Opdrachtgever: Mevr. van Audekerke Tine Miechielsen S5047818 2FiVe Portfolio Communicatieve en sociale vaardigheden Academiejaar 2009-2010 Katholieke Hogeschool Kempen Begijnendreef 25 2300 Turhout Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 2/30 Inhoudsopgave 1 Theorie ............................................................................................................................. 3 1.1 Tips uit het boek: Paper, project of scriptie .............................................................. 3 1.1.1 Paper project of scriptie ..................................................................................... 3 1.1.2 Onderwerp ......................................................................................................... 5 1.1.3 Documentatie ..................................................................................................... 7 1.2 Notities: theorie ....................................................................................................... 17 1.2.1 Strategieën ....................................................................................................... 17 1.2.2 Tips voor e-mails ............................................................................................. 18 1.2.3 Lezergericht schrijven ..................................................................................... 19 1.2.4 Presenteren van grafiek.................................................................................... 19 2 Opdrachten, kritiek en verbeteringen ............................................................................ 21 2.1 Opdracht 1: mail schrijven ...................................................................................... 21 2.1.1 Kritiek opdracht: mail schrijven ...................................................................... 21 2.1.2 Verbetering opdracht 1 .................................................................................... 21 2.2 Opdracht 2: 10 taaltips ............................................................................................ 21 2.3 Opdracht 3: grafiek bespreken ................................................................................ 25 2.3.1 Kritiek opdracht 3 ............................................................................................ 25 2.3.2 Verbetering opdracht 3 .................................................................................... 25 2.4 Opdracht 4: brief schrijven naar Blairon................................................................. 25 2.4.1 Kritiek opdracht 4 ............................................................................................ 25 2.4.2 Verbetering opdracht 4 .................................................................................... 26 2.5 Opdracht 5: antwoord op opdracht 4....................................................................... 26 2.5.1 Kritiek opdracht 5 ............................................................................................ 26 2.5.2 Verbetering opdracht 5 .................................................................................... 26 2.6 Opdracht 6: uitnodiging op evenement: Bief naar ouders ...................................... 26 2.6.1 Kritiek opdracht 6 ............................................................................................ 26 2.6.2 Verbetering opdracht 6 .................................................................................... 26 2.7 Opdracht 7: uitnodiging op evenement: Brief naar kind......................................... 26 2.7.1 Kritiek opdracht 7 ............................................................................................ 26 2.7.2 Verbetering opdracht 7 .................................................................................... 26 2.8 Opdracht 8: onderwerpskeuze –en afbakening ....................................................... 27 2.9 Opdracht 9: rapport 1: ecologie en transport: de toekomst van elektrische wagens 27 2.9.1 Kritiek opdracht 9 ............................................................................................ 27 2.9.2 Verbetering opdracht 9 .................................................................................... 27 2.10 Opdracht 10: Rapport 2: Money Matters: Communicatie ................................... 27 2.11 Opdracht 11: Portfolio: voorlopige versie. .......................................................... 27 2.12 Woordenlijst ........................................................................................................ 27 3 Individueel Leertraject ................................................................................................... 29 3.1 Zelfmanagementdocument ...................................................................................... 29 3.1.1 Uitslag competence indicator test .................................................................... 29 3.1.2 Werkpunten & tips ........................................................................................... 29 3.1.3 Vacature ........................................................................................................... 29 Bijlagen .................................................................................................................................. 30 Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio 1 p. 3/30 Theorie 1.1 Tips uit het boek: Paper, project of scriptie 1.1.1 Paper project of scriptie 1.1.1.1 Opdracht Paper, project of scriptie met één auteur Als er een scriptie moet worden geschreven, ligt de nadruk van de opdracht meestal op het schrijven van een originele tekst waarbij de volgende elementen een rol spelen: - Oorspronkelijkheid: er moet een persoonlijke probleemstelling (bijvoorbeeld: een casestudy) worden uitgewerkt, die duidelijk wordt geformuleerd en gesitueerd in de inleiding. De inhoud moet het resultaat zijn van persoonlijk onderzoek. Ook de formulering moet persoonlijk zijn. In het besluit moeten de belangrijkste lijnen of de resultaten van het onderzoek als antwoord op de probleemstelling terug te vinden zijn. - Inhoud: er moeten zoveel mogelijk actuele bronnen worden geraadpleegd (per hoofdstuk of deel van de scriptie moeten meerdere bronnen worden gebruikt). De verzamelde gegevens worden tot een nieuw geheel verwerkt, waarbij ieder hoofdstuk logisch wordt opgebouwd en zich in de volledige scriptie correct situeert. - Taal: de tekst moet worden geschreven in een sobere, zakelijke en vlot leesbare stijl. Storende taalfouten halen het niveau van een paper of scriptie naar beneden en hebben meestal een negatieve weerslag op de eindbeoordeling. - Lay-out: het eindproduct wordt in een sobere, maar stijlvolle lay-out afgewerkt met respect voor de timing en de afspraken die werden gemaakt met betrekking tot de gegevens en de formulering ervan op de kaft. - Begeleiding: de scriptie wordt opgesteld onder begeleiding van een promotor aan wie de student op geregelde tijdstippen de vorderingen van zijn scriptiewerk voorlegt. De student blijft echter verantwoordelijk voor zijn scriptie, de uitwerking en het resultaat ervan. In dat perspectief oefent de student allerlei cognitieve, metacognitieve, sociale en affectieve vaardigheden in tijdens het werken aan een paper, project of scriptie. Het begeleidingsproces is een belangrijk deel van het leerproces. - Presentatie: je moet de scriptie mondeling vlot kunnen voorstellen, waarbij de nadruk ligt op je synthetisch vermogen (kun je je tekst op 5 minuten tijd aan een jury of aan een ander publiek concreet voorleggen?), je assertiviteit en je communicatieve vaardigheden. Verder moet je vanuit het onderzoek dat je hebt gevoerd, beschikken over voldoende achtergrond om je onderwerp in een bredere context te situeren en te bespreken. Paper, project of scriptie met meerdere auteurs Krijg je als opdracht een project op te zetten, dan wordt er mestal in team gewerkt. Enkele elementen die hieronder worden voorgesteld, gelden ook voor een scriptie die in groep wordt uitgeschreven. Aangezien je opdracht luidt: een project uitwerken als team, wordt ook de samenwerking in het team opgevolgd en beoordeeld. Het komt er dus op aan op twee fronten te werken: je moet je project tot een goed einde brengen, maar je moet ook het groepsproces in het oog houden. We sluiten hierna meteen ook een aantal tips bij om het project als team van in het begin de goede richting uit te sturen. De volgende elementen spelen bij en project of groepsopdracht een rol. Voor wat de paper-, project- of scriptieopdracht betreft, gelden in de meeste gevallen de regels zoals in 1.2.1. beschreven. Vaak echter is een project een praktische opdracht en ligt de nadruk bijgevolg op het uitwerken van eigen onderzoek, een gevalsstudie of een concreet product. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 4/30 Als dat zo is, moet je vaak gebruikmaken van methodieken die je de vorige studiejaren in meerdere cursussen hebt verworven en die vaak typisch zijn voor je studierichting. Zie je niet onmiddellijk welke weg je uit moet of hoe je welke onderzoeksinstrumenten moet toepassen, dan neem je het best contact op met de vakdocent in kwestie. Moet het resultaat van je project een zelfgemaakt product zijn, zoals een video of een meubel, dan wordt meestal toch de opdracht geformuleerd er een paper bij te schrijven, waarin je de doelstelling, de beschrijving van het onderzoek of de productie beschrijft (de verschillende stappen, de methodiek of de grondstoffen die je gebruikte, de informatiebronnen die je consulteerde, de moeilijkheden die je ondervond, enz.). voor het opstellen van deze paper kun je gebruikmaken van de regels voor een scriptietekst, maar het aantal bladzijden is heel wat kleiner. Voor wat het groepsproces betreft, is het maken van sluitende afspraken voor het werk begint, van cruciaal belang. Het ideale team voor een afstudeerproject bestaat groepsleden die elkaar aanvullen in kennis en interesse en die tegelijk communicatief op elkaar zijn afgestemd. Je kunt de groep als uitgangspunt nemen: in dat geval kies je samen voor een onderwerp dat alle groepsleden interesseert. Ofwel neem je het onderwerp als uitgangspunt en zoek je partners die je interesse delen. Je begint als team met vooraf de doelstelling (wat wil je bereiken?) grondig door te praten zodat alle leden van de groep op dezelfde lijn zitten. Vervolgens overleg je over de planning en de organisatie van het werk naar inhoud, naar methodiek en in tijd. Zo ook maak je afspraken over wie welke hoofdstukken of deelopdrachten voor zijn rekening neemt en hoe de informatie aan elkaar wordt doorgespeeld. Is de projectopdracht gekoppeld aan een stage van slechts een van de groepsleden, dan moeten er concrete afspraken worden gemaakt omtrent het werk dat de stagestudent gaat doen en hoe de informatie nar de andere groepsleden wordt doorgespeeld. Kom geregeld samen met het team: groepswerk en projecten moeten nu eenmaal af en toe worden bijgestuurd en je moet elkaar op de hoogte houden. Spreek vooraf een vaste werkagenda af. Bijvoorbeeld: elke bijeenkomst begint met het voorstellen en doorgeven van nieuwe informatie of de stand van zaken. Vervolgens is er overleg rond de nieuwe stappen die moeten worden ondernomen. Ten slotte wordt de timing bekeken en eventueel aangepast en wordt een nieuwe afspraak vastgelegd. Je bezoekt je promotor of begeleider in principe STEEDS met de hele groep. Op die manier profileer je je duidelijk als groep. Iedereen beschikt over dezelfde informatie en je vermijdt mogelijke conclusies als zou iemand meer werk hebben gedaan dan de andere groepsleden. Doet er zich een meningsverschil of een conflict voor, tracht het dan in eerste instantie met de groep op te lossen. Loopt het echt fout, neem dan met de hele groep zo snel mogelijk contact op met de promotor of begeleider en leg het probleem voor. Het heeft geen zin op het einde van de rit te gaan klagen over wat al eerder aan het mislopen was. Voor de presentatie moeten er duidelijke afspraken worden gemaakt en is enige inoefening niet overbodig: als team moet je perfect op elkaar ingespeeld zijn. 1.1.1.2 Actoren Externe contactpersonen Voor informatie moet je vaak te rade gaan bij bedrijven of instellingen. Voor echte praktijkscripties en –projecten heb je meestal een externe begeleider of vaste contactpersoon nodig. Het heeft meestal niet veel zin om lukraak een aantal brieven rond te sturen met de vraag om informatie of hulp. Veel zinvoller is het te telefoneren, jezelf kort voor te stellen, je scriptie- of projectontwerp kort te situeren, een vraag naar medewerking te Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 5/30 stellen en een afspraak te maken. Je hoort dan meteen wel of je op de juiste plaats bent aanbeland of niet. Vaak vraagt de contactpersoon om je vraag even op papier te zetten. Je kunt dan van de gelegenheid gebruikmaken om je scriptie- of projectontwerp iets uitvoeriger te omschrijven. Vermeld in deze brief dat je over twee weken terugbelt voor een antwoord. Een verzorgde communicatie bij deze contacten leidt vaker tot een positief antwoord; tenslotte steeds je hier ook min of meer op als ambassadeur van je onderwijsinstelling… 1.1.2 Onderwerp 1.1.2.1 Enkele algemene principes Een tweede regel die van belang is bij het bepalen van het onderwerp is rekening houden met de studierichting waarbinnen je je scriptie schrijft of je project uitwerkt. Het onderwerp leunt het best aan bij een van de vakken die in de loop van je opleiding gedoceerd worden. Een derde algemeen punt betreft de opzet, die met je onderwerpskeuze samenhangt. Aangezien de scriptie of het project het resultaat moet zijn van een persoonlijk onderzoek, kies je beter geen al te theoretisch onderwerp. Het is altijd interessant om aansluiting te zoeken met de praktijk. Meer en meer studenten denken trouwens in die richting en opteren ervoor een casestudy (praktijkstudie) op te nemen. Ten vierde kies je beter geen onderwerp dat te zeer gespecialiseerd is, waarover wellicht te weinig documentatie te vinden is, dat uitstijgt boven je capaciteiten of meer dan anderhalf jaar voorbereiding vraagt. Ten vijfde vermijd je onderwerpen die te ruim of te vaag omschreven zijn. Je dreigt dan te vervallen in een product dat een oppervlakkig en nietszeggend overzicht geeft. In je tekst moet je en probleemstelling in de diepte uitwerken. 1.1.2.2 Hulpmiddelen bij de keuze van een onderwerp Hoe ga je nu te werk om een onderwerp te vinden dat je aanstaat en dat kansen biedt voor een interessante uitwerking? Welke methoden zijn er om een interessant vakgebied op het spoor te komen? Door persoonlijke belangstelling. Er is een bepaald probleem of domein dat je al lang boeit en waarover je wat meer zou willen weten. Bijvoorbeeld: een voedingsbedrijf in je buurt draait goed en breidde onlangs uit. Je wilt er graag stage doen of als jobstudent werken; je kent er iemand die in aanmerking komt om als begeleider of promotor van je scriptie of project op te treden… Door het raadplegen van tijdschriften, cursussen, boeken… je gaat naar de bibliotheek en je slaat een aantal boeken of tijdschriften open die je opvallen of interessant lijken. Mogelijk kom je zo een thema tegen dat je boeit of waarover je vragen stelt. Tijdens de lessen vestigen de meeste docenten de aandacht op bepaalde problemen binnen het vakgebied of stellen zelf onderwerpen voor. Door het volgen van de media (actualiteit). Het leven heeft elke dag wat nieuws te bieden. Nieuwsberichten, actualiteitsmagazines, interviews kunnen je gemakkelijk originele ideeën aanreiken, waaruit je een onderwerp kunt distilleren. Door titels van andere scripties of projecten, hoofdstukken uit boeken. Wanneer je er werkelijk geen idee van hebt hoe en onderwerp er zou kunnen uitzien, ga je het best eens kijken naar de onderwerpen die studenten in de vorige jaren hebben gekozen. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 6/30 Door een voorstel van je (toekomstige) promotor. Vaak geven docenten die optreden als promotor of begeleider zelf een onderwerpvoorstel op. Je doet er goed aan het onderwerp even met hem of haar door te praten. 1.1.2.3 Afbakening van het onderwerp Het is niet verstandig om je gekozen onderwerp onmiddellijk in een definitieve titelformulering te willen gieten. Je werkt beter in twee stappen: eerste stap: het vakgebied afbakenen waarover je wilt werken. Je wilt bijvoorbeeld iets doen rond marketing of reclame. Of een onderwerp als ‘personeel in een onderneming of instelling’ interesseert je wel. tweede stap: een specifieke probleemstelling definiëren. Je moet je vakgebied nu zo ver ‘uitzuiveren’ dat je komt tot een eigen gekozen uitgangspunt, dat maar een detail bestudeert van het eerder omschreven vakgebied. Je kunt het gekozen onderwerp afbakenen en tot een probleemstelling herleiden door: het onderwerp te beperken in tijd en/of plaats; het (theoretische) onderwerp toe te passen op de praktijk of een praktijkvoorbeeld; een deelprobleem van het onderwerp te formuleren; een specifiek of persoonlijk uitgangspunt te formuleren (de manier waarop je iets wilt bestuderen). Het blijkt dus dat met het eerste opzoek- en leeswerk het onderwerp langzaam wordt gefilterd, tot het een echte probleemstelling bevat, die slechts een deel van het uitgebreide vakgebied beslaat. Door het lezen krijg je en betere kijk op het onderwerp en ga je je automatisch toespitsen op een deelaspect van het eerste te ruim geformuleerde onderwerp. Een bijkomend hulpmiddel om je onderwerp af te grenzen en precies te formuleren is je uitgangspunt in de vorm van een vraag te formuleren, waarop je in je eindwerk een antwoord zou willen vinden. De definitieve titel formuleer je echter beter niet in vraagvorm. 1.1.2.4 Oriëntering in het onderwerp In een eerste fase oriënteer je je in het gekozen onderwerp; tegelijkertijd zuiver je je onderwerp uit. Dat wil zeggen dat je vat moet krijgen op je probleemstelling door ze zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven. Daartoe bestaan een aantal technieken, die je op weg kunnen zetten naar de definitieve titel. Mogelijkheden om een begin te maken met je onderzoek zijn ‘brainstorming’ en ‘topische vragen’. Brainstorming is een proces gebaseerd op associatie. Op een blanco blad papier schrijf je alles neer wat door het hoofd schiet als je je concentreert op je onderwerp. Het gaat erom zoveel mogelijk facetten van je onderwerp op papier te krijgen. Als eerste bezinning levert dit vaak een voorlopige rubricering op. De methode van de topische vragen bestaat erin het onderwerp als het ware aan een soort kruisverhoor te onderwerpen, zodat alle aspecten die ermee samenhangen, naar voren komen. Je stelt je hierbij standaardvragen, die bij alle onderwerpen kunnen worden gesteld. Voorbeelden zijn: wat is het? Welke eigenschappen, voordelen, nadelen heeft het? Wat zijn de oorzaken, gevolgen? Waaruit bestaat het? Wie of wat is erbij betrokken? Wat is er een voorbeeld van? Met welke middelen gebeurt het? Onder welke voorwaarden gebeurt het?... Een derde middel om je onderwerp beter te leren kennen, is het voorbereidende zoekwerk naar documentatie. Deze werkfase is een overgangsfase naar het eigenlijke zoekwerk en wordt ook wel ‘inlezen in het onderwerp’ genoemd. Het doorsnuffelen van encyclopedieën, vakbladen,, cursussen en handboeken helpt je oog te krijgen voor de Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 7/30 verschillende deelaspecten van je onderwerp. Bovendien raak je thuis in de vakterminologie en kun je na verloop van tijd je onderwerp duidelijker afbakenen: je merkt dan dat het gekozen onderwerp te ruim is, een te onduidelijke probleemstelling bevat of dat de formulering te vaag is. Tijdens het doornemen van de eerste literatuur groei je geleidelijk naar een steeds scherper omlijnd onderwerpsvoorstel, dat uiteindelijk uitmondt in de definitieve titelformulering. Dit voorbereidende werk bij de onderwerpskeuze verloopt meestal nog niet zo systematisch omdat je nog te weinig zicht heb op het onderwerp. Toch leiden de technieken die hierboven werden beschreven, vaak tot een eerste, (uiteraard) voorlopige indeling in hoofdstukken. Bovendien geven ze inzicht in de aanpak van het probleem. Je moet dat beschouwen als een soort studie- of oriëntatieronde, waarin de volgende vragen een eerste, voorzichtig antwoord krijgen: Moet het onderwerp vooral theoretisch benaderd worden of is een praktijkvoorbeeld (casestudy) aangewezen? Kunnen theorie en praktijk niet gecombineerd worden? Vraagt het onderwerp een evolutiebespreking? Zo ja, over welke periode gaat het dan? Welke deelaspecten zijn wel/niet interessant om te worden besproken? Welk soort onderzoek kan mij op het juiste spoor zetten: interview, enquête, literatuuronderzoek, …? Het belang van de oriënteringsfase is zodanig dat wie deze fase overslaat, al gauw merkt dat het verdere werk moeilijk van de grond komt. In deze oriënteringsfase kun je ook starten met het plannen en organiseren van het verdere werk. Wie dat niet doet, heeft geen overzicht en dus geen controle over het werk dat al gedaan werd en nog gedaan moet worden. Een scriptie of project bestaat uit een aantal deelbewerkingen of fasen (oriëntering, zoekwerk, leeswerk en onderzoekswerk, productie) die moeten worden gespreid in de tijd. Dat betekent dat je je werk, zowel op tijdsvlak als op inhoudelijk vlak, moet organiseren. Daarbij moet je er rekening mee houden dat ongeveer twee derde van de voorziene tijd aan verkenning (zoeken en lezen) wordt besteed en de resterende tijd nodig is voor het uitschrijven van de tekst of de productie. 1.1.3 Documentatie 1.1.3.1 Belang zoeken naar documentatie - Het leren van je weg zoeken in een netwerk van informatiediensten; - Contacten leren leggen met onbekenden; - Onderwerp en opzet van scriptie of project leren beter verwoorden; - Het zoekwerk levert resultaat voor scriptie of project zelf op. Vindplaatsen van informatie en documentatie Bibliotheken Onder de vorm van boeken, artikels, foto’s, grafieken, statistieken, cassettes, munten, tekeningen, films, interviews, grammofoonplaten, brieven, notulen, akten, rapporten, onderzoeksverslagen, kranten, brochures, enzovoort. Niet alles wat je in 1 bibliotheek vindt is alles wat er over een bepaald onderwerp te weten valt. Zo kan men ook gebruik maken van interbibliothecair leenverkeer. Waarbij een gevraagd werk nar de aanvragende bibliotheek gebracht wordt en men het werk een Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 8/30 bepaalde tijd mag houden. Hierbij is het wel vereist dat men de juiste referentie kan opgeven. Openbare bibliotheek Voor iedereen beschikbare documenten. Hier vindt je gespecialiseerde literatuur meestal niet. In bepaalde regio’s of steden zal men dit wel vinden. Afhankelijk van de behoeften van die regio of stad. Bv. in Antwerpen is er een rijker assortiment voor opvoeding en onderwijs. Hoe groter de bibliotheek hoe rijker het aanbod van documentatie zal zijn. (groot- en centrumsteden vs. Lokale bibliotheken). Functies: studie, ontspanning, oriëntatie en informatie. Indeling: leeszaal (boeken, tijdschriften, kranten en werken die niet ontleend mogen worden), audiovisuele zaal (dvd’s, cd-roms, dia’s, cassettes) en soms een artotheek (kunstwerken). Veel bibliotheken zijn tegenwoordig op internet bereikbaar via www.bib.vlaanderen.be. Wetenschappelijke bibliotheek - De Koninklijke bibliotheek, voor België gevestigd in Brussel. Deze nationale bibliotheek is de centrale wetenschappelijke bibliotheek van het land, die alle in dat land verschijnende boeken verzamelt. - Universitaire bibliotheken. Zij horen tot de universiteit waaraan ze verbonden zijn. Meestal is er een onderverdeling afhankelijk van de verschillende disciplines. Hier vindt men gespecialiseerde literatuur, die betrekking heft op het vakgebied van de faculteit of afdeling. De documenten zitten verspreid over de verschillende faculteitsgebouwen maar een groot deel van de werken is ook aanwezig in de Centrale Bibliotheek van de universiteit in kwestie. Via deze Centrale Bibliotheek (algemene catalogus) kun je erachter komen waar het gezochte werk zich bevindt. - De bibliotheken van de hogescholen in Nederland en België. Zij bezitten ook wetenschappelijke werken, maar meer praktijk gericht dan op het wetenschappelijk onderzoek. Overheidsbibliotheek Hier vindt men uitvoerige en recente documentatie. Deze bibliotheken zijn gekoppeld aan de verschillende ministeries. Opzoeken van informatie Men gaat beter systematisch te werk als men iets over een onderwerp wil opzoeken. Je raadpleegt het best de catalogi, computer of de microfiches die in de bibliotheken aanwezig zijn. De meest eenvoudigste methode voor het opzoeken is het ‘sneeuwbaleffect’. Je kijkt de bibliografie na die achteraan een werk, artikel of cursus vermeld staat en je probeert deze werken op het spoor te komen. In deze werken vind je achteraan opnieuw een literatuurlijst, wat weer bruikbaar is voor de zoektocht naar het volgende werk; Een methode die meer recente documentatie oplevert is het opzoeken van interessante documentatie via de (gedigitaliseerde) catalogus of microfiches. Bedrijven en organisaties Je kan je ook tot organisaties en handelsondernemingen voor documentatie wenden. Deze documentatiecentra verschaffen informatie en documentatie voor en over de organisatie of het bedrijf. Hier vind je boeken, tijdschriften, jaarverslagen, informatiefolders, catalogi, octrooischriften, …. Ze bieden ook de mogelijkheid om op externe databanken te zoeken. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 9/30 Deze documentatiecentra zijn eerder afgestemd op intern gebruik. Hierdoor zal je dus toelating moeten vragen aan het bedrijf of de organisatie en wordt er met jou een afspraak gemaakt. Rek genoeg tijd uit als je de documentatiecentra raadpleegt. Bibliografische databanken Bij databanken worden gegevens on line of op cd/dvd opgeslagen. Men onderscheidt: Referentie- of abstractdatabanken: refereren aan boeken, rapporten, tijdschriften, jaarverslagen, …. Ze bevatten dus bibliografische gegevens. Hedendaags beschikt elk vakdomein over een eigen databank. Bv. Judit (rechten). Brondatabanken: bevatten geen referenties, maar informatie (zoals cijfers, korte inhoud van boeken, artikels, …) bv. Reuter. Full-textdatabanken: hier vind je niet enkel referenties, maar ook de volledige tekst van artikelen. Ook wetenschappelijke en vakgeoriënteerde artikelen worden verzameld in deze databanken. Bv. Psyrom (psychologie). Via je universiteit of hogeschool kun je in deze databanken toegang krijgen. Het nadeel is wel dat je meestal een forse vergoeding zal moeten betalen. Internet Op internet ligt de informatie voor de hand. Je hebt een vlotte toegankelijkheid van ontzettend veel informatie. Nadelen internet ‘nieuwe’ informatie is schaars; Technische problemen: files op informatiesnelwegen; Onaangepaste zoekstrategie: nodig onderwerp af te bakenen. Ofwel vertrek je vanuit het webadres zelf, ofwel gebruik je met voldoende afbakening termen met een zoekmachine (search engine). Het is hoe dan ook belangrijk dat je de kwaliteit van wat je hebt gevonden, leert beoordelen. Men kan ook twee hulpmiddelen inroepen: zoekrobots en portaalsites. Zoekrobots Welke zoekrobot gebruik ik? Welke trefwoorden gebruik ik? (key words) Site voor zoekrobots: www.recalc.nl/search.html#meta. Een metasearcher is een speciaal soort webrobot. Dit metazoeksysteem zal een ingegeven zoekopdracht doorgeven aan verschillende originele zoeksystemen, waarbij de resultaten getoond kunnen worden per origineel zoeksysteem of in zijn geheel. Bv. www.askjeeves.com Portaalsites/startpagina’s Een portaalsite is een toegangspoort tot de informatie op het internet. Een handige voor studenten is mailserv.cc.kuleuven.ac.be/se_adv_nl.html van de KU Leuven. Hier vind je een verzameling van allerlei interessante bronnen voor je zoektocht naar wetenschappelijk gefundeerde informatie. Zoekstrategieën Catalogi op computers; Steekkaartencatalogus. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 10/30 Zoeken op hoofdwoord (alfabetische hoofdwoordencatalogus of onderwerps- of trefwoordencatalogus) De namen of hoofdwoorden kunnen verwijzen naar een bepaalde discipline of naar een eigennaam. Men moet uitkijken als men samengestelde auteursnamen gebruikt. Zoeken op hoofdonderwerp (systematische catalogus) De wetenschap is onderverdeeld in hoofdonderwerpen, die zich steeds verder vertakken en meer gedetailleerde onderwerpen. Over deze hoofd- en deelonderwerpen kun je informatie opzoeken. Deze indeling wordt in bibliotheken ook gebruikt om alle materialen te ordenen. De nummers en aanduidingen op de rekken duiden aan over welke onderwerpen je op een bepaalde plaats informatie vindt. Er bestaan twee hoofdverdelingen (UDC en SISO). Daarnaast is er ook nog NUGI. UDC (de Universele Decimale Classificatie) wordt over de hele wereld gebruikt. ‘Universeel’: verwijst naar de totale menselijke kennis die men hier poogt onder te brengen. ‘Decimaal’: betekent dat het systeem gebaseerd is op een stelsel van decimale getallen, die een boomstructuur vormen; SISO (Systeem voor de Indeling van de Systematische catalogus in Openbare bibliotheken) wordt gebruikt in plaats van het UDC-systeem voor de openbare bibliotheken. Het is gebruiksvriendelijker; NUGI (Nieuwe Uniforme Genre Indeling) is de meest recente en eenvoudige indeling, maar wordt tot nu toe nog weinig in bibliotheken gebruikt. Gecombineerde/uitgebreide zoekopdrachten Er zijn moeilijkheden bij één enkel trefwoord: Te algemeen dus een grote index als resultaat; Één schrijffout is fataal; Vaktermen omzetten naar gebruikelijke termen (synoniemen gebruiken). Hiervoor gebruiken zoekrobots booleaanse operatoren: dit zijn de woorden OR, AND, NOT en NEAR. Ze worden gebruikt om verbanden te leggen tussen de trefwoorden van je zoekbewerking. Voor deze operatoren worden ook vaak ander tekens gebruikt. Haakjes kunnen ook gebruikt worden voor groeperingen van bv. rekenkundige functies. Om de andere tekens te leren kennen kan je surfen naar de volgende website: www.notess.com/search/features/. Kwaliteitsoordeel Er bestaan moeilijkheden bij de veelheid aan informatie die op het internet te vinden is: Iedereen kan willekeurig iets publiceren op het internet, zonder enige vorm van kwaliteitscontrole; vergelijk dat met wetenschappelijke literatuur, waarvan er bijna steeds een degelijke controle plaatsvindt vooraleer iets gepubliceerd wordt; Veel informatie is commercieel van aard; Veel informatie is verouderd en/of niet meer van toepassing; sommige websites zijn niet geactualiseerd. Vuistregels: Wie heeft de site gemaakt en is de auteur gezaghebbend op dat vakgebied? Wordt de herkomst van feitelijke informatie duidelijk verantwoordt? Wanneer werd een webpagina voor het laatst aangepast? Hoe up-to-date is de site en de informatie waarnaar deze verwijst? Wordt de site goed onderhouden? Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 11/30 Hoe verzorgd is een pagina? Een mooie lay-out en/of navigatie bewijst dat men aandacht geschonken heeft aan de ontwikkeling van de webpagina, wat erop kan wijzen dat men ook aandacht besteedt aan de inhoud. Taalgebruik: verkeerd taalgebruik of een resem tikfouten wijst erop dat de auteur niet veel aandacht besteedde aan de samenstelling van de webpagina. Worden de contactgegevens van de auteur vermeld? Men kan ook een cursus gebruiken: www.kb.nl/detective/. Eigen onderzoek Interview Men kan informatie verkrijgen van personen die van je onderwerp goed op de hoogte zijn. Maar dan moet je wel de juiste personen aanspreken. Je weet welke functie je informant in dat bepaalde bedrijf of die instelling bekleedt en waarom hij de geschikte kan zijn. Je zorgt dat je zijn naam kent. Bij een eerste contact moet je: Je naam duidelijk vermelden; Je motivatie voor het interview aangeven en daarbij de volgende achtergrondinformatie geven: student, wat je studeert, waar, waar je mee bezig bent en wat je informant daartoe kan bijdragen; Vragen of je informant bereid is een interview weg te geven; Een afspraak maken, warbij je je schikt naar de datum en de plaats die je contactpersoon voorstelt; Toestemming vragen om een cassetterecorder te gebruiken als je die nodig hebt. Bij de voorbereiding op het gesprek besteedt je aandacht aan volgende punten: Minimum aan voorkennis en dat je vertrouwd bent met de vaktaal; Vragenlijst opstellen en structuur in brengen. Vooral open vragen; Aanvullende vragen stellen ook al wijken ze af van je vragenlijst; Kritisch luisteren: inspelen op tegenstrijdigheden, onduidelijkheden en hiaten in het gesprek. Slechts in één geval onderbreek je mogelijk de informant: je moet leiding geven en de richting bepalen van het gesprek bv. door middel van een afkapvraag; Belangstelling tonen. Non-verbale communicatie zoals oogcontact, bevestigend of aanmoedigend/vragend knikken. Het moet een interessant gesprek vormen; Goede afsluiting van gesprek. Vraag of hij nog iets wil toevoegen. Voorstellen om uitgeschreven resultaat te laten controleren. Indien anonimiteit of weglatingen gevraagd, deze respecteren. Enquête Hiermee kan men de anonimiteit bewaren en meerdere mensen ondervragen; Grote voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de gegevens; Open vragen: meer tijd voor verwerking maar wel duidelijkheid; Gesloten vragen: minder tijd voor verwerking en snellere bevraging; Voldoende tijd uitrekken; Enkele tips voor het opstellen: o Duidelijke introductie met doel en belang van enquête, manier waarop het moet worden ingevuld en wanneer en hoe het moet worden terugbezorgd; o Rekening houden met de achtergrond van informant (bv. zijn vakjargon); o Korte vragen en zorg ervoor dat ze snel en eenduidig beantwoordt kunnen worden; Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 12/30 o Thematische vragenblokken opmaken en aantrekkelijk en overzichtelijk opmaken; o Voldoende plaats open laten tussen vragen en antwoordmogelijkheden rangschikken voor snellere verwerking; o Vermijd suggestieve vragen en vragen eerst uitproberen; o Kans geven aan informant om antwoorden te motiveren. 1.1.3.2 Lezen van documentatie Onderzoek en beoordeling Primaire en secundaire lectuur Primaire bronnen: al die publicaties waarin voor het eerst een bepaald onderwerp wordt behandeld of een nieuwe vondst of ontdekking wordt beschreven. Het zijn oorspronkelijke studies, basisdocumenten. Bijvoorbeeld verlagen over onderzoek, een originele beschouwing over een onderwerp, octrooischriften, wetteksten, reglementen, brieven, actualia. Secundaire bronnen: publicaties die afgeleid zijn uit de primaire. Bijvoorbeeld naslagwerken, bibliografieën, overzichtartikels, catalogi, repertoria, …. Het is van belang dat secundaire lectuur up-to-date is. Overlappingen zijn mogelijk bijvoorbeeld jaarverslagen, tijdschriften, …. Citaten mogen niet in een secundaire bron verschijnen, enkel in de primaire. Beoordeling op bruikbaarheid en degelijkheid Men moet beschikken over gepaste en degelijke documentatie. Daarvoor is de beoordeling van de documentatie belangrijk. Criteria waarmee je rekening kunt houden: Faam van de auteur, tijdschrift of uitgever: is de publicatie veelvuldig of nooit vernoemd of gebruikt in hand- en leerboeken, cursussen of tijdschriftartikels? Beter vaktijdschriften dan populairdere publicaties nemen. Bepaalde uitgeverijen staan bekend om wetenschappelijke uitgaven; Objectief of subjectief: Bv. een bedrijf zal niet geneigd zijn om zich in zijn eigen blad minder goed voor te doen. Dit heeft de bedoeling om reclame te maken. Daarnaast kan het doel zijn voorlichting te geven. Dit is gebeurt wel zo objectief mogelijk; Actualiteit: recente documentatie gebruiken. Het meest recent zijn recensies en overzichten in vaktijdschriften; Inhoud: de werken die in de literatuurlijst van de publicatie vermeld staan, zijn die representatief voor het onderwerp? Algemeen of specifiek geformuleerd? Logische opbouw? Manipulatie? Vergeten delen of verkeerde voorstelling? Voldoende feitenmateriaal om conclusies correct te maken? Bij het tegenspreken van bronnen moet men uitmaken welke de correcte is. Als je er niet uitgeraakt, melden in je scriptie. Oriënterend of selectief lezen De goede leesmethode gebruiken om de juiste bruikbare informatie te distilleren en alleen die geselecteerde informatie effectief te lezen om ze te gebruiken. ‘De kunst van het overslaan’. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 13/30 In deze fase heb je oog voor volgende punten: 1. Boek: voor- en achterflap voor titel, auteur, uitgeverij, jaar van uitgave, …, inhoudsopgave voor hoofdstuk- en paragraaftitels, register achteraan voor vaktermen, inleiding en besluit; 2. Tijdschriftartikel: voor- en achterflap voor informatie over tijdschrift zelf, redactie en/of auteurs, …, inhoudsopgave, artikel zelf voor biografische gegevens over auteur, begin- en eindparagraaf; 3. Verzamelwerk of –reeks: voor- en achterflap voor redacteur, auteurs, onderwerp andere bijdragen, inleiding en conclusies. Globaal lezen Aandacht geven aan essentie van de tekst. Systematisch te werk gaan door op zoek te gaan naar de sleutelzinnen (signaalwoorden zoeken). Globaal lezen is springend lezen: van de ene sleutelzin naar de andere. Integraal (en kritisch) lezen Grondig lezen, letten op hoofd- en bijzaken, uitdiepen van de informatie. Tip: met pen in de hand. 1.1.3.3 Verwerken van documentatie Een geheel maken van je scriptie: synthetiseren (de hoofdlijnen van een tekst samenvatten in je eigen woorden). Geen plagiaat. Opstellen van een structuurplan Voorlopige inhoudstafel opmaken: Van algemene naar het bijzondere; Theoretische naar illustratieve (toepassingen, voorbeelden); Van het descriptieve naar het evaluatieve: beschrijf of situeer het fenomeen, dan pas beoordelen, voor- en nadelen en eigen mening; Vermijd meer dan drie onderverdelingen: o Alinea’s; o Tussentitels (niet genummerd); o Onderstreep of zet kernwoord in vet. Titels beter niet met lidwoord beginnen, geen zin of vraag, moeten dezelfde vorm hebben; In fasen schrijven Voorbereidende fase: structuur opstellen Kernwoorden noteren, daarna uitschrijven tot zinnen. Daarbij gebruik maken van verschillende bronnen. Eerste fase: inhoud schrijven Zonder na te denken over taal, stijl en logisch verband, inhoud op papier zetten. Tweede fase: structureren, relaties leggen, stileren Lezen, tekststructuur verbeteren. Tekststructuur verstaanbaar maken aan publiek: Een inleidende alinea bij elk hoofdstuk, waarin even wordt verwezen naar het vorige hoofdstuk, waarin het nieuwe hoofdstuk kort aangekondigd of toegelicht wordt en waarin iets gezegd wordt over de opzet en de werkmethode die gebruikt werd. Tip: Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 14/30 korte verwijzing naar je basisbronnen voor het hoofdstuk in kwestie, gebruik van sleutelwoorden; Relaties leggen door gebruik verbindingswoorden afhankelijk van de relatie; Vermijd herhaling woorden door synoniem of verwijswoord; Verwijzingen tussen theorie en praktijk mogelijk; Meerdere zinnen per alinea. Per nieuw idee, nieuwe alinea. Gebruik van signaalwoorden; Ten hoogste één hoofdzin en twee bijzinnen. Variatie! Vermijd lange woorden; Derde persoon enkelvoud behalve woord vooraf, inleiding, besluit en tekstfragmenten. Consequent gebruik. Beperken passiefzinnen. Beperken “men”; Onvoltooid deelwoord: OD HWW HWW ofwel HWW HWW OD; Getallen moeten voluit worden geschreven behalve maat of nummer; Aanduidingen van lengte, oppervlakte, volume, inhoud, gewicht of munt schrijf je in het enkelvoud. Kan ook met afkorting maar met spacie ertussen; Breukstreep wordt schuin geschreven in een doorlopende tekst. Derde fase: nalezen en corrigeren Taalfouten corrigeren. Bij getypte teksten eerst tikfouten daarna de inhoud. Resultaten van een eigen onderzoek inlassen Verschillende stijlen laten samensmelten en herverwerken tot één enkele d.m.v. bv. bijlagen. Beeldmateriaal inlassen Tabellen en figuren worden in de scriptie opgenomen om de informatie concreet en overzichtelijk weer te geven. Je neemt ze in bijlage op wanneer: Het aantal illustraties te groot is; De omvang van een tabel of figuur meer dan één bladzijde beslaat; De lezer dezelfde illustratie meer dan één keer moet raadplegen; De figuur louter illustratief bedoeld is. Indien in bijlage opgenomen: verwijzing in voetnoot. Bespreking van opgenomen illustratie: beschrijving (vaststellingen) en verklaring (duiding, uitleg). Let op met ‘hineininterpretierung’: ga je niet te ver met je interpretatie van het gegeven? 1.1.3.4 Verwijzen naar documentatie Hiervoor bestaat er een bibliografie. Je maakt gebruik van het ‘intellectuele eigendom ‘ van iemand anders. Dit moet je vermelden anders pleeg je plagiaat. In de bibliografie identificeert men de bron. Classificatie van documentatie Referenties en bladzijden van de gebruikte documentatie volledig noteren. Bibliografische gegevens op steekkaart Dit systeem is een efficiënt hulpmiddel om de tekst van het eindwerk met voetnoten en literatuurlijst zonder moeilijkheden af te werken. De steekkaarten worden alfabetisch gerangschikt op naam van de auteur. Volgende gegevens worden genoteerd op iedere kaart: Naam en voornaam van de auteur; Titel van het werk/artikel; Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 15/30 Verdere bibliografische gegevens van het werk of tijdschrift; Verwijsing naar de bibliotheek waar het werk werd aangetroffen; Verwijzing naar de documentatiemap (hoofdstuk); Steekkaartnummer. Op de achterkant kun je de bruikbare of interessante bladzijden van het werk noteren, samen met een kort citaat, cijfergegevens, … Bibliografische gegevens op computer Een bestand aanmaken waarin al je referenties worden opgenomen. Gemakkelijk hierbij is gebruik maken van Access of een andere database met velden als auteur, titel, uitgiftejaar, plaats, uitgeverij, naam uitgeverij, aantal bladzijden, … Bibliografische referentie in de literatuurlijst De literatuurlijst is de lijst van werken dieje voor je scriptie effectief hebt geraadpleegd en gebruikt, hetzij als achtergrondliteratuur, hetzij als effectief verwerkt materiaal. Hij zit helemaal achteraan. Het betreft hier geen lijst voor werken gebruikt voor je scriptie. Hier wordt ook mondeling verkregen informatie via interviews vermeld. Het is alfabetisch opgesteld op naam van de auteur. Daarna volt de titel en andere bibliografische gegevens: die vind je op de kaft en de keerzijde van het eerste of tweede blad in het werk. Boek Referentiegegevens meestal op de kaft en eerste bladzijde van het boek. Voor concrete voorbeelden zie pagina 82 van het boek Paper, project & scriptie. Kranten- en tijdschriftartikel Referentiegegevens van een krant zijn meestal te vinden op de voorpagina en de pagina waarop het artikel staat. Referentieregels van een tijdschriftartikel vind je meestal op de kaft, op de eerste binnenbladzijden en de pagina waarop het artikel staat. Voor concrete voorbeelden zie pagina 83 van het boek Paper, project & scriptie. Bijdrage in verzamelwerk en –reeks In een bijdrage in een verzamelwerk vind je de referentiegegevens meestal op de kaft, op de eerste binnenbladzijden en op de begin- en eindbladzijde van de bijdrage. Bij een bijdrage in een verzamelreeks staan de gegevens meestal op de kaft, de eerste binnenbladzijden van de reeks en op de aflevering van de bijdrage in kwestie. Voor concrete voorbeelden zie pagina 84 van het boek Paper, project & scriptie. Niet-commerciële documentatie Niet-commerciële documentatie kan worden omschreven als die documentatie die niet door een uitgeverij wordt uitgegeven en meestal ook niet in een boekhandel te koop is. Het gaat hier om privé-uitgaven, ze zijn afkomstig van bedrijven of organisaties bv. folders, brochures, verslagen, statistieken, … Hier is geen uitgeverij vermeld. De referentiegegevens vind je meestal op de kaft, voorpagina of de eerste binnenbladzijden. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 16/30 Voor concrete voorbeelden zie pagina 84 van het boek Paper, project & scriptie. Juridische verwijzingen Ze zijn meer gedetailleerder en bevatten nogal wat afkortingen. Hier kan moeilijk een vaste standaardregel gehanteerd worden. Het moet als een primaire bron geciteerd worden. Voor concrete voorbeelden zie pagina 85 van het boek Paper, project & scriptie. Verwijzen naar het internet Je gebruikt hier de gewone verwijzingsregels, eventueel met toevoeging van internetadres. Voor concrete voorbeelden zie pagina 86 van het boek Paper, project & scriptie. Mondelinge informatie Dat gebeurt door de naam, de functie (en het bdrijf of de instelling van je informant) te vermelden, evenals de datum waarop het gesprek plaatshad. Voor concrete voorbeelden zie pagina 87 van het boek Paper, project & scriptie. Bibliografische referentie bij verwerkte literatuur Voet- en eindnotensysteem Toepassing: Bij een moeilijke of weinig voorkomende vakterm gebruikt in je tekst; Verwijzing naar iets dat je reeds eerder in je werk vermeldde of later nog aan bod komt. Er zijn drie verschillen t.o.v. een verwijzing in de literatuurlijst. In een voetnoot: De initialen van de voornaam van de auteur staan voor de familienaam; De uitgeverij wordt niet vermeld; Alleen de gebruikte bladzijden worden vermeld (niet het totale aantal). Deze regels gelden ook voor kranten- en tijdschriftartikels, bijdragen in verzamelwerken en –reeksen, niet-commerciële documentatie en mondelinge informatie. Indien je een juridische bron gebruikt, verwijs je daar in de tekst zelf naar. De vindplaats en publicatiedatum mogen weggelaten worden. bovendien geef je een eerste keer de volledige verwijzing (zonder vindplaats en publicatiedatum) weer en mag je je, als je dezelfde verwijzing herhaalt, beperken tot de omschrijving en de datum. Voor concrete voorbeelden hiervan zie pagina 88 van het boek Paper project & scriptie. Verkorte referenties Het komt erop neer dat je in een tekst geen voet- of eindnoten met een volledige referentie opneemt. Waar verwijzing nodig is, worden tussen haakjes de naam van de auteur, het jaar van uitgave ervan het werk en na een dubbel punt de bladzijde waarop de lezer de vermelde gegevens kan terugvinden. De andere gegevens kan de lezer in de literatuurlijst vinden. Verkorte referenties worden niet vaak gebruikt, dus vraag het aan je opdrachtgever. Verwerkte literatuur Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 17/30 Je gebruikt bronnen maar geeft het weer in eigen woorden. Er zijn twee methoden voor verwijzing naar verwerkte literatuur die complementair moeten worden gebruikt: Een aparte zin inlassen indien je twee bronnen hebt gebruikt in dezelfde alinea. Na die zin komt een nummer die je in de voetnoot terugvindt. In die voetnoot komt dan de volledige referentie. De techniek bestaat erin dat je een voetnoot of eindnoot in een zin inlast. Dat kan echter maar toegepast worden als er in die zin een element wordt opgenomen dat de verwijzing rechtvaardigt of verduidelijkt. Dat kan zijn: o De naam van een auteur of informant; o De titel van een bron of een onderzoek; o Een cijfer (aantal, jaar, percentage, …); o Een aankondiging van een idee, techniek, methode, opsomming, …; o Een uitspraak of mening die niet letterlijk overgenomen wordt. Geen voet- of eindnoten bij de titel plaatsen. Je kan ze ook niet in elke alinea gebruiken. Bibliografische referentie bij een citaat Volgende regels moeten in acht worden genomen: Alleen citeren indien echt noodzakelijk; Duidelijke onderscheiding tussen citaat en tekst: o Tussen twee dubbele aanhalingstekens; o Daarna komt een verwijzing naar de bron; o Interlinie of ander lettertype mogelijk. Citaat te lang: gebruik (…); Indien je de oorspronkelijke bron van een citaat niet vindt: zie pagina 92 van het boek Paper, project & scriptie; Het is een letterlijke overname. Bibliografische referentie bij beeldmateriaal Afhankelijk waarop je de gegevens voor de figuur verzameld hebt, zijn er drie mogelijkheden: Figuur is overgenomen van een andere bron. Vlak onder de figuur een verkorte bronvermelding; Gegevens voor figuur uit verkregen informatie gehaald: verwijzing naar de bron waaruit de gegevens voorkomen; Figuur volledig zelf opgemaakt: de herkomst en vooral de datum vermelden vlak onder de figuur of in de overgangszin. 1.2 Notities: theorie 1.2.1 Strategieën 1.2.1.1 Algemene communicatiestrategie Analyse: Doel: voor wie is de communicatie bedoeld? Doelgroep: heeft o.a. gevolgen voor taalgebruik; Randvoorwaarden: o.a. tijd, deadlines stellen en naleven. 1.2.1.2 Concrete strategie 1. Inhoud afbakenen en materiaal verzamelen; Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 18/30 2. Inhoud structureren: wijze aanpak, aantal hoofdstukken, wijze onderverdeling; 3. Taalcontrole: a. Schriftelijk: leesgericht; b. Mondeling: publiek gericht. 4. Evaluatie: Kritisch zijn (leren doorheen de jaren), aanpassen en verder ontwikkelen. TIMING & PLANNING! Gewenning voorkomen door nieuwe dingen te ontdekken, de dingen op verschillende manieren te bekijken. 5. Eventuele laatste correcties aanbrengen. 1.2.2 Tips voor e-mails 1.2.2.1 Vragen die je jezelf moet stellen voordat je een e-mail verstuurt: - Is het absoluut nodig deze e-mail te versturen? - Is het toch niet handiger om even te bellen? - Wie moet deze mail krijgen en wie niet? - Ben ik zeker dat ik het correcte e-mailadres van de geadresseerde heb? - Is het nodig cc of bcc te gebruiken? - Heb ik een relevante titel bedacht voor deze e-mail? - Is de aanspreking correct? - Is de inhoud van mijn bericht relevant? - Is mijn bericht overzichtelijk opgebouwd? - Heb ik mijn bericht leesbaar geformuleerd? - Is de woordkeuze gepast? - Is de slotformulering gepast? - Heb ik de spelling gecontroleerd? - Heb ik mijn elektronische handtekening toegevoegd? - Heb ik mijn bijlage bij het bericht gevoegd? - Heeft de bijlage een duidelijke naam? - Heb ik de inhoud van de bijlage vermeld? - Staat de bijlage in een voor de ontvanger leesbare versie? - Is de bijlage niet te groot? - Heb ik de bijlage op virussen gecontroleerd? Als je deze vragen overloopt, dan zie je duidelijk: wat voor een brief geldt, geldt ook voor een e-mail. In beide gevallen moet je lezergericht, lezervriendelijk schrijven. Wil je dat doel bereiken, dan moet je zowel aan de vorm als aan de inhoud aandacht besteden. 1.2.2.2 Voorbeelden van de correcte aanspreking, slotformule en ondertekening - Aanspreking: Geachte heer Geachte mevrouw Geachte heer en mevrouw Geachte heer, mevrouw Geachte heer of mevrouw Geachte heer Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 19/30 Geachte mevrouw Geachte heer De Bruyn Geachte mevrouw Claes Geachte docent Geachte docenten - Slotformule Met vriendelijke groet Met vriendelijke groeten Hoogachtend (formeler) - Ondertekening Voornaam + naam Functie/klas Mevrouw Chris De Laet De heer Chris De Laet Bron: Syllabus “TER INFORMATIE”, mevrouw S. van Audekerke. 1.2.3 Lezergericht schrijven 1. Het juiste voornaamwoord: “U” primeert; consequent blijven: niet “we”, “wij” of “ik” door elkaar gebruiken. 2. De juiste tijd: meestal onvoltooid tegenwoordige tijd: zou: niet gebruiken, uitzondering: Private banking. 3. Positief verwoorden, het negatieve achteraan plaatsen; 4. Omslachtige formulering vermijden: niet te lange zin, geen zin met te veel verschillende dingen in. 5. “Nog” vermijden; 6. Bij opsommingen: parallelle opbouw: in de verschillende punten, dezelfde zinsbouw gebruiken als de andere. 1.2.3.1 Controle, tips - Concrete vragen sterkere onderhandelingspositie; - Kan je in woordkeuze nog meer variëren? - Doorgaan – plaatsvinden: aan elkaar wanneer er moeilijkheden kunnen opduiken; - Liever actief dan passief schrijven; Bijlage: “in bijlage vindt u …” of “In de bijlage kunt u lezen dat …”. 1.2.4 Presenteren van grafiek 1. Begroeting; 2. Inleiding/aanleiding/context schetsen: bv. ik ga vandaag praten over … 3. Toelichting grafiek: a. Zeggen waarover het gaat: periode en wat het betreft; Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 20/30 b. Zeggen of interpreteren wat men ziet: beperken bv. ik beperk me tot… laten zien wat het oorspronkelijk was; indien verwerkt: voor & na presenteren en uitleggen waarom. c. Verklaren hoe de evolutie tot stand komt bv. fusieplannen, ontslagen… kan niet altijd! d. Tendens zien bv. 80% van de Belgen heeft internet maar ze stijgt nog steeds. 4. Slot: vragen? 1.2.4.1 Verschil tussen presentatietekst en rapporttekst - Rapport is zonder tussenzinnen bv. “zoals u ziet…”; - Rapport is afstandelijker; - Beide: je mag niet met de deur in huis vallen. Omdat de grafiek een resultaat is van een studie, maakt men gebruik van een inleiding; - Beide: lezergericht schrijven; - Geen ontkenningen gebruiken. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 21/30 2 Opdrachten, kritiek en verbeteringen 2.1 Opdracht 1: mail schrijven Zie bijlage 1 2.1.1 Kritiek opdracht: mail schrijven - Het vak vermelden in onderwerp; BIN-normen toepassen; Samengaan voorstelling bv. als tweedejaar studente… wil ik mijn studies goed plannen dit jaar; Lezergericht: “u”-gebruik; Vermeldingen: o “Dank bij voorbaat”; o “Met vriendelijke groeten”. Slotzin: verwacht antwoord: deadline & eventuele motivatie voor die deadline. 2.1.2 Verbetering opdracht 1 Zie bijlage 2. 2.2 Opdracht 2: 10 taaltips 1. Schrijf actief: OK! De leerkracht kijkt het examen na. TE VERMIJDEN Het examen wordt nagekeken door de leerkracht. De eerste zin staat in de actieve vorm. De nadruk ligt op de persoon die de handeling uitvoert. Daardoor is die zin levendiger dan zin 2. De tweede zin is geformuleerd in de passieve vorm. Er staat een bepaling met ‘door’. Wanneer je zo’n passieve vorm te vaak gebruikt, krijg je een onpersoonlijke en saaie tekst. In bepaalde gevallen is de passieve vorm wél nuttig: - als de handeling benadrukt moet worden in plaats van de handelende persoon: ‘De brief wordt deze week verstuurd.’ Het is in belangrijk wanneer dat gebeurt, niet wie dat doet. - als de handelende persoon niet bekend of belangrijk is: Er is alweer een ruit ingegooid. - als de handelende persoon niet belangrijk is: Aan leerlingen worden tegenwoordig hoge eisen gesteld. - als variant voor actieve zinnen met het nietszeggende ‘men’ of ‘ze’: Men beweert dat de wereld volgend jaar zal vergaan -> Er wordt beweerd dat de wereld volgend jaar zal vergaan. Bron : http://www.sintcordula.be/Taaltips/taaltipokt08.html 2. Over sinten, kerstmannen en –missen: De naam van de heilige Sint-Nicolaas én zijn naamdag op 6 december spellen we met een hoofdletter. - Sinterklaas Iemand die Sint-Nicolaas voorstelt, is een sinterklaas of sint. In samenstellingen schrijven we altijd een kleine letter. sinterklaasfeest Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 22/30 Hetzelfde geldt voor de kerstman Als de sprookjesfiguur bedoeld wordt, schrijven we een hoofdletter. - Kerstman Iemand die zich voordoet als de Kerstman, is een kerstman. Kerstmis – kerstmis Kerstmis is het kerkelijke feest. De mis die bij die gelegenheid opgedragen wordt, is de kerstmis. In samenstellingen schrijven we altijd een kleine letter. kerstboom, kerststal, kerstvakantie, kerstmis Bron : http://www.sintcordula.be/Taaltips/taaltipdec08.html 3. In-/on- voorkeuren: De prefixen in- en on- betekenen hetzelfde. Er is niet speciaal voorkeur voor één van beide vormen. Toch blijkt dat sommige combinaties ermee al of niet de voorkeur krijgen. Hieronder volgt een lijst met de vormen die de voorkeur krijgen, d.w.z.: de vormen die het meest voorkomen. Die lijst is gebaseerd op tellingen. Wat het meest voorkomt, krijgt de voorkeur. De onderstaande lijst is verre van volledig. - Voorkeur on-: Onacceptabel, onattent, onofficieel, onsociabel - Voorkeur in-: Incoherent, inefficiënt, inflexibel, informeel, instabiel - Geen voorkeur: inconstitutioneel / onconstitutioneel, indiscutabel / ondiscutabel Bron : http://users.skynet.be/peter.motte/vertaalbureau.motte/inonvoorkeuren.htm 4. Bedrijfsnamen zijn of haar Bij bedrijfsnamen wordt meestal het bezittelijk voornaamwoord zijn gebruikt: 'Philips presenteert zijn jaarcijfers' is dus juist. - Bedrijfsnamen fungeren namelijk als het-woorden, “zijn”: het Philips van de twintigste eeuw, het Prisma van de toekomst, het Greenpeace uit de beginjaren. - In sommige gevallen zit er in de bedrijfsnaam een herkenbaar de-woord, “haar” (soms “zijn”). Het is daarom 'De Sdu is de uitgever van het Groene Boekje' (de u in Sdu staat voor uitgeverij) en 'De KNVB was tegen de invoering van het betaald voetbal.' Bij dergelijke (afgekorte) bedrijfsnamen is het soms lastig om het goede verwijswoord te kiezen. Als u de gebruikt, is het verwijswoord afhankelijk van het geslacht van het hoofdwoord: De Sdu heeft haar website vernieuwd. (uitgeverij is een vrouwelijk woord) De KNVB legt soms sancties op aan zijn leden. (bond is een mannelijk woord) - Namen van banken roepen vaak twijfels op: is het de Postbank en haar klanten of de Postbank en zijn klanten? Het antwoord luidt dat beide vormen juist zijn. Bank is volgens alle hedendaagse naslagwerken zowel mannelijk als vrouwelijk (in oudere naslagwerken staat het als vrouwelijk woord vermeld). U kunt dus zelf een keus maken tussen de bank en zijn cliënten en de bank en haar cliënten. Zie ook ons advies over woordgeslachten. - Veel bedrijven hebben bv of nv in hun naam staan. Dit heeft geen invloed op het verwijswoord, omdat de naam van het bedrijf (bijvoorbeeld Philips) de kern is; die kern is van belang voor de keuze van een verwijswoord. Juist is dus: 'Philips N.V. presenteert zijn jaarcijfers.' Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 23/30 Bron : http://www.onzetaal.nl/advies/bedrijfsnaam.php 5. Voorzetsels Voorzetsels en het bijwoord er, daar, hier of waar worden aaneengeschreven (ervan, daarop, hiernaast, waarmee, etc.), maar een voorzetsel dat onderdeel is van een werkwoord, mag niet vast aan andere 'kleine woordjes'. In het genoemde vb gaat het om het werkwoord uitgaan (de constructie is: uitgaan van iets). Het voorzetsel uit is onderdeel van het werkwoord en mag daarom niet aan andere voorzetsels of bijwoorden worden verbonden. Enkele andere voorbeelden ter verduidelijking: Ik ben er bekaaid van afgekomen.(Toelichting: het werkwoord is afkomen, dus af mag niet vast aan van.), Ik ga ervandoor.(Toelichting: het werkwoord is gaan; alle andere woordjes mogen aan elkaar). Ik bel hem daarover op.(Toelichting: het werkwoord is opbellen, dus op mag niet vast aan daarover.) Heb je hierover ingezeten?(Toelichting: het werkwoord is inzitten, dus in mag niet vast aan hierover.) Of een voorzetsel onderdeel is van het werkwoord, hangt af van de betekenis. Vaak zult u dit in een woordenboek moeten nazoeken. Hieronder volgen een aantal veelvoorkomende combinaties: erdoorheen praten, erin opgaan,ernaartoe gaan, eronderdoor gaan, erop afkomen, erop ingaan, eropna houden, eropuit zijn, gaan, trekken, ertegenaan gaan, ertussendoor lopen, ertussenuit knijpen, ervanaf vliegen, ervan afzien, ervanlangs geven, langs elkaar heen praten (elkaar is geen voorzetsel), om zich heen kijken. Een lastig geval is eruitzien. Dit staat als één woord in het Groene Boekje, maar het kan niet als één woord gebruikt worden in een zin als 'Ik ben benieuwd hoe de euro zal eruitzien.' Wel mogelijk zijn 'Ik ben benieuwd hoe de euro er zal uitzien' en 'Ik ben benieuwd hoe de euro eruit zal zien.' Omdat dit zo'n lastig geval is, dat zich bovendien afspeelt op het kruispunt van spelling en grammatica, lijkt het ons het best de in het Groene Boekje genoemde spelling als één woord over te nemen. Combinaties van drie voorzetsels en er, daar, hier of waar worden bij voorkeur gesplitst in twee tweetallen: ervan opaan kunnen, eraan onderdoor gaan. Dit geldt niet voor erop vooruitgaan, omdat vooruitgaan hier één werkwoord is. Bron : http://www.onzetaal.nl/advies/ervanuit.php 6. (Geen) streepje De regel in het Groene Boekje is dat in woordgroepen met een cijfer (zoals 1 april en 50 euro) de spatie blijft staan als er nog een woord aan wordt geplakt: 1 aprilgrap, 50 eurobiljet. Veel mensen zijn niet zo gelukkig met deze regel: bij meervouden als 50 eurobiljetten en 5 decembercadeautjes zou er zelfs verwarring kunnen ontstaan. Is bijvoorbeeld in een zin als 'Er zijn 50 eurobiljetten gestolen' bedoeld dat er biljetten van 50 euro zijn gestolen, of zijn er 50 biljetten – waarvan de waarde niet genoemd wordt – gestolen? Ook veroorzaakt deze regel lastig leesbare zinnen als 'Zij heeft een verzameling van 318 45 toerenplaten.' Ook lastig zijn combinaties als 1040-norm naast 1040-urennorm. Volgens het Groene Boekje moet er wél een streepje in 1040-norm, maar niet in 1040 urennorm. In het Witte Boekje wordt het streepje in combinaties als 1-aprilgrap, 50-eurobiljetten, 5decembercadeautjes, 45-toerenplaten en 1040-urennorm gehandhaafd, zodat direct duidelijk is dat de eerste twee delen betrekking op elkaar hebben. In 'Er zijn 50-eurobiljetten Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 24/30 gestolen' is direct duidelijk wat er bedoeld is ('biljetten van 50 euro'). Bovendien hoeft er geen onderscheid gemaakt te worden tussen bijvoorbeeld 1040-norm en 1040-urennorm. Bron : http://www.onzetaal.nl/advies/aprilgrap.php 7. Aaneenschrijven van telwoorden We schrijven een getal in één woord, tot en met het woord duizend. Na het woord duizend volgt een spatie. De woorden miljoen, miljard,biljoen enz. schrijven we los. Twee, twintig, tweeëntwintig, tweehonderd, tweehonderdtweeëntwintig, tweeëntwintighonderd, tweeduizend tweehonderdtwintig, twee miljoen tweehonderdtwintigduizend, tweehonderdtweeëntwintig Rangtelwoorden in woorden worden op dezelfde manier geschreven. de tweede, de twintigste, de tweeëntwintigste, de tweehonderdste, de tweehonderdtweeëntwintigste, de tweeduizend tweehonderdtwintigste, de twee miljoenste, de twee miljoen tweehonderdduizendste, de twee miljoen tweehonderdduizend tweehonderdtweeëntwintigste Een rangtelwoord dat we met een cijfer schrijven, gevolgd door e of door ste/de, krijgt geen apostrof. 1e, 1ste, 3e, 3de, 105e, 105de De teller en de noemer van een breuk schrijven we los, behalve als die deel uitmaakt van een meerledige samenstelling. twee derde van de bevolking, twee zesden van deze taart (twee stukken die ieder één zesde zijn), een tweederdemeerderheid, een driekwartsmaat Bron : http://woordenlijst.org/leidraad/6/9/ 8. Verkleinwoorden – Franse grondwoorden Als het Franse grondwoord eindigt op een medeklinker t of d die we niet uitspreken, voegen we -je toe. Het verkleinwoord wordt wel uitgesproken met /tjə/. colbert – colbertje, biscuit – biscuitje, boulevard - boulevardje Opmerkingen: - Sommige van deze woorden kunnen ook worden uitgesproken met t aan het eind, bijvoorbeeld restaurant. Dat heeft geen consequenties voor de spelling. - Als we afbreken, gaat alleen -je naar de volgende regel. colbert·je, restaurant·je Bron : http://woordenlijst.org/leidraad/15/3/ 9. Initiaalwoorden Als het grondwoord een initiaalwoord*, een letter, een cijfer of een symbool* is, gebruiken we een apostrof in het verkleinwoord. cd'tje, A4'tje, s'je, m'etje Letterwoorden* en verkortingen* worden behandeld als gewone grondwoorden. We hechten het achtervoegsel vast aan het woord. radar – radartje, cd-rom - cd-rommetje, prof – profje, demo – demootje Een letterwoord met een hoofdletter krijgt een apostrof voor de uitgang van het verkleinwoord. de FAQ'jes, een Benelux'je Bron: http://woordenlijst.org/leidraad/15/4/ Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 25/30 10. Afleidingen Als het grondwoord een letter, cijfer, symbool* of initiaalwoord* is, gebruiken we een apostrof om een meervoud, een bezitsvorm*, een verkleinwoord* of een andere afleiding* te vormen. NCRV's eerste uitzendingen, sms'jes, sms'en, zij sms't, wij sms'ten, ze hebben ge-sms't, email, e-mailtjes, e-mailen, ze hebben ge-e-maild, gsm's, gsm'etje, tv'loos Opmerkingen: - De achtervoegsels* -achtig, -dom, -heid en -schap verbinden we met een streepje. Andere achtervoegsels met een apostrof. VTM-achtig, 65+-dom, AOW'er, 2'tjes - Een voorvoegsel wordt aan een letter, cijfer, symbool of initiaalwoord verbonden met een koppelteken: al dat ge-sms tegenwoordig, ge-e-maild Bron: http://woordenlijst.org/leidraad/6/4/ 2.3 Opdracht 3: grafiek bespreken Zie bijlage 3. 2.3.1 Kritiek opdracht 3 - Vertellen waar je grafiek gevonden hebt; “dit is een grafiek” foute verwijzing; Letten op gebruik van komma’s; Letten op zinsopbouw; Schrijffout “zomen”; Concretere verwijzing van “ze”; “Op hetzelfde moment” i.p.v. “Tegelijkertijd”; “jaar” i.p.v. “jaren”; Synoniemen gebruiken voor grafiek. Indien het kan, concreter maken; “opnieuw” i.p.v. “terug”; Recentere grafiek gebruiken. 2.3.2 Verbetering opdracht 3 Zie bijlage 4. 2.4 Opdracht 4: brief schrijven naar Blairon Zie bijlage 5. 2.4.1 Kritiek opdracht 4 - Geen kenmerk nodig; BIN-normen toepassen; Onderwerp: niet “betreft”, “referentie”, “onderwerp”. Ref. kan nog; Inhoud: o Aanleiding; o Wensen; o Verwachte actie; o Slotformulering: Handtekening; Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio - p. 26/30 Naam; Functie. Spelling! 2.4.2 Verbetering opdracht 4 Zie bijlage 6 2.5 Opdracht 5: antwoord op opdracht 4 Zie bijlage 7. 2.5.1 Kritiek opdracht 5 - Kenmerk: vet en in kleine letters, hier hoeft men geen “uw kenmerk” in te vullen; Datum: jaar – maand – dag. 2.5.2 Verbetering opdracht 5 Zie bijlage 8. 2.6 Opdracht 6: uitnodiging op evenement: Bief naar ouders Zie bijlage 9. 2.6.1 Kritiek opdracht 6 - Foutief gebruik “wij zijn een bedrijf”; Voltooide deelwoorden juist vervoegen; Promoties deel je uit, niet mee; Gebruik maken van signaalwoorden; Leestekens! Lezergericht formuleren o.a. meer actief schrijven i.p.v. passief; In woordkeuze en zinsbouw variëren. 2.6.2 Verbetering opdracht 6 Zie bijlage 10. 2.7 Opdracht 7: uitnodiging op evenement: Brief naar kind Zie bijlage 11. 2.7.1 Kritiek opdracht 7 - Verkeerd geïnterpreteerd. 2.7.2 Verbetering opdracht 7 Zie bijlage 12. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 27/30 2.8 Opdracht 8: onderwerpskeuze –en afbakening Groep van 2 personen: Jessie De Paus (bijlage 13) en Tine Miechielsen (bijlage 14). 2.9 Opdracht 9: rapport 1: ecologie en transport: de toekomst van elektrische wagens Rapport 1 en presentatie: zie bijlage 15. 2.9.1 Kritiek opdracht 9 - Hand-outs als bijlage opnemen. Bibliografie: stijlwijzer raadplegen. Besluit: belangrijkste elementen nog eens aanhalen en dan eventueel een persoonlijke mening verwoorden. Niet overdrijven met gebruik: enerzijds – anderzijds. Bronnen in tekst volledig geven bv. een rapport uit De Tijd + titel. Omslachtige formuleringen vermijden. Meer duidelijke omschrijvingen. Bij elk deel ene intro. Aan het einde van elk deel een outro. Geen afkortingen voor bv. meter, kilometer, minuten, …, werkt verwarrend. 2.9.2 Verbetering opdracht 9 Zie bijlage 16. 2.10 Opdracht 10: Rapport 2: Money Matters: Communicatie Zie bijlage 17. 2.11 Opdracht 11: Portfolio: voorlopige versie. Zie bijlage 18. 2.12 Woordenlijst Vacature.com: Contesteren ------------------------------------------------------------------ betwisten, bestrijden Holistisch------------------------------------------ leer van de primaire waarde van het geheel Menner ----------------------------------------------------------------------voerman, wie bestuurt Intermediair---------------------------------------------------------------------------- bemiddelend Toeschietelijke stemming ---------------------------------------- tegemoetkomend, welwillend De Tijd: Notoir ----------------------------------------------------------------------------- algemeen bekend Valoriseren--------------------------------------------------------------------------------- verkopen De verzekeringswereld: Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 28/30 Paradigma ---in het algemeen een patroon met naast varabele ook één of meer constante factoren. Hier bedoelt men: een in de gedragswetenschappen toegepaste empirische methode. Empirisch ----- gebleken uit experimenten, niet gebaseerd op theoretische onderbouwing Kalibreren---------- het vergelijken van een systeem of apparaat met een standaard om de eigenschappen vast te stellen. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 29/30 3 Individueel Leertraject 3.1 Zelfmanagementdocument Zie bijlage 19. 3.1.1 Uitslag competence indicator test Zie bijlage 20. 3.1.2 Werkpunten & tips Zie bijlage 21. 3.1.3 Vacature Zie bijlage 22. Tine Miechielsen 2FiVe Communicatieve & sociale vaardigheden: Portfolio p. 30/30 Bijlagen 1. Opdracht 1: mail schrijven. 2. Verbetering opdracht 1. 3. Opdracht 3: grafiek bespreken. 4. Verbetering opdracht 3. 5. Opdracht 4: brief schrijven naar Blairon. 6. Verbetering opdracht 4. 7. Opdracht 5: antwoord op opdracht 4. 8. Verbetering opdracht 5. 9. Opdracht 6: uitnodiging op een evenement: brief naar ouders. 10. Verbetering opdracht 6. 11. Opdracht 7: uitnodiging op een evenement: brief naar kinderen. 12. Verbetering opdracht 7. 13. Opdracht 8: onderwerpskeuze –en afbakening van Jessie de Paus. 14. Opdracht 8: onderwerpskeuze –en afbakening van Tine Miechielsen. 15. Opdracht 9: rapport 1: ecologie en transport: de toekomst van elektrische wagens. 16. Verbetering opdracht 9. 17. Opdracht 10: Rapport 2: Money Matters: Communicatie. 18. Opdracht 11: portfolio: voorlopige versie. 19. Zelfmanagementdocument. 20. Uitslag competence indicator test. 21. Werkpunten en tips. 22. Vacature. Tine Miechielsen 2FiVe