Handleiding

advertisement
Handleiding
QUICKSCREEN
November 2014
QuickScreen
Diagnostic and Statistical Manual of
Mental Disorders IV Screener
As-I-II-III-IV-V
© TelePsy 2014, drs. R. Smit, drs. E. van de Leur, I. Dijksman, mr. M. Essed
Inhoud
Voorwoord .........................................................................................................................................5
Samenvatting......................................................................................................................................6
1.
Inleiding .................................................................................................................................9
2.
Achtergronden van de QuickScreen ...................................................................................... 10
2.1
Kenmerken van e-diagnostiek............................................................................................... 10
2.2
De ontwikkeling van de TeleScreen en QuickScreen .............................................................. 10
2.3
Professionele en ethische aspecten ..................................................................................... 11
2.4
Mogelijkheden en beperkingen ............................................................................................ 12
2.5
Het instrument ..................................................................................................................... 14
3.
Gebruikers van de QuickScreen ............................................................................................ 15
4.
De algemene anamnese ....................................................................................................... 16
4.1
Algemeen ............................................................................................................................ 16
4.2
Algemene anamnese, actuele zorgbehoefte en hulpvraag ................................................... 16
4.3
Stressfactoren (As-IV) .......................................................................................................... 16
4.4
Globaal Algemeen Functioneren (As-V)................................................................................ 17
5.
Persoonlijkheidsproblematiek (As-II) .................................................................................... 19
5.1
Algemeen ............................................................................................................................. 19
5.2
Afname en scoring ................................................................................................................ 19
6.
Klinische stoornissen (As-I) ................................................................................................... 20
6.1
Algemeen ............................................................................................................................. 20
6.2
Indicaties voor de As-I stoornissen van de DSM-IV ............................................................... 20
6.3
Aanvullende indicaties ......................................................................................................... 24
6.4
Notificatie indicaties ............................................................................................................. 25
6.5
Afwezige indicaties ............................................................................................................... 25
6.6
Afname en scoring ................................................................................................................ 25
7.
Verwijsmodel 2014 ............................................................................................................... 27
8.
Literatuur ............................................................................................................................. 29
Bijlage A.
Vragen van de QuickScreen ........................................................................................... 31
Bijlage B.
Verwijscriteria HHM rapport .......................................................................................... 48
Bijlage C.
Richtlijnen echelon ........................................................................................................ 50
Bijlage D.
Gebruik van de GAF score .............................................................................................. 52
Bijlage E.
GAF intervallen en hun betekenis voor de zorgindicering ............................................... 55
Bijlage F.
Overzicht DSM-screeners ............................................................................................... 57
Bijlage G.
Instructiehandleiding ................................................................................................. 59
Handleiding QuickScreen
3
1. Inloggen op TelePsy ...................................................................................................................... 59
2. Aanmelden van een patiënt .......................................................................................................... 59
3. Overzicht van uw dossier .............................................................................................................. 60
4. Patiënt .......................................................................................................................................... 61
5. Tests ............................................................................................................................................. 61
6. Antwoorden .................................................................................................................................. 62
7. Indicaties ...................................................................................................................................... 62
8. Scores ........................................................................................................................................... 63
9. Zorgaanbieders ............................................................................................................................. 64
10. Verslag ........................................................................................................................................ 66
11. ZorgMail adresboek .................................................................................................................... 67
12. Logboek ...................................................................................................................................... 69
Handleiding QuickScreen
4
Voorwoord
E-health wint steeds meer terrein, ook in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Professionals
worden uitgedaagd om hun traditionele rol onder de loep te nemen en andere vormen van zorg in
hun werkwijze op te nemen. E-health is een goed bereikbare en goedkope variant op de vaak
moeilijk toegankelijke en dure face-to-face contacten met een professional.
Een bijzondere vorm van e-health is e-diagnostiek. Ook daar zijn de efficiencyvoordelen evident. Ediagnostiek maakt niet alleen gebruik van de voordelen van computergestuurd psychodiagnostisch
onderzoek (met behulp van vragenlijsten en psychologische tests), maar ook van de mogelijkheden
voor het toepassen van gestandaardiseerde beslisregels bij de diagnostische hypothesevorming,
zorgindicering en behandelplanning. Gestandaardiseerde beslisregels dragen bij tot het vergroten
van de betrouwbaarheid van deze drie essentiële facetten van de behandeling. Web-based afname
voegt daaraan toe dat de patiënt in zijn eigen tijd, vanaf elke locatie (mits verbonden met het
internet) en op elk moment, diagnostische vragenlijsten en tests kan invullen. TelePsy is er trots op
aan deze belangrijke ontwikkeling in de zorg bij te mogen dragen. Zowel de ontwikkeling van onze
screeningsinstrumenten, als de ontwikkeling van onze ROM-portal, mogen zich verheugen in een
groeiende en inspirerende belangstelling, zowel in Nederland als daarbuiten.
Met de invoering van de Basis GGZ is er veel veranderd in het GGZ landschap. De rol van de huisarts
(met praktijkondersteuner GGZ) als poortwachter en behandelaar van lichte tot matige problematiek
wordt steeds groter. Voor een verwijzing naar de GGZ is tenminste een vermoeden van een DSM
diagnose vereist. Binnen het bestuurlijk akkoord is afgesproken dat ten minste 20% van de
Gespecialiseerde GGZ verschuift naar de Generalistische Basis GGZ. Op zowel de huisarts als de GGZ
rust de taak om te zorgen voor een goede triage, zodat patiënten direct binnen het juiste echelon en
zorgzwaarteproduct worden behandeld. In navolging van de meer uitgebreide TeleScreen hebben wij
de verkorte QuickScreen ontwikkeld. Met de QuickScreen kunnen grote groepen patiënten worden
gescreend, met uiteenlopende klachten, bij vermoedens van lichte tot matige ernst. De QuickScreen
kan worden ingezet door huisartsen, praktijkondersteuners en gespecialiseerde GGZ aanbieders.
De afgelopen jaren hebben verschillende professionals en instanties bijgedragen aan de ontwikkeling
van onze screeningsinstrumenten, waaronder Stichting Robuust, verscheidene GGZ-instellingen en
praktijken, huisartsen, praktijkondersteuners en natuurlijk de medewerkers van TelePsy. Onderzoek
van Maastricht University heeft geleid tot verschillende nationale en internationale
(wetenschappelijke) publicaties. Wij zijn al deze mensen zeer dankbaar voor hun hulp. Ook de
gebruikers hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het verbeteren van onze instrumenten door
het delen van hun ervaringen met de ontwikkelaars. Wij zijn blij met elke feedback, positief of
negatief, omdat we daarvan kunnen leren en onze instrumenten verbeteren en ontwikkelen tot
instrumenten waarmee de zorg beter en goedkoper kan worden, en beschikbaar blijft voor iedereen
die zorg nodig heeft.
Mr. Marco Essed, directeur TelePsy
Handleiding QuickScreen
5
Samenvatting
De QuickScreen-HAP en QuickScreen-GGZ zijn zelfrapportage vragenlijsten gericht op de screening
van patiënten met een GGZ-hulpvraag. De QuickScreen-HAP kan worden ingezet door de huisarts en
POH-GGZ. De QuickScreen-GGZ is bedoeld ter ondersteuning van de GGZ, maar kan ook worden
ingezet binnen de huisartsenpraktijk door een POH-GGZ die is opgeleid als psycholoog. Het verschil
tussen de QuickScreen-HAP en de QuickScreen-GGZ is dat QuickScreen zich toelegt het kennisniveau
van de huisarts conform de NHG standaard. Een specifiek overzicht van de DSM screeners, en welke
classificaties worden uitvraagt, treft u aan in bijlage F. Omdat de QuickScreen-HAP en de
QuickScreen-GGZ grotendeels overeenkomen wordt vanaf heden gesproken over de QuickScreen,
tenzij er verschillen zijn tussen de twee instrumenten.
De QuickScreen houdt de assen systematiek van de DSM-IV aan, waarbij elke as verwijst naar een
ander kennisdomein. As-I is opgebouwd uit klinische stoornissen en andere aandoeningen of
problemen die een reden kunnen zijn voor zorg. As-II bestaat uit persoonlijkheidsstoornissen en
zwakzinnigheid. Op As-III worden de somatische aandoening genoteerd. As-IV betreft psychosociale
en omgevingsproblemen. Ten slotte is As-V een algehele beoordeling van het psychische
functioneren, hierbij gaat het zowel om de ernst van de symptomen alsook de beperkingen in het
functioneren.
De QuickScreen is ontwikkeld met het doel patiënten te screenen waarbij te verwachten is dat een
behandeling binnen de kaders valt van de huisartsen zorg (inclusief POH-GGZ) of Generalistische
Basis GGZ. Het instrument is minder geschikt voor patiënten waarbij er sprake is complexe
pathologie, of waarbij te verwachten is dat As-II/-III/-IV pathologie (persoonlijkheidsstoornissen,
somatische aandoeningen of psychosociale stressfactoren) zal interfereren met een behandeling op
As-I (klinische stoornissen).
De QuickScreen brengt de actuele zorgbehoefte - de problemen waarvoor de patiënt hulp zoekt, of
waarvoor de patiënt is verwezen - en het ervaren niveau van functioneren in kaart. De aanwezigheid
van medische, psychosociale en omgevingsproblemen wordt uitgevraagd, omdat deze een
belangrijke rol kunnen spelen in het ontstaan of voortbestaan van psychische stoornissen. In
navolging van gestructureerde interviews, zoals de SCID-I en de MINI 500, worden stapsgewijze
groepen van As-I stoornissen uit de DSM-IV uitgevraagd. Voor As-II geldt dat aan de hand van 9
stellingen wordt gescreend op aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie. Het gaat hierbij om een
algemene indicatie voor mogelijke persoonlijkheidsproblematiek en niet om een specifieke
persoonlijkheidsstoornis. De QuickScreen is adaptief, dat wil zeggen dat wanneer de patiënt niet
voldoet aan de ingangscriteria voor een specifieke indicatie, de vervolgvragen worden overgeslagen
en de vragenlijst verder gaat naar het volgende onderwerp. Hierdoor kan de afnametijd van de
QuickScreen, ondanks de reikwijdte, kort gehouden worden.
Handleiding QuickScreen
6
De QuickScreen-HAP bestaat uit 194 vragen, en de QuickScreen-GGZ bestaat uit 305 vragen, over de
DSM-IV criteria. Vragen worden beantwoord door middel van een Ja/Nee, Juist/Onjuist, multiple
choice (lengte, gewicht en middelen gebruik) en open eind antwoordformat.
Scoring is volledig geautomatiseerd. Wanneer een patiënt voldoet aan de criteria voor een bepaalde
stoornis genereert de applicatie de betreffende DSM-IV classificatie. Het gaat hierbij niet om een
definitieve DSM-IV classificatie, maar om een indicatie voor een mogelijke classificatie. Met behulp
van de aldus verkregen informatie worden indicaties gegenereerd op alle assen van de DSM-IV. De
scores van maatschappelijk functioneren, leefsituatie en lichamelijk gezondheid worden grafisch
weergegeven. De indicaties uit de QuickScreen dienen getoetst te worden aan andere bronnen van
klinische informatie.
Bij de scoring wordt onderscheid gemaakt in primaire en secundaire indicaties, aanvullende
indicaties en notificaties. Secundaire indicaties zijn indicaties voor bijkomende stoornissen die
(waarschijnlijk) het gevolg zijn van een primaire diagnose, zoals bijvoorbeeld een verminderd
seksueel verlangen het gevolg kan zijn van een depressieve stoornis. Een aanvullende indicatie
betreft informatie over psychopathologie die niet op de assen genoteerd wordt, maar belangrijk kan
zijn voor de casusconceptualisatie, zoals paniekaanvallen of ernstige obesitas. In het geval van
suïcide gevaar genereert de QuickScreen notificaties welke, indien de gebruiker beschikt over de
aanvullende instellingen binnen de TelePsy-applicatie, tevens per e-mail kunnen worden verstuurd
aan daartoe aangewezen personen. De QuickScreen kan stoornissen indiceren behorend bij
onderstaande hoofdcategorieën:
 Stoornissen uit de kindertijd
 Aan middelen gebonden stoornissen
 Stemmingsstoornissen
 Angststoornissen
 Somatoforme stoornissen
 Eetstoornissen
 Slaapstoornissen
 Aanpassingsstoornissen
 Andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn (relatieproblemen,
rouwreactie, identiteitsprobleem, acculturatieprobleem, levensfaseprobleem)
 Schizofrenie en andere psychotische stoornissen*
 Seksuele stoornissen*
 Stoornissen in de impulsbeheersing*
*= Alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ
Tevens indiceert de QuickScreen de aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie, zonder
onderscheid op het niveau van de specifieke stoornis.
Handleiding QuickScreen
7
Op basis van de indicaties genereert het systeem een echelonadvies, waarbij onderscheid wordt
gemaakt tussen de verschillende zorgzwaarteproducten binnen de Generalistische Basis GGZ.
Het invullen van de QuickScreen neemt 5 tot 15 minuten in beslag, afhankelijk van de hoeveelheid
klachten en problemen die de patiënt rapporteert.
Handleiding QuickScreen
8
1.
Inleiding
Voor u ligt de handleiding van de QuickScreen. Doel is de gebruiker bekend te maken met de
mogelijkheden van het instrument en behulpzaam te zijn bij het praktische gebruik ervan. De
handleiding voorziet niet in algemene psychodiagnostische kennis, maar in het verbinden van deze
kennis met een wezenlijk andere vorm van diagnostiek dan tot nu toe gebruikelijk is in de GGZ of in
de huisartspraktijk. Informatie wordt verzameld door een applicatie, die deze informatie vervolgens
automatisch verwerkt en samenvat in hypotheses. Deze hypotheses – of indicaties voor mogelijke
stoornissen – dienen te worden getoetst, gecorrigeerd en/of aangevuld op basis van een persoonlijk
contact met de patiënt. Deze persoonlijke nuancering door de hulpverlener, van digitaal
gegenereerde indicaties, vormt een belangrijke aanvulling op de e-diagnostiek.
In de eerste hoofdstukken van deze handleiding wordt de achtergrond, de kenmerken en
ontwikkeling van de QuickScreen beschreven. Aan bod komen de mogelijkheden, maar ook de
onmogelijkheden van het instrument. Belangrijk zijn ook de ethische aspecten en de vereiste
kwalificaties, waaraan zorgverleners, die met de QuickScreen werken, moeten voldoen. In hoofdstuk
4, 5 en 6 wordt dieper ingegaan op de verschillende onderdelen van het instrument, de indicaties,
wijze van afname en scoring. In hoofdstuk 7 wordt een onderbouwing gegeven van de echelon- en
productadviezen van het systeem. In de verschillende bijlagen staat belangrijke aanvullende
informatie, waaronder een instructiehandleiding van de TelePsy applicatie.
Handleiding QuickScreen
9
2.
Achtergronden van de QuickScreen
2.1
Kenmerken van e-diagnostiek
E-diagnostiek maakt gebruik van tests en vragenlijsten binnen een web applicatie. Gestructureerde
Interviews verhogen de betrouwbaarheid en validiteit van het psychiatrisch onderzoek aanmerkelijk,
maar worden niet altijd ingezet in verband met de forse tijdinvestering die ze vragen. Afname met
behulp van de computer kan de diagnosticus veel kostbare tijd besparen. Met de popularisering van
het internet is een volgende stap gezet in de geautomatiseerde afname. In de huidige tijd waarin
budgets in de geestelijke gezondheidszorg sterk onder druk staan, lijkt de inzet van e-diagnostiek
binnen de huisartspraktijk en GGZ onvermijdelijk. Zeker wanneer het gaat om screenend onderzoek
in het kader van de triage en zorgindicering behoort e-diagnostiek tot de meest kosteneffectieve en
gebruiksvriendelijke vormen van diagnostiek.
In het algemeen stellen mensen zich zeer openhartig op tijdens het invullen van online tests. Er is
een groot aantal onderzoeken waaruit blijkt dat mensen geneigd zijn meer informatie over zichzelf
prijs te geven aan een computer dan aan een persoon (Davis, 1999; Joinson & Buchanan, 2001;
Wallace, 1999). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen zich anoniem wanen bij het invullen
van online onderzoek en daardoor de tests minder sociaal wenselijk en meer openhartig invullen dan
ze geneigd zijn te doen bij een paper-and-pencil versie van dezelfde test (Joinson, 1999). Of die
openhartigheid ook geldt voor patiënten wiens identiteit bekend is bij de e-diagnosticus, is niet
wetenschappelijk onderzocht. Buchanan (2000, 2001) wees al meer dan een decennium geleden op
de noodzaak voor onderzoek naar de ‘openhartigheidshypothese’, dat is, naar het verschijnsel dat
patiënten geneigd zijn op online vragenlijsten een grotere mate van zelfonthulling te laten zien. Ook
de ervaring bij TelePsy wijst in die richting.
Door Maastricht University is onderzoek gedaan naar de acceptatie van e-diagnostiek met behulp
van de TeleScreen, in het kader van de GGZ-triage door huisartsen en ggz-praktijkondersteuners.
Deze feasibility study heeft aangetoond dat zowel patiënten als hulpverleners enthousiast zijn over
het gebruik van e-diagnostiek.
2.2
De ontwikkeling van de TeleScreen en QuickScreen
In 2010 werd door TelePsy een begin gemaakt met de ontwikkeling van een internetapplicatie ten
behoeve van triagediagnostiek door de huisarts. Onder triagediagnostiek wordt verstaan: een vorm
van screenende diagnostiek bij mensen met psychische klachten en problemen, gericht op het
formuleren van hypotheses over mogelijke psychische stoornissen en het inschatten van de
zorgbehoefte van de patiënt. Het instrument dat bij de triagediagnostiek ingezet zou worden, diende
geschikt te zijn voor gebruik via het internet door verschillende groepen patiënten.
Handleiding QuickScreen
10
Voor de ontwikkeling van de TeleScreen werd een aantal van de gangbare instrumenten uit de
psychiatrische en psychologische onderzoekspraktijk beoordeeld op hun bruikbaarheid voor
triagediagnostiek via het internet. Het ging daarbij niet uitsluitend om zelfrapportage-instrumenten,
maar ook om gestructureerde interviews en psychologische tests. Er werd voor gekozen om voor het
onderzoek naar de psychiatrische toestandsbeelden de MINI 500 en de SCID-I als inspiratiebron te
gebruiken. Aan de hand van de DSM-IV werden vragen geformuleerd die geschikt zijn voor gebruik
bij e-diagnostiek. Voor de persoonlijkheidsstoornissen en -trekken werd aan de hand van de
kenmerken van de As-II stoornissen van de DSM-IV een lijst ontwikkeld met beweringen over de
persoonlijkheid. Voor het in kaart brengen van de psychosociale stress (As-IV problematiek) werd
een vragenlijst ontwikkeld met open vragen over een aantal vaste onderwerpen. Op deze wijze
wordt door middel van de TeleScreen navraag gedaan naar psychiatrische symptomen nu en in het
verleden, naar persoonlijkheidsproblemen, naar de medische status en ontregelende situaties nu en
in het verleden, en naar het algemeen niveau (persoonlijk, maatschappelijk en beroepsmatig) van
functioneren nu en in het afgelopen jaar.
De QuickScreen is ontwikkeld op basis van de TeleScreen met het doel om grote groepen patiënten
met uiteenlopende klachten te screenen, bij vermoedens van lichte tot matige problematiek. Om het
instrument ook toegankelijk te maken voor de huisartsenpraktijk zijn vragen die niet essentieel zijn
voor een snelle triage verwijderd uit het instrument. De vragenlijst is gericht op klachten die
gedurende het laatste jaar aanwezig zijn. De QuickScreen is met name geschikt om casuïstiek te
triëren waarbij er sprake is van een beperkt aantal stoornissen op As-I en waarbij het niet te
verwachten is dat problematiek op As-II, III of IV zal interfereren met de behandeling op As-I. Ingeval
van complexe problematiek dient een TeleScreen ingezet te worden (zie bijlage F voor een
schematisch overzicht van welke vragenlijst welke problematiek uitvraagt). Hoewel de QuickScreen
bedoeld is voor eenvoudiger problematiek, kan het voorkomen dat instrument ingezet wordt bij
patiënten waarbij er sprake is van persoonlijkheidspathologie. Voor As-II geldt dat aan de hand van 9
stellingen wordt gescreend op de aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie. Het gaat hierbij om
een algemene indicatie voor mogelijke persoonlijkheidsproblematiek en niet om een specifieke
persoonlijkheidsstoornis.
2.3
Professionele en ethische aspecten
Professionele en ethische aspecten wegen zwaar bij elke vorm van psychologisch of psychiatrisch
onderzoek, en zijn zo mogelijk van nog groter belang bij e-diagnostiek. De ethische richtlijnen voor
testdiagnostiek zijn ook van toepassing op het gebruik van online tests. Gebruikers dienen zich er
rekenschap van te geven dat het wetenschappelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit
van e-diagnostiek nog weinig instrumenten heeft opgeleverd. De informatie uit het onderzoek met
de QuickScreen dient daarom altijd getoetst te worden aan andere bronnen van informatie. Gebeurt
dit niet, of onvoldoende, dan lopen patiënten het risico dat er onjuiste conclusies getrokken worden
over hun toestand en hun een juiste behandeling onthouden wordt.
Elk onderzoeksinstrument, hoe zorgvuldig ook geconstrueerd, kan verkeerd gebruikt worden. De
hulpverlener dient zich daarom goed op de hoogte te stellen van het doel, de mogelijkheden en
Handleiding QuickScreen
11
beperkingen van de QuickScreen. Het gemak waarmee de QuickScreen ingezet kan worden kan de
drempel ongewenst verlagen. Afname van de QuickScreen moet berusten op een bewuste keuze van
de hulpverlener en ten dienste staan van de behandeling van de patiënt.
Een ander aspect betreft de bespreking van de onderzoeksresultaten met de patiënt. De resultaten
dienen persoonlijk door de hulpverlener met de patiënt besproken te worden. Het meedelen aan
patiënten van potentieel gevoelige informatie, zonder de mogelijkheid voor een passende opvang, is
ethisch niet acceptabel. Hierdoor zou de patiënt geconfronteerd kunnen worden met emotioneel
belastende informatie, of met informatie die onvolledig is of vatbaar is voor een verkeerde
interpretatie.
Ook de financiële voordelen van e-diagnostiek mogen niet ten koste gaan van het belang van de
patiënt. Kosteneffectiviteit houdt een zorgvuldige afweging in van de zorgbehoefte van de patiënt en
de beschikbare middelen voor diens behandeling.
Tenslotte dient de hulpverlener garant te staan voor een juiste omgang met de privacy van de
patiënt en de resultaten van het onderzoek uitsluitend beschikbaar te stellen aan derden als vooraf
toestemming daartoe is verleend door de patiënt.
2.4
Mogelijkheden en beperkingen
De gebruiker moet op de hoogte zijn van de mogelijkheden en beperkingen van de QuickScreen en
de omstandigheden waaronder deze ingevuld dient te worden, teneinde betrouwbare indicaties te
krijgen. In het algemeen stellen mensen zich zeer openhartig op tijdens het invullen van online tests.
Dit biedt mogelijkheden voor het efficiënt opsporen van pathologie onder zowel de
normaalpopulatie als onder reeds bekende patiëntpopulaties.
Onderzoek met de QuickScreen is gebaseerd op de zelfbeoordeling van de patiënt over zijn
functioneren. Dit maakt het onderzoek kwetsbaar voor al dan niet opzettelijke vervorming van de
informatie door de patiënt. De gebruiker dient er van op de hoogte te zijn dat een
screeningsvragenlijst per definitie sensitief is. Men wil immers geen stoornissen missen. Dit houdt
echter in dat niet iedere stoornis, die door de QuickScreen is gegenereerd, ook op de patiënt van
toepassing is. Onderzoek bij de TeleScreen wijst uit dat ongeveer 25% van de gegenereerde
stoornissen moet worden aangescherpt of verwijderd. Daarom is de QuickScreen doorgaans niet het
enige instrument waarmee bepaald wordt welke zorg de patiënt nodig heeft. Ook andere
beoordelaars en beoordelingsmomenten, zoals het contact met de zorgverlener en/of aanvullende
specialistische tests, dienen als toets voor de indicaties die zijn gegenereerd door de QuickScreen.
Iedere aanpassing van de indicaties zal automatisch leiden tot een eventuele bijstelling van het
echelonadvies of zorgzwaarteproduct.
Niet elke patiënt leent zich voor toepassing van de QuickScreen. Met de QuickScreen kunnen
patiënten met een leeftijd vanaf 16 jaar die de Nederlandse taal beheersen en een leesniveau
Handleiding QuickScreen
12
hebben van tenminste zes schoolse jaren (een afgeronde basisschool) worden onderzocht. De
hulpverlener dient na te gaan of de patiënt in staat is de inhoud van de vragen te begrijpen en op
zichzelf toe te passen. Dit kan problematisch zijn bij:
 Mensen met een laag verbaal IQ
 Mensen met een leesstoornis
 Mensen uit een andere cultuur
 Emotioneel ernstig gedepriveerde mensen
Mensen uit een andere cultuur en die vrij recent in Nederland zijn komen wonen, kunnen de vragen
interpreteren vanuit een culturele achtergrond, die sterk kan afwijken van de gehanteerde
normgroep. Dit kan de betrouwbaarheid van het onderzoek nadelig beïnvloeden.
Ook de klinische toestand van de patiënt kan een betrouwbare invulling van de QuickScreen nadelig
beïnvloeden. Voor patiënten met een concentratiestoornis kan het invullen van vragenlijsten een
langdurige en eentonige opgave zijn. Ook erg angstige of geagiteerde mensen vinden het vaak
moeilijk om vragenlijsten in één keer af te ronden. Het is geen probleem om de invulling zo nodig
kort te onderbreken, zodat de patiënt zich daarna weer beter op de vragen kan concentreren. Het is
wel van belang om de QuickScreen op dezelfde dag in te vullen.
Bij extreem angstige of psychotische mensen kunnen de vragen soms te bedreigend overkomen en is
het onmogelijk de QuickScreen af te ronden. In verband met gevaar voor overbelasting kunnen deze
patiënten beter niet met behulp van de QuickScreen onderzocht worden. Ten slotte zijn bij
antisociale en narcistische patiënten, en patiënten die om andere redenen niet in staat zijn
kwetsbaarheden bij zichzelf te onderkennen en hierover te rapporteren, bijvoorbeeld verwarde
patiënten, zelfbeoordelingen van maar zeer beperkte waarde.
Een andere voorwaarde voor een betrouwbaar onderzoeksresultaat is dat de patiënt de vragenlijsten
kan invullen in een rustige omgeving, waarin hij niet wordt afgeleid en zich niet onder druk gezet
voelt om vragen in een bepaalde richting te beantwoorden. Wanneer de hulpverlener twijfels heeft
omtrent de condities waaronder de patiënt aan de QuickScreen zal werken, dient de afname
heroverwogen te worden.
Het is ook van belang om na te gaan welke attitude de patiënt heeft ten opzichte van het onderzoek.
Een onwelwillende patiënt zal de vragenlijsten in het algemeen niet gemotiveerd en niet
betrouwbaar invullen. Vaak is het goed informeren van de patiënt over het doel en de werkwijze van
de QuickScreen al voldoende. Zeker in de context van een langdurige behandelrelatie - zoals
gebruikelijk in de huisartssetting - is de patiënt doorgaans goed te overtuigen van het belang van een
openhartige en eerlijke zelfrapportage voor een juiste behandelkeuze. Maar ook bij gebruik aan de
poort van de GGZ is de patiënt in het algemeen gemakkelijk te overtuigen van het belang van de
QuickScreen teneinde in het juiste zorgprogramma te komen.
Handleiding QuickScreen
13
Men mag er niet zonder meer van uit gaan dat web-based versies van psychologische tests hetzelfde
in kaart brengen als paper-and-pencil varianten. Helaas zijn op dit moment nog weinig diagnostische
instrumenten onderzocht op hun betrouwbaarheid en validiteit bij het gebruik via het internet. Ook
het onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van zowel de TeleScreen als de QuickScreen
verkeert nog in de onderzoeksfase. Desalniettemin zijn de eerste resultaten veelbelovend.
In het licht van bovenstaande moet erop gewezen worden dat de QuickScreen geen definitieve
DSM-IV diagnoses afgeeft, maar uitsluitend indicaties voor een mogelijke diagnose.
Voorzichtigheid bij de interpretatie van de diagnostische informatie is dan ook geboden.
2.5
Het instrument
Afname van de QuickScreen vereist enige ervaring met het gebruik van een computer. Het
instrument is bedoeld voor het screenen van patiënten die zich melden met psychische klachten en
patiënten met somatische klachten waarbij gedacht wordt aan een psychische oorzaak.
De QuickScreen richt zich op alle facetten die een reden voor zorg kunnen zijn, geïntegreerd in een
web-based applicatie. De QuickScreen bestaat uit de volgende onderdelen:
 Algemene anamnese, somatische aandoeningen, psychosociale en omgevingsfactoren en
globaal algemeen functioneren (GAF);
 Persoonlijkheidsproblematiek (algemeen);
 Klinische stoornissen en andere aandoeningen die reden voor zorg kunnen zijn.
De QuickScreen betreft een vragenlijst met een variabel aantal vragen, bestaande uit vragen in ‘JaNee’, ‘Juist-Onjuist’ vorm, multiple choice en open vragen..
De QuickScreen is adaptief, dat wil zeggen dat antwoorden op voorgaande vragen bepalen welke
volgende vraag wordt gepresenteerd. Hierdoor worden er geen onnodige items gepresenteerd en
wordt de benodigde informatie op een zo efficiënt mogelijke manier verkregen. Wanneer de patiënt
niet voldoet aan de noodzakelijke ingangscriteria , en er dus niet (meer) aan een bepaalde indicatie
kan worden voldaan, wordt de vragen set afgebroken en wordt vervolgd met een volgend
onderwerp.
Aan de hand van de gerapporteerde informatie worden hypotheses gegenereerd en geclassificeerd
volgens het DSM-IV classificatiesysteem en wordt een inschatting gemaakt van de zorgbehoefte van
de patiënt.
Het invullen van de volledige QuickScreen neemt 5 tot 15 minuten in beslag, afhankelijk van de
hoeveelheid klachten en problemen die de patiënt rapporteert.
TelePsy is ontwikkelaar van zowel de QuickScreen, als de meer uitgebreide TeleScreen. Voor een
schematisch overzicht van welke vragenlijst welke stoornissen uitvraagt, zie bijlage F.
Handleiding QuickScreen
14
3.
Gebruikers van de QuickScreen
Huisartsen, praktijkondersteuners (POH GGZ en POH S), bedrijfsartsen, zelfstandig gevestigd
psychologen en psychiaters, maar ook algemene en gespecialiseerde GGZ-instellingen en
ziekenhuizen kunnen gebruik maken van de QuickScreen.
In tegenstelling tot de TeleScreen en QuickScreen GGZ, kan de QuickScreen-HAP ingezet worden
door professionals die geen uitputtende kennis hebben van de psychopathologie en psychiatrische
stoornissen. Enige kennis van de GGZ is wel vereist, vergaande onwetendheid is op zijn minst
ongewenst en onverantwoord. De onderzoeksprocedure vereist dat de gebruiker de informatie uit
de QuickScreen-HAP evalueert in het directe patiëntcontact en vervolgens de conclusies met de
patiënt bespreekt. Hiervoor is enige kennis nodig van psychopathologie en psychiatrische diagnoses.
Voor de QuickScreen-GGZ geldt dat de zogenaamde primaire gebruiker dient bekend te zijn met het
state-of-the-art psychologisch en psychiatrisch onderzoek en met de ontwikkelingen binnen de ediagnostiek. Voor de secundaire gebruiker, bijvoorbeeld een verwijzer, is dit minder het geval, maar
is vergaande onwetendheid op zijn minst ongewenst en onverantwoord. De onderzoeksprocedure
vereist dat de gebruiker de informatie uit de QuckScreen-GGZ toetst in het directe patiëntcontact en
vervolgens de conclusies met de patiënt bespreekt. Hiervoor is ruime kennis nodig van
psychopathologie en psychiatrische diagnoses.
Handleiding QuickScreen
15
4.
4.1
De algemene anamnese
Algemeen
De algemene anamnese is bedoeld om de actuele zorgbehoefte - de problemen waarvoor de patiënt
hulp zoekt of waarvoor de patiënt is verwezen - en het ervaren niveau van functioneren in kaart te
brengen. Medische, psychosociale en omgevingsproblemen kunnen een belangrijke rol kunnen
spelen in het ontstaan of voortbestaan van psychische stoornissen. Deze klachten dienen bij de
behandelindicering in overweging te worden genomen.
De 12 items zijn verdeeld over 5 (sets van) vragen:
 vragen naar de leefsituatie en de actuele zorgbehoefte;
 vragen naar de huidige medische status;
 vragen naar de huidige psychische problemen;
 vragen naar stressfactoren;
 vragen naar het algemeen functioneren.
Met behulp van de aldus verkregen informatie worden hypotheses gegenereerd op As-III, IV en V.
4.2
Algemene anamnese, actuele zorgbehoefte en hulpvraag
In dit deel van de vragenlijst noteert de patiënt informatie over de hulpvraag. Het komt vaak voor dat
patiënten op de QuickScreen problemen noteren die nog niet bij de hulpverlener bekend waren. De
redenen hiervoor zijn van diverse aard. Soms is het de patiënt onvoldoende gelukt om in de beperkt
beschikbare tijd de ervaren problemen afdoende te beschrijven, of resulteert het contact met de
hulpverlener niet in een gedeelde probleembeschrijving. Ook komt het voor dat de patiënt in een
eerste gesprek nog niet ‘zo ver is’ om het werkelijke probleem boven tafel te leggen en gebeurt dit
pas bij de invulling van de QuickScreen. Dit kan zich onder andere voordoen bij middelenmisbruik en
seksueel misbruik, maar ook bij andere vormen van ernstige psychiatrie, die schuld- of schaamte
beladen zijn.
4.3
Stressfactoren (As-IV)
In deze sectie noteert de patiënt de factoren die volgens hem van invloed zijn of zijn geweest op zijn
huidige disfunctioneren. Er wordt onderscheid gemaakt in:
 Problemen binnen de primaire steungroep, zoals gezondheidsproblemen bij of overlijden van
een gezinslid, vervreemding van gezinsleden of scheiding, problemen rond nieuwe
gezinssamenstelling, over bescherming, emotionele of fysieke verwaarlozing, seksueel of
lichamelijk misbruik, en alle andere problemen die zich kunnen voordoen in het huidige gezin
of hebben voorgedaan in het gezin van herkomst.
Handleiding QuickScreen
16








4.4
Problemen binnen de sociale omgeving, zoals ontbreken van een sociaal netwerk, overlijden
of ander verlies van vrienden, tekortschieten van maatschappelijke steun, eenzaamheid,
discriminatie, problemen met aanpassen aan een andere cultuur of aan een andere
levensfase.
Problemen met onderwijs of scholing, zoals studieproblemen, ongeschikt type onderwijs,
ernstige demotivatie, fysiek, geografische, financiële belemmeringen om onderwijs of
scholing te volgen.
Problemen met werk, zoals dreiging werk te verliezen of werkloosheid, moeilijke
werkomstandigheden, onvrede met het soort werk, onenigheid op het werk.
Problemen met wonen, zoals dakloosheid, slechte behuizing, onveilige woonomgeving,
onenigheid met buren of huisbaas.
Financiële problemen, zoals onvoldoende financiële middelen, armoede.
Problemen met de toegankelijkheid van gezondheidszorgdiensten, zoals onvoldoende
beschikbaarheid of bereikbaarheid, problemen met ziektekostenverzekering.
Problemen met justitie en politie of met de misdaad, zoals arrestatie, gevangenneming,
slachtoffer van een misdrijf.
Andere psychosociale en omgevingsproblemen, zoals oorlogen, natuurrampen, door mensen
veroorzaakte rampen en andere vijandelijkheden.
Globaal Algemeen Functioneren (As-V)
De QuickScreen vraagt ook om een zelfinschatting van het algemeen niveau van functioneren. Het
gaat om een algemene inschatting die is afgeleid van het psychisch, sociaal en beroepsmatig
functioneren. De beperkingen die het gevolg zijn van lichamelijk functioneren of van
omgevingsfactoren worden niet meegenomen in de vaststelling van de GAF. Uitgegaan wordt van de
ernst-bepaling zoals die in de categorieën van DSM-IV GAF schaal is weergegeven. In bijlage D treft u
een praktische handleiding voor het gebruik van GAF-scores. Voor een overzicht van 10 DSM-IV GAF
schalen, en hun betekenis voor de zorgindicering, ziet u bijlage E in. Om de betrouwbaarheid van de
antwoorden van de patiënt te verhogen zijn de 10 GAF categorieën vertaalt naar 5 lijdensdruk
categorieën, toegelicht met praktische voorbeelden. Hoe lager het interval, hoe intensiever de
zorgbehoefte. Omdat het gaat om een zelfinschatting kan de aangegeven ernst niet leidend zijn voor
de zorgindicering. Zowel (veel) te hoge inschattingen als (veel) te lage inschattingen komen voor. Het
gaat echter ook om een maat voor het zelfinzicht van de patiënt te verkrijgen. Bovendien is het in de
DSM-IV GAF systematiek niet zo dat ernst en niveau van functioneren altijd met elkaar in
overeenstemming moeten zijn. Advies is dat bij een verschil in overeenstemming de diagnosticus zich
bij de beoordeling laat leiden door de ernstigste van de twee, d.w.z. door de ernst van de
symptomatologie wanneer deze het laagste is, of door het niveau van functioneren, wanneer dit
opvallend lager is dan de ernst van de symptomen. Zo moet de GAF-beoordeling van iemand met
matige psychische verschijnselen, maar die bijvoorbeeld door overmatig middelengebruik vrienden,
werk, en familie heeft verloren onder de 40 vastgesteld worden. In de lijdensdruk categorieën zou
zich dit vertalen in zeer hoge lijdensdruk.
Handleiding QuickScreen
17
Lijdensdruk intervallen en hun betekenis voor de zorgindicering
Geen lijdensdruk (GAF 71-100)
Mensen met deze score hebben geen, of voorbijgaande symptomen, of alleen passende reacties op
psychosociale stressfactoren (bijvoorbeeld concentratieproblemen na een familieruzie). Deze
mensen functioneren over het algemeen goed op alle terreinen. Ze zijn belangstellend en betrokken
bij een groot aantal activiteiten, beschikken over effectieve sociale vaardigheden, zijn in het
algemeen tevreden met hun bestaan en hebben niet meer dan alledaagse problemen of zorgen.
Behandeling binnen de GGZ is niet aan de orde. In het algemeen worden deze mensen aangezet tot
(verbetering van) de zelfzorg, al dan niet gecombineerd met ‘watchful waiting’.
N.B. Het is opmerkelijk als een (verwezen of zelf verwezen) patiënt aangeeft op een dergelijk hoog
niveau te functioneren.
Lichte lijdensdruk (GAF 61-70)
Enkele lichte symptomen of enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op
school. Het functioneren is in het algemeen redelijk, en de persoon heeft enkele betekenisvolle
contacten. Maar hoewel deze patiënten in staat zijn tot werken en het onderhouden van relaties met
anderen, zijn er vaak wel conflicten op deze gebieden. Meestal kan met een korte behandeling al
snel resultaat geboekt worden.
Matige lijdensdruk (GAF 51-60)
Matig ernstige symptomen of matig ernstige problemen in het sociaal en beroepsmatig functioneren
of op school. Deze lijdensdruk interval wordt ook gezien bij patiënten met langdurige
karakterpathologie, waarbij intensievere behandeling nodig is dan wanneer het uitsluitend lijkt te
gaan om een As-I stoornis, maar waarin wel kan worden volstaan met een ambulante behandeling.
Hoge lijdensdruk (GAF 41-50)
Veel en ernstige symptomen of ernstige beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of
op school. Ze kunnen problemen hebben met het algemeen dagelijks functioneren, of met het
behouden van werk of intieme vrienden. Ze kunnen worstelen met drugsmisbruik of ernstige
impulsiviteit op andere gebieden, en hebben ernstige problemen met het behouden van stabiliteit.
Ze zijn in het algemeen niet geschikt voor een kortdurende behandeling. Er zal vaak een
tweesporenbeleid gevolgd moeten worden, waarbij het opbouwen van coping vaardigheden
gecombineerd wordt met symptomatische behandeling. Ook moet medicatie vaker overwogen
worden, aangezien veel van de ernstige As-I stoornissen (bijv. bipolaire I stoornis, schizofrenie,
ernstige ADHD) beter reageren op medicatie. Meestal zijn deze patiënten nog wel in staat buiten de
kliniek te blijven.
Zeer hoge lijdensdruk (GAF 1-40)
Enige tot ernstige beperkingen in het denken, de realitytesting of in de communicatie, of belangrijke
beperkingen op verschillende terreinen zoals werk, school, gezins- of familierelaties. Deze mensen
zijn niet in staat om te werken of anderszins aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Er is vaak
sprake van ernstige zelfverwaarlozing en verwaarlozing van het gezin. Klinische behandeling of
opname kan overwegen worden. Mensen in deze categorie hebben meestal klinische behandeling
nodig of een anderszins gesuperviseerde omgeving.
Handleiding QuickScreen
18
5.
Persoonlijkheidsproblematiek (As-II)
5.1
Algemeen
Persoonlijkheidstrekken zijn duurzame patronen in het waarnemen, denken en ervaren van zichzelf
en de omgeving, die tot uitdrukking komen op een breed terrein van sociaal en persoonlijk
functioneren (APA, 2000). Wanneer de trekken een star en disfunctioneel patroon van denken,
voelen en waarnemen van zichzelf en de omgeving met zich meebrengen, spreken we van een
persoonlijkheidsstoornis. Ook bij de behandeling van een As-I of As-III stoornis is het nodig rekening
te houden met belemmerende persoonlijkheidsfactoren. Zonder deze kennis is het niet mogelijk een
effectieve en efficiënte behandelstrategie te selecteren, noch het behandelresultaat op zijn waarde
te beoordelen. Kortom, screenend persoonlijkheidsonderzoek kan van meerwaarde zijn bij de
behandelindicering, omdat het aanwijzingen geeft voor de haalbaarheid en effectiviteit van die
behandeling, gegeven de persoonlijkheid van de patiënt en omdat het patiënten kan helpen bij het
verbeteren van het persoonlijk en interpersoonlijk functioneren.
5.2
Afname en scoring
Bij de screenings op As-II geldt, dat aan de hand van 9 stellingen, verdeeld over 6 items, wordt
gescreend op aanwezigheid van persoonlijkheidspathologie. Bij drie items wordt een verdiepende
vraag gesteld om te benadrukken dat het dient te gaan om patroon dat tenminste 5 jaar aanwezig is.
Indien de patiënt voldoet aan twee items komt een indicatie van persoonlijkheidsproblematiek naar
voren. Het gaat hierbij om een algemene indicatie voor mogelijke persoonlijkheidspathologie en niet
om een specifieke persoonlijkheidsstoornis. Op basis van de QuickScreen alleen kunnen vermoedens
van persoonlijkheidspathologie niet worden bevestigd of verworpen. Eventueel verdiepend
(screenend) onderzoek met behulp van een TeleScreen (DS-2), of persoonlijkheidsonderzoek binnen
de Gespecialiseerde GGZ is geïndiceerd. Als voorafgaand aan de screening reeds vermoedens zijn van
persoonlijkheidspathologie, dient de zorgverlener in plaats van de QuickScreen de TeleScreen af te
nemen.
Handleiding QuickScreen
19
6.
Klinische stoornissen (As-I)
6.1
Algemeen
Het laatste onderdeel van het instrument screent op de belangrijkste psychiatrische aandoeningen
en andere problemen die een reden voor zorg kunnen zijn. De vragen worden gesteld in een ‘ja-nee’
format en zijn afgeleid van de criteria die in de DSM-IV gehanteerd worden voor het vaststellen van
een bepaalde psychische stoornis.
Er wordt onderscheid gemaakt in primaire en secundaire stoornissen. Daarnaast kan de QuickScreen
verschillende aanvullende indicaties genereren. Van een secundaire stoornis is sprake als deze
onderdeel vormt van een primaire indicatie, die reeds door het instrument is vastgesteld. Dit is
bijvoorbeeld het geval bij een slaapstoornis, terwijl er reeds een depressie is vastgesteld. Binnen de
applicatie worden primaire stoornissen in het zwart weergegeven en secundaire stoornissen in het
grijs. De aanvullende indicaties zijn bedoeld om een compleet beeld te geven van de klachten van
een patiënt, maar geen directe indicatie in het kader van de DSM-IV vormen.
De vragenlijst is ‘zelfdenkend’, dat wil zeggen dat wanneer de patiënt niet voldoet aan de
noodzakelijke ingangscriteria voor een specifieke diagnose, de vervolgvragen die bij de beoogde
diagnose horen, worden overgeslagen. De applicatie gaat dan door naar de vragen behorend bij een
volgende diagnose. Op deze manier kan de afnametijd, ondanks de reikwijdte van de vragenlijst,
bijzonder kort gehouden worden.
De QuickScreen leent zich voor toepassing in de huisartspraktijk en in de GGZ (zelfstandig
gevestigden en instellingen), waar niet meteen behoefte is aan specialistisch onderzoek ‘in de
diepte’, maar waar men door middel van een ‘breedband’ onderzoek ook bijvoorbeeld aan middelen
gebonden stoornissen in beeld wil krijgen, ten behoeve van de toeleiding naar een korte interventie,
specialistische behandeling of nader onderzoek.
De stoornissen wordt uitsluitend uitgevraagd op huidige aanwezigheid.
6.2
Indicaties voor de As-I stoornissen van de DSM-IV
De QuickScreen vraagt naar de volgende stoornissen:
 Stoornissen die meestal voor het eerst op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in
adolescentie gediagnosticeerd worden
o Aandachtstekortstoornissen en gedragsstoornissen
 Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid
type
Handleiding QuickScreen
20

o
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend hyperactiefimpulsief type
Tic-stoornissen
 Stoornis van Gilles de la Tourette*

Aan middelen gebonden stoornissen
o Alcohol gerelateerde stoornissen
 Alcoholafhankelijkheid
 Misbruik van alcohol
o Amfetamine gerelateerde stoornissen
 Amfetamineafhankelijkheid
 Misbruik van amfetamine
o Cannabis gerelateerde stoornissen
 Cannabisafhankelijkheid
 Cannabismisbruik
o Cocaïne gerelateerde stoornissen
 Cocaïneafhankelijkheid
 Misbruik van cocaïne
o Hallucinogeen gerelateerde stoornissen
 Hallucinogeenafhankelijkheid
 Misbruik van hallucinogeen
o Stoornissen gerelateerd aan afhankelijkheid van een vluchtige stof
 Afhankelijkheid van een vluchtige stof
 Misbruik van een vluchtige stof
o Opioïde gerelateerde stoornissen
 Afhankelijkheid van opioïde,
 Misbruik van opioïde
o Fencyclidine gerelateerde stoornissen
 Afhankelijkheid van fencyclidine
 Misbruik van fencyclidine
o Sedativum, hypnoticum of anxiolyticum gerelateerde stoornissen
 Afhankelijkheid van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum
 Misbruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum
o Andere (onbekende) aan middelen gebonden stoornissen
 Afhankelijkheid van een ander middel
 Misbruik van een ander middel

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
o Schizofrenie
 Schizofrenie*
 Schizofreniforme stoornis*
 Kortdurende psychotische stoornis*
Handleiding QuickScreen
21

Psychotische stoornis NAO*

Stemmingsstoornissen
o Depressieve stoornissen
 Depressieve stoornis, eenmalige episode
 Dysthyme stoornis
 Depressieve stoornis NAO
o Bipolaire stoornissen
 Bipolaire I stoornis*
 Bipolair I stoornis, laatste episode depressief*
 Bipolaire II stoornis*
 Bipolair II stoornis, huidig depressief*

Angststoornissen
 Paniekstoornis zonder agorafobie
 Paniekstoornis met agorafobie
 Sociale fobie
 Specifieke fobie
 Obsessieve-compulsieve stoornis
 Posttraumatisch stressstoornis
 Gegeneraliseerde angststoornis

Somatoforme stoornissen
 Somatoforme stoornis
 Ongedifferentieerde somatoforme stoornis
 Somatoforme stoornis NAO
 Pijnstoornis gebonden aan psychische factoren, acuut
 Pijnstoornis gebonden aan psychische factoren, chronisch
 Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische
aandoening, acuut
 Pijnstoornis gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische
aandoening, chronisch
 Hypochondrie
 Stoornis in de lichaamsbeleving*

Seksuele stoornissen en genderidentiteitsstoornissen
 Stoornissen in seksueel verlangen*
 Seksuele stoornis met verminderd verlangen*
 Seksuele aversiestoornis*
 Seksuele opwindingsstoornis*
 Erectiestoornis*
Handleiding QuickScreen
22












Eetstoornissen




Orgasmestoornissen*
Orgasmestoornis bij de man*
Orgasmestoornis bij de vrouw*
Voortijdige ejaculatie*
Seksuele-pijnstoornissen*
Dyspareunie*
Vaginisme*
Seksuele stoornis niet anderszins omschreven*
Parafilieën*
Parafilie (NAO)*
Genderidentiteitsstoornis*
Anorexia nervosa*
Bulimia nervosa, niet-purgerend type
Bulimia nervosa, purgerend type
Eetstoornis NAO

Slaapstoornissen
 Dyssomnia`s*
 Primaire insomnia
 Primaire hypersomnia
 Narcolepsie*
 Slaap gebonden ademhalingsstoornis*
 Parasomnia´s*
 Nachtmerries*
 Pavor nocturnus*
 Slaapwandelen*
 Andere slaapstoornissen*

Stoornissen in de impulsbeheersing
 Periodiek explosieve stoornis*
 Kleptomanie*
 Pyromanie*
 Pathologisch gokken*
 Trichotillomanie*
 Stoornis in de impulsbeheersing NAO*

Aanpassingsstoornissen
 Aanpassingsstoornis
*= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ
Handleiding QuickScreen
23
6.3
Aanvullende indicaties
De volgende aanvullende indicaties komen naar voren bij de DS-1:
 Aan middelen gebonden stoornissen
o Amfetamine gerelateerde stoornissen
 Gebruik van amfetamine, huidige episode
o Cannabis gerelateerde stoornissen
 Gebruik van cannabis, huidige episode
o Cocaïne gerelateerde stoornissen
 Gebruik van cocaïne, huidige episode
o Hallucinogeen gerelateerde stoornissen
 Gebruik van hallucinogeen, huidige episode
o Stoornissen gerelateerd aan afhankelijkheid van een vluchtige stof
 Gebruik van een vluchtige stof, huidige episode
o Opioïde gerelateerde stoornissen
 Gebruik van opioïde, huidige episode
o Fencyclidine gerelateerde stoornissen
 Gebruik van fencyclidine, huidige episode
o Sedativum, hypnoticum of anxiolyticum gerelateerde stoornissen
 Gebruik van sedativum, hypnoticum of anxiolyticum, huidige episode
o Andere (onbekende) aan middelen gebonden stoornissen
 Gebruik van een ander middel, huidige episode

Angststoornissen
 Paniekaanvallen
 Paniek aanvallen met gelimiteerde symptomen, huidige episode

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
 Aan criterium A voor schizofrenie wordt momenteel voldaan*
 Aanwijzingen voor organische oorzaak psychotisch symptoom*
 Psychotische kenmerken houden mogelijk verband met een
stemmingsstoornis*

Eetstoornissen





Ondergewicht
Lichte Obesitas
Matige Obesitas
Ernstige Obesitas
Morbide Obesitas
*= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ
Handleiding QuickScreen
24
6.4
Notificatie indicaties
Hoewel het afgeraden wordt om in crisissituaties de QuickScreen in te zetten, kan het toch
voorkomen dat patiënten bij het invullen van de vragenlijst aangeven in crisis te zijn. De volgende
notificaties kunnen door de QuickScreen, naar aanleiding van de antwoorden van de patiënt, worden
gegenereerd:
 Acuut suïcide risico
 Hoog suïcide risico
 Psychotische kenmerken*
*= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ
De notificaties worden afgegeven wanneer de patiënt positief geantwoord heeft op een aantal
kritieke items, die opgevat worden als tekenen van suïcidaliteit. De applicatie kan in dat geval een email versturen naar een door de hulpverlener opgegeven e-mailadres. Op grond daarvan kan de
hulpverlener besluiten direct contact op te nemen met de patiënt en niet af te wachten tot het
geplande patiëntcontact. Naast suïcidenotificaties geeft de QuickScreen-GGZ ook apart notificaties af
voor de aanwezigheid van een psychotische kenmerken.
6.5
Afwezige indicaties
Klinische stoornissen die moeilijk te screenen zijn aan de hand van enkel het
zelfbeoordelingsinstrument zijn niet in de QuickScreen opgenomen. Het gaat om:
 Communicatiestoornissen
 Autisme Spectrum stoornissen
 Mentale retardatie
 Cognitieve stoornissen
 Nagebootste stoornissen
 Dissociatieve stoornissen
 Schizofrenie en andere psychotische stoornissen*
 Bipolaire stoornissen*
 Seksuele stoornissen en genderidentiteitsstoornissen*
 Stoornissen in de impulsbeheersing*
*= wel uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ
6.6
Afname en scoring
De vragenlijst is adaptief, dat wil zeggen dat antwoorden op de ingangsvragen bepalen of en welke
vervolgvragen worden afgenomen. Als aan een bepaalde indicatie niet (meer) kan worden voldaan
gaat de vragenlijst verder naar het volgende onderwerp. De vragenlijst kan in eigen tempo ingevuld
Handleiding QuickScreen
25
worden, er is geen tijdsdruk. De gemiddelde afnameduur ligt rond de 5 minuten, maar kan
afhankelijk van het aantal gerapporteerde klachten en problemen oplopen tot 10 minuten.
Scoring en interpretatie zijn geautomatiseerd. Aan de hand van de scores worden indicaties
afgegeven voor mogelijke As-I stoornissen. Zo mogelijk wordt onderscheid gemaakt in primaire,
secundaire en aanvullende indicaties om een mogelijke samenhang tussen verschillende stoornissen
te verduidelijken en aan te geven op welke stoornis(sen) een eventuele behandeling zich moet
richten.
Handleiding QuickScreen
26
7.
Verwijsmodel 2014
In opdracht van het VWS heeft Bureau HHM objectieve criteria beschreven voor een uniforme
zorgtoewijzing binnen de nieuwe zorg producten. U treft een samenvatting van deze verwijscriteria
aan in bijlage B. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 echelons: de huisarts (inclusief POH-GGZ),
de Generalistische Basis GGZ en de Gespecialiseerde GGZ. Binnen de Generalistische Basis GGZ wordt
onderscheid gemaakt tussen 4 zorgzwaarte producten: kort, middel, intensief en chronisch. Op basis
van het totaal beeld van aard en ernst van de problematiek, het risico en beloop van de klachten,
bepaalt het systeem welk echelon/product het beste aansluit bij de klachten van de patiënt. Een
schematisch overzicht van het verwijsmodel treft u aan in bijlage C. Aanvullend geldt, dat als er
uitsluitend indicaties naar voren komen op As-IV maatschappelijk werk wordt geadviseerd en als er
helemaal geen indicaties naar voren komen, het systeem geen verwijzing of zelfhulp adviseert.
Onderstaand treft u de verschillende adviezen aan die het systeem kan genereren:
 Geen vervolgtraject/zelfhulp
 Maatschappelijk werk
 Huisartsenzorg met praktijkondersteuner GGZ
 Generalistische Basis GGZ
o Kort
o Middel
o Intensief
o Chronisch
 Gespecialiseerde GGZ
Voor het grootste deel zijn de criteria van Bureau HHM duidelijk en is er niet of nauwelijks discussie
mogelijk over de invulling ervan. Echter op bepaalde punten is er ruimte voor eigen interpretatie.
Zoals het product chronisch. Iedere zorgprofessional heeft een algemeen idee van wat er bedoeld
wordt met chronische problematiek. Echter in een geautomatiseerd verwijsmodel volstaat een
algemeen idee niet. Is er bij een patiënt die 5 jaar met dezelfde klachten rondloopt sprake van
chronische problematiek, of na 10 jaar? Er zijn, voor zover ons bekend, geen wetenschappelijke
criteria en/of definities die aangeven wanneer er sprake is van chronische problematiek. Binnen de
applicatie is chroniciteit geïndiceerd wanneer het probleem al meer dan 5 jaar aanhoudt en er al 3 of
meer behandeling zijn geweest. Daarnaast moet er sprake zijn van een ontwikkelingsstoornis,
persoonlijkheidsstoornis, bipolaire stoornis of schizofrenie. Het systeem zal geen chroniciteit
indiceren bij bijvoorbeeld een depressie of angststoornis.
Ook op een ander punt hebben wij eigen invulling moeten geven aan de richtlijnen uit het HHM
rapport. Zo hebben wij een onderscheid gemaakt tussen het mogelijk interfereren van As-II enerzijds
en As-III/-IV anderzijds, met een behandeling op As-I. Bij As-III/-IV is niet in alle gevallen sprake van
ernstige problematiek die interfereert met de behandeling van As-I problematiek. Denk bijvoorbeeld
aan mensen die aangeven dat ze financiële problemen hebben omdat zij moeilijk kunnen
rondkomen, maar nog geen schulden hebben. Of patiënten die aangaven te lijden aan lichamelijke
Handleiding QuickScreen
27
aandoening, waarbij het enkel gaat om terugkerende hoofdpijn. Beiden zeer vervelend, maar zeker
geen reden voor een verwijzing naar de gespecialiseerde GGZ.
Bij een persoonlijkheidsstoornis gaat het altijd om een pervasief, persistent en pathologisch patroon,
waarbij het aannemelijker is dat deze de behandeling van As-I zal beïnvloeden. Echter, dit zal niet in
alle gevallen zo zijn. Wij hopen de komende jaren op feedback uit het veld en/of verdere
ontwikkelingen. As-III en IV staan standaard ingesteld als niet interfererend met een behandeling op
As-I. Binnen het systeem kunnen indicaties worden aangepast, als naar het klinisch oordeel van de
diagnosticus blijkt dat enige nuancering op zijn plaats is. Het echelonadvies zal automatisch mee
veranderen. Als na afname van de QuickScreen vermoedens zijn van (interfererende)
persoonlijkheidspathologie, dan is afname van een TeleScreen, of doorverwijzing naar de
Gespecialiseerde GGZ geïndiceerd.
Het voordeel van werken met automatische beslisregels is dat het een hoop werk uit handen neemt.
Het nadeel is dat, door het generalistische karakter van het verwijsmodel niet voorzien wordt in alle
uitzonderingsgevallen. Het systeem maakt keuzes op basis van gesloten vragen en kan hierbij geen
onderscheid maken tussen lichte/niet interfererende problematiek en zware/wel interfererende
problematiek op As-II, III of IV. Het systeem is een hulpmiddel om efficiënter en beter te kunnen
triëren, waarbij ook de klinische blik een belangrijke rol speelt.
Handleiding QuickScreen
28
8.
Literatuur
Babor, T.F., Higgins-Biddle, J.C., Saunders, J.B., & Monteiro, M.G. (2001). AUDIT: The Alcohol Use
Disorders Identification Test: Guidelines for use in primary care (2nd ed.). Geneva: World Health
Organization.
Buchanan, T. (2000). Potential of the Internet for personality research. In M. H. Birnbaum (Ed.),
Psychological experiments on the Internet (pp. 121–140). San Diego, CA: Academic Press.
Buchanan, T. (2001). Online personality assessment. In U.-D. Reips & M.Bosnjak (Eds.), Dimensions of
Internet science (pp. 57–74). Lengerich, Germany: Pabst Science Publishers.
Buchanan, T., & Smith, J. L. (1999a). Research on the Internet: Validation of a World-Wide Web
mediated personality scale. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 31, 565–571.
Buchanan, T., & Smith, J. L. (1999b). Using the Internet for psychological research: Personality testing
on the World-Wide Web. British Journal of Psychology, 90, 125–144.
Bureau HHM Onderzoek en Advies, Bakker, P., Jansen, P., Generalistische Basis GGZ Verwijsmodel en
Productbeschrijvingen
Davis, R. N. (1999). Web-based administration of a personality questionnaire: Comparison with
traditional methods. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 31, 572–577.
Dawson, D.A., Grant, B.F., Stinson, F.S., Chou, P.S., Huang, B., & Ruan, W.J. (2005a). Recovery from
DSM-IV alcohol dependence: United States, 2001-2002. Addiction, 100, 281-292.
Fairburn, C., & Harrison, J. (2003). Eating disorders. The Lancet, 361, 407-416.
Fairburn, C.G., & Beglin, S.J. (1994). The assessment of eating disorders. Interview or self-report
questionnaire? International Journal of Eating Disorders, 16, 363-370.
Fairburn, C.G., & Cooper, Z. (1993). The Eating Disorder Examination (twelfth edition). In: C.G.
Fairburn & G.T. Wilson (red.). Binge eating. Nature, assessment and treatment (pp. 317-361). New
York: Guilford Press.
First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon, M., e.a. (1996). Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I
Disorders (SCID I). Washington DC: Americain Psychiatric Press.
Jansen, A. (2000). Eating Disorder Examination. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Handleiding QuickScreen
29
Maisto, S.A., McKay, J.R., & Conners, G.J. (1990). Self-report issues in substance abuse: State of the
art and future directions. Behavioral Assessment, 12, 117-134.
National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism. (2005). Helping patients who drink too much: A
clinician’s guide. Rockville, MD: NIAAA/National Institutes of Health/U.S. Department of Health and
Human Services.
National Institute for Clinical Excellence (NICE). Eating disorders. Core interven-tions in the treatment
and management of anorexia nervosa, bulimia nervosa and related eating disorders. Clinical
Guideline 9. London, UK: National Health Service, National Collaborating Centre for Mental Health;
January 2004. Available at: http://www.nice.org.uk/Docref.asp?d=101245. Accessed February 4,
2004.
Saunders, J.B., Aasland, O.G., Babor, T.F., de la Fuente J.R., & Grant, M. (1993). Development of the
Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): WHO collaborative project on early detection of
persons with harmful alcohol consumption. Addiction, 88, 296-303.
Schoemaker C., & Ruiter C. de (Red.). (2003) Nationale Monitor Geestelijke gezondheid, Jaarboek
2003. Trimbos-instituut Utrecht.
Strien, T. van, Frijters, J.E.R., Bergers, G.P.A., & Defares, P.B. (1986). Nederlandse Vragenlijst voor
eetgedrag. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ (2011). Richtlijnherziening
van de Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (tweede revisie). Richtlijn voor de diagnostiek,
behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis. Trimbos-instituut.
Tucker, J.A., (2003). Natural resolution of alcohol-related problems. In J.P. Allen & M. Gallanter (Eds.).
Recent developments in alcoholism: Vol. XVI. Research in alcoholism treatment (pg. 77-90). New
York: Plenum Press.
Handleiding QuickScreen
30
Bijlage A.
Vragen van de QuickScreen
Algemene anamnese
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Omschrijf (beknopt) in uw eigen woorden waarvoor u hulp zoekt
Hoelang is dit probleem al aanwezig?
Heeft u al eens een behandeltraject doorlopen bij een psycholoog, psychiater,
psychotherapeut of maatschappelijk werker voor uw psychische problemen?
Lijdt u momenteel aan een lichamelijke aandoening?
Heeft u problemen binnen het gezin? (bijvoorbeeld problemen met het ouderschap,
onenigheid tussen kinderen, relatieproblemen, enz.)
Heeft u problemen in uw sociale leven? (bijvoorbeeld weinig vrienden of sociale activiteiten,
verlies van een dierbare, discriminatie, enz.)
Heeft u woonproblemen? (bijvoorbeeld geen of slechte woning, onveilige buurt, onenigheid
met buren of huisbaas, enz.)
Heeft u momenteel problemen met onderwijs of scholing? (bijvoorbeeld leer- of
studieproblemen, ongeschikte schoolomgeving, enz.)
Heeft u werkproblemen? (bijvoorbeeld (dreigende) werkeloosheid, moeilijke
werkomstandigheden, ruzie met collega's of werkgever, enz.)
Heeft u momenteel financiële problemen? (bijvoorbeeld schulden, geen of te lage
inkomsten, enz.)
Heeft u momenteel problemen met justitie of politie?
Persoonlijkheidsproblematiek
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
Stelling: Ik heb karaktertrekken die mij op meerdere levensgebieden (werk, relatie, etc.) erg
veel hinder opleveren.
Stelling: Deze karaktertrekken kunnen ten minste worden teruggevoerd tot mijn vroege
volwassenheid of pubertijd of zijn minimaal vijf jaar aanwezig.
Stelling: Ik heb regelmatig problemen in het contact met andere mensen en dat benadeelt
mij erg in mijn functioneren. (bijvoorbeeld: conflicten, vermijden van mensen, mezelf laten
gebruiken/misbruiken, anderen begrijpen mij nooit, behandelen mij altijd verkeerd, ik ben
erg bang dat anderen mij gaan bekritiseren, ik ben veel te kritisch tegen anderen)
Stelling: Deze problemen zijn reeds ten minste vijf jaar aanwezig.
Stelling: Ik heb problemen met het omgaan met mijn emoties, die mij erg hinderen, in de zin
van: ik heb meer dan eens in verschillende situaties intense emotionele uitbarstingen
(bijvoorbeeld: schreeuwen/schelden tegen mensen, agressief gedrag, intense huilbuien), of
ik toon en/of voel mijn emoties vrijwel nooit.
Stelling: Ik heb de problemen in het omgaan met mijn emoties al meer dan vijf jaar.
Stelling: Mijn manier van kijken naar de wereld, mezelf en anderen verschilt erg van andere
mensen en ik ondervind hier op meerdere gebieden (werk, relatie, vriendschappen) hinder
van. (bijvoorbeeld: ik beoordeel mezelf veel slechter of beter dan anderen, mijn normen en
Handleiding QuickScreen
31
19.
20.
waarden zijn anders, mijn mening over het bovennatuurlijke of religie is anders, ik schat de
wereld veel gevaarlijker in dan anderen).
Stelling: Gedurende het grootste deel van mijn leven en ten minste afgelopen vijf jaar : Ik
kan regelmatig mezelf moeilijk beheersen, waardoor ik vaak ongezond of problematisch
gedrag vertoon en daarmee mezelf schaad of kan schaden.
Stelling: Gedurende het grootste deel van mijn leven en ten minste afgelopen vijf jaar : Ik
breng mezelf regelmatig in de problemen doordat ik altijd zo geremd,
perfectionistisch/veeleisend of vermijdend ben.
Depressieve stoornis
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
Gedurende de afgelopen maand : was er een periode van twee weken waarin u zich bijna
elke dag het grootste gedeelte van de dag gedeprimeerd of down voelde?
Gedurende de afgelopen maand : was er een periode van twee weken waarin u geen
interesse of plezier in activiteiten had waarvan u doorgaans wel geniet?
Heeft u, gedurende deze periode, bijna elke dag minder of juist meer eetlust of is uw gewicht
af- of toegenomen zonder dat u dat wilde?
Heeft u, gedurende deze periode, bijna elke nacht moeite gehad met in slaap komen, wordt
u vaak wakker, heeft u moeite met doorslapen, of wordt u te vroeg wakker, of slaapt u juist
te veel?
Gedurende deze periode, spreekt of beweegt u trager dan anders, of bent u zenuwachtig,
rusteloos of heeft u moeite met stilzitten, en dat bijna iedere dag ?
Voelt u zich, gedurende deze periode, bijna iedere dag moe en futloos?
Voelt u zich, gedurende deze periode, bijna iedere dag waardeloos of schuldig?
Heeft u, gedurende deze periode, moeite met nadenken, concentreren of beslissingen
nemen, en dat bijna iedere dag ?
Gaat het, gedurende deze periode, zo slecht met u dat u vaak aan de dood denkt, of dat u
denkt beter af te zijn als u dood zou zijn?
Maakten die klachten en symptomen het u erg moeilijk om uw werk te doen, zorg te dragen
voor het huishouden, of met anderen om te gaan?
Dysthyme stoornis (wordt alléén uitgevraagd indien er geen sprake is van een
depressieve stoornis)
31.
32.
33.
34.
35.
36.
37.
38.
Heeft u zich gedurende het grootste deel van de afgelopen 2 jaren bedroefd, somber of
depressief gevoeld?
Werd deze periode onderbroken door 2 maanden of meer dat u zich wel goed voelde?
Was uw eetlust in die periode duidelijk veranderd?
Had u in die periode moeite met slapen of sliep u overmatig veel?
Voelde u zich in die periode moe of had u weinig energie?
Had u in die periode minder zelfvertrouwen?
Had u in die periode moeite met concentreren of beslissingen nemen?
Voelde u zich in die periode wanhopig?
Handleiding QuickScreen
32
39.
Maakten die klachten en symptomen het u erg moeilijk om uw werk te doen, zorg te dragen
voor het huishouden, of met anderen om te gaan?
Suïcide
40.
41.
42.
43.
44.
45.
Dacht u ooit dat u beter af zou zijn wanneer u dood zou zijn? Of wenste u ooit dat u dood
was?
De afgelopen maand : wilde u zichzelf iets aandoen ?
De afgelopen maand : maakte u concrete plannen om een eind aan uw leven te maken? (Hier
wordt bedoeld voorbereiden zoals een afscheidsbrief schrijven, pillen sparen, of op internet
zoeken.)
In uw leven: deed u een zelfmoordpoging?
De afgelopen maand : ondernam u een zelfmoordpoging?
Heeft u momenteel : concrete of uitgewerkte plannen om een einde aan uw leven te maken
Dacht u ooit dat u beter af zou zijn wanneer u dood was? Of wenste u ooit dat u dood was?
Bipolaire stoornis*
46.
47.
48.
49.
50.
51.
52.
53.
54.
55.
Is er ooit een periode geweest waarin u gedurende ten minste één week voortdurend,
abnormaal blij en uitgelaten voelde?
Was u zodanig blij en uitgelaten, dat uzelf of anderen vonden dat u zichzelf niet meer was, of
dat u daardoor in problemen bent gekomen?
Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: voelde u dat u dingen aankon die anderen niet
aankonden, of dat u een bijzonder belangrijk iemand was?
Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: had u minder behoefte aan slaap dan
gewoonlijk en was u al uitgerust en fit na amper een paar uur slaap?
Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: praatte u zonder ophouden, of zo vlug dat u
moeilijk te volgen was?
Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: gingen de gedachten razendsnel en
onophoudelijk door uw hoofd?
Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: was u zo gemakkelijk afgeleid dat zelfs kleine
gebeurtenissen uw concentratie verstoorden?
Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: was u zo actief of lichamelijk rusteloos dat
anderen zich zorgen maakten om u?
Toen u zo'n periode "boordevol energie" had: ging u zo op in het doen van plezierige
activiteiten, dat u geen oog had voor de risico's of de gevolgen daarvan? (bijvoorbeeld
koopzucht, roekeloos rijden, seksuele buitensporigheden)?
Duurden de verschijnselen ten minste één week en hebben ze tot oncontroleerbare
problemen thuis, op het werk, dan wel op school geleid, of moest u worden opgenomen in
een (psychiatrisch) ziekenhuis?
Handleiding QuickScreen
33
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen*
56.
57.
58.
59.
60.
61.
62.
63.
64.
65.
66.
67.
68.
69.
70.
71.
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : nam u dingen waar (zien,
horen, ruiken, voelen of proeven), die anderen niet konden waarnemen?
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : hoorde u stemmen of
geluiden die anderen niet konden waarnemen? (het gaat hier niet om uw eigen gedachten,
maar om stemmen of geluiden van buitenaf)
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : hoorde u stemmen die
voortdurend commentaar leverden op uw gedachten of gedrag? (het gaat hier niet om uw
eigen gedachten, maar om stemmen van buitenaf)
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : hoorde u stemmen in uw
hoofd met elkaar praten? (het gaat hier niet om uw eigen gedachten, maar om stemmen van
buitenaf)
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : zag u dingen, die anderen
niet konden zien? (het gaat hier om een niet normale beleving, zoals het zien van geesten,
vreemde kleuren, objecten of personen die anderen niet kunnen zien)
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : rook u vreemde dingen,
die anderen niet konden ruiken? (het gaat hier om een niet normale beleving, die niet het
gevolg is van bijvoorbeeld een erg goed ontwikkeld reukorgaan)
Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze
problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf?
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : gaven de mensen in uw
omgeving aan dat ze u niet goed konden volgen, omdat u vreemd of warrig sprak?
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : was u continu de draad
van het gesprek kwijt?
Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze
problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf?
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : was u zo chaotisch en
verward, dat u niet meer goed kon functioneren?
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : nam u wisselend vreemde
lichamelijke houdingen aan, of kon u zich juist niet bewegen?
Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze
problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf?
In de afgelopen maand en het grootste deel van de tijd aanwezig : had u het gevoel dat uw
gedachten, gevoel, of spraak zodanig afgevlakt waren dat u buiten het normale leven leek te
staan?
Verstoorden deze ervaringen uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of gaven ze
problemen in de contacten met anderen of in de verzorging van uzelf?
Hoelang was de langste periode waarin u de zojuist genoemde gedachten of ervaringen had?
Handleiding QuickScreen
34
ADHD
72.
Had u als kind vaak moeite om voldoende aandacht te geven aan details en maakte u
daardoor fouten in uw schoolwerk of andere activiteiten?
73. Had u als kind vaak moeite om uw aandacht bij taken of spel te houden?
74. Had u als kind vaak moeite om te luisteren als u aangesproken werd?
75. Had u als kind vaak moeite met het opvolgen van aanwijzingen?
76. Had u als kind vaak moeite met het afmaken van schoolwerk of karweitjes?
77. Had u als kind vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten?
78. Ging u als kind vaak taken of activiteiten uit de weg waarbij u zich langdurig moest
concentreren?
79. Raakte u als kind vaak dingen kwijt die u nodig had voor taken of bezigheden? (bijvoorbeeld
speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap)
80. Was u als kind gemakkelijk afgeleid door de dingen die om u heen gebeurden?
81. Vergat u als kind vaak afspraken of taken?
82. Bewoog u als kind vaak onrustig? (bijvoorbeeld met handen of voeten bewegen of in uw
stoel draaien)
83. Kon u moeilijk stilzitten zelfs in situaties waar dat nodig was?
84. Rende u als kind vaak rond of klom u overal in, ook als dit ongepast was?
85. Had u als kind vaak moeite om rustig te spelen, of zich bezig te houden met ontspannende
activiteiten?
86. Was u als kind vaak in de weer of draafde u maar door?
87. Praatte u als kind vaak aan één stuk door?
88. Gaf u als kind vaak al antwoord voordat de ander zijn vraag had afgemaakt?
89. Had u als kind vaak moeite met uw beurt afwachten?
90. Verstoorde u als kind vaak bezigheden van anderen, of drong u zich op?
91. Had u deze net benoemde verschijnselen van drukte, impulsiviteit en/of onoplettendheid al
vóór uw zevende jaar? (Indien u zich dat niet kunt herinneren mag u ja antwoorden)
92. Hebben deze verschijnselen van drukte, impulsiviteit en/of onoplettendheid, geleid tot
problemen thuis, op school of met vriendjes?
93. Heeft u ook nu nog vaak moeite om voldoende aandacht te geven aan details en maakt u
daardoor fouten in taken of bij andere activiteiten?
94. Heeft u ook nu nog vaak moeite om uw aandacht bij taken of andere activiteiten te houden?
95. Heeft u ook nu nog vaak moeite om te luisteren als u aangesproken wordt?
96. Heeft u ook nu nog vaak moeite met het opvolgen van aanwijzingen?
97. Heeft u ook nu nog vaak moeite met het afmaken van werk of klussen?
98. Heeft u ook nu nog vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten?
99. Gaat u ook nu nog vaak taken of activiteiten uit de weg waarbij u zich langdurig moet
concentreren?
100. Raakt u ook nu nog vaak dingen kwijt die u nodig heeft voor taken of bezigheden?
(bijvoorbeeld pennen, boeken of gereedschap)
101. Bent u ook nu nog gemakkelijk afgeleid door dingen die om u heen gebeuren?
Handleiding QuickScreen
35
102. Vergeet ook nu nog vaak afspraken of taken?
103. Beweegt ook nu nog vaak onrustig? (bijvoorbeeld met handen of voeten bewegen of in uw
stoel draaien)
104. Kunt u ook nu nog moeilijk stil zitten zelfs in situaties waar dat nodig is?
105. Voelt u zich ook nu nog vaak rusteloos?
106. Heeft u ook nu nog vaak moeite om zich bezig te houden met ontspannende activiteiten?
107. Bent u ook nu nog vaak in de weer of draaft u maar door?
108. Praat u ook nu nog vaak aan één stuk door?
109. Geeft u ook nu nog antwoord voordat de ander zijn vraag heeft afgemaakt?
110. Heeft u ook nu nog moeite met uw beurt afwachten?
111. Verstoort u ook nu nog vaak bezigheden van anderen, of dringt u zich op?
112. Hebben deze net door u benoemde verschijnselen van drukte, impulsiviteit en/of
onoplettendheid geleid tot duidelijke problemen in twee of meer van de volgende situaties:
op school, op het werk, thuis of bij familie of vrienden?
Paniekstoornis
113. Heeft u meer dan eens een "aanval" gehad waarbij u plotseling allerlei lichamelijke klachten
kreeg, zich onbehaaglijk voelde, of waarbij u zich plotseling bang of angstig voelde?
114. Bereikte zo'n aanval een piek binnen 10 minuten?
115. Kwamen die aanvallen ooit onverwacht, spontaan, onvoorspelbaar of zonder enige
aanleiding?
116. Was u na zo'n aanval ooit een maand of langer bang een nieuwe aanval te krijgen, of was u
ongerust over de mogelijke gevolgen van zo'n aanval?
117. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u een bonzend, overslaand hart of
hartkloppingen?
118. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u zweterige of klamme handen?
119. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u last van trillen of beven?
120. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: was u kortademig of had u moeite met
ademen?
121. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u het gevoel te stikken of had u een
brok in de keel?
122. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: voelde u pijn, druk of een beklemmend
gevoel op de borst?
123. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: voelde u zich misselijk, had u last van uw
maag of plotselinge diarree?
124. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: voelde u zich duizelig, onvast op de
benen, licht in het hoofd of had u het gevoel flauw te zullen vallen?
125. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: leek uw omgeving vreemd, niet echt, ver
weg, niet vertrouwd? Leek het alsof u buiten een deel van uzelf of uw hele lichaam stond?
126. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: was u bang de controle te verliezen of
gek te worden?
127. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: was u bang om dood te gaan?
Handleiding QuickScreen
36
128. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u tintelingen of een verdoofd gevoel
ergens in uw lichaam?
129. Tijdens de ergste aanval die u zich kunt herinneren: had u last van opvliegers of koude
rillingen?
130. Had u de afgelopen maand twee of meer van zulke aanvallen?
131. Verstoren deze aanvallen, of de gevolgen daarvan (zoals angst voor een nieuwe aanval), uw
werk of sociaal functioneren, of het functioneren op belangrijke terreinen? (Bijvoorbeeld
door voortdurende ongerustheid over het krijgen van een nieuwe aanval, bezorgdheid over
de gevolgen, of u bent zich anders gaan gedragen door de aanvallen.)
Agorafobie
132. Is er bij u sprake van een buitensporige angst in situaties waaruit ontsnappen moeilijk of
gênant zou zijn, of waar moeilijk hulp geboden kan worden? (bijvoorbeeld in een menigte,
wachten in een rij, reizen met het openbaar vervoer)
133. Is de angst momenteel zo groot dat u die situaties vermijdt, of dat u ze niet aangaat zonder
dat er iemand bij u is?
Sociale fobie
134. Ontstaat er bij u veel angst als u iets moet doen of presteren in een sociale situatie
(bijvoorbeeld op school of werk, een feestje, de kroeg, vergadering) waarbij mogelijk
onbekenden aanwezig zijn of kritiek kan volgen?
135. Is de ontstane angst naar uw mening veel intenser en heviger dan passend in die situatie?
136. Bent u zo bang dat u de gevreesde situatie vermijdt of deze met intense angst moet
doorstaan?
137. Verstoort deze angst in belangrijke mate uw werk of sociaal functioneren, of veroorzaakt het
duidelijk lijden of ongemak?
Specifieke fobie
138. Was u de afgelopen maand overdreven bang voor heel specifieke zaken zoals vliegen,
autorijden, hoogten, kleine ruimtes, stormen, dieren, insecten, het zien van bloed of
naalden?
139. Vindt u deze angst overdreven en eigenlijk zonder reden?
140. Bent u zo bang dat u deze situaties vermijdt, of ze doorstaat, maar dan met een intense
angst?
141. Verstoort deze angst uw gewone werk of sociaal functioneren of het functioneren op
belangrijke terreinen?
Obsessieve Compulsieve stoornis
142. Werd u de afgelopen maand geplaagd door gedachten, neigingen of beelden, die ongewenst,
walgelijk, ongepast, opdringerig of verontrustend waren? (Bijvoorbeeld het idee dat u vuil of
Handleiding QuickScreen
37
143.
144.
145.
146.
147.
148.
besmet was, de vrees dat u anderen ongewild zou schaden, de gedachte om uzelf of een
ander iets te doen, of gedachten van seksuele aard die u beangstigen)
Houden deze opdringerige gedachten aan of komen zij telkens weer terug?
Probeert u deze gedachten, impulsen of voorstellingen te negeren, te onderdrukken of te
neutraliseren met een andere gedachte of handeling?
Hebben de gedachten direct betrekking op iets wat u recent heeft meegemaakt of u pas
geleden is overkomen? (Bijvoorbeeld zorgen over problemen op het werk, telkens denken
aan een ruzie of iets wat u fout heeft gedaan) Selecteer "Ja", indien uw gedachten/zorgen
vooral betrekking hebben op iets wat u recent heeft meegemaakt of ondergaan.
Voelt u zich door opdringerige, vervelende gedachte(n) of regel(s) gedwongen tot het
verrichten van telkens herhalend gedrag (bijvoorbeeld schoonmaken, handenwassen,
opruimen, controleren) of psychische bezigheden (bijvoorbeeld bidden, tellen, woorden
herhalen)?
Zijn deze dwanggedachten of dwanghandelingen er op gericht om een bepaalde gevreesde
situatie te voorkomen of om psychisch ongemak te verminderen?
Verstoorden deze dwanggedachten of dwanghandelingen uw gewone bezigheden, uw werk,
uw sociaal leven, uw relaties, of namen ze meer dan een uur per dag in beslag?
PTSS
149. Heeft u ooit een extreem schokkende gebeurtenis gezien, of was u daarbij betrokken?
(Bedoeld wordt een gebeurtenis die te maken heeft met de dood of met directe dreiging van
de dood, of een gebeurtenis waarbij ernstig letsel was of seksuele grenzen werden
overschreden, niet alleen van uzelf, maar ook van iemand anders, terwijl u daar getuige van
was)
150. Had u gedurende de afgelopen maand nare en verstorende herbelevingen van die
gebeurtenis? (bijvoorbeeld dromen, nachtmerries, intense herinneringen, flashbacks of
lichamelijke reacties)
151. Was u na dat trauma extra prikkelbaar of had u woede uitbarstingen?
152. Bent u na die extreem schokkende gebeurtenis dingen gaan vermijden die u daaraan
herinneren?
Gegeneraliseerde angststoornis
153. Maakt u zich daadwerkelijk over alles zorgen? Selecteer nee, indien uw zorgen zich beperken
tot enkele situaties of thema’s (zoals slechts mijn kinderen, relaties of werk)
154. Deze bezorgdheid over dingen die zouden kunnen gebeuren, is vaker wel dan niet aanwezig?
155. Vindt u het moeilijk om deze angsten en bezorgdheid maken in de hand te houden? (u merkt
bijvoorbeeld dat u het moeilijk vindt om de aandacht gericht te houden op datgene waarmee
u bezig bent)
156. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan
meestal sprake van: rusteloosheid, opgewonden of geïrriteerd zijn?
Handleiding QuickScreen
38
157. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan
meestal sprake van: spierspanning?
158. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan
meestal sprake van: moeheid, zwak gevoel of snel uitgeput zijn?
159. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan
meestal sprake van: moeite met concentreren, black-outs (het ineens niet meer weten)?
160. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan
meestal sprake van: een prikkelbaar gevoel?
161. Wanneer u zich zo angstig en bezorgd voelde in de afgelopen zes maanden , was er dan
meestal sprake van: slaapstoornissen (moeite met inslapen, wakker worden 's nachts, te
vroeg ontwaken of overmatig slapen)?
162. Gaven deze angstverschijnselen u veel spanning, of verstoorden ze uw functioneren op uw
werk of sociaal of op andere gebieden van uw leven?
Alcoholafhankelijkheid
163. Heeft u de afgelopen 12 maanden bij 3 of meer gelegenheden 6 of meer glazen alcohol
gedronken?
164. De afgelopen 12 maanden : heeft u gemerkt dat u meer alcohol moest gebruiken om
hetzelfde effect te hebben?
165. De afgelopen 12 maanden : wanneer u minder alcohol dronk, beefden uw handen dan, had u
last van transpireren of voelde u zich dan rusteloos, of dronk u alcohol om verschijnselen
zoals trillen, transpireren en onrust te vermijden, of om geen kater te hebben?
166. De afgelopen 12 maanden : wanneer u alcohol gebruikte, dronk u dan regelmatig meer
alcohol dan u aanvankelijk van plan was te drinken?
167. De afgelopen 12 maanden : heeft u geprobeerd minder te drinken of te stoppen, maar lukte
dat niet?
168. De afgelopen 12 maanden : spendeerde u op de dagen dat u dronk een groot deel van de tijd
aan het verkrijgen van alcohol, het drinken of aan het bijkomen van de effecten van het
drinken?
169. De afgelopen 12 maanden : was u minder bezig met uw werk, uw hobby's of minder met
anderen samen omdat u dronk?
170. De afgelopen 12 maanden : bent u verder blijven drinken hoewel u wist dat het u
lichamelijke en geestelijke problemen veroorzaakte?
Alcoholmisbruik
171. De afgelopen 12 maanden : bent u meer dan eens aangeschoten of dronken geweest, of had
u een kater terwijl u verplichtingen had op school, op het werk of thuis en veroorzaakte dat
problemen? Selecteer alleen "Ja" in geval van problemen)
172. De afgelopen 12 maanden : bent u onder invloed geweest als dat lichamelijke risico's met
zich meebracht?
Handleiding QuickScreen
39
173. De afgelopen 12 maanden : bent u in aanraking met justitie gekomen omdat u gedronken
had?
174. De afgelopen 12 maanden : bent u verder blijven drinken terwijl u wist dat dit problemen
met uw familie of omgeving veroorzaakte?
Afhankelijkheid van drugs (en andere middelen)
175. Selecteer het middel dat u de afgelopen 12 maanden het meeste heeft gebruikt?
176. Heeft u gemerkt dat u steeds meer nodig had om hetzelfde effect te bereiken dan toen u het
middel begon te nemen?
177. Had u ontwenningsverschijnselen toen u het verminderde of stopte (pijn, beven, koorts,
flauwte, diarree, misselijkheid, slaapstoornissen, onrust, transpireren, hartkloppingen,
gespannenheid, angst, prikkelbaarheid, somberheid), of gebruikte u iets om
ontwenningsverschijnselen te voorkomen of om u beter te voelen?
178. Is het u ooit opgevallen dat u meer van het middel gebruikte dan u aanvankelijk had
gepland?
179. Heeft u tevergeefs geprobeerd het gebruik van het middel te verminderen of te stoppen?
180. Als u het middel gebruikte, spendeerde u een groot deel van de tijd aan het verkrijgen,
gebruiken of herstellen van het middel?
181. Was u minder bezig met uw werk, uw hobby's, uw familie en vrienden door het gebruik van
het middel?
182. Bent u het middel blijven gebruiken hoewel het u lichamelijke of geestelijke problemen gaf?
Misbruik van drugs (en andere middelen)
183. Bent u onder invloed of 'high' geweest of had u een kater terwijl u verplichtingen had op
school, op het werk of thuis en veroorzaakte dit problemen? Selecteer alleen "Ja" in geval
van problemen
184. Bent u onder invloed of 'high' geweest in een situatie waarin dat gevaarlijk kon zijn?
185. Bent u in aanraking gekomen met justitie door het middelengebruik? (bijvoorbeeld een
arrestatie, wangedrag)
186. Bent u de middelen verder blijven gebruiken ondanks het feit dat dit problemen met familie
en omgeving veroorzaakte?
Anorexia Nervosa*
187. Hoe lang bent u in cm? (bijvoorbeeld u bent 1,80 meter lang, vul dan 180 in)
188. Wat was uw laagste gewicht de afgelopen 3 maanden (in kg)?
189. Heeft u geprobeerd uw gewicht gelijk te houden, of zelfs af te vallen ondanks uw lage
gewicht?
190. Was u bang aan te komen of dik te worden ondanks uw lage gewicht?
191. Vindt u zichzelf, of delen van uw lichaam, te dik?
192. Hebben uw gewicht en uw figuur een grote invloed op het beeld dat u van uzelf heeft?
193. Vindt u uw huidige lichaamsgewicht te laag?
Handleiding QuickScreen
40
194. Zijn alle verwachte menstruaties de afgelopen 3 maanden uitgebleven (behalve in geval van
zwangerschap)?
Bulimia Nervosa
195. Heeft u de afgelopen 3 maanden eetbuien gehad waarbij u binnen een tijdsbestek van 2 uur
buitensporig grote hoeveelheden voedsel at?
196. Heeft u de afgelopen 3 maanden dergelijke eetbuien ten minste tweemaal per week gehad?
197. Had u bij die eetbuien het gevoel dat u het eten niet meer onder controle had of het niet kon
stoppen?
198. Heeft u geprobeerd deze eetbuien te compenseren of gewichtstoename te voorkomen door
bijvoorbeeld te braken, te vasten, extra te bewegen of (laxeer)middelen te gebruiken?
199. Houdt u zichzelf geregeld bezig met zelfopgewekt braken, gebruikt u teveel laxeermiddelen,
plaspillen of klysmata?
Somatoforme stoornissen m.u.v. Hypochondrie
200. Heeft u regelmatig last van lichamelijke klachten zoals pijn, chronische vermoeidheid,
duizeligheid, maag/darm problemen, seksuele klachten, problemen met de zintuigen of
spierzwakte?
201. Van welke lichamelijke klachten heeft u regelmatig last? (Meerdere antwoorden zijn
mogelijk)
202. Lijdt u erg onder deze lichamelijke klachten, of verstoren deze lichamelijke klachten in
belangrijke mate uw sociaal of beroepsmatig functioneren of op andere belangrijke
terreinen?
203. Is lichamelijke pijn de klacht waar u het meeste last van heeft? U kunt hierbij nee
antwoorden indien er geen sprake is van pijn, of indien u ook veel hinder ondervindt van
andere lichamelijke klachten.
204. Zijn deze lichamelijke klachten medisch onderzocht of beoordeeld door een arts?
205. Konden uw lichamelijke klachten op grond van dat onderzoek worden toegeschreven aan
een aantoonbare lichamelijke aandoening/ziekte of het effect van een middel (zoals drugs of
medicijnen)? Selecteer "Nee", indien de klachten niet of slechts deels, door een lichamelijke
oorzaak verklaard konden worden.
206. Zijn de lichamelijke klachten of beperkingen ernstiger, of meer beperkend dan verwacht op
basis van het medisch onderzoek of medische verklaring?
207. Zijn de lichamelijke klachten begonnen vóór het dertigste levensjaar?
208. Zijn de lichamelijke klachten ten minste zes maanden aanwezig?
209. Is er in uw leven sprake geweest van 4 of meer verschillende pijnklachten?
210. Is er in uw leven sprake geweest van 2 of meer verschillende klachten van de maag, darm of
spijsverteringskanaal? (bijvoorbeeld misselijkheid, braken, opgeblazen gevoel, diarree,
intolerantie voor bepaalde voedingsmiddelen of verstoppingen)
Handleiding QuickScreen
41
211. Is er in uw leven sprake geweest van 1 of meer verschillende klachten van seksuele aard?
(bijvoorbeeld seksuele onverschilligheid, erectieproblemen, onregelmatige ongesteldheid, of
overvloedige menstruele bloedingen?)
212. Is er in uw leven sprake geweest van 1 of meer van de volgende symptomen: verlamming,
spierzwakte, slikproblemen, dubbel zien, blindheid, doofheid, evenwichtsproblemen,
flauwvallen of vermoeidheid?
Hypochondrie
213. Heeft u zich de afgelopen zes maanden vaak zorgen gemaakt dat u mogelijk een ernstige,
levensbedreigende lichamelijke ziekte zou hebben?
214. Heeft u vanwege deze vrees voor een ernstige ziekte vaker aangedrongen op onderzoek door
de huisarts of door een specialist?
215. Bleef de vrees voor een ernstige ziekte aanwezig ondanks geruststelling door de arts, of
kwam de vrees binnen enkele dagen na de geruststelling alweer terug?
216. Is deze vrees zo ernstig dat u daardoor belemmerd wordt in uw functioneren, bijvoorbeeld in
uw werk of in uw sociale activiteiten?
Seksuele stoornissen*
217. Heeft u problemen in de seksualiteitsbeleving, zoals het niet opgewonden kunnen raken, of
juist opgewonden raken van dingen waar u zich voor schaamt, niet kunnen klaarkomen, pijn
bij het vrijen, enz.?
218. Komen deze seksuele problemen vooral voor in periodes waarin u somber, down, of angstig
bent?
Seksuele stoornis met verminderd verlangen*
219. Heeft u een gebrek aan seksuele fantasieën en/of verlangen naar seksuele activiteit?
220. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek aan verlangen, of dit gebrek veroorzaakt
relatieproblemen
Seksuele aversiestoornis*
221. Heeft u veelvuldig afkeer van en/of vermijd u seksueel contact met een partner?
222. Heeft u het gevoel te lijden onder deze afkeer, of dit gevoel veroorzaakt relatieproblemen?
Seksuele opwindingsstoornis (bij de vrouw)*
223. Kunt u niet seksueel opgewonden raken, of u bent niet in staat om dit vast te houden tot het
einde van de seksuele activiteit?
224. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek aan vermogen om opgewonden te geraken, of
dit onvermogen veroorzaakt relatieproblemen?
Vaginisme*
Handleiding QuickScreen
42
225. Heeft u vaak onvrijwillige krampen in de spieren van uw vagina, waardoor
geslachtsgemeenschap belemmerd wordt?
226. Heeft u het gevoel te lijden onder deze krampen, of dit veroorzaakt relatieproblemen?
Erectiestoornis (bij de man)*
227. Kunt u geen adequate erectie krijgen, of u bent niet in staat om deze vast te houden tot het
einde van de seksuele activiteit?
228. Heeft u het gevoel te lijden onder dit erectieprobleem, of dit veroorzaakt relatieproblemen?
Voortijdige ejaculatie*
229. Komt u te snel klaar, heeft last van een vroegtijdige zaadlozing?
230. Heeft u het gevoel te lijden onder de vroegtijdige zaadlozing, of dit veroorzaakt
relatieproblemen?
Dyspareunie*
231. Heeft u vaak pijn bij de geslachtsgemeenschap?
232. Heeft u het gevoel te lijden onder deze pijn, of dit veroorzaakt relatieproblemen?
Orgasmestoornis bij de Man/Vrouw*
233. Bereikt u zelden of nooit een orgasme ondanks adequate seksuele opwinding?
234. Heeft u het gevoel te lijden onder dit gebrek, of dit gebrek veroorzaakt relatieproblemen?
Parafilie*
235. Heeft u de afgelopen 6 maanden meerdere malen seksueel opwindende fantasieën, seksuele
drang of gedragingen gehad, waarvan mag worden aangenomen dat het niet tot de gangbare
seksualiteitsbeleving behoort? (bijvoorbeeld over kinderen, dieren, objecten, enz.)
236. Heeft u het gevoel hieronder te lijden, of deze fantasieën, drang of gedragingen veroorzaken
relatieproblemen?
Genderidentiteitsstoornis*
237. Voelt u zich niet op uw gemak met uw eigen geslacht en de daarmee samenhangende
geslachtsrollen?
238. Identificeert u zich bijna voortdurend met het andere geslacht?
239. Heeft u de oprechte wens om tot het andere geslacht te behoren?
240. Droeg u als kind kleren die feitelijk beter bij het andere geslacht passen?
241. Heeft u voortdurende fantasieën over hoe het zou zijn als u van het andere geslacht was?
242. Had u als kind al het verlangen om deel te nemen aan de typische spelletjes, hobby's of
tijdverdrijf, passend bij het ander geslacht?
243. Had u als kind een sterke voorkeur voor vriendjes/vriendinnetjes van het andere geslacht?
Slaapstoornissen
Handleiding QuickScreen
43
244. Heeft u moeite met inslapen, doorslapen of heeft u een anderszins verstoorde slaap?
245. Komen deze slaapproblemen vooral voor in periodes waarin u somber, down, of angstig
bent?
Insomnia
246. Heeft u problemen met inslapen of doorslapen of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende
ten minste één maand?
247. Zorgt dit probleem er voor dat u beperkt bent in uw sociaal of beroepsmatig functioneren, of
beperkt u in andere belangrijke dagelijkse bezigheden?
Hypersomnia
248. Heeft u problemen met overmatige slaperigheid, of vergrote slaapbehoefte voor ten minste
de duur van één maand?
249. Zorgt dit slaapprobleem er voor dat beperkt bent in uw sociaal of beroepsmatig
functioneren, of beperkt u in andere belangrijke dagelijkse bezigheden?
Narcolepsie*
250. Had u de afgelopen 3 maanden last van: plotselinge onweerstaanbare aanvallen van een
verkwikkende slaap die dagelijks voorkomen?
Apneu*
251. Had u de afgelopen 3 maanden last van: verstoring van de slaap ten gevolge van problemen
met, of met het stoppen van de ademhaling?
Parasomnia*
252. Had u de afgelopen 3 maanden last van: nachtmerries, slaapwandelen, plotseling ontwaken
met heftige paniek, onrustig bewegen van armen en/of benen
Slaapstoornis ten gevolge externe factoren*
253. Had u de afgelopen 3 maanden last van: verstoring van de slaap ten gevolge van externe
factoren
Periodieke explosieve stoornis*
254. Heeft u meer dan eens oncontroleerbare woedeaanvallen?
255. Is dit meer dan eens uitgelopen op ernstige gewelddadigheden of vernieling van
eigendommen?
256. Stond uw agressie in geen enkele verhouding tot de gebeurtenis die de agressie uitlokte?
(Antwoord Nee indien uw agressie overdreven was gezien de omstandigheden)
Handleiding QuickScreen
44
Pathologisch gokken*
257. Heeft u momenteel een periode waarin u veel gokt en hierdoor in de problemen komt?
258. Denkt u vrijwel voortdurend aan gokken, bent u van plan om te gaan gokken, of denkt u aan
manieren om aan geld te komen zodat u kunt gaan gokken?
259. Heeft u het gevoel dat u steeds meer geld nodig heeft om de gewenste spanning te
bereiken?
260. Heeft u vaak geprobeerd het gokken in de hand te houden, te verminderen of te stoppen,
zonder dat dit lukte?
261. Voelde u zich vaak rusteloos of geïrriteerd wanneer u probeerde het gokken te minderen of
te stoppen?
262. Gokt u om te ontsnappen aan uw problemen? (bijvoorbeeld uit hulpeloosheid, schuldgevoel,
angst of vanwege een depressie)
263. Bent u vaak, nadat u geld met gokken had verloren, de volgende dag terug gegaan om het
verloren geld terug te winnen?
264. Liegt u tegen familie, therapeut of anderen om het gokken te verbergen?
265. Doet u aan illegale activiteiten zoals vervalsing, oplichting, diefstal of verduistering om het
gokken te kunnen betalen?
266. Heeft u ooit belangrijke relaties, een baan, onderwijs- of carrièremogelijkheden op het spel
gezet of verloren ten gevolge van het gokken?
267. Heeft u ooit aan anderen geld gevraagd om gokschulden af te kunnen lossen?
Pyromanie*
268. Heeft u meer dan eens vrijwillig en opzettelijk brand gesticht?
269. Voelde u een soort spanning of opwinding vlak voor de handeling?
270. Bent u gefascineerd door vuur, heeft u belangstelling voor vuur, wordt u aangetrokken door
vuur en/of wordt u aangetrokken door dingen die te maken hebben met vuur?
271. Ervaart u plezier, bevrediging of opluchting tijdens het stichten van brand, of wanneer u
getuige bent van de gevolgen van brand, of wanneer u deelneemt aan de gevolgen van de
brand (denk aan brandblussen)?
272. Stichtte u brand om er financieel bij te winnen, om politieke ideeën uit te dragen, om
criminele activiteiten te verbergen, of stichtte u brand uit boosheid of wraak of om uw
levensomstandigheden te verbeteren?
Trichotillomanie*
273. Heeft u meer dan eens bij uzelf haren uitgetrokken, zodat haarverlies zichtbaar werd?
274. Voelt u een soort spanning die toeneemt, direct voor het uittrekken van de haren, of
wanneer u zich probeert te verzetten tegen het uittrekken van uw haar?
275. Voelt u een soort plezier, bevrediging of opluchting wanneer u uw haar uittrekt?
276. Trekt u uw haren uit vanwege een bestaande haaraandoening?
Handleiding QuickScreen
45
277. Bezorgt het uittrekken van uw haren u een ellendig gevoel, veroorzaakt het beperkingen in
uw sociale of beroepsmatige functioneren, of veroorzaakt het problemen op andere
gebieden van uw leven?
Stoornis in de impulsbeheersing NAO (dwangmatig kopen)*
278. Heeft u meer dan eens problemen gehad met het kopen van dingen die meer kosten dan u
zich kon veroorloven, of heeft u vaker problemen gehad doordat u regelmatig langer
winkelde dan u van plan was?
279. Heeft het koopgedrag u een ellendig gevoel gegeven, heeft het u veel tijd gekost, of heeft
het koopgedrag problemen voor andere mensen veroorzaakt?
280. Kwam het koopgedrag alleen voor in periodes waarin u zich overmatig goed, energiek of
gespannen voelde?
Kleptomanie*
281.
282.
283.
284.
Heeft u vaker (impulsief) spullen gestolen die u niet nodig had?
Voelt u een soort spanning die zich opbouwt, vlak voor u iets steelt?
Ervaart u een soort plezier of opluchting, nadat u dingen gestolen heeft?
Heeft u alleen dingen gestolen omdat u boos was op iemand en/of wraak te nemen om
iemand?
Stoornis van Gilles de la Tourette*
285. Heeft u vaker gemerkt dat u herhaaldelijk zenuwtrekken had die u niet onder controle kon
krijgen, zoals het plotseling en veelvuldig knipperen met uw ogen, zenuwtrekkingen in uw
keel/hals, het schokken van uw schouders, of het trekken van uw gezicht?
286. Heeft u vaker plotseling en veelvuldig geluiden gemaakt die u niet onder controle kon
krijgen, zoals hoesten, het schrapen van de keel, knorren, brommen, snuiven, snurken, of
heeft gemerkt dat u woorden sprak zonder daar controle over te kunnen krijgen, zoals het
tegen uw wil uitspreken van vieze woorden?
287. Komen deze zenuwtrekken en/of steungeluiden meerdere keren per dag voor, komen ze
bijna elke dag voor, of komen ze van tijd tot voor gedurende een periode van meer dan één
jaar?
288. Zijn de zenuwtrekken in de loop van de tijd veranderd, zodat ze op andere plaatsen in uw
lichaam verschenen of zijn de zenuwtrekkingen en/of stemgeluiden veranderd in aantal,
ernst of zijn ze in ander opzicht veranderd?
289. Zijn de zenuwtrekken en/of stemgeluiden begonnen voordat u 18 jaar was?
Aanpassingsstoornis
290. Heeft u een ontregeling van uw emoties, gevoel of gedrag als gevolg van stressvolle
gebeurtenis(sen) of omstandigheden?
Handleiding QuickScreen
46
291. Begonnen deze ontregeling binnen 3 maanden na het optreden van de stressvolle
gebeurtenis(sen) of omstandigheden?
292. Bezorgt deze ontregeling u meer ongemak dan verwacht?
293. Bezorgt deze ontregeling duidelijke problemen op het werk, in uw sociaal leven of op school?
Lijdensdruk
294. Op grond van de klachten die in dit onderzoek aan bod zijn gekomen. Welke categorie is het
meest op u van toepassing? Lees alle categorieën door voordat u een keuze maakt.
*= alleen uitgevraagd bij een QuickScreen-GGZ.
Handleiding QuickScreen
47
Bijlage B.
Verwijscriteria HHM rapport
1. Vermoeden DSM-benoemde stoornis
1.1. Er is een vermoeden van een DSM-benoemde stoornis.
1.2. Er is geen vermoeden van een DSM-benoemde stoornis, er is enkel sprake van klachten.
2. Ernst problematiek
2.1. Subklinisch: er is wel sprake van klachten maar dit is onvoldoende om een diagnose te
stellen. Ondanks het ontbreken van een diagnose kunnen de impact van de klachten op het
dagelijks functioneren en de duur van de klachten reden zijn om gepaste hulp te bieden.
2.2. Licht: er is sprake van relatief weinig kernsymptomen maar dit is wel voldoende om een
diagnose te stellen. De impact van de klachten op het dagelijks functioneren is beperkt. De
cliënt ervaart een zekere belemmering in het dagelijks functioneren.
2.3. Matig: de kernsymptomen behorend bij het ziektebeeld zijn aanwezig en daarnaast is er
sprake van een aantal aanvullende symptomen. Er is sprake van waarneembare
beperkingen in het dagelijks functioneren.
2.4. Ernstig: de meeste symptomen behorend bij het ziektebeeld zijn aanwezig. Er is sprake van
uitval en/of substantiële beperkingen in het dagelijks functioneren (bijvoorbeeld niet
kunnen werken).
3. Risico
3.1. Laag: er zijn ondanks de aanwezigheid van klachten/symptomen geen aanwijzingen die
duiden op gevaar voor ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten,
decompensatie, suïcide, (huiselijk) geweld, kindermishandeling of automutilatie.
3.2. Matig: er zijn duidelijke klachten/symptomen of er is sprake van een latent gevaarsrisico,
maar er staan beschermende factoren tegenover zoals: adequate coping, werk of
structurele daginvulling en een steunsysteem waarop men dagelijks kan terugvallen voor
toezicht, zorg, praktische en emotionele steun.
3.3. Hoog: er zijn duidelijke aanwijzingen (ook intuïtief) die kunnen duiden op gevaar voor
ernstige zelfverwaarlozing of verwaarlozing van naasten, decompensatie, suïcide, (huiselijk)
geweld, kindermishandeling of automutilatie.
4. Complexiteit
4.1. Afwezig: er is sprake van een enkelvoudig beeld.
4.2. Laag: er is weliswaar sprake van comorbiditeit of problematiek op As 2 (persoonlijkheid,
zwakzinnigheid), As 3 (somatische factoren) of As 4 (psychosociale en
omgevingsproblemen), maar deze interfereert niet met de behandeling van de
hoofddiagnose.
4.3. Hoog: er is sprake van ingewikkelde comorbiditeit of problematiek op As 2, 3 of 4 die om
multidisciplinaire behandeling in een gespecialiseerde setting vraagt.
Handleiding QuickScreen
48
5. Beloop klachten.
5.1. De duur van de symptomen beantwoordt (nog) niet aan de criteria uit de DSM richtlijn voor
het betreffende ziektebeeld.
5.2. Er is sprake van aanhoudende/persisterende klachten. Eerdere interventies hebben
onvoldoende effect bewerkstelligd.
5.3. De duur van de symptomen beantwoordt aan de criteria uit de DSM richtlijn voor het
betreffende ziektebeeld.
5.4. Er is sprake van recidive.
5.5. Er is sprake van stabiele chronische problematiek, niet crisisgevoelig.
5.6. Er is sprake van stabiele chronische problematiek, crisisgevoelig.
5.7. Er is sprake van instabiele chronische problematiek.
Handleiding QuickScreen
49
Bijlage C.
Richtlijnen echelon
VERWIJZING
ZORGPAD/FUNCTIE
ALS aanwezig
Huisartsenzorg met
praktijkondersteuner GGZ
Gericht op:
Probleemverheldering– screenende diagnostiek
Geen vermoeden van DSM-benoemde stoornis
OF
EN/OF
Opstellen en bespreken van een
vervolgstappenplan
Vermoeden DSM-benoemde stoornis
EN/OF
Begeleiden/ondersteunen van zelfmanagement
EN
Ernst: Licht of subklinische score
Risico: laag
Complexiteit: afwezig
Duur: van de symptomen beantwoord (nog) niet aan de
criteria
EN/OF
Interventie gericht op verbetering in functioneren
van de patiënt met psychische klachten
OF
Stabiele chronische problematiek, niet crisisgevoelig en met
laag risico.
EN/OF
Geven van psycho-educatie
EN/OF
Preventie (geïndiceerde preventie, zorggerelateerde preventie, terugval preventie)
Generalistische Basis GGZ
DSM-benoemde stoornis
Basis Generalistische GGZ Kort (BK)
(circa 300 min)
Basis Generalistische GGZ Middel (BM)
(circa 500 min)
Basis Generalistische GGZ Intensief (BI)
(circa 750 min)
Basis Generalistische GGZ Chronisch (BC)
(circa 750 min)
Handleiding QuickScreen
ALS:
Ernst: licht (GAF score= 61-70)
Laag risico
Enkelvoudig beeld
Lage complexiteit en aanhoudende of persisterende klachten
ALS:
Ernst: matig (GAF score= 51-60)
Risico: laag – matig
Enkelvoudig beeld
Lage complexiteit
Duur klachten beantwoord aan de criteria uit de richtlijn voor
het ziektebeeld
ALS:
Ernstige problematiek (GAF score= 41-50)
Laag- matig risico
Enkelvoudig beeld
Lage complexiteit
(comorbiditeit As II, as III, as IV
interfereert niet met behandeling)
ALS:
Instabiele of stabiele chronische problematiek
Risico: matig
Vaak behandeling afgerond
Persoonlijkheidsproblematiek
50
Bijv. onderhoudsbehandeling,
zorggerelateerde preventie en
zorgcoördinatie
Behandeling gericht op stabilisatie of stabiel laten
blijven
Specialistische GGZ
DSM-benoemde stoornis
EN/OF
Hoog risico:
Acuut suïcide risico
Hoog suïcide risico
Psychotische stoornis***
GAF score =1-40***
EN/OF
Hoge complexiteit:
Bipolaire stoornis***
Ontwikkelingsstoornis***
Afhankelijkheid van middelen***
Eetstoornissen***
Persoonlijkheidsstoornissen (mits interfereert met
behandeling As I)***
Voor de richtlijnen zie: Rapportage Basis Generalistische GGZ– Bakker & Jansen
* Het Maatschappelijk Werk is in dit rapport buiten beschouwing gelaten. Bij as IV problemen wordt een verwijzing naar het MW
geadviseerd.
**Indien er geen hulpvraag is of er zijn geen klachten wordt ‘geen verwijzing’ of ‘zelfhulp’ geadviseerd.
***Interpretatie TelePsy (geen duidelijkheid HHM rapport)
Handleiding QuickScreen
51
Bijlage D.
Gebruik van de GAF score
De Global Assessment of Functioning (GAF) score is een maat waarmee het psychisch, sociaal en
beroepsmatig functioneren van een persoon wordt aangeduid in de vorm van een score tussen 0 en
100. Bij onvoldoende informatie voor GAF beoordeling scoort men 0.
Stap 1:
Begin bovenaan de schaal en ga na of de ernst van de symptomen die een patiënt heeft of diens
niveau van functioneren slechter is dan wat deze schaal aangeeft.
Stap 2:
Ga steeds een schaal lager tot u een gebied vindt dat ofwel matcht met de ernst van de symptomen
ófwel het niveau van functioneren. Ga hierbij uit van de laagste van deze twee.
Stap 3:
Controleer uw keuze door de schaal eronder te bekijken: deze zou te ernstig moeten zijn op zowel
het gebied van de symptomen alsook het niveau van functioneren. Als ze niet beide beter zijn dan
deze schaal, moet je nog verder dalen.
Stap 4:
Bepaal het specifieke cijfer binnen de gekozen schaal.
Handleiding QuickScreen
52
Domein
100 – 91
90 – 81
80 – 71
70 – 61
60 – 51
Geen
symptomen
Geen of
minimale
symptomen
Enige voorbijgaande
milde symptomen
Enige
persisterende
milde
symptomen
Matige symptomen
Ernst van de
symptomen
Geen symptomen.
Indien symptomen
aanwezig, dan zijn dit
voorbijgaande en te
verwachten reacties op
psychosociale stres
veroorzakende factoren
(b.v.
concentratieproblemen
een familieruzie).
Enkele lichte
symptomen (b.v.
depressieve
stemming en
slapeloosheid)
Matige symptomen (b.v.
vlak affect en wijdlopige
spraak, af en toe
paniekaanvallen)
Niveau van
functioneren
Uitstekend
functioneren bij
een groot aantal
activiteiten,
levensproblemen
lijken nooit uit de
hand te lopen, men
komt naar
hem/haar toe
vanwege de vele
positieve
kwaliteiten.
Geen of minimale
symptomen (b.v.
lichte
examenvrees) , in
het algemeen
tevreden met het
bestaan, niet
meer dan
alledaagse
problemen of
zorgen (b.v.
slechts af en toe
ruzie met gezinsof familieleden).
Goed
functioneren op
alle terreinen,
belangstellend en
betrokken bij een
grote reeks
activiteiten,
effectieve sociale
vaardigheden.
Niet meer dan lichte
beperkingen in het sociaal
of beroepsmatig
functioneren of op school
(b.v. tijdelijk wat
achterraken met de
studie).
Matige problemen in het
sociaal of beroepsmatig
functioneren of op school
(b.v. weinig vrienden,
conflicten met
leeftijdsgenoten of
collega’s).
Bij minimale
symptomen en
alledaagse
problemen
Bij milde voorbijgaande
symptomen of/alsook
lichte beperkingen in het
functioneren sociaal, op
werk of school
Enkele problemen
in het sociaal of
beroepsmatig
functioneren of op
school (b.v. af en
toe spijbelen of
stelen binnen het
eigen gezin), maar
in het algemeen vrij
redelijk
functioneren, heeft
enkele
betekenisvolle
persoonlijke
contacten.
Bij lichte
persisterende
symptomen
of/alsook enige
problemen in het
functioneren
sociaal, op werk of
school
Voorbeelden
Handleiding QuickScreen
Bij matige symptomen
of/alsook matige
problemen in het
functioneren sociaal, op
werk of school
53
Domein
50 – 41
40 – 31
30 – 21
20 – 11
10 – 1
Enige ernstige
symptomen of
beperking in
functioneren
Behoorlijke
beperkingen op
verschillende
gebieden van
functioneren
Niet in staat om
te functioneren
op bijna alle
gebieden
Enige gevaar om
zichzelf of
anderen te
verwonden
Blijvend gevaar om
zichzelf of anderen
ernstig te
verwonden
Ernst van de
symptomen
Ernstige
verschijnselen (b.v.
suïcidegedachten,
ernstige
dwangmatige
rituelen, frequent
winkeldiefstallen)
Enige vermindering in
realiteitsbesef of
communicatie (b.v.
spraak is af en toe
onlogisch, vreemd of
irrelevant)
Gedrag wordt in
belangrijke mate
beïnvloed door wanen
of hallucinaties
of
ernstige beperkingen
van communicatie of
beoordeling (b.v. bij
tijden incoherent,
gedraagt zich in hoge
mate onaangepast,
suïcidale
preoccupatie)
Blijvend gevaar zichzelf
of andere te verwonden
(b.v. herhaaldelijk
gewelddadig)
of
ernstig suïcidaal gedrag
met duidelijke
doodsverwachting
Niveau van
functioneren
Elke ernstige
beperkingen in het
sociaal of
beroepsmatig
functioneren of op
school (b.v. geen
vrienden, niet in
staat om een baan
te houden).
Onvermogen op alle
terreinen te
functioneren (b.v.
komt de hele dag het
bed niet uit, geen
baan, huis of
vrienden).
Voorbeelden
- frequent
botsingen met de
wet of regelmatig
agressief gedrag
- ernstige gebreken
in relaties met
vrienden/familie
- ernstige mentale
beperkingen
- ernstige angst/stemmingsproblem
en
- Passieve suïcidale
ideatie maar
adequate coping
Sterke vermindering
op verschillende
terreinen, zoals werk
of school, gezins- of
familierelaties,
beoordelingsvermogen
, denkvermogen of
stemming (b.v.
depressieve man
vermijdt zijn vrienden,
verwaarloost zijn
familie en kan geen
baan houden; kind
slaat andere kinderen,
is thuis rebels en
spijbelt van school).
Criteria:
- ernstig beperkt
beoordelingsvermogen
- ernstige angst/stemmingsproblemen
- Passieve suïcidale
ideatie
Enig gevaar om
zichzelf of anderen
te verwonden (b.v.
zelfmoordpogingen
zonder duidelijke
doodsverwachting,
manische
opwinding)
of
zeer ernstige
vermindering van
communicatie (b.v.
zeer incoherent of
stom)
Verwaarloost af en
toe de persoonlijke
hygiëne .
Criteria:
-zelfmoordpogingen
zonder
doodsverwachting
(b.v. milde overdosis
of poging in de
buurt van anderen)
- ernstig geweld of
automutilatie
- hevige manische
opwinding of grote
agitatie en
impulsiviteit
- vergeet soms de
persoonlijke hygiene
Criteria:
- zelfmoordpoging met
duidelijke
doodsverwachtiging
- frequent ernstig
geweld of automutilatie
- extreme manische
opwinding of extreme
agitatie en impulsiviteit
- blijvend onvermogen
om een minimale
persoonlijke hygiëne in
acht te nemen
- crisisopname
Handleiding QuickScreen
Criteria:
.-Suïcidale
preoccupatie of
duidelijke suïcidale
ideatie met
voorbereiding
- gedrag behoorlijk
beïnvloed door wanen
of hallucinaties
- ernstige beperkingen
in de communicatie
Blijvend onvermogen de
persoonlijke hygiëne te
onderhouden.
54
Bijlage E.
GAF intervallen en hun betekenis voor de zorgindicering
GAF 91-100:
Goed tot superieur, (vrijwel) symptoom loos functioneren. Mensen met een
dergelijke GAF score hebben veel krachtbronnen om op terug te vallen.
Levensproblemen lijken nooit uit de hand te lopen. Ze zijn vrijwel altijd opgewekt en
tevreden, zelfverzekerd in werk en relaties. Anderen komen naar hem toe vanwege
de vele positieve kwaliteiten. Behandeling is niet aan de orde. N.B. Het is zeer
opmerkelijk als een (verwezen of zelf verwezen) patiënt aangeeft op een dergelijk
hoog niveau te functioneren.
GAF 90-81:
Geen of minimale symptomen. Mensen met een dergelijke GAF score functioneren
goed op alle terreinen. Ze zijn belangstellend en betrokken bij een groot aantal
activiteiten, beschikken over effectieve sociale vaardigheden, zijn in het algemeen
tevreden met hun bestaan en hebben niet meer dan alledaagse problemen of
zorgen. Ook bij deze categorie is behandeling niet aan de orde en is het opmerkelijk
als een (verwezen of zelf verwezen) patiënt aangeeft op dit niveau te functioneren.
GAF 71-80:
Voorbijgaande symptomen of te verwachten reacties op psychosociale
stressfactoren. Mensen met een dergelijke GAF score beschikken over minder
positieve trekken dan de mensen met hogere GAF scores. Ze laten lichte beperkingen
zien in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school. Mensen met een
dergelijke GAF worden in het algemeen aangezet tot (verbetering van) de zelfzorg, al
dan niet gecombineerd met ‘watchful waiting’.
GAF 61-70:
Enkele lichte symptomen of enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig
functioneren of op school. Het functioneren is in het algemeen redelijk, en de
persoon heeft enkele betekenisvolle contacten. Maar hoewel deze patiënten in staat
zijn tot werken en het onderhouden van relaties met anderen, zijn er vaak wel
conflicten op deze gebieden. Meestal kan met een korte behandeling al snel resultaat
geboekt worden.
GAF 51-60:
Matig ernstige symptomen of matig ernstige problemen in het sociaal en
beroepsmatig functioneren of op school. Deze GAF interval wordt ook gezien bij
patiënten met langdurige karakterpathologie, waarbij intensievere behandeling
nodig is dan wanneer het uitsluitend lijkt te gaan om een As-I stoornis, maar waarin
wel kan worden volstaan met een ambulante behandeling.
GAF 41-50:
Veel en ernstige symptomen of ernstige beperkingen in het sociaal of beroepsmatig
functioneren of op school. Ze kunnen problemen hebben met het algemeen dagelijks
functioneren, of met het behouden van werk of intieme vrienden. Ze kunnen
worstelen met drugsmisbruik of ernstige impulsiviteit op andere gebieden, en
hebben ernstige problemen met het behouden van stabiliteit. Ze zijn in het algemeen
Handleiding QuickScreen
55
niet geschikt voor een kortdurende behandeling. Er zal vaak een tweesporenbeleid
gevolgd moeten worden, waarbij het opbouwen van coping vaardigheden
gecombineerd wordt met symptomatische behandeling. Ook moet medicatie vaker
overwogen worden, aangezien veel van de ernstige As-I stoornissen (bijv. bipolaire I
stoornis, schizofrenie, ernstige ADHD) beter reageren op medicatie. Meestal zijn deze
patiënten nog wel in staat buiten de kliniek te blijven.
GAF 31-40:
Enige beperkingen in het denken, de realitytesting of in de communicatie, of
belangrijke beperkingen op verschillende terreinen zoals werk, school, gezins- of
familierelaties. Klinische behandeling of opname kan overwegen worden.
GAF 21-30:
Het gedrag wordt ingegeven door ernstige wanen of hallucinaties, of ernstige
beperkingen in communicatie of oordeelvorming (bijvoorbeeld incoherente
gedachtegang, grove ongepaste handelingen), of onvermogen om te functioneren op
bijna alle terreinen. Deze mensen zijn niet in staat om te werken of anderszins aan
het maatschappelijk leven deel te nemen. Er is vaak sprake van ernstige
zelfverwaarlozing en verwaarlozing van het gezin. Opname voor behandeling is
noodzakelijk.
GAF 1-20
Patiënten in deze categorie hebben meestal klinische behandeling nodig of een
anderszins gesuperviseerde omgeving. Een klinische opname geldt voor een GAF <
40, terwijl een GAF van 31-40 vraagt om een gestructureerde leefomgeving en een
GAF 1-20 om onder toezichtstelling. Patiënten die op een dergelijk laag niveau
functioneren hebben niet alleen ondersteuning nodig, maar ook observatie,
medicatie en training in alledaags functioneren en sociale vaardigheden.
Handleiding QuickScreen
56
Bijlage F.
Overzicht DSM-screeners
Om duidelijk weer te geven welke stoornissen de DSM-screeners onderzoeken is het onderstaande
schema opgesteld. U kunt afhankelijk van uw specialisme (huisarts, psycholoog, etc.) en de
vermoedde problematiek van de patiënt een keuze maken voor een screener, al dan niet in de vorm
van een extern consult. Bijvoorbeeld bij vermoedens van niet complexe problematiek, een beperkte
lijdensdruk en geen risico op suïcide, of anderszins gevaar voor zichzelf om omgeving, is de inzet van
QuickScreen geïndiceerd. Wanneer er twijfel is over persoonlijkheidsproblematiek of andere vormen
van co-morbiditeit, geniet de inzet van een TeleScreen, eventueel in de vorm van een consult, de
voorkeur. Indien er aanwijzingen zijn dat de patiënt gevaar vormt voor zichzelf of zijn omgeving, of
wanneer er sprake is van psychotische kenmerken, dient direct verwezen te worden naar de
Gespecialiseerde GGZ.
QS-HAP
QS-GGZ
TS
TS Junior
Algemeen
Doelgroep
Hulpverlener
Ernst klachten
Toestandbeeld
Afnameduur
>16 jaar
HA/POH/GGZ
Licht/Matig
Huidig
5-10 min
>16 jaar
GGZ
Licht/Matig
Huidig
5-15 min
>16 jaar
GGZ
Matig/Ernstig
Volledig
15-30 min
4-18 jaar
GGZ
Matig/Ernstig
Volledig
10-20 min
Functionaliteiten
Automatische testprocotol
Codering
Bewerkbare indicaties
Echelonadvies conform HHM-rapport
Zoekmachine (praktijk/instelling/ehealth)
Verslaggenerator
Verwijsbrief
Zorgmail
Nee
ICPC
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
DSM-IV
Ja
Ja
Ja
Ja
nee
Ja
Ja
DSM-IV
Ja
Ja
Ja
Ja
nee
Ja
Ja
DSM-IV
Ja
Ja
Ja
Ja
nee
Ja
Nee
Nee
Ja
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Ja
Ja
Nee
Nee
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Klinische stoornissen
Stoornissen in de kindertijd
Autistische stoornis
Stoornis van Asperger
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit
Stoornis van Gilles de la Tourette
Gedragsstoornis
Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis
Separatieangststoornis
Reactieve hechtingstoornis
Aan middelen gebonden stoornissen
Alcoholmisbruik
Alcoholafhankelijkheid
Handleiding QuickScreen
57
Misbruik van drugs en andere middelen
Afhankelijkheid van drugs en andere middelen
Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
Schizofreniforme stoornis
Kortdurende psychotische stoornis
Psychotische stoornis NAO
Stemmingsstoornissen
Depressieve stoornissen
Dysthyme stoornis
Depressieve stoornis NAO
Bipolaire stoornissen
Angststoornissen
Paniekstoornis met/zonder agorafobie
Agorafobie
Specifieke fobie
Sociale fobie
Obsessieve-compulsieve stoornis
Posttraumatische stressstoornis
Gegeneraliseerde angststoornis
Somatoforme stoornissen
Somatisatiestoornis
Ongedifferentieerde somatoforme stoornis
Somatoforme stoornis NAO
Pijnstoornis
Hypochondrie
Stoornis in de lichaamsbeleving
Conversiestoornis
Eetstoornissen
Anorexia Nervosa
Bulimia Nervosa
Eetstoornis NAO
Seksuele stoornissen
Genderidentiteitsstoornis
Slaapstoornissen
Stoornissen in de impulsbeheersing
Aanpassingsstoornissen
Persoonlijkheidsstoornissen
Somatische aandoeningen
Psychosociale en omgevingsproblemen
Algehele beoordeling van functioneren
Handleiding QuickScreen
QS-HAP
Algemeen
Algemeen
QS-GGZ
Algemeen
Algemeen
TS
Ja
Ja
TS Junior
Algemeen
Algemeen
Nee
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Nee
Nee
Algemeen
Nee
Ja
Algemeen
Algemeen
Algemeen
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Algemeen
Algemeen
Algemeen
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Specifiek
Ja,
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
58
Bijlage G.
Instructiehandleiding
1. Inloggen op TelePsy
Figuur 1 – Inloggen op www.telepsy.nl
Log in op www.telepsy.nl met uw gebruikersnaam en wachtwoord.
2. Aanmelden van een patiënt
Figuur 2 – Nieuw dossier aanmaken
Om u een patiënt aan te melden voor een QuickScreen klikt u in het linker menu op Nieuw dossier en
selecteer Ik wil zelf screenen. Indien u het nodig acht dat het dossier wordt bekeken door een
externe hulpverlener selecteer dan Ik wil een consult aanvragen. Het consult gebeurt aan de hand
van de TeleScreen. Vul de verplichte gegevens aan dit wil zegen geslacht, geboortedatum, en klik op
Handleiding QuickScreen
59
verder op de aanmelding af te ronden. De applicatie stuurt u een e-mail wanneer de patiënt de test
volledig heeft ingevuld.
3. Overzicht van uw dossier
Figuur 3 – Een overzicht van Mijn dossiers
Klik in het linker menu op Mijn dossiers en u ziet een overzicht van al uw patiënten. Boven de
dossiers treft u een aantal zoekmogelijkheden aan, u kunt filteren op naam en geboortedatum. Klik
op de naam van de patiënt om het dossier te openen
Handleiding QuickScreen
60
4. Patiënt
Figuur 4 – Een overzicht van patiëntgegevens
Op het tabblad patiënt heeft u de mogelijkheid om het dossier te bewerken of te verwijderen. Indien
er een verkeerde e-mailadres is opgegeven kunt u het aanpassen door middel van de knop Bewerk of
de patiënt een herinnering te sturen.
5. Tests
Testafname bewerken
Naar de antwoorden van deze test gaan
Naar de indicaties van de test gaan
Naar de scores van de test gaan
Test verwijderen
Figuur 5 –Het tabblad Tests
Op de tab Tests van ieder dossier treft u een overzicht van klaargezette tests en kunt u eventueel een
(andere) test klaarzetten voor de patiënt of andere respondenten (zoals vader, moeder, leerkracht of
uzelf). Met behulp van de acties kunt u antwoorden en indicaties behorend bij de test inzien, of de
test in zijn geheel verwijderen.
Handleiding QuickScreen
61
6. Antwoorden
Figuur 6 – Het tabblad Antwoorden
Zodra een patiënt een of meer vragen van een test heeft beantwoord wordt de tab Antwoorden
zichtbaar in het dossier. Op deze tab treft u alle antwoorden van de patiënt in chronologische
volgorde. Behalve het antwoord wordt tevens de score op de individuele vraag weergegeven.
7. Indicaties
Indicatie toevoegen
GAF score verhogen
Indicatie secundair maken
GAF score verlagen
Indicatie primair maken
Indicatie herstellen
Bewerken
Tweesporenbeleid inschakelen
Bekijk antwoorden m.b.t. indicatie
Indicatie verwijderen
Figuur 7 – Het indicaties tabblad
Op het tabblad Indicaties ziet u een overzicht van de resultaten van de QuickScreen. Het tabblad is
tevens uw werkblad voor het verslag. Het is belangrijk om te verifiëren of het beeld dat geschetst
wordt door de QuickScreen overeen komt het beeld dat u heeft van de patiënt. Het is mogelijk om
Handleiding QuickScreen
62
indicaties te verwijderen wanneer u van mening bent dat deze niet kloppen, of indicaties toe te
voegen door het gebruik van de gelijknamige knoppen. De applicatie onthoudt welke indicaties u
verwijdert of toevoegt. U kunt wijzingen ongedaan maken door gebruik te maken van de functie
Indicatie herstellen voor een specifieke indicatie of Herstellen om alle wijzingen ongedaan te maken.
Om de vragen in te zien die bij de een indicatie horen drukt u op de knop Ga naar de gerelateerde
antwoorden.
Een belangrijk aspect van het verwijsmodel 2014 is de GAF-score, een indicator van de ernst van de
klachten en/of psychische lijdensdruk. Pas de GAF-score door middel van de pijltjes naar boven en
onder. Bij twijfel neemt u bijlage C ter hand.
Door te klikken op het bewerk icoon in de kolom Aantekeningen (verslag) wordt een tekstvak
geopend waarin u aantekeningen van het contact noteert. Wanneer u klaar bent klikt u op het icoon
naast het tekstvak om de aantekeningen op te slaan. De aantekeningen van het patiëntcontact
worden opgenomen in het verslag. Het vak Aantekeningen (intern) is bedoeld voor uw eigen notities
en wordt niet meegenomen in het verslag.
Tenslotte, mocht u naar aanleiding van de resultaten van de QuickScreen verdiepende
screeningsonderzoek wensen, dan is er de mogelijkheid om een TeleScreen in te zetten, of een
Consult aanvragen.
8. Scores
Figuur 8 – De scores van de QuickScreen
Zodra de QuickScreen is ingevuld, wordt de tab Scores zichtbaar in het dossier. Op de tab Scores
worden de totaalscores en/of (sub)schalen van de testafname weergegeven in tabelvorm.
Handleiding QuickScreen
63
9. Zorgaanbieders
Figuur 9 – Zoeken van een zorgaanbieder
In het tabblad van Zorgaanbieders worden op basis van het adres van de patiënt, de indicaties uit de
QuickScreen en het echelon/zorgzwaarteproduct een hulpverlener of passende e-health
behandelmodule gezocht. Door op het rode icoontje (stopteken) naast de zoektermen te klikken
verwijdert u de zoekterm uit de zoekopdracht. De zoekopdracht kan verder worden gespecificeerd
op basis van leeftijdscategorie, naam van hulpverlener, therapie, therapiesetting, etc.
Handleiding QuickScreen
64
Figuur 10 – Zorgaanbieders weergever op Google Maps
Onder de zoekopdracht ziet u een kaart, gegeneerd door Google Maps. De rode pijl betreft de
woonplaats van de cliënt, de grijzen pijlen de vestigingsplaats van de zorgaanbieders. Beweeg met de
muis over een grijze pijl om te zien om welke hulpverlener het gaat. Onder de kaart ziet u een
overzicht van alle zorgaanbieders in volgorde van reisafstand tot de patiënt. Plaats een vink bij
zorgaanbieder om deze te includeren in het verslag. Nadat u deze juiste zorgaanbieders en/of ehealthmodule heeft geselecteerd klikt u op Selectie opslaan.
Handleiding QuickScreen
65
10. Verslag
Figuur 11 – Genereren van een verslag
Klik op Genereer verslag om een nieuw verslag te genereren, of een oud verslag te overschrijven. Het
verslag bevat relevante informatie over de patiënt, de indicaties, scores en eventueel
zorgaanbieders/e-healthmodules.
Figuur 12 – Bewerken van een verslag
Het verslag wordt gegenereerd in een tekstverwerkingsprogramma vergelijkbaar met bekende
programma’s zoals Microsoft Word. Net als iedere tekstverwerker kunt de tekst bewerken, dik
gedrukt of cursief maken en teksten knippen of plakken. U gebruikt hiervoor de corresponderende
knoppen bovenin het verslag. Het verslag wordt iedere 60 seconden opengeslagen, daarnaast kunt u
het verslag (tussentijds) opslaan door op de gelijknamige knop te drukken. U blijft dan binnen de
bewerkmodus van het verslag. Klikt u op Opslaan dan wordt het rapport opgeslagen en verlaat u de
bewerkmodus.
Handleiding QuickScreen
66
Figuur 13 – Bewerken van een verslag
Het verslag is nu opgeslagen en door gebruik te maken het scrol menu rechts van het verslag kunt u
het verslag doorlezen. Via de knop Bewerken kunt u handmatig het verslag aanpassen. Met behulp
van de knop Verslag genereert u het verslag in PDF-format. Als u op Genereer verslag klikt, terwijl er
reeds een rapport is opgeslagen, dan overschrijft u het oude verslag met de beginwaarden. Het
systeem zal eerst een waarschuwing geven.
11. ZorgMail adresboek
Wanneer u een verslag heeft gegenereerd met re verslaggenerator heeft u de mogelijkheid om het
verslag te versturen via een gewone e-mail of via ZorgMail
Figuur 14 – Verstuur bericht
Handleiding QuickScreen
67
U kunt een aantal zaken instellen zoals of u het verslag als bijlage (.pdf) wilt versturen of dat er een
Notificatie no-show bij moet komen te staan.
Figuur 15 – Laatste aanpassingen verslag
Om een bericht via ZorgMail te versturen kunt u gebruik maken van ons ZorgMail adresboek dat
geopend wordt wanneer u op “zoeken” klikt:
Figuur 16 – Het ZorgMail adresboek
Handleiding QuickScreen
68
Zodra u een hulpverlener selecteert in het adresboek, zullen de ZorgMail gegevens automatisch
worden ingevuld in de applicatie en kan het verslag worden verzonden door op “Verder” te klikken.
Het verslag wordt dan verzonden waarna u hiervan een melding krijgt:
12. Logboek
Figuur 17 – Het logboek
Het dossierlog geeft u informatie over de handelingen die u en de cliënt hebben verricht. Het houdt
bij wanneer u een test klaar heeft gezet, wanneer er handmatig of automatisch herinneringsmails
zijn verzonden en wanneer de patiënt de test heeft ingevuld. Tevens is er de mogelijkheid om een
notitie te bewaren via de knop Maak notitie en het snel registreren van een contact middels de knop
Contactmoment. De datum van het contact zal automatisch worden opgenomen in het
rapportsjabloon.
Handleiding QuickScreen
69
Download