Blauwe Storm

advertisement
informatie voor leerkrachten
EEN ENORME ZWERM VOGELS
Drie meisjes delen een groot geheim. In de verte rommelt een zwaar onweer: het startsein voor een
betoverende krachtmeting. Blauwe Storm van choreograaf Randi De Vlieghe is een spannende
dansvoorstelling voor kinderen vanaf 6 jaar, maar dankzij de pure bewegingstaal minstens even
intrigerend voor een volwassen publiek. Uitgangspunt is het moment vlak voor je uitbarst in lachen of
in razernij. Een gevoel van opwinding dat zo overweldigend is, dat je het zou willen vastpakken, naar
een immens plein lopen en het loslaten als een enorme zwerm vogels. Een voorstelling waarbij je
onmogelijk stil kan blijven zitten.
Choreograaf Randi De Vlieghe heeft al een lange geschiedenis bij fABULEUS. Hij maakte er vier
jongerenproducties, een sociaal-artistiek project, een solo en nu dus een dansvoorstelling met drie
jonge professionele danseressen. Voor zijn eigenzinnige en veelzijdige bijdrage aan het jeugdtheater
in Vlaanderen kreeg hij in 2009 de Vlaamse Cultuurprijs. “Een bevlogen choreograaf, danser,
theatermaker én persoonlijkheid. Zijn stijl houdt het midden tussen zwierig theater en ontwapenende
dans en steekt zowel de jongeren op het podium als die in de zaal aan.” Aldus de lovende woorden
van de jury. Intussen richtte hij zijn eigen collectief op, met de exotische naam Moldavië. Hoewel
Randi meestal het raakvlak opzoekt tussen dans en theater kiest hij voor dit project resoluut voor
dans, dans en nog eens dans. Spannend.
fABULEUS is een professioneel theater- en dansgezelschap. Het werkt vanuit Leuven en speelt ieder
seizoen bijna 200 voorstellingen in binnen- en buitenland. Jongeren, studenten en jonge professionele
podiumkunstenaars uit heel Vlaanderen werken er samen met meer ervaren makers aan inhoudelijk
scherpe en vaak adembenemende podiumproducties. Daarmee slagen ze erin een opvallend jong
publiek warm te maken voor theater en dans. Jaarlijks bereikt fABULEUS meer dan 25.000
toeschouwers. fABULEUS won in 2003 de 1000Watt-Lichtpuntprijs, werd in 2005 en 2008
genomineerd voor de Vlaamse CultuurPrijzen in de categorie Jeugdtheater en werd in 2010 officieel
uitgeroepen tot Leuvens stadsgezelschap.
fABULEUS is heel benieuwd naar jullie inspirerende reacties (zeker ook van de leerlingen!). Op
www.fabuleus.be vind je een reactieforum op elke voorstellingspagina. Je vindt er nog meer informatie
over het gezelschap, het volledige overzicht met speeldata en het allerlaatste nieuws over de lopende
creaties.
Choreografie Randi De Vlieghe Dans Dafne Maes, Yentl De Werdt en Manuella Verzwijvel
Scenografie Jan De Brabander Muziek Michiel De Malsche Realisatie kostuums Nicole Bynens
Productie Moldavië vzw / Randi De Vlieghe Coproductie fABULEUS
DAAR GAAN WIJ HEEN
In het beste geval voelt een schoolvoorstelling helemaal niet schoolser aan dan een vrije voorstelling.
Het is iets spannends om naar uit te kijken. Je weet op voorhand nooit zo goed wat je kan
verwachten. Je hoopt dat het meeslepend wordt, dat je geëntertaind zal worden, dat het ‘iets’ met je
zal doen. Sommige mensen bereiden zich graag een beetje voor: ze zoeken uit waar het stuk over
gaat of wat andere mensen erover denken of schrijven. Andere mensen laten zich graag verrassen.
Soms lost een voorstelling je verwachtingen perfect in. Soms is het iets totaal anders. Soms is dat een
afknapper. Soms een fantastische ontdekking.
Het is zeker niet aan een leerkracht om al die stadia van verwachting, ervaring, confrontatie,
verrassing voor te zijn of in te dammen. Het belangrijkste onderdeel van een goede omkadering is
misschien zelfs niet de voor- of nabeschouwing, maar de gedeelde beleving: samen een voorstelling
meemaken. De leerkracht zou even onbevangen en nieuwsgierig de theaterzaal moeten kunnen
binnen stappen en achteraf even open zijn/haar ervaringen moeten kunnen delen als de leerlingen.
Wat kan je dan wel doen? Het is fijn als de leerlingen een tijdje op voorhand weten dat ze naar een
voorstelling gaan. Nog veel te vaak schuifelen kinderen of jongeren als schaapjes een cultureel
centrum binnen zonder een flauw benul te hebben wat ze daar komen doen. Of ze een les op
verplaatsing gaan krijgen, of een film gaan zien, of een museumbezoek... geen idee. Hang dus een
poster, een flyer, of desnoods de voorpagina van deze brochure op een zichtbare plek in uw
school, wijs uw leerlingen erop en zeg: “Daar gaan wij binnenkort heen.”
Het is ook essentieel dat de kinderen begrijpen dat Blauwe Storm een dansvoorstelling is. Als je dat
niet op voorhand weet, blijf je misschien heel de voorstelling lang op je honger zitten. Naar een
dansvoorstelling kijk je met andere ogen dan naar een theatervoorstelling. Je zit niet te wachten tot er
iemand begint te spreken en je gaat niet meteen op zoek naar een verhaal. Je zoekt op een andere,
vaak meer intuïtieve manier aansluiting. Dat geldt zeker ook voor Blauwe Storm.
Het zou mooi zijn als je de omkadering voor Blauwe Storm in de klas even intuïtief kan benaderen.
Dat betekent dat je minder nadruk zou moeten leggen op uitleggen/duiden/argumenteren en meer op
vragen/aanvoelen/inleven. Iets minder denken dus en iets meer doen. Verderop in deze brochure
geven we je daar de nodige aanzetten voor. Als die niet voldoende zijn, kan je altijd te rade gaan bij
het cultureel centrum of op onze website. Je mag ook altijd een mailtje sturen naar [email protected].
Dan doen wij ons best om zo snel mogelijk te antwoorden.
ELEGANT IN DE KNOOP
Dans is dans
Sommige dansen vertellen letterlijk een verhaal. Denk maar aan klassieke balletten. Dat zijn vaak
echte, gedanste sprookjes. Sommige choreografen willen geen verhaal vertellen, maar hebben wel
een duidelijke boodschap of een idee waar ze het publiek van willen doordringen. Een lichaam spreekt
misschien niet zo eenduidig/duidelijk als een gesproken woord, maar net daarom zegt een beweging
soms meer dan honderden woorden. Ook in het dagelijks leven vertellen we vaak veel meer met ons
lichaam dan we beseffen.
Maar dans is vaak ook gewoon “dans”. Niet elke beweging moet je zien als een uitbeelding van iets
anders. Dansers of choreografen zijn meestal niet de beste praters. Als ze proberen uit te leggen wat
ze nu precies willen zeggen met hun dans, kunnen ze helemaal in de knoop geraken. Gelukkig zijn
dansers meestal wél behoorlijk lenig. Wanneer ze zich uiteindelijk uit zo’n knoop bevrijden, doen ze
dat veel eleganter dan de gemiddelde medemens. Soms is het genoeg om een danser in het
dagelijkse leven te zien bewegen, om in een flits zijn drijfveer (zeg gerust ‘beweegreden’) te begrijpen.
Intussen blijft de vraag: waarom kunnen dansers zo moeilijk uitleggen wat ze doen? Dezelfde vraag
kan je aan een componist stellen. Waarom vertelt hij zijn verhaal in muziek? Waarom zegt hij niet
gewoon wat hij te zeggen heeft? Moet je in elke muzieknoot een betekenis zien? Natuurlijk niet.
Muzikanten maken muziek omdat muziek iets anders aanspreekt dan onze hersenen-die-alles-willenbegrijpen. Muziek kan rechtstreeks bij ons binnendringen en ‘gevoelige snaren’ aan het trillen
brengen. Muziek kan ‘zonder uitleg’ gevoelens oproepen of herinneringen. Muziek kan ook gewoon
muziek zijn. Zonder meer.
Hetzelfde geldt voor dans. Soms draait dans louter om het plezier van de beweging. De verwondering
over hoe ons lichaam bepaalde acties uitvoert. Soms wil dans niet meer zijn dan ritme, snelheid,
muzikaliteit, spanning, beeld... En als je daar als toeschouwer op een open manier naar kijkt, begin je
vanzelf mee te dansen in je hoofd. Je begrijpt niet letterlijk wat de danser wil vertellen, maar je voelt
wel wat hem/ haar in beweging zet.
Achtergrondkennis voor de leerkracht
Als je, als leerkracht, nog nooit een hedendaagse dansvoorstelling hebt gezien, kan het geen kwaad
om eens op www.youtube.com, www.vimeo.com of www.cobra.be te surfen naar fragmenten uit
hedendaagse dansvoorstellingen. De Belgische danswereld is niet alleen geweldig divers, maar ook
nog eens van een ontzettend hoog niveau en daardoor wereldberoemd. Zoek op namen als Anne
Teresa De Keersmaeker, Wim Vandekeybus, Alain Platel, Sidi Larbi Cherkaoui, Meg Stuart, Ugo
Dehaes en natuurlijk ook Randi De Vlieghe, de choreograaf van Blauwe Storm. Randi is een
uitzondering in bovenstaande opsomming, omdat hij zich niet alleen als maker profileert, maar ook
dikwijls als speler. Hij maakt niet alleen dans, maar ook theater. En zijn werkdomein is meestal het
jeugdtheater. Met de lijst Belgische choreografen zal je al een tijd zoet zijn, maar er is natuurlijk een
nog veel langere lijst met grote internationale namen: Pina Bausch, William Forsythe, Sasha Waltz,
Trisha Brown…
Een fragment zegt natuurlijk niet zoveel. Een dansvoorstelling in zijn geheel bekijken, is een totaal
andere ervaring. In grotere bibliotheken kan je complete registraties vinden van choreografieën van
Rosas, Ultima vez, … Ook de films “Rythm is it!” (Thomas Grube) en “Dancing dreams” (Rainer
Hoffmann) zijn zeker een aanrader. Beide zijn een registratie van een creatieproces met jongeren die
voor het eerst in een dansvoorstelling meedoen. Zo ontdek door hun ogen de wereld van de
hedendaagse dans.
Het is erg zinvol om als leerkracht op deze manier wat achtergrondkennis over hedendaagse dans op
te bouwen. Het is niet per se een goed idee om die fragmenten ook op de kinderen los te laten, tenzij
je er echt een uitgebreid lessenpakket rond hedendaagse dans rond opbouwt. Louter als
voorbereiding op Blauwe Storm zou het verwarring kunnen wekken, omdat de klas toch de
verwachting zou kunnen krijgen dat die fragmenten iets te maken hebben met de voorstelling zelf.
Oneindige variatie
Het is onmogelijk om hedendaagse dans in een
heldere, alles omvattende definitie te gieten. Dat
merk je meteen als je op het internet van
fragment naar fragment surft. De westerse
podiumdans heeft oude wortels in het klassieke
ballet,
maar
in
veel
hedendaagse
dansvoorstellingen vind je daar niks of weinig
van terug. Doorheen de twintigste eeuw heeft de
danswereld regelmatig gebroken met het
verleden en zichzelf talloze keren opnieuw
uitgevonden. Zo is de ‘moderne’ dans uit de jaren
1950 intussen een klassieke dansvorm
geworden. Ruwweg kan je stellen dat
choreografen zich doorheen de voorbije eeuw
almaar meer bevrijd hebben van opgelegde
vormen en ideeën. Weg van geïdealiseerde
lichamen
en
dwingende
tradities.
Een
hedendaagse choreograaf vertrekt eerder vanuit
zijn eigen lichaam/wereld/ideeën en creëert van
daaruit zijn eigen bewegingstaal in plaats van
zich aan te sluiten bij een bestaande dansstijl of
traditie. Daarom is de variatie in hedendaagse
dansvormen ook praktisch oneindig: van de
meest banale bewegingen tot bovenmenselijke
virtuositeit, met dansers in tutu, driedelig pak of
zelfs naakt, met meestal jonge atletische dansers
op scène, maar evengoed kinderen of bejaarde
dansers, van bloedserieus tot hilarisch, van
gracieus tot brutaal, op een uitgestrekt podium of
op één stoeptegel op straat, …
Aanvullende literatuur
“Talk about contemporary dance” – Philippe Noisette
“Dance for young kids” – Sue Stinson
“Hedendaagse dans in Nederland en Vlaanderen.” - Lanz, I., & Verstockt, K.
“The Wow Factor. Global research compendium on the impact of the arts in education.” – Bamford.A.
Inspirerend videomateriaal
www.danstijd.slo.nl: dansgeschiedenis en dansapedia
Een bijzonder inspirerende speech over creativiteit op school.
http://www.ted.com/talks/ken_robinson_says_schools_kill_creativity.html
MAGISCH POEDER
Een van de meest krachtige manieren om kinderen aansluiting te laten vinden bij hedendaagse dans
is hen zelf aan het dansen brengen. Ieder kind kent het fysieke plezier van beweging en van het
verbinden van beweging aan bepaalde muziek.
Actieve dansopdrachten zijn zowel voor als na Blauwe Storm enorm interessant. Als de kinderen het
vooraf hebben gedaan, leggen ze misschien gemakkelijker connectie met de dansers op het podium.
En als ze nadien aan het dansen gaan, kunnen ze het bewegingsmateriaal dat ze gezien hebben op
een of andere manier zelf integreren. Belangrijk in deze dansoefeningen is dat het hier niet gaat om
het aanleren van danspassen of dat de kinderen de leerkracht moeten imiteren (of toch zeker niet
uitsluitend). Het is veel interessanter als kinderen hun eigen bewegingstaal ontdekken binnen de
grenzen van een bepaalde oefening.
Een prachtige, duidelijke, volledige beschrijving van hoe je aan de slag kunt gaan met dans voor
kinderen is het boek “Dance for young children” van Sue Stinson. In het eerste hoofdstuk legt de
auteur uit wat dansen teweeg kan brengen bij jonge kinderen.
• Het is een geweldige uitlaatklep.
• Het maakt hen bewuster van hun lichaam, verhoogt hun fijne motoriek en daardoor ook hun
zelfbewustzijn in het algemeen. Ze krijgen zelfs meer controle over hun gevoelswereld.
• Het verbetert hun ruimtelijke oriëntatie.
• Het is een goede oefening in concentratie en focus.
• Ze leren zich bewust te zijn van en respect te hebben voor de andere kinderen.
• Voor sommige kinderen is het een omweg naar andere, meer cognitieve vaardigheden.
• De leerkracht gaat op een andere manier om met zijn/haar klas en leert zo verborgen
kwaliteiten kennen van sommige kinderen.
Zelfs zeer jonge kinderen kunnen soms al vooroordelen hebben over wat dans is of zou moeten zijn.
“Dans is ofwel ballet ofwel hiphop”. “Dans is niet voor jongens”. “Dans kan alleen maar op muziek”. De
leerkracht is zelf best niet vatbaar voor zulke ideeën. Als je de danssessie speels genoeg aanpakt en
de leerlingen doorheen de oefeningen bewust maakt van bepaalde bewegingskwaliteiten, zullen al die
vooroordelen uiteindelijk geen enkele rol meer spelen. Soms blijken de stoerste jongetjes de meest
zwierige dansers te zijn.
In hedendaagse dans kan elke beweging ‘dans’ worden, zelfs de meest gewone: lopen, stappen,
zitten, staan, rollen, springen, draaien, zelfs stilstaan. Wat maakt zulke gewone bewegingen dan
‘dans’? Auteur Stinson legt uit dat het verschil zit in de aandacht/ het bewustzijn waarmee een
bepaalde beweging wordt uitgevoerd. Het is beweging omwille van de beweging. Soms is de
beweging betekenisvol of emotioneel geladen. Soms is het ook gewoon ritme, vorm, snelheid,
kracht… Het is ook een esthetische ervaring. Dansen is meer dan het uitvoeren van een fysieke
oefening. Je doet het in een specifieke mentale toestand. Stinson noemt het een “magische” toestand.
Dat mag je zelfs letterlijk nemen: je zou de kinderen aan het begin van een oefening kunnen
bestrooien met een zogezegd magisch poeder, waardoor hun lichaamsdelen anders gaan bewegen
dan ze gewoon zijn.
Er zijn ook een aantal randvoorwaarden om een danssessie met de klas tot een succes te maken.
• Werk in een ruim lokaal (zo leeg mogelijk). Voorwerpen en meubels leiden gemakkelijk af.
• Kies een lokaal met een schone, comfortabele (bvb houten) vloer. Steen is soms nogal koud
en hard, vast tapijt kan soms beweging tegenwerken of brandplekken veroorzaken.
• Zorg dat de kinderen gemakkelijke kleren aan hebben waar ze zich goed in voelen.
Turnshortjes zijn niet ideaal, want dansen is wel degelijk iets anders dan sport of turnen. Laat
de kinderen dansen op sokken of blote voeten.
• Neem je tijd. Alleen al schoenen uitdoen, kan behoorlijk veel tijd innemen. Het is niet leuk als
je in zo’n strak schema werkt dat je heel de tijd op de klok moet kijken.
• Varieer in je muziekkeuze. Gebruik niet alleen muziek met heel dwingende ritmes. Gebruik
niet alleen muziek die de kinderen al kennen, maar vermijd die ook niet per se. Zet soms
klassieke muziek op of jazz of werk ook regelmatig in stilte.
• Vat het speels op. Verwacht niet meteen resultaat, maar probeer wel toe te werken naar grote
focus bij de kinderen.
• Laat de kinderen af en toe naar mekaar kijken, om zich bewust te worden van hoe de andere
bewegen en om ook te wennen aan het ‘kijken naar dans’.
CONCRETE OPDRACHTEN
Het is belangrijk dat je als leerkracht het overzicht houdt en de les aanstuurt, maar het is ook wel leuk
als je – waar mogelijk – zelf meedoet. Het is niet zo dat de opdrachten exclusief voor kinderen zijn. En
de kinderen vinden het fantastisch om hun leerkracht zo in een nieuwe gedaante te zien.
Opwarmingsoefeningen
Vaak gaan opwarmingsoefeningen en andere dansopdrachten naadloos in elkaar over. Een
opwarming maakt niet alleen je lichaam maar ook je geest een beetje los. Ze zijn tamelijk vrij en
ontspannen van sfeer, maar je kan wel al aandacht hebben voor ruimtegebruik, focus, interactie met
anderen, lichaamsbewustzijn, …
•
Bal gooien. De leerlingen lopen door de ruimte, roepen de naam van iemand en gooien een klein
(stoffen) balletje naar die persoon. Je kan ritmische muziek opzetten om de groep wat aan te
sporen. Je kan hetzelfde doen terwijl de hele groep achter elkaar in een cirkel loopt, terwijl je met
een klapsignaal aangeeft dat de groep van richting moet veranderen.
•
Ja, leuk! Een oefening in openheid en positieve bevestiging. De kinderen staan per twee. De ene
doet een voorstel: “Gaan we vliegen?”. De ander zegt: “Ja leuk”. Waarop de twee gaan uitbeelden
dat ze vliegen. Na een tijdje doet de ander een voorstel. Het mogen concrete dingen zijn
(springen, rollen, de muur tikken…) of fantasierijke uitbeeldopdrachten (een slagroomtaart opeten,
de Mount Everest beklimmen, net als Assepoester onze schoen verliezen na een bal…).
•
“Ik stond op de dansvloer en ik deed…” Een dansspelletje dat werkt als “ik ga op reis en ik
neem mee. Iedereen staat in de kring. Om de beurt spreken de leerlingen de zin “Ik stond op de
dansvloer en ik deed…” uit en daarna maken ze een beweging. Denk er niet teveel over na en
hou de beweging zo simpel mogelijk (een knik met je hoofd, een draai met je arm, een stamp met
je voet, … probeer alle lichaamsdelen aan bod te laten komen). Daarna doet de hele groep de
beweging na. De volgende in de kring, spreekt de zin uit, voegt de eerste beweging uit en plakt
daar een eigen beweging aan vast. Daarna doet de hele groep de serie van twee bewegingen na.
Zo krijg je op korte tijd een hele reeks bewegingen die achter elkaar: zo’n mini-choreografie noem
je een ‘dansfrase’. Zodra het allemaal teveel en te moeilijk wordt begin je opnieuw.
Ik keek naar Blauwe Storm en ze deden…” (Variatie na het zien van Blauwe Storm): Nu
probeer je bewegingen te maken die je nog herinnert uit de voorstelling of die erop geïnspireerd
zijn.
•
Kriskras. De leerlingen stappen door elkaar, kriskras door de ruimte. Belangrijk is dat ze duidelijk
richtingen kiezen (en variëren) en niet zomaar rondjes lopen alsof ze paarden in een manege zijn.
Je laat de kinderen eerst dit uitproberen en dan maak je de opdracht stapje voor stapje
complexer. Er komt telkens een nieuw ‘commando’ bij en de bedoeling is dat de kinderen daar zo
snel en accuraat mogelijk op reageren:
o STOP: als je ‘STOP’ roept, moeten de kinderen bevriezen in de houding waar ze in staan.
Dit is een goede oefening in concentratie. En in het maken van vormen met hun lichaam.
Bij ‘START’ mogen ze weer vertrekken.
o SPRING: de kinderen maken en sprong en proberen dat telkens op een andere manier te
doen. Groot, klein, met gestrekte armen of benen, duiken, musicalsprong…
o ROL: maak je klein tot je op de grond ligt, maak een rolletje en sta zo snel mogelijk weer
recht. Let op voor de andere kinderen, doe jezelf geen pijn.
o SNEL: het ritme verhoogt, waardoor het reageren op de commando’s moeilijker wordt.
o TRAGER: het tempo van het rondstappen vertraagt, maar niet meteen. Het is de
bedoeling dat heel de groep samen trager en trager tot in complete slow motion stapt, tot
iedereen stil staat. Iedereen moet zich perfect bewust van de anderen zijn en zo lang er
nog iemand in beweging is, moeten de anderen ook in beweging blijven.
o SAMEN: iedereen komt samen op een vooraf afgebakende, heel kleine oppervlakte, waar
de groep ternauwernood samen op kan staan. De bedoeling is dat de kinderen ook hier
kriskras door en over elkaar bewegen zonder elkaar aan te raken. Als ze hier gedreven in
zijn kan je ook hier ‘stop’, ‘spring’, ‘snel’ en ‘trager’ toepassen. Rollen is onmogelijk.
o MUUR: hol naar de muur en bevries in een pose (in contact met de muur).
Een stapje verder
•
Namen schrijven. Schrijf je naam voor je in de lucht met je vinger. Schrijf je naam piepklein en
dan supergroot. Je schrijft zo groot dat je moet springen en duiken om alle letters geschreven te
krijgen. Doe nu hetzelfde maar op de grond. Met je voet bijvoorbeeld. Doe nu hetzelfde maar met
een ander lichaamsdeel (bijvoorbeeld je buik, je hoofd, je elleboog). Neem je tijd. Doe het traag en
duidelijk. Als schrijven nog te moeilijk is kan je een eenvoudige tekening maken: een bloem, een
huis, een konijn, een auto, … Merk hoe je vanzelf begint te dansen. Speel met het ritme: sneller,
trager, stoppen, vloeiend, hoekig, …
•
Magische lichaamsdelen. Een vrije variatie op hierboven. Een oefening in lichaamsbewustzijn en
een ontdekking van lichaamsdelen die je minder gebruikt dan andere. Opdracht per twee: de ene
is tovenaar en de andere wordt betoverd. De tovenaar raakt met zijn hand een lichaamsdeel van
de ander aan. Daardoor wordt het lichaamsdeel wakker en begint het tekeningen te maken in de
lucht. De rest van het lichaam volgt. De tovenaar moet duidelijke keuzes maken zodat de
betoverde weet wat de bedoeling is. Kies ook lichaamsdelen die minder voor de hand liggen (de
achterkant van je nek, de knie, het puntje van je neus…). De tovenaar mag niet te snel te werk
gaan: een lichaamsdeel aanraken – een tijdje wachten en kijken – een ander lichaamsdeel
aanraken. Zet intussen verschillende soorten muziek op en merk hoe de dynamiek van de
kinderen verandert.
Variatie: tovervliegje. De helft van de klas is betoverd en beweegt door de ruimte met een
bepaald lichaamsdeel. De andere helft kijkt toe. De kinderen die dansen kunnen denken dat er
een vliegje door hun lichaam beweegt en bepaalde delen doet bewegen. Ze moeten zo duidelijk
mogelijk zijn, zodat de rest van de klas kan zien waar het vliegje zit.
•
Ritmeoefening. Zet een metronoom in de ruimte. De kinderen kijken hoe de metronoom
beweegt,in het ritme meeklappen en daarna in hetzelfde ritme mee bewegen met hun lichaam. Ze
beginnen met hun armen die almaar groter mee zwieren, tot hun lichaam mee beweegt. Ze zijn nu
zelf een soort klokjes geworden. Het ritme kan ook in andere lichaamsdelen kruipen: hun voet
stampt, hun been zwaait, hun buik schiet vooruit. Als het ritme traag genoeg is, kunnen ze op elke
tel een ander lichaamsdeel bewegen. Ze kunnen het ritme heel letterlijk volgen, maar ook met één
beweging traag en vloeiend door het ritme gaan of juist versnellen en een dubbele telling nemen
(twee accenten in één tel).
•
Parcours. Dit is een oefening in ruimtelijk bewustzijn. De kinderen krijgen potlood en papier en
tekenen daarop een kort patroon zonder hun potlood ook maar één keer los te maken van hun
papier. Nu proberen ze dat parcours af te stappen, met hun tekening als kaart in de hand (als de
groep heel groot is, wordt dit misschien een chaotische bedoening) dan kan je de kinderen ook
per twee of per drie laten werken.
Probeer nu verschillende manieren van voortbewegen uit met de kinderen: grote passen,
trippelpasjes, huppelen, als een robot, als een lappenpop, hinkelen, kruipen, slow motion,
stampen, verschillende soorten rollen, vliegen, achteruitlopen… Laat de kinderen zelf genoeg
voorstellen doen. Elk idee is goed. Probeer de verschillende bewegingsstijlen eerst samen uit.
Laat de kinderen nu afzonderlijk over hun parcours bewegen volgens die bewegingsstijlen. In een
volgende fase kunnen ze zelf beslissen op welke plaats in hun parcours ze van bewegingsstijl
veranderen. Als ze hier een tijdje op doorwerken, krijgen ze al een echte zelfgemaakte
bewegingsfrase. Daar kunnen ze nu ook variaties in brengen: groter, kleiner, sneller, trager,
pauze, hoog, laag, een stukje terugkeren, een pirouette maken, een sprong toevoegen. Die
beperkingen kan je ook als leerkracht toevoegen, zodat de kinderen zelf niet teveel moeten
nadenken en beslissen.
Als de kinderen hun eigen parcours klaar hebben en goed doen, kunnen ze samen met een
klasgenootje reis rond de wereld doen: de ene doet voor, de andere doet na. In een volgende
stap kunnen ze hun parcours zelfs echt aanleren aan de anderen.
Bij dit soort opdrachten is muziek soms heel leuk en inspirerend, maar het kan soms ook een
stoorzender zijn, omdat de kinderen uit hun eigen ritme gehaald worden.
•
Gebarentaal. Bedenk een kort verhaaltje over jezelf, waarin je bijvoorbeeld je levensverhaal
vertelt of wat je het afgelopen weekend gedaan hebt, wat het grappigste is dat je ooit hebt
meegemaakt, wat je later zou willen worden… Doe nu alsof heel de klas doof is en probeer het
verhaal te vertellen in gebaren. Maak het niet te lang. Leg alles vast in een precies aantal
bewegingen. Vervorm de bewegingen tot ze nog eenvoudiger en zelfs onherkenbaar zijn. Speel
nu weer met ritme, groter, kleiner, gebruik andere lichaamsdelen voor dezelfde beweging, gooi de
volgorde om, … Tot je weer een eigen dansfrase krijgt. Deze dansfrase kan je nu ook ruimtelijk
maken door hem te koppelen aan je parcours. Maak de bewegingen zo groot tot ze je meenemen
doorheen de ruimte.
•
Spiegel. De kinderen staan per twee met hun gezicht naar elkaar. De ene beweegt, de andere
probeert het perfecte spiegelbeeld te zijn. Doe het superdicht bij elkaar. En dan heel ver van
elkaar. Voel je een verschil? Toon het aan mekaar. Ziet het er verschillend uit? Waarom?
•
Vrije improvisatie. De leerkracht zet verschillende soorten muziek op en roept regelmatig
woorden die de dansers op een of andere manier moeten integreren in hun bewegingen,
bijvoorbeeld cirkels, hoog, somber, superhelden, astronauten, schaatsen, mieren, zee, storm,
blauw…
•
Muurchoreografie (sluit aan bij de voorstelling en wordt dus beter achteraf gedaan). De
kinderen bedenken tien verschillende poses bij de muur. Ze kunnen op alle mogelijke manieren
tegen de muur leunen, zitten, liggen, staan… Ze kunnen de muur op alle mogelijke manieren
aanraken: met hun hand, met hun hoofd, hun elleboog, hun rug… Wanneer ze tien posities
bedacht hebben, bedenken ze de kortste weg van de ene positie naar de andere.
Ze zouden in een volgende stap de grond als muur kunnen zien en zo hun choreografie
helemaal draaien in de ruimte.
Nog spannender wordt het wanneer ze een klasgenoot als partner krijgen en die als muur
gebruiken. Dan moeten ze heel rustig te werk gaan en uitzoeken hoe de een de ander kan
ondersteunen.
Het lijken allemaal spelletjes, maar dit is wel degelijk de manier waarop choreografieën tot stand
komen. De aanzet is meestal redelijk eenvoudig, maar in een volgende stap kunnen
bewegingsreeksen
interessanter
worden
door
te
spelen
met
ritme,
verschillende
bewegingskwaliteiten, door solo’s om te zetten in duetten enzovoort.
De kinderen kunnen later in de sessie hun choreografie aanleren aan mekaar. Op die manier worden
ze nog bewuster van hun eigen keuzes. Twee leerlingen kunnen dezelfde choreografie op
verschillende manieren uitvoeren:
• Synchroon of in canon
• In dezelfde richting of in andere richtingen
• Dichtbij elkaar of heel ver van elkaar
• De ene groot en de andere klein…
Hoe kan je synchroon blijven? Door heel goed te kijken naar mekaar natuurlijk, maar ook door elkaar
goed aan te voelen en soms door een kleine hint aan mekaar te geven, door ‘ja’ te zeggen of –
subtieler – door een klein snufje of een iets luidere ademhaling.
AANKNOPINGSPUNTEN VOOR EEN NAGESPREK
Een bundel trillingen
Het verbinden van beweging aan muziek is voor veel mensen - ook voor kinderen - een evidente stap.
Op bepaalde muziek is beweging pure noodzaak. Een mens “kan” letterlijk niet stil blijven zitten of
staan bij bepaalde soorten muziek of geluid. Muziek als trilling en voedingsbron. Muziek als zender
en stoorzender. Los van het feit of de muziek harmonieus of chaotisch klinkt, mineur of majeur kleurt,
mooi of lelijk ervaren wordt, is het een bundel van trillingen die de mens in zijn meest primitieve ‘zijn’
roert en beroert. Dat werd de basis van Blauwe Storm. Hoe kan een voorstelling die muziek en dans
combineert kinderen van 6 à 7 jaar zo beroeren dat het kind zelf de noodzaak begint te voelen om te
bewegen. Of toch tenminste de voorstelling even fysiek beleeft als de dansers op het podium of zoals
de muziek aangeeft?
Daarnaast gingen de dansers ook op zoek naar meer emotioneel geladen beweging. Een dier dat
schrikt van een geluid krimpt ineen. Een mens die schrikt, krimpt ook ineen. Schrikken is een erg
primitieve reflex. Zo zijn er wel meer mentale toestanden waar een bepaalde lichaamstaal aan
verbonden is. Euforie, twijfel, onrust, vastberadenheid, weerstand enz… Vanuit dat onderzoek kwam
een deel van choreografieën tot stand.
Blauwe Storm
In de Tzolkinkalender van de Maya’s staat het teken Blauwe Storm voor een figuurlijke storm die
onrust brengt om de persoon in kwestie tot een inzicht te laten komen: heftig dooreen geschud
worden om iets in te zien of gelouterd te worden. Dat idee werd een krachtige basis om deze
voorstelling op te bouwen.
Een andere inspiratiebron was de alles-behalve-kindvriendelijke langspeelfilm The Magdalene Sisters.
film gaat over kostschoolmeisjes die verschrikkelijk onderdrukt worden in een Iers klooster. Het mag
dan wel geen kinderfilm zijn, maar voor de makers van Blauwe Storm was het erg inspirerend. Die
inspiratie vertaalt zich nu in een beeld van drie meisjes in een soort schooluniform. In het eerste deel
voel je ze worstelen met en revolteren tegen een bepaalde autoriteit. In de choreografie aan de muur
lijkt het alsof ze gestraft zijn. Doorheen het eerste helft van de voorstelling proberen ze meer en meer
los te breken uit hun structuur. Tot een storm uitbreekt…
Voorbeeldvragen
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Welke beelden zijn je bijgebleven?
Welke elementen van het decor herinner je je?
Wat herinner je van de muziek en de geluiden?
Wie zijn die meisjes? Wat is de relatie tussen hen? Wat zijn hun gelijkenissen? Waarin
verschillen ze?
Dansten de meisjes altijd gelijk?
Vond je het moeilijk dat er niet gepraat werd in de voorstelling?
Was je op zoek naar een betekenis/ verhaal?
Heb je een bepaalde betekenis gevonden?
Waarom werd er gehuild op de klankband?
Was er een verschil tussen het eerste en het laatste deel?
Waarom wisselden de meisjes van kleren?
Wat was het effect van de windmachines? Ben je zelf wel eens bijna weggeblazen door een
windvlaag?
Heb je de storm gehoord? Wat voelde je toen? Wat denk je dat de meisjes voelden? Vind je
een storm leuk of word je er bang van? Hoe voel je je als je buiten komt na een zware
regenbui?
Wat vond je de mooiste beweging?
fABULEUS is heel benieuwd naar jullie vragen en reacties (zeker ook van de leerlingen!). Op
www.fabuleus.be vind je een reactieforum op elke voorstellingspagina. Zeker doen!
Randi De Vlieghe over Blauwe Storm
Een persoonlijke revolutie
De personages in Blauwe Storm hebben iets van pubermeisjes. Ik heb veel sympathie voor hen,
omdat er zoveel deugnieterij in zit. Als pubermeisjes in een bepaalde context van autoriteit komen,
kunnen ze erg stout worden. Ik heb veel verhalen gehoord van mijn moeder die vroeger in een
internaat zat bij de nonnen. “Je moet dit!” “Dat mag niet!” “Je moet een uniform!” “Dat moet bedekt
blijven!” Hoe meer regels, hoe inventiever mensen worden. De voorstelling speelt met het gegeven
van meisjes die onder de knoet gehouden worden. Ik geniet dan ook echt van het einde, wanneer ze
mogen uitbreken.
De titel was er eerst. Het beeld van een storm: een omwenteling. Als ik zelf veilig binnen zit, vind ik
onweer geweldig. Zeker na een hele warme dag. Warmte zorgt voor veel stress bij mensen. Tijdens
zo’n storm voel je veel loutering en het levert ook mooie beelden op. Bliksem en donder en hele harde
regen. Alles wordt weer schoongespoeld.
Ik ben van alles beginnen opzoeken rond de titel en toen vond ik dat Blauwe Storm een teken in de
Azteekse astrologie is. Het staat voor een persoonlijke revolutie. Een heel confronterende
omwenteling die je moet aangaan om in een volgende fase in het leven te komen. Het kan ook een
storm teweegbrengen als je ergens persoonlijk door moet. Dat was een heel simpel uitgangspunt.
Er was eens
Ik heb al veel theater gemaakt voor jonge kinderen. Heel vaak waren dat mengvormen van theater en
dans: Ola Pola Potloodgat of Scoliozee d'Artrozee of Toope en Toetonne… Ik wou al lang eens een
pure dansvoorstelling maken voor zo’n jong publiek met professionele dansers. Om dat in alle
onafhankelijkheid te kunnen doen, heb ik vzw Moldavië opgericht.
Soms heb ik de indruk dat de uitdaging voor dansers in een kindervoorstelling vaak iets minder
uitgesproken is. Het wordt snel illustratief. Het vertrekt van een bestaand verhaal of heel herkenbare
situaties. Ik wou eens zien hoe ver je kan gaan met pure dans.
Het blijft natuurlijk wel moeilijk in te schatten wat kinderen met dans hebben. Kinderen vinden de
danspasjes van K3 natuurlijk geweldig, maar dat kan je moeilijk vergelijken. Dat ligt dan eerder in de
lijn van de liedjes die ze dag in dag uit kunnen horen: ik wil een T-shirt van K3 én ik wil die danspasjes
beheersen.
Kinderen zijn wel sneller weg met een verhaal, maar dat sluit niet uit dat ze ook abstractie aankunnen.
Kinderen hebben nood aan anekdotiek omdat ze daar in alle segmenten van opvoeding en
entertainment bijna altijd mee geconfronteerd worden. Alles wat je op school leert gaat om beheersen
en informatie verwerven. Dans is eerder een impressionistische kunst. Daar moet je mee om kunnen.
Ik vind dat er ook echt een verhaal in de voorstelling zit, maar je wordt niet bij het handje genomen. Er
wordt niet gezegd: “Er was eens…”. Je moet het zelf invullen.
Drie meisjes in dezelfde kleedjes komen op en vanaf dat moment begint er al een vorm van
anekdotiek. In het beste geval zijn de kinderen vanaf het begin geïntrigeerd door de drie personages.
Ik denk dat de kinderen gedurende de eerste tien minuten zullen moeten wennen aan het feit dat die
meisjes niks zeggen, terwijl ze met hun blik wel beslag leggen op de toeschouwer.
Het begin is heel ingehouden. Er wordt bijna niet gedanst. Maar er wordt wel een relatie gelegd met
de kijkervaring van de kinderen. Het gaat meer om de spanning tussen de meisjes en het publiek, de
spanning ten opzichte van de klankband, spanning ten aanzien van de ruimte waarin ze staan, de
spanning tussen ‘wel een actie doen’ en ‘geen actie doen’. Door al die frictie worden de kinderen wel
gedwongen om geïntrigeerd te raken door de personages.
Tirannieke nonnen
In het begin van de creatie hebben we samen veel films bekeken. Een daarvan was The Magdalene
Sisters. Eigenlijk is het daar allemaal begonnen voor mij. Ik had die film al een hele tijd geleden gezien
en die had toen veel indruk gemaakt. Zo zijn er altijd wel bepaalde boeken of films of gebeurtenissen
die in schuifje in mijn hoofd zitten te wachten tot ze zich aandienen voor een voorstelling. The
Magdalene Sisters is een heel zware film die zich afspeelt in een andere tijd. Het gaat over een
internaat en nonnen, de dwingende tirannie van het christelijk geloof, het besef van zonde... Voor mij
sloot de film duidelijk aan bij de thematiek van Blauwe Storm, maar toen ik hem aan de meisjes
toonde, waren ze eerst een beetje in shock. Als je dansers of acteurs bij het begin van een creatie van
nul moet inspireren, dan helpt het om heel uitgesproken dingen aan te bieden. We hebben lang
gelachen met het idee van die nonnen. Misschien moet er af en toe een non voorbij komen op scene.
Het heeft voor heel veel dingen geholpen om die film als referentie te gebruiken. Voor de klankband
bijvoorbeeld. Maar ook voor het dansmateriaal. We zijn vertrokken van een aantal basiskwaliteiten en
stemmingen: inhouden, je verhouden ten aanzien van autoriteit, iets niet mogen, willen uitbreken, …
Dat heeft het dansmateriaal in het eerste deel bepaald. De storm is het kantelpunt. Vanaf dan
onderscheiden de meisjes zich in hun kleren, zijn er solomomenten, wordt het bewegingsmateriaal
veel vrijer, valt de klankband weg. Het was uiteindelijk heel dankbaar dat de meisjes eerst zo extreem
moesten investeren in het gegeven ‘niet mogen’, want daarna waren ze oprecht heel blij wanneer ze
mochten ‘uitbreken’.
De lege scene
Spanningsboog en ritme zijn soms bijna belangrijker dan het bewegingsmateriaal zelf. Er zijn
bepaalde bewegingen die minder muzikaal zijn dan andere, die meer een statement zijn of sportief of
zware dramatiek. Ik zie heel graag bewegingen die ritme en dynamiek dienen. Zo’n soort
bewegingsmateriaal leent zich er gewoon veel gemakkelijker toe om een compositie te maken in tijd
en ruimte.
Ik vind het superbelangrijk dat de performers autonoom zijn. Ik zie niet graag dat ze achter een of
ander concept aan lopen of verdrinken in teveel muziek, uitgesproken kostuums of andere
bombastische keuzes. De dansers moeten op elk moment in de voorstelling een notie hebben van
initiatief: hier gaan we sneller, hier stoppen we, hier kijken we alleen maar… Er moeten genoeg
ijkpunten zijn in de voorstelling vanwaar je nog alle richtingen uit kan.
Er zijn al zoveel randvoorwaarden waarbinnen de ervaring van een voorstelling zich afspeelt: we
stappen een gebouw binnen, we betalen een ticket, we spreken af om op een bepaald uur, we gaan
allemaal in het ene deel van het gebouw zitten en terwijl in het ander deel van het gebouw zich iets
afspeelt wat niet echt is. Dat dekt al heel veel ladingen. Daar moet je niet meer heel veel pretekst of
context aan toevoegen. Pas als een choreograaf of regisseur ook echt de autonomie van de lege
scene kan benutten, ben ik mee.
Download