- materiaalkeuze

advertisement
Opleiding Werktuigbouwkunde
Ontwerp Gericht Onderwijs
Blok 2A 2007-2008
Casus 2A
Ontwerpen in
polymere materialen
OGO-Groep 1:
Bruijn R.J.G. de (Remco)
Hollink R.P.J. (René)
Laarhoven M. van (Mirjam)
Linssen B.P.J. (Bram)
Meijl E.W.P. van (Erik)
Starke M.J. (Marijke)
Tijdink B.T.M. (Bernadette)
Versteeg P.G.A.A. (Pieter)
ID nrs.
0599379
0620111
0612880
0612318
0619548
0613223
0612269
0618808
Tutor: ing J.G.H. van Griensven
Eindhoven, 23 september 2007
Inhoudsopgave
Inleiding ..................................................................................................... 3
1 Het ontwerpen van de bouwsteen ......................................................... 4
1.1 Bouwsteenontwerp ............................................................................................... 4
1.2 De bouwsteen ....................................................................................................... 7
2 Keuze van materiaal en spuitgietmethode........................................... 9
2.1 Materiaalkeuze ..................................................................................................... 9
2.1.1 Materiaaleigenschappen van polymeren ...................................................................9
2.1.2 Simulatie van spuitgieten.........................................................................................14
2.1.3 Sterkte analyse .........................................................................................................17
2.2 Keuze van spuitgietmethode ............................................................................. 21
3 Matrijzen ..............................................................................................22
Conclusie ..................................................................................................26
Literatuurlijst.............................................................................................28
Gebruikte software ....................................................................................28
Bijlagen .....................................................................................................29
Bijlage 1 Toelichting op tabel 2.1 ........................................................................................29
Bijlage 2 Vultijd bij verschillende injectieplaatsen..............................................................30
Bijlage 3 Kromtrekking bij ABS en polypropeen. ...............................................................32
Bijlage 4 ABS Tulp met kracht naar binnen gericht ............................................................33
Bijlage 5 ABS Tulp met kracht naar buiten gericht .............................................................36
2
Inleiding
Iedereen kent Lego speelgoed. Deze kunststof Lego-stenen zijn dunwandig
en gespuitgiet. Maar ook dikwandige bouwstenen (met een doorsnede groter
dan tien millimeter) kunnen gespuitgiet worden. In deze casus wordt het hele
proces van spuitgieten van een dergelijke bouwsteen onderzocht, van
bouwsteendesign tot matrijsontwerp.
In het eerste hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan het ontwerp van de
bouwsteen. Om tot een goed ontwerp te komen moet aan verschillende eisen
voldaan worden. Het product moet:
- dikwandig zijn en daardoor gespuitgiet worden met behulp van gasinjectie
- een maximaal volume hebben van 130cc
- een interessant design hebben
Aan de hand van deze eisen zal een bouwsteen ontworpen worden. Dit
ontwerp zal verder uitgewerkt worden en vervolgens in het CAD
computerprogramma Unigraphics gemodelleerd worden.
In hoofdstuk twee worden de eigenschappen van verschillende materialen
vergeleken. Na een literatuuronderzoek over materiaaleigenschappen wordt
gekeken naar simulaties van het inspuiten van verschillende materialen,
gemaakt met behulp van Moldflow Plastics Insight. Vervolgens wordt met
behulp van Unigraphics een sterkte analyse gedaan. Dit om te controleren of
het materiaal daadwerkelijk voldoet aan de eisen die gesteld worden wat
betreft maximaal toelaatbare spanning. Met behulp van deze informatie zal
een materiaal gekozen worden waarvan de bouwsteen kan worden gemaakt.
Tot slot wordt er in dit hoofdstuk uitgelegd waarom er gespuitgiet moet
worden met behulp van gasinjectie.
In het laatste hoofdstuk worden de matrijzen getoond die ontworpen zijn om
de bouwsteen te spuitgieten.
Door deze casus wordt dus getracht inzicht te verkrijgen in de processen die
een rol spelen bij het spuitgieten, voornamelijk het simuleren van het
spuitgieten met behulp van Moldflow Plastics Insight en het ontwerpen van
matrijzen in Unigraphics.
3
1 Het ontwerpen van de bouwsteen
Er moet voor deze casus een bouwsteen gemaakt worden. Deze bouwsteen
moet dikwandig zijn en gespuitgiet kunnen worden. Het volume mag (inclusief
aanspuitingen) maximaal 130cc bedragen. Bovendien is ook het design van
belang. In dit hoofdstuk zal uit meerdere ontwerpen een één ontwerp
gekozen en uitgewerkt worden. Dit ontwerp zal uiteindelijk gemodelleerd
worden met behulp van Unigraphics.
1.1 Bouwsteenontwerp
Door de OGO-groep is de extra eis gesteld dat er een bouwsteen ontworpen
moet worden waarmee men oneindig kan bouwen. Er zijn een aantal ideeën
naar voren gekomen waaronder een ontwerp in de vorm van een stoel (figuur
1.1), een libel (figuur 1.2) en een sneeuwvlok (figuur 1.3). Uiteindelijk is
gekozen voor het laatste model omdat hiermee in de meeste richtingen
gebouwd kan worden.
Figuur 1.1 Ontwerp in
de vorm van een stoel.
Figuur 1.2 Ontwerp in
de vorm van een libel.
Figuur 1.3 Ontwerp in de
vorm van sneeuwvlok.
Vervolgens is er uit de volgende kliksystemen (zie figuur 1.4 t/m 1.6) een
systeem gekozen waar geen aparte “mannetjes” en “vrouwtjes” gemaakt
hoeven worden op verschillende uiteindes van de sneeuwvlok maar voor een
systeem waarbij op élke uiteinde eenzelfde kliksysteem gespuitgiet kan
worden.
Figuur 1.4 Ontwerp sneeuwvlok
kliksysteem met mannetjes en
vrouwtjes.
.
Figuur 1.5 Ontwerp kliksysteem universeel vooraanzicht.
Figuur 1.6 Ontwerp kliksysteem universeel zijAanzicht.
4
Uiteindelijk is ervoor gekozen de sneeuwvlok uit twee losse delen te laten
bestaan die geheel symmetrisch zijn. Dit vergemakkelijkt de nog te ontwerpen
matrijs enorm, maar het heeft geen invloed op de bouwsteen als geheel
(bestaande uit twee losse delen die in elkaar geklikt worden).
De bouwsteen bestaat uit een T-stuk met op de drie uiteindes een “tulp” (zie
figuur 1.7 t/m 1.9). Twee T-stukken kunnen in elkaar geklikt worden op de
plek van de groene pijl. Voor de verbinding van de staven aan de uiteindes,
op de plaatsen van de rode pijlen, is gekozen voor de “tulp”. Twee tulpen
kunnen in elkaar klikken. Elke tulp kan zowel in als om een andere tulp zitten.
Voordeel van deze verbinding is dat alle uiteindes van de T-stukken in elkaar
passen en er rotatie mogelijk is.
Figuur 1.7 Doorsnede van de “tulp”
De tulp is hier los getekend maar zit
in werkelijkheid vast aan het T-stuk
en is hiermee verbonden op de plaats
van de rode pijlen.
Figuur 1.8
Het T-stuk
Figuur 1.9 Uitvergroting van het midden bovenaan het T-stuk.
Dit is de “uitsparing” met aan weerszijden de “klemmen”. In de
uitsparing past een ander T-stuk en door middel van de klemmen,
die flexibel zijn, zit dit T-stuk stevig vast.
5
Het totale volume van de bouwsteen inclusief aanspuitingen, mag niet
groter zijn dan 130cc. Daarom is het volume van de bouwsteen met de
geschatte maten (zie figuur 1.10) alvast grof berekend om te kijken of
de maten ongeveer goed zijn. Het exacte volume zal in paragraaf 1.2
berekend worden met behulp van Unigraphics.
20
15
50
50
20
20
15
50
20
20
Figuur 1.10 Geschatte maten (in millimeters) van de bouwsteen. Deze maten
zijn gebruikt voor de eerste versie van het model in Unigraphics en zijn tijdens het
modelleren aangepast tot het uiteindelijke ontwerp ontstaan is (zie figuur 1.11).
1
1
2
2
   rstaaf
 bsleuf  ntulpen     rtulp
 htulp
2
2
1
1
Volume  3    7,52  50     7,52  15  3    7,52  20  33134mm3  33,13cc
2
2
2
Volume  ntulpen    rstaaf
 hstaaf 
6
1.2 De bouwsteen
De uiteindelijke bouwsteen is te zien in de figuur 1.11.
Figuur 1.11 De bouwsteen, gemodelleerd met Unigraphics.
Zoals te zien is, is het uiteindelijke model op enkele plaatsen veranderd van
het eerste idee, zoals deze beschreven werd in paragraaf 1.1.
Allereerst zijn er sleuven
toegevoegd bovenaan in het
midden van het T-stuk, waar
twee T-stukken in elkaar
kunnen klikken (zie figuur
1.12).
De sleuven hebben precies de
vorm van de rondingen van de
klemmen, waardoor deze er
perfect invallen en vastklikken.
Zonder deze sleuven zou er
geen mogelijkheid tot klikken
zijn en zou het geheel te
eenvoudig uit elkaar te trekken
zijn.
Figuur 1.12 De sleuf in het T-stuk.
7
Verder zijn de rondingen van de klemmen niet meer helemaal rond van vorm
maar maken ze een hoek van negentig graden met de plaat. Deze vorm is
door de rechte hoek moeilijker uit elkaar te trekken dan een vloeiende vorm,
wat zorgt voor een sterkere verbinding (zie figuur 1.13). De uiteindelijke
klikverbinding van twee T-stukken is dus vast door de sleuven en de rechte
hoeken die de rondingen van de klemmen maken met de plaat van de klem
(zie figuur 1.14).
Figuur 1.13 De uitsparing met de klemmen
Figuur 1.14 Verbinding van twee T-stukken
De laatste aanpassing in het ontwerp is dat nu ook het logo van onze groep
wordt gespoten op het blokje, namelijk het nummer één (zie figuur 115).
De manier waarop dit gedaan wordt zal duidelijk worden in hoofdstuk drie
over matrijzen.
Figuur 1.15 Logo van OGO groep 1
op de verticale poot van het T-stuk.
Zoals bekend moet het model voldoen aan twee harde ontwerpeisen:
dikwandigheid en een maximaal volume, namelijk 130cc.
Omdat de staven van het T-stuk een doorsnede hebben van 15 mm, terwijl de
eis van dikwandig >10mm is, voldoet het aan de eis voor dikwandigheid.
Ook het volume van het blokje zit ruimschoots onder de gestelde eis. Het
totale volume bedraagt namelijk 33,6 cm3, berekend met Unigraphics NX 3.0.
8
2 Keuze van materiaal en spuitgietmethode
In dit hoofdstuk zal duidelijk worden van welk polymeer de bouwsteen wordt
gemaakt. De materiaalkeuze wordt gedaan met behulp van de resultaten van
een literatuuronderzoek en de spuitgietanalyse met behulp van het
programma “Moldflow Plastics Insight”. Ter controle worden er
sterkteberekeningen gedaan met Unigraphics. Tot slot zal een toelichting
worden gegeven op de methode van spuitgieten die gebruikt zal worden.
2.1 Materiaalkeuze
2.1.1 Materiaaleigenschappen van polymeren
Polymeer of staal?
Als men de eigenschappen van metalen vergelijkt met die van polymeren ziet
men dat deze sterk van elkaar afwijken. Deze verschillen zorgen ervoor dat
ook de productieprocessen anders zijn. Hieronder een aantal eigenschappen
waardoor een productieproces met metaal verschilt van een productieproces
waarbij polymeer wordt gebruikt.
-
Verschil in smelttemperatuur:
Een veelgebruikte polymeerbewerking, het spuitgieten, waarbij het gesmolten
polymeer in een matrijs wordt gespoten om daar vervolgens, in zijn nieuwe
vorm weer af te koelen, berust op zijn lage smelttemperatuur. Het materiaal
van de matrijzen, dat een veel hoger smeltpunt heeft, kunnen de
temperaturen van het spuitgieten gemakkelijk verdragen. Metaal daarentegen
kan niet worden gespuitgiet, dit omdat de smelttemperaturen zo hoog liggen
dat er maar weinig andere materialen bestaan die deze temperaturen kunnen
doorstaan. Met andere woorden: de mal zelf zou smelten als men met metaal
zou spuitgieten.
-
Verschil in hardheid
Polymeren zijn over het algemeen brosser dan metalen, dit betekent dat een
polymeer eerder breekt dan een metaal. Hierdoor zijn polymeren lastiger na te
bewerken dan metalen. Een polymeer moet je dus in een keer zo dicht
mogelijk bij het eindresultaat zien te maken.
-
Verschil in krimp
Als men de temperatuur van een materiaal sterk laat variëren kan het
materiaal vervormen. Wanneer men bijvoorbeeld een polymeer afkoelt deze
krimpen, hiermee moet rekening worden gehouden zodat voorkomen kan
worden dat een polymeer nog vervormt door de krimp als men het materiaal
laat afkoelen nadat het is gespuitgiet. Metalen vervormen minder dan
polymeren bij temperatuurschommelingen en dit heeft invloed op het
productieproces. Al deze verschillen in eigenschappen komen voort uit het
verschil in molecuulstructuur. Zo bestaat het metaal uit een metaalrooster met
vrij elektronen en het polymeer uit verscheidene “ketens” die door elkaar heen
liggen.
9
Krimp en kruip
Krimp en kruip zijn twee verschijnselen die vrijwel in alle materialen
voorkomen. De mate waarin deze effect hebben is echter per materiaal
verschillend. Als men gaat spuitgieten is het belangrijk met deze
verschijnselen
rekening
te
houden.
Een
overzicht
van
de
uitzettingscoëfficiënten staat weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Overzicht van uitzettingscoëfficiënten.
]
Polymeren kunnen in drie verschillende subcategorieën worden ingedeeld,
waarbij elke categorie een verschillende mate van gevoeligheid voor krimp en
kruip heeft. Hier zullen de verschillende categorieën worden besproken, de
relatie met krimp zal worden gelegd en tot slot zal de mate van krimp tijdens
het spuitgieten worden behandeld.
1 Amorf polymeer:
Een amorf polymeer is een polymeer waarbij de ketens niet ordelijk
gerangschikt zijn. De ketens onderling hebben slechts relatieve zwakke
interactiekrachten. Amorfe polymeren hebben een hoge netwerkdichtheid (zie
figuur 2.2).
2 Semikristallijn polymeer:
In een semikristallijn polymeer zijn bepaalde gedeeltes van het polymeer
gekristalliseerd. Dit wil zeggen dat de ketens daar onderling interactie hebben
en dat de ketens daar ordelijk gerangschikt zijn. Door de vorming van deze
kristallen komen er in het polymeer meer open ruimtes te liggen. Hierdoor
ontstaat er een lagere netwerkdichtheid als in het amorfe polymeer (zie figuur
2.3).
3 Kristallijn polymeer:
Een kristallijn polymeer is een polymeer dat volledig gekristalliseerd is. De
ketens zijn onderling netjes gerangschikt en tussen de ketens in bevind zich
“vrije” ruimte. Kristallijne polymeren hebben de kleinste netwerkdichtheid.
10
Amorphous
Figuur 2.2 Amorf polymeer.
Partly crystalline
Figuur 2.3 Semikristallijn polymeer.
De drie verschillende polymeren verschillen dus vooral van netwerkdichtheid.
En dit is precies de eigenschap die het verschil in de mate van krimp en kruip
teweeg brengt. Door het ontstaan van de holle ruimtes in het materiaal is er
veel meer ruimte om “te krimpen”, immers het materiaal moet ergens naartoe.
In het amorfe polymeer daarentegen is er minder gelegenheid tot krimp
wegens “ruimtegebrek” (zie figuren 2.2 en 2.3). Andersom, wanneer het
materiaal later zal worden belast, zal er ook bij kristallijne materialen meer
kruip optreden (zie figuur 2.4).
Figuur 2.4 Kruip van een amorf en een semikristallijn polymeer.
11
Mate van krimp tijdens het spuitgieten
Hoe groot de krimp zou zijn bij een drukloos stollingproces is te zien aan de
volume-temperatuur relatie van de desbetreffende kunststof (zie figuur 2.5 en
figuur 2.6). Het blijkt dat voor amorfe polymeren een volumeverschil van
gemiddeld tien procent opreedt tussen de verwerkings- en de
omgevingstemperatuur; voor kristallijne polymeren kan dit verschil zelfs
twintig tot vijfentwintig procent bedragen.
Gelukkig is de krimp die optreedt tijdens het spuitgieten veel minder groot, dit
omdat de stolling plaatsvindt onder druk: de stollende smelt is gecomprimeerd
en heeft daardoor een volumeverkleining ondergaan die tengevolge van de
hoge compressibiliteit van het gesmolten polymeer in staat is om, na
terugvering, een aanzienlijk deel van de krimp te compenseren. Om de
competitie tussen thermische krimp en compressibiliteit aanschouwelijk voor
te stellen, worden vaak gecombineerde diagrammen gebruikt, de p,V,Tdiagrammen, die de volume-temperatuur relatie weergeven voor een aantal
niveaus van de druk. De uiteindelijke krimp ligt voor amorfe thermoplasten
meestal tussen de 0,3 en 0,7 procent en voor kristallijne polymeren tussen
één en vier procent” (zie figuur 2.7 en figuur 2.8).
Figuur 2.5 Relatie tussen
volume en temperatuur
Figuur 2.7 P, V, T -diagrammen
een amorf polymeer
Figuur 2.6 Compressibiliteit
van gesmolten polymeer
Figuur 2.8 P, V, T -diagrammen
een kristallijn polymeer
12
Materiaaleigenschappen van verschillende polymeren
Op basis van de materiaaleigenschappen in tabel 2.1 kunnen we het
materiaal PS al direct wegstrepen als mogelijk materiaal voor de bouwsteen.
De bouwstenen worden namelijk aan elkaar bevestigd met behulp van een
kliksysteem en in de tabel is te zien dat PS daar niet geschikt voor is. Het
materiaal is bovendien erg bros (zie breukrek in tabel 2.1). Hierdoor zouden
de tulpen erg snel afbreken wanneer ze moeten buigen om in elkaar
geschoven te worden.
Een ander beschikbaar materiaal voor de bouwsteen is het relatief dure PC.
Dit polymeer is maar liefst vijf á tien maal zo duur als de andere materialen.
Zo op het eerste gezicht voldoet het aan de eisen die aan de bouwsteen
gesteld worden (elastisch, sterk, goede waardering klikverbinding) maar
wanneer één van de andere materialen ook voldoet zal er uit financiële grond
voor dit laatste materiaal gekozen worden.
Tabel 2.1 Eigenschappen van polymeren
Polymeer
Prijsklasse
Emodulus
Treksterkt
e
Breukrek
Kerfsla
gsterkte
Tg
Tm
€/kg
MPa
MPa
%
Kj/ m2
ºC
ºC
3-4
2
95
-
60-65
80-150
20-35
150
-
ABS
1,25-3
20-50
15-50
8-30
105
-
PP
0,51,25
30003600
20002200
16003000
11001600
45-60
PC
0,51,25
5-9
30-70
150700
3-15
-15
170
PS
Polymeer
Krimp bij
spuitgieten
Waardering
klikverbinding
%
PS
PC
ABS
PP
0,4-0,7
0,7-0,8
0,4-0,8
1,0-2,5
+
+
+
= glas-rubber
Tg
overgangstemperatuur
= smeltpunt
Tm
Voor verdere uitleg over de gegevens in deze tabel wordt doorverwezen naar
bijlage 1.
13
2.1.2 Simulatie van spuitgieten
Met behulp van het programma “Moldflow” is het mogelijk te analyseren welk
materiaal het beste gebruikt kan worden om de bouwsteen te maken, ofwel bij
welk materiaal de minste vervorming optreedt. Ook kan men er achter komen
op welke plek van de matrijs het polymeer het beste geïnjecteerd kan worden.
Verder is het van belang te weten waar gas het best geïnjecteerd kan worden.
Eerst zijn simulaties gemaakt (zie bijlage 2) waarmee de beste plek voor het
injecteren van polymeer wordt bepaald. Er is op drie verschillende plekken
polymeer geïnjecteerd (zonder gasdruk). Uit de simulatie kan geconcludeerd
worden dat de beste plek om polymeer te injecteren in de onderste tulp (onder
aan het verticale deel van het T-stuk) is. Hier wordt het polymeer namelijk het
meest gelijkmatig verdeeld over de verschillende staven van het product.
Vervolgens is onderzocht welk materiaal het best gebruikt kan worden om de
bouwsteen te maken. Er is gekeken naar de polymeren ABS en PP. Met
behulp van de simulatie “warpage” binnen “Moldflow Plastics Insight” is het
kromtrekken van de twee polymeren geanalyseerd. Uit de resultaten (zie
bijlage 3) kan men concluderen dat het polymeer ABS beter gebruikt kan
worden vanwege de beperkte kromtrekking van het product.
Na het bepalen van het materiaal en de plaats van polymeerinjectie wordt
gekeken naar de gasdruk. Het gas wordt toegevoegd aan het product
wanneer deze voor zeventig procent met polymeer gevuld is. Een gaskern bij
de uitsparing en klemmen is echter niet wenselijk. Dit omdat hierdoor de
klemkracht zeer onvoorspelbaar wordt, gezien de onvoorspelbaarheid van de
verdeling van het polymeer. In figuur 2.9 is te zien dat door in het hart gas te
injecteren er een gasbel bij het klemsysteem ontstaat.
Figuur 2.9 Het product is voor 70% gevuld met polymeer voordat er op één plaats gas
geïnjecteerd wordt. De locatie van gasinjectie is afgebeeld met een gele pijl. De gele kegel
representeert de locatie van polymeerinjectie. De groene gebieden geven aan waar het gas
zich bevindt.
14
Vervolgens is gekeken naar het resultaat wanneer zeventig procent van het
product met polymeer gevuld is en er dan op drie verschillende plekken gas
geïnjecteerd wordt. Nadeel hiervan blijkt te zijn dat de tulpen niet gevuld
worden met polymeer maar met gas. In figuur 2.10 is dit af te lezen. Het
resultaat is stukken beter wanneer er honderd procent polymeer is ingespoten
alvorens het toevoegen van gasdruk (zie figuur 2.11). Bij deze methode
worden de tulpen namelijk geheel gevuld met polymeer in plaats van gas.
Figuur 2.10: Het product is voor zeventig procent gevuld met het
polymeer ABS vóór er op drie plaatsen gas geïnjecteerd wordt.
Figuur 2.11 Het product is voor 100% gevuld met polymeer
vóór er op drie plaatsen gas geïnjecteerd wordt.
15
Om het resultaat van de gasinjectie te optimaliseren is ervoor gekozen vijf
seconden langer (ten opzichte van de standaardtijd) gas te injecteren. Het
resultaat van deze simulatie is te zien in figuur 2.12. Wat opvalt is dat de
gasbellen wat groter worden. Dit betekent dat de krimp in grotere mate
tegengegaan wordt.
.
Figuur 2.12 Het product is voor 100% gevuld met polymeer voordat er op drie plaatsen gas
geïnjecteerd wordt. Gas wordt 5 seconden langer geïnjecteerd dan voorgaande keren.
Er kan na een aantal simulaties dus geconcludeerd worden gekozen voor de
polymeer ABS welke geïnjecteerd moet worden bij de onderste tulp. Verder is
het van belang om het product eerst voor honderd procent met polymeer te
vullen alvorens op drie plaatsen gasdruk toe te voegen.
Nu er gekozen is voor de polymeer ABS moet gecontroleerd worden of dit
polymeer aan de wensen voldoet wat betreft de sterkte van het polymeer. Dit
kan gedaan worden met behulp van het programma Unigraphics in paragraaf
2.1.3.
16
2.1.3 Sterkte analyse
Om te controleren of het gekozen materiaal ook daadwerkelijk gebruikt kan
worden voor ons ontwerp, wordt er een sterkte analyse toegepast. Hierbij
wordt gekeken of het materiaal de krachten die op het model komen te staan
aankan. Het is de bedoeling dat het materiaal bij het uittrekken van de
matrijspinnen naar buiten buigt, maar niet plastisch deformeert.
In de sterkte analyse functie van Unigraphics NX 3.0 wordt een kracht
uitgeoefend op de twee binnenzijden van de tulp. Deze kracht moet groot
genoeg zijn om de zijdes helemaal naar buiten te duwen, zodat de matrijspin
erdoor kan. Hierna is de spanning in het materiaal te berekenen. In figuur 2.13
zijn de spanningen te zien.
Figuur 2.13 Krachtenverdeling bij uittrekken
van matrijspinnen op het tulp.
De grootste spanning die hier ontstaat, is 134.8 MPa, terwijl de vloeigrens van
ABS bij 40 MPa ligt. Dit zou dus betekenen dat het materiaal gaat plastisch
deformeren, wat juist geprobeerd wordt te voorkomen.
17
Figuur 2.14 Krachtenverdeling bij uittrekken van
matrijspinnen op het getransformeerde tulp.
Om te zorgen dat de spanningen in het materiaal onder de vloeigrens blijven,
zijn er in de tulp vier inkepingen gemaakt in plaats van twee. Dit vergroot de
flexibiliteit van het kliksysteem, waardoor de kans op plastisch deformeren
kleiner wordt. Ook zijn de randen van de ‘tulp-bladeren’ afgerond, waardoor
de kracht beter verdeeld wordt en de plaatselijke spanningen minder groot
zijn. Een bijkomend nadeel is wel dat de tulpen in mindere mate vrij kunnen
bewegen nadat deze in elkaar geklikt zijn.
In deze situatie is de maximale spanning 38.95 MPa, dus lager dan de
vloeispanning en vindt er alleen elastische deformatie plaats.
18
Ook de klemmen in het T-stuk hebben een kleine transformatie moeten
ondergaan, dit om te voorkomen dat ze plastisch deformeren. Bij een
maximale spanning van meer dan 100 MPa, is een klem nog lang niet genoeg
gedeformeerd om over de cilinder heen te klikken (zie figuur 2.15).
Figuur 2.15 Krachtenverdeling bij uittrekken
van matrijspinnen op het kliksysteem.
Door de dikte van de klem te reduceren, wordt de kracht die nodig is om deze
te verplaatsen kleiner. Hierdoor nemen ook de spanningen in het materiaal af.
In de uiteindelijke situatie is de maximale spanning slechts 37.50 MPa,
wederom onder de vloeigrens.
19
Figuur 2.16 Krachtenverdeling bij uittrekken van
matrijspinnen op het getransformeerde kliksysteem.
Het is dus mogelijk om het model van ABS te maken, zonder dat deze
plastisch zal deformeren bij het vastklikken van de bouwstenen en bij het
uittrekken van de matrijs.
20
2.2 Keuze van spuitgietmethode
Door gasinjectie bij spuitgieten, ook wel “Gas-Assisted Injection Molding”
ofwel “GAIM” genoemd, wordt het mogelijk om dikwandige en holle
kunststofproducten te fabriceren. Een matrijs wordt eerst geheel of
gedeeltelijk met vloeibare kunststof gevuld, waarna er onder druk gas
(meestal N2) wordt geïnjecteerd. Het gas zorgt ervoor dat de kunststof naar
de wanden van de matrijs gedrukt wordt en er zodoende een hol lichaam
ontstaat. Voordelen liggen in materiaalbesparing en kortere cyclustijden van
het spuitgieten.
Bij het spuitgieten van dikwandige producten (met doorsneden van tien
millimeter of meer) zonder GAIM zal het polymeer waarvan het product
gemaakt wordt krimpen nadat de matrijzen gevuld zijn en zal het product
‘inzakken’. Het behoudt dus niet de gewenste vorm. Door druk uit te oefenen
vanuit de binnenkant van het product met behulp van gasinjectie wordt het
polymeer tegen de matrijs gedrukt. Hierdoor kan het polymeer afkoelen
zonder ‘in te zakken’. De vorm zal dan dus wél worden behouden. GAIM is
dus een goede spuitgietmethode om dikwandige producten te fabriceren.
21
3 Matrijzen
De vorm van de bouwsteen is bekend.
Het is nu zaak om deze te kunnen
produceren. De bouwsteen wordt
gemaakt door middel van spuitgieten.
Om de juiste vorm te krijgen moet er
een matrijs worden ontworpen. Hierbij
is het belangrijk dat het werkstuk
zonder veel moeite weer uit de matrijs
verwijderd kan worden.
Het ligt voor de hand om het werkstuk
op de naad tussen de voor en achter
matrijs te leggen (zie figuur 3.1). Nu is
het openlopen van de matrijs geen
probleem, op de tulpen na.
Om ervoor te zorgen dat de tulpen
kunnen worden gemaakt, moeten er, op
de plek van de holtes binnen in de
tulpen, staven zitten. Deze staven
moeten
automatische
worden
weggetrokken als de matrijs open loopt.
Dit is te realiseren door schuine pinnen
vast te maken op de achtermatrijs. Als
de matrijs open loopt, worden de
schuiven naar buiten gedwongen. Om
ervoor te zorgen dat de staven niet te
snel uit de matrijs worden getrokken
worden de gaten in de schuiven iets
groter gemaakt, waardoor er en kleine
vertraging ontstaat (zie figuur 3.2). Zoals
is te lezen in hoofdstuk 2, zijn de bladeren
van de tulpen flexibel genoeg om om de
bollen op de staven heen te buigen.
Figuur 3.1 het werkstuk op
de deelnaad
Figuur 3.2 het wegtrekken van
de schuiven
Nu ontstaat er echter een nieuw probleem. Om de staven naar buiten te
trekken, moeten de bladeren naar buiten buigen. Zolang de matrijs gesloten
is, is daar geen plek voor. Als tijdens het openlopen één kant van het tulp vrij
komt te liggen, moet dit blaadje erg ver buigen. Om breuk te voorkomen
dienen de tulpen dus aan twee kanten vrij te zijn. Hierbij moet er aan gedacht
worden dat de rest van het werkstuk wel vast moet blijven zitten in de matrijs,
omdat er anders geen kracht kan worden uitgeoefend op de tulpen.
22
Om ervoor te zorgen dat de staven
kunnen worden teruggetrokken
en de rest van het werkstuk
wordt vastgehouden, moet in
eerste instantie slechts één
deel van de matrijs worden
teruggetrokken. Dit is mogelijk
door het midden van het
werkstuk vast te klemmen met
behulp
van
afzonderlijk
bewegende blokken, die met
veren tegen het werkstuk
worden
aangehouden
(zie
figuur 3.3) Merk op dat de
staven in het midden van de
tulpen moeten blijven zitten en
daarom vast zitten op de het
bewegende blok van de voormatrijs.
Figuur 3.3 het vastklemmen
van het werkstuk
Door voorgaande constructies kan de
matrijs zonder problemen openlopen,
wel zijn er nog enkele maatregelen
nodig om ervoor te zorgen dat het
spuitproces goed verloopt.
Het inspuiten van het polymeer
gebeurt onder hoge druk. Daarom is
het belangrijk dat de staven goed
worden ingeklemd in de matrijs, zodat
ze niet weg schuiven tijdens het
vullen. Daarom zijn deze staven deels
schuin gemaakt en klemmen ze vast in
de achtermatrijs (zie figuur 3.4)
Figuur 3.4 het vastklemmen van
de schuiven
De “1” die in het werkstuk wordt gemaakt, is van
een ander materiaal als de rest van de bouwsteen.
Hiervoor is een andere schroef in de machine
beschikbaar. Nu is het zaak om er voor te zorgen
dat de “1” op het juiste moment word opgevuld. De
“1” is een apart “blok” in de matrijs. Dit blok zit
tijdens het inspuiten van de bouwsteen deels in de
open holte. Als de bouwsteen vol is gespoten schuift
de “1” in de matrijs, waardoor een kanaal vrij komt
te liggen, zodat ook de nu vrijgekomen “1” in de
bouwsteen wordt opgevuld. Merk op dat de “1” een
beetje moet uitsteken uit de bouwsteen, zodat het
kanaal dat de “1” moet opvullen in de matrijs kan
liggen en het kanaal pas vrij komt als de “1” in de
matrijs schuift (zie figuur 3.5)
Figuur 3.5 de schuivende “1”
23
Figuur 3.6 aanspuiting van de
bloem
Er worden in de bouwsteen twee verschillende
componenten en gasinjectie gebruikt. Er zijn
dus ook meerdere aanspuitingen. Één
aanspuiting voor het vullen van de gehele
bloem. Deze komt vanuit het midden van de
voormatrijs (zie figuur 3.6). De andere
aanspuiting komt van boven, dus precies op de
deelnaad van de twee matrijsdelen. Deze vult
de 1 (zie figuur 3.7). Er zijn ook plekken nodig
voor de gasinjectie (zie figuur 3.8)
Figuur 3.7
aanspuiting van de 1
Figuur 3.8 gasinjectie
Het productie proces
Het maken van het werkstuk kan in de volgende stappen worden beschreven.
I. De matrijs is volledig gesloten en de eerste component wordt
ingespoten, direct gevolgd door de gasinjectie. (figuur 3.9)
II. De “1” trek terug in de matrijs, waardoor ook deze wordt gevuld met de
tweede component. (figuur 3.10)
Figuur 3.10 stap II
Figuur 3.9 stap I
24
III. De matrijs loopt open.
De schuiven zullen door
de pinnen naar buiten
worden gedwongen,
terwijl de rest van het
werkstuk wordt
vastgehouden.(figuur
3.11)
IV. De matrijs loopt verder
open, waardoor het
werkstuk alleen aan de
achtermatrijs blijft zitten
en tegelijkertijd de
aanspuiting van de “1”
door middel van een
duikboot word
afgesneden. (figuur
3.12)
V. Het uitstootmechanisme wordt
geactiveerd en drukt
het werkstuk uit de
matrijs waardoor ook de
aanspuiting wordt afgesneden (figuur 3.13)
Figuur 3.11 stap III
Figuur 3.12 stap IV
Figuur 3.13 stap V
25
Conclusie
Voor deze casus is een bouwsteen ontworpen voldoet aan de gestelde eisen,
dus die:
- dikwandig is;
- een maximaal volume heeft van 130cc, namelijk 33,6cc;
- een interessant design heeft;
- gespuitgiet kan worden met behulp van gasinjectie.
De bouwsteen is gemodelleerd met Unigraphics en is te zien in figuur C1. De
tulpen kunnen om en in elkaar schuiven en dus op die manier verbonden
worden, het ene T-stuk kan aan het andere T-stuk gekoppeld worden door de
uitsparingen aan elkaar te klikken (zie figuur C2)
Figuur C1 De bouwsteen met het logo
Ii de vorm van nummer “1”.
Figuur C2 Meerdere bouwstenen
verbonden met elkaar.
Na literatuuronderzoek bleken ABS en PP mogelijke materialen voor de
bouwsteen te zijn. Na simulaties met Moldflow Plastics Insight bleek ABS de
beste keuze te zijn. Na een controle door middel van een sterkte analyse met
Unigraphics is bepaald dat ABS inderdaad een prima materiaal is om de
bouwsteen van te maken. Er moet gezegd worden dat de tulpen van de
bouwsteen wel aangepast moeten worden zodat zij in plaats van twee, vier
bladeren hebben.
Er is gekozen voor produceren van de bouwsteen door spuitgieten met behulp
van gasinjectie (GAIM) omdat hierdoor de vorm van het dikwandige product
behouden worden zal worden tijdens het afkoelen van het polymeer in de
matrijs.
26
De matrijs met daarin de bouwsteen is te zien in figuur C3. Het
spuitgietproces kent verschillende stappen.
Figuur C3 De matrijs met daarin de bouwsteen (in het rood).
1 De matrijs is volledig gesloten en de eerste component wordt
ingespoten (alles behalve het logo “1” wordt gemaakt van de eerste
component), direct gevolgd door de gasinjectie.
2 De “stempel” in de matrijs die de ruimte voor het logo “1” maakt, trekt
terug in de matrijs. Vervolgens wordt de holte die de stempel
achterlaat gevuld met de tweede component met een opvallende
kleur. Het logo is gespuitgiet in de opvallende kleur.
3 De matrijs loopt open en de tulpen komen vrij te liggen. Pinnen (die
de binnenkant van de tulpen gevormd hebben) worden uit de tulpen
getrokken.
4 De matrijs loopt verder open, waardoor het werkstuk alleen aan de
achtermatrijs blijft zitten. Tegelijkertijd wordt de aanspuiting van de
“1” door middel van een duikboot afgesneden.
5 Het uitstootmechanisme wordt geactiveerd en drukt het werkstuk uit
de matrijs waardoor ook de aanspuiting wordt afgesneden.
Door middel van deze casus, waarbij matrijzen zijn ontworpen en simulaties
zijn gedaan met Moldflow Plastics Insight en Unigraphics, is een inzicht
verkregen in de processen die een rol spelen bij het spuitgieten.
27
Literatuurlijst
Van der Vegt A.K., Govaert L.E., (2003-2005). Polymeren van keten tot
kunststof, vijfde druk. Delft: VSSD.
Mate van krimp tijdens het spuitgieten op pagina elf is een quote van pagina’s
234, 235 en 256 Van keten tot kunststof, daargelaten de verandering van de
zinsopbouw en weggelaten zinnen.
James E. Mark, (1999), Polymer Data Handbook, New York, Oxford, Oxford
University Press.
Brandrup j., Immergut E.H., (1989), Polymer handbook, Third Edition, New
York: Wiley.
M.W.v.Dalen, (september 1996), Kunststoffen, Deel 5, Delft: TU Delft
(Faculteit van het industrieel Ontwerpen).
Gebruikte software
Unigraphics NX 3.0
Moldflow Plastics Insight
28
Bijlagen
Bijlage 1 Toelichting op tabel 2.1
E-modulus (E):
De E-modulus geeft het lineaire verband tussen de spanning in het materiaal en de rek. Deze
is materiaalafhankelijk. Volgens de wet van Hooke geldt;
σ  Eε
Waarin:
σ = de spanning in het materiaal (Pa)
ε = de rek (m)
De E-modulus vertelt ons dus over de elasticiteit van het materiaal. Een materiaal met een
lage E-modulus zal bij een gelijke spanning een grotere rek vertonen dan een ander materiaal
met een hogere E-modulus. Het materiaal met de lagere E-modulus vertoont dus een grotere
elasticiteit.
Treksterkte:
De treksterkte is een maat van spanning waarbij het materiaal breekt. Ook deze is materiaal
afhankelijk. Een materiaal met een grotere treksterkte zal minder snel breken dan een
materiaal met een lagere treksterkte.
Breukrek:
Zoals de naam al doet vermoeden geeft deze kolom weer hoeveel procent het materiaal kan
rekken voordat er breuk op treedt. Hier geldt, des te groter het percentage, de te groter de
elasticiteit.
Kerfslagsterkte:
“De kerfslag sterkte is een maat voor de weerstand van het materaal tegen schokbelasting.
Hierbij speelt zowel de korte duur treksterkte als de breukrek een rol. De slagvastheid is in
feite de energie benodigd voor breuk bij snelle deformatie.” (zie van der Vegt, Govaert, 20032005, p169)
Netwerkdichtheid:
3
Het aantal ketens per m , over het algemeen geldt: hoe groter de netwerkdichtheid, hoe
kleiner de kruip/krimp.
Glas-rubber overgangstemperatuur ( Tg )
“Pure” stoffen hebben een vaste temperatuur waarbij ze van vaste naar vloeibare en van
vloeibare naar gasvormige fase overgaan. Bij “gemengde stoffen” zijn deze overgangen
echter meestal niet zo duidelijk, zo bestaat er bij polymeren de “glas-rubber
overgangstemperatuur.” Dit is een fase waarin het materiaal van vaste naar “rubberachtige”
fase veranderd. Het materiaal is in deze fase heel erg flexibel maar nog niet vloeibaar.
Smeltpunt ( Tm ):
De temperatuur waarbij het materiaal van vaste fase (of glas-rubber fase) overgaat in de
vloeibare fase. Sommige polymeren zullen dit stadia niet bereiken (worden niet vloeibaar).
29
Bijlage 2 Vultijd bij verschillende injectieplaatsen
De figuren B2.1, B2.2 en B2.3 geven de vultijd per onderdeel van het product
weer voor polypropeen (dit is standaard ingesteld). In de tekeningen zijn de
injectieplaatsen met een gele kegel aangegeven.
Figuur B2.1: Vultijd PP geïnjecteerd aan de zijkant
Figuur B2.2 Vultijd PP geïnjecteerd in het onderste kelkje
30
B2.3 Vultijd PP geïnjecteerd aan de bovenkant.
31
Bijlage 3 Kromtrekking bij ABS en polypropeen.
Met behulp van Moldflow Plastics Insight zijn simulaties van het kromtrekken
van de bouwsteen gemaakt van ABS en van PP (polypropeen), zie figuur
B3.1 en B3.2.
Figuur B3.1 Kromtrekken ABS.
Figuur B3.2 Kromtrekken polypropeen.
32
Bijlage 4 ABS Tulp met kracht naar binnen gericht
Software Used: Unigraphics Strength Wizard
Loads
Name
Type
Magnitude
Vector
Force_1
Face Force
2.000 N
x = -1.000, y = 0.0, z = 0.0
Results
Structural Performance
Red
Indicates model
failure. Either the
stresses have
exceeded the yield
strength or the
ultimate tensile
strength of the
material
Yellow
Indicates
excessive stress.
The stresses have
exceeded the
safety factor of the
material as defined
in the material
property.
Green
Indicates areas of
the model that
neither fail or are
above the safety
factor. For a model
to pass structural
performance
criteria, the whole
model should be
green.
33
Displacement
Stress (Von Mises)
34
Answer Quality
The answer quality is measured by looking at stress discontinuities
35
Bijlage 5 ABS Tulp met kracht naar buiten gericht
Software Used: Unigraphics Strength Wizard
Name
Type
Loads
Magnitude
Vector
Force_1
Face Force
2.000 N
x = 1.000, y = 0.0, z = 0.0
Results
Structural Performance
Red
Indicates model
failure. Either the
stresses have
exceeded the
yield strength or
the ultimate
tensile strength
of the material
Yellow
Indicates
excessive stress.
The stresses
have exceeded
the safety factor
of the material as
defined in the
material property.
Green
Indicates areas
of the model that
neither fail or are
above the safety
factor. For a
model to pass
structural
performance
criteria, the whole
model should be
green.
36
Displacement
Stress (Von Mises)
37
Answer Quality
The answer quality is measured by looking at stress discontinuities.
38
Download