Boeren strijden tegen vrijhandel

advertisement
Politiek dossier - 2007
Vredeseilanden, Oxfam-Wereldwinkels, 11.11.11
Boeren strijden tegen vrijhandel
Campagne 2007-2008
........................................................................................................................................................................
1
Voorwoord
Een campagne Extra Large voor eerlijke handel
en duurzame landbouw
Inhoudstafel
Voorwoord:
Een campagne Extra Large voor eerlijke handel en duurzame landbouw
p.3
Hoofdstuk 1 :
Honger, een plattelandsfenomeen
p.4
Hoofdstuk 2 :
Vrijhandel nekt boeren
p.6
Hoofdstuk 3 :
Boeren wereldwijd organiseren zich
p.10
Hoofdstuk 4 :
Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s)
p.14
Hoofdstuk 5 :
Handel in grondstoffen: de gevolgen voor de boeren
p.22
Hoofdstuk 6 :
De eisen van de campagne
p.30
Colofon
Tekst
Marc Maes, Els Hertogen & Myriam Keustermans (11.11.11), Gert Engelen & Saartje Boutsen (Vredeseilanden)
en Kaat De Nijs & Saar Van Hauwermeiren (Oxfam-Wereldwinkels)
Foto’s
Layla Aerts,Tineke D’haese, Stefaan Anrys, Jan Vannoppen, Oxfam International
Eindredactie
Ben Schokkaert
Lay-out
gérard
Druk
Druk in de Weer
Verantwoordelijke uitgever
Koen Van Bockstal, Ververijstraat 17, 9000 Gent
foto cover: Layla Aerts
854 miljoen mensen in de wereld lijden honger, ook al kan de wereld genoeg produceren om minstens 9 miljard mensen te voeden.
Wie de honger nuchter beschouwt, botst af en toe op nog andere ongerijmdheden. Zoals: 70 procent van de mensen die ondervoed zijn, ‘leeft’ van landbouw. Honger treft vooral kleine boeren of landarbeiders: mensen die voedsel produceren. Bent u nog
mee?
Anno 2007 zijn we nog geen stap verder bij de realisatie van de eerste Milllenniumdoelstelling: het halveren van de honger en de
armoede in de wereld. Als de trend zich doorzet, zullen in 2015 nog altijd 827 miljoen mensen in extreme armoede leven. Dat is
200 miljoen meer dan wat de regeringsleiders in 2000, bij de ondertekening van de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties,
zijn overeengekomen. Dat zijn er echter nog steeds 827 miljoen teveel.
2015 - De Tijd Loopt: paringsdans werd campagne
Toen het samenwerkingsverband ‘2015 - De Tijd Loopt’ zich voornam om te werken rond het thema eerlijke handel en duurzame
landbouw, lag een paringsdans met de milieubeweging voor de hand. Noord-Zuidorganisaties, de milieubeweging en enkele boeren- en consumentenverenigingen sloegen in 2006 de handen in mekaar voor een leefbare en milieuvriendelijke landbouw in Zuid
én Noord. Op 16 oktober 2006, Wereldvoedseldag, trad het nieuwe samenwerkingsverband voor het eerst naar buiten met een
opvallende actie rond een reuzenzandloper, gevuld met groenten, in Brussel. Ook in 2007 en 2008 willen we er samen voor ijveren
dat tegen 2015 de zowat 600 miljoen boeren en landarbeiders die wereldwijd structureel honger lijden, zichzelf, hun families en hun
landgenoten kunnen voeden.
In de soep
De eerste actie van de gemeenschappelijke campagne was de 11.11.11-actie van 2006. De actie trok de aandacht met ... een
ajuin. Liefst 300 organisaties namen deel aan de uiensoepactie. De inzet en de durf van vele vrijwilligers zorgden ervoor dat velen
“in de soep” zaten: 200.000 porties uiensoep werden geconsumeerd als signaal voor een ander landbouwbeleid!
Uit dat eerste gemeenschappelijke campagnejaar hebben we geleerd dat krachten bundelen rond éénzelfde thema ons sterk
maakt. In het tweede jaar (2007-2008) gaan 11.11.11, Vredeseilanden en Oxfam-Wereldwinkels nog een stapje verder: we bundelen de campagnekrachten rond dezelfde eisen en slogans, gericht op gezamenlijke speerpunten. We beginnen alvast met een
gezamenlijk politiek dossier.
Boerenstiel in Afrika met uitsterven bedreigd
Als je wil weten waarom de boeren in bijvoorbeeld Senegal hun geboorteland willen ontvluchten, volstaat het dáár de straat op te
gaan. Het antwoord vind je in de vele winkeltjes die Nederlandse melkpoeder verkopen en in de vele eetkraampjes waar mensen
koffie met melk drinken en Frans stokbrood eten. Je zult maar boerin zijn in West-Afrika en je afvragen waarom de mensen in de
steden jouw melk en jouw graan niet kopen.
De afscherming van lokale landbouwmarkten in het Zuiden is nodig om het inkomen en de toekomst van de kleine boeren te vrijwaren. Toch komt onder andere Afrika steeds meer onder druk om alle beschermende maatregelen af te bouwen. Bovendien worden
de boeren die grondstoffen produceren voor de internationale markt, zoals koffie en cacao, geconfronteerd met lage en vooral
instabiele prijzen. Zo komen deze boeren met zijn allen in een doodlopend straatje van honger en armoede terecht.
Hoog tijd voor actie!
Met de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) wil de Europese Unie de landen van het Zuiden verplichten om hun landbouwmarkten nog verder open te stellen. We hebben het daar moeilijk mee. Daarom vervoegen we in het najaar van 2007 een
internationale campagne tegen EPA’s.
Daarnaast pleiten we, in het voorjaar van 2008, voor het herstel van de grondstoffenakkoorden. Die waarborgen de boeren een
eerlijke minimumprijs voor hun exportproducten.
Een eerlijk handelsbeleid en een duurzaam landbouwbeleid staan dus centraal in de komende campagne. Door de krachten te
bundelen in een gemeenschappelijke campagne hopen we dat de stem van het Zuiden nog luider klinkt!
Bogdan Vanden Berghe, 11.11.11
Jan Aertsen, Vredeseilanden
Koen Van Bockstal, Oxfam-Wereldwinkels
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
3
“
De hamvraag is niet óf de
wereldbevolking gevoed kan worden, maar
wel wie, hoe en onder welke voorwaarden?
”
Hoofdstuk
1
Hoofdstuk
1
Hoofdstuk 1: Honger, een plattelandsfenomeen
Honger de wereld uit, daar gaan we voor. De campagne 2007-2008 vertrekt van de eerste Millenniumdoelstelling: de halvering van armoede en honger in de
wereld. Maar jij en ik weten dat de Millenniumdoelstellingen niet ver genoeg gaan, want armoede en honger moeten helemáál de wereld uit. Hiervoor zijn veel
politieke wil en engagement nodig. Want zonder een
grondige bijsturing van het beleid halen we zelfs de
beperkte Millenniumbelofte niet.
foto: Layla Aerts
Wereldwijd lijden 854 miljoen mensen honger. 1,1 miljard mensen hebben geen toegang tot drinkbaar water. Elk uur sterven er
1.200 kinderen aan ziektes die te voorkomen zijn.
Van de 854 miljoen hongerlijders leven er 820 miljoen in ontwikkelingslanden.
In absolute aantallen is er een daling van 823 miljoen mensen in
1990 naar 820 miljoen mensen in 2003 - een daling van amper 3
miljoen! Deze cijfers verdoezelen echter de grote verschillen tus-
sen de regio’s onderling en de landen in die regio’s. Daarnaast
stellen we vast dat de daling in de eerste helft van de jaren 1990
plaatsvond. Sinds 1995 zien we de cijfers weer stijgen, ondanks
de internationale beloften op de Wereldvoedseltop (1996) en in
de Millenniumverklaring (2000) om honger en armoede te halveren.
Halen we de beloftes?
En toch is de wereld in staat om iedereen te voeden. We zijn
vandaag met 6,5 miljard mensen, maar volgens de Voedsel- en
Landbouworganisatie (FAO, Food and Agriculture Organisation)
heeft de wereld voldoende rijkdommen en technische capaciteit
om dagelijks 9 à 12 miljard mensen te voeden.
Het rapport van de FAO van 2006 stelt dat we de eerste Millenniumdoelstelling voor het geheel van de ontwikkelingslanden
kúnnen halen, maar alleen áls er dringend drastische politieke
en financiële inspanningen gedaan worden. Daarenboven kan
de doelstelling enkel nog gehaald worden in Latijns-Amerika en
Azië. Afrika zal zelfs nog niet in de buurt van de doelstelling komen. Jammer genoeg, zegt Andrew MacMillan, directeur van de
Field Operations Division van de FAO, steekt men momenteel
meer tijd in eindeloze discussies over hoe het hongerprobleem
opgelost moet worden dan dat men het probleem daadwerkelijk
aanpakt.
Ook volgens UNDP (United Nations Development Programme)
is het uitroeien van armoede en honger nooit eerder zo binnen
handbereik geweest: er zijn geen onoverkomelijke technische of
logistieke obstakels meer en er zijn meer dan genoeg hulpbronnen ter beschikking.
De hamvraag is dan ook niet óf de wereldbevolking gevoed kan
worden, maar wel wie, hoe en onder welke voorwaarden?
Honger als plattelandsfenomeen
Ongeveer 80 procent van de ondervoeden leeft op het platteland.
70 procent van de mensen die ondervoed zijn – ongeveer 600
miljoen mensen – zijn afhankelijk van landbouw. Het zijn kleine
familiale boeren en onderbetaalde landarbeiders, maar ook landlozen, herders, vissers en bosbewoners die afhankelijk zijn van
hun onmiddellijke omgeving en natuurlijke rijkdommen.
Bij de 20 procent stedelingen die honger lijden, gaat het overwegend om ex-plattelandsbewoners. Ze hebben, vaak noodgedwongen, hun toevlucht gezocht in de steden en zijn er terecht
gekomen in slecht uitgeruste sloppenwijken waar werkloosheid
en lage lonen heersen en waar ze onvoldoende bestaansmiddelen vinden.
Het gevecht tegen honger zal gewonnen of verloren worden op
het platteland, waar de ontwikkeling van de lokale familiale landbouw een prioriteit moet zijn.
bron: Voedsel-en Landbouworganisatie (FAO), 2006
*
Boeren is een boerinnenstiel
Het meeste werk op boerderijen in
het Zuiden gebeurt door boerinnen. In
Congo is bijvoorbeeld 73 procent van
de boeren een vrouw. In Senegal maken vrouwen minstens 70 procent van
de arbeidskrachten op het platteland
uit.
De landbouwarbeid van mannen is beperkt: ze ploegen meestal de velden
en drijven de dieren. Vrouwen daarentegen zijn aanwezig in bijna iedere fase
van het productieproces. Ze zaaien,
wieden, bemesten en oogsten, ze zijn
verantwoordelijk voor het opslaan, de
verwerking en meestal de verkoop van
voedselgewassen. Vrouwen zijn hoofdzakelijk actief in de landbouw voor lokale consumptie. Met de gewassen die
vrouwen produceren, proberen zij te
voorzien in de dagelijkse voedselnoden van het gezin.
Mannen houden zich voornamelijk bezig met de teelt van de zogenaamde
cash crops, exportgewassen zoals koffie, cacao, suiker en tabak die op de
internationale markt verhandeld worden. Het huidige beleid promoot die
exportgewassen ten koste van de traditionele landbouw en versterkt op die
manier de ongelijkheid tussen mannen
en vrouwen. Kredieten, voorlichting
en grond worden voornamelijk ingezet
voor exportlandbouw en komen dus
voornamelijk bij mannen terecht.
Ook al spelen plattelandsvrouwen de
sleutelrol in het verhaal over voedselzekerheid, toch blijven zij op wereldschaal de meerderheid van de armsten
uitmaken. Hun inbreng in het beleid en
in de ontwikkelingsprogramma’s is onbestaande. Bovendien hebben ze weinig of geen toegang tot middelen als
grond, krediet en vorming om in deze
situatie verandering te brengen.
* ten opzichte van totale bevolking in regio
foto: Layla Aerts
4
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
5
“
Het
Verenigd Koninkrijk verkoopt op de wereldmarkt
een ton suiker zestig procent goedkoper
dan de productieprijs
Hoofdstuk 2: Vrijhandel nekt boeren
De overgrote meerderheid van wie honger lijdt is een
voedselproducent: een paradoxale situatie waarin boeren zich vaak bevinden door hun moeilijke toegang tot
vruchtbare gronden, water, kredieten en zaden. Bovendien kunnen boeren in het Zuiden, die voor de lokale
en de nationale markt produceren, niet opboksen tegen de goedkoop ingevoerde producten die hun plaatselijke markten overspoelen. Boeren die grondstoffen
voor de internationale markt produceren, worden dan
weer geconfronteerd met lage en vooral instabiele prijzen. Zo belanden boeren massaal in een doodlopend
straatje van honger en armoede.
De verhoudingen in de wereldlandbouw zitten behoorlijk scheef.
De wereld produceert dagelijks voldoende voedsel om 9 à 12
miljard mensen te voeden, en toch sterven elke dag 100.000
mensen van de honger. Dit is niet aanvaardbaar.
Boeren produceren voedsel voor zichzelf, maar ze verkopen hun
producten ook om inkomsten te krijgen. De prijs die ze voor een
product krijgen, bepaalt dus in grote mate de welvaart van het
gezin. In de afgelopen decennia zijn de prijzen voor landbouwproducten echter sterk gedaald, waardoor boeren wereldwijd niet
meer kunnen overleven van hun stiel. En ook al haalt een aantal
producten op dit moment een iets betere prijs, de verwachting is
dat de prijzen op lange termijn verder zullen dalen.
Vanwaar deze sterke prijsdalingen?
In de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw nam de
agrarische revolutie over de hele wereld een hoge vlucht door
grote motorisering en mechanisering, verbeterd zaaigoed, meststoffen, pesticiden, ... Honderden miljoenen boeren in uitgestrekte, afgelegen of bergachtige regio’s in Afrika, Centraal-Azië of
Latijns-Amerika kregen evenwel nooit toegang tot deze efficiënte
productiemiddelen en moeten in een vrijhandelssysteem concurreren met zeer competitieve boeren. Het verschil in arbeidsproductiviteit tussen de minst en de meest competitieve landbouwers
ter wereld bedroeg aan het begin van de 20ste eeuw nog één
op tien, nu meer dan één op duizend! Bovendien zijn de meest
competitieve landbouwers, die toegang hebben tot de meest efficiënte productiemiddelen, met slechts enkele miljoenen, maar
de minst competitieve met enkele honderden miljoenen.Een
kenmerk van landbouwproducten is dat het grootste deel in het
producerende land zelf wordt geconsumeerd. De internationale
markten van deze handelswaren hebben slechts betrekking op
een klein deel van de wereldproductie en het wereldverbruik (10
tot 30 procent al naargelang het product). Toch is het dit kleine
aandeel dat de lage prijs op de wereldmarkt bepaalt. De wereldmarktprijs wordt immers sterk gestuurd door de regio met de
laagste productiekosten, en lokale markten kunnen onvoldoende
6
”
afgeschermd worden van die wereldmarktprijzen
De dalende trend van de landbouwprijzen en de prijsschommelingen veroordelen de meeste landbouwers tot verarming, plattelandsvlucht, werkloosheid, lage lonen en ondervoeding. Dit is
alleszins het geval in de ontwikkelingslanden. Maar ook in de
ontwikkelde landen komt een steeds groter deel van de kleine en
middelgrote landbouwers in moeilijkheden omwille van de lage
prijzen. Om armoede en ondervoeding aanzienlijk te verminderen, moeten eerst alle arme landbouwers beschermd worden tegen goedkope import van landbouw- of voedselproducten.
Industriële voedselproductie: big business?!
Wereldwijd groeit de kloof tussen de kleine familiale boeren en
de grote industriële landbouwsector. De kleine boeren kunnen
niet concurreren met de industriële landbouwers, die veel efficiëntere productiemiddelen hebben. Met de prijzen die industriele landbouwers voor hun producten kunnen vragen, kunnen de
kleine boeren niet overleven. Een ander probleem is dat de industriële voedselproducent de ecologische en de sociale kosten
niet doorrekent in zijn prijs.
De Wereldbank en het Internationaal Muntfonds hebben de industriële voedselproductie doorheen de jaren gestimuleerd via
Structurele Aanpassingsprogramma’s. Maar ook vandaag krijgen de grootschalige landbouwbedrijven meer steun dan de
kleinschalige. Zo komen de meeste landbouwsubsidies van de
Europese Unie terecht bij de grote industriële en verwerkende
bedrijven en niet bij de kleinere boeren.
De lage prijzen zijn ook het gevolg van het feit dat enkele distributeurs steeds meer macht over de markt krijgen. Landbouwers
zijn hierdoor terechtgekomen in een positie van leveranciers van
grondstoffen voor de landbouwindustrie en de grootdistributie.
Deze distributeurs gaan wereldwijd op zoek naar de goedkoopste leveranciers en kopen bij voorkeur grote hoeveelheden tegelijk op. Zo kunnen ze landbouwprijzen drukken. Voor de grootdistributie is het geen probleem een andere leverancier te vinden,
een landbouwer daarentegen vindt veel moeilijker een afnemer.
Zelfs als landbouwers zich verenigen, staat hun positie onder
druk en zitten zij in een zwakke onderhandelingspositie.
Oneerlijke concurrentie, deel 1: goedkope import
Regio’s die het zich kunnen veroorloven, zoals de Europese Unie,
de Verenigde Staten en Japan, voorzien in subsidies om die lage
prijzen voor hun landbouwers te compenseren. Ze vinden deze
steun aan de eigen landbouw belangrijk omwille van historische
redenen, of vanuit het strategisch belang om de eigen voedselproductie veilig te stellen, of omdat de politieke wil er is om een
leefbaar platteland te behouden en een sociaal vangnet voor de
landbouwbevolking te voorzien. Er is niets mis met subsidies
voor landbouw. Zolang ze de markt in andere landen niet verstoren. Producten van deze westerse boeren, zoals graan, suiker,
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
Hoofdstuk 2
melkproducten, kippen en vlees, worden tegen spotprijzen - of in
de vorm van voedselhulp - uitgevoerd naar ontwikkelingslanden
en ontwrichten daar op veel plaatsen de lokale markten. Deze
importproducten kunnen om meerdere redenen goedkoper zijn
dan de producten van lokale landbouwers. Omdat ze genieten
van export- of inkomenssubsidies. Omdat ze efficiënter geproduceerd zijn - zoals bijvoorbeeld de Nederlandse uien die, niet
gesubsidieerd, op de Senegalese markt terecht komen en het de
lokale uienboeren zeer moeilijk maken hun eigen producten te
verkopen. Of omdat het om restproducten gaat - zoals bijvoorbeeld de bevroren kippendelen (nek, poten, ...) die de Europese
consument niet lust en daarom naar onder andere West-Afrika
uitgevoerd worden.
Kleine boeren in het Zuiden kunnen niet concurreren met deze
geïmporteerde goedkope producten - niet alleen uit de EU en de
VS, maar ook uit Brazilië, China en Thailand. Het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld verkoopt op de internationale markt een ton
tarwe of suiker voor respectievelijk veertig en zestig procent beneden de productieprijs. Zo kan je begrijpen dat in Afrika graan,
dat twee kilometer verder geoogst is, toch duurder is dan Europees graan dat de halve wereldbol is rondgereisd.
Ontwikkelingslanden hebben niet de mogelijkheid om hun boeren te subsidiëren. Ze slagen er vaak niet in hun markten af te
schermen omdat de internationale financiële instellingen, van
wie ze steun ontvangen, hen verplichten een liberaliseringskoers
te varen of omdat liberalisering wordt opgelegd door vrijhandelsakkoorden, zoals de Economische Partnerschapsakkoorden of
EPA’s. (Zie hoofdstuk 4.) Honderden miljoenen boeren in de wereld hebben voldoende hoge landbouwprijzen nodig om waardig
te kunnen leven van hun werk, om te investeren, om vooruitgang
te boeken, om bij te dragen tot het voeden van de mensheid.
Oneerlijke concurrentie, deel 2: de internationale markt
Boeren die grondstoffen produceren voor de internationale
markt, kampen dan weer met een andere vorm van concurrentie: de prijzen op grondstoffenmarkten zijn niet alleen laag,
maar vaak ook instabiel, zowel op korte als op lange termijn. Dat
heeft ondermeer natuurlijke oorzaken (het weer, ziektes, plagen
en natuurrampen). Maar ook heeft de overgrote meerderheid
van de boeren in de ontwikkelingslanden te weinig kennis en
te weinig investeringsmogelijkheden om moderne technieken te
gebruiken die hem of haar toelaten de natuurlijke oorzaken beter
te beheersen. Oeganda bijvoorbeeld heeft ongeveer evenveel
inwoners als Nederland en acht keer meer landoppervlakte. 85
procent van de Oegandezen werkt op het land tegenover 4 procent van de Nederlanders. Maar de Nederlandse opbrengst is
vijfmaal groter dan de oogst in Oeganda: 14 miljard dollar tegenover 2,7 miljard dollar.
Een bijkomend probleem is dat de internationale markt steeds
meer aan de vrije markt wordt overgelaten. Er zijn met andere
foto: Layla Aerts
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
7
“
Distributeurs gaan wereldwijd op zoek naar de
goedkoopste
leveranciers en kopen grote hoeveelheden tegelijk
op om de landbouwprijzen te drukken
”
woorden onvoldoende richtlijnen en regulerende
kaders die bescherming bieden aan boeren die
koffie, cacao of suiker produceren. Deze onstabiliteit heeft ook sterk te maken met speculatie
op de wereldmarkt. (Zie hoofdstuk 5.) De kleine
boeren voelen zich met de rug tegen de muur geplaatst als zij op die internationale markt moeten
concurreren met gesubsidieerde of grootschalig
geproduceerde producten.
Vrijhandel nekt boeren
Boeren in de hele wereld, maar voornamelijk in
het Zuiden, ondervinden problemen tijdens het
productieproces en als zij met hun producten
naar de markt trekken. Ze krijgen onvoldoende
ondersteuning om hun productie te verbeteren.
Ze hebben onvoldoende toegang tot grond, leningen, goed zaad, water, juiste marktinformatie,
vormingen, ... Hier is een grote rol weggelegd
voor de eigen nationale overheden en voor internationale donoren, die maar al te vaak andere
prioriteiten hebben en liever de grootschalige
landbouwproductie promoten.
Daarnaast worden boeren die hun producten willen verkopen, of het nu lokaal dan wel op de nationale of internationale markt is, geconfronteerd
met te lage en/of instabiele prijzen - het gevolg
van een steeds verdergaande liberalisering van
de landbouwmarkt. De regels die ontwikkelingslanden momenteel nog hebben om de eigen
landbouwproductie te beschermen (invoertarieven, invoerquota’s, ...) staan onder enorme druk
in onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in bilaterale of regionale handelsonderhandelingen, zoals over de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) die de EU
met de 75 ACP-landen wil afsluiten. Ook de regulerende kaders voor de handel in grondstoffen
(bijvoorbeeld het Internationaal Koffieakkoord)
worden steeds verder uitgehold onder het mom
van de toenemende liberalisering.
Landbouw speelt echter een noodzakelijke rol
op het vlak van tewerkstelling, milieubeheer,
bodemvruchtbaarheid, voedselzekerheid, ... De
landbouwsector is daarom te belangrijk om over
te laten aan de vrije markt. Een landbouwbeleid
mag dus niet enkel gericht zijn op de laagste
prijs, maar moet de integrale ontwikkeling tot
doel hebben.
foto: Layla Aerts
8
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
Hoofdstuk 2
Congo importeert kippen
In Congo is niet altijd duidelijk of de import van landbouwgoederen de oorzaak dan wel het gevolg van de moeilijke lokale
productie is. Gezien de onstabiele situatie van de afgelopen
jaren en de economische recessie die al 30 jaar duurt, is
de invoer van goedkope producten en voedselhulp zeker
noodzakelijk geweest om tegemoet te komen aan de noden
van de armste bevolking. We zien echter ook dat de langdurige import de lokale productie op dit ogenblik ontmoedigt en
tegenwerkt.
De invoer van kippenvlees en eieren gebeurt reeds decennialang. Lange tijd waren de import en de lokale productie complementair aan elkaar, maar vanaf de jaren 1980, en vooral
de jaren 1990, kreeg de import langzaamaan de overhand.
De achteruitgang van de eigen economie, de demografische
explosie, WTO-regels rond de afbouw van douanetarieven
en de oorlog zijn de oorzaken van de toegenomen invoer. In
het begin ging het over de invoer van gehele bevroren kippen. Gaandeweg werden ze vervangen, eerst door delen van
braadkippen, vervolgens door delen van soepkippen (maag,
poten, billen, vleugels, ...) die voor de exporterende landen
bijna niets meer waard zijn.
Deze import (30.000 tot 50.000 ton per jaar) komt - in dalende orde van belangrijkheid - vooral uit Brazilië, België, Nederland, Spanje, Italië, Frankrijk, de VS en Argentinië. Daarnaast
worden steeds meer eieren ingevoerd uit Nederland, België,
Argentinië, Brazilië en zelfs India, ook al is de lokale productie
in Kinshasa en Bas-Congo nog redelijk ontwikkeld.
De ingevoerde kippendelen zijn twee tot drie keer goedkoper
dat de lokaal geproduceerde kippen - en dan nog zijn deze
prijzen winstgevend voor exporteurs en importeurs. De lokale
kippentelers kunnen hiermee niet concurreren. De invoer
wordt daarenboven onvoldoende gecontroleerd, zodat ook
kippen en eieren die besmet zijn met salmonella of andere
bacteriën, op de Congolese markt verkocht worden.
Tanzania importeert melk
Tanzania telt 34,5 miljoen inwoners. 80 procent woont op het platteland en is afhankelijk van kleinschalige landbouw. 3,5
miljoen boerenfamilies bewerken 4,5 miljoen hectare via overlevingslandbouw. De meesten bezitten enkel handwerktuigen om
te ploegen. 20 procent ploegt met dieren; slechts 10 procent van het landbouwareaal wordt bewerkt met een tractor. Zoals in
de meeste Afrikaanse landen is in Tanzania de landbouw de belangrijkste economische sector. Maar de verhoogde concurrentie met geïmporteerde producten zoals maïs, rijst, vlees of melkproducten maakt het de Tanzaniaanse boeren allesbehalve
gemakkelijk.
“De ontwikkelde landen willen dat we onze grenzen openen. Ook zij openen hun grenzen, maar tegelijk sluiten ze die eigenlijk: er zijn teveel voorwaarden waaraan we moeten voldoen en die we niet kunnen waarmaken door een gebrek aan de juiste
technologie”, vertelt John Mabisi, voorzitter van Mviwata. Deze boerenorganisatie, een partner van Vredeseilanden, verenigt
boeren uit alle regio’s van Tanzania om hen te versterken en hen een stem te geven bij de beleidsmakers. “Dit is geen evenwichtige handel”, zegt John. “Bovendien hebben de EU en de VS de middelen om hun boeren te subsidiëren. Hoe kunnen
wij hiertegen concurreren in een vrije markt? We produceren rijst, maar er komt goedkopere rijst uit Thailand. We produceren
maïs, maar de maïs uit de VS is goedkoper. We produceren kippen en eieren, maar ook die komt uit vele landen goedkoper.
We produceren melk, maar de supermarkten staan vol met goedkope melkproducten uit Zuid-Afrika of Europa.”
De import van melkproducten in Tanzania nam met 40 procent toe: van 3.469 ton in 1997 tot 7.111 ton in 2004. Ingevoerd
melkpoeder concurreert met de verse melk op de lokale markt. Dit melkpoeder is, net als producten zoals kaas, boter of yoghurt, afkomstig uit Zuid-Afrika (22 procent), Kenia (21 procent), Nederland (14 procent) en Zimbabwe (8 procent). 20 procent
van de totale import komt uit de Europese Unie. De stijgende importvolumes beïnvloeden de prijzen van de melk, die stagneren en dalen. Hoewel de import relatief klein is in verhouding tot het totale productievolume, zorgt hij voor een significant negatief effect op de groei van de binnenlandse productie en verwerkingsindustrie. Tanzania zit voor melkproducten en voor andere
producten zoals rijst of maïs niet aan haar productielimiet. Volgens de voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) onderdrukken
de importstromen de stimulansen in Tanzania om te investeren in productieverhogingen en technologieën. Als de EU daadwerkelijk de melkquota zou afschaffen, kan de dumping van melkpoeder onverminderd verder gaan. Niet de gemiddelde Europese
familiale landbouwer zal daaraan winnen. De melkproductie zal immers snel in handen komen van industriële gespecialiseerde
melkveebedrijven.
zie ook blz. 12: Europese melk
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
9
“
Pas als de
media de acties van boeren oppikken, willen
de ministers luisteren
”
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 3: Boeren wereldwijd organiseren zich
Het huidige globale landbouwsysteem doet de overgrote meerderheid van de boeren geen goed en helpt
honger niet de wereld uit. Daarom gaan boeren wereldwijd zich organiseren. Enerzijds in lokale boerenorganisaties die trachten het productieproces, de verwerking en de vermarkting te verbeteren. Anderzijds in
lokale, nationale en regionale netwerken die het beleid
willen beïnvloeden. Ze zoeken allianties met andere
middenveldorganisaties, zowel in Noord als in Zuid.
Maar nog altijd zijn ze ‘de kleintjes’ die niet kunnen optornen tegen de ‘groten der aarde’, de agro-industrie
en vooral de grootdistributie.
Boerenorganisaties in de wereld moeten in de eerste plaats goed
met elkaar samenwerken. Tegelijk is het noodzakelijk - zeker
voor de geïndustrialiseerde landen, met een veel kleinere groep
landbouwers - om sterke allianties te smeden met zoveel mogelijk andere groepen van de samenleving: milieuorganisaties,
consumentenorganisaties, ngo’s, vakbonden, ...
Deze tegenbeweging is aan de gang, wereldwijd. Soms gaat het
om prille, aarzelende bewegingen onder toezicht van een achterdochtig establishment, dat er niet voor terugschrikt die bewegingen vaak letterlijk plat te slaan. Er is een groeiende kracht van
sociale bewegingen die actief zijn op het vlak van landbouw en
voedselproductie. Maar de allerarmsten en de structureel ondervoede mensen zijn fysiek te zwak om zich te laten horen op de
internationale scène.
Boeren laten van zich horen op internationale fora
Van 23 tot 27 februari 2007 ging in Mali Nyéléni door. De bijeenkomst was een initiatief van onder andere Via Campesina,
Friends of the World International, ROPPA (een koepel van
West-Afrikaanse boerenorganisaties), World Woman March, the
World Forum of Fisher Peoples (WFFP), the World Forum of Fish
Harvesters and Fish Workers (WFF). 600 mensen uit 90 landen
in vijf continenten poogden op Nyéléni het huidige denken over
landbouw en voedselproductie grondig om te gooien.
De snelle groei van deze beweging zou een grote impact kunnen
hebben op het beleid voor handel en landbouw en de strijd tegen
honger en milieudegradatie. Centraal staat het concept ‘voedselsoevereiniteit’: de controle die landbouwers, consumenten en
samenleving hebben over het voedsel dat wordt voortgebracht
en over de wijze waarop die wordt geproduceerd. Maar voedselsoevereiniteit, een nieuw begrip in internationale debatten, gaat
ook over de ondersteuning van lokale en regionale markten en
over duurzame landbouw. En er zit het idee achter dat volkeren
het recht hebben om zelf te bepalen welk beleid ze willen voeren
voor hun landbouw en voedselproductie, zolang het maar geen
schade aan derden toebrengt. Zo kunnen ze maximaal inspelen
op elke specifieke ecologische, sociale, economische en culturele context. Voedselsoevereiniteit promoot een transparante
handel die borg staat voor een correct inkomen voor allen.
Dezelfde boerenorganisaties waren ook talrijk aanwezig tijdens
de laatste ministeriële bijeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in december 2005 in Hongkong. De regeringsvertegenwoordigers onderhandelden er achter gesloten deuren, de
stemmen van de boerenorganisaties werden niet gehoord. Daarom namen deze organisaties hun toevlucht tot een luide protestactie, zowel binnen als buiten het officiële congrescentrum.
Pas op dergelijke momenten, met acties die door de media worden opgepikt, komen ministers uit hun vergaderkamers. De boeren slagen er evenwel nog niet in om hun stempel te drukken
op de beslissingen die de WTO neemt. Het is duidelijk dat voor
de grootste machtsblokken, zoals de VS, de EU en Brazilië, de
belangen van handel in goederen en diensten veel zwaarder wegen dan landbouw en voedselzekerheid.
Het Special Forum van de Voedsel- en Landbouworganisatie
(FAO) eind oktober 2006 in Rome blikte terug op de pijnlijke resultaten tien jaar na de eerste Wereldvoedseltop. Hier werden de
vertegenwoordigers van de civiele maatschappij beter gehoord;
ze hadden evenveel spreekrecht in de debatten als de regeringsvertegenwoordigers. Dat was ook het geval op de ICCARD-conferentie over landhervorming, een andere belangrijke FAO-conferentie. Jammer genoeg zegt die ‘gelijke vertegenwoordiging’
waarschijnlijk veel over de zwakke politieke rol van de FAO op
het wereldhandelstoneel. FAO en IFAD (International Fund for
Agriculture and Development) zijn twee instellingen van de Verenigde Naties die begaan zijn met de armoede en de noden van
boeren, herders, vissers,... De FAO zou een zwaardere rol moeten krijgen in het bepalen van het internationaal landbouwbeleid.
Nu is dit toevertrouwd aan het internationale orgaan dat dient te
focussen op handel: de Wereldhandelsorganisatie.
Boeren organiseren zich: Via Campesina
De internationale boerenorganisatie Via Campesina trekt voluit
de kaart van de duurzame kleine en middelgrote landbouwers.
Via Campesina zette in 1996 de term ‘voedselsoevereiniteit’ op
de internationale politieke kaart. De organisatie slaagde erin om
wereldwijd boeren te mobiliseren voor de belangrijke bijeenkomsten van de internationale instellingen die van ver of dichtbij te
maken hebben met landbouw en voedsel.
Boeren organiseren zich: regionale netwerken
Ook op regionaal niveau proberen interessante dynamieken de
voedselproductie te onttrekken aan de dwingende liberalisering
en opnieuw te verankeren in het lokale maatschappelijke gebeuren.
In Latijns-Amerika verenigt het netwerk MAELA (Movimiento Agro
Ecológico para América Latina y El Caribe) organisaties onder
de noemer van ‘agro-ecologie’, een meer holistische benadering
van duurzame landbouw. Ze wisselen ervaringen uit om de agroecologie verder te ontplooien in Latijns-Amerika en proberen ook
op de politieke scène van zich te laten horen.
ROPPA (Réseau des Organisations Paysannes et des Producteurs de l’Afrique de l’Ouest) is een koepel van boerenorganisaties uit 10 West-Afrikaanse landen. ROPPA werkt sinds 2000
rond regionale integratie, decentralisatie en globalisering. Ze
slaagt erin om de belangen van haar boeren aan te kaarten bij
haar regeringen, de EU en internationale instellingen zoals WTO
en FAO.
ROPPA startte in 2003 de campagne ‘Afrique nouricière’ op in
Senegal, die ondertussen is uitgedeind naar andere landen van
West-Afrika. De campagne plaatst de lokale voedselproducten in
de kijker (herwaardering, voedingswaarde, gastronomische kwaliteiten en duurzame productiewijze). Ze motiveert de bevolking
om eerder deze lokale producten dan ingevoerde te consumeren
en zet zich af tegen de opgedrongen liberalisering van landbouw
en voedselproductie.
De vertegenwoordigers van ROPPA zijn goede bekenden bij
verschillende Belgische ngo’s, met wie ze sinds vele jaren zeer
goed samenwerken, bijvoorbeeld rond EPA’s.
Boeren werken samen: ook in Europa
De European Milk Board (EMB) is in zoveel mogelijk lidstaten
van de Europese Unie op zoek naar melkveehouders die de veel
te lage melkprijs beu zijn. Het doel van EMB is zoveel melkboeren mee te hebben dat ze 40 procent van de productie ‘in handen’ heeft om dan - voorspeld wordt in het najaar van 2007 - een
grote melkstaking af te kondigen. Als de stakende boeren gedurende enkele dagen hun melk niet verkopen, is er geen melk in
de supermarkt.
De melkboeren willen laten zien dat ze de marktmacht weer naar
zich toe kunnen trekken. Ze willen dat de melkprijs wordt opgetrokken van ruwweg 0,25 eurocent per liter vandaag tot 0,40
eurocent. Samen met de Europese boerenvakbond CPE (Coordination Paysanne Européenne) en het Europees Platform voor
Voedselsoevereiniteit voeren ze een Europese campagne voor
een stabiel perspectief op lange termijn: een duurzame productie en een duurzame prijs. De belangrijkste eis is dat de EU de
foto: Stefaan Anrys
10
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
11
“
Landbouwers moeten sterke allianties smeden met zoveel
mogelijk milieuorganisaties, consumentenorganisaties,
ngo’s, vakbonden, ...
Europese melk
In de Europese Unie is de
melksector de enige landbouwsector die nog steeds
een verregaande overheidsinterventie kent en een vorm
van aanbodbeheersing geniet:
hoge invoertarieven, productiequota en exportsubsidies.
Aanbodbeheersing betekent
dat de geproduceerde volumes in evenwicht zijn met
het consumptieniveau in de
regio, rekening houdend met
de hoeveelheden import en
export. Het aanbod niet langer
beheersen, zou leiden naar
een hogere productie, dus
naar meer gesubsidieerde
uitvoer (met rechtstreekse inkomensondersteuning), dus
naar meer marktverstoring in
vooral Afrikaanse landen.
De Europese Commissie wil
de komende jaren het Europese melkbeleid hervormen
en de sector meer in lijn brengen met de vrije markt. De
vrees bestaat dat dit zal leiden
tot een grotere concentratie in
de melkproductie (minder producenten, maar wel grotere
die meer geïndustrialiseerd
en gespecialiseerd zullen
werken) en dat de goedkope
Europese melkuitvoer niet zal
verminderen. Wat nodig is, is
een overheidsinterventie in
de markt om een duurzame
Europese melkproductie te
verzekeren. Een evenwichtige
spreiding van de productie
binnen de EU zou ook verhinderen dat goedkope Europese
melk wordt uitgevoerd om elders schade te berokkenen.
”
melkquota vrijwaart. Het systeem moet verbeterd worden in plaats van afgeschaft, zoals mogelijks zal gebeuren.
Boeren werken samen: de Belgische netwerken
Het Vlaams Agrarisch Centrum (VAC) is een actief lid van de campagne Landbouw 2015. VAC
ondertekende met vele anderen de gezamenlijke politieke basistekst en werkt met de ngo’s en
de milieuorganisaties actief samen op het vlak van politiek werk en sensibilisatie.
De Vlaamse boeren zitten dikwijls in moeilijke papieren. In de voorbije decennia zijn er tienduizenden met hun bedrijf moeten stoppen. Gelukkig kunnen de Vlaamse boeren rekenen op een
sociaal vangnet, wat in het Zuiden helaas niet het geval is.
Jean-Pierre De Leener van VAC stelt dat “90 procent van de familiale landbouwbedrijven in
Vlaanderen zich verzet hebben tegen de gedwongen industrialisering en het verlies van autonomie en duurzaamheid. De meest duurzame bedrijven krijgen geen kans meer van het beleid. De productiemiddelen (grond, quota, subsidierechten, emissierechten,...) worden immers
opgekocht door kapitaalkrachtige en industriële bedrijven. Slechts 10 procent van de boeren
kan overeind blijven door op een of andere manier toegevoegde waarde in het bedrijf binnen
te brengen of een meer rechtstreekse relatie aan te gaan met de klanten. Ook het Europese
landbouwbeleid heeft te lijden onder steeds meer vrijhandel; de grootdistributie gaat overal ter
wereld op zoek naar de goedkoopste producten om er zoveel mogelijk winst uit te halen.”
Ook met de Boerenbond is er een punctuele samenwerking. Wat visie betreft zitten we voor
een groot deel op dezelfde lijn. Dat is meer dan voldoende om samen op te komen voor enkele
concrete acties, zoals de machtsconcentratie van de grootdistributie en de langetermijnperspectieven voor duurzame landbouw in Vlaanderen en Europa. Op het recente congres van
de Boerenbond groeide het besef bij boeren en tuinders dat zij rekening zullen moeten houden
met de maatschappelijke wensen indien ze willen dat hun sector zich binnen het verstedelijkte Vlaanderen verder ontwikkelt. In de eerste plaats is er nood aan meer inzicht in wat de
consument en de maatschappij denken en willen. De bedrijfsleider en zijn gezin moeten een
volwaardig sociaal leven kunnen uitbouwen, gelijkwaardig aan dat van hun medeburgers. Belangrijk daarbij zijn het individuele welzijn en het uitbouwen van netwerken. Door de werkdruk
en de stress te verminderen, kan meer tijd vrijkomen voor het ontplooien van eigen interesses.
86 procent van de boeren stelt dat waarden als solidariteit en arbeidsvreugde meer belang
moeten krijgen in de sector.
Hoofdstuk 3
Tomaten in Togo
De tomatenkweek heeft de voorbije jaren heel wat veranderd
in de savannestreek in het noorden van Togo, de armste
streek van het land. Door de lage prijzen voor katoen op de
wereldmarkt zagen de boeren zich gedwongen naar andere
gewassen uit te zien en begon de tomaat aan zijn opmars.
Tomaten kunnen, in tegenstelling tot katoen en maïs, in het
droge seizoen wordt geteeld door gebruik te maken van
het aanwezige grondwater. Ze betekenden voor de boerinnen een welkome aanvulling van voedsel en inkomen in
het droogseizoen, dat in de savanne zeven maanden duurt.
De tomaten uit de savanne werden een succesverhaal. Ze
vonden over het hele land afzet en brachten de boeren een
aardige cent op. Geen wonder dat meer en meer boeren,
teleurgesteld in de katoenopbrengst, hun heil zoeken in de
tomaat.
Een probleem is echter dat rijpe tomaten niet lang houdbaar
zijn. Elke dag vertrekken tien vrachtwagens met duizenden
manden tomaten naar de markten van Lomé. Maar steeds
meer tomaten geraken niet verkocht en rotten weg. Het overaanbod leidt bovendien tot bodemprijzen.
De organisaties RECAP en RAFIA zoeken naar oplossingen, samen met Vredeseilanden, dat in deze streek al 20
jaar actief is. Ze konden bijvoorbeeld de markt voor een deel
uitbreiden naar Benin. Sinds begin dit jaar vinden 40 à 50 ton
tomaten per week een afzet bij enkel Beninese handelaars.
De oplossing voor dit tomatengeweld lijkt voor de hand te
liggen: een kleinschalige of industriële verwerkende industrie
opzetten om zelf tomaatconcentraat te maken, zou de boeren
van een afzet verzekeren en voor tewerkstelling zorgen. Maar
zo’n oplossing blijkt niet haalbaar te zijn. Reden: de moordende concurrentie van de Italiaanse ‘concentré’. De Italiaanse
merken hebben hun plaats veroverd in de Togolese huishoudens. Ze zijn niet alleen goedkoop maar ook van goede
kwaliteit, zo is gebleken in een haalbaarheidsstudie die Vredeseilanden en de lokale organisaties lieten uitvoeren. Hoe
kan een nieuwe verwerkende industrie een plaats veroveren
op een markt waar ingevoerde producten zo goedkoop en
ingeburgerd zijn? Een bescherming van de markt en tijdelijke
beperking van de invoer lijken aangewezen, naast maatregelen om de industrie op gang te trekken.
RECAP (Réseau des Centres d’Autopromotion Paysanne)
is een federatie van zes boerenorganisaties met samen zo’n
12.000 leden. RECAP legt zich toe op de landbouwkant van
de lokale ontwikkeling, waarbij vooral de ‘graanbanken’ een
groot succes zijn. RECAP zou een nog grotere rol in het lobbywerk kunnen spelen. Met haar ledenaantal en succesverhalen heeft ze immers een enorme troef om op het beleid te
wegen. Dat kan via de nationale boerenvakbond CTOP en de
West-Afrikaanse boerenbeweging ROPPA.
RAFIA is een ngo die vanuit het provinciestadje Dapaong
organisatorische en technische steun verleent aan landbouworganisaties. RAFIA onderzocht of een tomatenverwerkend
bedrijf in de regio rendabel zou zijn, zorgt voor doelgerichte
alfabetisering en ijvert voor participatief ontwikkelingswerk.
Nyéléni – de vrouw die mannen op hun plaats zette
Nyéléni is een symbool in Mali. Haar verhaal is overal gekend, er bestaan vele liederen over haar verwezenlijkingen. Ze is
beroemd omdat zij in de mannelijke landbouwwereld een kampioene was.
Nyéléni was, vele decennia geleden, een uitmuntende landbouwster en een inspirerende spreekster. En - het allerbelangrijkste: zij ging in tegen het door mannen gedomineerde systeem dat vrouwen uitsloot van de sleutelprocessen in de landbouw en
toeliet dat mannen hun wil oplegden aan de rest van de familie. Niet onverrassend werd zij een symbool voor het verzet van de
vrouwen. Nyéléni nam deel aan de jaarlijkse wiedwedstrijd, een competitie waarvoor vrouwen tot dan werden uitgesloten. De
wedstrijd stelde gedurende enkele dagen de fitste jongemannen tussen 16 en 45 jaar tegenover elkaar om uit te maken wie,
met de traditionele daba, het snelst en meest kwaliteitsvol kon wieden. Nyéléni won de trofee, bekend als de ciwara. Dit was
een grote overwinning voor vrouwen.
foto: Stefaan Anrys
12
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
13
“
De EU dreigt met ermee de
hulp te verminderen als de ACP-landen
de EPA’s niet tekenen
Hoofdstuk 4:
Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s)
”
Hoofdstuk 4
De vier Afrikaanse EPA-regio’s
bron: PWC france
Sinds 27 september 2002 onderhandelt de Europese
Unie zogenaamde ‘Economische Partnerschapsakkoorden’ (EPA’s) met 75 landen uit Afrika, de Caraïben
en de Stille Oceaan (ACP-landen). Meer dan de helft
van deze landen zijn Minst Ontwikkelde Landen. EPA’s
zijn in hoofdzaak vrijhandelsakkoorden: zij zullen de
ACP-landen verplichten om hun grenzen open te stellen voor Europese invoer. Hoe kunnen Afrikaanse boeren dit overleven?
In 1975 ondertekenden de toenmalige Europese Gemeenschap
(EG) en de ACP-landen (voormalige kolonies van de lidstaten van
de EG) een breed samenwerkingsakkoord in Lomé, de hoofdstad
van Togo. Het Lomé-akkoord gold lange tijd als zeer vooruitstrevend: Europa legde voor vijf jaar vast hoeveel ontwikkelingshulp
de ACP-landen zouden krijgen. Over de besteding werd gezamenlijk beslist. Er was een fonds om de schokken van schommelende grondstoffenprijzen op te vangen. Producten van de
ACP-landen kregen vrije toegang tot de Europese markt. Lomé
combineerde ontwikkelingshulp met eerlijke handel. Het akkoord
werd vernieuwd in 1980, 1985 en 1990.
Van Lomé naar de EPA’s
Eind de jaren negentig zette de Europese Commissie een grondige herdenking van Lomé in gang. Want ondanks de hulp en de
voordelige handelsregeling waren de ACP-landen niet veel opgeschoten. Ze waren nog steeds erg afhankelijk van een handvol
landbouwexportproducten (‘cash crops’) zoals cacao en koffie,
hun economische achterstand ten aanzien van de overige ontwikkelingslanden was zelfs groter geworden.
De Europese Commissie trok de conclusie dat de vrije markttoegang tot Europa niet had gewerkt en dat er iets anders moest
geprobeerd worden. Ze vond dat de ACP-landen zich meer
moesten blootstellen aan de vrije concurrentie om op die manier
betere producten te gaan maken en meer te kunnen exporteren.
De voordelige markttoegang tot Europa moest ingeruild worden
voor een wederzijdse marktopening: de ACP-landen en de Europese Unie zouden vrijhandelszones oprichten waarin investeringen, diensten en goederen vrij zouden kunnen circuleren. Voor
deze “vrijhandelsakkoorden” werd een mooie benaming bedacht:
Economische Partnerschapsakkoorden.
EPA’s zouden niet worden afgesloten met individuele ACP-landen, maar met zes regionale groepen: de Caraïben, de eilanden
van de Stille Oceaan, West-Afrika, Centraal-Afrika, Oostelijk en
Zuidelijk Afrika en Zuidelijk Afrika. Hierdoor zouden de ACP-landen grotere economische ruimtes creëren die meer consumenten zouden omvatten en meer investeringen zouden aantrekken.
EPA’s zouden dus regionale integratie combineren met vrijhandel
en gerichte ontwikkelingshulp.
14
De zes ACP-regio’s die een EPA onderhandelen
foto: Tineke D’Haese
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
Cariben: CARICOM (Antigua & Barbuda, Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Grenada, Guyana, Haïti,
Jamaica, St Lucia, St Vincent, St. Kitts & Nevis, Suriname en Trinidad & Tobago) en de Dominicaanse Republiek (totaal:15 landen)
West-Afrika: ECOWAS (Benin, Burkina Faso, Kaapverdië, Gambia, Ghana, Guinea, Guinee-Bissau, Ivoorkust , Liberia, Mali, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone en Togo) en Mauritanië (totaal: 16 landen)
Centraal-Afrika: CEMAC (Kameroen, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Congo-Brazzaville, Congo DR,
Equatoriaal Guinea en Gabon) en San Tome & Principe (totaal: 8 landen)
Oostelijk en Zuidelijk Afrika of ESA (Eastern and Southern Africa): Burundi, Comoren, Djibouti, Eritrea,
Ethiopië, Kenia, Malawi, Mauritius, Madagaskar, Rwanda, Seychellen, Soedan, Oeganda, Zambia, Zimbabwe
(totaal: 15 landen)
Zuidelijk Afrika: BNLS (Mozambique, Namibië, Lesotho en Swaziland), Mozambique, Tanzania, Angola en
wellicht ook Zuid-Afrika (totaal: 8 landen)
Stille Oceaan: Cookeilanden, Micronesia, Fiji, Kiribati, Marshalleilanden, Nauru, Niue, Palau, Papoea-NieuwGuinea, Samoa, Salomonseilanden, Tonga, Tuvalu en Vanuatu (totaal: 14 landen)
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
15
“
geld te steken in de uitbouw van
een sector die omwille van de concurrentie
met goedkopere import geen perspectieven biedt
Investeerders zijn niet bereid om hun
Vrijhandelsakkoorden vergen tijd
De ACP-landen stellen zich vragen bij de EPA’s:
• Als we te zwak zijn om onze producten op de Europese markt te
krijgen, zelfs al staan de deuren daar wijd open, hoe kunnen we
dan sterk genoeg zijn om te concurreren met de dikwijls gesubsidieerde invoer van Europese producten op onze eigen markt?
• Regionale integratie is een goed idee dat wij ondersteunen.
Maar het is iets dat tijd vergt. De EU werkt er zelf al 50 jaar aan.
Hoe kunnen wij dit dan doen op zo korte tijd, wetend dat we tegelijk onze markten voor invoer uit Europa moeten openen? Europa
heeft zich toch ook decennialang beschermd tegen goedkope
invoer, en het zal zijn landbouw nog decennialang beschermen
en subsidiëren.
• Moeten we niet eerst werken aan een verbetering van de infrastructuur in onze landen, zoals betere wegen en vervoer? Moeten
we niet eerst onze productiecapaciteiten verbeteren vooraléér de
concurrentie aan te gaan? Anders wordt de binnenlandse productie gewoon weggevaagd. Producten uit Europa zullen zeker
komen, Europese investeringen misschien.
De ACP-landen vragen dus meer steun en meer tijd voor de eigen regionale integratie. Pas als de regionale integratie vruchten begint af te werpen, kan er handelsliberalisering met Europa
komen. In de jaren 1990 hebben de ACP-landen zich hard verzet tegen de idee om EPA’s te onderhandelen met de Europese
Unie. Uiteindelijk hebben ze toch toegegeven. Wat konden ze
anders, als hun grootste donor én de grootste afnemer van hun
uitvoer, zegt dat hij niet meer bereid is om hun producten binnen
te laten, tenzij ze beloven dit zelf ook te doen?
In 2000 werden de Akkoorden van Lomé vervangen door het
Akkoord van Cotonou dat onder andere EPA-onderhandelingen
voorschrijft.
Vrijhandelsakkoorden gaan zéér ver
Vrijhandelsakkoorden tussen twee of meer landen zijn niet zomaar akkoorden over een beetje meer of minder liberalisering.
In de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moeten landen altijd tot
een akkoord met alle leden komen. Met zijn allen bepalen ze
hoe ver ze willen gaan: bijvoorbeeld de invoertaksen verminderen met 10, 20 of 30 procent, of wat dan ook. Als ze daarentegen akkoorden willen afsluiten met slechts één land (bilaterale
vrijhandelsakkoorden) of met een groep van landen (regionale
vrijhandelsakkoorden, zoals de EPA’s), dan moeten ze volgens
de regels van de WTO véél verder gaan. De WTO bepaalt immers dat dergelijke vrijhandelsakkoorden meer moeten doen
dan invoertaksen en andere handelsbeperkingen verminderen.
Ze moeten ze gewoon helemáál afschaffen, en dit voor “vrijwel
alle handel” en binnen een korte overgangsperiode van 10 jaar
die enkel in uitzonderlijke gevallen kan verlengd worden.
Wat “vrijwel alle handel“ betekent is niet zo duidelijk. De Europese Unie staat er op dat de vrijhandel tussen de ondertekenaars
van een vrijhandelsakkoord gemiddeld minstens 90 procent
moet zijn. Een voorbeeld: als de EU haar handelsbeperkingen
16
”
dus afschaft op 98 procent van haar invoer uit de ACP-landen,
dan moeten de ACP-landen dit doen op ongeveer 80 procent
van hun invoer uit de EU. Wat betekent dat de ACP-landen nog
maar voor ongeveer 20 procent van hun producten invoertarieven mogen heffen.
De mogelijkheid voor ACP-landen om hun kwetsbare producten
en sectoren te beschermen wordt daardoor wel erg klein, ook al
is de EU bereid om voor sommige producten langere overgangstermijnen toe te laten.
De selectie van de 20 procent producten die uitgezonderd mogen worden, is een delicate oefening. Diverse belangengroepen
hebben uiteenlopende standpunten. Niet alle belangengroepen
wegen even zwaar in het besluitvormingsproces. De arme plattelandbevolking in de ACP-landen behoort zeker niet tot de meest
georganiseerde en invloedrijke belangengroep.
Als elk ACP-land een lijst zou maken van de 20 procent van hun
producten die het zou willen beschermen, dan zou blijken dat
deze lijsten sterk verschillen. Als deze oefening moet gebeuren
op regionaal vlak, met 8 tot 15 landen, dan blijft er nog minder
mogelijkheid over om de eigen gevoelige producten te beschermen.
Vrijhandelsakkoorden zetten landbouw onder druk
Landbouw is nog steeds de belangrijkste economische sector in
de meeste ACP-landen, zeker in termen van tewerkstelling. In
21 ACP-landen werkt tussen 50 en 75 procent van de bevolking
in de landbouw, in 18 andere landen gaat het zelfs om 75 tot 90
procent. De meeste landbouwproductie, vooral dan de productie
van basisvoedsel, is afkomstig van kleine boeren.
Maar de boeren in de ACP-landen, vooral dan in Afrika, ondervinden nu al hinder van de Europese invoer. Vooral graan,
kippenvlees, melk, plantaardige oliën en tomatenconcentraat
beschouwen ze als bedreigend voor de lokale productie. Als de
ACP-landen hun invoertaksen op Europese producten moeten
afschaffen, zal de situatie alleen maar erger worden. Zelfs al gaat
het over kleine hoeveelheden, dan nog kan de goedkope invoer
een sterke impact hebben op de lokale prijzen en vervolgens op
het inkomen van de boeren en het ontwikkelingspotentieel van
de betrokken sectoren. Want investeerders zijn niet bereid om
hun geld te steken in de uitbouw van een sector die, omwille
van de concurrentie met goedkopere Europese import, geen
perspectieven biedt. Het is niet normaal dat een behoorlijk aantal Afrikaanse landen met traditionele veehouders zoals Burkina
Faso, Mali, Niger, Tanzania en Senegal geen kansen krijgen om
hun melksector verder te ontwikkelen en zo hun lokale markten
en eigen hoofdsteden te bevoorraden.
Er is tijd nodig om een dergelijke sector uit te bouwen. Maar als
de sector niet kan beschermd worden, is er van uitbouw geen
sprake. De gevolgen zullen trouwens niet beperkt blijven tot de
boeren, maar ook de verwerkende industrie treffen. Zodat Europese bloem of pasta de lokale bloemmolens en graanverwerkers
onderuit kan halen.
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
Hoofdstuk 4
Wat zullen we beschermen?
Het zal een bijzonder moeilijke oefening zijn om
te kiezen welke producten nog verder moeten
beschermd worden. Producten die lokaal het
meest geproduceerd worden? Of producten
waarvan er nu al veel worden ingevoerd? Of
producten die nog maar weinig verspreid zijn
maar waarvoor de lokale vraag wel toeneemt?
Of producten die na een tijdje een interessant
exportproduct kunnen worden? Moeten ACPlanden naar de huidige productie en handel
kijken of moeten ze oog hebben voor de mogelijkheden van de toekomst?
Een paar voorbeelden. Niger voert weinig in
uit Europa en weinig uit naar Europa, maar is
een grote exporteur van dieren en vlees naar
zijn buurlanden. De Europese invoercijfers zijn
voor Niger geen goede indicator om haar gevoelige producten te identificeren. Maar als de
West-Afrikaanse regionale invoertarieven voor
vlees worden afgeschaft, verliest Niger wel
zijn afzetmarkt. Uien uit Senegal zouden afzet
kunnen vinden in Mali, maar niet als de import
van Europese uien het onmogelijk maken voor
Senegalese boeren om hun uienteelt op punt
te stellen. Mozambique voert graan in omdat
het niet voldoende kan produceren, maar heft
hoge invoertarieven op bloem omdat het zijn
bloemmolens aan de slag wil houden. Boeren
uit Tanzania zouden kunnen investeren in een
uitbreiding van hun melkproducten, maar niet
als er ondertussen goedkoop melkpoeder binnenkomt. Boeren uit Togo zouden met de teelt
van tomaten kunnen weg groeien van de traditionele gewassen die weinig inkomen opleveren, maar niet als ze (in een opstartfase) moeten opboksen tegen Europese tomatenpuree.
Melk, hefboom voor ontwikkeling in Burkina Faso?
Het grootste deel van de melkopbrengst is voor eigen gebruik. Slechts een
vijfde wordt verkocht, vooral als ‘lait caillé’, een soort gestremde melk. De
groei van de steden dwingt de Peul om steeds weer op zoek te gaan naar
nieuwe en verder afgelegen graaslanden voor hun dieren. Zo geraken zij ook
alsmaar verder verwijderd van de centra waar ze melk kunnen verkopen.
Over de melkconsumptie zijn er nauwelijks cijfers. De FAO schat haar op 26
liter per jaar per persoon. Meer dan de helft daarvan is ingevoerd, vooral in
de vorm van melkpoeder en als geconcentreerde melk. Volgens de Burkinese
douane is in 2005 meer dan 7800 ton melk ingevoerd, vooral uit Frankrijk en
Nederland, daarnaast uit een hele reeks andere Europese landen.
Melkpoeder is goedkoper
Op dit ogenblik kan de eigen melkproductie niet voldoen aan de vraag. Maar
er is wel potentieel. Als tenminste de overheid de technieken om de productie
te verbeteren zou aanwenden en stimuleren. Dat gebeurt evenwel niet. En
dat heeft alles te maken met de concurrentie.
De Burkinese gezinnen spenderen slechts 7 procent van wat ze uitgeven aan
melkproducten aan lokale melk. Kan je ze dat kwalijk nemen als de melk op
basis van melkpoeder slechts 200 CFA per liter kost en de melk van de lokale
melkboer 350 CFA? Om die reden gebruiken ook de melkerijen die afgeleide
producten maken, vaak melkpoeder.
Om van melk een hefboom voor ontwikkeling te maken, moet de Burkinese
melk kunnen doordringen op de markt. Maar dat kan alleen door die markt
te beschermen tegen goedkope invoer. Een hogere heffing op melkpoeder
dringt zich daarom op. Daarnaast is een hele reeks kleine en grote ingrepen
nodig: de seizoensgebonden productie, het grondprobleem, de organisatie
van de verwerking en de melkinzameling, betere voorlichting van de consument. Pas als de Burkinese boerinnen zeker zijn dat ze hun melk aan een
goede prijs zullen kunnen afzetten, zullen ze het wagen om te investeren in
een grotere productie van melk het jaar rond. Ook de nodige investeringen in
alle schakels van de melkketen zullen er pas komen als het internationale en
nationale kader vertrekt van het recht op voedselsoevereiniteit.
De EPA’s hanteren evenwel een andere logica: die van maximale vrijmaking
van de markten. De Burkinese boerenorganisatie CPF voert het verzet tegen
de EPA’s op, samen met ROPPA. Toen de staatshoofden van de West-Afrikaanse Economische Gemeenschap ECOWAS in Ouagadougou samenkwamen, organiseerden zij een manifestatie met zo’n tweeduizend deelnemers.
“De EPA’s onder hun huidige vorm betekenen zelfmoord voor de boeren”,
luidde het verdict.
Bronnen:
- Analyse de la problématique de l’importation de la poudre de lait au Burkina
Faso et de son effet sur le développement de la filière lait. Groupe Agéco,
2006;
- La révolution blanche est-elle possible au Burkina Faso?, Maurice Oudet
voor Misereor, 2005.
foto: Layla Aerts
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
17
“
ACP-landen anders dan onderhandelen als hun
grootste donor én de grootste afnemer van hun uitvoer zegt
Wat konden de
dat hij niet meer bereid is om hun producten binnen te laten?
Boeren protesteren
De boerenorganisaties maken zich grote zorgen en zijn vastbesloten hun stem te laten horen. ROPPA, de West-Afrikaanse regionale koepel van boerenorganisaties, trekt aan de kar. Samen
met regionale koepels uit de andere Afrikaanse regio’s en de Caraïben hebben ze een gemeenschappelijk standpunt uitgewerkt
waarmee ze sinds december 2006 zowel hun eigen regeringen
als de Europese Unie bestoken. Ze wringen zich naar de tafel
van de ACP-onderhandelaars en laten ook van zich horen bij de
Europese Commissie. Met de weinige middelen waarover ze beschikken zijn ze erin geslaagd om, samen met andere regionale
samenwerkingsverbanden van landbouworganisaties, studies
te organiseren over EPA’s in de verschillende ACP-regio’s en om
de aanbevelingen uit de verschillende regio’s samen te leggen
tot een gezamenlijk standpunt. Gezien de beperkte middelen,
de krappe timing en de moeilijkheid van het onderwerp is dit een
knappe prestatie.
Het gezamenlijke standpunt is duidelijk: “De oprichting van vrijhandelszones met de Europese Unie is totaal ongepast voor de
landbouwsector gezien de enorme verschillen in productiviteit
en concurrentievermogen tussen de ACP-landen en de Europese Unie. Deze verschillen worden nog versterkt door de uitgebreide overheidssteun die de Europese landbouw krijgt. Regionale integratie is de prioriteit, die tijd en middelen moet krijgen.
Daarnaast is meer inspraak en participatie nodig. Tenslotte stelt
ROPPA dat de EPA’s dit jaar niet mogen getekend worden.”
Dit standpunt wordt/werd onder andere verdedigd op een bijeenkomst van de FAO (april 2007), een symposium over EPA’s
in Brussel (mei 2007) en op een internationale conferentie over
plattelandsontwikkeling in Berlijn (eveneens in juni 2007).
Boeren zijn niet op de hoogte
Jammer genoeg is slechts een kleine groep van boerenleiders
echt in staat om in te schatten wat de impact van EPA’s op de
Afrikaanse landbouw zal zijn. De meerderheid van de boeren
en de boerenleiders is niet op de hoogte van wat er hun boven
het hoofd hangt. Op een workshop over EPA’s eind maart 2007
bleek dat boerenleiders van ESAFF (East and Southern Africa
Farmers Forum) nog niet wisten wat EPA’s zijn. Op dat moment
waren er nog amper negen maanden te gaan voor de akkoorden
ondertekend moeten zijn. Veel te laat dus om nog invloed te
kunnen uitoefenen op het onderhandelingsproces, dat met hun
regio al loopt sinds oktober 2003.
In een persbericht na de workshop stelden de boerenleiders dat
“de onderhandelingsperiode voor de EPA’s verlengd moet worden, zodat boeren de mogelijke gevolgen van deze EPA’s kunnen bekijken. De regeringsleiders moeten voldoende tijd nemen
vooraleer zij de EPA’s ondertekenen, omdat zij de boeren moeten informeren en consulteren over deze onderhandelingen.” De
deelnemers aan de workshop stelden ook dat “zij ontdekten dat
het openen van hun markten voor Europese producten voornamelijk ten goede zou komen van de grootindustrie en de EU en
de ontwikkelingslanden in de steek zou laten”.
18
”
Awa Diallo (ROPPA Senegal): “Voedselsoevereiniteit ontbreekt in onderhandelingen”
Awa Diallo, boerin in Senegal, produceert op haar boerderij
verse melk, waarvan ze een deel verwerkt tot witte kaas.
“We hebben hier steeds verse melk geproduceerd”, vertelt
Awa. “Maar nu zie je overal in de straten wit melkpoeder
opduiken. Als melkproducenten voelen we ons bedreigd
door de import van goedkoop melkpoeder uit Europa. In
2003 werd er voor 518 miljoen dollar aan melkproducten
ingevoerd door Senegal. De voedingsgewoonten van de
bevolking zijn er ook door veranderd.”
Awa is lid van het vrouwencollege van ROPPA. Het WestAfrikaanse netwerk van boerenorganisaties ziet de EPA’s
als een grote bedreiging voor het inkomen van de kleine
boer in West-Afrika. EPA’s zullen het probleem van de
goedkope import alleen maar verergeren, meent ROPPA.
“Het principe van voedselsoevereiniteit ontbreekt in de
huidige EPA’s”, zegt Awa, “terwijl het net het hart van de
onderhandelingen zou moeten zijn. Afrika heeft genoeg
potentieel om haar bevolking te voeden, met voedsel van
hoge kwaliteit. Maar de Afrikaanse regeringen zijn vooral
geïnteresseerd in de financiële middelen die ze van Europa
zullen krijgen. Ze kijken onvoldoende naar wat er achter zit.
Ik begrijp niet dat ze de EPA’s willen ondertekenen.”
Om de EPA’s een halt toe te roepen, organiseert ROPPA
protestmarsen. Ze informeert nationale platformen en sensibiliseert de bevolking. Via nauwe contacten met Europese
ngo’s en andere Afrikaanse netwerken doet ROPPA aan
lobbywerk bij Afrikaanse regeringen en de Europese Unie.
EPA’s: eigenlijk hoeven ze niet
Een van de redenen waarom de Europese Unie EPA’s met de
ACP-landen wil onderhandelen is dat de WTO niet meer zou toelaten dat de EU de ACP-landen betere markttoegang geeft dan
andere ontwikkelingslanden. In principe mag dat inderdaad niet,
al heeft de WTO daar sinds Lomé altijd toestemming voor gegeven. Maar zelfs als de WTO geen toestemming meer zou geven,
is er nog een mogelijkheid om de voordelige markttoegang van de
ACP-landen in Europa verder te zetten zonder dat de ACP-landen
in ruil hun markten zouden moeten openen, zoals nu het geval is
met de EPA’s. Eén van die mogelijkheden is een combinatie van
EBA en GSP+. EBA staat voor ‘Everything But Arms’ (“alles behalve wapens”), een systeem waarbij de EU bijna 100 procent vrije
markttoegang verleent aan alle Minst Ontwikkelde Landen. De
meerderheid van de ACP-landen zijn Minst Ontwikkelde Landen;
zij kunnen dus kiezen voor EBA en de EPA’s laten voor wat ze zijn.
Het probleem is dat een aantal landen met wie ze een regionale
economie willen uitbouwen geen Minst Ontwikkelde Landen zijn
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
Hoofdstuk 4
en dus geen gebruik van EBA kunnen maken. (Het gaat bijvoorbeeld om Ghana, Ivoorkust en Nigeria in West-Afrika.)
Die landen komen dan weer wel in aanmerking voor “Generalised System of Preferences Plus” (GSP+), een nieuw systeem
waarbij de EU aan alle armere ontwikkelingslanden een zeer
voordelige markttoegang geeft. GSP+ is vergelijkbaar met wat
de ACP-landen tot nu toe kregen, op voorwaarde dat ze een
reeks internationale arbeids- en milieuovereenkomsten tekenen. De meeste ACP-landen moeten maar enkele van die overeenkomsten meer ondertekenen om aan de voorwaarden te
voldoen. Waardoor meteen de noodzaak vervalt om vrijhandelsakkoorden te onderhandelen en de eigen marktbescherming af
te schaffen.
De ACP-landen hebben de WTO gevraagd om de regels voor
vrijhandelsakkoorden aan te passen zodat ze minder streng
zouden zijn en meer bescherming zouden toelaten. Door de impasse in de WTO-onderhandelingen is er van dit voorstel echter
nog niet veel in huis gekomen. Maar als de WTO-onderhandelingen dan toch aanslepen, waarom zouden we dan snelsnel
EPA’s proberen af te sluiten? Waarom zouden we niet wachten
tot de WTO tot een besluit komt? Tenslotte staat er voor de boeren en de plattelandsbevolking in de ACP-landen véél op het
spel!
Zwicht Afrika voor de EU?
De EU schijnt echter niet geneigd te zijn om de ACP-landen
een alternatief te bieden. Volgens de Europese Commissie zijn
EPA’s de beste garantie voor een voorspoedige toekomst. De
Commissie staat er op dat de ACP-landen dit jaar nog EPA’s
ondertekenen, zoals afgesproken in 2000.
In 2006 maakten de zes ACP-regio’s echter een evaluatie van
de EPA-onderhandelingen. Vooral de Afrikaanse regio’s concludeerden dat ze nog niet klaar zijn om EPA’s te ondertekenen,ook
al zouden ze EPA’s een goede zaak vinden: er is nog teveel onduidelijkheid over de gevolgen, de nationale regeringen zijn te
weinig betrokken bij de onderhandelingen, economische groepen zoals de boerenorganisaties weten te weinig over de eigenlijke inzet van de onderhandelingen. De meeste Afrikaanse
landen vragen dan ook om een overgangsperiode te voorzien.
De EU heeft deze vraag echter opzij geschoven. Voor haar kan
er geen sprake zijn van uitstel: de ACP-landen moeten dit jaar
kiezen welke producten en sectoren ze al dan niet nog willen
beschermen. De EU dreigt ermee de hulp te verminderen en
opnieuw invoertarieven voor ACP-producten op te leggen als de
landen de EPA’s niet tekenen. Het wordt dus bang afwachten.
Zwichten de Afrikaanse regio’s of nemen ze de nodige tijd? Verwerven ze voldoende marge om hun landbouw te beschermen?
En vooral: luisteren ze naar hun boerenvertegenwoordigers als
ze harde keuzes moeten maken?
We laten het er niet bij zitten. We stellen de druk op de ACPlanden aan de kaak en eisen dat de handelsrelaties tussen de
armste en de rijkste landen niet zouden gebaseerd zijn op wederkerigheid.
foto: Tineke D’Haese
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
19
“
beschermd
Welke producten moeten nog verder
worden.
Die lokaal het meest geproduceerd worden? Waarvan er nu al veel worden
ingevoerd? Waarvoor de lokale vraag toeneemt? Die een interessant
exportproduct kunnen worden?
Campagne “Stop, think and resist EPA’s”
”
Hoofdstuk 4
Een Afrikaanse vrouw houdt de blanke hand tegen die haar bij
de keel grijpt. Daarboven, in grote letters: “Europa’s nieuwe
greep op Afrika”. Ernaast, rode affiches met de slogan: “Stop,
think and resist EPA’s”. Met deze blikvangers lanceerde de
Afrikaanse ngo ACORD op het Wereld Sociaal Forum in januari
2007 in Nairobi een campagne die ze momenteel in maar liefst
18 Afrikaanse landen voert. “De Europese Unie belooft de
Afrikaanse landen wel ontwikkeling, maar in realiteit zullen de
EPA’s die onmogelijk kunnen bieden. De afbouw van invoertarieven doet de overheidsinkomsten verder dalen, met een
negatieve impact op sociale voorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs tot gevolg. Voor de Afrikaanse landbouwers
kunnen deze EPA’s een ramp betekenen” aldus Valerie Traoré,
programmamanager van ACORD. “Daarom is deze campagne
nodig. We willen de bevolking in 18 landen mobiliseren via allerlei netwerken van bijvoorbeeld koffieproducenten en theetelers. Verder belobbyen we zowel de Afrikaanse als de Europese regeringen. We houden ‘Stop EPA’-marsen en verzamelden
al tienduizenden petities. We doen ook onderzoek en analyse
om alternatieven voor EPA’s te kunnen voorstellen.”
ACORD is een voormalige partner van 11.11.11 en een huidige
partner van Vredeseilanden.
www.stopthinkresist.org.
foto: Stefaan Anrys
Mary Sakala (ESAFF, Zambia): “Handel tussen
Afrikaanse landen zelf uitbouwen”
Mary Sakala is een boerin uit Zambia. Samen met haar man
en zeven kinderen woont ze op een kleine boerderij. Ze dragen er zorg voor 35 geiten en een 30-tal kippen. Het vlees is
deels voor hun eigen consumptie, het overige deel verkopen
ze op de lokale markt. Op hun veld groeien maïs, pindanoten,
erwten, bonen en katoen.
Mary verkoopt de zaden van deze gewassen op de markt.
Maar dat wordt steeds moeilijker. Ze moet immers de
concurrentie aangaan met grote zaadbedrijven die aan een
lagere productieprijs hybride zaden produceren en verkopen.
Als haar regering de EPA’s ondertekent, volgt er nog meer
goedkope import, vreest Mary. Zijn die lage prijzen dan niet
in het voordeel van de armsten? “Nee. Als we de goedkoop
ingevoerde producten verkiezen boven ons eigen voedsel,
komen we in een spiraal van armoede terecht. De boeren
hier moeten hun producten kunnen verkopen om inkomen en
koopkracht te genereren. Bovendien willen we onze eigen
traditionele gerechten kunnen blijven eten.”
Mary is een van de bestuursleden van ESAFF in Zambia
(East and Southern Africa Farmer Federation), een regionaal
netwerk van boerenorganisaties in Oost- en Zuidelijk Afrika.
Ze verenigen zich om de kleine boer en boerin een stem te
geven. “We moeten onze regering ervan overtuigen om de
EPA’s in hun huidige vorm niet te ondertekenen. Onze ministers en parlementsleden moeten inzien dat de kleine boeren
hier het slachtoffer van zullen zijn. En dan vooral de kleine
boerinnen, want het zijn vooral vrouwen die voor de voedselproductie verantwoordelijk zijn.”
ESAFF tracht via workshops en informatiesessies boeren
bewust te maken van de gevolgen van deze handelsakkoorden. Via de mobilisatie van boeren en door hun boodschap
via de pers te verspreiden, hopen ze gehoor te krijgen bij hun
beleidsmakers. “De handel tussen de Afrikaanse landen zelf
moet beter uitgebouwd worden”, vindt Mary. “Dat is positief,
omdat onze productiekosten vergelijkbaar zijn. Zambia zou
bijvoorbeeld grote pindanoten naar Botswana kunnen exporteren, waar ze die niet hebben. Het zou ook goed zijn als we
een toegevoegde waarde aan het product kunnen geven. Van
pindanoten kan je bijvoorbeeld boter maken. Maar voorlopig
kan het nog niet, omwille van de tariefbarrières tussen Zambia en Botswana en het gebrek aan machines om toegevoegde waarde te creëren.”
foto: Stefaan Anrys
20
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
21
“
Als de
prijs van een cd daalt, worden er meer van verkocht;
bij
koffie is dat niet het geval
”
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 5:
Handel in grondstoffen: de gevolgen voor de boeren
Enkele jaren geleden trokken de ontwikkelingslanden aan de alarmbel: de prijzen voor grondstoffen
bereikten een historisch dieptepunt. De crisis in de
koffiesector is een goed voorbeeld van de crisis in de
grondstoffensector.
De grondstoffencrisis had zeer zware gevolgen voor miljoenen
kleine familiale boeren en landarbeiders. Veel boeren zijn door
de crisis gestopt met produceren en investeren. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat de prijzen van de grondstoffen na een tijd
opnieuw gingen stijgen.
Maar dat wil niet zeggen dat het probleem is opgelost. De crisis
is nog niet voorbij, integendeel: het is niet omdat de prijzen op dit
moment (begin 2007) weer wat hoger liggen dat de boeren een
duurzaam inkomen kunnen verdienen. De markt is nog even
instabiel als enkele jaren geleden en vele ontwikkelingslanden
zijn voor hun inkomsten nog steeds sterk afhankelijk van de
export van landbouwgrondstoffen. Koffie is uitgegroeid tot hét
symbool van een landbouwmarkt die geen voordelen oplevert
voor kleine producenten in ontwikkelingslanden. Kleine boeren
produceren ongeveer 75% van de koffie in de wereld. Hoe komt
het toch dat deze boeren door de verkoop van hun koffie niet
eens hun productiekosten kunnen dekken?
Het eerste grondstoffenprobleem:
dalende prijzen
De prijzen dalen door overproductie
Er is al vele jaren een overproductie van tropische exportgrondstoffen. Er zijn verschillende ‘boosdoeners’. De Wereldbank en
het Internationaal Muntfonds hebben met hun Structurele Aanpassingsprogramma’s ontwikkelingslanden aangemoedigd om
te investeren in sectoren waar ze het meest efficiënt konden
produceren. De Verenigde Staten en de Europese Unie gaven
extra geld om velden met illegale drugs zoals coca, marihuana
en opium te laten omschakelen op grondstoffen zoals koffie,
thee, cacao, katoen, tabak en bananen. Maar als zoveel landen
tegelijk meer van hetzelfde gaan produceren, wordt het aanbod
groter dan de vraag en kelderen de prijzen.
De prijzen dalen door de industriële voedselproductie
De helft van de mensen die honger lijden, leven op kleinscha-
22
lige landbouwbedrijven met een beperkte hoeveelheid grond en
met moeilijke toegang tot productiemiddelen zoals land, water,
vee en zaden. Voor hen is een verzekerde toegang tot deze
productiemiddelen van cruciaal belang. Maar de prioriteiten van
het landbouw- en voedselbeleid wereldwijd zijn niet gericht op
de noden van kleinschalige landbouwers, nomaden en vissersgemeenschappen, maar op die van de industriële landbouw, de
veeteelt en de visproductie.
De industrialisering van de landbouw heeft geleid tot een concentratie van landbouwgronden en productiemiddelen in handen van grote landeigenaars, agrobusiness en andere commerciële entiteiten. Een handvol multinationale ondernemingen is
er in geslaagd om controle te krijgen over de handel, de verwerking en de verkoop van voeding. De dertig grootste supermarkten nemen ongeveer een derde van de voedselverkoop
in de wereld voor hun rekening. De grootste supermarktketen
in Thailand koopt nog groenten bij tien groentetelers; vijf jaar
terug waren dat er nog 250. In Zuid-Amerika en Oost-Azië is
het aandeel van de verkoop van voeding in de supermarkten op
tien jaar tijd gestegen van twintig tot vijftig procent.
Multinationale ondernemingen nemen een enorme vlucht.
Niemand heeft er greep op. De nationale politici hebben onvoldoende hefbomen om deze ontwikkelingen te sturen. Bovendien komen subsidies, bijvoorbeeld van de Europee Unie,
vooral terecht bij industriële en verwerkende landbouwbedrijven
en niet bij de kleinere gezinsbedrijven die de steun het meest
nodig hebben.
De almaar groeiende macht van de multinationals concurreert
de kleine producenten uit de markt. Voor de grootdistributie is
het ‘onbetaalbaar’ om contracten af te sluiten en te beheren
met een veelvoud van kleinschalige landbouwers, voor haar
is het geen probleem om een leverancier te laten vallen. Voor
een landbouwer daarentegen is het meestal wel een probleem
om een nieuwe afnemer te vinden, ook al omdat ze maar met
moeite kunnen voldoen aan de industriële vereisten op het vlak
van hygiëne, koeling, verpakking, transport, regelmaat in aanlevering, irrigatie, ...
Het permanente risico van de boer om geen afnemer meer te
vinden bezorgt de grootdistributie een immens sterke onderhandelingspositie. De productierisico’s daarentegen liggen volledig bij de landbouwer.
Het is duidelijk dat in de eerste plaats de kleine familiale landbouw onder druk komt te staan. Landbouwers zijn terechtge-
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
komen in een positie van grondstoffenleveranciers voor de landbouwindustrie en de grootdistributie. Vaak zijn ze ook politiek
gemarginaliseerd, niet in staat hun grieven te laten horen en hun
recht op voedsel af te dwingen.
Het ontbreken van een duurzaam landbouwbeleid leidt in de EU
en de VS tot een industrialisering van de landbouw. Door de bikkelharde concurrentie en het winstbejag op korte termijn is er veel
te weinig plaats om te zorgen voor milieu en voedingskwaliteit. Er
is al helemaal geen sprake van industriële landbouw die maatschappelijke functies opneemt op het platteland.
De prijzen dalen door de inelastische vraag
Als de prijs van een afgewerkt product zoals een kledingstuk of
een cd daalt, worden er meer van verkocht. Bij landbouwgrondstoffen is dat niet het geval: we gaan niet plots meer koffie drinken als de koffie goedkoper wordt. De lagere prijs waaaraan de
boer verkoopt, kan niet gecompenseerd worden, want er is geen
vraag naar meer koffie. We hebben te maken met een inelasti-
De koffiemarkt: vijf grote spelers
Op de koffiemarkt kopen Kraft, Nestlé, Sara Lee (Douwe
Egberts), Procter&Gamble en Tchibo bijna de helft van de
totale productie op. Een kleine boer met 5 zakken koffie is
zeer vaak afhankelijk van deze grote bedrijven om zijn koffie
te verkopen. Het is aan hen verkopen aan een zeer lage prijs
of niet verkopen. Ondanks de lage prijzen aan de producent
betalen consumenten toch meer voor hun koffie. De eindprijs
van de oploskoffie op het schap in de supermarkt is de voorbije kwarteeuw met 300 procent gestegen. Deels heeft dit
te maken met stijgende transportkosten en hogere uitgaven
voor de verwerking en de verpakking. Maar voornamelijk is
de hogere eindprijs te wijten aan de hoge winstmarges van
verwerkers en distributeurs. Nestlé maakt naar schatting een
winst van 26 procent op zijn oploskoffie Nescafé. Gemiddeld
hebben de koffiemerken 17 procent winst per jaar gemaakt,
terwijl in de voedingsindustrie dit percentage maar op 3
procent ligt.
De koffiemarkt in Oeganda:
“Wie strijkt dan de winsten op?”
Vlakbij de grens met Kenia klopt al decennialang het
koffiehart van Oeganda. Twintig jaar geleden werd er
op de flanken van de Mount Elgon nog ruim 20.000 ton
koffie geproduceerd. Medio jaren 1990 bleef daar nog
hooguit de helft van over. Ronduit dramatisch voor een
land waar koffie tot vandaag met een straatlengte voorsprong het belangrijkste exportproduct blijft.
“De exacte cijfers kent niemand, maar we gaan er van
uit dat Oeganda vandaag nog steeds een half miljoen
koffieboeren telt”, klinkt het bij Joseph Nkandu, voorzitter van NUCAFE (National Union of Coffee Agribusinesses and Farm Enterprises). Dat betekent dus dat drie
miljoen Oegandezen rechtstreeks afhankelijk zijn van
de koffieteelt. “Toen de koffiemarkt in 1991 wereldwijd
geliberaliseerd werd, voelde zowat iedereen zich plots
geroepen om ook koffie te gaan verbouwen. Het grote
geld wenkte immers, zo dacht men althans.” De gevolgen lieten zich raden. De kwaliteit van de koffie ging
zienderogen achteruit, omdat de meeste koffietelers
gewoonweg niet over voldoende kennis en expertise
beschikten om aan de strenge kwaliteitseisen van de
internationale markt te voldoen. Door het grote aanbod
op de wereldmarkt zakten de prijzen als een pudding in
elkaar. En doordat de meeste boeren hun koffie nu zelf
probeerden te verpatsen aan opkopers, die in opdracht
van grote exporteurs werkten, vielen ook de grote mastodontcoöperaties als los zand uit elkaar.
Joseph Nkandu heeft een vraag voor enkele medewerkers van Oxfam-Wereldwinkels: “Of de prijs van een
kopje koffie in België de voorbije jaren nu zo opvallend
gedaald is?” klinkt het haast onschuldig nonchalant. Het
antwoord heeft hij zelf al klaar. “Natuurlijk niet. En hoe
verklaar je dat dan, wetende dat de internationale koffieprijzen – en dus ook het inkomen van de koffieboeren hier - enkele jaren terug volledig in elkaar gestuikt
zijn? Wie strijkt dan de winsten op? Juist!”
Bron: Filip Michiels in Vacature
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
23
“
Toen de
koffieprijzen in elkaar zakten, ging de overheid
de visvangst promoten; vandaag is
het
Victoriameer leeggevist ...
”
De keuze van de consument
Dankzij het fairtrademodel heeft het Westen een rechtstreekse impact op de levensstandaard van tienduizenden
koffieboeren. Door te kiezen voor fairtradekoffie stimuleert de
consument deze sector en kunnen meer boeren profiteren
van een eerlijke prijs voor hun producten. Maar de kwaliteit
van fairtradekoffie voldoet nog lang niet altijd en er zijn nog
steeds onvoldoende afnemers.
In die zin heeft de keuze van de westerse consument een
rechtstreekse invloed op de lokale arbeidsmarkt en op de
ontwikkelingsgraad van de koffieboeren in het Zuiden.
Het tweede grondstoffenprobleem:
instabiele prijzen
Prijzen op grondstoffenmarkten kunnen zowel op korte als lange
termijn instabiel zijn.
De prijzen zijn instabiel door natuurlijke oorzaken
Boeren in de hele wereld doen hun beklag over het weer. Terecht,
want hun productie is meer dan in andere sectoren van het weer
afhankelijk. Maar ook ziektes, plagen en natuurrampen zijn bronnen van onzekerheid. Hun impact op de oogst kan zorgen voor
plotse tekorten of onverwachte overschotten. Beide marktverstoringen hebben onvermijdelijk gevolgen voor de prijs.
Maar de vraag naar de grondstoffen varieert te weinig om op dit
soort situaties te kunnen inspelen. De overgrote meerderheid van
de boeren in de ontwikkelingslanden hebben te weinig kennis en te
weinig investeringsmogelijkheden om moderne technieken te gebruiken zodat ze de natuurlijke oorzaken beter kunnen beheersen.
De traditionele methodes die het Zuiden gebruikt laten geen grootschalige productie toe. Het is ook niet wenselijk om te streven naar
grootschalige monoculturen die ten koste gaan van de kwaliteit van
het productieproces.
De prijzen zijn instabiel door een inelastisch aanbod
Als een afgewerkt product een rage wordt, stijgt de vraag plots
enorm en kan de productie onmiddellijk het aanbod verhogen. Bij
grondstoffen is dit onmogelijk op korte termijn. Het duurt bij vele gewassen jaren alvorens ze geoogst kunnen worden. Bovendien zijn
investeringen nodig voor een nieuwe aanplanting. Hierdoor kan het
aanbod slechts zeer beperkt inspelen op een veranderende vraag.
Dit wordt een inelastisch aanbod genoemd.
De prijzen zijn instabiel door speculatie
Vooral termijnmarkten trekken speculatie aan. Beleggers hebben
foto: Jan Vannoppen
24
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
Hoofdstuk 5
geavanceerde manieren om de risico’s die verbonden zijn aan
grondstoffen te beheersen. Zo laten complexe wiskundige modellen toe om met een paar muisklikken toekomstige markten
te gebruiken. In plaats van de huidige marktprijs te betalen, sluiten speculanten contracten af met handelaars om het risico van
de onstabiele prijzen te spreiden, bijvoorbeeld contracten voor
grondstoffen die ze pas 6 tot 18 maanden later zullen kopen. De
hoeveelheid grondstoffen die op papier verhandeld wordt, overtreft ver de daadwerkelijke hoeveelheid.
Onder normale omstandigheden stabiliseert speculatie de markt,
maar bij grote tekorten of bij overproductie versterken speculanten de heersende prijstrends en accentueren ze de onstabiliteit.
(MacBean en Nguyen, 1987, geciteerd door Thomas Lines,
2006, p. 20)
fencrisis aan te pakken. In juni 2006 vroegen ze de WTO om
marktregulerende maatregelen te mogen nemen, zodat stabiele
en leefbare prijzen bereikbaar zijn. Maar tot nu toe gaf de WTO
hier geen toelating voor.
Tegelijkertijd claimt de Europese Unie het recht om onbeperkte
toegang tot grondstoffen te hebben. Zo lijkt het erop dat ontwikkelingslanden het recht zouden verliezen om de grondstoffenprijzen te beïnvloeden door de export te beperken. Ondertussen
blijven de EU en de VS hun landbouwproducten uitvoeren met
behulp van subsidies. ‘Concurrentievervalsing’, wordt zoiets genoemd.
Het derde grondstoffenprobleem: de vrije markt
De ernst van de grondstoffencrisis vereist een structurele aanpak. Om te beginnen moet de overproductie op de grondstoffenmarkt worden aangepakt. Zoniet is een stabiele prijs, die hoog
genoeg is, niet haalbaar. Aangezien vrijhandel niet heeft geleid
tot een leefbaar evenwicht, ligt de oplossing in het bijsturen van
de markt. Verschillende onderzoekers hebben al mechanismen
voorgesteld om de productie te beheersen: aanbodquota’s, bufferstocks, kwaliteitsverbetering, diversificatie, ... Zulke regels
voor productiebeheersing kunnen afgesproken worden binnen
zogenaamde grondstofakkoorden.
Een oplossing: grondstoffenakkoorden
Grondstoffenakkoorden bestaan al sinds eind jaren 1950. Een
bekend voorbeeld is het Internationaal Koffieakkoord (ICA), dat
tussen 1962 en 1989 de productie van de verschillende koffielanden regelde. Een grondstoffenakkoord wordt gesloten tussen consumerende en producerende landen van een bepaalde
grondstof om de prijzen te beheersen door elk land een productiequotum op te leggen en stocks aan te leggen. Zo weet iedereen wie hoeveel mag produceren en wanneer deze productie op
de markt komt.
Vandaag echter speelt steeds meer de vrije markt. Daardoor
beperken grondstofakkoorden zich voornamelijk tot ondersteuning van initiatieven om de kwaliteit te verbeteren, de promotie
van de consumptie, marktinformatie en certificatie. Of er worden
hulpfondsen opgericht om boeren te helpen die willen omschakelen naar andere gewassen of gewassen van betere kwaliteit.
Dergelijke akkoorden zijn dus niet langer kaders voor aanbodbeheersing.
Landen staan dus steeds meer onder druk om zulke marktregulerende initiatieven op te geven. De voorbije jaren lanceerden
de Afrikaanse landen herhaaldelijk een oproep om de grondstof-
foto: Oxfam International
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
25
“
Landbouwers zijn grondstoffenleveranciers voor
de
industrie en de distributie geworden
”
De gevolgen van prijsschommelingen
Op middellange termijn zijn prijsschommelingen dramatisch voor de economische planning. Een goed voorbeeld is Ethiopië
tussen 1998 en 2001. In 1998 was de koffieprijs hoog en haalde het land 382 miljoen dollar, ongeveer tweederde van zijn exportinkomsten, uit koffie. In 2001 bleef daar nog 145 miljoen dollar van over en had Ethiopië plots een derde minder inkomsten.
Van een arm land kan je onmogelijk verwachten dat het dit soort macro-economische problemen het hoofd biedt.
Maar het probleem treft ook andere sectoren: als de boer weinig inkomsten heeft, kan hij ook minder spenderen in de lokale
winkeltjes, aan gezondheidszorg, onderwijs en transport. Zodat in die sectoren weer andere mensen minder inkomsten hebben
en in de problemen komen.
Grafiek:
de instabiele prijs van landbouwgewassen in het algemeen en koffie, thee en cacao in het bijzonder.
Hoofdstuk 5
Nog oplossingen
Meer visie
Het is ook zeer belangrijk dat de lokale overheden in
ontwikkelingslanden een visie op hun eigen
landbouwbeleid uitwerken en consequent uitvoeren. In
Oeganda bijvoorbeeld is er een ontstellend gebrek aan
visie. Toen de koffieprijzen in elkaar zakten, ging de
overheid plots de thee-industrie en de visvangst in het
Victoriameer promoten. Vandaag is het Victoriameer
zowat leeggevist; duizenden arme landbouwers, die
door de regering aangemoedigd werden om met hun
hele hebben en houden naar het meer te verhuizen,
wentelen zich daar in bittere armoede ...
Meer steun
Er is dringend capaciteitsopbouw nodig om kleine producenten te versterken. Daarom moeten de overheden
van ontwikkelingslanden hun boeren bijstaan in het
verzamelen van marktinformatie, de ontwikkeling van
coöperaties, het verkrijgen van toegang tot krediet en
inputs, kwaliteitsverbetering, ... Ook zouden ze kunnen
investeren in financiële trainingsprogramma’s, zodat
ontwikkelingslanden de capaciteiten hebben om in te
spelen op markttrends en de toegang tot buitenlandse
markten.
Meer marktmacht
Verder moeten internationale limieten de grote machtsconcentratie van multinationals aan banden leggen, bijvoorbeeld de hoeveelheid die een bepaald bedrijf mag
aankopen. De onderhandelingsmacht van de producent kan dan toenemen, want hij of zij krijgt meer greep
op de werking van de keten en op de prijs. Maar er is
nog een lange weg te gaan: onze regeringen schijnen
net de tegenovergestelde richting uit te gaan met het
pleidooi voor vrijhandel.
Meer differentiatie
Daarnaast is een grondige hervorming van de productie nodig om de afhankelijkheid van vele ontwikkelingslanden van één of enkele grondstoffen tegen te gaan
en om het overaanbod op verschillende grondstoffenmarkten te verminderen. Een aantal boeren moet
stoppen met de productie van overtollige grondstoffen
en overschakelen op producten die op de lokale of de
internationale markt minder voorhanden zijn. Momenteel is op de internationale markt veel vraag naar vis,
schelpdieren, snijbloemen en groenten. Maar opnieuw
schuilt hier het risico dat een overschot zal ontstaan,
met bijkomende prijsdalingen, als te massaal naar
deze producten wordt overgeschakeld. Een beter al-
26
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
Een voorbeeld: het Internationaal Koffieakkoord
Het Internationaal Koffieakkoord (ICA) regelde tussen 1962 en
1989 de productie van de verschillende koffielanden. Overheden
in zowel consumerende als producerende landen zochten naar
compromissen om de voorraden te beheersen door exportquota
voor producerende landen in te voeren. De bedoeling was om de
prijs van de koffie tussen een bepaalde ‘vork’ (met een minimum- en
een maximumprijs) te houden, zodat de prijs relatief hoog en stabiel
zou blijven. Om overaanbod te voorkomen, kwamen landen overeen
om een ‘rechtvaardige hoeveelheid’ van hun productie voor export
niet te overtreffen. Als de prijzen boven het plafond van de prijsvork
kwamen, mocht er meer koffie worden uitgevoerd om aan de vraag
te voldoen.
Maar de landen hielden zich niet steeds aan de afspraken en
voerden soms toch meer uit dan was overeengekomen. Zo kwam
opnieuw teveel koffie op de markt en was de minimumprijs niet meer
houdbaar. Daarnaast kwamen er ook nieuwe koffielanden bij die
vonden dat de quota niet eerlijk verdeeld waren. Daarom werd het
akkoord in 1989 stopgezet, waarna de prijzen nooit meer het niveau
van voor 1989 bereikt hebben.
Het Internationaal Koffieakkoord bestaat nog altijd, maar de macht
om de markt te reguleren is volledig uitgehold. De gouden tijden
voor de koffieproducerende landen zijn voorbij. Het Koffieakkoord
beperkt zich nu ondermeer tot de promotie van de koffieconsumptie in de producerende landen, marktinformatie, beleggingen en
kwaliteitsverbetering. De heronderhandeling van het Internationaal
Koffieakkoord (ICA), dat in september 2007 zal ingaan, is een uitgelezen moment om weer te pleiten voor marktregulering en risicobeheersing.
We hebben dan ook een aantal voorstellen voor het nieuwe Internationaal Koffieakkoord:
• er worden voorstellen ontwikkeld die stabiele prijzen garanderen;
• niet alleen de grote privé-bedrijven, maar ook kleinschalige producenten krijgen uitdrukkelijk
een plaats in de adviesorganen van de ICO (Internationale Koffieorganisatie);
• de ICO versterkt zijn functie als verspreider van relevante marktinformatie zodat producenten
beter kunnen inspelen op de vraag;
• de ICO richt een duurzaamheidscomité op, met daarin alle belanghebbenden, dat advies geeft over het duurzamer maken van de
koffieketen op ecologisch, sociaal en economiche vlak;
• de ICO heeft een duidelijke rol als katalysator voor projecten
die relevant zijn voor kleinschalige producenten en producerende
landen.
Er is dringend nood aan mechanismen die toelaten om de productie
van grondstoffen, en bijgevolg de prijs, te regelen en te stabiliseren.
Op die manier hopen we het risico van de producenten beter te
beheersen.
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
27
“
De Ethiopische overheid wil haar
boeren helpen door
”
de geografische afkomst van de koffie wettelijk te beschermen
Starbucks en Ethiopië:
gevecht om een koffiepatent
Begin 2005 legde de Ethiopische overheid een aanvraag
voor aan het Patentbureau in de Verenigde Staten. Ethiopië wilde de namen Yirgacheffe, Harrar en Sidamo, drie
van de bekendste koffies, registreren. Door een naam
te registreren, kan hij niet zomaar gepubliceerd worden
op verpakkingen. Je moet er toestemming voor hebben, een licentie voor aanvragen. Koffie is de slagader
van de Ethiopische economie; hij zorgt voor de helft
van de exportinkomsten, zowat 400 miljoen dollar per
jaar. De patentbescherming zou de Ethiopiërs nog eens
100 miljoen dollar extra per jaar kunnen opbrengen.
Het Amerikaanse Patentbureau erkende Yirgacheffe,
maar blokkeerde - op aanraden van Starbucks - de
registratie van Harrar en Sidamo. In de EU, Japan en
Canada zijn de drie Ethiopische koffienamen intussen
wel geregistreerd.
Starbucks is de grootste koffieshopuitbater ter wereld,
met 40.000 locaties goed voor 15 miljoen kopjes koffie
per dag. De keten verkoopt de Ethiopische Sidamokoffie
voor 26 dollar per pond. Slechts 1,10 dollar hiervan komt
bij de boer terecht.
Ethiopië wil uiteraard verder gaan, nu de namen hier
en daar geregistreerd zijn: de koffiebedrijven kunnen
de licentie gratis aanvragen. Maar de licenties geven
de overheid wel meer invloed op de verdelers, zodat
uiteindelijk een groter deel van de consumentenprijs bij
de producent terecht komt.
Na maandenlang getouwtrek, met protest van onder
andere Oxfam International, de Ethiopische koffieproducenten en zelfs de consumenten van Starbucks,
is de keten van koffieshops eindelijk gezwicht. Ze zal
de registratie van de koffienamen bij het Amerikaanse
Patentbureau niet meer tegenhouden en beloofde om
de aankoop van Ethiopische koffie te verdubbelen. Maar
voorlopig weigert Starbucks om de licentie aan te vragen
en laat ook die meeraankoop op zich wachten.
Toch is Tadesse Meskela, manager van Oromia Coffee
Farmers Cooperative Union, een coöperatie die koffie
aan Oxfam-Wereldwinkels verkoopt, hoopvol: “Nu alle
inspanningen omtrent trademarks en patenten vruchten
afwerpen, zijn velen op de gespecialiseerde koffiemarkt
blij. Ze aanvaardden dat we onze onderhandelingspositie willen verbeteren en dat we de kleine boeren meer
kunnen geven.”
Intellectuele eigendom heeft al veel bijgedragen tot de
welvaart in ontwikkelingslanden. Dit koffiepatent kan
een precedent zijn voor andere grondstoffen. Het kan op
termijn veel ontwikkelingslanden ten goede komen als
ze vergelijkbare initiatieven nemen.
ternatief is een groter deel van de productie te richten op lokale en
regionale markten.
Meer meerwaarde
Door meer producten ter plaatse te verwerken, blijft een groter
deel van de meerwaarde in de ontwikkelingslanden. Dat is geen
eenvoudige opdracht. Er rijzen zowel technische en technologische problemen als problemen van promotie en markttoegang
voor afgewerkte producten uit ontwikkelingslanden. Ook is er de
steeds toenemende schaalvergroting ten voordele van multinationale ondernemingen.
Meer kwaliteit
Bovendien is kwaliteitsverbetering van groot belang. Premies kunnen boeren aanzetten hun gewassen van lage kwaliteit van de
markt te houden en te vervangen door meer kwaliteitsvolle producten. Duurzame productiemethodes staan garant voor een betere
kwaliteit. Maar een betere kwaliteit betekent jammer genoeg niet
altijd een betere prijs. Daarom is ook de uitbouw van nichemarkten en productdifferentiatie van belang om bepaalde aspecten van
grondstoffen in de verf te zetten: fair trade, biologische productie,
initiatieven zoals ‘Cacao with quality from Ghana’.
Volgens de Oegandese koffiecoöperatie Gumutindo zijn de Oegandese politici nu aan zet. Zij moeten ervoor zorgen dat de Oegandese koffie, ooit een begrip in de wereld, opnieuw de concurrentie kan aangaan met andere Afrikaanse of Zuid-Amerikaanse
koffielanden, bijvoorbeeld door de koffie als een merknaam te beschermen. Er is alvast een precedent: de Ethiopische overheid wil
haar boeren helpen door de geografische afkomst van de koffie
wettelijk te beschermen.
Zonder een oplossing voor de grondstoffencrisis is het voor miljarden mensen niet mogelijk om uit de armoede te geraken. Hun
overheden gaan bovendien gebukt onder een hoge schuldenlast.
Dat maakt het nog moeilijker om voldoende te investeren in betere
scholing, gezondheidszorg, diversificatie van de economie, ...
foto: Layla Aerts
28
Hoofdstuk 5
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
foto: Stefaan Anrys
Gumutindo in Oeganda:
“Van fair trade wordt iedereen beter”
Jarenlang zwaaide de mastodontcoöperatie BCU op de
flanken van Mount Elgon in Oeganda de plak. Honderdduizend boeren leverden hun oogst netjes in bij de coöperatie,
waarna een legertje ambtenaren het zaakje overnam. Tot de
markt geliberaliseerd werd en BCU weggeblazen werd door
kapitaalkrachtige en flexibele multinationals. Maar sinds kort
bloeit er opnieuw iets moois in de bergen rond Mbale.
“Gumutindo is enkele jaren terug ontstaan op de puinhopen
van de vroegere coöperatie. Een aantal boeren besefte dat
er dringend iets moest gebeuren om de kwaliteit van de
Oegandese koffie opnieuw op te krikken. Zij begonnen te
experimenteren met organische koffie, zonder toevoeging
van meststoffen of chemicaliën. Dat leverde veelbelovende
resultaten op, en vandaag zijn er al zowat vierduizend koffieboeren bij Gumutindo aangesloten”, vertelt manager Willington Wamayeye. “De mensen in deze streek verdienen al
decennialang hun brood met koffie. Ze wisten eigenlijk perfect
hoe ze de beste koffie konden verbouwen. We moesten hen
enkel duidelijk maken dat hun drang naar snel geldgewin op
langere termijn ronduit contraproductief werkt, en dat ze maar
beter opnieuw aandacht konden besteden aan de kwaliteit
van hun producten.”
Een goede strategie, zo blijkt, want sinds kort is de nieuwe
coöperatie, die 6 kleine gemeenschappen groepeert, ook een
van de nieuwe Afrikaanse partners van Oxfam-Wereldwinkels. “En daar worden de aangesloten boeren alleen maar
beter van. Wanneer zij hun oogst verkopen, ontvangen zij
een bedrag dat grotendeels afhangt van de internationale
marktprijzen. Daarnaast krijgen ze op het einde van het
seizoen ook nog een supplement uitbetaald, het bedrag dat
de Westerse consument extra ophoest wanneer hij eerlijke
handelsproducten koopt. Ook producttechnisch krijgen we nu
de nodige ondersteuning. Last but not least ontvangen we
een soort van sociale premie, waarmee we allerlei projecten
kunnen financieren voor de lokale gemeenschap. Projecten
waar iedereen beter van wordt.”
Dat een dergelijke deal met een organisatie als OxfamWereldwinkels hen geen windeieren legt, daar moet je de
koffieboeren niet meer van overtuigen. “Nu ze merken dat
onze aanpak aanslaat en dat ze er zelf beter van worden,
zijn ze ook bereid om opnieuw te investeren in meer kwaliteit en staan ze aan te schuiven om bij Gumutindo aan te
sluiten. Gumutindo is niet enkel vernieuwend omwille van de
opvallende aandacht vanuit het management voor kwaliteit
en economische rendabiliteit. Minstens even opvallend is de
belangrijke rol die de vrouwen er toebedeeld krijgen. Ook
daar kunnen de meeste andere koffieproducenten in Uganda
nog wat van leren. “Het plukken, wassen en drogen van de
koffiebonen, het zware werk zeg maar, was hier altijd al een
vrouwentaak. Waarna de mannen met de koffie naar de
opkopers trokken, het geld incasseerden en het vaak ook in
ijltempo verbrasten. Vandaag moedigen we de vrouwen aan
om de koffie samen te gaan verkopen en de inkomsten zelf te
beheren. Ook binnen het management hier krijgen vrouwen
belangrijke taken toebedeeld. Vrouwen springen meestal op
meer verantwoorde wijze om met geld, en zorgen ervoor dat
hun hele gezin of de hele gemeenschap de vruchten plukt
van de arbeid.”
Bron: journalist Filip Michiels in Vacature)
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
29
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 6: De eisen van de campagne
Voedsel is een mensenrecht. Iedereen heeft recht op
goede en gezonde voeding. Al te veel mensen blijven
van dit basisrecht verstoken. De liberalisering van de
landbouwmarkt en de grootschalige en toenemende industrialisering maken het er niet beter op. Het kan anders: wij pleiten voor een duurzame landbouw.
Duurzame landbouw is economisch rendabel, ecologisch verantwoord, sociaal aanvaardbaar en cultureel ingebed. De belangrijkste functie van duurzame landbouw is de huidige en de toekomstige generaties van voedsel te voorzien op een manier die rekening
houdt met de regeneratiecapaciteit van de ecosystemen, het platteland economisch leefbaar houdt, het landschapspatrimonium
bewaart en natuurlijke hulpbronnen zoals bodemleven, water en
agro- en biodiversiteit onderhoudt.
Voedselsoevereiniteit
Het recht op voedselsoevereiniteit is het recht voor landen of regio’s om het eigen landbouwbeleid te bepalen, zonder het daarbij
onmogelijk te maken voor andere landen en regio’s om een goed
landbouwbeleid uit te tekenen. Dit recht houdt in dat een land of
een regio zelf de keuze kan maken om goedkope invoer tegen
te houden, de productiehoeveelheden te controleren en subsidies
te geven aan de eigen landbouwers om op die manier duurzame productie voor de lokale of de regionale markt te stimuleren.
Subsidies zijn een goed instrument om de eigen landbouwers te
ondersteunen, zolang ze geen export stimuleren die marktverstorend werkt.
Het beleid moet het recht op voedselsoevereiniteit inbedden.
Duurzaamheid en niet-competitiviteit
Landbouwers moeten een maatschappelijk vergelijkbaar inkomen
kunnen verkrijgen uit de verkoop van producten die ze duurzaam
produceren. Dit is enkel mogelijk als er in alle regio’s – dus niet
enkel in Afrika, maar bijvoorbeeld ook in de EU – een evenwicht is
tussen de volumes die geproduceerd en geconsumeerd worden.
Een dergelijk evenwicht, dat ook rekening houdt met de import- en
exportvolumes, moet het mogelijk maken om te komen tot een interne marktprijs die de totale productiekost weerspiegelt, inclusief
arbeid, milieukosten en sociale kosten.
Als we zover zijn, hebben de Westerse landen geen subsidies
meer nodig om hun landbouwers te betalen. Er zijn enkel nog
betalingen nodig voor groene diensten (bijvoorbeeld landschapsonderhoud en aangepaste vormen van waterbeheer in minder
gunstige gebieden) en sociale diensten (bijvoorbeeld sociale tewerkstelling op de boerderij, opvang van ouderlingen en activiteiten voor samenlevingsopbouw) die landbouwers leveren op vraag
van de samenleving.
Duurzaamheid en niet-competitiviteit moeten het kader voor het
EU-beleid worden. Maar daar zijn we vandaag nog mijlenver van-
30
daan. Nochtans moet het mogelijk zijn om binnen tien jaar het
huidige discours over vrijhandel volledig te doen omslaan in een
discours gebaseerd op voedselsoevereiniteit.
10 eisen van Landbouw 2015
De coalitie Landbouw 2015 heeft een gezamenlijk pakket van 10
politieke eisen rond het thema landbouw.
Om daar naartoe te evolueren, kunnen een aantal tussenstappen
10 politieke eisen van
de coalitie Landbouw 2015
1. Recht op afschermen van lokale markten garanderen
2. Kwaliteitsbevorderende handelsregels stimuleren
3. Dumping van landbouwproducten stoppen
4. Eerlijke en stabiele prijzen voor landbouwproducten
5. De greep van multinationals op de landbouw beperken
6. Kleinschalige duurzame landbouw in het Zuiden steunen
7. De positie van de vrouwen in de landbouw versterken
8. Regionale landbouwmarkten stimuleren
9. Milieuvriendelijke productie in het Noorden stimuleren
10. Duurzaam consumentengedrag promoten
worden gezet, menen Vredeseilanden, Oxfam-Wereldwinkels en
11.11.11. De Belgische overheid en de Europese Commissie kunnen de volgende tussenstappen al op korte termijn implementeren:
• Ontwikkelingslanden moeten de mogelijkheid krijgen om hun
landbouw- en voedingsmarkten te beschermen tegen goedkope
import door het behoud van invoertarieven, quota (een bepaalde
hoeveelheid die wordt toegelaten aan een bepaald tarief) en compenserende rechten op gesubsidieerde producten. Dit kan zowel
in de Wereldhandelsorganisatie als in regionale handelsakkoorden afgesproken worden.
• De melkquotaregeling in de EU moet gevrijwaard blijven. Het
systeem moet verbeterd worden in plaats van afgeschaft, zoals
mogelijk staat te gebeuren.
• De exportsubsidies van de EU en de verdoken voedselhulp van
de VS moeten worden afgeschaft; ze zijn immers zeer schade-
......................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
lijk voor de ontwikkeling van lokale landbouwmarkten in ontwikkelingslanden.
• Zowel Noord als Zuid moeten investeren in de uitbouw van nog
meer duurzame landbouwsystemen (praktijk, voorlichting, onderzoek, onderwijs,...)
• Ontwikkelingslanden moeten instrumenten van risicomanagement installeren zoals het doorspelen van tijdige informatie over
de vraag naar landbouwproducten, zodat producenten hierop kunnen inspelen.
• België moet investeren in capaciteitsopbouw (training, vorming,
netwerken,...) en internationale organisaties waarvan het lid is stimuleren om dit ook te doen.
• Een aanzienlijk deel van het ontwikkelingsbudget moet worden
besteed aan duurzame landbouwproductie, gericht op de ondersteuning van familiale boeren, de productie van andere gewassen
bij grondstofproducenten, een grotere plaatselijke verwerking en
verhoging van de kwaliteit.
• Europa moet zorgen voor coherentie tussen de beleidsdomeinen
landbouw, internationale handel en ontwikkelingssamenwerking.
(De DG internationale handel van de EU gaat keihard door in het
forceren van de vrijmaking van markten; andere DG’s van de EU
zien al meer de nadelige effecten van ongebreidelde liberalisering
en nemen een iets minder liberale opstelling aan.)
• Er moet worden uitgezocht op welke manier voedselsoevereiniteit kan toegepast worden in elke regio en berekend hoeveel dit
zal opleveren aan de samenleving in termen van sociale, ecologische en economische opbrengst.
• Maatregelen zijn nodig om de markt- en machtsconcentratie van
de grootdistributie in te dijken.
Specifieke eisen: de Economische Partnerschapsakkoorden
(EPA’s)
Wij vragen de Belgische regering en de Europese commissie:
1. Recht op bescherming van de lokale en de regionale landbouwmarkten. ACP-landen moeten de mogelijkheid hebben om
een eigen nationaal en regionaal landbouwbeleid uit te werken gericht op voedselzekerheid, armoedebestrijding en duurzame landbouw. Zij moeten de nodige tijd en steun krijgen om hun regionale
integratie te versterken.
2. Géén wederkerige handelsrelaties tussen de Europese Unie
en de ACP-landen. De ACP-landen moeten de huidige voordelige markttoegang tot de Europese Unie behouden en verbeteren.
Een eventuele liberalisering van de handel van de EU naar de
ACP-landen moet afhankelijk zijn van het bereiken van bepaalde
doelstellingen of indicatoren: voedselzekerheid; regionale integratie (een bepaald percentage intraregionale handel, een operationeel regionaal landbouwbeleid), fiscale hervorming (belastingen
die de douanetarieven kunnen vervangen), oprichting van regio-
nale instellingen (voor standaardisering en kwaliteitscontrole), ...
De Europese Unie mag geen druk uitoefenen op ACP-landen om
akkoorden te ondertekenen waar ze niet klaar voor zijn. Ze mag
ontwikkelingshulp niet afhankelijk maken van het ondertekenen
van EPA’s. De vervaldatum voor de huidige voordelige markttoegang voor de ACP-landen (31 december 2007) moet verschoven
worden.
3. Meer transparantie en inspraak in de onderhandelingen. De
Europese Commissie moet de kalender en de verslagen van de
onderhandelingen bekend maken; belangrijke onderhandelingsmomenten ruim op voorhand aankondigen, regelmatig en gedetailleerd verslag uitbrengen over de stand van zaken in de onderhandelingen, ACP-standpunten aan de EU-lidstaten overmaken
en regelmatig overleg en inspraak organiseren. De Belgische regering moet haar capaciteiten om de onderhandelingen te volgen
verhogen en haar standpunten duidelijk op papier zetten, zodat ze
het voorwerp kunnen zijn van debat.
Specifieke eisen: Grondstoffen
Wij vragen de Belgische regering en de Europese Commissie:
1. Steun aan het voorstel van de Afrikaanse landen bij de Wereldhandelsorganisatie. De Afrikaanse landen vragen de WTO
vooral instrumenten om het aanbod te beheersen, ondersteuning
om grondstoffen te verwerken in de ontwikkelingslanden zonder
dat ze hierbij hogere importtaksen moeten vrezen (grondstoffen
genieten van een verlaagd importtarief) en fondsen om te kunnen
overschakelen naar alternatieve gewassen.
2. Steun aan de ACP-landen in hun zoektocht naar een gedifferentieerde productie. Diversificatie is nodig om de negatieve gevolgen van specialisatie in een beperkt exportproduct te
bestrijden. Als landbouwers hun inkomensbasis kunnen differentiëren door verschillende producten te kweken, lopen ze minder
risico’s. Ontwikkelingssamenwerking moet voldoende middelen
reserveren voor capaciteitsopbouw en kennisversterking, zodat
ontwikkelingslanden kunnen voldoen aan duurzame, kwaliteitsvolle productie. Diversificatie moet plaatselijke verwerking en eigen
productontwikkeling stimuleren. Diversificatie zal gemakkelijker
gebeuren als middelen vrijgemaakt worden voor het versterken
van infrastructuur, transport en distributie voor de lokale markt.
3. Een pleidooi voor een beter Internationaal Koffieakkoord
binnen de Internationale Koffieorganisatie, zodat kleine producenten vertegenwoordigd zijn en zelf voor hun belangen kunnen
opkomen. Verder vragen we meer en betere marktinformatie voor
de kleine koffieboeren en initiatieven om economische, sociale en
ecologische duurzaamheid te vergroten.
........................................................................................................................................................................
Politiek dossier >> Boeren strijden tegen vrijhandel
31
11.11.11 vzw
Vlasfabriekstraat 11
1060 Brussel
Tel.02 536 11 11
[email protected]
www.11.be/campagne
Oxfam Wereldwinkels vzw
Ververijstraat 17
9000 Gent
Tel. 09 218 88 99
[email protected]
www.oww.be
Vredeseilanden vzw
Blijde Inkomststraat 50
3000 Leuven
Tel. 016 31 65 80
[email protected]
www.vredeseilanden.org
foto: Tineke D’haese
Provinciale 11.11.11-secretariaten
Antwerpen
Patriottenstraat 27, 2600 Berchem
Tel. 03 281 06 62
[email protected]
foto: 11.11.11
Limburg
Pastorijstraat 40 bus 7, 3530 Houthalen-Helchteren
Tel. 011 87 14 80
[email protected]
071 • V.U. Koen Van Bockstal p/a Ververijstraat 17 • B-9000 GENT • mei 2007 • 08314
Oost-Vlaanderen
Dendermondsesteenweg 205, 9040 Gent
Tel. 09 233 02 03
[email protected]
32
Vlaams-Brabant & Brussel
Vlasfabriekstraat 11, 1060 Brussel
Tel. 02 536 11 53
[email protected]
West-Vlaanderen
Noordstraat 156, 8800 Roeselare
Tel. 051 24 06 13
[email protected]
Download