SPRAAKSTOORNISSEN Door Prof. Dr. M. Callens 1976, Uitgeverij ACCO 1. Inleiding In deze inleidende cursus worden de stoornissen van de spraak behandeld, niet alleen wat betreft de psychofysische aspecten, zoals ademhaling, fonatie, articulatie en resonantie, maar ook met betrekking tot het psycholinguïstisch element, namelijk de mogelijkheid die de mens bezit van linguïstische symbolen gebruik te maken. Na een inleiding over de linguïstische structuren en de fysiologische mechanismen van de spraak, volgt een bondig overzicht van de spraakontwikkeling en de stoornissen die zich hierbij kunnen voordoen. Verder worden er vier grote types van spraakstoornissen onderscheiden, namelijk afwijkingen in de articulatie van klanken of fonemen; afwijken in de fonatie of stemproductie; rytmestoornissen en taaldysfuncties. Elk type wordt dan afzonderlijk behandeld, met telkens een beschrijving van de stoornis, de oorzaken ervan en de aangewezen behandeling. 2. Linguïstische structuren van de spraak 2.1 Het fonologisch systeem Fonemen zijn spraakklanken, die in een zelfde situatie elkanders plaats niet kunnen innemen. Een foneem kan dus slechts bepaald worden in termen van zijn verschil met andere fonemen van een zelfde taal. De verschillende variëteiten van een foneem in een taal worden allofonen genoemd. 2.2 Het morfologisch systeem Wanneer een spraakklank wordt bepaald door de betekenis dan wordt deze een morfeem genoemd. 2.3 Het semantisch systeem Het semantisch systeem bestudeert het verband tussen de verschillende morfemen of combinaties van morfemen. 2.4 Het fonetisch systeem Dit systeem legt het verband tussen de fonologie, dit is de studie van fonemen en de productie van de spraakklanken. 2.5 De prosodie Dit zijn geluidskwaliteiten om zich verstaanbaar te maken zoals bijvoorbeeld de toonhoogte. 2.6 De spraakaura Hiermee bedoelt men de mimiek en de gebaren die de spraak begeleiden of onderlijnen. 1 3. Fysiologische mechanismen van de spraak 3.1 Perifere expressieve mechanismen 3.1.1 De ademhaling Normaal gebeurt de ademhaling automatisch, bij het spreken wordt deze willekeurig 3.1.2 De fonatie Gedurende de fonatie gaan de stembanden trillen. Deze trillingen veroorzaken geluid. 3.1.3 De resonantie De resonatoren zijn de farynx (keelholte), de neus en de mond. Deze resonatoren beïnvloeden de kwaliteit van de stem door hun grootte en hun vorm. 3.1.4 De articulatie De articulatoren zijn lippen, de onderkaak, de tong en het zacht verhemelte. Door de verschillende standen van deze articulatoren worden er andere klanken gevormd. 3.2 Perifere receptieve mechanismen 3.2.1 Centrale motorische verbindingen De motorneuronen, die de articulatie –en fonatiespieren bezenuwen, liggen in de oorsprongskernen van de craniale zenuwen. 3.2.2 Centrale sensorische verbindingen Voor de perceptie van de spraakaura is het visuele systeem belangrijk. De kinesthesie, of de gewaarwording van eigen houding en bewegingen, is essentieel voor de spraak en de spraakontwikkeling. Het tactiele zintuig komt in de normale spraak weinig tussen. Het kan nochtans een hulp zijn bij blinden, de verbinding van woord en voorwerp door aftasten. 3.2.3 Associatieve zones Naast de primaire motorische en sensorische zones bevat de cerebrale cortese van de mens gebieden, die associatieve zones genoemd worden, omdat hun werking beïnvloed wordt door de primaire zones van de cortex of lager gelegen hersendelen. 4. Ontwikkeling van de spraak 4.1 Reflexieve vocalisatie Geluid is niets anders dan een reflexieve uitstorting van een kolom lucht tussen min of meer aangespannen stembanden. Deze geluiden hebben geen enkele differentiële betekenis. 4.2 Tateren Vanaf zes à zeven weken toont het kind dat het bewust is dat het geluid voortbrengt: het geniet ervan geluid voort te brengen en het brengt geluid voort wanneer het geniet. 2 4.3 Lallen Vanaf de zesde maand gaat het kind de geproduceerde klanken of klankengroepen herhalen. Het gaat hier vooral over klanken die het kind zelf geproduceerd heeft. Er treedt dus een combinatie op tussen horen en productie van klanken. 4.4 Echolalie Vanaf negen maanden herhalen kinderen geluiden en spraakklanken, die in de omgeving gehoord worden. In deze fase is er nog geen woord –verstaan, hoewel de imitatie zeer goed kan zijn. 4.5 Echte spraak De eerste woorden kunnen voorkomen vanaf twaalf maanden, toch is er een groot individueel verschil. Een begin met vierentwintig maanden is nog niet pathologisch. De ontwikkeling in deze periode heeft een cyclisch verloop tussen spraakverstaan – perioden en spraakperioden, die elkaar opvolgen. 4.6 Spraakstoornissen gedurende de spraakontwikkeling Daarbij treden verschijnselen op die bij, volwassenen als spraakstoornissen beschouwd worden. We maken hier een onderscheid tussen articulatiestoornissen en fysiologisch agrammatisme. Vele van deze stoornissen zijn zonder enige betekenis en zijn fysiologisch in hun verschijnselen. Ze vormen echter soms de basis voor echte spraakstoornissen. 4.7 Ontwikkeling van de stem De stem ondergaat een verandering in de puberteit. Bij jongens is dit meer uitgesproken dan bij meisjes. Rond zestig jaar begint de stemveroudering. 4.8 Stoornissen gedurende de stemontwikkeling De mutatie zelf kan verschillende afwijkingen vertonen: zij kan verlaat of onvolledig optreden, zij kan ook te vroeg optreden. Bij vrouwen kan een perverse mutatie met een diepere stem optreden als gevolg van vibriliserende hormonen. 4.9 Ontwikkeling van het gehoor Normaal reageert een kind op geluid onmiddellijk na de geboorte. Op vier weken draait het kind het hoofd naar de geluidsbron. Tussen zes en twaalf maanden herkent het kind het geluid en wordt de bron opgezocht en bepaald. Tussen anderhalf en twee jaar kan het kind reageren op een betekenisvolle stem. 4.10 Gehoorstoornissen gedurende de spraakontwikkeling 3 Gedurende de spraakontwikkeling kunnen kinderen betrekkelijk lange perioden vertonen, waarbij ze niet reageren op geluiden en vooral niet op de spraak; gedurende deze perioden spreken deze kinderen minder dan vroeger of in het geheel niet meer. 5. Voorkomen van spraakstoornissen De volgende types van spraakstoornissen kunnen onderscheiden worden: afwijkingen in de articulatie van klanken of fonemen (misvormingen, vervangingen, weglatingen). Afwijkingen in de fonatie of stemproductie, afwijkingen in de kwaliteit, luidheid, toonhoogte, veranderlijkheid en duur van de vocalisatie. 5.1 Algemene kenmerken van de spraakgestoorden 5.1.1 Intelligentie Spraakstoornissen worden bij elk IQ aangetroffen. Toch is de frequentie groter bij subnormale intelligenties. 5.1.2 Schoolvordering Kinderen met spraakstoornissen maken minder vorderingen dan normalen: de achterstand is ongeveer zes maanden. 5.1.3 Fysische afwijkingen De meeste spraakgestoorden zijn fysisch normaal; tenzij een fysisch gebrek rechtstreeks de oorzaak van een spraakgebrek is. 5.1.4 Motiliteit Gezien de spraak voor een groot deel motorisch is, bestaat er een consensus dat spraakstoornissen met motorische deficiënties zou gepaard gaan. 5.1.5 Persoonlijkheidstrekken Spraakgestoorden vertonen meer ongunstige persoonlijkheidstrekken en deze nemen toe naarmate het spraakgebrek meer de sociale aangepastheid stoort. 5.2 Diagnose van de spraakstoornissen 5.2.1 Anamnese Bij familiale anamnese betreft het ouders, broers en zussen en eventueel verdere familieleden. De persoonlijke anamnese gaat over de geschiedenis van de patiënt. Bij spraakontwikkeling maken een vergelijking voor de ontwikkeling van de vocalisatie. 5.2.2 Status Eerst gebeurt er een algemeen fysisch onderzoek, dan onderzoekt men de spraakorganen. Daarna gebeurt er een onderzoek van de spraakstoornis en als laatste nog een psychologisch onderzoek. 5.2.3 Bijzondere onderzoekingen Gestandaardiseerde onderzoeksmethoden zijn het articulatieonderzoek, het spraakgehooronderzoek en het spraak-verstaanonderzoek. 6. Vertraagde taalontwikkeling In het algemeen spreekt men van een vertraagde spraakontwikkeling wanneer de spraakwijze en spraakinhoud beneden de norm blijft van de leeftijdsgroep en dit op significante wijze. 4 6.1 Oorzaken van de vertraagde taalontwikkeling 6.1.1 Erfelijkheid Het feit dat spraakstoornissen enigszins familiaal voorkomen, wijst erop dat erfelijkheid een rol speelt. 6.1.2 Gezondheidstoestand Elke stoornis, die gedurende voldoende lange tijd optreedt gedurende de spraakontwikkeling, kan aanleiding geven tot stoornissen in de spraakontwikkeling. 6.1.3 afwijkingen van perifere spraakorganen Alle perifere spraakorganen kunnen aangeboren of vroeg –aangeworven misvormingen vertonen. 6.1.4 Traumata van het centrale zenuwstelsel De meest voorkomende traumata zijn de perinatale traumata. Deze zijn zeer belangrijk gezien de zeer lage neonatale mortaliteit; bij verfijnd onderzoek kan men haast altijd een letsel vinden. 6.1.5 Milieu-invloeden Belangrijke milieu-invloeden zijn de motivatie, de onrealistische aspiratieniveaus; een stille omgeving; het gemis aan affectieve binding (dit is heel belangrijk voor de identificatie); ongunstige persoonlijkheidstrekken of verhoudingen bij de ouders. Ook de invloed van andere kinderen kan een rol spelen. 6.1.6 Emotionele stoornissen bij het kind Dit zijn stoornissen die het gevolg zijn van een overdreven emotionaliteit of de gevolgen van een trauma. Negativisme en autisme beschouwen we ook als emotionele stoornissen. 6.2 Behandeling van de vertraagde taalontwikkeling De training van spraakvertraagde kinderen kan niet de vorm aannemen van een les of zelfs van een opgelegde oefening: alles moet in een spel ingebouwd worden of behoren tot de wereld van het bepaalde kind. 7. Articulatiestoornissen Er wordt van articulatiestoornissen gesproken wanneer een foneem niet op de conventionele fonetische manier eigen aan de linguïstische kenmerken van een taal geproduceerd wordt. In bepaalde talen komen fonemen voor die in andere talen ontbreken en die bij hun voorkomen pathologisch zijn. 7.1 Dyslalie Dyslalie is de onbekwaamheid bepaalde klanken of klankverbindingen uit te spreken of juist uit te spreken. Deze onbekwaamheid berust niet op organische misvormingen van de articulatoren, maar op een functionele stoornis in het gebruik van de articulatoren. 5 7.2 Dysglossie Dysglossie is een articulatorische stoornis als gevolg van een organische verandering van de articulatieorganen. 7.3 Sigmatisme : lispelen De normale uitspraak van de “s” bestaat in het heffen van de tong zodat de zijranden van de tong de binnenste rand van de boventanden raakt; de tong wordt op de middellijn licht gegroefd; de tongtop raakt de achterrand van de onderste snijtanden; tussen de tanden, in lijn plaatst, is er een smalle spleet; de adem wordt langs de tonggroef naar de snijrand van de bovenste tanden gericht en het week gehemelte wordt opgeheven om de nasale ruimte af te sluiten. Sigmatisme wordt veroorzaakt door verkeerde tongstand of door een verkeerde functie van het week gehemelte. 7.4 Rotacisme De r-klank wordt voortgebracht door opeenvolgende korte afsluitingen van de adem door het articulerend orgaan. Bij rotacisme onderscheiden we een trillende “r”, die veroorzaakt wordt door vibratie van spierdelen door de ademstroom. Een ratelende “r” wordt veroorzaakt door ophoping van speekselblaasjes. Als laatste is er pararotacisme, hier wordt de “r” vervangen door een andere spraakklank. 7.5 Rinoglossie : gehemeltespleet-spraak Dit is een spleet in het week of het hard verhemelte dat gewoonlijk gepaard gaat met een lipspleet of een hazelip. De behandeling bestaat vooral in plastische chirurgie en in spraaktraining. 7.6 behandeling van de articulatiestoornissen De volwassenen zijn zich meestal bewust van hun stoornis en wensen deze te verbeteren. Vandaar is bij hen een directe aanpak aangewezen: patiënt wordt objectief op zijn stoornis gewezen en doel en programma van de therapie worden duidelijk omlijnd. Bij kinderen daarentegen is het dikwijls nodig de zelfwaarde gevoelens en de affectieve binding met de therapeut te stimuleren. 8. Stemstoornissen Het is moeilijk het voorliggen van een stemstoornis te beoordelen: de stem is iets zeer persoonlijks en kan ook regionaal – typische karakteristieken vertonen. Stemkarakteristieken kunnen daarbij moeilijk objectief gemeten worden. 8.1 Oorzaken van stemstoornissen De oorzaken zijn hoofdzakelijk structureel, fysiologisch op pathologisch. Dikwijls werken verscheidene oorzaken samen. 8.1.1 Structurele afwijkingen Dit zijn misvormingen van de stembanden. groeimisvormingen zijn. 6 Deze kunnen aangeboren of 8.1.2 Functionele stoornissen Hier maakt men een onderscheid tussen lokale ontstekingen, endocrinologische stoornissen: uitblijven, vervroegen of verlaten van de mutatie van de stembanden, en neurologische oorzaken. 8.1.3 Psychologische oorzaken Veel lichte stemstoornissen zijn van psychologische aard: in de stem wordt meestal een affectieve lading gelegd. 8.2 Behandeling van de stemstoornissen Bij elke stemstoornis is laryngoscopisch onderzoek van de stembanden noodzakelijk. Indien ondanks stemtraining geen stemverbetering optreedt, dan is nieuwe stembandencontrole aangewezen. 9. Spraakstoornissen bij gehoorgestoorden Bij ernstig gehoorverlies is er geen moeilijkheid om de diagnose te stellen. Bij lichte gehoorstoornissen wordt de diagnose dikwijls te laat of zelfs niet gesteld, zodat spraak en aanpassing en, bij kinderen, de ganse spraak-, intelligentie- en persoonlijkheidsontwikkeling ernstig gestoord kunnen zijn. 9.1 Oorzaken van gehoorverlies De oorzaken kunnen zowel genetisch, fysisch als psychologisch zijn. psychologisch gehoorverlies gaat het dan om hysterische doofheid. Bij 9.2 Klinische syndromen 9.2.1 Surdomutitas: doofstomheid Doofstomheid is de sprakeloosheid of stomheid ten gevolge van aangeboren of zeer vroeg verworven doofheid (voor het zevende levensjaar). 9.2.2 Kofalalie Kofalalie is de spraak bij gehoorverlies na ongeveer zeven jaar. Na volledige spraakontwikkeling leidt de volkomen doofheid niet meer tot stomheid, maar heeft zij een weerslag op de uitspraak. 9.2.3 Audiogene dyslalie Audiogene dyslalie is de spraak van de slechthorenden. Zij is het gevolg van slecht horen sinds de kinderjaren, waardoor de spraakontwikkeling vertraagd verloopt en de klankvorming gestoord is. 9.2.4 Centraal perceptief gehoorverlies Het letsel betreft hier de centrale gehoorbanen door infectie, bloedingen, tumoren of een trauma. 9.3 Behandeling van de spraakstoornissen bij gehoorgestoorden Bij doofstommen zal de meest intense spraaktraining moeten gebeuren. Bij de overige gehoorstoornissen zal deze spraaktraining moeten aangepast worden aan de graad en duur van de stoornis. 7 10. Stotteren 10.1 Classificatie van het stotteren 10.1.1 Genetische indeling Bij primair stotteren treden herhalingen, aarzelingen en verlengingen op in het spreken, zonder dat de spreker symptomen vertoont van bewustzijn, angst of inspanning. Secundair stotteren bestaat wanneer de spreker bewust is van de onregelmatigheid in zijn spreken en poogt deze onregelmatigheden te veranderen of te vermijden. 10.1.2 Klinische indeling Men maakt een onderscheid tussen ontwikkelingsstotteren, traumatisch stotteren, hysterisch stotteren en fysiologisch stotteren. 10.2 Symptomathologie van het stotteren 10.2.1 Stoornissen in de spraakmechanismen Gedurende het spreken is er een innige coördinatie tussen ademhaling, fonatie, articulatie, gestiek en mimiek. Vandaar dat bij stotteren in elk van deze domeinen stoornissen kunnen voorkomen. 10.2.2 Linguïstische karakteristieken van het stotteren De vier belangrijkste plaatsen van het stotteren zijn de beginklank, de grammatische functie, de plaats en de lengte van het woord. Bij klinkers en binnenklanken wordt minder gestotterd. Het stotteren komt vooral voor bij naamwoorden, werkwoorden, adjectieven en bijwoorden. 10.2.3 Psychologische karakteristieken van de stotteraar Bij stotteraars worden meer frequent angst, overgevoeligheid, verlegenheid, vrees en depressie aangetroffen. Ze zouden ook meer introvert, minder evenwichtig en gelijkgehumeurd zijn dan normalen. Het is echter niet uitgemaakt of deze trekken gevolgen zijn of onafhankelijk van het stotteren aanwezig zijn. 10.2.4 Milieu-invloeden Bijna alle onderzoekers –hoe verscheiden ook van opvattingen- leggen de nadruk op het belang van het familiaal milieu. Zelfs diegenen die een stotteraar als volkomen normaal aanzien, zeggen dat het grote verschil tussen een stotteraar en een normaalsprekende ligt in de reacties van de ouders op de spreekwijze van het kind. 10.3 Behandeling van het stotteren 10.3.1 Behandeling van het primair stotteren Het centrale punt in de behandeling van de primaire stotteraar is het vermijden dat het kind bewust wordt van zijn stotteren, hetgeen meestal veroorzaakt wordt door reacties van de omgeving. 10.3.2 Behandeling van het secundair stotteren Hier tracht men onaangepast het gedrag van de stotteraar ten opzichte van zichzelf, zijn spraak, zijn omgeving en zijn toehoorders direct aan te pakken. De behandeling kan individueel of in groep gebeuren. 8 11. Afasie, agnosie, apraxie Het essentiële van de afasie is een stoornis van de spraak als de mogelijkheid die de mens bezit van linguïstische symbolen gebruik te maken. De hoofdstoornis is niet zo zeer de onmogelijkheid woorden te verstaan of te gebruiken maar wel het aangepaste en noodzakelijke gebruik van de spraak. Aan de basis van de afasie ligt steeds een organisch letsel van de groothersenen. Vandaar dat de afasie niet kan beschouwd worden als een ziekte maar wel als een symptoom of een symptomencomplex ten gevolge van die organische stoornis. 11.1 Klinische syndromen Twee hoofdgroepen kunnen onderscheiden worden: de eigenlijke afasie als symbolisch spraakdefect en de agnosie en de apraxie als niet – of symbolische spraakdefecten. Bij de meeste patiënten komt een gemengd syndroom voor. 11.1.1 Expressieve afasie Vooral het spontaan spreken is gestoord. Het spraakverstaan is meestal betrekkelijk goed bewaard tenzij bij snel spreken en lange formuleringen. De patiënten hebben ziekte-inzicht. 11.1.2 Receptieve afasie De hoofdstoornis ligt in het spraakverstaan. Bij het spreken kan de patiënt zijn eigen spraak niet controleren. De patiënten hebben meestal weinig of geen ziekteinzicht. 11.1.3 Amnetische afasie Vooral de woordvinding is gestoord: de patiënt vindt de benaming niet op het nodige ogenblik. De patiënt heeft ziekte-inzicht. 11.1.4 Semantische afasie De stoornis ligt in het niet meer begrijpen van de betekenis van het gezegde als geheel. 11.1.5 Conductie-afasie De stoornis bestaat vooral in een verlies van het naspreken, het luidop lezen, het spontaan- en dictaatschrijven. 11.1.6 Agnosie Agnosie is het verlies van de mogelijkheid om sensorische configuraties te herkennen, ondanks het feit dat deze door een intact sensorisch orgaan opgevangen worden. Agnosie is een sympolische stoornis. Haar betekenis ligt hierin dat haar voorkomen een symbolische evaluatie van het waargenome uitsluit of bemoeilijkt. 11.1.7 Apraxie Apraxie is eveneens een symbolische stoornis, waardoor de patiënt niet meer in staat is willekeurige en intentionele handelingen te verrichten. Een bijzondere vorm van de apraxie is de agrafie, waarbij de mogelijkheid tot schrijven verloren gaat. 11.2 Behandeling van de afasie Zodra het acute incident voorbij is, treedt een spontane fysische en linguïstische verbetering op. De behandeling zal zo vlug mogelijk ingesteld worden, zodra de 9 fysische toestand van de patiënten het toelaat. Vooraleer de behandeling te beginnen moet men zich een duidelijk beeld vormen van de mogelijkheden die de patiënt nog bezit. 12. Alexie, Agrafie 12.1 Alexie In de zuivere alexie komt de patiënt er niet meer toe te lezen, omdat hij de visuele symbolen van de spraak, dit zijn de geschreven of gedrukte woorden niet meer kan herkennen, alhoewel hij zelf nog spontaan en onder dictaat kan schrijven. Bij visuele symbolie gaat de alexie steeds gepaard met de agrafie. 12.2 Agrafie Het spontaan- en dictaat schrijven zijn onmogelijk of moeilijk geworden, terwijl het afschrijven beter bewaard is. Bij apraktische agrafie komt de patiënt er niet meer toe te schrijven omdat hij de voorafgaande voorwaarden tot schrijven niet meer kan vervullen met betrekking tot de noodzakelijke bewegingen en behandeling van het schrijfinstrument. Eens deze moeilijkheid overwonnen kan de patiënt meestal schrijven. 10