de categorieën van DSM-IV GAF schaal is weergegeven. In bijlage D treft u een praktische handleiding voor het gebruik van GAF-scores. Voor een overzicht van 10 DSM-IV GAF schalen, en hun betekenis voor de zorgindicering, ziet u bijlage E in. Om de betrouwbaarheid van de antwoorden van de patiënt te verhogen zijn de 10 GAF categorieën vertaalt naar 5 lijdensdruk categorieën, toegelicht met praktische voorbeelden. Hoe lager het interval, hoe intensiever de zorgbehoefte. Omdat het gaat om een zelfinschatting kan de aangegeven ernst niet leidend zijn voor de zorgindicering. Zowel (veel) te hoge inschattingen als (veel) te lage inschattingen komen voor. Het gaat echter ook om een maat voor het zelfinzicht van de patiënt te verkrijgen. Bovendien is het in de DSM-IV GAF systematiek niet zo dat ernst en niveau van functioneren altijd met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Advies is dat bij een verschil in overeenstemming de diagnosticus zich bij de beoordeling laat leiden door de ernstigste van de twee, d.w.z. door de ernst van de symptomatologie wanneer deze het laagste is, of door het niveau van functioneren, wanneer dit opvallend lager is dan de ernst van de symptomen. Zo moet de GAF-beoordeling van iemand met matige psychische verschijnselen, maar die bijvoorbeeld door overmatig middelengebruik vrienden, werk, en familie heeft verloren onder de 40 vastgesteld worden. In de lijdensdruk categorieën zou zich dit vertalen in zeer hoge lijdensdruk. Handleiding QuickScreen 17 Lijdensdruk intervallen en hun betekenis voor de zorgindicering Geen lijdensdruk (GAF 71-100) Mensen met deze score hebben geen, of voorbijgaande symptomen, of alleen passende reacties op psychosociale stressfactoren (bijvoorbeeld concentratieproblemen na een familieruzie). Deze mensen functioneren over het algemeen goed op alle terreinen. Ze zijn belangstellend en betrokken bij een groot aantal activiteiten, beschikken over effectieve sociale vaardigheden, zijn in het algemeen tevreden met hun bestaan en hebben niet meer dan alledaagse problemen of zorgen. Behandeling binnen de GGZ is niet aan de orde. In het algemeen worden deze mensen aangezet tot (verbetering van) de zelfzorg, al dan niet gecombineerd met ‘watchful waiting’. N.B. Het is opmerkelijk als een (verwezen of zelf verwezen) patiënt aangeeft op een dergelijk hoog niveau te functioneren. Lichte lijdensdruk (GAF 61-70) Enkele lichte symptomen of enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Het functioneren is in het algemeen redelijk, en de persoon heeft enkele betekenisvolle contacten. Maar hoewel deze patiënten in staat zijn tot werken en het onderhouden van relaties met anderen, zijn er vaak wel conflicten op deze gebieden. Meestal kan met een korte behandeling al snel resultaat geboekt worden. Matige lijdensdruk (GAF 51-60) Matig ernstige symptomen of matig ernstige problemen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of op school. Deze lijdensdruk interval wordt ook gezien bij patiënten met langdurige karakterpathologie, waarbij intensievere behandeling nodig is dan wanneer het uitsluitend lijkt te gaan om een As-I stoornis, maar waarin wel kan worden volstaan met een ambulante behandeling. Hoge lijdensdruk (GAF 41-50) Veel en ernstige symptomen of ernstige beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Ze kunnen problemen hebben met het algemeen dagelijks functioneren, of met het behouden van werk of intieme vrienden. Ze kunnen worstelen met drugsmisbruik of ernstige impulsiviteit op andere gebieden, en hebben ernstige problemen met het behouden van stabiliteit. Ze zijn in het algemeen niet geschikt voor een kortdurende behandeling. Er zal vaak een tweesporenbeleid gevolgd moeten worden, waarbij het opbouwen van coping vaardigheden gecombineerd wordt met symptomatische behandeling. Ook moet medicatie vaker overwogen worden, aangezien veel van de ernstige As-I stoornissen (bijv. bipolaire I stoornis, schizofrenie, ernstige ADHD) beter reageren op medicatie. Meestal zijn deze patiënten nog wel in staat buiten de kliniek te blijven. Zeer hoge lijdensdruk (GAF 1-40) Enige tot ernstige beperkingen in het denken, de realitytesting of in de communicatie, of belangrijke beperkingen op verschillende terreinen zoals werk, school, gezins- of familierelaties. Deze mensen zijn niet in staat om te werken of anderszins aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Er is vaak sprake van ernstige zelfverwaarlozing en verwaarlozing van het gezin. Klinische behandeling of opname kan overwegen worden. Mensen in deze categorie hebben meestal klinische behandeling nodig of een anderszins gesuperviseerde omgeving. Handleiding QuickScreen 18 5. Persoonlijkheidsproblematiek (As-II) 5.1 Algemeen Persoonlijkheidstrekken zijn duurzame patronen in het waarnemen, denken en ervaren van zichzelf en de omgeving, die tot uitdrukking komen op een breed terrein van sociaal en persoonlijk functioneren (APA, 2000). Wanneer de trekken een star en disfunctioneel patroon van denken, voelen en waarnemen van zichzelf en de omgeving met zich meebrengen, spreken we van een persoonlijkheidsstoornis. Ook bij de behandeling van een As-I of As-III stoornis is het nodig rekening te houden met belemmerende persoonlijkheidsfactoren. Zonder deze kennis is het niet mogelijk een effectieve en efficiënte behandelstrategie te selecteren, noch het behandelresultaat op zijn waarde te beoordelen. Kortom, screenend persoonlijkheidsonderzoek kan van meerwaarde zijn bij de behandelindicering, omdat het aanwijzingen geeft voor de haalbaarheid en effectiviteit van die behandeling, gegeven de persoonlijkheid van de patiënt en omdat het patiënten kan helpen bij het verbeteren van het persoonlijk en interpersoonlijk functioneren. 5.2 Afname en scoring Bij de screenings op As-II geldt, dat aan de hand van 9 stellingen, verdeeld over 6 items, wordt gescreend op aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie. Bij drie items wordt een verdiepende vraag gesteld om te benadrukken dat het dient te gaan om patroon dat tenminste 5 jaar aanwezig is. Indien de patiënt voldoet aan twee items komt een indicatie van persoonlijkheidsproblematiek naar voren. Het gaat hierbij om een algemene indicatie voor mogelijke persoonlijkheidspathologie en niet om een specifieke persoonlijkheidsstoornis. Op basis van de QuickScreen alleen kunnen vermoedens van persoonlijkheidspathologie niet worden bevestigd of verworpen. Eventueel verdiepend (screenend) onderzoek met behulp van een TeleScreen (DS-2), of persoonlijkheidsonderzoek binnen de Gespecialiseerde GGZ is geïndiceerd. Als voorafgaand aan de screening reeds vermoedens zijn van persoonlijkheidspathologie, dient de zorgverlener in plaats van de QuickScreen de TeleScreen af te nemen. Handleiding QuickScreen 19 6. Klinische stoornissen (As-I) 6.1 Algemeen Het laatste onderdeel van het instrument screent op de belangrijkste psychiatrische aandoeningen en andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn. De vragen worden gesteld in een ‘ja-nee’ format en zijn afgeleid van de criteria die in de DSM-IV gehanteerd worden voor het vaststellen van een bepaalde psychische stoornis. Er wordt onderscheid gemaakt in primaire en secundaire stoornissen. Daarnaast kan de QuickScreen verschillende aanvullende indicaties genereren. Van een secundaire stoornis is sprake als deze onderdeel vormt van een primaire indicatie, die reeds door het instrument is vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een slaapstoornis, terwijl er reeds een depressie is vastgesteld. Binnen de applicatie worden primaire stoornissen in het zwart weergegeven en secundaire stoornissen in het grijs. De aanvullende indicaties zijn bedoeld om een compleet beeld te geven van de klachten van een patiënt, maar geen directe indicatie in het kader van de DSM-IV vormen. De vragenlijst is ‘zelfdenkend’, dat wil zeggen dat wanneer de patiënt niet voldoet aan de noodzakelijke ingangscriteria voor een specifieke diagnose, de vervolgvragen die bij de beoogde diagnose horen, worden overgeslagen. De applicatie gaat dan door naar de vragen behorend bij een volgende diagnose. Op deze manier kan de afnametijd, ondanks de reikwijdte van de vragenlijst, bijzonder kort gehouden worden. De QuickScreen leent zich voor toepassing in de huisartspraktijk en in de GGZ (zelfstandig gevestigden en instellingen), waar niet meteen behoefte is aan specialistisch onderzoek ‘in de diepte’, maar waar men door middel van een ‘breedband’ onderzoek ook bijvoorbeeld aan middelen gebonden stoornissen in beeld wil krijgen, ten behoeve van de toeleiding naar een korte interventie, specialistische behandeling of nader onderzoek. De stoornissen wordt uitsluitend uitgevraagd op huidige aanwezigheid. 6.2 Indicaties voor de As-I stoornissen van de DSM-IV De QuickScreen vraagt naar de volgende stoornissen: Stoornissen die meestal voor het eerst op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in adolescentie gediagnosticeerd worden o Aandachtstekortstoornissen en gedragsstoornissen Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type Handleiding QuickScreen 20 o Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend hyperactiefimpulsief type Tic-stoornissen Stoornis van Gilles de la Tourette* Aan middelen gebonden stoornissen o Alcohol gerelateerde stoornissen Alcoholafhankelijkheid Misbruik van alcohol o Amfetamine gerelateerde stoornissen Amfetamineafhankelijkheid Misbruik van amfetamine o Cannabis gerelateerde stoornissen Cannabisafhankelijkheid Cannabismisbruik o Cocaïne gerelateerde stoornissen Cocaïneafhankelijkheid Misbruik van cocaïne o Hallucinogeen gerelateerde stoornissen Hallucinogeenafhankelijkheid Misbruik van hallucinogeen o Stoornissen gerelateerd aan afhankelijkheid van een vluchtige stof Afhankelijkheid van een vluchtige stof Misbruik van een vluchtige stof o Opioïde gerelateerde stoornissen Afhankelijkheid van opioïde, Misbruik van opioïde o Fencyclidine gerelateerde stoornissen Afhankelijkheid van fencyclidine Misbruik van fencyclidine o Sedativum, hypnoticum of anxiolyticum gerelateerde stoornissen Afhankelijkheid van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum Misbruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum o Andere (onbekende) aan middelen gebonden stoornissen Afhankelijkheid van een ander middel Misbruik van een ander middel Schizofrenie en andere psychotische stoornissen o Schizofrenie Schizofrenie* Schizofreniforme stoornis* Kortdurende psychotische stoornis* Handleiding QuickScreen 21 Psychotische stoornis NAO* Stemmingsstoornissen o Depressieve stoornissen Depressieve stoornis, eenmalige episode Dysthyme stoornis Depressieve stoornis NAO o Bipolaire stoornissen Bipolaire I stoornis* Bipolair I stoornis, laatste episode depressief* Bipolaire II stoornis* Bipolair II stoornis, huidig depressief* Angststoornissen Paniekstoornis zonder agorafobie Paniekstoornis met agorafobie Sociale fobie Specifieke fobie Obsessieve-compulsieve stoornis Posttraumatisch stressstoornis Gegeneraliseerde angststoornis Somatoforme stoornissen Somatoforme stoornis Ongedifferentieerde somatoforme stoornis Somatoforme stoornis NAO Pijnstoornis gebonden aan psychische factoren, acuut Pijnstoornis gebonden aan psychische factoren, chronisch Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening, acuut Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening, chronisch Hypochondrie Stoornis in de lichaamsbeleving* Seksuele stoornissen en genderidentiteitsstoornissen Stoornissen in seksueel verlangen* Seksuele stoornis met verminderd verlangen* Seksuele aversiestoornis* Seksuele opwindingsstoornis* Erectiestoornis* Handleiding QuickScreen 22 Eetstoornissen Orgasmestoornissen* Orgasmestoornis bij de man* Orgasmestoornis bij de vrouw* Voortijdige ejaculatie* Seksuele-pijnstoornissen* Dyspareunie* Vaginisme* Seksuele stoornis niet anderszins omschreven* Parafilieën* Parafilie (NAO)* Genderidentiteitsstoornis* Anorexia nervosa* Bulimia nervosa, niet-purgerend type Bulimia nervosa, purgerend type Eetstoornis NAO Slaapstoornissen Dyssomnia`s* Primaire insomnia Primaire hypersomnia Narcolepsie* Slaap gebonden ademhalingsstoornis* Parasomnia´s* Nachtmerries* Pavor nocturnus* Slaapwandelen* Andere slaapstoornissen* Stoornissen in de impulsbeheersing Periodiek explosieve stoornis* Kleptomanie* Pyromanie* Pathologisch gokken* Trichotillomanie* Stoornis in de impulsbeheersing NAO* Aanpassingsstoornissen Aanpassingsstoornis *= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ Handleiding QuickScreen 23 6.3 Aanvullende indicaties De volgende aanvullende indicaties komen naar voren bij de DS-1: Aan middelen gebonden stoornissen o Amfetamine gerelateerde stoornissen Gebruik van amfetamine, huidige episode o Cannabis gerelateerde stoornissen Gebruik van cannabis, huidige episode o Cocaïne gerelateerde stoornissen Gebruik van cocaïne, huidige episode o Hallucinogeen gerelateerde stoornissen Gebruik van hallucinogeen, huidige episode o Stoornissen gerelateerd aan afhankelijkheid van een vluchtige stof Gebruik van een vluchtige stof, huidige episode o Opioïde gerelateerde stoornissen Gebruik van opioïde, huidige episode o Fencyclidine gerelateerde stoornissen Gebruik van fencyclidine, huidige episode o Sedativum, hypnoticum of anxiolyticum gerelateerde stoornissen Gebruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum, huidige episode o Andere (onbekende) aan middelen gebonden stoornissen Gebruik van een ander middel, huidige episode Angststoornissen Paniekaanvallen Paniek aanvallen met gelimiteerde symptomen, huidige episode Schizofrenie en andere psychotische stoornissen Aan criterium A voor schizofrenie wordt momenteel voldaan* Aanwijzingen voor organische oorzaak psychotisch symptoom* Psychotische kenmerken houden mogelijk verband met een stemmingsstoornis* Eetstoornissen Ondergewicht Lichte Obesitas Matige Obesitas Ernstige Obesitas Morbide Obesitas *= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ Handleiding QuickScreen 24 6.4 Notificatie indicaties Hoewel het afgeraden wordt om in crisissituaties de QuickScreen in te zetten, kan het toch voorkomen dat patiënten bij het invullen van de vragenlijst aangeven in crisis te zijn. De volgende notificaties kunnen door de QuickScreen, naar aanleiding van de antwoorden van de patiënt, worden gegenereerd: Acuut suïcide risico Hoog suïcide risico Psychotische kenmerken* *= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ De notificaties worden afgegeven wanneer de patiënt positief geantwoord heeft op een aantal kritieke items, die opgevat worden als tekenen van suïcidaliteit. De applicatie kan in dat geval een email versturen naar een door de hulpverlener opgegeven e-mailadres. Op grond daarvan kan de hulpverlener besluiten direct contact op te nemen met de patiënt en niet af te wachten tot het geplande patiëntcontact. Naast suïcidenotificaties geeft de QuickScreen-GGZ ook apart notificaties af voor de aanwezigheid van een psychotische kenmerken. 6.5 Afwezige indicaties Klinische stoornissen die moeilijk te screenen zijn aan de hand van enkel het zelfbeoordelingsinstrument zijn niet in de QuickScreen opgenomen. Het gaat om: Communicatiestoornissen Autisme Spectrum stoornissen Mentale retardatie Cognitieve stoornissen Nagebootste stoornissen Dissociatieve stoornissen Schizofrenie en andere psychotische stoornissen* Bipolaire stoornissen* Seksuele stoornissen en genderidentiteitsstoornissen* Stoornissen in de impulsbeheersing* *= wel uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ 6.6 Afname en scoring De vragenlijst is adaptief, dat wil zeggen dat antwoorden op de ingangsvragen bepalen of en welke vervolgvragen worden afgenomen. Als aan een bepaalde indicatie niet (meer) kan worden voldaan gaat de vragenlijst verder naar het volgende onderwerp. De vragenlijst kan in eigen tempo ingevuld Handleiding QuickScreen 25 worden, er is geen tijdsdruk. De gemiddelde afnameduur ligt rond de 5 minuten, maar kan afhankelijk van het aantal gerapporteerde klachten en problemen oplopen tot 10 minuten. Scoring en interpretatie zijn geautomatiseerd. Aan de hand van de scores worden indicaties afgegeven voor mogelijke As-I stoornissen. Zo mogelijk wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en aanvullende indicaties om een mogelijke samenhang tussen verschillende stoornissen te verduidelijken en aan te geven op welke stoornis(sen) een eventuele behandeling zich moet richten. Handleiding QuickScreen 26 7. Verwijsmodel 2014 In opdracht van het VWS heeft Bureau HHM objectieve criteria beschreven voor een uniforme zorgtoewijzing binnen de nieuwe zorg producten. U treft een samenvatting van deze verwijscriteria aan in bijlage B. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 echelons: de huisarts (inclusief POH-GGZ), de Generalistische Basis GGZ en de Gespecialiseerde GGZ. Binnen de Generalistische Basis GGZ wordt onderscheid gemaakt tussen 4 zorgzwaarte producten: kort, middel, intensief en chronisch. Op basis van het totaal beeld van aard en ernst van de problematiek, het risico en beloop van de klachten, bepaalt het systeem welk echelon/product het beste aansluit bij de klachten van de patiënt. Een schematisch overzicht van het verwijsmodel treft u aan in bijlage C. Aanvullend geldt, dat als er uitsluitend indicaties naar voren komen op As-IV maatschappelijk werk wordt geadviseerd en als er helemaal geen indicaties naar voren komen, het systeem geen verwijzing of zelfhulp adviseert. Onderstaand treft u de verschillende adviezen aan die het systeem kan genereren: Geen vervolgtraject/zelfhulp Maatschappelijk werk Huisartsenzorg met praktijkondersteuner GGZ Generalistische Basis GGZ o Kort o Middel o Intensief o Chronisch Gespecialiseerde GGZ Voor het grootste deel zijn de criteria van Bureau HHM duidelijk en is er niet of nauwelijks discussie mogelijk over de invulling ervan. Echter op bepaalde punten is er ruimte voor eigen interpretatie. Zoals het product chronisch. Iedere zorgprofessional heeft een algemeen idee van wat er bedoeld wordt met chronische problematiek. Echter in een geautomatiseerd verwijsmodel volstaat een algemeen idee niet. Is er bij een patiënt die 5 jaar met dezelfde klachten rondloopt sprake van chronische problematiek, of na 10 jaar? Er zijn, voor zover ons bekend, geen wetenschappelijke criteria en/of definities die aangeven wanneer er sprake is van chronische problematiek. Binnen de applicatie is chroniciteit geïndiceerd wanneer het probleem al meer dan 5 jaar aanhoudt en er al 3 of meer behandeling zijn geweest. Daarnaast moet er sprake zijn van een ontwikkelingsstoornis, persoonlijkheidsstoornis, bipolaire stoornis of schizofrenie. Het systeem zal geen chroniciteit indiceren bij bijvoorbeeld een depressie of angststoornis. Ook op een ander punt hebben wij eigen invulling moeten geven aan de richtlijnen uit het HHM rapport. Zo hebben wij een onderscheid gemaakt tussen het mogelijk interfereren van As-II enerzijds en As-III/-IV anderzijds, met een behandeling op As-I. Bij As-III/-IV is niet in alle gevallen sprake van ernstige problematiek die interfereert met de behandeling van As-I problematiek. Denk bijvoorbeeld aan mensen die aangeven dat ze financiële problemen hebben omdat zij moeilijk kunnen rondkomen, maar nog geen schulden hebben. Of patiënten die aangaven te lijden aan lichamelijke Handleiding QuickScreen 27 aandoening, waarbij het enkel gaat om terugkerende hoofdpijn. Beiden zeer vervelend, maar zeker geen reden voor een verwijzing naar de gespecialiseerde GGZ. Bij een persoonlijkheidsstoornis gaat het altijd om een pervasief, persistent en pathologisch patroon, waarbij het aannemelijker is dat deze de behandeling van As-I zal beïnvloeden. Echter, dit zal niet in alle gevallen zo zijn. Wij hopen de komende jaren op feedback uit het veld en/of verdere ontwikkelingen. As-III en IV staan standaard ingesteld als niet interfererend met een behandeling op As-I. Binnen het systeem kunnen indicaties worden aangepast, als naar het klinisch oordeel van de diagnosticus blijkt dat enige nuancering op zijn plaats is. Het echelonadvies zal automatisch mee veranderen. Als na afname van de QuickScreen vermoedens zijn van (interfererende) persoonlijkheidspathologie, dan is afname van een TeleScreen, of doorverwijzing naar de Gespecialiseerde GGZ geïndiceerd. Het voordeel van werken met automatische beslisregels is dat het een hoop werk uit handen neemt. Het nadeel is dat, door het generalistische karakter van het verwijsmodel niet voorzien wordt in alle uitzonderingsgevallen. Het systeem maakt keuzes op basis van gesloten vragen en kan hierbij geen onderscheid maken tussen lichte/niet interfererende problematiek en zware/wel interfererende problematiek op As-II, III of IV. Het systeem is een hulpmiddel om efficiënter en beter te kunnen triëren, waarbij ook de klinische blik een belangrijke rol speelt. Handleiding QuickScreen 28 8. Literatuur Babor, T.F., Higgins-Biddle, J.C., Saunders, J.B., & Monteiro, M.G. (2001). AUDIT: The Alcohol Use Disorders Identification Test: Guidelines for use in primary care (2nd ed.). Geneva: World Health Organization. Buchanan, T. (2000). Potential of the Internet for personality research. In M. H. Birnbaum (Ed.), Psychological experiments on the Internet (pp. 121–140). San Diego, CA: Academic Press. Buchanan, T. (2001). Online personality assessment. In U.-D. Reips & M.Bosnjak (Eds.), Dimensions of Internet science (pp. 57–74). Lengerich, Germany: Pabst Science Publishers. Buchanan, T., & Smith, J. L. (1999a). Research on the Internet: Validation of a World-Wide Web mediated personality scale. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 31, 565–571. Buchanan, T., & Smith, J. L. (1999b). Using the Internet for psychological research: Personality testing on the World-Wide Web. British Journal of Psychology, 90, 125–144. Bureau HHM Onderzoek en Advies, Bakker, P., Jansen, P., Generalistische Basis GGZ Verwijsmodel en Productbeschrijvingen Davis, R. N. (1999). Web-based administration of a personality questionnaire: Comparison with traditional methods. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 31, 572–577. Dawson, D.A., Grant, B.F., Stinson, F.S., Chou, P.S., Huang, B., & Ruan, W.J. (2005a). Recovery from DSM-IV alcohol dependence: United States, 2001-2002. Addiction, 100, 281-292. Fairburn, C., & Harrison, J. (2003). Eating disorders. The Lancet, 361, 407-416. Fairburn, C.G., & Beglin, S.J. (1994). The assessment of eating disorders. Interview or self-report questionnaire? International Journal of Eating Disorders, 16, 363-370. Fairburn, C.G., & Cooper, Z. (1993). The Eating Disorder Examination (twelfth edition). In: C.G. Fairburn & G.T. Wilson (red.). Binge eating. Nature, assessment and treatment (pp. 317-361). New York: Guilford Press. First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon, M., e.a. (1996). Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders (SCID I). Washington DC: Americain Psychiatric Press. Jansen, A. (2000). Eating Disorder Examination. Lisse: Swets & Zeitlinger. Handleiding QuickScreen 29 Maisto, S.A., McKay, J.R., & Conners, G.J. (1990). Self-report issues in substance abuse: State of the art and future directions. Behavioral Assessment, 12, 117-134. National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism. (2005). Helping patients who drink too much: A clinician’s guide. Rockville, MD: NIAAA/National Institutes of Health/U.S. Department of Health and Human Services. National Institute for Clinical Excellence (NICE). Eating disorders. Core interven-tions in the treatment and management of anorexia nervosa, bulimia nervosa and related eating disorders. Clinical Guideline 9. London, UK: National Health Service, National Collaborating Centre for Mental Health; January 2004. Available at: http://www.nice.org.uk/Docref.asp?d=101245. Accessed February 4, 2004. Saunders, J.B., Aasland, O.G., Babor, T.F., de la Fuente J.R., & Grant, M. (1993). Development of the Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): WHO collaborative project on early detection of persons with harmful alcohol consumption. Addiction, 88, 296-303. Schoemaker C., & Ruiter C. de (Red.). (2003) Nationale Monitor Geestelijke gezondheid, Jaarboek 2003. Trimbos-instituut Utrecht. Strien, T. van, Frijters, J.E.R., Bergers, G.P.A., & Defares, P.B. (1986). Nederlandse Vragenlijst voor eetgedrag. Lisse: Swets & Zeitlinger. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ (2011). Richtlijnherziening van de Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (tweede revisie). Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis. Trimbos-instituut. Tucker, J.A., (2003). Natural resolution of alcohol-related problems. In J.P. Allen & M. Gallanter (Eds.). Recent developments in alcoholism: Vol. XVI. Research in alcoholism treatment (pg. 77-90). New York: Plenum Press. Handleiding QuickScreen 30 Bijlage A. Vragen van de QuickScreen Algemene anamnese 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. Omschrijf (beknopt) in uw eigen woorden waarvoor u hulp zoekt Hoelang is dit probleem al aanwezig? Heeft u al eens een behandeltraject doorlopen bij een psycholoog, psychiater, psychotherapeut of maatschappelijk werker voor uw psychische problemen? Lijdt u momenteel aan een lichamelijke aandoening? Heeft u problemen binnen het gezin? (bijvoorbeeld problemen met het ouderschap, onenigheid tussen kinderen, relatieproblemen, enz.) Heeft u problemen in uw sociale leven? (bijvoorbeeld weinig vrienden of sociale activiteiten, verlies van een dierbare, discriminatie, enz.) Heeft u woonproblemen? (bijvoorbeeld geen of slechte woning, onveilige buurt, onenigheid met buren of huisbaas, enz.) Heeft u momenteel problemen met onderwijs of scholing? (bijvoorbeeld leer- of studieproblemen, ongeschikte schoolomgeving, enz.) Heeft u werkproblemen? (bijvoorbeeld (dreigende) werkeloosheid, moeilijke werkomstandigheden, ruzie met collega's of werkgever, enz.) Heeft u momenteel financiële problemen? (bijvoorbeeld schulden, geen of te lage inkomsten, enz.) Heeft u momenteel problemen met justitie of politie? Persoonlijkheidsproblematiek 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. Stelling: Ik heb karaktertrekken die mij op meerdere levensgebieden (werk, relatie, etc.) erg veel hinder opleveren. Stelling: Deze karaktertrekken kunnen ten minste worden teruggevoerd tot mijn vroege volwassenheid of pubertijd of zijn minimaal vijf jaar aanwezig. Stelling: Ik heb regelmatig problemen in het contact met andere mensen en dat benadeelt mij erg in mijn functioneren. (bijvoorbeeld: conflicten, vermijden van mensen, mezelf laten gebruiken/misbruiken, anderen begrijpen mij nooit, behandelen mij altijd verkeerd, ik ben erg bang dat anderen mij gaan bekritiseren, ik ben veel te kritisch tegen anderen) Stelling: Deze problemen zijn reeds ten minste vijf jaar aanwezig. Stelling: Ik heb problemen met het omgaan met mijn emoties, die mij erg hinderen, in de zin van: ik heb meer dan eens in verschillende situaties intense emotionele uitbarstingen (bijvoorbeeld: schreeuwen/schelden tegen mensen, agressief gedrag, intense huilbuien), of ik toon en/of voel mijn emoties vrijwel nooit. Stelling: Ik heb de problemen in het omgaan met mijn emoties al meer dan vijf jaar. Stelling: Mijn manier van kijken naar de wereld, mezelf en anderen verschilt erg van andere mensen en ik ondervind hier op meerdere gebieden (werk, relatie, vriendschappen) hinder van. (bijvoorbeeld: ik beoordeel mezelf veel slechter of beter dan anderen, mijn normen en Handleiding QuickScreen 31 19. 20. waarden zijn anders, mijn mening over het bovennatuurlijke of religie is anders, ik schat de wereld veel gevaarlijker in dan anderen). Stelling: Gedurende het grootste deel van mijn leven en ten minste afgelopen vijf jaar : Ik kan regelmatig mezelf moeilijk beheersen, waardoor ik vaak ongezond of problematisch gedrag vertoon en daarmee mezelf schaad of kan schaden. Stelling: Gedurende het grootste deel van mijn leven en ten minste afgelopen vijf jaar : Ik breng mezelf regelmatig in de problemen doordat ik altijd zo geremd, perfectionistisch/veeleisend of vermijdend ben. Depressieve stoornis 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. Gedurende de afgelopen maand : was er een periode van twee weken waarin u zich bijna elke dag het grootste gedeelte van de dag gedeprimeerd of down voelde? Gedurende de afgelopen maand : was er een periode van twee weken waarin u geen interesse of plezier in activiteiten had waarvan u doorgaans wel geniet? Heeft u, gedurende deze periode, bijna elke dag minder of juist meer eetlust of is uw gewicht af- of toegenomen zonder dat u dat wilde? Heeft u, gedurende deze periode, bijna elke nacht moeite gehad met in slaap komen, wordt u vaak wakker, heeft u moeite met doorslapen, of wordt u te vroeg wakker, of slaapt u juist te veel? Gedurende deze periode, spreekt of beweegt u trager dan anders, of bent u zenuwachtig, rusteloos of heeft u moeite met stilzitten, en dat bijna iedere dag ? Voelt u zich, gedurende deze periode, bijna iedere dag moe en futloos? Voelt u zich, gedurende deze periode, bijna iedere dag waardeloos of schuldig? Heeft u, gedurende deze periode, moeite met nadenken, concentreren of beslissingen nemen, en dat bijna iedere dag ? Gaat het, gedurende deze periode, zo slecht met u dat u vaak aan de dood denkt, of dat u denkt beter af te zijn als u dood zou zijn? Maakten die klachten en symptomen het u erg moeilijk om uw werk te doen, zorg te dragen voor het huishouden, of met anderen om te gaan? Dysthyme stoornis (wordt alléén uitgevraagd indien er geen sprake is van een depressieve stoornis) 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. Heeft u zich gedurende het grootste deel van de afgelopen 2 jaren bedroefd, somber of depressief gevoeld? Werd deze periode onderbroken door 2 maanden of meer dat u zich wel goed voelde? Was uw eetlust in die periode duidelijk veranderd? Had u in die periode moeite met slapen of sliep u overmatig veel? Voelde u zich in die periode moe of had u weinig energie? Had u in die periode minder zelfvertrouwen? Had u in die periode moeite met concentreren of beslissingen nemen? Voelde u zich in die periode wanhopig? Handleiding QuickScreen 32 39. Maakten die klachten en symptomen het u erg moeilijk om uw werk te doen, zorg te dragen voor het huishouden, of met anderen om te gaan? Suïcide 40. 41. 42. 43. 44. 45. Dacht u ooit dat u beter af zou zijn wanneer u dood zou zijn? Of wenste u ooit dat u dood was? De afgelopen maand : wilde u zichzelf iets aandoen ? De afgelopen maand : maakte u concrete plannen om een eind aan uw leven te maken? (Hier wordt bedoeld voorbereiden zoals een afscheidsbrief schrijven, pillen sparen, of op internet zoeken.) In uw leven: deed u een zelfmoordpoging? De afgelopen maand : ondernam u een zelfmoordpoging? Heeft u momenteel : concrete of uitgewerkte plannen om een einde aan uw leven te maken Dacht u ooit dat u beter af zou zijn wanneer u dood was? Of wenste u ooit dat u dood was? Bipolaire stoornis* 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. Is er ooit een periode geweest waarin u gedurende ten minste één week voortdurend, abnormaal blij en uitgelaten voelde? Was u zodanig blij en uitgelaten, dat uzelf of anderen vonden dat u zichzelf niet meer was, of dat u daardoor in problemen bent gekomen? Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: voelde u dat u dingen aankon die anderen niet aankonden, of dat u een bijzonder belangrijk iemand was? Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: had u minder behoefte aan slaap dan gewoonlijk en was u al uitgerust en fit na amper een paar uur slaap? Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: praatte u zonder ophouden, of zo vlug dat u moeilijk te volgen was? Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: gingen de gedachten razendsnel en onophoudelijk door uw hoofd? Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: was u zo gemakkelijk afgeleid dat zelfs kleine gebeurtenissen uw concentratie verstoorden? Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: was u zo actief of lichamelijk rusteloos dat anderen zich zorgen maakten om u? Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: ging u zo op in het doen van plezierige activiteiten, dat u geen oog had voor de risico's of de gevolgen daarvan? (bijvoorbeeld koopzucht, roekeloos rijden, seksuele buitensporigheden)? Duurden de verschijnselen ten minste één week en hebben ze tot oncontroleerbare problemen thuis, op het werk, dan wel op school geleid, of moest u worden opgenomen in een (psychiatrisch) ziekenhuis? Handleiding QuickScreen 33 Schizofrenie en andere psychotische stoornissen* 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : nam u dingen waar (zien, horen, ruiken, voelen of proeven), die anderen niet konden waarnemen? In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : hoorde u stemmen of geluiden die anderen niet konden waarnemen? (het gaat hier niet om uw eigen gedachten, maar om stemmen of geluiden van buitenaf) In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : hoorde u stemmen die voortdurend commentaar leverden op uw gedachten of gedrag? (het gaat hier niet om uw eigen gedachten, maar om stemmen van buitenaf) In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : hoorde u stemmen in uw hoofd met elkaar praten? (het gaat hier niet om uw eigen gedachten, maar om stemmen van buitenaf) In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : zag u dingen, die anderen niet konden zien? (het gaat hier om een niet normale beleving, zoals het zien van geesten, vreemde kleuren, objecten of personen die anderen niet kunnen zien) In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : rook u vreemde dingen, die anderen niet konden ruiken? (het gaat hier om een niet normale beleving, die niet het gevolg is van bijvoorbeeld een erg goed ontwikkeld reukorgaan) Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf? In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : gaven de mensen in uw omgeving aan dat ze u niet goed konden volgen, omdat u vreemd of warrig sprak? In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : was u continu de draad van het gesprek kwijt? Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf? In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : was u zo chaotisch en verward, dat u niet meer goed kon functioneren? In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : nam u wisselend vreemde lichamelijke houdingen aan, of kon u zich juist niet bewegen? Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf? In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : had u het gevoel dat uw gedachten, gevoel, of spraak zodanig afgevlakt waren dat u buiten het normale leven leek te staan? Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf? Hoelang was de langste periode waarin u de zojuist genoemde gedachten of ervaringen had? Handleiding QuickScreen 34 ADHD 72. Had u als kind vaak moeite om voldoende aandacht te geven aan details en maakte u daardoor fouten in uw schoolwerk of andere activiteiten? 73. Had u als kind vaak moeite om uw aandacht bij taken of spel te houden? 74. Had u als kind vaak moeite om te luisteren als u aangesproken werd? 75. Had u als kind vaak moeite met het opvolgen van aanwijzingen? 76. Had u als kind vaak moeite met het afmaken van schoolwerk of karweitjes? 77. Had u als kind vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten? 78. Ging u als kind vaak taken of activiteiten uit de weg waarbij u zich langdurig moest concentreren? 79. Raakte u als kind vaak dingen kwijt die u nodig had voor taken of bezigheden? (bijvoorbeeld speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap) 80. Was u als kind gemakkelijk afgeleid door de dingen die om u heen gebeurden? 81. Vergat u als kind vaak afspraken of taken? 82. Bewoog u als kind vaak onrustig? (bijvoorbeeld met handen of voeten bewegen of in uw stoel draaien) 83. Kon u moeilijk stilzitten zelfs in situaties waar dat nodig was? 84. Rende u als kind vaak rond of klom u overal in, ook als dit ongepast was? 85. Had u als kind vaak moeite om rustig te spelen, of zich bezig te houden met ontspannende activiteiten? 86. Was u als kind vaak in de weer of draafde u maar door? 87. Praatte u als kind vaak aan één stuk door? 88. Gaf u als kind vaak al antwoord voordat de ander zijn vraag had afgemaakt? 89. Had u als kind vaak moeite met uw beurt afwachten? 90. Verstoorde u als kind vaak bezigheden van anderen, of drong u zich op? 91. Had u deze net benoemde verschijnselen van drukte, impulsiviteit en/of onoplettendheid al vóór uw zevende jaar? (Indien u zich dat niet kunt herinneren mag u ja antwoorden) 92. Hebben deze verschijnselen van drukte, impulsiviteit en/of onoplettendheid, geleid tot problemen thuis, op school of met vriendjes? 93. Heeft u ook nu nog vaak moeite om voldoende aandacht te geven aan details en maakt u daardoor fouten in taken of bij andere activiteiten? 94. Heeft u ook nu nog vaak moeite om uw aandacht bij taken of andere activiteiten te houden? 95. Heeft u ook nu nog vaak moeite om te luisteren als u aangesproken wordt? 96. Heeft u ook nu nog vaak moeite met het opvolgen van aanwijzingen? 97. Heeft u ook nu nog vaak moeite met het afmaken van werk of klussen? 98. Heeft u ook nu nog vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten? 99. Gaat u ook nu nog vaak taken of activiteiten uit de weg waarbij u zich langdurig moet concentreren? 100. Raakt u ook nu nog vaak dingen kwijt die u nodig heeft voor taken of bezigheden? (bijvoorbeeld pennen, boeken of gereedschap) 101. Bent u ook nu nog gemakkelijk afgeleid door dingen die om u heen gebeuren? Handleiding QuickScreen 35 102. Vergeet ook nu nog vaak afspraken of taken? 103. Beweegt ook nu nog vaak onrustig? (bijvoorbeeld met handen of voeten bewegen of in uw stoel draaien) 104. Kunt u ook nu nog moeilijk stil zitten zelfs in situaties waar dat nodig is? 105. Voelt u zich ook nu nog vaak rusteloos? 106. Heeft u ook nu nog vaak moeite om zich bezig te houden met ontspannende activiteiten? 107. Bent u ook nu nog vaak in de weer of draaft u maar door? 108. Praat u ook nu nog vaak aan één stuk door? 109. Geeft u ook nu nog antwoord voordat de ander zijn vraag heeft afgemaakt? 110. Heeft u ook nu nog moeite met uw beurt afwachten? 111. Verstoort u ook nu nog vaak bezigheden van anderen, of dringt u zich op? 112. Hebben deze net door u benoemde verschijnselen van drukte, impulsiviteit en/of onoplettendheid geleid tot duidelijke problemen in twee of meer van de volgende situaties: op school, op het werk, thuis of bij familie of vrienden? Paniekstoornis 113. Heeft u meer dan eens een "aanval" gehad waarbij u plotseling allerlei lichamelijke klachten kreeg, zich onbehaaglijk voelde, of waarbij u zich plotseling bang of angstig voelde? 114. Bereikte zo'n aanval een piek binnen 10 minuten? 115. Kwamen die aanvallen ooit onverwacht, spontaan, onvoorspelbaar of zonder enige aanleiding? 116. Was u na zo'n aanval ooit een maand of langer bang een nieuwe aanval te krijgen, of was u ongerust over de mogelijke gevolgen van zo'n aanval? 117. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u een bonzend, overslaand hart of hartkloppingen? 118. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u zweterige of klamme handen? 119. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u last van trillen of beven? 120. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: was u kortademig of had u moeite met ademen? 121. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u het gevoel te stikken of had u een brok in de keel? 122. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: voelde u pijn, druk of een beklemmend gevoel op de borst? 123. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: voelde u zich misselijk, had u last van uw maag of plotselinge diarree? 124. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: voelde u zich duizelig, onvast op de benen, licht in het hoofd of had u het gevoel flauw te zullen vallen? 125. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: leek uw omgeving vreemd, niet echt, ver weg, niet vertrouwd? Leek het alsof u buiten een deel van uzelf of uw hele lichaam stond? 126. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: was u bang de controle te verliezen of gek te worden? 127. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: was u bang om dood te gaan? Handleiding QuickScreen 36 128. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u tintelingen of een verdoofd gevoel ergens in uw lichaam? 129. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u last van opvliegers of koude rillingen? 130. Had u de afgelopen maand twee of meer van zulke aanvallen? 131. Verstoren deze aanvallen, of de gevolgen daarvan (zoals angst voor een nieuwe aanval), uw werk of sociaal functioneren, of het functioneren op belangrijke terreinen? (Bijvoorbeeld door voortdurende ongerustheid over het krijgen van een nieuwe aanval, bezorgdheid over de gevolgen, of u bent zich anders gaan gedragen door de aanvallen.) Agorafobie 132. Is er bij u sprake van een buitensporige angst in situaties waaruit ontsnappen moeilijk of gênant zou zijn, of waar moeilijk hulp geboden kan worden? (bijvoorbeeld in een menigte, wachten in een rij, reizen met het openbaar vervoer) 133. Is de angst momenteel zo groot dat u die situaties vermijdt, of dat u ze niet aangaat zonder dat er iemand bij u is? Sociale fobie 134. Ontstaat er bij u veel angst als u iets moet doen of presteren in een sociale situatie (bijvoorbeeld op school of werk, een feestje, de kroeg, vergadering) waarbij mogelijk onbekenden aanwezig zijn of kritiek kan volgen? 135. Is de ontstane angst naar uw mening veel intenser en heviger dan passend in die situatie? 136. Bent u zo bang dat u de gevreesde situatie vermijdt of deze met intense angst moet doorstaan? 137. Verstoort deze angst in belangrijke mate uw werk of sociaal functioneren, of veroorzaakt het duidelijk lijden of ongemak? Specifieke fobie 138. Was u de afgelopen maand overdreven bang voor heel specifieke zaken zoals vliegen, autorijden, hoogten, kleine ruimtes, stormen, dieren, insecten, het zien van bloed of naalden? 139. Vindt u deze angst overdreven en eigenlijk zonder reden? 140. Bent u zo bang dat u deze situaties vermijdt, of ze doorstaat, maar dan met een intense angst? 141. Verstoort deze angst uw gewone werk of sociaal functioneren of het functioneren op belangrijke terreinen? Obsessieve Compulsieve stoornis 142. Werd u de afgelopen maand geplaagd door gedachten, neigingen of beelden, die ongewenst, walgelijk, ongepast, opdringerig of verontrustend waren? (Bijvoorbeeld het idee dat u vuil of Handleiding QuickScreen 37 143. 144. 145. 146. 147. 148. besmet was, de vrees dat u anderen ongewild zou schaden, de gedachte om uzelf of een ander iets te doen, of gedachten van seksuele aard die u beangstigen) Houden deze opdringerige gedachten aan of komen zij telkens weer terug? Probeert u deze gedachten, impulsen of voorstellingen te negeren, te onderdrukken of te neutraliseren met een andere gedachte of handeling? Hebben de gedachten direct betrekking op iets wat u recent heeft meegemaakt of u pas geleden is overkomen? (Bijvoorbeeld zorgen over problemen op het werk, telkens denken aan een ruzie of iets wat u fout heeft gedaan) Selecteer "Ja", indien uw gedachten/zorgen vooral betrekking hebben op iets wat u recent heeft meegemaakt of ondergaan. Voelt u zich door opdringerige, vervelende gedachte(n) of regel(s) gedwongen tot het verrichten van telkens herhalend gedrag (bijvoorbeeld schoonmaken, handenwassen, opruimen, controleren) of psychische bezigheden (bijvoorbeeld bidden, tellen, woorden herhalen)? Zijn deze dwanggedachten of dwanghandelingen er op gericht om een bepaalde gevreesde situatie te voorkomen of om psychisch ongemak te verminderen? Verstoorden deze dwanggedachten of dwanghandelingen uw gewone bezigheden, uw werk, uw sociaal leven, uw relaties, of namen ze meer dan een uur per dag in beslag? PTSS 149. Heeft u ooit een extreem schokkende gebeurtenis gezien, of was u daarbij betrokken? (Bedoeld wordt een gebeurtenis die te maken heeft met de dood of met directe dreiging van de dood, of een gebeurtenis waarbij ernstig letsel was of seksuele grenzen werden overschreden, niet alleen van uzelf, maar ook van iemand anders, terwijl u daar getuige van was) 150. Had u gedurende de afgelopen maand nare en verstorende herbelevingen van die gebeurtenis? (bijvoorbeeld dromen, nachtmerries, intense herinneringen, flashbacks of lichamelijke reacties) 151. Was u na dat trauma extra prikkelbaar of had u woede uitbarstingen? 152. Bent u na die extreem schokkende gebeurtenis dingen gaan vermijden die u daaraan herinneren? Gegeneraliseerde angststoornis 153. Maakt u zich daadwerkelijk over alles zorgen? Selecteer nee, indien uw zorgen zich beperken tot enkele situaties of thema’s (zoals slechts mijn kinderen, relaties of werk) 154. Deze bezorgdheid over dingen die zouden kunnen gebeuren, is vaker wel dan niet aanwezig? 155. Vindt u het moeilijk om deze angsten en bezorgdheid maken in de hand te houden? (u merkt bijvoorbeeld dat u het moeilijk vindt om de aandacht gericht te houden op datgene waarmee u bezig bent) 156. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan meestal sprake van: rusteloosheid, opgewonden of geïrriteerd zijn? Handleiding QuickScreen 38 157. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan meestal sprake van: spierspanning? 158. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan meestal sprake van: moeheid, zwak gevoel of snel uitgeput zijn? 159. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan meestal sprake van: moeite met concentreren, black-outs (het ineens niet meer weten)? 160. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan meestal sprake van: een prikkelbaar gevoel? 161. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan meestal sprake van: slaapstoornissen (moeite met inslapen, wakker worden 's nachts, te vroeg ontwaken of overmatig slapen)? 162. Gaven deze angstverschijnselen u veel spanning, of verstoorden ze uw functioneren op uw werk of sociaal of op andere gebieden van uw leven? Alcoholafhankelijkheid 163. Heeft u de afgelopen 12 maanden bij 3 of meer gelegenheden 6 of meer glazen alcohol gedronken? 164. De afgelopen 12 maanden : heeft u gemerkt dat u meer alcohol moest gebruiken om hetzelfde effect te hebben? 165. De afgelopen 12 maanden : wanneer u minder alcohol dronk, beefden uw handen dan, had u last van transpireren of voelde u zich dan rusteloos, of dronk u alcohol om verschijnselen zoals trillen, transpireren en onrust te vermijden, of om geen kater te hebben? 166. De afgelopen 12 maanden : wanneer u alcohol gebruikte, dronk u dan regelmatig meer alcohol dan u aanvankelijk van plan was te drinken? 167. De afgelopen 12 maanden : heeft u geprobeerd minder te drinken of te stoppen, maar lukte dat niet? 168. De afgelopen 12 maanden : spendeerde u op de dagen dat u dronk een groot deel van de tijd aan het verkrijgen van alcohol, het drinken of aan het bijkomen van de effecten van het drinken? 169. De afgelopen 12 maanden : was u minder bezig met uw werk, uw hobby's of minder met anderen samen omdat u dronk? 170. De afgelopen 12 maanden : bent u verder blijven drinken hoewel u wist dat het u lichamelijke en geestelijke problemen veroorzaakte? Alcoholmisbruik 171. De afgelopen 12 maanden : bent u meer dan eens aangeschoten of dronken geweest, of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dat problemen? Selecteer alleen "Ja" in geval van problemen) 172. De afgelopen 12 maanden : bent u onder invloed geweest als dat lichamelijke risico's met zich meebracht? Handleiding QuickScreen 39 173. De afgelopen 12 maanden : bent u in aanraking met justitie gekomen omdat u gedronken had? 174. De afgelopen 12 maanden : bent u verder blijven drinken terwijl u wist dat dit problemen met uw familie of omgeving veroorzaakte? Afhankelijkheid van drugs (en andere middelen) 175. Selecteer het middel dat u de afgelopen 12 maanden het meeste heeft gebruikt? 176. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het middel begon te nemen? 177. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts, flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen, gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen? 178. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had gepland? 179. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen? 180. Als u het middel gebruikte, spendeerde u een groot deel van de tijd aan het verkrijgen, gebruiken of herstellen van het middel? 181. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van het middel? 182. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf? Misbruik van drugs (en andere middelen) 183. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? Selecteer alleen "Ja" in geval van problemen 184. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn? 185. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik? (bijvoorbeeld een arrestatie, wangedrag) 186. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie en omgeving veroorzaakte? Anorexia Nervosa* 187. Hoe lang bent u in cm? (bijvoorbeeld u bent 1,80 meter lang, vul dan 180 in) 188. Wat was uw laagste gewicht de afgelopen 3 maanden (in kg)? 189. Heeft u geprobeerd uw gewicht gelijk te houden, of zelfs af te vallen ondanks uw lage gewicht? 190. Was u bang aan te komen of dik te worden ondanks uw lage gewicht? 191. Vindt u zichzelf, of delen van uw lichaam, te dik? 192. Hebben uw gewicht en uw figuur een grote invloed op het beeld dat u van uzelf heeft? 193. Vindt u uw huidige lichaamsgewicht te laag? Handleiding QuickScreen 40 194. Zijn alle verwachte menstruaties de afgelopen 3 maanden uitgebleven (behalve in geval van zwangerschap)? Bulimia Nervosa 195. Heeft u de afgelopen 3 maanden eetbuien gehad waarbij u binnen een tijdsbestek van 2 uur buitensporig grote hoeveelheden voedsel at? 196. Heeft u de afgelopen 3 maanden dergelijke eetbuien ten minste tweemaal per week gehad? 197. Had u bij die eetbuien het gevoel dat u het eten niet meer onder controle had of het niet kon stoppen? 198. Heeft u geprobeerd deze eetbuien te compenseren of gewichtstoename te voorkomen door bijvoorbeeld te braken, te vasten, extra te bewegen of (laxeer)middelen te gebruiken? 199. Houdt u zichzelf geregeld bezig met zelfopgewekt braken, gebruikt u teveel laxeermiddelen, plaspillen of klysmata? Somatoforme stoornissen m.u.v. Hypochondrie 200. Heeft u regelmatig last van lichamelijke klachten zoals pijn, chronische vermoeidheid, duizeligheid, maag/darm problemen, seksuele klachten, problemen met de zintuigen of spierzwakte? 201. Van welke lichamelijke klachten heeft u regelmatig last? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk) 202. Lijdt u erg onder deze lichamelijke klachten, of verstoren deze lichamelijke klachten in belangrijke mate uw sociaal of beroepsmatig functioneren of op andere belangrijke terreinen? 203. Is lichamelijke pijn de klacht waar u het meeste last van heeft? U kunt hierbij nee antwoorden indien er geen sprake is van pijn, of indien u ook veel hinder ondervindt van andere lichamelijke klachten. 204. Zijn deze lichamelijke klachten medisch onderzocht of beoordeeld door een arts? 205. Konden uw lichamelijke klachten op grond van dat onderzoek worden toegeschreven aan een aantoonbare lichamelijke aandoening/ziekte of het effect van een middel (zoals drugs of medicijnen)? Selecteer "Nee", indien de klachten niet of slechts deels, door een lichamelijke oorzaak verklaard konden worden. 206. Zijn de lichamelijke klachten of beperkingen ernstiger, of meer beperkend dan verwacht op basis van het medisch onderzoek of medische verklaring? 207. Zijn de lichamelijke klachten begonnen vóór het dertigste levensjaar? 208. Zijn de lichamelijke klachten ten minste zes maanden aanwezig? 209. Is er in uw leven sprake geweest van 4 of meer verschillende pijnklachten? 210. Is er in uw leven sprake geweest van 2 of meer verschillende klachten van de maag, darm of spijsverteringskanaal? (bijvoorbeeld misselijkheid, braken, opgeblazen gevoel, diarree, intolerantie voor bepaalde voedingsmiddelen of verstoppingen) Handleiding QuickScreen 41 211. Is er in uw leven sprake geweest van 1 of meer verschillende klachten van seksuele aard? (bijvoorbeeld seksuele onverschilligheid, erectieproblemen, onregelmatige ongesteldheid, of overvloedige menstruele bloedingen?) 212. Is er in uw leven sprake geweest van 1 of meer van de volgende symptomen: verlamming, spierzwakte, slikproblemen, dubbel zien, blindheid, doofheid, evenwichtsproblemen, flauwvallen of vermoeidheid? Hypochondrie 213. Heeft u zich de afgelopen zes maanden vaak zorgen gemaakt dat u mogelijk een ernstige, levensbedreigende lichamelijke ziekte zou hebben? 214. Heeft u vanwege deze vrees voor een ernstige ziekte vaker aangedrongen op onderzoek door de huisarts of door een specialist? 215. Bleef de vrees voor een ernstige ziekte aanwezig ondanks geruststelling door de arts, of kwam de vrees binnen enkele dagen na de geruststelling alweer terug? 216. Is deze vrees zo ernstig dat u daardoor belemmerd wordt in uw functioneren, bijvoorbeeld in uw werk of in uw sociale activiteiten? Seksuele stoornissen* 217. Heeft u problemen in de seksualiteitsbeleving, zoals het niet opgewonden kunnen raken, of juist opgewonden raken van dingen waar u zich voor schaamt, niet kunnen klaarkomen, pijn bij het vrijen, enz.? 218. Komen deze seksuele problemen vooral voor in periodes waarin u somber, down, of angstig bent? Seksuele stoornis met verminderd verlangen* 219. Heeft u een gebrek aan seksuele fantasieën en/of verlangen naar seksuele activiteit? 220. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek aan verlangen, of dit gebrek veroorzaakt relatieproblemen Seksuele aversiestoornis* 221. Heeft u veelvuldig afkeer van en/of vermijd u seksueel contact met een partner? 222. Heeft u het gevoel te lijden onder deze afkeer, of dit gevoel veroorzaakt relatieproblemen? Seksuele opwindingsstoornis (bij de vrouw)* 223. Kunt u niet seksueel opgewonden raken, of u bent niet in staat om dit vast te houden tot het einde van de seksuele activiteit? 224. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek aan vermogen om opgewonden te geraken, of dit onvermogen veroorzaakt relatieproblemen? Vaginisme* Handleiding QuickScreen 42 225. Heeft u vaak onvrijwillige krampen in de spieren van uw vagina, waardoor geslachtsgemeenschap belemmerd wordt? 226. Heeft u het gevoel te lijden onder deze krampen, of dit veroorzaakt relatieproblemen? Erectiestoornis (bij de man)* 227. Kunt u geen adequate erectie krijgen, of u bent niet in staat om deze vast te houden tot het einde van de seksuele activiteit? 228. Heeft u het gevoel te lijden onder dit erectieprobleem, of dit veroorzaakt relatieproblemen? Voortijdige ejaculatie* 229. Komt u te snel klaar, heeft last van een vroegtijdige zaadlozing? 230. Heeft u het gevoel te lijden onder de vroegtijdige zaadlozing, of dit veroorzaakt relatieproblemen? Dyspareunie* 231. Heeft u vaak pijn bij de geslachtsgemeenschap? 232. Heeft u het gevoel te lijden onder deze pijn, of dit veroorzaakt relatieproblemen? Orgasmestoornis bij de Man/Vrouw* 233. Bereikt u zelden of nooit een orgasme ondanks adequate seksuele opwinding? 234. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek, of dit gebrek veroorzaakt relatieproblemen? Parafilie* 235. Heeft u de afgelopen 6 maanden meerdere malen seksueel opwindende fantasieën, seksuele drang of gedragingen gehad, waarvan mag worden aangenomen dat het niet tot de gangbare seksualiteitsbeleving behoort? (bijvoorbeeld over kinderen, dieren, objecten, enz.) 236. Heeft u het gevoel hieronder te lijden, of deze fantasieën, drang of gedragingen veroorzaken relatieproblemen? Genderidentiteitsstoornis* 237. Voelt u zich niet op uw gemak met uw eigen geslacht en de daarmee samenhangende geslachtsrollen? 238. Identificeert u zich bijna voortdurend met het andere geslacht? 239. Heeft u de oprechte wens om tot het andere geslacht te behoren? 240. Droeg u als kind kleren die feitelijk beter bij het andere geslacht passen? 241. Heeft u voortdurende fantasieën over hoe het zou zijn als u van het andere geslacht was? 242. Had u als kind al het verlangen om deel te nemen aan de typische spelletjes, hobby's of tijdverdrijf, passend bij het ander geslacht? 243. Had u als kind een sterke voorkeur voor vriendjes/vriendinnetjes van het andere geslacht? Slaapstoornissen Handleiding QuickScreen 43 244. Heeft u moeite met inslapen, doorslapen of heeft u een anderszins verstoorde slaap? 245. Komen deze slaapproblemen vooral voor in periodes waarin u somber, down, of angstig bent? Insomnia 246. Heeft u problemen met inslapen of doorslapen of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende ten minste één maand? 247. Zorgt dit probleem er voor dat u beperkt bent in uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of beperkt u in andere belangrijke dagelijkse bezigheden? Hypersomnia 248. Heeft u problemen met overmatige slaperigheid, of vergrote slaapbehoefte voor ten minste de duur van één maand? 249. Zorgt dit slaapprobleem er voor dat beperkt bent in uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of beperkt u in andere belangrijke dagelijkse bezigheden? Narcolepsie* 250. Had u de afgelopen 3 maanden last van: plotselinge onweerstaanbare aanvallen van een verkwikkende slaap die dagelijks voorkomen? Apneu* 251. Had u de afgelopen 3 maanden last van: verstoring van de slaap ten gevolge van problemen met, of met het stoppen van de ademhaling? Parasomnia* 252. Had u de afgelopen 3 maanden last van: nachtmerries, slaapwandelen, plotseling ontwaken met heftige paniek, onrustig bewegen van armen en/of benen Slaapstoornis ten gevolge externe factoren* 253. Had u de afgelopen 3 maanden last van: verstoring van de slaap ten gevolge van externe factoren Periodieke explosieve stoornis* 254. Heeft u meer dan eens oncontroleerbare woedeaanvallen? 255. Is dit meer dan eens uitgelopen op ernstige gewelddadigheden of vernieling van eigendommen? 256. Stond uw agressie in geen enkele verhouding tot de gebeurtenis die de agressie uitlokte? (Antwoord Nee indien uw agressie overdreven was gezien de omstandigheden) Handleiding QuickScreen 44 Pathologisch gokken* 257. Heeft u momenteel een periode waarin u veel gokt en hierdoor in de problemen komt? 258. Denkt u vrijwel voortdurend aan gokken, bent u van plan om te gaan gokken, of denkt u aan manieren om aan geld te komen zodat u kunt gaan gokken? 259. Heeft u het gevoel dat u steeds meer geld nodig heeft om de gewenste spanning te bereiken? 260. Heeft u vaak geprobeerd het gokken in de hand te houden, te verminderen of te stoppen, zonder dat dit lukte? 261. Voelde u zich vaak rusteloos of geïrriteerd wanneer u probeerde het gokken te minderen of te stoppen? 262. Gokt u om te ontsnappen aan uw problemen? (bijvoorbeeld uit hulpeloosheid, schuldgevoel, angst of vanwege een depressie) 263. Bent u vaak, nadat u geld met gokken had verloren, de volgende dag terug gegaan om het verloren geld terug te winnen? 264. Liegt u tegen familie, therapeut of anderen om het gokken te verbergen? 265. Doet u aan illegale activiteiten zoals vervalsing, oplichting, diefstal of verduistering om het gokken te kunnen betalen? 266. Heeft u ooit belangrijke relaties, een baan, onderwijs- of carrièremogelijkheden op het spel gezet of verloren ten gevolge van het gokken? 267. Heeft u ooit aan anderen geld gevraagd om gokschulden af te kunnen lossen? Pyromanie* 268. Heeft u meer dan eens vrijwillig en opzettelijk brand gesticht? 269. Voelde u een soort spanning of opwinding vlak voor de handeling? 270. Bent u gefascineerd door vuur, heeft u belangstelling voor vuur, wordt u aangetrokken door vuur en/of wordt u aangetrokken door dingen die te maken hebben met vuur? 271. Ervaart u plezier, bevrediging of opluchting tijdens het stichten van brand, of wanneer u getuige bent van de gevolgen van brand, of wanneer u deelneemt aan de gevolgen van de brand (denk aan brandblussen)? 272. Stichtte u brand om er financieel bij te winnen, om politieke ideeën uit te dragen, om criminele activiteiten te verbergen, of stichtte u brand uit boosheid of wraak of om uw levensomstandigheden te verbeteren? Trichotillomanie* 273. Heeft u meer dan eens bij uzelf haren uitgetrokken, zodat haarverlies zichtbaar werd? 274. Voelt u een soort spanning die toeneemt, direct voor het uittrekken van de haren, of wanneer u zich probeert te verzetten tegen het uittrekken van uw haar? 275. Voelt u een soort plezier, bevrediging of opluchting wanneer u uw haar uittrekt? 276. Trekt u uw haren uit vanwege een bestaande haaraandoening? Handleiding QuickScreen 45 277. Bezorgt het uittrekken van uw haren u een ellendig gevoel, veroorzaakt het beperkingen in uw sociale of beroepsmatige functioneren, of veroorzaakt het problemen op andere gebieden van uw leven? Stoornis in de impulsbeheersing NAO (dwangmatig kopen)* 278. Heeft u meer dan eens problemen gehad met het kopen van dingen die meer kosten dan u zich kon veroorloven, of heeft u vaker problemen gehad doordat u regelmatig langer winkelde dan u van plan was? 279. Heeft het koopgedrag u een ellendig gevoel gegeven, heeft het u veel tijd gekost, of heeft het koopgedrag problemen voor andere mensen veroorzaakt? 280. Kwam het koopgedrag alleen voor in periodes waarin u zich overmatig goed, energiek of gespannen voelde? Kleptomanie* 281. 282. 283. 284. Heeft u vaker (impulsief) spullen gestolen die u niet nodig had? Voelt u een soort spanning die zich opbouwt, vlak voor u iets steelt? Ervaart u een soort plezier of opluchting, nadat u dingen gestolen heeft? Heeft u alleen dingen gestolen omdat u boos was op iemand en/of wraak te nemen om iemand? Stoornis van Gilles de la Tourette* 285. Heeft u vaker gemerkt dat u herhaaldelijk zenuwtrekken had die u niet onder controle kon krijgen, zoals het plotseling en veelvuldig knipperen met uw ogen, zenuwtrekkingen in uw keel/hals, het schokken van uw schouders, of het trekken van uw gezicht? 286. Heeft u vaker plotseling en veelvuldig geluiden gemaakt die u niet onder controle kon krijgen, zoals hoesten, het schrapen van de keel, knorren, brommen, snuiven, snurken, of heeft gemerkt dat u woorden sprak zonder daar controle over te kunnen krijgen, zoals het tegen uw wil uitspreken van vieze woorden? 287. Komen deze zenuwtrekken en/of steungeluiden meerdere keren per dag voor, komen ze bijna elke dag voor, of komen ze van tijd tot voor gedurende een periode van meer dan één jaar? 288. Zijn de zenuwtrekken in de loop van de tijd veranderd, zodat ze op andere plaatsen in uw lichaam verschenen of zijn de zenuwtrekkingen en/of stemgeluiden veranderd in aantal, ernst of zijn ze in ander opzicht veranderd? 289. Zijn de zenuwtrekken en/of stemgeluiden begonnen voordat u 18 jaar was? Aanpassingsstoornis 290. Heeft u een ontregeling van uw emoties, gevoel of gedrag als gevolg van stressvolle gebeurtenis(sen) of omstandigheden? Handleiding QuickScreen 46 291. Begonnen deze ontregeling binnen 3 maanden na het optreden van de stressvolle gebeurtenis(sen) of omstandigheden? 292. Bezorgt deze ontregeling u meer ongemak dan verwacht? 293. Bezorgt deze ontregeling duidelijke problemen op het werk, in uw sociaal leven of op school? Lijdensdruk 294. Op grond van de klachten die in dit onderzoek aan bod zijn gekomen. Welke categorie is het meest op u van toepassing? Lees alle categorieën door voordat u een keuze maakt. *= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ. Handleiding QuickScreen 47 Bijlage B. Verwijscriteria HHM rapport 1. Vermoeden DSM-benoemde stoornis 1.1. Er is een vermoeden van een DSM-benoemde stoornis. 1.2. Er is geen vermoeden van een DSM-benoemde stoornis, er is enkel sprake van klachten. 2. Ernst problematiek 2.1. Subklinisch: er is wel sprake van klachten maar dit is onvoldoende om een diagnose te stellen. Ondanks het ontbreken van een diagnose kunnen de impact van de klachten op het dagelijks functioneren en de duur van de klachten reden zijn om gepaste hulp te bieden. 2.2. Licht: er is sprake van relatief weinig kernsymptomen maar dit is wel voldoende om een diagnose te stellen. De impact van de klachten op het dagelijks functioneren is beperkt. De cliënt ervaart een zekere belemmering in het dagelijks functioneren. 2.3. Matig: de kernsymptomen behorend bij het ziektebeeld zijn aanwezig en daarnaast is er sprake van een aantal aanvullende symptomen. Er is sprake van waarneembare beperkingen in het dagelijks functioneren. 2.4. Ernstig: de meeste symptomen behorend bij het ziektebeeld zijn aanwezig. Er is sprake van uitval en/of substantiële beperkingen in het dagelijks functioneren (bijvoorbeeld niet kunnen werken). 3. Risico 3.1. Laag: er zijn ondanks de aanwezigheid van klachten/symptomen geen aanwijzingen die duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, suïcide, (huiselijk) geweld, kindermishandeling of automutilatie. 3.2. Matig: er zijn duidelijke klachten/symptomen of er is sprake van een latent gevaarsrisico, maar er staan beschermende factoren tegenover zoals: adequate coping, werk of structurele daginvulling en een steunsysteem waarop men dagelijks kan terugvallen voor toezicht, zorg, praktische en emotionele steun. 3.3. Hoog: er zijn duidelijke aanwijzingen (ook intuïtief) die kunnen duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, suïcide, (huiselijk) geweld, kindermishandeling of automutilatie. 4. Complexiteit 4.1. Afwezig: er is sprake van een enkelvoudig beeld. 4.2. Laag: er is weliswaar sprake van comorbiditeit of problematiek op As 2 (persoonlijkheid, zwakzinnigheid), As 3 (somatische factoren) of As 4 (psychosociale en omgevingsproblemen), maar deze interfereert niet met de behandeling van de hoofddiagnose. 4.3. Hoog: er is sprake van ingewikkelde comorbiditeit of problematiek op As 2, 3 of 4 die om multidisciplinaire behandeling in een gespecialiseerde setting vraagt. Handleiding QuickScreen 48 5. Beloop klachten. 5.1. De duur van de symptomen beantwoordt (nog) niet aan de criteria uit de DSM richtlijn voor het betreffende ziektebeeld. 5.2. Er is sprake van aanhoudende/persisterende klachten. Eerdere interventies hebben onvoldoende effect bewerkstelligd. 5.3. De duur van de symptomen beantwoordt aan de criteria uit de DSM richtlijn voor het betreffende ziektebeeld. 5.4. Er is sprake van recidive. 5.5. Er is sprake van stabiele chronische problematiek, niet crisisgevoelig. 5.6. Er is sprake van stabiele chronische problematiek, crisisgevoelig. 5.7. Er is sprake van instabiele chronische problematiek. Handleiding QuickScreen 49 Bijlage C. Richtlijnen echelon VERWIJZING ZORGPAD/FUNCTIE ALS aanwezig Huisartsenzorg met praktijkondersteuner GGZ Gericht op: Probleemverheldering– screenende diagnostiek Geen vermoeden van DSM-benoemde stoornis OF EN/OF Opstellen en bespreken van een vervolgstappenplan Vermoeden DSM-benoemde stoornis EN/OF Begeleiden/ondersteunen van zelfmanagement EN Ernst: Licht of subklinische score Risico: laag Complexiteit: afwezig Duur: van de symptomen beantwoord (nog) niet aan de criteria EN/OF Interventie gericht op verbetering in functioneren van de patiënt met psychische klachten OF Stabiele chronische problematiek, niet crisisgevoelig en met laag risico. EN/OF Geven van psycho-educatie EN/OF Preventie (geïndiceerde preventie, zorggerelateerde preventie, terugval preventie) Generalistische Basis GGZ DSM-benoemde stoornis Basis Generalistische GGZ Kort (BK) (circa 300 min) Basis Generalistische GGZ Middel (BM) (circa 500 min) Basis Generalistische GGZ Intensief (BI) (circa 750 min) Basis Generalistische GGZ Chronisch (BC) (circa 750 min) Handleiding QuickScreen ALS: Ernst: licht (GAF score= 61-70) Laag risico Enkelvoudig beeld Lage complexiteit en aanhoudende of persisterende klachten ALS: Ernst: matig (GAF score= 51-60) Risico: laag – matig Enkelvoudig beeld Lage complexiteit Duur klachten beantwoord aan de criteria uit de richtlijn voor het ziektebeeld ALS: Ernstige problematiek (GAF score= 41-50) Laag- matig risico Enkelvoudig beeld Lage complexiteit (comorbiditeit As II, as III, as IV interfereert niet met behandeling) ALS: Instabiele of stabiele chronische problematiek Risico: matig Vaak behandeling afgerond Persoonlijkheidsproblematiek 50 Bijv. onderhoudsbehandeling, zorggerelateerde preventie en zorgcoördinatie Behandeling gericht op stabilisatie of stabiel laten blijven Specialistische GGZ DSM-benoemde stoornis EN/OF Hoog risico: Acuut suïcide risico Hoog suïcide risico Psychotische stoornis*** GAF score =1-40*** EN/OF Hoge complexiteit: Bipolaire stoornis*** Ontwikkelingsstoornis*** Afhankelijkheid van middelen*** Eetstoornissen*** Persoonlijkheidsstoornissen (mits interfereert met behandeling As I)*** Voor de richtlijnen zie: Rapportage Basis Generalistische GGZ– Bakker & Jansen * Het Maatschappelijk Werk is in dit rapport buiten beschouwing gelaten. Bij as IV problemen wordt een verwijzing naar het MW geadviseerd. **Indien er geen hulpvraag is of er zijn geen klachten wordt ‘geen verwijzing’ of ‘zelfhulp’ geadviseerd. ***Interpretatie TelePsy (geen duidelijkheid HHM rapport) Handleiding QuickScreen 51 Bijlage D. Gebruik van de GAF score De Global Assessment of Functioning (GAF) score is een maat waarmee het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren van een persoon wordt aangeduid in de vorm van een score tussen 0 en 100. Bij onvoldoende informatie voor GAF beoordeling scoort men 0. Stap 1: Begin bovenaan de schaal en ga na of de ernst van de symptomen die een patiënt heeft of diens niveau van functioneren slechter is dan wat deze schaal aangeeft. Stap 2: Ga steeds een schaal lager tot u een gebied vindt dat ofwel matcht met de ernst van de symptomen ófwel het niveau van functioneren. Ga hierbij uit van de laagste van deze twee. Stap 3: Controleer uw keuze door de schaal eronder te bekijken: deze zou te ernstig moeten zijn op zowel het gebied van de symptomen alsook het niveau van functioneren. Als ze niet beide beter zijn dan deze schaal, moet je nog verder dalen. Stap 4: Bepaal het specifieke cijfer binnen de gekozen schaal. Handleiding QuickScreen 52 Domein 100 – 91 90 – 81 80 – 71 70 – 61 60 – 51 Geen symptomen Geen of minimale symptomen Enige voorbijgaande milde symptomen Enige persisterende milde symptomen Matige symptomen Ernst van de symptomen Geen symptomen. Indien symptomen aanwezig, dan zijn dit voorbijgaande en te verwachten reacties op psychosociale stres veroorzakende factoren (b.v. concentratieproblemen een familieruzie). Enkele lichte symptomen (b.v. depressieve stemming en slapeloosheid) Matige symptomen (b.v. vlak affect en wijdlopige spraak, af en toe paniekaanvallen) Niveau van functioneren Uitstekend functioneren bij een groot aantal activiteiten, levensproblemen lijken nooit uit de hand te lopen, men komt naar hem/haar toe vanwege de vele positieve kwaliteiten. Geen of minimale symptomen (b.v. lichte examenvrees) , in het algemeen tevreden met het bestaan, niet meer dan alledaagse problemen of zorgen (b.v. slechts af en toe ruzie met gezinsof familieleden). Goed functioneren op alle terreinen, belangstellend en betrokken bij een grote reeks activiteiten, effectieve sociale vaardigheden. Niet meer dan lichte beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (b.v. tijdelijk wat achterraken met de studie). Matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (b.v. weinig vrienden, conflicten met leeftijdsgenoten of collega’s). Bij minimale symptomen en alledaagse problemen Bij milde voorbijgaande symptomen of/alsook lichte beperkingen in het functioneren sociaal, op werk of school Enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (b.v. af en toe spijbelen of stelen binnen het eigen gezin), maar in het algemeen vrij redelijk functioneren, heeft enkele betekenisvolle persoonlijke contacten. Bij lichte persisterende symptomen of/alsook enige problemen in het functioneren sociaal, op werk of school Voorbeelden Handleiding QuickScreen Bij matige symptomen of/alsook matige problemen in het functioneren sociaal, op werk of school 53 Domein 50 – 41 40 – 31 30 – 21 20 – 11 10 – 1 Enige ernstige symptomen of beperking in functioneren Behoorlijke beperkingen op verschillende gebieden van functioneren Niet in staat om te functioneren op bijna alle gebieden Enige gevaar om zichzelf of anderen te verwonden Blijvend gevaar om zichzelf of anderen ernstig te verwonden Ernst van de symptomen Ernstige verschijnselen (b.v. suïcidegedachten, ernstige dwangmatige rituelen, frequent winkeldiefstallen) Enige vermindering in realiteitsbesef of communicatie (b.v. spraak is af en toe onlogisch, vreemd of irrelevant) Gedrag wordt in belangrijke mate beïnvloed door wanen of hallucinaties of ernstige beperkingen van communicatie of beoordeling (b.v. bij tijden incoherent, gedraagt zich in hoge mate onaangepast, suïcidale preoccupatie) Blijvend gevaar zichzelf of andere te verwonden (b.v. herhaaldelijk gewelddadig) of ernstig suïcidaal gedrag met duidelijke doodsverwachting Niveau van functioneren Elke ernstige beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (b.v. geen vrienden, niet in staat om een baan te houden). Onvermogen op alle terreinen te functioneren (b.v. komt de hele dag het bed niet uit, geen baan, huis of vrienden). Voorbeelden - frequent botsingen met de wet of regelmatig agressief gedrag - ernstige gebreken in relaties met vrienden/familie - ernstige mentale beperkingen - ernstige angst/stemmingsproblem en - Passieve suïcidale ideatie maar adequate coping Sterke vermindering op verschillende terreinen, zoals werk of school, gezins- of familierelaties, beoordelingsvermogen , denkvermogen of stemming (b.v. depressieve man vermijdt zijn vrienden, verwaarloost zijn familie en kan geen baan houden; kind slaat andere kinderen, is thuis rebels en spijbelt van school). Criteria: - ernstig beperkt beoordelingsvermogen - ernstige angst/stemmingsproblemen - Passieve suïcidale ideatie Enig gevaar om zichzelf of anderen te verwonden (b.v. zelfmoordpogingen zonder duidelijke doodsverwachting, manische opwinding) of zeer ernstige vermindering van communicatie (b.v. zeer incoherent of stom) Verwaarloost af en toe de persoonlijke hygiëne . Criteria: -zelfmoordpogingen zonder doodsverwachting (b.v. milde overdosis of poging in de buurt van anderen) - ernstig geweld of automutilatie - hevige manische opwinding of grote agitatie en impulsiviteit - vergeet soms de persoonlijke hygiene Criteria: - zelfmoordpoging met duidelijke doodsverwachtiging - frequent ernstig geweld of automutilatie - extreme manische opwinding of extreme agitatie en impulsiviteit - blijvend onvermogen om een minimale persoonlijke hygiëne in acht te nemen - crisisopname Handleiding QuickScreen Criteria: .-Suïcidale preoccupatie of duidelijke suïcidale ideatie met voorbereiding - gedrag behoorlijk beïnvloed door wanen of hallucinaties - ernstige beperkingen in de communicatie Blijvend onvermogen de persoonlijke hygiëne te onderhouden. 54 Bijlage E. GAF intervallen en hun betekenis voor de zorgindicering GAF 91-100: Goed tot superieur, (vrijwel) symptoom loos functioneren. Mensen met een dergelijke GAF score hebben veel krachtbronnen om op terug te vallen. Levensproblemen lijken nooit uit de hand te lopen. Ze zijn vrijwel altijd opgewekt en tevreden, zelfverzekerd in werk en relaties. Anderen komen naar hem toe vanwege de vele positieve kwaliteiten. Behandeling is niet aan de orde. N.B. Het is zeer opmerkelijk als een (verwezen of zelf verwezen) patiënt aangeeft op een dergelijk hoog niveau te functioneren. GAF 90-81: Geen of minimale symptomen. Mensen met een dergelijke GAF score functioneren goed op alle terreinen. Ze zijn belangstellend en betrokken bij een groot aantal activiteiten, beschikken over effectieve sociale vaardigheden, zijn in het algemeen tevreden met hun bestaan en hebben niet meer dan alledaagse problemen of zorgen. Ook bij deze categorie is behandeling niet aan de orde en is het opmerkelijk als een (verwezen of zelf verwezen) patiënt aangeeft op dit niveau te functioneren. GAF 71-80: Voorbijgaande symptomen of te verwachten reacties op psychosociale stressfactoren. Mensen met een dergelijke GAF score beschikken over minder positieve trekken dan de mensen met hogere GAF scores. Ze laten lichte beperkingen zien in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Mensen met een dergelijke GAF worden in het algemeen aangezet tot (verbetering van) de zelfzorg, al dan niet gecombineerd met ‘watchful waiting’. GAF 61-70: Enkele lichte symptomen of enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Het functioneren is in het algemeen redelijk, en de persoon heeft enkele betekenisvolle contacten. Maar hoewel deze patiënten in staat zijn tot werken en het onderhouden van relaties met anderen, zijn er vaak wel conflicten op deze gebieden. Meestal kan met een korte behandeling al snel resultaat geboekt worden. GAF 51-60: Matig ernstige symptomen of matig ernstige problemen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of op school. Deze GAF interval wordt ook gezien bij patiënten met langdurige karakterpathologie, waarbij intensievere behandeling nodig is dan wanneer het uitsluitend lijkt te gaan om een As-I stoornis, maar waarin wel kan worden volstaan met een ambulante behandeling. GAF 41-50: Veel en ernstige symptomen of ernstige beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Ze kunnen problemen hebben met het algemeen dagelijks functioneren, of met het behouden van werk of intieme vrienden. Ze kunnen worstelen met drugsmisbruik of ernstige impulsiviteit op andere gebieden, en hebben ernstige problemen met het behouden van stabiliteit. Ze zijn in het algemeen Handleiding QuickScreen 55 niet geschikt voor een kortdurende behandeling. Er zal vaak een tweesporenbeleid gevolgd moeten worden, waarbij het opbouwen van coping vaardigheden gecombineerd wordt met symptomatische behandeling. Ook moet medicatie vaker overwogen worden, aangezien veel van de ernstige As-I stoornissen (bijv. bipolaire I stoornis, schizofrenie, ernstige ADHD) beter reageren op medicatie. Meestal zijn deze patiënten nog wel in staat buiten de kliniek te blijven. GAF 31-40: Enige beperkingen in het denken, de realitytesting of in de communicatie, of belangrijke beperkingen op verschillende terreinen zoals werk, school, gezins- of familierelaties. Klinische behandeling of opname kan overwegen worden. GAF 21-30: Het gedrag wordt ingegeven door ernstige wanen of hallucinaties, of ernstige beperkingen in communicatie of oordeelvorming (bijvoorbeeld incoherente gedachtegang, grove ongepaste handelingen), of onvermogen om te functioneren op bijna alle terreinen. Deze mensen zijn niet in staat om te werken of anderszins aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Er is vaak sprake van ernstige zelfverwaarlozing en verwaarlozing van het gezin. Opname voor behandeling is noodzakelijk. GAF 1-20 Patiënten in deze categorie hebben meestal klinische behandeling nodig of een anderszins gesuperviseerde omgeving. Een klinische opname geldt voor een GAF < 40, terwijl een GAF van 31-40 vraagt om een gestructureerde leefomgeving en een GAF 1-20 om onder toezichtstelling. Patiënten die op een dergelijk laag niveau functioneren hebben niet alleen ondersteuning nodig, maar ook observatie, medicatie en training in alledaags functioneren en sociale vaardigheden. Handleiding QuickScreen 56 Bijlage F. Overzicht DSM-screeners Om duidelijk weer te geven welke stoornissen de DSM-screeners onderzoeken is het onderstaande schema opgesteld. U kunt afhankelijk van uw specialisme (huisarts, psycholoog, etc.) en de vermoedde problematiek van de patiënt een keuze maken voor een screener, al dan niet in de vorm van een extern consult. Bijvoorbeeld bij vermoedens van niet complexe problematiek, een beperkte lijdensdruk en geen risico op suïcide, of anderszins gevaar voor zichzelf om omgeving, is de inzet van QuickScreen geïndiceerd. Wanneer er twijfel is over persoonlijkheidsproblematiek of andere vormen van co-morbiditeit, geniet de inzet van een TeleScreen, eventueel in de vorm van een consult, de voorkeur. Indien er aanwijzingen zijn dat de patiënt gevaar vormt voor zichzelf of zijn omgeving, of wanneer er sprake is van psychotische kenmerken, dient direct verwezen te worden naar de Gespecialiseerde GGZ. QS-HAP QS-GGZ TS TS Junior Algemeen Doelgroep Hulpverlener Ernst klachten Toestandbeeld Afnameduur >16 jaar HA/POH/GGZ Licht/Matig Huidig 5-10 min >16 jaar GGZ Licht/Matig Huidig 5-15 min >16 jaar GGZ Matig/Ernstig Volledig 15-30 min 4-18 jaar GGZ Matig/Ernstig Volledig 10-20 min Functionaliteiten Automatische testprocotol Codering Bewerkbare indicaties Echelonadvies conform HHM-rapport Zoekmachine (praktijk/instelling/ehealth) Verslaggenerator Verwijsbrief Zorgmail Nee ICPC Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee DSM-IV Ja Ja Ja Ja nee Ja Ja DSM-IV Ja Ja Ja Ja nee Ja Ja DSM-IV Ja Ja Ja Ja nee Ja Nee Nee Ja Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Ja Ja Nee Nee Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Klinische stoornissen Stoornissen in de kindertijd Autistische stoornis Stoornis van Asperger Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit Stoornis van Gilles de la Tourette Gedragsstoornis Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis Separatieangststoornis Reactieve hechtingstoornis Aan middelen gebonden stoornissen Alcoholmisbruik Alcoholafhankelijkheid Handleiding QuickScreen 57 Misbruik van drugs en andere middelen Afhankelijkheid van drugs en andere middelen Schizofrenie en andere psychotische stoornissen Schizofreniforme stoornis Kortdurende psychotische stoornis Psychotische stoornis NAO Stemmingsstoornissen Depressieve stoornissen Dysthyme stoornis Depressieve stoornis NAO Bipolaire stoornissen Angststoornissen Paniekstoornis met/zonder agorafobie Agorafobie Specifieke fobie Sociale fobie Obsessieve-compulsieve stoornis Posttraumatische stressstoornis Gegeneraliseerde angststoornis Somatoforme stoornissen Somatisatiestoornis Ongedifferentieerde somatoforme stoornis Somatoforme stoornis NAO Pijnstoornis Hypochondrie Stoornis in de lichaamsbeleving Conversiestoornis Eetstoornissen Anorexia Nervosa Bulimia Nervosa Eetstoornis NAO Seksuele stoornissen Genderidentiteitsstoornis Slaapstoornissen Stoornissen in de impulsbeheersing Aanpassingsstoornissen Persoonlijkheidsstoornissen Somatische aandoeningen Psychosociale en omgevingsproblemen Algehele beoordeling van functioneren Handleiding QuickScreen QS-HAP Algemeen Algemeen QS-GGZ Algemeen Algemeen TS Ja Ja TS Junior Algemeen Algemeen Nee Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Nee Nee Ja Ja Nee Ja Nee Ja Ja Nee Nee Algemeen Nee Ja Algemeen Algemeen Algemeen Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Algemeen Algemeen Algemeen Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Specifiek Ja, Ja Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Nee Ja Ja Ja 58 Bijlage G. Instructiehandleiding 1. Inloggen op TelePsy Figuur 1 – Inloggen op www.telepsy.nl Log in op www.telepsy.nl met uw gebruikersnaam en wachtwoord. 2. Aanmelden van een patiënt Figuur 2 – Nieuw dossier aanmaken Om u een patiënt aan te melden voor een QuickScreen klikt u in het linker menu op Nieuw dossier en selecteer Ik wil zelf screenen. Indien u het nodig acht dat het dossier wordt bekeken door een externe hulpverlener selecteer dan Ik wil een consult aanvragen. Het consult gebeurt aan de hand van de TeleScreen. Vul de verplichte gegevens aan dit wil zegen geslacht, geboortedatum, en klik op Handleiding QuickScreen 59 verder op de aanmelding af te ronden. De applicatie stuurt u een e-mail wanneer de patiënt de test volledig heeft ingevuld. 3. Overzicht van uw dossier Figuur 3 – Een overzicht van Mijn dossiers Klik in het linker menu op Mijn dossiers en u ziet een overzicht van al uw patiënten. Boven de dossiers treft u een aantal zoekmogelijkheden aan, u kunt filteren op naam en geboortedatum. Klik op de naam van de patiënt om het dossier te openen Handleiding QuickScreen 60 4. Patiënt Figuur 4 – Een overzicht van patiëntgegevens Op het tabblad patiënt heeft u de mogelijkheid om het dossier te bewerken of te verwijderen. Indien er een verkeerde e-mailadres is opgegeven kunt u het aanpassen door middel van de knop Bewerk of de patiënt een herinnering te sturen. 5. Tests Testafname bewerken Naar de antwoorden van deze test gaan Naar de indicaties van de test gaan Naar de scores van de test gaan Test verwijderen Figuur 5 –Het tabblad Tests Op de tab Tests van ieder dossier treft u een overzicht van klaargezette tests en kunt u eventueel een (andere) test klaarzetten voor de patiënt of andere respondenten (zoals vader, moeder, leerkracht of uzelf). Met behulp van de acties kunt u antwoorden en indicaties behorend bij de test inzien, of de test in zijn geheel verwijderen. Handleiding QuickScreen 61 6. Antwoorden Figuur 6 – Het tabblad Antwoorden Zodra een patiënt een of meer vragen van een test heeft beantwoord wordt de tab Antwoorden zichtbaar in het dossier. Op deze tab treft u alle antwoorden van de patiënt in chronologische volgorde. Behalve het antwoord wordt tevens de score op de individuele vraag weergegeven. 7. Indicaties Indicatie toevoegen GAF score verhogen Indicatie secundair maken GAF score verlagen Indicatie primair maken Indicatie herstellen Bewerken Tweesporenbeleid inschakelen Bekijk antwoorden m.b.t. indicatie Indicatie verwijderen Figuur 7 – Het indicaties tabblad Op het tabblad Indicaties ziet u een overzicht van de resultaten van de QuickScreen. Het tabblad is tevens uw werkblad voor het verslag. Het is belangrijk om te verifiëren of het beeld dat geschetst wordt door de QuickScreen overeen komt het beeld dat u heeft van de patiënt. Het is mogelijk om Handleiding QuickScreen 62 indicaties te verwijderen wanneer u van mening bent dat deze niet kloppen, of indicaties toe te voegen door het gebruik van de gelijknamige knoppen. De applicatie onthoudt welke indicaties u verwijdert of toevoegt. U kunt wijzingen ongedaan maken door gebruik te maken van de functie Indicatie herstellen voor een specifieke indicatie of Herstellen om alle wijzingen ongedaan te maken. Om de vragen in te zien die bij de een indicatie horen drukt u op de knop Ga naar de gerelateerde antwoorden. Een belangrijk aspect van het verwijsmodel 2014 is de GAF-score, een indicator van de ernst van de klachten en/of psychische lijdensdruk. Pas de GAF-score door middel van de pijltjes naar boven en onder. Bij twijfel neemt u bijlage C ter hand. Door te klikken op het bewerk icoon in de kolom Aantekeningen (verslag) wordt een tekstvak geopend waarin u aantekeningen van het contact noteert. Wanneer u klaar bent klikt u op het icoon naast het tekstvak om de aantekeningen op te slaan. De aantekeningen van het patiëntcontact worden opgenomen in het verslag. Het vak Aantekeningen (intern) is bedoeld voor uw eigen notities en wordt niet meegenomen in het verslag. Tenslotte, mocht u naar aanleiding van de resultaten van de QuickScreen verdiepende screeningsonderzoek wensen, dan is er de mogelijkheid om een TeleScreen in te zetten, of een Consult aanvragen. 8. Scores Figuur 8 – De scores van de QuickScreen Zodra de QuickScreen is ingevuld, wordt de tab Scores zichtbaar in het dossier. Op de tab Scores worden de totaalscores en/of (sub)schalen van de testafname weergegeven in tabelvorm. Handleiding QuickScreen 63 9. Zorgaanbieders Figuur 9 – Zoeken van een zorgaanbieder In het tabblad van Zorgaanbieders worden op basis van het adres van de patiënt, de indicaties uit de QuickScreen en het echelon/zorgzwaarteproduct een hulpverlener of passende e-health behandelmodule gezocht. Door op het rode icoontje (stopteken) naast de zoektermen te klikken verwijdert u de zoekterm uit de zoekopdracht. De zoekopdracht kan verder worden gespecificeerd op basis van leeftijdscategorie, naam van hulpverlener, therapie, therapiesetting, etc. Handleiding QuickScreen 64 Figuur 10 – Zorgaanbieders weergever op Google Maps Onder de zoekopdracht ziet u een kaart, gegeneerd door Google Maps. De rode pijl betreft de woonplaats van de cliënt, de grijzen pijlen de vestigingsplaats van de zorgaanbieders. Beweeg met de muis over een grijze pijl om te zien om welke hulpverlener het gaat. Onder de kaart ziet u een overzicht van alle zorgaanbieders in volgorde van reisafstand tot de patiënt. Plaats een vink bij zorgaanbieder om deze te includeren in het verslag. Nadat u deze juiste zorgaanbieders en/of ehealthmodule heeft geselecteerd klikt u op Selectie opslaan. Handleiding QuickScreen 65 10. Verslag Figuur 11 – Genereren van een verslag Klik op Genereer verslag om een nieuw verslag te genereren, of een oud verslag te overschrijven. Het verslag bevat relevante informatie over de patiënt, de indicaties, scores en eventueel zorgaanbieders/e-healthmodules. Figuur 12 – Bewerken van een verslag Het verslag wordt gegenereerd in een tekstverwerkingsprogramma vergelijkbaar met bekende programma’s zoals Microsoft Word. Net als iedere tekstverwerker kunt de tekst bewerken, dik gedrukt of cursief maken en teksten knippen of plakken. U gebruikt hiervoor de corresponderende knoppen bovenin het verslag. Het verslag wordt iedere 60 seconden opengeslagen, daarnaast kunt u het verslag (tussentijds) opslaan door op de gelijknamige knop te drukken. U blijft dan binnen de bewerkmodus van het verslag. Klikt u op Opslaan dan wordt het rapport opgeslagen en verlaat u de bewerkmodus. Handleiding QuickScreen 66 Figuur 13 – Bewerken van een verslag Het verslag is nu opgeslagen en door gebruik te maken het scrol menu rechts van het verslag kunt u het verslag doorlezen. Via de knop Bewerken kunt u handmatig het verslag aanpassen. Met behulp van de knop Verslag genereert u het verslag in PDF-format. Als u op Genereer verslag klikt, terwijl er reeds een rapport is opgeslagen, dan overschrijft u het oude verslag met de beginwaarden. Het systeem zal eerst een waarschuwing geven. 11. ZorgMail adresboek Wanneer u een verslag heeft gegenereerd met re verslaggenerator heeft u de mogelijkheid om het verslag te versturen via een gewone e-mail of via ZorgMail Figuur 14 – Verstuur bericht Handleiding QuickScreen 67 U kunt een aantal zaken instellen zoals of u het verslag als bijlage (.pdf) wilt versturen of dat er een Notificatie no-show bij moet komen te staan. Figuur 15 – Laatste aanpassingen verslag Om een bericht via ZorgMail te versturen kunt u gebruik maken van ons ZorgMail adresboek dat geopend wordt wanneer u op “zoeken” klikt: Figuur 16 – Het ZorgMail adresboek Handleiding QuickScreen 68 Zodra u een hulpverlener selecteert in het adresboek, zullen de ZorgMail gegevens automatisch worden ingevuld in de applicatie en kan het verslag worden verzonden door op “Verder” te klikken. Het verslag wordt dan verzonden waarna u hiervan een melding krijgt: 12. Logboek Figuur 17 – Het logboek Het dossierlog geeft u informatie over de handelingen die u en de cliënt hebben verricht. Het houdt bij wanneer u een test klaar heeft gezet, wanneer er handmatig of automatisch herinneringsmails zijn verzonden en wanneer de patiënt de test heeft ingevuld. Tevens is er de mogelijkheid om een notitie te bewaren via de knop Maak notitie en het snel registreren van een contact middels de knop Contactmoment. De datum van het contact zal automatisch worden opgenomen in het rapportsjabloon. Handleiding QuickScreen 69