Uittreksel NIMA B Kernstof: Inleiding Centraal thema is het marketingplanningsproces. Marketingplanning is het nemen, vastleggen en uitvoeren van beslissingen over de inzet van mensen en middelen, gericht op het verwerven en behouden van afnemers. Deel 1 Situatie-analyse Hoofdstuk 1 Strategische positie Waarom strategische planning? Criterium Tijdsduur Mate van detaillering Strategische planning 3-15 jaar Globale info, meestal externe bron Topmanagement Voortdurend proces Planningsniveau Frequentie Tactische planning Maximaal 1 jaar Gedetailleerde info, meestal interne bron Marketing & productmanagers Regelmatig Voordelen strategische planning: Er kan tijdig gereageerd worden op gewijzigde omgevingsfactoren. Strategische planning zorgt voor een beter overzicht, betere coördinatie en controle van de verschillende activiteiten binnen een bedrijf, waardoor de markt beter kan worden bewerkt. Door het ontwikkelen van een langetermijnvisie wordt ook geïnvesteerd in projecten die pas later financiële vruchten zullen afwerpen. SBU (Strategic Business Unit); relatief zelfstandige organisatie-eenheid PMC (Product-markt combinatie) 1.2 Omschrijving van een business definition Het kan nodig zijn om meerdere business definitions te formuleren. Factoren bij de bepaling van een business definition volgens Abell; 1 Probleemoplossende functie; behoeften 2 Marktgroepdimenesie; segmenten in de markt 3 Technologiedimensie; op welke wijze wordt in de behoeften voorzien? Typologieën van ondernemingsdefinities Criteria Afnemersgedrag Prijs- of prestatie georiënteerd Afnemer wil complete service Hoge mate van onderscheid per deelmarkt Technologiefactor Schaaleffecten Specifieke kennis Focusstrategie Gedifferentieerde Ongedifferentieerde Prestatie Prijs/prestatie Prijs Onbelangrijk Belangrijk Belangrijk Ja Ja Nee Nee Ja Ja Ja Ja Nee vereist 1 2 3 4 Andere hulpmiddelen De mensen en middelen die ingezet kunnen worden Concurrentie-strategieen Grondstofgebondenheid Tijd 1.3 Core competence en duurzame concurrentievoordelen Core competence is de capability van een organisatie en een unieke cc kan leiden tot een duurzaam concurrentievoordeel. Voorwaarden aan een cc volgens Hamel en Prahalad om een SCA (sustainable competitive advantage) te worden; 1 Een CC moet gebaseerd zijn op een combinatie van een aantal vaardigheden/ technologieën/kennis 2 Een onevenredige waarde voor afnemer hebben 3 Uniek en dus onderscheiden zijn van de concurrentie 4 Uitbreidbaar zijn; toegangsweg voor de toekomst Aaker: een cc is pas houdbaar als het in een veranderde omgeving stand houdt KSF (Kritische succes factoren) die middelen die van doorslaggevende betekenis zijn voor het kunnen opereren in bepaalde markten; dus randvoorwaarden. 1.4 Differentiële strategie Strategy as fit; zoals Porter de value chain als uitgangspositie neemt Strategy as stretch; zoals Prahalad en Hamel uitgaan van een origineel leiderschap Oorsprong van strategische posities die elkaar niet uitsluiten en vaak zelfs overlappen. 1 Specialisatie 2 Exclusiviteit 3 Wijze van benadering/toegankelijkheid Oorzaken van trade offs; 1 Tegenstrijdigheid met imago of reputatie 2 Trade offs maken bepaalde trade offs noodzakelijk 3 Beperkingen van de interne coördinatie en controle Samenvattend kan worden gesteld dat een gekozen strategie versterkt wordt door 1 Zoveel mogelijk unieke activiteiten aan te bieden, zodat de kans op imitatie kleiner wordt 2 Activiteiten die elkaar versterken of logisch op elkaar aansluiten (consistentie) 3 Activiteiten die elkaar complementeren 4 Een duidelijk onderscheid te maken tussen operationele effectiviteit en onderscheidende strategieën 5 De continue investering in core competences en creatieve human resources Hoofdstuk 2 Marktomgeving 2.1 De onderneming in haar omgeving De externe omgeving dient voortdurend bestudeerd te worden ivm kansen en bedreigingen. De informatiebehoefte moet bepaald worden aan de hand van belang en urgentie. Er is een wisselwerking tussen onderneming en omgeving Er is een micro(onderneming zelf) -, meso (bedrijfstak)- en makro (de pest)-omgeving. 2.2 De micro-omgeving In de micro-omgeving spelen zaken als interne belangen, relaties en de beheersbaarheid daarvan een belangrijke rol. 2.3 De meso-omgeving; niet beheersbaar maar wel beïnvloedbaar Afnemers; o internationaal, nationaal, regionaal en lokaal o consumenten, industriële afnemers, wederverkopers en overheid of non-profitafnemers o marktsegmenten Toeleveranciers: o Er is altijd een afhankelijkheid van leveranciers, zeker bij key-inputs o Intermediairs (geen eigenaar van goed) en distributeurs (wel eigenaar van goed) o Machtsconcentraties Concurrenten o Directe en indirecte concurrentie o Behoefteconcurrentie, generieke concurrentie, productvorm of producttype concurrentie, merkenconcurrentie o Aantal concurrenten en segmentatie Publieksgroepen o Financiële publieksgroepen, media, overheid, belangenorganisaties, brancheorganisaties en het algemene publiek Interne doelgroepen; werknemers, managers etc. Marktvormen 1. Monopolie; een aanbieder, een product 2. Heterogeen oligopolie enkele aanbieders, verschillende producten geknikte afzetcurve (prijsverlaging wordt gevolgd, verhoging niet) -> prijsstarheid C4 index (gezamenlijk marktaandeel van 4 grootste concurrenten) is hoog Steeds belangrijker marktvorm door schaalvergrotingen en merkenbeleid 3. Homogeen oligopolie Enkele aanbieders, vergelijkbare producten geknikte afzetcurve (prijsverlaging wordt gevolgd, verhoging niet) -> prijsstarheid 4. Monopolistische concurrentie Veel aanbieders van gelijksoortige producten Lage C4 index doordat iedere conc maar een laag ma heeft 5. Volledige vrije mededinging of volkomen concurrentie Groot aantal aanbieders van homogene producten Acties van concurrenten worden door de ander nauwelijks gevoeld Concurrenten zijn hoeveelheidsaanpassers en dat leidt tot de varkenscyclus 2.4 De macro-omgeving ( niet beheersbaar) DE PEST o Demografische ontwikkelingen; bevolkingsomvang, - structuur, - opbouw, spreiding en groei o Economische ontwikkelingen; koopkracht, valutakoersen, inkomenselasticiteit (wet van Engel; bij toename van inkomen zijn noodzakelijke goederen % afnemend) o Politiek-juridische ontwikkelingen: financiële impact van politieke besluiten, overheidsbesluiten o Ecologische en ethische ontwikkelingen o Sociale en culturele ontwikkelingen: normen, waarden, leefstijlen o Technologische ontwikkelingen; PLCs worden steeds korter Hoofdstuk 3 Vraaganalyse 3.1 Vraag, markt en product Omvang van de vraag is beoordelen adhv Over welke producten spreken we? Over welke afnemerscategorieën spreken we? In welke eenheden gaan we tellen? Welke geografische grenzen heeft onze markt? Over welke tijdsperiode praten we? Daarnaast kan vraag actueel en potentieel zijn. Actuele vraag bestaat uit initiële (waaraan marktpenetratie wordt gekoppeld), additionele, uitbreidings (initieel plus additioneel) en vervangingsvraag. Er zijn 2 schattingsmethoden als er geen absolute cijfers zijn; topdown en bottom-up. Verschillende methodes om het huidige en toekomstige marktaandeel ve aanbieder te bepalen; 1. Ten behoeve van het huidige marktaandeel a. De secundair vraag delen door de primaire vraag; ook wel selectieve vraag genoemd b. Gebruik van distributiekengetallen; met het marktbereik en het omzetaandeel kan het marktaandeel berekend worden. Marktbereik wordt berekend door numerieke distributie maal selectie-indicator of het ma dat wederverkopers hebben in de betreffende productsoort 2. Ten behoeve van het toekomstig marktaandeel a. De benadering van Parfitt Collins; MA=CP(cumulatieve penetratie)xHA(herhalnigsaankopenxVI (verbruiksintensiteit) b. De benadering op basis van brandswitching; hierbij wordt gebruikt gemaakt van switch percentages of overgangskansen van het ene merk naar het andere. Opeenvolgende situaties worden een Markov-keten genoemd. i. Men kan werken met een merkwisselmatrix, maar dan wordt er geen relatie gelegd tussen marketinginspanningen en de switch%, het leren van de consument wordt beperkt en men veronderstelt geen introducties. 3.2 Vraagontwikkeling in de tijd: de levenscyclus Er bestaat een behoeftelevenscyclus en een technologielevenscyclus, waarbinnen zich meerdere PLC kunnen voordoen 3.3 Het begin van de levenscyclus; diffusie door adoptie Het adoptieproces kent 5 stadia; awareness, interest, evaluation, trial en adoption die niet allemaal door iedereen doorlopen worden. De adoptiecurve is een normale verdeling beschreven door Rogers met 5 adoptiecategorieën; 1. Innovators (2,5%) 2. Early adopters(13,5%) 3. Early majority(34% 4. Late majority(34%) 5. laggards (16%). Een mens is niet altijd dezelfde categorie; het hangt af van de producten en is dus domeinspecifiek. Factoren die van invloed zijn op het proces zijn behalve marketinginspanningen, het relatief voordeel ten opzichte van het bestaande product, aansluiting bij ervaringen, normen etc, complexiteit, zichtbaarheid vd voordelen, probeerbaarheid, kosten van aanschaf en gebruik en het risico. Aanbieder kan proces positief beïnvloeden door afnemers in het ontwikkelingsproces te betrekken, gekozen marketingstrategie en intern organisatie. Het is van belang om de marketingmix af te stemmen op de verschillende adoptiecategorieën Hoofdstuk 4 Consumentengedrag 4.1 Onderzoek naar consumentengedrag Stimulus-responsmodel: Inter- en intrapersoonlijke stimuli -> black box -> attitude -> gedrag 4.2. Attitude; is de min of meer consistente houding van een afnemer tov een product of merk Attitude kan niet gemanipuleerd maar wel beïnvloed worden. Attitude bestaat uit 3 componenten; 1 Cognitieve component; alles wat een consument ‘weet’ en in zijn geheugen heeft 2 Affectieve component: emoties en gevoelens tov attitudeobject; schakel tussen kennis en actie 3 Conatieve component: gedrag en actiebereidheid van de consument Vuistregels bij attitudes; Hoe centraler de attitude, hoe moeilijker te beïnvloeden Hoe sterker een attitude, hoe moeilijker te beïnvloeden Attitude gebaseerd op weinig info is makkelijker te beïnvloeden dan een goedgeïnformeerde Multi-attribuut attitude modellen nemen in de vorming van de attitude 2 componenten mee; mening of overtuiging (belief) tav attribuut en het relatieve gewicht van het attribuut. Bekend multi-attribuut attitude-model is Fishbein. Ao (Attitude) = (Bi (verschillende beliefs) x Ei (Wegingsfactor) Later werd dit en gedragsintentiemodel Fishbein en Ajzen. I (Gedragsintentie) = w1 (Weging factor 1) x Ao( Attitude) + W2 x SN (sociale norm) SN = (NB (Normative beliefs) x Ei (gwicht van intentie) 4.3 Interpersoonlijk stimuli Cultuur, zowel abstract als concreet. Normen en waarden zijn de bouwstenen. -> Subculturen Referentie-groepen waarbij identificatie, associatie en disassociatie een reactie vormen. Directe groepen zijn primaire (sowieso lid) of secundaire groepen (gewenst lid) of indirecte groepen die opgedeeld worden in aspiratie- en dissociatiegroepen. Belangrijke groepen zijn sociale klasse (welstandsklassen), levensstijl (Activiteiten, Interesses en Opinies (AIO) & VALS typologie) en het gezin (kerngezin & extended family). 4.4 Intrapersoonlijke stimuli 1) Langdurige situationele factoren a) Leeftijd en levensfase b) Economische omstandigheden i) discretionary spending power ii) inkomenselasticiteit = Ey = %vraag / %inkomen. Als deze positief is, is het een luxe goed; is deze negatief dan is het een inferieur goed. iii) Nutsmaximalisatie; wet van Engel; toename inkomen betekent een lager % aan primaire levensbehoeften c) Zelfbeeld; actuele zelf versus ideale zelf d) Motivatie en capaciteiten i) Elaboration Likelyhood Model; als men geïnteresseerd in een boodschap, staat men open voor inhoudelijke argumenten en als men niet geïnteresseerd is, spelen bij sfeerbeelden een grotere rol 2) Kortdurende situationele factoren zijn vaak zeer bepalend; bijvoorbeeld vakantie 3) Zeer kortdurende situationele factoren -> moment-consument 4.5 Black box a) Motivatie Behoefte -> negatieve motivatie -> actie Behoefte -> negatieve motivatie -> continueren Behoefte -> positieve motivatie -> actie Analyse van Freud: Id (ontoegankelijke deel), Superego (bepalende factoren gevormd door opvoeding etc), ego (rationele deel van Id en Superego verbindt). De product of het merk vormen het antwoord op de Id Classificatie van Maslow o Primaire levensbehoeften o Zekerheid o Sociale acceptatie o Waardering o Zelfactualisatie Herzberg; Satisfaction (Dissatifiers en satisfiers) leiden tot motivaties b) Perceptie Kotler; 3 kenmerken van perceptie; .1 Selectieve aandacht .2 Selectieve verwerking .3 Selectieve herinnering Perceived risk is van belang bij een aankoop c) Leergedrag Uitgebreide besluitvorming, beperkt probleemoplossend gedrag en routinematig aankoopgedrag Cognitieve dissonantie ontstaat wanneer kenmerken onderling conflicteren 4.6 Theorieën in consumentengedrag Klassieke hiërarchische theorie; kennis -> waardering -> actie Low involvement theorie; kennis -> actie -> waardering Dissonantiereductie theorie; actie -> waardering -> kennis 4.7 Modellen; impliciete versus expliciete gedragsmodellen Klassieke vijffasen model: 1. Probleemonderkenning 2. Informatiezoekproces 3. Evaluatie van alternatieven 4. Aankoopbesluit 5. Evaluatie na aankoop Diffusiemodel van Rogers; adaptatiemodel in PLC Model van Lakatos legt verband tussen consumentengedrag, segmentering en marketinginspanningen -> 4 afnemerssegmenten; A; weinig tijd, veel geld, B; veel tijd, veel geld, C: weinig tijd en weinig geld, D: Veel tijd en weinig geld Model van Assael constateert 4 soorten aankoopgedrag op basis van de betrokkenheid van de afnemers en de verschillen tussen de geboden merken Model van Howard & Sheth onderkent 4 variabelen; exogene, endogene (perceptuele en leer constructen), stimuli en respons of output variabelen.. Merkenkennis en attitudes leiden tot de evoked set of consideration set. Compensatoire beslisregel; negatieve attributen worden aangevuld met positieve (oude auto is goedkoper). Een non-compensatoire beslisregel is lexicografisch (keuze op basis van belangrijkste criterium), conjunctief (alle attributen voldoen aan minimum score), disjunctief (voldoen aan 1 criterium is voldoende) en elimination-by-aspects FCB model: langs assen van Thinking vs Feeling en Involvement wordt gedrag ingedeeld. Rossiter en Percy hebben dit model verfijnd. Hoofdstuk 5 Gedrag industriële afnemers Grote verschil is dat industriële afnemers handelen vanuit de behoeften van het bedrijf. Kotler noemt 8 karakteristieken waarmee de industriële markt zich onderscheidt van de consumentenmarkt 1. relatief weinig kopers 2. hechte relatie klant – leverancier 3. geografisch geclusterde klanten 4. afgeleide vraag 5. relatief prijsinelastisch 6. sterk wisselende vraag 7. professionele inkopers 8. verschillende mensen oefenen invloed uit op proces Webster en Wind ontwikkelden model van industrieel koopgedrag met 4 stimuli; 1. Omgeving: marktvorm, ondernemingsklimaat en reciprociteit (van elkaar afnemen) 2. Organisatie: ondernemingsactiviteiten (+make or buy/outsourcing), inkoopsituatie (new task, modified re- or straight re-buying, interne structuur en inkooptechnologie ( vendor rating -> shortlist, co-makership (nadeel is wederzijdse afhankelijkheid, dus doet men aan double of multiple sourcing), logistieke ontwikkelingen (JIT), ontwikkelingen in relatiebeheer ( Veeke; 1:ieder voor zich, accent op lage prijs, 2: Integreren: inkoop integreert met logistiek, 3: vereenvoudigen; accent op efficiency en besparingen, 4 samen plannen, accent op kwaliteit; 5: fijn afstemmen, accent op consolidatie; 6: samen optrekken;accent op integratie.) 3. DMU: functies daarbinnen; beinvloeders, kopers, gebruikers, beslissers en gatekeepers tegenover de PSU (problem solving unit) aan de verkoopzijde 4. Intrapersoonlijke stimuli; taakgebonden en niet-taak gebonden koopmotieven 5.6 Het industrieel koopproces kan op verschillende manieren in kaart gebracht worden: Ogilivie & Groenenboom: ontdekking van de behoefte, technische en technologische beslissing en investeringsbeslissing Inter- en intra bedrijfsactiviteiten Biemans; 1. Probleemherkenning, 2. vaststellen specificaties, 3. Bepaling gewenste hoeveelheid, 4. selectie potentiële leveranciers, 5. aanvragen offertes, 6. evaluatie offertes, 7. onderhandelingen, 8. leverancierskeuze, 9. opstellen contract, 10. orderbewaking en 11. evaluatie. Hoofdstuk 6 Concurrentieanalyse 6.1 Doel concurrentie analyse: wie zijn het, welke kunnen worden aangevallen en op welke manier, van welke kan een aanval verwacht worden en op welke manier, hoe zal de conc. reageren op een aanval Competitive intelligence: Benchmarking & Bedrijfsspionnage 6.2 Identificatie van de concurrenten Van hoog naar laag niveau Behoefteconcurrentie: bijv bioscoop & speeltuin Generieke concurrentie: bijv. kampeerreis & hotelreis Productvormconcurrentie: bijv. Filter- & oploskoffie Merkenconcurrentie: bijv. VW Golf & Opel Astra Potentiële concurrenten (Aaker) voor bedrijven die geïnteresseerd zijn in marktexpansie, productexpansie, integratie en overname of fusie. Porter: 5 kracht model: (initieel bedoeld om rentabiliteit van de bedrijfstak te beoordelen) 1) Bedreiging van nieuwe toetreders; wordt beïnvloed door hoogte van toetredingsdrempels (door schaalvoordelen, kapitaal en overheidsbeleid) 2) Bedreiging van substituten; wordt beïnvloed door relatieve prijs-waarde verhouding met substituten, omschakelingskosten, bereidheid tot overschakelen, aanbieder substituut 3) Onderhandelingspositie van de afnemers: wordt beïnvloed door: niveau van concentratie, aankoophoeveelheid, belang aangekochte product voor hen, of ze werken met lage marges en of de verkochte producten zich voldoende van elkaar onderscheiden 4) Onderhandelingspositie van leveranciers wordt beïnvloed door concentratie, differentiatie niveau van product, belang van de afnemer, omschakelingskosten 5) Rivaliteit tussen bestaand organisaties wordt beïnvloed door veelheid even grote aanbieders, marktgroei, productie- en opslagkosten, aan- afwezigheid productdifferentiatie en omschakelingskosten, verschillende soorten concurrenten, conc. met ambitieuze doelstellingen, uittredingsbarrieres, ontwikkeling concurrentieverhoudingen. 6.3 Analyseren van concurrentie Doelstellingen van de concurrentie Huidige strategie van de concurrentie Resultaten van concurrenten Sterktes en zwakten van de concurrentie; Porter: producten, dealer/distributie, marketing& verkoop, voornaamste capaciteiten, groeimogelijkheden, vermogen om te reageren, uithoudingsvermogen, organisatie en kwaliteit vh management, portefeuille overkoepelend concern, totale kosten, financiële positie, onderzoek&techniek, productie Aaker: succes- en faal factoren, motieven van afnemers, kostencomponenten, mobiliteitsbarrieres in de branche, welke componenten van de waardeketen kunnen concurrentievoordeel opleveren Concurrentieanalyse van Alsem zie pag. 189/199 Portfolioanalyse: MABA en BCG analyses zie Hfd 11 Value chain analyse: hfd 8 6.4 Concurrentieanalyse en –strategie Porter; 3 generieke strategieën: 1. Overall cost leadership; de laagste mogelijke kosten bij de productie en dit heeft op alles invloed; product, prijs, promotie en plaats 2. Differentiatie: Producten moeten aanmerkelijk verschillend zijn en voor de activiteiten die niet bijdragen aan de differentiatie moet cost-leadership gehanteerd worden. 3. Focusstrategie of nichemarketing: gericht op bepaalde afnemersgroep, productgroep of geografische markt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kostenfocus en differentiatiefocus Nadelen van concurrentiestrategieën: Risico’s van kostenleiderschap: iemand anders wordt goedkoper, kostenfocussers zijn altijd nog goedkoper. Risico’s van differentiatiestrategie: risico van imitatie, mate van diff, niet groot genoeg tov kosten, differentiefocussen zijn altijd nog meer gedifferentieerd Risico’s van focusstrategie: risico van imitatie doordat een diff. Onderneming zich in de niche begeeft met schaalvoordelen etc. Benadering van Kotler: koppel rol van aanbieder op de markt aan strategie: Marktleider kan zijn: vergroten totale marktvraag, eigen m.a. beschermen of eigen m.a. uitbreiden Marktuitdager kan: frontale aanval, flankerende aanval, omcirkelende aanval, Bypass aanval, guerrilla-aanval Marktvolger volgt de markt Marktnicher zoekt naar niches die nog niet bediend worden. Samenwerkingsstrategieën zijn tenslotte ook mogelijk. Hoofdstuk 7: Analyse van de macro-omgeving 7.1 Macro-analyse en strategische beslissingen Effecten van uit de macro omgeving hebben veelal invloed op de gehele bedrijfskolom. Deze ontwikkelingen moeten wel relevant en urgent zijn. 7.2 Demografische ontwikkelingen hebben invloed op strategische keuzes Vier demografische hoofdgroepen; a) bevolking in personen gemeten; leeftijd, geslacht, vergroening & vergrijzing b) huishoudens; eenpersoonshuishoudens, gezinsfasen c) Spreiding; locatie van afnemers d) opleiding, inkomen en beroep 7.3 Economische ontwikkelingen Groepen van macro-economische variabelen: Inkomen & koopkracht, feitelijke bestedingen, totale bedrijvigheid Economische ontwikkelingen en politiek: Economie en politiek zijn met elkaar verweven, zowel nationaal als internationaal Strategische implicaties van de ontwikkelingen verschillen per bedrijfstak 7.4 Politiek-juridische ontwikkelingen: Ontwikkelingen met directe financiële gevolgen: belastingen, BTW Ontwikkelingen met indirecte financiële gevolgen: inflatie, subsidies, infrastructuur Voowaardescheppende maatregelen: beperkingen, voorschriften, mededingingswetgeving, onderwijs, arbeidsmarktbeleid, inkomensbeleid Beschermende maatregelen: (Consument) Colportagewet, Warenwet (Natuur & Milieu) ecotax, bodemsaneringsregelingen Voorbeelden van belangrijke wettelijke besluiten zijn: Winkeltijdenwet, Prijzenwet, Wet op Consumentenkrediet, Wet Persoonsregistratie, Wet Productaansprakelijkheid, Mededingingswet, Vestigingswet, Wet Misleidende Reclame, Code voor het Reclamewezen (zelfregulering), Wet op de Kansspelen, Parallelimport en de Europese merkenrichtlijn Internationale politieke ontwikkelingen: consumentenboycot, toegang tot markten, economische blokken, verschillen in zakendoen Strategische implicaties van al deze zaken is bijv. dat men contingency plans (rampenplannen) moet maken. 7.5 Ecologische ontwikkelingen: broeikaseffect, milieuvervuiling, belangengroepen 7.6 Sociaal-culturele ontwikkelingen: opvattingen en gedrag; drie hoofdstromen Nieuwe relatie met de maatschappij; individueel ipv gemeenschappelijk en een andere houding tov de overheid (calculerende burger), consumentisme (keurmerken), nieuwe posities inde gezinsrelatie (eerder uit huis, werkende moeders, anticonceptie) en de positie in de maatschappij Nieuwe relatie met de (in- en externe) fysieke omgeving: grotere aandacht voor gezondheid en leefomgeving Nieuwe relatie met de cultuur: invloed van referentiegroepen wordt belangrijker dan die van bijv de kerk en dit heeft invloed op het consumptie patroon De globale consument? 7.7 Technologische ontwikkelingen: op makro niveau, dus buiten de bedrijfstak: PLCs worden steeds korter, veel R&D is echter wel defensief, maar ontwikkelingen als scanning, biotechnologie en automatisering zijn wel van groot strategisch belang Hoofdstuk 8 Interne organisatie 8.1 Analyse van de organisatie in het algemeen: doel is het vaststellen van de capaciteit van de organisatie om problemen op te lossen en hierbij moet zoveel mogelijk gekwantificeerd worden en gekeken naar financiële en nietfinanciële prestaties. 8.2 Analyse van de financiële prestaties Relatieve kostenpositie: is van belang met name als het economisch minder gaat, door de leer- of ervaringscurve, de kosten in totaal en per activiteit te bekijken kan de relatieve kostenpositie beoordeeld worden Peformance indicatoren kunnen ma, marge, omzet en omzetaandeel zijn (output) en offertes, assortiment, budget en bezoeken zijn (input) Kosteneffectiviteit: veelal werkt de 20-80 regel waarbij distributie en de grootte van de klant een belangrijke rol spelen. Ook kan resource sharing een grote positieve invloed uitoefenen. Een vergelijking met concurrenten kan zeer interessante info opleveren. 8.3 Analyse van niet financiële prestaties De niet-financiële prestaties zoals kwaliteit van de producten, marktpositie, organisatie en kennis zorgen veelal voor het langdurige concurrentievoordeel. Marktpositie: de positie bepaalt in hoeverre men invloed kan uitoefenen. De C4-index is de som van de 4 grootste concurrenten en dit geeft aan hoe sterk de aanbieders geconcentreerd zijn. Bij de marktpositie speelt de grootte van de markt en de mogelijkheid van het opwerpen van entreedrempels een belangrijke rol. Kwaliteit van producten en diensten is gebaseerd op het toegankelijk zijn voor klachten, levertijden, defecten, duurzaamheid, reparaties/service en het voldoen aan bepaalde specificaties. Kwaliteit = opgedane ervaring – verwachting van afnemer en is de kern van her Servqual-model, dat het verschil meet adhv tastbare zaken, betrouwbaarheid van de organisatie, responsiviteit, zorgzaamheid en empathie.De gap tussen verwachting en ervaring levert een resultaat op dat de kwaliteit is. Hoe gecompliceerder het product hoe belangrijker de service. Merkwaarde is een moeilijk vast te stellen zaak, maar speelt een belangrijke rol in de relatie met de afnemer. De afnemerssatisfactie. R&D output: Patenten kunnen een belangrijke toetredingsdrempel vormen Management en functionele disciplines 8.4 Organisatie: visie, missie, cultuur en waarden. Thornberry stelt dat visie uit 3 zaken bestaat: 1) Fundamentele reden waarom een organisatie bestaat 2) Cultuur, normen, regels en waarden: wanneer er sprake is van shared values tussen onderneming en werknemers is dat positief. 3) Een missie moet volgens Kotler de business domain beschrijven waarin zij opereert, hij moet motiverend zijn en hij moet de major policies stressen die de plannen van de ondernemingen eren. Volgens Leeflang moeten de sterkten in het heden en plannen voor de toekomst erin staat. Value chain analysis / waardeketen-analyse; Deze analyse heeft tot doel de concurrentiele voor- en nadelen te identificeren in vergelijking met concurrenten. Porter beschouwt een organisatie als een reeks opeenvolgende processen die waarde toevoegen aan het geheel. Belangrijk is het identificeren van die disciplines waarin belangrijke toegevoegde waarden worden gerealiseerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en ondersteunende activiteiten. Primair is ingaande logistiek, operaties, uitgaande logistieke, marketing&sales en service. De ondersteunende activiteiten zijn de infrastructuur van de organisatie, HRM, technologische ontwikkeling en verwerving. De ondersteunende activiteiten worden voor zowel primaire als ondersteunende activiteiten gedaan. Door optimalisatie van de interne verbindingen wordt het concurrentievoordeel bij de klant bepaald. Externe linkages hebben betrekking op de verbindingen in de bedrijfstak; door hier goed op in te spelen kan een concurrentie voordeel ontstaan. Het verschil tussen benchmarking en de value chain analyse is dat de value chain naar de gehele organisatie kijkt en de benchmark naar enkele onderdelen. Een waardesysteem heeft betrekking op een gehele bedrijfstak: waardeketen op 1 bedrijf. Het FOETSIE concept Financieel Organisatorisch Economisch Technologisch Sociaal en strategisch Juridisch Ecologisch en ethisch 8.5 Behalen van duurzame concurrentievoordelen Concurrentievoordelen als exclusieve technologie, efficiëntie productie, goede distributie of kennis van de afnemersbehoeften zijn veelal te karakteriseren met differentiatie en efficiëntie. Ze zijn pas duurzaam als ze verdedigbaar zijn door een substantiële differentiatie, duurzaam in de tijd zijn, beschermd worden door entreedrempels en versterkt of aangevuld worden door andere duurzame conc.voordelen Ingrediënten van duurzame concurrentievoordelen zijn: 1. Resources van de organisatie, zoals middelen (geld, merken, relaties etc), vaardigheden, capaciteiten en organisatiehouding. 2. Keuze van de markt(en) bepaalt de winstgevendheid, de concurrenten, de wensen van de afnemers. Wegen die tot duurzame concurrentievoordelen leiden. Porter: cost leadership, differentiation and focus Aaker: synergie en pre-emptie Stuck in the middle komt vaak voor, maar wil men uiteraard niet, maar gebeurt wanneer men niet voor 1 basis strategie kiest. Het verschil tussen strategisch opportunisme en visie zit vooral in de tijd die ervoor nodig is. 8.6 Succesvolle organisatie Peters & Waterman hebben 8 kenmerken van succesvolle organisaties geformuleerd: 1. actiegerichte oriëntatie 2. klantgerichte instelling 3. autonomie en ondernemersgeest 4. productiviteit door inzet van mensen 5. persoonlijke inzet en waardebewustzijn van het management 6. schoenmaker blijf bij je leest 7. eenvoudige organisatie met een kleine staf 8. vrijheid in gebondenheid McKinsey 7S model: De 7 variabelen (1 tot 3 hardware variabelen en 4 tot 7 software variabelen) zijn: 1. Structuur: G(eografische), M(arktgerichte), P(roductgerichte), Matrix en mengvorm organisatie moet steeds herzien worden wanneer de markt verandert 2. Strategie: moet duidelijk zijn voor iedereen binnen en buiten het bedrijf, geaccepteerd zijn en gedrag moet conform de strategie zijn 3. Systemen en procedures 4. Stijl van het management: is verantw. voor uitdragen en doorvoeren vd strategie 5. Sleutelvaardigheden (core competence) 6. Staf 7. Significante waarden (organisatiecultuur) De variabelen zijn onderling sterk afhankelijk. Overwinnen van brancheproblemen: door het herkennen van veranderingen in de bedrijfstak kan men op tijd de organisatie aanpassen, wat de grootste kans op succes oplevert. Hoofdstuk 9 Bedrijfseconomische analyse 9.1 De organisatie en haar financiële omgeving Een jaarrekening is verplicht voor alle rechtspersonen, met een aantal uitzonderingen, en bestaat uit een balans, verlies- en winstrekening en een toelichting. Doelstellingen zijn hiërarchisch en als hoofddoel geldt continuïteit. De allocatie van geldmiddelen gebeurt volgens de strategie. Niet alleen een bedrijf maar ook een bedrijfstak moet op financiële aantrekkelijkheid geanalyseerd worden. Ook bedrijfstakken kennen een levenscyclus. De Nationale Investerings Bank heeft een indicator opgesteld voor bedrijfstakken op basis van zaken als gemiddelde groei van de omzet in huidig en afgelopen 8 jaar, spreiding omzetgroei en winstgroei. Een bedrijf kan vergeleken worden met de prestaties in de bedrijfstak. 9.2 Balans en resultaatrekening Bij beoordeling vd financiële prestaties wordt met name gekeken naar de ontwikkeling van de omzet tov de kosten, ontwikkeling van individuele balansposten zoals debiteuren en voorraden en de financiële kengetallen mbt rentabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit. Balans Activa (bezittingen, links) zijn gerangschikt naar tijdsduur nodig om ze te gelde te maken. Vast activa blijven iig 1 jaar in de organisatie en bestaan uit: Materiele activa zoals gebouwen, machines etc Immateriële activa zoals licenties, octrooien, merken, goodwill Financiële activa zoals deelnemingen Vlottende activa blijven in principe 1 productieproces in de organisatie en zijn voorraden en debiteuren. Daarnaast is er natuurlijk het r.c. en de kas. Passiva: Eigen vermogen: eigen vermogen heeft een garantie functie tov VV en is de buffer voor eventuele verliezen. Reserves behoren tot het EV Lang vreemd vermogen: hypotheek, lening, voorzieningen waarvan de looptijd langer dan 1 jaar is. (Garantie vermogen is eigen vermogen plus achtergestelde leningen) Kort vreemd vermogen zijn schulden die binnen een jaar betaald moeten worden zoals crediteuren, BTW, loonbelasting. Vaste passiva is het EV plus langlopende VV. Vlottende activa is het VV op korte termijn Financiering activa: financiering van lang is veelal goedkoper dan dat van kort, het kan aantrekkelijk zijn om de vlottende activa te financieren met lang ipv kort VV, maar dit is afhankelijk van de kritische termijn en deze geeft de duur aan, waarbij het er niet meer toe doet of men langlopend of kortlopend krediet aantrekt. (%L - %B) maal 12 maanden waarbij %L de rentevoet langlopend krediet, %K kortlopend (%K - %B) en %B rentevoet RC is. Resultatenrekening Omzet minus kosten van de omzet is het resultaat. Totaalresultaat houdt nog rekening met bijzondere baten of lasten. Minus de rente is het de winst voor belasting. Cashflow Cashflow = winst na belastingen+afschrijvingen (+/-) wijzigingen in de voorzieningen Cashflow is van belang omdat het aangeeft hoeveel er gebruikt kan worden voor de uitgaven en investeringen zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt. Wil een onderneming haar investeringen zo veel mogelijk zelf financieren dan is een ratio tussen CF en investeringen van 1,5 verstandig. 9.3 Financiële kengetallen Kengetallen hebben betrekking op een bepaald financieel aspecten helpen een situatie of ontwikkeling te beoordelen of vergelijken. Rentabiliteit RTV: oftewel economische rentabiliteit en is resultaat gedeeld door het TV. Of door de DuPont formule toe te passen waarbij de omloopsnelheid van het TV wordt bepaald door de totale omzet te delen door het gemiddelde TV en die wordt vermenigvuldigd met de Economische winstmarge die berekend wordt door totaalresultaat te delen dor totale omzet. Het voordeel van de Du Pont methode is dat duidelijker is waardoor de rentabiliteit bepaald wordt en dus ook wat eraan gedaan kan worden. REV: kan na en voor belasting op winst worden berekend en is de winst gedeeld door het EV. Het REV dient hoger te zijn dan het RTV. RVV: is het rentesaldo gedeeld door het VV. Hefboomeffect: De winst van het VV valt toe aan de verstrekkers van het EV. Berekening gebeurt dmv REV=RTV + (RTV-RVV)xVV/EV Return on sales: Bedrijfsresultaat / verkoopomzet Solvabiliteit Geeft aan in welke mate activa gefinancierd zijn met eigen of vreemd vermogen en of men dus op langere termijn haar schulden kan aflossen. Het is EV / TV en is met 33,3 % redelijk te noemen. Men moet altijd een goede balans tussen het hefboomeffect en de solvabiliteit moeten zien te vinden. De risico’s die kleven aan een te hoge of lage solvabiliteit zijn financiering-, strategie- of identiteit gerelateerd. Liquiditeit Geeft aan in welke mate men de korte termijn schulden kan aflossen. Er zijn 5 liquiditeitskengetallen: 1. Current ratio = vlottende activa / vlottende passiva en normaal is 1,5 tot 2 2. Quick ratio = vlottende activa – voorraden / vlottende passiva gedaan en normaal is 1 3. Werkkapitaal = totaal lang vermogen – totaal vaste activa 4. Work capital ratio = werkkapitaal / vlottende passiva of current ratio -1 5. gouden balansregel = vaste activa / lang VV + EV, hoe lager het getal is onder de 100%, hoe meer vermogen er is voor financiering van vlottende middelen en investeringen Van invloed op de liquiditeit is De hoeveelheid voorraad; JIT is een oplossing voor zowel afnemer als toeleverancier; looptijd voorraden is waarde voorraden/jaarverbruik(jaarverkoop) * 365 dagen de hoeveelheid debiteuren kan dmv actief beleid of factoring worden beperkt; looptijd debiteuren = saldo debiteuren / jaaromzet * 365 dagen 9.4 Klantenevaluatie en beoordeling van verkopers Klantenevaluatie 20-80 regel: investeer voor 20% in nieuwe en voor 80% in bestaande klanten. Klantenpyramide: suspects, leads, cold prospects, warm prospects, hot prospects, kleine klanten, middelgrote klanten en grote klanten. Het is interessanter om kleine klanten groot te maken dan nieuwe klanten te winnen volgens Jay Curry. Beoordeling van verkopers Het Postma-model gaat uit van de hoeveelheid omzet maar ook hoe deze tot stand is gekomen. Middels een VIS (verkoop informatie systeem) is dit (begrootte aantal dage, feitelijk aantal dagen, aantal bezoeken, geboekte orders, omzet en winst) goed te volgen. 9.5 Evalueren van klantgerichtheid Kaplan en Norton hebben de balanced score card ontwikkeld waarin klantperspectieven direct gekoppeld zijn aan bedrijfsperspectieven Hoofdstuk 10 Marketingfuncties en marketing audit 10.1 Marketingfuncties Er zijn 3 kernfuncties van marketing: 1. Kennis exploitatie functie: data uit de macro-, meso- en micro-omgeving worden gemeten, beoordeeld en geïnterpreteerd om de prestatie van de marketing functie te verbeteren 2. intermediair functie tussen organisatie en afnemersgroepen en tussen andere functionele gebieden binnen een organisatie Marketing versus logistiek; de kosten van opslag en vervoer kunnen substantieel zijn en verdienen dus aandacht, maar kunnen ook marketing tools opleveren zoals JIT leveringen. Marketing versus techniek: zeker bij technisch complexe producten vormt de spanning tussen R&D en marketing een interessant probleemveld. Daarnaast is er verschil tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, dat verschillende posities in de organisaties zou moeten hebben. Marketing versus marktonderzoek: het onderzoek moet relevant en betaalbaar zijn Marketing versus automatisering ivm ondersteunende systemen Marketing versus verkoop: de disciplines liggen in elkaars verlengde maar in verschillende organisaties wordt daar verschillende vorm aan gegeven. Verkoop heeft als hoofdtaken informatiemanagement op verkoopgebied, planning, genereren van verkopen, service verlening aan de klant, professionalisering cq educatie. En bestaan daarnaast duidelijke verschillen tussen verkoop en accountmanagement. 3. Coördinatie functie: alle functionele gebieden komen samen in marketing 10.2 Marketingfunctie Voorwaarden voor succes: mngt onderschrijft marketing gedachte, niet geschroomd externe expertise in te roepen, met tact weerstand tot verandering wordt omgezet in vertrouwdheid met, voldoende tijd voor verandering en voldoende relevante training 10.3 Marketingondersteunende systemen IT speelt een steeds belangrijker rol o.a. door het gebruik van Management-, Marketing-, en Verkoopinformatie systemen. Voor marketing kan ICT op twee manieren worden toegepast: Verhoging van de efficiency vd marketingprocessen: database management ipv marketing Verhoging van de effectiviteit van de marketeer MMSS (Marketing Management Support Systems) kent verschillende vormen: Marktonderzoek: bijv Nielsen Marketinginformatiesystemen: diverse gegevens helpen bij het analyseren van de situatie, mogelijkheden en ontwikkelingen. Marketingmodellen: bijv scenario’s Marketing Decision Support Systems: diverse gegevens en analyses helpen bij het nemen van beslissingen Marketing expert systems: bijv sales promotion analyse systemen Integratie van informatiesystemen van diverse afdelingen en met afnemers (EDI) is zeer nuttig maar kan problemen opleveren. 10.4 Marketing informatie systemen en direct marketing 10.5 Marketingaudit De verschillende marktsegmenten, huidige marktpositie, externe factoren en kansen & bedreigingen worden in beeld gebracht door een onafhankelijke persoon met als doel de effectiviteit, efficiëntie en adaptiviteit te beoordelen. Ze worden in de praktijk veelal gedaan als er problemen zijn, maar zouden eigenlijk geregeld gedaan moeten worden. De onderwerpen die aan bod zouden moeten komen staan op blz 360, 361 & 362. Onderdeel 2 Marketing management Hoofdstuk 11 Strategische analyse 11.1 Portfolio-analyse De portfolio benadering is gebaseerd op de uitgangspunten; productlevenscyclus, de daarmee verbonden cashflow verschillen en het leer curve effect. Voorgangers financieren opvolgers. 11.2 PIMS en de portfoliotechnieken PIMS=Profit Impact of Market Strategy is een project opgestart door GE, doorgevoerd met Harvard Business School en waarin de gegevens van 250 ondernemingen conclusie hebben opgeleverd over de impact van strategy op de winst. Hieruit blijkt dat de ROI positief beïnvloed wordt door een relatief hoog marktaandeel, hoge productkwaliteit, capaciteitsbenutting, productie-efficiëntie, marktgroei en hoge toegevoegde waarde en negatief beïnvloed wordt door hoog geïnvesteerd vermogen en marketing kosten ten opzichte van de omzet. Marktaandeel blijkt, mede door het schaal- en leercurve effect van grote invloed te zijn. BCG portfolioanalyse Relatief marktaandeel(Xas, eigen MA door MA grootste concurrent) tov groei vd totale markt (Yas, midden is 10%) levert vl boven naar r beneden Stars, Wild cats (?), Cashcows en Dogs op waarbij ieder PMC een cirkel ter grootte van de omzet is. Pijlen geven ontwikkelingen aan. Stars hebben een hoog ma en grote groei, toch is de netto cashflow vaak klein vanwege de hoge investeringen. Cashcows hebben een relatief hoog marktaandeel en een positieve cashflow. Wild cats of ? vereisen zeer hoge investeringen en grote groei, maar hebben een zwakke concurrentiepositie. Dogs hebben een laag marktaandeel en een lage groei en dienen uitgemolken te worden door minimale investeringen. Er komen 4 strategieën voort uit de BCG matrix: 1. building strategy (wild cats en stars); kan zowel offensief als defensief zijn en het doel is een minimum gewenst ma te realiseren. 2. holding strategy (stars) is gericht op vasthouden van het m.a. 3. Harvesting Strategy (cashcows): doel is maximaliseren van de opbrengst 4. Withdrawal strategy (dogs): bij geen kritisch ma en een markt met weinig groei MABA (market attractivity business assessment)-analyse Deze maakt gebruik van de concurrentie positie op de x as (van sterk matig tot zwak) en marktaantrekkelijkheid op de Y-as (van laag, matig tot hoog). Voor elke factor worden 4 bepalende factoren gekozen, die ieder een wegingsfactor (som=1) krijgen afhankelijk van de markt en kunnen scoren van 0 tot 100. De cirkel die geplaatst worden op basis hiervan zijn even groot als de deelmarkt en het ma is als een taartpunt ingetekend. De vorm van portefeuillebeheer wordt bepaald door de situatie in de markt en in het bedrijf. Deze factoren bepalen ook de keuze voor een methode van portfolio analyse. Veelgehoorde kritiek op de BCG matrix is dat de factoren te simpel en te beperkt zijn en de complexiteit van de markt geen recht doen. Kritiek tov MABA is dat de keuze voor factoren en wegingen de beoordeling subjectief maakt. Samenvatting planningsmethoden Verband is Kwantitatief Kwalitatief Maatstaf/afhankelijke variabele Cashflow ROI Onafhankelijke variabelen Marktgroei Marktaandeel Andere Gericht op strategie ten aanzien van Interrelatie van activiteiten Afzonderlijke activiteiten / business units Gericht op Lange termijn Korte termijn Heden BCG X MABA PIMS X X X X X X X X X X X X X X X X X X 11.3 Situatieanalyse De situatieanalyse bestaan uit een in- en een extern analyse en resulteert in een SWOT. Daarnaast wordt de probleemstelling gebruikt om doelstellingen en actieplannen te formuleren. 11.4 Externe analyse die leidt tot kansen en bedreigingen Marktanalyse: Business Definition Abell; afnemersgroepen, behoeften en technologieën. Bedrijfstakanalyse: 5-krachtenmodel Afnemersanalyse: welke eigenschappen zoekt de afnemer, welke functie heeft het product bij de klant en hoe wordt de functie vervuld door de leverancier. Basiseigenschappen, tastbare eigenschappen en niet-tastbare eigenschappen van het product spelen een belangrijke rol. Daarnaast kan segmentatie gebruikt worden om de afnemers te analyseren. Concurrentie analyse: resultaten, missie, business def, sterke en zwakke punten en reactievermogen en strategie spelen een belangrijke rol. Distributieanalyse: functie van de distributie en ontwikkelingen daarin, welke schakels en waarom, ontwikkelingen in kanalen. Macro-omgevingsanalyse: ontwikkelingen die het marketingbeleid kunnen beïnvloed zoals economische, sociale, technologische en juridische ontwikkelingen. 11.5 Interne analyse Productbeleid: assortiment (breed, diep, lang of consistent), positionering, innovatie (PLC: introductie, groei, volwassen en verzadiging en vervalfase), productontwikkeling Prijsbeleid: prijs/kwaliteit perceptie, switching costs, marges, discounts, acties en commissies Promotiebeleid: bij fmcg is reclame vaak het onderscheidende Distributiebeleid: aanwezigheid in kanalen, image bij handel, functie handel, accountbenadering Marktpositie en financiële situatie: Andere interne aspecten: personeel, organisatie, R&D, marktonderzoek 11.6 SWOT analyse en formuleren van doelstellingen Confrontatiematrix: sterktes en zwaktes worden geconfronteerd met kansen en bedreigingen en krijgen een score (-,0,+). Mbv een cross impact analyse worden clusters van ontwikkelingen gevonden. De strategische kloofanalyse heeft tot doel de ontwikkelingen bij ongewijzigd beleid te vergelijken met de doelstelling. Het formuleren van doelstellingen; de doelstellingen moeten realistisch zijn, lange en korte termijn doelstellingen kunnen geformuleerd worden, ze moeten samenhangend zijn en concreet. Hoofdstuk 12 Strategische planning 12.1 Plaats en inhoud van het marketingplan Planningsniveaus: Concernniveau SBU niveau PM niveau Fasen in het maken van een marketingplan: Situatie analyse Prognose bij nuloptie Beoordeel nuloptie tov doelstellingen mbv SWOT analyse (stap 1-3 zaten in hfd 11) Formuleer opties voor aangepast beleid Toets opties aan doelstellingen en strategie Selecteer meest geschikte opties en formuleer operationeel plan voor de 4 Ps Controleer resultaat van beleid en stel bij indien nodig 12.2 Opties en keuze uit opties Opties komen voort uit de SWOT, portfolioanalyses en Ansoff biedt mogelijkheden voor strategieën. (Bestaande versus nieuwe markten en producten leidt tot marktpenetratie, marktontwikkeling productontwikkeling en diversificatie). Ook kan gekozen worden voor efficiency of effectiviteitmaatregelen. Waaraan moeten opties voldoen? Suitability: lost het de probleemstelling op; past het bij de SWOT Feasability: FOETSIE check en financieel haalbaar Acceptability: voor stakeholders Men kan een schema maken van alle opties inclusief de nuloptie en alle toetsingscriteria zoals boven beschreven; dit maakt de keuze onderbouwing makkelijker en duidelijker. 12.3 Groeistrategieën Markt Bestaande markten Nieuwe markten Product Bestaande producten Marktpenetratie Marktontwikkeling Nieuwe producten Productontwikkeling Diversificatie Marktpenetratie kent verschillende vormen: Marktverbreding: meer soorten kopers Marktverdieping: verkochte hoeveelheid en omzet opvoeren Marktvernieuwing: snellere roulatie van duurzame goederen Marktverfijning: opvoeren van prijzen en marges zonder volumes te veranderen Marktontwikkeling kan nieuwe geografische markten betekenen wat vaak gekozen wordt bij zeer gespecialiseerde producten, voortdurende overcapaciteit, stabiliserende verkopen en buitenlandse concurrentie op eigen markt. In een later model van Ansoff is de diversificatie cel verder onderverdeeld, Afnemers Zelfde afnemers Onderneming wordt eigen afnemer of leverancier Overeenkomstige afnemers Nieuwe afnemers Nieuwe Verwante technologie Producten Niet verwante technologie Horizontale diversificatie Verticale diversificatie I III II Conglomerate diversificatie horizontale diversificatie= parallellisatie; eenzelfde fase uit het proces wordt uit een andere bedrijfskolom getrokken; een reisorganisatie begint een hotelketen verticale diversificatie=integratie; samenvoeging van opvolgende fasen in de bedrijfskolom. Het kan voorwaarts en achterwaarts. conglomerate diversificatie.; nieuwe producten, nieuwe markten voor de onderneming concentrische diversificatie: product houdt verband met huidige producten, maar nieuwe markt. Dit kan 3 vormen hebben: verwante markt en technologie (I), verwante markt en nieuwe technologie (II), verwante technologie en nieuwe markt (III) Diversificatie kan veel risico hebben en bij verkeerde uitvoering een vervelend resultaat. 12.4 Selecteren van buitenlandse markten kan gebeuren middels bijv de BCG matrix 12.5 Formuleren van concurrentiestrategieën 12.6 Algemene marketingstrategieën Er zijn vier klassieke marketing strategieën: 1. marktleider: marktaandeel wordt verdedigd en men is zeer waakzaam. Er zijn 3 subdoelstellingen: vinden van mogelijkheden om markt uit te breiden, verdedigen van marktaandeel (innovatie, versterking en destructie strategie) en verhogen van marktaandeel 2. marktuitdager: is zeer offensief 3. marktvolger: 4. marktnisser: sleutel is specialisatie 12.7 Marketingstrategie De volgende aspecten moeten aan de orde komen: Marketingformule: A: hoge kwaliteit, hoge prijs, B: middle of the road, C: hoog volume, lage prijs Doelgroepkeuze: is segmentatie mogelijk en hoe zullen afnemers reageren op een aparte aanpak Productdifferentiatie: nodig? -> Porter strategieën Distributiekanalen Tijdsfactor: fase in PLC, paybackperiode, voorsprong op concurrentie Concurrentie: marktverhoudingen, 5 krachten, soort concurrentie 12.8 Implementatie en controle Implementatie: doelstelling actieplan, timing, budget, feedback, bijsturing & 5 Ps(incl Personeel) Controle: financiële gegevens, concurrentie-info, afnemers-info Hoofdstuk 13 Segmentatie en positionering 13.1 Plaats en functie van marktsegmentatie Marktsegmentatie is het opdelen van een markt in verschillende te onderscheiden homogene groepen afnemers, waarvoor het wenselijk kan zijn een specifieke marketingstrategie of marketingmix toe te passen. Het proces biedt de ondernemer de volgende mogelijkheden: Hij verkrijgt en ordent kennis van de totale markt en achterliggende behoeften Maakt een weloverwogen doelgroepkeuze Stemt positionering en marketingmix af op wensen en behoeften geselecteerde groep afnemers Realiseert voor afnemers meerwaarde Ontwikkelt producten die aansluiten bij voorkeur van consument Ontdekt trends in turbulente markten Argumenten en timing in communicatie Optimale inzet budget en media De opkomst van marktsegmentatie valt samen met bredere ontwikkelingen in de marketinggedachten: 1. Productiegerichte fase: gestandaardiseerde massaproductie rond 1900 2. Verkoopgerichte fase: productdifferentiatie, rond 1930 toen aanbod vraag overtrof 3. Marketinggerichte fase: marktsegmentatie 4. Societal-marketingfase: marktsegmentatie en engagement 13.2 Het segmentatieproces Aanpak: het bottom up middels clusteranalyse of top down Analyse en verdeling in relevante segmenten: Basis eisen segment: 1. meetbaar; measurability 2. Juiste omvang: substantiality 3. Bereikbaar: accessibility 4. Homogeen: differiantility 5. Haalbaar: actionability 6. En is er nog ruimte op de markt? 7. Past het nieuwe segment bij de huidige doelgroepen? Analyse consumentenmarkt 1. Indirecte interveniërende karakteristieken 1. Demografische karakt.: zijn objectief want makkelijk meetbaar 2. Geografische karakt.: land, regio, wijk 3. Psychografische karakt.: bijv levensstijl die bepaald wordt door Activiteiten, Interesses & Opinies of de VALS typologie 2. Direct waarneembare gedragskarakteristieken 1. Gedragsbeschrijvend karakteristieken: gebruikssituatie, penetratie, gebruiksintensiteit en merktrouw 2. Koopmotieven: benefitsegmentatie In veel gevallen is koppeling van segmenten nuttig. Analyse op industriële markt De tweefasenmethode van Wind en Cardozo verdeelt segmentatie in macrosegmentatie die plaats vindt op basis van traditionele demografische karakteristieken met als doel macrosegmenten te identificeren die relevant zijn voor het product, en microsegmentatie waarmee de karakteristieken van het DMU worden onderscheiden. Bonoma en Shapiro kennen de nested approach 1. Demografische karakteristieken 2. Proceskarak. 3. Inkoopkarak. 4. Situationele karak. 5. Persoonlijke karak. 13.3 Beoordeling en keuze van segmenten Belangrijkste factor is mogelijke winstgevendheid , waarbij de meerkosten voor de consument de meerwaarde moeten opleveren. Doelgroepkeuze kent 3 hoofdpatronen: 1. Ongedifferentieerde marktbenadering: geen onderscheid tussen segmenten, dit brengt risico’s maar ook kostenbesparingen met zich mee. Bijv. melk 2. Gedifferentieerde marktbenadering: meerdere segmenten krijgen een eigen benadering en dit betekent hogere kosten maar ook meer kans op betere resultaten bij auto’s 3. Geconcentreerde marktbenadering of focusstrategie: soms zelfs hypersegmentatie of marktfragmentatie. Masscustomisation zijn op maat gesneden standaardproducten en worden in grote series gemaakt. 13.4 Positionering wordt door drie kernelementen bepaald; aanbod, afnemer en concurrent. Het belangrijkste attribuut in de positionering zijn de Unique Buying Reasons (UBR’s) of USPs die de aanbieder met zijn marketingmix denkt aan te bieden. Er worden drie basiseisen aan UBRs gesteld: voordelen moeten in de oog van de afnemer belangrijk, onderscheiden en betaalbaar zijn, voordelen moeten voor de aanbieder communicabel en moeilijk imiteerbaar zijn en de voordelen moeten leiden tot koop met behoeftebevrediging van de klant en rendement bij de aanbieder. Vuistregel: Het effect van de positionering neemt af, naarmate de geclaimde voordelen in aantal of complexiteit toenemen. Valkuilen: Overpositionering waardoor een deel van de doelgroep zich niet aangesproken voelt en onderpositionering waarbij voordelen niet duidelijk genoeg zijn. Positionering kan op basis van producteigenschappen, expressieve eigenschappen, gebruik of toepassing, gebruiker en concurrent. In een positioneringmatrix staan de relatieve posities van aanbieders adhv twee eigenschappen. Hoofdstuk 14 De marketingmix 14.1 Inleiding Binnen een organisatie zijn 4 niveaus te onderscheiden: 1. Ondernemingsniveau 2. SBU-niveau; veelal productgroep 3. Marketing niveau van een bepaalde product of dienst 4. Instrumentenniveau: de 5 Ps Op alle niveaus worden doelstellingen opgesteld die afgeleid zijn van een doelstelling op hoger niveau. De doelstellingen moeten voldoen aan SPURT: specifiek, pretentieus, uitgekiend, realistisch, tijdsaanduiding. Ondernemingsdoelstelling: primair continuïteit vd onderneming. In de kern omzeten rendementsdoelstellingen en daarom heen efficiency-, koersaangevend- , HRM en overige doelstellingen.. Ondernemingsstrategieën kunnen zijn groeien, handhaven, oogsten en afbouwen. SBU doelstellingen: omzet, winst of rendement en andere van de ondernemingsdoelstellingen afgeleide doelst. SBU strategie kan zelfde zijn als op ondernemingsniveau met daarbij starten. Marketing (of product) doelstellingen: marktaandeel, omzet, winst. Voor de strategie is de segmentatie en positionering van groot belang. Instrument doelstellingen zijn uitgebreid per P. In de instrumentcategorie is er voor elk instrument een aparte mix; productmix etc. 14.2 Product Kwaliteit van het product bestaat alleen in de ogen van de afnemer en wordt bepaald door prestaties, features, betrouwbaarheid, conformiteit, duurzaamheid, dienstverlening, design en kwaliteitservaring. Hierbij komt integrale kwaliteitszorg van pas en is de value chain van toepassing. ISO normen geven een indicatie van kwaliteit Merk Maakt product herkenbaar en symboliseert kwaliteit. 12 geboden van het merkartikel volgens Holzhauer zijn merkbekendheid, merkpositionering, merkvoorkeur, geen veranderingen, klantentrouw verdienen, geen kortingen en geschenken, concurrentiestrijd, rekenen, prijsafstand handhaven, informatie verstrekken, verkrijgbaarheid realiseren en onderzoek doen. Bescherming van het merk kan gedaan worden met upscaling en downscaling hetgeen beide risico’s met zich meebrengt omdat er altijd een deel van de doelgroep niet meer wordt aangesproken. Introductie van een submerk is dan veiliger, maar dit duurt langer, is duurder, niet makkelijk en er zijn distributiebarrières.Product-brand endorsment; Brinta onder Bambix of corporate endorsement als Nuts onder Nestle. De keuze voor een vorm van endorsment is van invloed op de verpakking, family resemblance pak of een finger print verpakking. Private labels; aandeel D-merken (PL) neemt toe ten koste van B-merken en de redenen hiervoor zijn; verbeterde kwaliteit van PL, uit onderzoek blijkt dat hoe groter het MA van D merken, hoe groter de winst van de keten, de ontwikkeling van nieuwe Dmerk categorieën en het rationelere gedrag van consumenten. Favoriete D-merk product categorieën zijn low risk producten, grote en groeiende productcategorieën, markten met slechts enkele dominante A-merken en gemakkelijk te imiteren producten zonder patenten. Uit de praktijk blijkt dat vooral lokale A merk fabrikanten te snel overgaan tot productie van PL. Bezint eer ge begint. Strategieën om A-merken een betere positie te geven: Investeer in merkequities Innoveer met productbeleid Introductie van vechtmerken Investeer in retail-relaties Monitoring van prijzen per distributieniveau Gebruik salespromoties als tactisch wapen Manager per productcategorie Kom met value added veranderingen in verpakkingen of line extension bij een mogelijke penetratie van D merken In productcategorieën met veel D merken moet de nadruk worden gelegd op een verlaging van de kosten in de logistiek voor de keten of op de verhoging van de DPP Neem D merken serieus Leren van afnemers: breng de consumptieketen in kaart, beschrijf de totale ervaring van een klant met een product of dienst en analyseer de klantenervaring met het doel, de differentiatiemogelijkheden van het product of de dienst te kennen in iedere stap van de consumptieketen. ; Productontwikkeling, een interdisciplinaire activiteit. Fase 1 Ideeënexploratie; ideeën komen van iedereen en elke discipline. Fase 2 Ideeënevaluatie: screening op technische en commerciële haalbaarheid Fase 3 Concepttesting van het product Fase 4 Conceptontwikkeling van het (strategische) marketingplan Fase 5 Bedrijfseconomische analyse Fase 6 Ontwikkeling van het fysieke product: prototype en productieproces worden ontwikkeld Fase 7 Testmarketing en markttesting; testmarketing is testen marketingmixelementen Voordelen van dit uitgebreid proces zijn een zorgvuldige besluitvorming, afstemming op afnemers en uitwerking van meerdere ideeën. Nadelen zijn neemt veel tijd in beslag, niet of weinig flexibel, R&D zijn geen productiemensen en kostbaar. Oplossingen voor de nadelen zijn parallelle ontwikkeling, vormen van projectgroepen en bij voorbaat formulering van randvoorwaarden. 14.3 Prijs Determinanten van prijszetting zijn: Kostprijs Afnemersgroepen Concurrentie Er zijn drie basisstrategieën van prijszetting Concurrentie-georienteerde prijszetting: premium, me too, put out, stay out, discount, dumping, going rate Afnemersgeoriënteerde prijszetting: perceived value pricing psychologische Kostprijsgeoriënteerde prijszetting Bij introductie zijn er 2 strategieën: afroom en penetratie strategie. Marketingstrategie: de doelgroep bepaalt mede de prijs; overall costleaderschip vraagt een lage prijs in de ogen van de afnemer Lengte, intensiteit en aantal van de distributiekanalen: distribuant verwacht bepaalde toegevoegde waarde Macro en meso omgeving: omzet belasting, invoerrechten, milieuheffingen etc. Prijsgevoeligheid van de afnemers: het indifferentiepunt is het midden van het acceptabele prijsveld Prijsdiscriminatie: wanneer een leverancier verschillende prijzen hanteert voor verschillende doelgroepen, aankoopmomenten en locatie voor hetzelfde product. Redenen zijn optimalere winst door betere capaciteitsbenutting. Voorwaarden voor prijsdiscriminatie zijn markten met verschillende prijzen moeten voldoende uit elkaar liggen, winstdoelstelling moeten voldoende in de gaten gehouden worden, is prijs onder kostprijs dan iig hoger dan variabele kosten en er zijn altijd markten nodig waar ruim boven de prijs aangeboden kan worden. 14.4 Product- en prijsbeslissingen bij internationaal zakendoen Er moet een afweging gemaakt worden tussen standaardisatie en differentiatie die wordt gevoed door overheidsmaatregelen en vooral consumentenvoorkeuren. De mate waarin een leverancier de prijs kan bepalen wordt bepaald door de distributiewijze. Bij piggy bagging (eenzijdig) of joint selling (2zijdig) wordt samengewerkt in de distributie of producten worden via een licentieovereenkomst verkocht. Hoofdstuk 15 De marketingmix (2) 15.1 Distributie De functies van tussenschakels zijn voorraad aanhouden, logistiek, service verlenen, leverancierskrediet verstrekken, geven van markt- en accountinfo en samenstellen assortiment. Logistiek is van belang omdat alles goed moet gebeuren tegen de laagst mogelijke kosten. Distributiekosten zijn voorraad-, opslag- en beheer-. Transport-. Order kosten en kapitaalverlies door leverancierskrediet. Een goed relatiemanagement kan voor beiden kostenvoordelen opleveren. Customer marketing is een gepland proces dat gebruik maakt van een klantendatabase en een geïntegreerde mix van methoden en media om meerbare klantendoelen te realiseren. Voor het succesvol toepassen zijn er volgens Curry 10 stappen: klantengegevens verzamelen, klantenpiramide maken, klantenanalyse maken, klantendoelen vaststellen, klantenvoordeelpakket samenstellen, methoden en media kiezen, zorgen voor klantgerichtheid in de organisatie, registratie van klantengedrag, analyse van omzet en winst en klantenprogramma’s toepassen dmv geanalyseerde gegevens. Direct Product Profitability (DDP) steunt op analyse van dekkingsbijdrage per vierkante meter en geeft inzicht inde opbouw van logistieke kosten, zodat de distributiestructuur geoptimaliseerd kan worden en DDP vervangt de brutomarge als maatstaf. Direct Assortment Profitabilty System (DAP) wordt gebruikt voor seizoens- of trendgevoelige producten en heeft betrekking op een assortiment per eenheid winkelruimte. Ruimteelasticiteit is %d Omzet/ % D ruimte. Retailmix of winkelmix: de marketingmix van een retailer is uitgebreider en bestaat uit: Productassortiment, plaats van vestiging, Physieke distributie, Promotie, Presentatie, Personeel en Service en Prijs. De drie basiselementen van een winkelformule zijn: 1. Productassortiment 2. Gekozen doelgroepen 3. Positionering Dit resulteert in de drie Rs van Storm: Ruil, Relatie en Reputatie. Het gevaar van kanaalconflicten: 4 stappen om ze te identificeren: 1. bedienen kanalen werkelijk verschillende afnemers, 2. profiteren kanalen wel/niet van elkaars acties 3. is afnemende winstgevendheid wel gevolg van andere kanaal en 4. is achteruitgang van kanaal schadelijk voor fabrikant? Mogelijke acties volgens Bucklin zijn: Kans op destructief conflict Groot Klein Belang van kanaal in termen van afzet/ winst Neem maatregelen om conflict te voorkomen/op te lossen Geruststellen, gebruik marktmacht Groot Desinvesteer in dit kanaal Doe niets Klein 15.2 Communicatie Communicatie middelen zijn persoonlijk (klantenservice), semi-persoonlijk (DM) of nietpersoonlijk (folders). Communicatiefuncties zijn: Informatieverstrekking Identificeren van prospects Verhogen bekendheid Ondersteunen persoonlijke verkoop Ondersteunen tussenhandel (Push) Bevorderen vraag (Pull) Communicatie moet voldoende onderscheidend zijn. Er is sprake van media-inflatie door veel reclame in de media. DMU: afhankelijk van de personen, behoeften en rollen in de DMU dient de communicatie te worden aangepast. Salespromotion werkt het best bij A-merken ivm grote distributie en grotere emotionele waarde. Doelstellingen kunnen zijn stimuleren probeeraankopen of herhalingsaankopen. Direct Marketing: directe levering en directe communicatie zijn kenmerkend voor DM. 15.3 Personeel en dienstverlening 15.4 De marketingmix tijdens de productlevenscyclus Introductiefase: bekendmaking, acceptatie & trial van het product. Twee prijsstrategieën mogelijk skimming en penetratie. Acceptatie door consumenten maar ook handel is belangrijk. Groeifase: optimalisatie distributie, salespromotions, Verzadigingsfase: prijs wordt belangrijkste concurrentieveld Neergangsfase 15.5 Distributie- en communicatiebeslissingen bij internationaal zakendoen Belangrijkste wijzen van prijsstelling internationaal zijn: kostprijsplusmethode, lokale verkoopprijs minus handelsmarge, maximaal haalbare niveau, minimaal haalbaar prijsniveau, transfer-pricing, barter-trade-transacties. Joint ventures komen ook veel voor. Kanaalkeuze bij entreestrategie Landen Interne personen en organisaties Bijv, Eigen vertegenwoordigers Bijv, Eigen verkoop Kanalen Externe personen en organisaties Bijv. Agent, exporteur Bijv. Agent, importeur Thuismarkt Buitenlandse markt Communicatiebeslissing: belangrijkst is lokaal of internationaal Deel 3 Methoden en technieken Hoofdstuk 16 Kostprijs- en beslissingscalculaties 16.1 Kosten 1. Constante kosten hebben te maken met de productiecapaciteit en dalen bij meer productie. Er bestaat rationele overcapaciteit wanneer men daar bewust voor gekozen heeft in verband met bijv seizoensvraag. Wat resteert is irrationele overcapaciteit. Leercurve effect zegt dat de kostprijs per eenheid met vergroting van de productie daalt. 2. Variabele kosten houden verband met de werkelijk geproduceerde hoeveelheid. De kosten kunnen wijzigen proportioneel, dus rechtevenredig met de hoeveelheid, progressief; meer dan rechtevenredig of degressief; minder dan rechtevenredig. 3. Directe kosten zijn die kosten waarvan direct bepaald kan worden waarvoor ze zijn gemaakt 4. Indirecte kosten zijn die kosten waarvan dat niet direct bepaald kan worden 5. Algemene kosten en bijzondere kosten 16.2 Kostensoorten 1. Kosten van grond- en hulpstoffen: inkoop en opslag. De VVP (vast verrekenprijs) wordt gedurende het jaar gehanteerd. 2. Kosten van arbeid: loon, werkkleding, telefoonkosten etc 3. Kosten van duurzame productie middelen worden middels afschrijvingen in de balans op genomen. Er is een technische en economische levensduur waar men rekening mee houdt. 4. Kosten van de grond worden niet afgeschreven 5. Kosten van derden; dienstverlenende bedrijven 6. Kosten van belastingen: zakelijke, winst en andere belastingen 7. Rentekosten 16.3 Kostprijsberekeningen 1 tot 4 zijn integrale kostprijsberekeningen waarbij alle kosten op een of andere manier verbijzonder worden. Bij 5 en 6 worden de vaste kosten op de resultatenrekening gezet en in de calculatie alleen rekening gehouden met de variabele kosten 1. Deelcalculatie: standaardkostprijs = Totale Constante Kosten/Normale bezetting + Totale Variabele Kosten / verwachte productiegrootte. Bij nacalculatie gaan de Totale Kosten door de werkelijk geproduceerde hoeveelheid 2. Enkelvoudige opslagmethode: indirecte kosten als % van de directe kosten 3. Meervoudige of verfijnde opslagmethode waarbij gebruik gemaakt wordt van meerdere bases 4. Productiecentra- of kostenplaatsenmethode: indirecte kosten van de hulpkostenplaatsen met een verdeelsleutel doorbelast aan de hoofdkostenplaatsen. Deze methode is de nauwkeurigste van de kostenverbijzonderingsmethoden en maakt gebruik van een kostenverdeelstaat, die per na- of voorcalculatie gemaakt kan worden. De fabricage kostprijs is de voorgecalculeerde kostprijs; met de voorgecalculeerde verkoopkosten erbij op is sprake van een commerciële kostprijs. Verkoopresultaat is de netto-omzet min de commerciële kostprijzen. Analyse van verschillen tussen voor en nagecalculeerde kosten leveren bezetting-, efficiency- en prijsverschillen op. 5. Variabele kostencalculatie of direct costing: uitsluitend de variabele kosten bij de werkelijke bezetting worden aan de producten toegerekend. De netto-omzet (productie/afzet * netto verkoopprijs) en TVK vormen contributiemarge, wanneer hiervan de totale kosten afgaan blijft de nettowinst over. 6. Differentiële kostencalculatie wordt gebruikt bij onderbezetting of eenmalige order van een klant. Vaste kosten worden buiten beschouwing gelaten en er wordt gekeken naar de verandering in totale variabele kosten / toename in afzet. 16.4 Enkele beslissingscalculaties Break even punt ligt bij het snijpunt van de totale kosten en totale opbrengsten Kritische ordergrootte = (100 / brutowinst% - variabele kosten%) * (Constante kosten per order (ongeacht de grootte)/Prijs) Zelf produceren of uitbesteden: er is een verschil tussen capaciteits- en specialisatieuitbesteding. Van belang is het bepalen van het indeferentiepunt waarop kosten eigen fabricage gelijk zijn aan kosten uitbesteden. Economische ordergrootte is Wortel van ((2 maal orderkosten * benodigde hoeveelheid per periode)/voorraadkosten per eenheid per periode)) 16.5 Knelpuntcalculatie: het vinden van de juiste proportionaliteit tussen productiefactoren Berekenen van de optimale bezetting door een grafiek te maken met geen stuks A; hoeveel B en andersom. 1000 stuks A en minder B en andersom Berekening van de maximale contributiemarge: contributiemarge lijnen in grafieken plaatsen en snijpunten bepalen 16.6 Investeringsselectie Volgende kosten zijn van belang: eigen kosten van het dpm (duurzaam productie middel) dus de afschrijvings- en rentekosten, de complementaire kosten, de positieve cashflow: productiewaarde minus complementaire kosten of winst na belastingen plus afschrijvingen Criteria: Terugverdienperiode Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit: gemiddelde winst / gemiddelde geïnvesteerd vermogen over de totale levensduur Interne rentabiliteit of interne rentevoet: som van contante waarden van de positieve cashflow wordt gelijk gesteld aan het te investeren bedrag; het is vervolgens trial & error om de juiste CF te vinden Netto contante waarde methode (NCW) is hetzelfde als de interne rentabiliteit maar hier hoeft men niet op zoek naar de rentevoet maar bepaalt men die zelf; deze methode is exacter Aandeelhouderswaarde-analyse Hoofdstuk 17: Marktonderzoek 17.1 Waarom marktonderzoek? Analysefase: markt, concurrentie, afnemers, distributie, conjunctuur Strategische fase: testmarkten en dus haalbaarheid, uitvoerbaarheid en winstgevendheid Implementatiefase: vragen tav de marketingmix Evaluatiefase: checks en ontwikkelingen 17.2 Markt- en marketingonderzoek Marktonderzoek betreft de markt; marketingonderzoek de marketingmixelementen Instrumenten voor het marktonderzoek: Product- en ideeën onderzoek omvat 2 stappen: vergaren van ideeën voor nieuwe producten via onderzoek in de markt en schiften van ideeën bij de doelgroep Productconceptonderzoek Productuitzetting kent 2 soorten testsituaties: hall-test en in-home-use-test. Bij een monadische test wordt niet vergeleken en bij paired comparison wel. Prijsonderzoek Prijsacceptatieonderzoek Merknaamonderzoek: linguïstische onderzoek naar betekenissen in verschillende taalgebieden; actieve (ongeholpen) en passieve (geholpen) merkbekendheid. Verpakkingsonderzoek: zowel functionele en emotionele aspecten zijn relevant Communicatieonderzoek: conceptonderzoek, pretest, recall-methode, laboratoriumtest, pupuldilatatie, oogcamera, dermagrafie en posttests Testmarkt heeft voordelen tov de inhomeusetest, maar de keuze voor het testmarktgebied is zeer belangrijk. Voordelen zijn verkrijgen betrouwbare info over distributiemogelijkheden, kenmerken doelgroep, opdoen ervaring, experimenteren met instrumenten. Nadelen zijn kosten en verlies voorsprong op concurrentie. 17.3 Organisatie van marktonderzoek in een bedrijf De behoefte aan informatie is afhankelijk vd fase vh managementproces en het planningsniveau. 17.4 Stappen in het marktonderzoek Probleemdefiniëring: moet schriftelijk gebeuren aangezien deze nieuwe inzichten en een startpunt voor de briefing biedt Ontwikkelen van hypothesen Gegevensverzameling en analyse: secundair onderzoek is het raadplegen van bronnen en primair is zelf onderzoek laten verrichten. o Deskresearch is belangrijk in ieder onderzoek want het is snel en goedkoop, maar ze zijn vaak niet specifiek genoeg. o Methoden om gegevens te bewerken zijn tijdsreeksanalyse (oude cijfers doorrekenen naar het heden), market build-up (op basis van een aantal factoren waarover info is), indicatorenanalyse waarbij complementariteit of chain ratio wordt gezocht en de case study of analogie. o Exploratief of verkennend onderzoek dmw brainstorming, case studies en expertinterviews o Field research kan opgedeeld worden in kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Kwalitatief vraagt een grote betrokkenheid van de opdrachtgever. Kwantitatief onderzoek kan onderscheiden worden als volgt ad hoc of continue ( multi cliënt of omnibusonderzoek) gegevensbron is nieuw, wisselend of vaste bron methode van gegevensverkrijging is observatie, experiment of enquête o methode van gegevensverkrijging observatie: voordeel is de objectiviteit maar nadeel is inzicht in redenen experiment: gecontroleerd en ongecontroleerd (testmarkt, split run pre& posttests) enquête: schriftelijk, persoonlijk of telefonisch Planning, interpretatie en verslaggeving 17.5 Zelf onderzoeken of onderzoek uitbesteden Deskundigheid, mankracht, kosten en capaciteit spelen een rol. Een goede briefing moet bevatten: Informatie over eigen bedrijf en product Informatie over de markt Formulering van het doel van het onderzoek en de eisen die aan het onderzoek gesteld worden Omschrijving van de doelgroep Gewenste tijdsplanning Een onderzoeksvoorstel moet de volgende punten bevatten: Omschrijving van de probleemstelling Onderzoeksdoelstellingen Onderzoeksopzet Planning en kostenoverzicht 17.6 Internationaal marktonderzoek Dezelfde criteria, eisen en problemen spelen bij nationaal zowel als internationaal onderzoek een rol, maar het is gecompliceerder, mate van beschikbaarheid van secundaire gegevens loopt uiteen, hogere kosten, goede coördinatie nodig, uitkomsten door lokale verschillen soms moeilijk te vergelijken en het moet op de langere termijn gericht zijn. Hoofdstuk 18 Statistische technieken Hoofdstuk 19 Een uitgewerkt marketingplan