Preek Bethelkerk 18 mei 2014 Schriftlezing: Deuteronomium 6, 20-25; Marcus 10, 13-16 Tekst: Marcus 10, 14 Gelegenheid: Doop Nathaniël Ji-Yeung Liu-Marks --------------------------------------------------------------------------------------------------Gemeente van de Heer Jezus Christus, lieve doopouders, Marcus vertelt: ”De mensen probeerden kinderen bij Jezus te brengen om ze door hem te laten aanraken, maar de leerlingen berispten hen. Toen Jezus dat zag, wond hij zich erover op en hij zei: “Laat de kinderen bij mij komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij”.” Vanmorgen zijn het Charlotte en Ching die hun zoon hier in de kerk binnendragen om gedoopt te worden. Ze brengen hun pasgeboren kind bij Jezus, zoals ze gedaan hebben met hun eerste zoon, Milo. Bij zijn Hemelvaart, wat we over een paar weken vieren, zegt Jezus tegen zijn leerlingen dat ze erop uit moeten gaan om mensen tot zijn leerlingen te maken. En het teken waaraan je weet dat iemand bij Jezus hoort is de doop. In oudere kerken zie je vaak het doopvont bij de ingang van de kerk staan. Dat is niet voor niets. Door de doop hoor je bij Jezus, door de doop wordt je lid van de kerk. Door de doop kom je de kerk binnen. Dat kan als kind, het kan als volwassene. Bij de doop hoort de belijdenis dat je Jezus Heer van je leven wilt laten zijn. Jezus is Heer – zo zeiden de eerste christenen dat al. Dat is een belijdenis. Een kind, een pasgeboren baby kan die belijdenis niet doen. Daarom doen zijn ouders het, zoals Charlotte bij de doop van Milo haar geloof in het midden van de gemeente heeft beleden. We dopen een kind en we hopen vurig dat dit kind laten wanneer hij volwassen wordt met zijn eigen belijdenis zijn doop bevestigt. We lezen het evangelie waarin Jezus roep klinkt: “Laat de kinderen tot mij komen”. 1 Al vanaf de kerkvader Tertulianus, zo’n 200 jaar na Christus, horen we dat juist dit evangelie als doopevangelie gelezen wordt. Ik denk dat jullie als doopouders in dit evangelie ‘laat de kinderen tot mij komen’ iets herkennen van jullie eigen verlangen om jullie kind te laten dopen. Wat is dat dan, die doop, wat voor geheim ligt daarin opgesloten? Dat vraag ik ook altijd aan de doopouders. En meestal valt er dan even een stilte: hoe moet je dat nu onder woorden brengen. En dan wordt er zoiets gezegd als: ons kind is een geschenk, en we willen dat het bij God hoort; we zijn dankbaar en vertrouwen het aan God toe. We willen een zegen over het leven van ons kind. Zoals geloven een geheim is, zo is het ook met de doop. Wanneer je een kind krijgt dan besef je iets van het wonder dat leven is. Je beseft hoe weinig grip je zelf op het leven hebt: Het wordt je in de schoot gegeven. Het evangelie van Jezus en de kinderen kent twee spitsen: Jezus openheid naar kinderen toe en zijn zegening van hun onbevangen leven. Én zijn oproep aan volwassenen om zich als een kind open te stellen voor het koninkrijk van God. Jezus openheid naar kinderen blijkt wanneer hij zich opwindt wanneer zijn leerlingen de kinderen bij hem weg willen houden. Ter verdediging van zijn leerlingen moet ik opmerken dat kinderen in die tijd niet erg meetelden in het leven van volwassenen. De leerlingen van Jezus ergeren zich wanneer de mensen, midden in een geloofsgesprek van Jezus met de Farizeeën, hun kinderen naar Jezus toe duwen. Maar Jezus ziet dat anders. Vanaf het begin van zijn optreden roept hij mensen op om de weg naar God te zoeken. Hij zegt steeds dat het koninkrijk van God aanbreekt en dat mensen zich moeten bekeren en weer gaan leven zoals God het bedoeld heeft. Tegen armen zegt hij dat het koninkrijk voor hen bestemd is, zieke mensen geneest hij en vergeeft hij hun zonden, en vermoeide en belaste mensen geeft hij uitzicht op een toekomst. 2 In zijn woorden en zijn daden zie je het koninkrijk oplichten waarvan hij spreekt. Er gebeurt wat in de profetieën wordt aangekondigd: een ommekeer van alle dingen. Het koninkrijk van God is een koninkrijk van de omgekeerde orde. Dáárin past ook een open oog voor kinderen die geen aanzien, geen macht hebben, die geen kennis van God hebben, die alleen maar kind zijn. God neemt hen zoals ze zijn, in alle onbevangenheid, op in zijn koninkrijk. Daarom strekt Jezus zijn armen wijd open voor alle kinderen die bij hem worden gebracht. Hij legt hen de handen op en zegent hen. Voor zulke kinderen is het koninkrijk van God bedoeld. Zij kunnen het niet verwerven uit eigen kracht. Daarom klinkt de oproep aan de volwassenen: “wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan”. Dat is het tweede deel van dit evangelie. Dat gaat over ons, volwassenen. Worden als een kind, om Gods koninkrijk binnen te kunnen gaan: wat wordt ermee bedoeld? Volwassenen kunnen niet terug naar hun kindertijd. Soms verlangen we daar wel naar. Naar de onschuld, de naïviteit – toen geluk nog heel gewoon was. Sommigen verlangen of dromen over het goede gevoel van vroeger. En soms zouden we best graag terug willen. Maar de onschuld van de kindertijd hebben volwassenen achter zich gelaten. Wie zoekt naar een naïef kindergeloof zonder alle vragen die bij het volwassen bestaan horen, loopt de kans kwijt te raken waar het om gaat. Geloven als een kind is iets anders als een kinderachtig geloof. Geloven wordt dan iets wat zich buiten de werkelijkheid van alledag afspeelt. Een geloof voor het fijne gevoel, maar naast de wereld waarin we dagelijks leven En dat wordt door Jezus zeker niet bedoeld. Er is geen weg terug uit de volwassenheid. Maar wat wordt er dan bedoeld? Hoe kun je worden als een kind om het koninkrijk van God binnen te gaan? 3 Wat Jezus hier naar voren haalt is het onbevangen vertrouwen waarin kinderen staan. En de opgave voor volwassen mensen is om vanuit dit basisvertrouwen in God te leven, midden in de volwassen wereld met al haar vragen en angsten. Om zo het kindschap van God te bewaren. Mensen die volwassen worden maken keuzes in hun leven. Ten goede en ten kwade. Als volwassen mens probeer je greep te krijgen op het leven, op alles wat je overkomt of wordt aangedaan. Om in dat hele gebeuren te blijven geloven als een kind is een grote opgave. Wij zien in kinderen vaak de toekomstige volwassene, Jezus ziet in volwassenen het verlorengegane kind. Ten diepste gaat het om de overtuiging dat alles wat wij tot stand brengen, wie we als mens geworden zijn ons niet bij het koninkrijk brengt. Het is het geloof dat wij mensen niet uit onszelf het pad naar God kunnen effenen, dat wij met lege handen staan en alleen maar kunnen bidden: Abba Vader. In de traditie van Israel betekent dit het einde van alle gerechtigheid die een mens zelf verwerven kan. Worden als een kind betekent – evenals een kind zijn: afstand doen van al ons aanzien, onze macht, onze goede geloof, onze eigen meningen. Het is de moed hebben om klein te durven zijn voor God en vol vertrouwen je leven uit handen geven. Zoals Jezus zelf heeft gedaan. Hij heeft in zijn leven vertrouwd op God tot op het einde toe. De apostel Paulus schrijft over de doop: Omdat Jezus voor ons gestorven is, sterft onze oude mens met hem; omdat Jezus vanuit de dood is opgestaan, staan wij op met hem tot nieuw leven. Dat is dopen: ondergaan en opstaan! Het doopwater is daar een teken van. Het water is het teken van sterven en opnieuw beginnen. Je wordt schoongewassen, je mag opnieuw beginnen met God. 4 Bekering tot het koninkrijk van God is zo: worden als een kind. Vertrouwen op God die met ons gaat en ons in al ons doen en laten draagt als een moeder haar kind. Wij mensen zijn bedoeld voor het koninkrijk van God. We zijn bedoeld voor een leven waarin iets doorstraalt van Gods liefde en nabijheid. Jullie als doopouders mogen de kinderen die jullie geschonken zijn die liefde laten zien. Dat is een hele opgave maar ook een groot voorrecht. Dat we vandaag de naam van deze kinderen verbinden aan de naam van God betekent dat zijn liefde ook voor hen bedoeld is. Zo wensen we jullie Gods zegen mee op de levensweg die jullie samen gaan. Amen. 5