Inleiding

advertisement
Inleiding
De Boerenoorlog als ‘test of empire’. Deze uitspraak wordt vaak gebruikt om aan te geven dat de
Boerenoorlog, de oorlog tussen Engeland en de Boerenrepublieken in Zuid-Afrika (1899-1902), een test
was voor de militaire kracht, het internationale aanzien en de strategische veiligheid van het Britse Rijk.
De Boerenoorlog en haar nasleep vormden echter ook op een andere manier, voor een ander vitaal
onderdeel van het Britse Rijk een ‘test of empire’, namelijk voor het beleid ten opzichte van haar nietblanke onderdanen in Zuid-Afrika.
In dit beleid propageerde de Britse regering bepaalde principes, die geschaard kunnen worden onder de
term ‘imperial philosophy’.1 Hiermee wordt het paternalistische beschavingsideaal bedoeld dat begin
negentiende eeuw onder invloed van de machtige evangelische zendelingen en humanitaire groeperingen
in zwang raakte. Engeland positioneerde zichzelf als moreel superieure verspreider van de beschaving
onder de inheemse, ‘barbaarse’ volkeren in haar koloniën. Dit beschavingsideaal, de zogenaamde ‘white
men’s burden’, werd gecombineerd met een officieel beleid dat rechtvaardigheid en gelijke rechten voor
alle geciviliseerde onderdanen ongeacht kleur of ras voorschreef. Deze humanitaire idealen moeten wel in
de context van het Britse imperium worden geplaatst. Van volledige gelijkheid van inheemse volkeren zou
in deze beschavingsgeobsedeerde tijd nooit sprake kunnen zijn en imperiale expansie ten koste van het
land van de inheemse bevolking werd niet afgekeurd. Bovendien kwamen ‘gelijke rechten ongeacht kleur
of ras’ in de koloniale praktijk lang niet altijd tot volle uiting, zeker niet in de koloniën waar zich blanke
kolonisten hadden gevestigd, zoals in Zuid-Afrika. Toch bleef het theoretische principe van gelijke rechten
voor alle geciviliseerde onderdanen een centraal onderdeel van het imperiale beleid ten opzichte van de
‘inheemse’ koloniale bevolking en bleven humanitaire groeperingen in Engeland en Zuid-Afrika de
regering hieraan herinneren.
Cruciaal was bovendien dat dit principe, deze ‘imperial philosophy’, een essentieel onderdeel werd van
het zelfbeeld en later van de aanspraken van de ‘kinderen’ van het paternalistische beschavingsideaal: de
nieuw opkomende, door zendelingen onderwezen verwesterde klassen onder de Zuid-Afrikaanse
inheemse bevolking. Hetzelfde gold voor de hogere klassen van een andere belangrijke niet-blanke
bevolkingsgroep in Zuid-Afrika, namelijk de Indiase immigranten, onderdanen van de belangrijkste kolonie
van het Britse Rijk. Dat is ook precies de reden waarom ik kies voor de redelijk brede term ‘test of
empire’. Voor deze politiek bewuste elites was de ‘imperial philosophy’ de kern, de essentie van hun
connectie met het Britse Rijk.
Hun aanspraken op de ‘imperial philosophy’ werden sterker naarmate de blanke kolonisten in de ZuidAfrikaanse koloniën, altijd gebrand op behoud van hun politieke en economische hegemonie over het
land en over de niet-blanke bevolking, meer zelfbestuur kregen en meer restrictieve wetgeving in gingen
voeren. Het was ook de ‘imperial philosophy’ waar het grootste deel van de niet-blanke elites zich achter
schaarde in de aanloop naar de Engelse oorlog met de Boerenrepublieken Transvaal en Oranje Vrijstaat.
In deze onafhankelijke staten in het Zuid-Afrikaanse binnenland heersten de Boeren, grotendeels
afstammelingen van Nederlanders, de eerste Europeanen in Zuid-Afrika. In de Boerenrepublieken was
ongelijkheid tussen blank en niet-blank bij wet vastgelegd. In de perceptie van de niet-blanke bevolking
van Zuid-Afrika, zich grotendeels loyaal verklarend aan het Britse Rijk, zouden de oorlog tegen de
Boerenrepublieken en vooral de uitkomst daarvan een keerpunt kunnen vormen. Het zou een moment
worden waarop Engeland haar imperiale beloftes en principes waar zou kunnen maken en de ‘imperial
philosophy’ in heel Zuid-Afrika zou kunnen gaan toepassen: een ‘test of empire’. Deze ‘test of empire’ en
het Brits loyalisme vormden de spilpunten in het eerste politiek bewustzijn onder de niet-blanke elites.
Maar wat gebeurde er toen deze verwachtingen niet uitkwamen?
In dit paper onderzoek ik in hoeverre de Boerenoorlog en haar nasleep zorgden voor een veranderde
houding van de niet-blanke elites ten opzichte van het Britse Rijk en haar eigen positie daarin en tracht ik
deze verandering te verklaren. Wat was de invloed van de Boerenoorlog en de daaropvolgende aanloop
1
De term ‘imperial philosophy’ is ontleend aan het artikel ‘Indians in South Africa, 1860-1914: The British
Imperial Philosophy on Trial’ van Robert Huttenback. Omdat vertaling ervan in imperiale ‘filosofie’ of ‘ideologie’
mijns inziens de strekking niet zou dekken, wordt in dit onderzoek de term ‘imperial philosophy’, net als het
concept ‘test of empire’ onvertaald gelaten.
1
naar de Unie van Zuid-Afrika (1910) op het politiek bewustzijn van de niet-blanke elites; hoe ging zij om
met de ‘test of empire’ en met het handelen van Engeland in deze test? Wat was de uitkomst van de ‘test
of empire’, voor het Britse Rijk, voor haar niet-blanke onderdanen in Zuid-Afrika, voor de imperiale
connectie en voor de aantrekkingskracht van de ‘imperial philosophy’ als essentie van deze connectie?
In het beantwoorden van deze vragen maak ik een onderscheid tussen de drie belangrijkste niet-blanke
groepen in de Zuid-Afrikaanse samenleving, de Afrikanen, Kleurlingen en Indiërs, en ik ga dan ook in de
onderlinge verschillen en overeenkomsten. Uiteraard kan er niet gesproken worden van ‘de’ Afrikaanse,
Gekleurde of Indiase bevolking van Zuid-Afrika. Zuid-Afrika is een immens groot land, met een grote
variëteit aan stammen, talen, etnische groepen, gemeenschappen, sociale structuren en klassen, die allen
hun eigen belangen en verwachtingen hadden. Omdat ik mij in dit paper bezighoud met het politiek
bewustzijn en met de niet-blanke kijk op het Britse Rijk, heb ik er voor gekozen me te concentreren op de
zich vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw vormende nieuwe, verwesterde, door zendelingen
onderwezen elites onder deze drie groepen. Hoewel zij vaak propageerden niet alleen hun eigen
belangen, maar ook die van de niet-stemgerechtigde massa te willen behartigen, moet deze houding niet
gezien worden als per definitie representatief voor de rest van de zeer gevarieerde bevolking. Het was
echter de houding van de zich politiek organiserende elites die in kranten, petities en resoluties, de
belangrijkste bronnen, naar voren kwam. Bovendien waren het juist die verwesterde elites die zich
constant positioneerden als Brits imperiaal onderdaan en constant aanspraak maakten op de Britse
‘imperial philosophy’ en daarom is het juist interessant om te zien wat de uitkomst van de Boerenoorlog
met hun beeld van het Britse Rijk en daarom ook met hun zelfbeeld deed.
De spanning tussen het hooghouden van de ‘imperial philosophy’ en de zich onder druk van de blanke
kolonisten verhardende ‘colour line’ binnen het Britse Rijk vormt de algemene context van dit onderzoek.
Deze spanningen speelden ook in de andere ‘blanke’ koloniën van het Britse Rijk (Canada, Australië,
Nieuw-Zeeland), maar stonden in Zuid-Afrika altijd centraal, aangezien de blanke kolonisten sterk in de
minderheid waren. Bovendien werden deze spanningen in Zuid-Afrika nog gecompliceerder door de
zogenaamde minerale revolutie, die van de Boerenrepubliek Transvaal een belangrijke economische
macht maakte. De minerale revolutie veranderde de belangen van het Britse Rijk in Zuid-Afrika en vormde
op die manier ook de aanloop naar de Boerenoorlog. De tegenstrijdige belangen werden daarmee op
scherp gesteld. In het eerste hoofdstuk ga ik, na een korte voorgeschiedenis van de Britse aanwezigheid in
Zuid-Afrika en van de wisselwerking tussen de ‘imperial philosophy’ en de zich vormende niet-blanke
elites, dieper in op deze botsende belangen, die de complexe context van de ‘test of empire’ vormden.
Vervolgens bespreek ik kort de aanloop naar de Boerenoorlog en daarna de reacties daarop van de drie
niet-blanke groepen. Welke verwachtingen koesterden zij en hoe uitte dit zich in hun houding ten
opzichte van Engeland? In hoofdstuk drie ga ik in op de politieke uitkomst van de oorlog en de manier
waarop de Afrikaanse, Gekleurde en Indiase elites reageerden op deze uitkomst. Ten vierde bespreek ik
de aanloop naar de Unie van Zuid-Afrika, de manier waarop dit opnieuw een ‘test of empire’ vormde en
de reactie van de niet-blanke elites op de ratificatie van de Unie door de Britse regering. Tot slot
onderzoek ik hoe de niet-blanke elites omgingen met de consolidatie van de blanke hegemonie na de
Unie en in hoeverre hun kijk op het Britse Rijk, op hun eigen positie daarin en daarmee samengaand hun
zelfbeeld veranderde. Wat was de uitkomst van de ‘test of empire’ voor de niet-blanke onderdanen van
het Britse Rijk?
In de hoofdstukken wijd ik steeds eerst een paragraaf aan de overwegingen van en binnen de Britse
regering. Hoe ging zij in de opeenvolgende periodes om met de tegenstrijdige belangen van de ‘imperial
philosophy’, van de zich steeds meer organiserende niet-blanke elites, van de blanke kolonisten en de
Boeren en van het Britse Rijk zelf? Kort gezegd, hoe reageerde Engeland zelf op de tegenstrijdige
belangen waar zij zich constant voor gesteld zag en wat waren de resultaten daarvan? Vervolgens ga ik in
op hoe de reacties van de Afrikaanse en de Gekleurde elites zich uitten in toenemend politiek bewustzijn
en op hun houding ten opzichte van Engeland. Daarna bespreek ik dezelfde aspecten voor de Indiase elite.
Hoewel de Indiase elite redelijk goed als aparte ‘etnische’ groep behandeld kan worden, ook omdat zij
zich zelf als immigranten duidelijk als aparte groep positioneerden, ligt dan moeilijker voor de Afrikaanse
en Gekleurde groepen. Raciale scheidslijnen lagen in ieder geval in de praktijk, maar voor 1900 ook in de
wet nog niet echt duidelijk vast. Termen als ‘native’ en ‘coloured’ werden vaak door elkaar gebruikt.
Echter, zonder de praktische werkelijkheid te willen simplificeren of de raciale scheidslijnen zoals die
2
tijdens de consolidatie van blanke hegemonie over Zuid-Afrika gecreëerd werden over te willen nemen,
betoog ik in dit paper dat de vorming van de ‘Gekleurde’ groep en de bewuste mobilisatie van de
Gekleurde identiteit als apart van de Afrikaanse identiteit juist een reactie was op deze consolidatie en op
de ‘test of empire’. Wel bespreek ik de Afrikaanse en Gekleurde elites vaak samen in één paragraaf, niet
omdat zij gemeenschappelijk hun belangen vertegenwoordigden (dat gebeurde maar enkele keren), maar
omdat zij op een essentieel onderdeel met elkaar overeen kwamen en verschilden van de Indiase elite. De
Afrikaanse en Gekleurde elites waren ‘sons of the soil’, in tegenstelling tot de Indiërs. De Indiase elite
moest zich positioneren als immigrantengroep, maar had wel weer de connectie met India tot hun
beschikking. Dat maakte ook dat de aard van de aanspraken die de Indiërs maakten op het Britse Rijk
verschilde van die van de Afrikaanse en Gekleurde elites. Het zijn echter juist de verschillen in de
betekenis van het Britse Rijk en van het zijn van imperiaal onderdaan, die diepgang verlenen aan de thesis
dat de Boerenoorlog voor alle drie de groepen een ‘test of empire’ vormde. Op die verschillen zal ik dan
ook uitgebreid ingaan, juist om te bevestigen dat de ‘test of empire’ een rode draad vormde, in iedere
periode en voor iedere groep.
3
1. De achtergrond van de ‘test of empire’
De Britse aanwezigheid in Zuid-Afrika
De samenleving in de Kaapkolonie, zoals de Britten die in 1815 van de Nederlanders hadden
overgenomen, bestond uit een complexe mengeling van etnische groepen. Ten eerste waren er de
blanken, bestaande uit de ‘Hollandse’ Afrikaner boeren en Britse kolonisten. Dan was er de groep die
vanaf de jaren 1830 de ‘Gekleurde Kaapse bevolking’ genoemd zou worden, bestaande uit door de
Nederlanders verslagen Khoisan, voormalige slaven en de afstammelingen van Nederlanders en Khoisan
vrouwen of slaven. Zij waren vooral gevestigd in de westelijke Kaap, rondom Kaapstad.2 De derde groep,
de meerderheid, werd gevormd door de zwarte, voornamelijk Xhosa-sprekende Afrikanen. Hun aantal
nam gedurende de negentiende eeuw steeds meer toe naarmate de grenzen van de Kaapkolonie steeds
verder naar het oosten werden uitgebreid door de militaire annexatie van de Xhosa gebieden. In de jaren
1880 werden ook de gebieden in de oostelijke Kaap, de ‘Transkei’, bij de Kaapkolonie gevoegd. Hiermee
was de periode van militaire verovering tot een einde gekomen en was de gehele Kaap onder Britse
koloniale heerschappij gebracht.
In 1842 was de voormalige Boerenstaat Natalia door de Britten veroverd en uitgeroepen tot de kolonie
Natal. De meeste Afrikaner Boeren die hier waren gevestigd trokken weg om zich bij de
Boerenrepublieken in de binnenlanden te voegen. Deze republieken waren in de jaren dertig gesticht
door Afrikaner Boeren die ontevreden waren over het Britse bestuur en daarom weggetrokken waren uit
de Kaap. In Natal had zich een kleine groep Britse kolonisten gevestigd, te midden van een overgrote
meerderheid voornamelijk Zulu-sprekende Afrikanen. Er bestond geen noemenswaardige Gekleurde
bevolking door de afwezigheid van Khoisan en ex-slaven. Wel kwamen er vanaf de jaren 1860 grote
groepen contractarbeiders uit India naar Natal om te werken op de suikerplantages. Tot het begin van de
twintigste eeuw bleef de Indiase bevolkingsgroep gestaag groeien.
Naast de Kaapkolonie en Natal, bezaten de Britten ook twee ‘inheemse’ protectoraten; Bechuanaland in
het noorden en Basutoland in het oosten. Hier oefende zij direct bestuur over uit, in tegenstelling tot de
‘blanke’ Kaapkolonie en Natal, die in toenemende mate zelfbestuur kregen.
Reeds vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw waren groepen blanke kolonisten in de
Kaapkolonie druk gaan uitoefenen om zelfbestuur en dit werd door de Britse regering goedgekeurd. In
1853 verleende het Ministerie van Koloniën de Kaapkolonie ‘representative government’. De Kaapkolonie
kreeg een eigen parlement, maar de uitvoerende macht lag nog steeds bij een gouverneur die werd
aangewezen door de Britse regering. Stemrecht onder dit zelfbestuur was gebaseerd op een relatief lage
eigendomskwalificatie. Iedere volwassen man, ongeacht kleur of ras, met bezittingen ter waarde van 25
pond of een jaarlijks inkomen van 50 pond mocht stemmen. Dit non-raciale stemrecht vormde de
essentie van het zogenaamde ‘Kaaps liberalisme’, de belichaming van de ‘imperial philosophy’ in Brits
Zuid-Afrika. Hoewel verschillende conservatieve blanke kolonisten protesteerden tegen deze lage
eigendomskwalificatie omdat zij te veel Gekleurde stemmers zou opleveren, bleef de Britse Minister van
Koloniën deze kwalificatie handhaven: ‘It is the earnest desire of Her Majesty’s Government that all her
subjects at the Cape without distinction of class or colour should be united by one bond of loyalty and a
common interest and we believe that the exercise of political rights enjoyed by all alike will prove one of
the best methods of attaining this objective’.3 Het Kaaps liberalisme als beleid had zich gevormd vanaf de
jaren ’30. Onder invloed van de toen invloedrijke zendelingen en humanitaire lobbygroepen was de
2
De grenzen tussen zwart en gekleurd waren, zeker voor 1900, echter niet erg duidelijk. Vaak werden ook
zwarte Afrikanen onder de term ‘Coloured’ geschaard. Met de term ‘inheemse’ werd vóór de grootschalige
incorporatie van de oostelijke Xhosa gebieden dan ook vaak die groep bedoeld die later als gekleurd werd
gezien. Pas na de Boerenoorlog (1899-1902) wordt de ‘gekleurde’ identiteit een echte aparte identiteit en een
mobilisatiemiddel, zoals in hoofdstuk 3 wordt besproken. Zie Ian Goldin, ‘The reconstitution of Coloured
identity in the Western Cape’ in: Shula Marks en Stanley Trapido (ed.), The Politics of Race, Class and
Nationalism in Twentieth Century South Africa (Harlow, 1987), 161.
3
J. Evans, P. Grimshaw, D. Philips, S. Swain, Equal Subjects, unequal rights. Indigenous peoples in British settler
colonies, 1830-1910 (Manchester, 2003), 93.
4
slavernij in de Kaapkolonie afgeschaft en er werden verschillende ordinanties doorgevoerd ten behoeve
van de bescherming van de ‘inheemse’ bevolking en de verbetering van hun positie.4 Wanneer inheemse
volkeren zich tot het christelijk geloof hadden bekeerd, hun traditionele cultuur en sociale structuren
hadden afgezworen, westers onderwijs hadden genoten en kapitalistische economische waarden hadden
omarmd, zouden zij in naam van het beschavingsideaal in principe dezelfde politieke en wettelijke
rechten moeten kunnen genieten als de blanke onderdanen van het Britse Rijk.5
Het Kaaps liberalisme was echter vooral een retorisch concept, en in intentie en uitvoering lang niet altijd
even liberaal. Het non-raciaal stemrecht was vooral ook bedoeld als een soort veiligheidsmaatregel, om
de inheemse bevolking onder de duim te houden. In een toespraak voor het Kaapse Lagerhuis in 1853
verwoordde Procureur-Generaal William Porter deze gedachtegang als volgt: ‘I would rather meet the
Hottentot at the hustings, voting for his representative, than meet the Hottentot in the wilds with his gun
on his shoulder’.6 Bovendien voldeden maar weinig niet-blanken aan de eigendomskwalificatie, aangezien
hun land vaak was overgenomen door blanke kolonisten. Retoriek van politieke gelijkheid ging dus
gepaard met economische ongelijkheid in de praktijk.7 De stabiliteit van de blanke dominantie en de
reputatie van de Kaap als liberaal werden bewaard door de retoriek van non-raciaal stemrecht en
gelijkheid voor de wet, terwijl in de praktijk het grootste gedeelte van de niet-blanke bevolking buiten het
stemrecht werd gehouden.
Toch was de politieke status van Afrikanen en de Gekleurde bevolking in de Kaap zeer goed in vergelijking
met de situatie in de andere Britse kolonie, Natal en in de Boerenrepublieken. In de Boerenrepublieken
Transvaal en Oranje Vrijstaat was ongelijkheid tussen blank en zwart bij wet vastgelegd. Afrikanen en
Kleurlingen konden buiten enkele kleine reservaten om geen land bezitten en hadden geen politieke
rechten. Buiten de reservaten waren zij verplicht passen bij zich te dragen. Natal kende als Britse kolonie
wettelijk gezien hetzelfde non-raciale stemrechtsysteem als de Kaap. Echter, door de grote demografische
ongelijkheid (de verhouding zwart tot blank was in Natal ongeveer 15:1) was de angst van de blanke
kolonisten om hun economische en politieke hegemonie te verliezen veel heviger. Lokale wetgeving werd
dan ook zo gemanipuleerd dat het voor Afrikanen bijna onmogelijk was te participeren in politieke
structuren of in aanmerking te komen voor stemrecht. In 1909 kende Natal slechts zes Afrikaanse
stemgerechtigden.8
De niet-blanke elites
Het Kaaps liberalisme, de belichaming van de ‘imperial philosophy’, was een van de belangrijkste factoren
in de vorming van verwesterde en politiek zelfbewuste Afrikaanse en Gekleurde elites in de Kaapkolonie.
De Britse veroveringsoorlogen en de annexatie van de verschillende Xhosa-sprekende stammen vanaf het
midden van de negentiende eeuw hadden gezorgd voor een afname van de autoriteit van de traditionele
stamhoofden en ondermijning van de traditionele sociale structuren. Onder de vlag van de ‘white men’s
burden’, de blanke morele plicht om beschaving te verspreiden, was er een netwerk van
zendelingenstations ontstaan, eerst in de westelijke Kaap en later in de oostelijke Transkei. Hier kreeg een
nieuwe generatie Kleurlingen en Xhosa-sprekende Afrikanen westers onderwijs. Dit zendelingenonderwijs
speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van een kleine, verwesterde elite binnen de Afrikaanse en
Gekleurde gemeenschappen, bestaande uit tot het christelijk geloof bekeerde leraren, predikers, juristen,
journalisten, klerken, vertalers en zelfstandige boeren.9 Zij leerden Engels lezen en schrijven, begonnen
zich westers te kleden, bekeerden zich tot het christelijk geloof en kwamen op den duur in aanmerking
voor het stemrecht. In Natal ontwikkelde zich een soortgelijke verwesterde klasse Afrikanen, maar in veel
4
Zie ook voetnoot 2 met betrekking tot de term ‘inheems’.
Evans e.a., Equal subjects, unequal rights, 95.
6
Ibidem, 98.
7
Idem, 95. Ook waren er bij de invoering van het non-raciale stemrecht in 1853 nog maar relatief weinig
Afrikanen in de Kaapkolonie; de Xhosa gebieden in het oosten moesten nog worden geannexeerd.
8
L. Kuper, ‘African Nationalism, 1910-1964’, in: M. Wilson and L. Thompson (eds.), The Oxford History of South
Africa (Oxford, 1971), 430.
9
Ibidem, 434.
5
5
mindere mate gezien de oppositie van blanke kolonisten tegen iedere vorm van sociale vooruitgang van
niet-blanken en gezien de afwezigheid van mogelijkheden tot politieke participatie.
Hoewel deze nieuwe elites zichzelf niet zagen of positioneerden als één bij elkaar horende groep, kunnen
ze wel gezien worden als een specifieke klasse binnen, maar tegelijkertijd enigszins los van, het gros van
de Afrikaanse en Gekleurde bevolking. Hiervan woonde een klein deel in de opkomende steden; het
grootste deel woonde en werkte op blanke boerderijen, of leefde in traditionele stamverbanden.
De nieuwe elite baseerde haar identiteit op Victoriaanse deugden als het bereiken van individuele sociale
vooruitgang in de samenleving en, breder gezien, op het zijn van onderdanen van het Britse Rijk en de
Britse monarchie. Zij zagen Koningin Victoria, de ‘Great White Queen’ onder wiens heerschappij de
slavernij was afgeschaft en het non-raciaal stemrecht ingevoerd, als beschermer en zij voelden zich loyaal
aan de ‘Union Jack’, beide belangrijke symbolen in de identiteit van deze nieuwe klasse.10 Het Britse Rijk
werd door deze door zendelingen onderwezen elite geassocieerd met het christelijk geloof, met
vooruitgang, modernisering, en beschaving en boven alles met gelijkheid voor de wet ongeacht kleur of
ras. De ‘imperial philosophy’ was voor hen de essentie van de Britse connectie en vormde voor hen de
morele basis van het Britse Rijk. Vooral de leuze ‘equal rights for all civilised men south of the Zambesi’,
uitgesproken door de voormalige eerste minister van de Kaapkolonie, Cecil Rhodes werd vaak aangehaald
in brieven, krantenartikelen en petities.11 De nieuwe elites aspireerden dan ook een stem in de politiek
van de Kaapkolonie. Het non-raciale stemrecht gaf hen hiertoe de mogelijkheid en stimuleerde daardoor
het politiek bewustzijn weer. Zij wezen gewapend verzet zoals dat tot dan toe door de traditionele
stammen was geleverd af en probeerden in plaats daarvan binnen het Kaapse politieke systeem, als
‘civilized British subjects’, hun belangen te behartigen en mogelijkheden te vergroten.12 Dit deden zij door
imperiale waarden als gelijkheid voor de wet, vrije loonarbeid, bescherming van eigendomsrechten en
non-raciaal kiesrecht te omarmen. Afrikaans en Gekleurd loyalisme aan het Britse Rijk was dus zowel
instrumenteel als oprecht gevoeld.
Hoewel de Afrikaanse en Gekleurde stemgerechtigden altijd maar een klein deel van het totale Kaapse
electoraat uitmaakten, waren hun stemmen in sommige districten toch van invloed. Vanaf de jaren ’80
begonnen leden van de nieuwe klassen zich, hoewel nog zeer lokaal, informeel en gefragmenteerd, te
organiseren om Afrikaanse en Gekleurde stemgerechtigden te mobiliseren en op te komen voor diens
belangen in de verkiezingen. Hierbij werden zij gesteund door enkele liberale blanke parlementsleden en
humanitaire groeperingen, de zogenaamde ‘friends of the natives’. Het grootste deel van de nieuwe
organisaties was ook gericht op samenwerking met de blanken. John Tengo Jabavu, een door zendelingen
onderwezen predikant, richtte de eerste Xhosa krant Imvo Zabantsundu op, ‘to educate the people to
attain their rights under the Queen’s sway’.13 Hij werd een centraal figuur in de politieke organisatie van
de Afrikaanse Kaapse elite in de laatste decennia van de negentiende eeuw. Imvo en later andere kranten
werden zeer belangrijk in het ventileren van grieven over oneerlijke of discriminerende wetgeving en uit
deze kranten blijkt ook dat Brits loyalisme een cruciale strategie was voor de Afrikaanse en Gekleurde
politiek bewuste elite.14 In de loop van de jaren 1890 ontstonden er onenigheden tussen Jabavu en
andere leden van de Afrikaanse politieke elite over methoden, prioriteiten en doelen. Deze onenigheden
werden versterkt door etnische verschillen, die ondanks het constante aanhalen van de
10
David Killingray, ‘A Good West Indian, a Good African, in Short, a Good Britisher: Black and British in a Colour
Conscious Empire, 1760-1950’, in The Journal of Imperial and Commonwealth History, 36, 3 (September, 2008),
364, 369.
11
Hoewel Rhodes hier zijn eigen, niet bijster liberale bedoelingen mee had. Cecil Rhodes was eigenlijk een
tegenstander van non-raciaal stemrecht en zijn oorspronkelijke standpunt was: ‘equal rights for all white men
south of the Zambezi’, gedaan om de steun van de Afrikaners in de Kaapkolonie te vergaren. Toen hij deze
steun verloor na de Jameson Raid, de geheime, maar mislukte aanval op Transvaal, probeerde hij zijn reputatie
op te vijzelen door politieke steun te zoeken bij de Afrikaanse en Gekleurde stemgerechtigden. Met dat doel
veranderde hij zijn uitspraak in ‘equal rights for all civilised men south of the Zambezi’.
12
André Odendaal, Vukani Bantu! The Beginnings of Black Protest Politics in South Africa to 1912 (Kaapstad en
Johannesburg, 1984), 4-5.
13
A.P. Walshe, ‘The Origins of African Political Consciousness in South Africa’, in The Journal of Modern Africa
Studies, 7, 4 (1969), 585.
14
Peter Limb, ‘Early ANC Leaders and the British World’, in: Peter Limb (ed.), Orb and Sceptre. Studies on British
Imperialism and its Legacies (Clayton, 2008), 3.
6
gemeenschappelijke imperiale identiteit nog lang voor fragmentatie zouden zorgen.15 Er werden dan ook
andere organisaties en kranten opgericht, hoewel zij zich allemaal gematigd en loyaal aan de imperiale
connectie bleven opstellen.
Ook de Indiase gemeenschap in Natal, hoewel zeer gevarieerd in sociale status, religie en herkomst,
begon zich te organiseren om op te komen voor haar rechten. Vooral de ‘vrije’ Indiase handelaren en de
Indiase arbeiders die na het verlopen van hun contract in Zuid-Afrika gebleven waren, kregen namelijk te
maken met sterke vijandigheid van de blanke kolonisten, die zich door het ‘Aziatische gevaar’ in hun
politieke en commerciële belangen bedreigd voelden. Vanaf het moment dat de blanke kolonisten meer
zelfbestuur zouden gaan krijgen, werden er verschillende wetsvoorstellen ingevoerd om de rechten van
de vrije handelaren in te perken. In de Indiase strijd hiertegen speelde de in Engeland gestudeerde Indiase
advocaat Mohandas Gandhi, die in 1893 naar Natal was gekomen, een zeer belangrijke rol. Gandhi
maakte in India deel uit van eenzelfde soort verwesterde, zich Brits voelende politieke elite als die zich
onder de Afrikaanse en Gekleurde bevolking in de Kaapkolonie aan het ontwikkelen was. In 1894 was hij
medeoprichter van het Natal Indian Congress (NIC), in het leven geroepen om op te komen voor de
belangen van in eerste instantie de hogere klasse handelaren. Gandhi representeerde Indiërs in
rechtszaken, deed pamfletten rondgaan en stuurde petities en brieven naar de autoriteiten in Natal en
naar India en Groot-Brittannië, in oppositie tegen discriminerende behandeling. Hij had groot respect
voor het Britse Rijk en de ‘imperial philosophy’ en in zijn petities en brieven maakte hij steeds aanspraak
op de imperiale principes van gelijke rechten, de Britse juridische tradities van gelijkheid voor de wet en
christelijke waarden als moraliteit en medemenselijkheid.16 Vaak verwees hij naar een proclamatie van
Koningin Victoria uit 1858, welke luidde: ‘We hold ourselves bound to the natives of our Indian territories
by the same obligations of duty which bind us to all our other subjects, and these obligations, by the
blessing of the Almighty God, we shall faithfully and conscientiously fulfil’.17 Waar zij ook in het Britse Rijk
verbleven, ‘geciviliseerde’ Indiërs waren gelijkwaardige imperiale onderdanen en behoorden zo
behandeld te worden.
Het grootste verschil met de Afrikaanse en de Gekleurde georganiseerde elites was dat Gandhi en de
Indiase gemeenschap ook konden rekenen op steun vanuit India. Hier maakten zij continu gebruik van in
hun petities en brieven naar de Britse regering aangezien de kolonie India essentieel was voor het Britse
Rijk. Discriminatie tegen Indiase onderdanen lag, mede gezien de grote betekenis van bovengenoemde
proclamatie, zeer gevoelig in India zelf. Deze druk maakte dat de Britse regering vaker geneigd was haar
nek uit te steken voor de Indiërs in Zuid-Afrika dan voor de ‘inheemse’ bevolking. Ook bij Gandhi was
loyaliteit aan het Britse Rijk en het uitdragen van een imperiale identiteit dus zowel een oprecht gevoel als
een instrument om op te komen voor de belangen van zijn groep.
Verharding van de ‘Colour Line’ en aanloop naar oorlog
Een toenemende mate van zelfbestuur voor de blanke kolonisten in de Kaapkolonie en in Natal zou, net
als in de andere ‘blanke’ koloniën van het Britse Rijk, hand in hand gaan met beperking van de rechten
van de niet-blanke bevolking. Dit hing samen met de drang van de blanken hun politieke en economische
belangen (vooral het landbezit) veilig te stellen. De Britse regering bevond zich in een moeilijke positie.
Onder hevige druk gezet door de blanke kolonisten en politici (en met de afscheiding van de NoordAmerikaanse koloniën nog vers in het geheugen), keurde zij wetsvoorstellen goed die in taalvorm
misschien niet discrimineerden op kleur of ras, maar die in de praktijk wel degelijk het grootste gedeelte
van de niet-blanke bevolking uitsloten. Zo voerden de koloniale autoriteiten in Natal in 1894 de Franchise
Law Amendment Act door. Door deze wet werd er geen stemrecht meer verleend aan personen afkomstig
uit landen die tot dan toe geen representatieve, gekozen instituties hadden gekend. Hier werden
15
Odendaal, Vukani Bantu, 14.
Balasubramanyam Chandromohan, ‘Hamlet with the Prince of Denmark left out?: the South African War,
Empire and India’, in: Donal Lowry (ed.), The South African War Reappraised (Manchester, 2002), 156.
17
Marilyn Lake and Henry Reynolds, Drawing the global colour line. White man’s countries and the
International Challenge of Racial Equality (Cambridge, 2008), 121. Deze proclamatie was uitgesproken vlak na
de Grote Opstand in India.
16
7
uiteraard de Indiërs toe gerekend.18 Naarmate de kolonie meer zelfbestuur kreeg, kregen de blanke
kolonisten ook meer invloed en werd er steeds meer soortgelijke (op papier non-raciale, maar in de
praktijk zeker discriminerende) wetgeving ingevoerd om de politieke en commerciële rechten van de
Indiërs in te perken.
Soortgelijke ontwikkelingen waren ook in de Kaapkolonie in gang gezet. In 1872 had de Kaap ‘responsible
government’ gekregen, een nog verder gevorderde vorm van zelfbestuur, maar met stemrecht op basis
van dezelfde non-raciale eigendomskwalificatie als in 1853. Door de incorporatie van steeds meer Xhosa
gebieden bij de Kaapkolonie, werd de Afrikaanse bevolking dus ook steeds groter, zeker na de annexatie
van de Transkei in 1885. Tussen 1860 en 1891 verviervoudigde de Afrikaanse bevolking van de
Kaapkolonie, terwijl de blanke bevolking slechts verdubbelde.19 Hierdoor en door de verdere verspreiding
van het zendelingenonderwijs steeg het aantal Afrikaanse stemgerechtigden snel. Ook de toenemende
mobilisatie van de opkomende verwesterde elite alarmeerde veel blanke kolonisten en politici. Het waren
dus juist het succes van de Afrikaanse culturele adaptatie en incorporatie in de nieuwe orde die blanke
vijandigheid opriepen.
De in 1880 opgerichte Afrikaner Bond, die de blanke Kaapse boeren vertegenwoordigde, begon druk uit te
oefenen om het aantal Afrikaanse stemgerechtigden te beperken. Dit resulteerde in twee opeenvolgende
wetsvoorstellen, de ‘Voters’ Registration Act’ van 1887, waarbij gemeenschappelijk bezit van land niet
meer voldeed als eigendomskwalificatie, en de Franchise and Ballot Act van 1892, waarbij een test van
geletterdheid vereist werd om in aanmerking te komen voor stemrecht. Door deze wetten raakte één
derde van de Afrikanen in de oostelijke Kaapkolonie het stemrecht kwijt.20 Prominente leden van de
politieke elite organiseerden protestcampagnes, net als enkele stamhoofden. Ze stuurden petities naar de
gouverneur en aan Koningin Victoria, maar konden in beide gevallen niet voorkomen dat de
wetsvoorstellen werden doorgevoerd. Toenemende politieke mobilisatie en intensiverend politiek
bewustzijn onder de Afrikaanse en Gekleurde elites kwam dus direct voort uit de groeiende invloed van
de zich organiserende blanke Afrikaners.21
Dit was echter niet de enige factor die het Kaaps liberalisme in de laatste decennia van de negentiende
eeuw begon te ondermijnen. De ‘minerale revolutie’, kort gezegd de ontdekking van diamanten bij
Kimberley en goud in de Transvaal in de jaren tachtig, bracht radicale veranderingen teweeg in de sociale,
economische en ideologische structuren van Zuid-Afrika. Zij had twee belangrijke, samenhangende
gevolgen die het handelen van Engeland en daarmee haar positie in de ‘test of empire’ in cruciale mate
zouden bepalen. Ten eerste zorgden de goudvondsten ervoor dat de onafhankelijke Boerenrepubliek
Transvaal een economische macht van betekenis werd, iets wat de Britten in toenemende mate als
bedreigend ervoeren voor hun eigen economische, politieke en strategische belangen. De gevolgen van
de minerale revolutie voor de machtsbalans in Zuid-Afrika waren een zeer belangrijke oorzaak van de
oplopende spanningen tussen Engeland en Transvaal. Daarnaast zou de plotselinge benodigdheid van
grote hoeveelheden goedkope mijnarbeiders de liberale, paternalistische ‘imperial philosophy’ gaan
overschaduwen. Het doel wat de Britten voor ogen hadden was een sterk, stabiel en verenigd Brits ZuidAfrika, dat de strategische belangen van het Rijk veilig zou stellen en waarin het opkomend industrieel
(mijn)kapitalisme tot volle bloei zou kunnen komen. Dit industrieel kapitalisme zou er bij gebaat zijn om
een groot, landloos proletariaat te creëren en te domineren. Toenemende politieke incorporatie van de
Afrikaanse bevolking paste daar niet bij.22 Dit werd nog versterkt door de groeiende populariteit van
sociaaldarwinistisch gedachtegoed, dat niet-blanken als inferieure rassen beschouwde. ‘By the turn of the
century, (…) while defending what it had achieved, Cape liberalism had moved from a concern with
equality before the law and with the non-racial franchise, to a study of the means of … administration of
Africans who would not be incorporated on equal terms in the common society’.23
18
Surendra Bhana, Gandhi’s Legacy. The Natal Indian Congress 1894-1994 (Pietermaritzburg, 1997), 15.
Evans e.a., Equal subjects, unequal rights, 161.
20
Ibidem, 163. Veel Afrikaanse gemeenschappen, met name in de Transkei, kenden geen individueel bezit van
land, alleen land dat van de gehele stam gemeenschappelijk was.
21
Bill Nasson, Abraham Esau’s War. A Black South African War in the Cape, 1899-1902 (Cambridge, 1991), 7.
22
Ibidem.
23
Idem, 7-8.
19
8
Echter, ondanks de toenemende druk van blanke partijen als de Afrikaner Bond en de toenemende
beperkingen van de rechten van de niet-blanken, bleven de non-raciale basis van het stemrecht en de
theoretische gelijkheid voor de wet in de Kaapkolonie wel gehandhaafd. Zeker in vergelijking met de
Boerenrepublieken en Natal was het Kaaps liberalisme een groot goed. De liberale ideologie en retoriek
van de Kaap, hoezeer ook ondermijnd in de laatste decennia van negentiende eeuw, bleven voortleven als
een baken van vertrouwen en hoop voor de Afrikaanse en Gekleurde bevolking: ‘in subjective spirit, if not
in objective reality, a conserving liberalism continued to provide a fund of legitimating beliefs for the Cape
African and Coloured inhabitants to draw upon. Its roots, and the thinking and emotional responses to
which it gave rise, forged the moral imperatives of being a Cape citizen and a British subject around which
classes formed a regional identity’, aldus Nasson24. Het contrast met de Boerenrepublieken en de angst
voor de toenemende invloed van de Afrikaner Bond in de Kaapkolonie zelf maakte dat de niet-blanke elite
haar identiteit sterk baseerde op het Kaaps liberalisme en op haar positie van geciviliseerd Brits
onderdaan, met de bijbehorende rechten en non-raciale idealen.
Nasson spreekt zelfs van een ‘freeborn mentality’ onder de niet-blanke Kaapse elite. Ook door de
Afrikanen en Kleurlingen in de andere koloniën werd het Kaaps liberalisme bewonderd. De Kaap zou
moreel superieur zijn aan de noordelijke republieken: ‘in stark contrast to both the principles and
practices of the neighbouring Boer Republics … which from the start had excluded all the blacks from
franchise and citizenship rights and duties, Cape Liberalism bore some reality (…) it drew a frontier across
the northward face of the colony’.25
Verschillende factoren leidden eind negentiende eeuw dus tot een verharding van de ‘colour line’ in ZuidAfrika. Het Kaaps liberalisme en indirect ook de ‘imperial philosophy’ van het Britse rijk, waar dit
liberalisme in retoriek en tot op zekere hoogte in de praktijk de belichaming van was, kwamen onder druk
te staan, maar werden tegelijkertijd de aangrijpingspunten voor de opkomende, zich Brits voelende elites.
Ook voor Gandhi, die streed voor de rechten van de Indiase bevolking in Zuid-Afrika, was de ‘imperial
philosophy’ het belangrijkste uitgangspunt, het vormde de kern van zijn aanspraken. Engeland kwam dus
steeds meer in een spagaat te liggen tussen haar imperiale liberale principes en retoriek betreffende
gelijke rechten ongeacht kleur of ras; de zich vormende elites die hier in toenemende mate aanspraak op
maakten; de economische en politieke belangen van de blanke kolonisten, nog eens bemoeilijkt door hun
recht op zelfbestuur; en haar eigen imperiale belangen in Zuid-Afrika, hevig verscherpt door de gevolgen
van de minerale revolutie.
Het was in deze complexe context dat in 1899 de oorlog met de Boerenrepublieken uitbrak. De
verwachtingen van deze oorlog waren, zoals in het volgende hoofdstuk wordt besproken, dan ook zeer
hooggespannen.
24
25
Idem, 8.
Idem, 6, 8.
9
2. De Boerenoorlog
In oktober 1899 brak er, na een periode van oplopende spanningen, oorlog uit tussen Engeland en de
geallieerde Boerenrepublieken. Zoals kort besproken in het vorige hoofdstuk was Engeland de
toenemende economische macht en zelfstandigheid van Transvaal als gevolg van de minerale revolutie als
steeds bedreigender gaan ervaren voor haar eigen economische, politieke en strategische belangen in
Zuid-Afrika. De belangrijkste spelers in de oorlog waren de Engelsen en de Boeren en beide zijden wilden
de oorlog ook een ‘white man’s war’ houden, uit onwil de niet-blanken te bewapenen en uit angst de
controle over hen te verliezen. Echter, alleen al het feit dat de oorlog werd uitgevochten te midden van
een overgrote meerderheid niet-blanken, zorgde ervoor dat deze niet-blanke meerderheid, gewild of
ongewild, onvermijdelijk bij het conflict betrokken zou raken.26 Aan Britse zijde werden uiteindelijk uit
noodzaak bijna 30.000 Afrikanen bewapend en net als de blanke bevolking leed het grootste deel van de
zwarte bevolking hevig onder het oorlogsgeweld.27 Belangrijker nog, de implicaties van de uitkomst van
de oorlog zouden voor deze groepen groot zijn, zeker gezien de in het vorige hoofdstuk geschetste
gespannen context betreffende de positie van de niet-blanken in de bestaande en in de toekomstige
koloniale samenleving. Aangezien de ‘Native Question’ in Zuid-Afrika altijd centraal stond in het bestuur
en in de conflicten tussen imperiaal en koloniaal bestuur, zou zij ongetwijfeld ook in de oorlog en met
name in de politieke uitkomst daarvan een essentieel punt worden.
Dit realiseerden de Afrikaanse, Gekleurde en Indiase elites zich maar al te goed, zeker gezien de zeer
uiteenlopende manieren waarop in de verschillende staten in Zuid-Afrika werd omgegaan met de positie
van de niet-blanken. In dit hoofdstuk analyseer ik de betekenis van de (aanloop naar) de Boerenoorlog
voor de Afrikaanse, Gekleurde en Indiase bevolking van Zuid-Afrika. Zoals in de inleiding al naar voren
kwam, kan er uiteraard niet gesproken worden van ‘de’ bevolking als een homogene eenheid. De oorlog
had voor verschillende groepen, gemeenschappen en klassen in de verschillende staten zeer verschillende
betekenissen en uitkomsten. Voor het grootste gedeelte van de ‘gewone’ zwarte bevolking was al dan
niet gewapende participatie aan Britse zijde vaak meer een gevolg van angst voor de Boereninvallen,
verschuivend opportunisme, dwang of economische noodzaak.28 Echter, binnen de politiek bewuste elite,
de groep waar in dit onderzoek de focus op ligt, was wel degelijk sprake van een relatief uniforme en
breed gedragen houding ten opzichte van de oorlog; een houding die in grote lijnen gedeeld werd met de
Indiase georganiseerde elite. Dat was er namelijk een van fervent loyalisme aan Engeland.29 Voordat er
dieper kan worden ingegaan op deze pro-Britse houding en de uitingen daarvan, moet eerst gekeken
worden naar de manier waarop de positie van de niet-blanken een rol speelde in de houding van
Engeland ten opzichte van de Boerenrepublieken in de aanloop naar en in het begin van de oorlog.
Imperiale oorlogspropaganda en beloftes
De oorlog kwam voort uit de bedreiging van de economische en strategische belangen van het Britse Rijk
en werd niet gevochten om sociale verandering met betrekking tot de status van de niet-blanken in de
Boerenrepublieken te bewerkstellingen. Toch noemden meerdere hooggeplaatste Britse regeringsfiguren
deze laatste kwestie wel degelijk, voornamelijk om de oorlog op morele gronden te rechtvaardigen.30
De racistische wetgeving en slechte, discriminerende behandeling waar de in de Boerenstaten levende
zwarten, kleurlingen en Indiërs onder gebukt gingen en die zo tegengesteld waren aan de Britse imperiale
principes speelden een belangrijke rol in de oorlogspropaganda tegen Transvaal en de Oranje Vrijstaat.
Deze beschuldigingen hielden ook beloftes in over hoe de situatie voor de Afrikanen, Kleurlingen en
Indiërs zou verbeteren na de onvermijdelijke Britse overwinning en waren dus ook bedoeld om de
loyaliteit van de niet-blanke meerderheid in Zuid-Afrika te versterken. Engeland maakte, nu het haar goed
uitkwam, dus volle aanspraak op haar ‘imperial philosophy’ en haar taak deze belichaming van het
26
Peter Warwick, Black People and the South-African War, 1899-1902 (Cambridge, 1983), 4.
Idem, 5.
28
Odendaal, Vukani Bantu, 34.
29
Christopher Saunders, ‘African Attitudes to Britain and the Empire before and after the South African War’,
in: Donal Lowry (ed.), The South African War Reappraised (Manchester, 2002), 141. Odendaal, 30. Nasson, 32.
30
Warwick, Black People, 5, 111.
27
10
beschavingsideaal hoog te houden en te verspreiden. Zo verklaarde de Britse Minister van Koloniën,
Joseph Chamberlain in een parlementair debat in oktober 1899: ‘The treatment of the Natives [in the
Transvaal] has been disgraceful; it has been brutal; it has been unworthy of a civilised Power.’31 De Britse
Hoge Commissaris van Zuid-Afrika, Lord Milner, verzekerde een Gekleurde deputatie: ‘It is not race or
colour, but civilisation which is the test of a man’s capacity for political rigths’ en bevestigde dat de vraag
om uitbreiding van het non-raciale kiesrecht naar de republieken gegrond was. Ook had hij in de loop van
de jaren 1890 verschillende malen druk uitgeoefend op de Transvaalse President Kruger om de situatie
van de Kaapse Kleurlingen in de Transvaal te verbeteren.32 In maart 1901, toen de republieken reeds door
de Britten geannexeerd waren, maar de oorlog nog voortduurde, schreef Chamberlain aan Milner dat de
Britse regering niet in zou kunnen stemmen met een vrede die geen positieve verandering zou brengen
voor de zwarte bevolking in die staten.33 Ook Lord Salisbury, de Britse premier, verklaarde dat ‘due
precaution will be taken for the philanthropic and kindly improving treatment of these countless
indigenous races of whose destiny I fear we have been too forgetful’.34 Met betrekking tot de situatie van
Indiërs (waarvan er zich ook een aanzienlijke groep in Transvaal had gevestigd, alwaar zij nog heviger dan
in Natal gediscrimineerd werden) werden er soortgelijke uitspraken gedaan: ‘among the many misdeeds
of the South African Republic I do not know that any fills me with more indignation than its treatment of
these Indians’, aldus de Britse Minister van Oorlog, Lord Lansdowne, in 1899.35 Interventie in Transvaal
was onder andere gerechtvaardigd om de Indiërs daar, volgens de proclamatie van Koningin Victoria
gelijkwaardige Britse onderdanen, te beschermen.
Brits loyalisme en de ‘test of empire’
Hoezeer deze uitspraken de werkelijke redenen voor de Britten om oorlog te voeren ook verbloemden, zij
vonden grote weerklank onder de politiek bewuste Afrikaanse en Gekleurde elite in Zuid-Afrika. Door dit
soort beloftes en uitspraken werden zij in hun hoop, verwachtingen en beeld van het Britse Rijk als
beschermer bevestigd en versterkt. De elite in de Kaapkolonie was ervan overtuigd dat de Britten een
snelle overwinning op de Boerenrepublieken zouden behalen. Zij hoopte en geloofde dat na de
overwinning de relatieve vrijheden en politieke rechten die de zwarte en gekleurde bevolking in de Kaap
genoot, de geïdealiseerde ‘equal rights for all civilised men south of the Zambezi’, zouden worden
uitgebreid naar de noordelijke republieken.36 Dit werd nog versterkt door de angst dat een
Boerenoverwinning, hoe klein de kans ook, het Kaaps liberalisme in gevaar zou brengen. De
Boerenrepublieken werden gezien als toonbeelden van racistische tirannie, als antithese van het Kaaps
liberalisme, een beeld dat gevoed werd door Britse oorlogspropaganda. De ‘freeborn mentality’ onder de
Kaapse Afrikanen en Kleurlingen werd nog uitgesprokener.37 Deze angst, hoop en verwachtingen,
bevestigd door bovengenoemde uitspraken, culmineerden in een groot enthousiasme over de oorlog en
een geïntensiveerd Brits loyalisme onder deze groepen. Volgens Nasson werd deze houding bovendien
gedeeld in de bredere lagen van de Kaapse bevolking: ‘with no discernible ideological militarism among
the colonial peasantry and working classes, the defensive, conservative sensibilities of Cape British
patriotism struck a responsive chord well beyond the social expression of specific petty-bourgeois
concerns. However different the social experiences of the war for rural workers, peasants and urban petty
bourgeoisie, there was a pronounced sense of general integration into a patriotism centred on British
stability and British survival.’38
In september 1899 vond er een grote bijeenkomst van Kleurlingen plaats, waarop een resolutie werd
aangenomen die de hoop uitsprak dat ‘no basis for peace will be accepted … that does not secure Equal
31
Lagerhuis debat, 19 oktober 1899, geciteerd in: Odendaal, Vukani Bantu, 30
Lagerhuis debat, 19 oktober 1899, geciteerd in: Warwick, Black People, 111.
33
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 211.
34
Hogerhuis debat, 1 februari 1900, geciteerd in: Odendaal, Vukani Bantu, 35.
35
Toespraak van Lansdowne bij Sheffield, geciteerd in: G.B. Pyrah, Imperial Policy and South Africa 1902-1920
(Oxford, 1955), 97.
36
Odendaal, Vukani Bantu, 30.
37
Nasson, Abraham Esau’s War, 32.
38
Ibidem, 39-40.
32
11
rights for all civilised British subjects irrespective of colour.’39 Later in de oorlog werd er nog een petitie
aangeboden aan Milner: ‘We trust that everything will be done … [in the Transvaal and Orange River
Colony], to secure liberty and freedom for all civilised people … we feel that only under the British flag
and British protection can the Coloured people obtain justice, equality and freedom’.40 In het voorjaar van
1901 presenteerde een deputatie van Afrikaanse afgevaardigden uit de Oranje Vrijstaat een petitie aan
het Brits militair bestuur. Hierin werd gesteld dat de Britse bezetting opluchting en blijdschap had
gebracht onder de zwarte bevolking: ‘The British government [is] the only government to which a native
can look for his common rights’.41 Tijdens bijeenkomsten van Afrikaanse organisaties en ook door het in
juni 1900 opgerichte Natal Native Congress werden continu soortgelijke resoluties en verklaringen van
loyaliteit aangenomen en aan Britse en koloniale autoriteiten gepresenteerd. Onder de Afrikaanse en
Gekleurde elites werden allerlei oorlogscomités opgericht en de drie zwarte kranten in de Kaap voerden
een felle, agressieve pro-Britse en anti-Boer campagne.42 De Britse identiteit waar de elites op terugvielen
was, zoals in het eerste hoofdstuk besproken, al langer geleden gevormd en werd dus niet gecreëerd door
de oorlog. Wel vergrootte de oorlog het repertoire van deze Britse identiteit enorm, door gevoelens van
patriottisme en angst voor verlies van sociale positie te incorporeren.43
Hoewel de pro-Britse houding zeer breed gedragen werd, was er één uitgesproken tegenstander van de
oorlog onder de Afrikaanse elite. Dat was John Tengo Jabavu, de uitgever van de Imvo Zabantsundu en
prominente leidfiguur in de vroege politieke organisatie van de Afrikanen. Hij vond dat de oorlog op
onrechtvaardige wijze was uitgelokt door de mijnkapitalisten, Milner en Chamberlain en sprak zich uit
voor een vreedzame verzoening tussen Boer en Brit. Deze houding zorgde ervoor dat hij in grote
moeilijkheden kwam aangezien de dominante opinie onder de Afrikaanse onderwezen elite zeer proimperiaal was. Publicatie van zijn krant werd in augustus 1901 dan ook stopgezet. Desalniettemin
verklaarde ook Jabavu zich loyaal aan het Britse rijk en hij deelde wel degelijk de hoop dat onder Brits
bestuur de situatie van de Afrikanen zou verbeteren.44
Voor de Afrikaanse en Gekleurde elite vormde de Boerenoorlog dus het hoogtepunt van een zich vanaf de
tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelend Brits loyalisme. De oorlog zou een morele kruistocht
worden voor de rechten van de Afrikanen en Kleurlingen in de republieken en de non-raciale idealen van
het Britse imperium, met bovenaan het non-raciale stemrecht. Retoriek zou nu worden omgezet in
realiteit. Indirect werd de Boerenoorlog voor de niet-blanke bevolking dus ook de eerste echte ‘test of
empire’. Door zichzelf te positioneren als loyale onderdanen van het Britse Rijk en door Engeland continu
te herinneren aan haar beloftes en aan haar ‘imperial philosophy’ testten zij de integriteit van het Britse
Rijk en de betekenis van de imperiale connectie. De Boerenoorlog en de annexatie van de
Boerenrepublieken (een gebeurtenis waar aan het begin van de oorlog niet aan getwijfeld werd) zou
binnen de gespannen context van het einde van de 19e eeuw het moment worden waarop Engeland ten
aanzien van de status van de niet-blanke bevolking gedwongen werd een sterke positie in te nemen, het
moment waarop zij haar ‘imperial philosophy’ waar kon maken, iets wat hooggeplaatste Britten in hun
uitspraken en beloftes bevestigden. Dit is de belangrijkste verklaring voor het fervente Brits loyalisme
onder de politieke elites in deze periode.
De georganiseerde Indiase handelselite, vertegenwoordigd door Gandhi en het NIC, verklaarde zich in
soortgelijke bewoordingen loyaal aan het Britse Rijk. Ook voor hen werd de oorlog een ‘test of empire’.
De Indiërs hoopten zich te kunnen bewijzen als ware, gelijkwaardige onderdanen van het Britse Rijk om
daarmee verbetering van hun positie in Natal en in Transvaal te bewerkstelligen. ‘If we desire to win our
39
Warwick, Black People, 112.
Ibidem.
41
Odendaal, Vukani Bantu, 55.
42
Nasson, Abraham Esau’s War, 34.
43
Ibidem, 40.
44
Saunders, ‘African Attitudes’, 143.
40
12
freedom and achieve our welfare as members of the British Empire, here is a golden opportunity for us to
do so by helping the British in the war by all means of our disposal’, aldus Gandhi.45
De Indiërs in Zuid-Afrika werden in de strijd om hun rechten gesteund door het Indian National Congress
(INC), de grootste ‘inheemse’ politieke beweging in India zelf. Het INC en haar Britse sympathisanten
koppelden de strijd om rechten van Indiërs in Zuid-Afrika aan de verbetering van de rechten van de
Indiase bevolking in India zelf. Niet alleen zouden de rechten en situatie van de Indiërs in Zuid-Afrika
verbeterd moeten worden als beloning voor de Indiase loyaliteit, ook India zelf zou een meer
gelijkwaardige plek in het Britse Rijk moeten krijgen. Het Britse beleid ten opzichte van de Indiërs in ZuidAfrika werd voor het INC een soort van maatstaf waarmee de Britse houding ten opzichte van India zelf
werd beoordeeld: ‘The treatment of Indians in Natal, if it be the same in the future as in the past, will be a
standing exposure of the hollowness of ‘Imperialism’ … and the hypocrisy of those who vaunt the glory,
the justice and the liberty of our imperiul rule’. Zo werd de Boerenoorlog ook onder de Indiase politieke
elite in het moederland een ‘test of empire’.46
Hoewel zowel in India zelf als binnen de Indiase gemeenschap in Zuid-Afrika gemengde gevoelens
bestonden ten aanzien van de oorlog, wilden de meeste politiek bewuste Indiërs graag een bijdrage
leveren aan de Britse oorlogsvoering, al was het dan slechts in ongewapende rollen, aangezien de blanke
autoriteiten in Natal sterk tegen het bewapenen van niet-blanken waren.47 De Indiase elite in Zuid-Afrika
zamelde geld en materieel in en Gandhi organiseerde tijdens de oorlog een ambulance corps om Britse
gewonden van het slagveld af te dragen, ‘an endeavour to prove that, in common with other subjects of
the Queen-Empress in South-Africa, the Indians too are ready to do their duty for their Sovereign on the
battlefield.’48 Hij zag het als deel van de balans tussen het vragen om rechten van en het vervullen van
plichten voor het Britse Rijk en hoopte dat de discriminatie door de blanken zou afnemen als Indiërs
hadden bewezen het waard te zijn om in Zuid-Afrika te leven als gelijken.49
De eerste teleurstellingen
Het aanvankelijke slechte verloop van de oorlog voor de Britten had begin 1900 geleidelijk aan
plaatsgemaakt voor militaire successen. In het voorjaar werden de hoofdsteden van Oranje Vrijstaat en
Transvaal veroverd en later werden deze staten formeel geannexeerd. Dit versterkte onder de niet-blanke
elites het gevoel van optimisme over de Britse overwinning en de verbetering van hun situatie, de breed
gedeelde houding waarmee zij de oorlog in waren gegaan. Een nieuwe toekomst leek nabij.50 Ook onder
een groot gedeelte van de zwarte bevolking in de geannexeerde staten heerste dit gevoel. In
Bloemfontein werden de Britse soldaten met enthousiasme begroet door de Afrikaanse bewoners en
toen de Britten Johannesburg innamen verbrandden veel zwarte mijnarbeiders hun passen, aangezien zij
dachten dat deze onder Brits bestuur niet meer nodig zouden zijn.51
Toen reeds voor het einde van de oorlog bleek dat hun situatie niet meteen zou verbeteren, braken er
grootschalige protesten uit. Lonen bleven echter verlaagd en controle werd alleen maar aangescherpt.
Waar enkele Afrikaanse stammen in de Transvaalse reservaten, zoals de Swazi, de oorlog handig
gebruikten om hun eigen positie te verbeteren, leidde het feit dat de meeste Afrikanen en Kleurlingen in
de geannexeerde gebieden nog steeds niet gevrijwaard werden van repressieve controlemaatregelen tot
de eerste teleurgestelde sentimenten onder de zwarte elites in de Kaap en Natal. In juli 1901 bijvoorbeeld
ondertekenden vijftig Afrikaanse vertolkers, klerken en leraren een brief, waarin zij de imperiale
autoriteiten vroegen om oog te hebben voor ‘the voteless and rightless Transvaal Natives, whom neither
45
Goolam Vahed, ‘‘African Gandhi’: The South African war and the limits of imperial identity’, in Historia, 45, 1
(Mei 2000), 207.
46
Chandramohan, ‘Hamlet’, 154.
47
Ibidem, 159. Het niet gebruiken van Indiase soldaten in de oorlog (de Britten wilden niet dat niet-blanken
zouden denken dat de regering van hen afhankelijk was; ‘blank zijn’ moest geassocieerd blijven met
superioriteit), zou in India zelf voor controverse zorgen, omdat het uiteindelijk impliceerde dat Indiërs in het
Britse Rijk minderwaardig waren. Zie hoofdstuk 4.
48
Chandramohan, ‘Hamlet’, 159.
49
Vahed, ‘‘African Gandhi’, 212.
50
Warwick, Black People, 163.
51
Odendaal, Vukani Bantu, 33.
13
education nor British civilisation has touched.’52 Een Britse officier erkende in 1901: [it is] becoming clear
that our victory over the Boers is not the embodiment of all … [Africans] … could hope for. Some complain
that their … brethren are being neglected.’53 Ook voor de Indiërs die gevlucht waren voor oorlogsgeweld
in Transvaal en noordelijk Natal kwam weinig hulp of compensatie. Het enige, standaard antwoord dat
door het Ministerie van Koloniën op dergelijke petities en brieven werd gegeven was dat de Britse
regering het welzijn van de ‘inheemse’ bevolking hoog achtte en dat petities later behandeld zouden
worden.54
Hoewel de sluimerende teleurstelling betreffende de belangen van de niet-blanken in de geannexeerde
gebieden geleidelijk aan toenam, bleef het Brits loyalisme sterk. Het geloof in de morele superioriteit van
het Britse Rijk en in diens bereidheid de rechten en belangen van de niet-blanken te beschermen was zeer
diep verankerd in de denkbeelden van de elites.55
Voor deze elites, voor wie de oorlog de betekenis van een ‘test of empire’ was geweest en die deze test
over het algemeen optimistisch tegemoet hadden gezien, moest de grootste klap echter nog komen. Dat
werd Clausule Acht van de Vrede van Vereeniging.
52
Nasson, Abraham Esau’s War, 38.
Ibidem, 38.
54
Pyrah, Imperial Policy, 92.
55
Nasson, Abraham Esau’s War, 38.
53
14
3. De Vrede van Vereeniging: Verzoening en Verraad
Gedurende het jaar 1900 hadden de Britten het militaire tij, dat aanvankelijk tegen hen gekeerd was,
weten te keren. De republieken waren geannexeerd, het grootste deel van het Boerenleger in het veld
was verslagen en Britse overwinning leek zeker. Echter, tot groot ongenoegen van de Britten sleepte de
oorlog zich nog bijna anderhalf jaar voort. De overgebleven Boerencommando’s waren overgegaan op
guerrillatactieken en bleken zeer moeilijk te verslaan. De kosten van de oorlog voor Engeland liepen hoog
op en de tactieken van het Britse leger, het platbranden van boerderijen en het opsluiten van vrouwen en
kinderen in concentratiekampen, zorgde voor een golf van internationale kritiek. De Britse autoriteiten,
hierdoor in verlegenheid gebracht, wilden zo snel mogelijk tot een vredesakkoord en een einde van de
oorlog komen.56
In de onderhandelingen in mei 1902 was de politieke status van de niet-blanken in de voormalige
republieken, nu Britse koloniën, een van de belangrijkste en een van de meest controversiële punten. De
‘Native Question’ had in imperiaal en vooral koloniaal bestuur van Zuid-Afrika altijd al een centrale plek
ingenomen en voor spanningen gezorgd; nu des te meer gezien de uiteenlopende politieke tradities in de
verschillende koloniën. Engeland stond voor een complex probleem. De ‘imperial philosophy’ dicteerde
gelijke rechten voor alle beschaafde onderdanen, ongeacht kleur of ras, zoals tot op zekere hoogte in
praktijk gebracht in de Kaapkolonie. Het standpunt van de Boerenleiders stond echter onwrikbaar vast; zij
accepteerden geen stemrecht voor niet-blanken. Met het oog op het snelle herstel van een stabiel en
sterk Brits Zuid-Afrika waarin zowel de kapitalistische mijnbelangen als de strategische belangen van het
Britse imperium gewaarborgd zouden worden, wilden Milner en de Britse autoriteiten snel tot een
verzoening met de Boeren komen.57 Om deze verzoening te bewerkstelligen werd in de onderhandelingen
ruimhartig omgegaan met de eisen van de Boeren. In de Vrede van Vereeniging, getekend op 31 mei
1902, werden provisies gemaakt voor op de herinvoering zelfbestuur op korte termijn. In de achtste
clausule werd vastgelegd dat beslissing over het stemrecht van de niet-blanken in de Transvaal en Oranje
Rivier Kolonie zou worden uitgesteld tot na de invoer van zelfbestuur in deze koloniën. Hiermee werd de
introductie van non-raciaal stemrecht voor de komende jaren uitgesteld, hoewel het voor alle partijen
duidelijk was dat van invoering van een non-raciaal stemrechtsysteem daarna per definitie geen sprake
meer zou zijn. Door deze eis van de Boeren in te willigen verbraken Chamberlain, Milner en Salisbury hun
eerder gedane beloftes op hervormingen en door het bindende karakter van het akkoord zouden Britse
regeringen in de toekomst geen mogelijkheid hebben hierin verandering te brengen; een feit waar zij zich
in de toekomst handig achter konden verschuilen.
Volgens G.B. Pyrah vormde Zuid-Afrika voor de Britse regering net na de oorlog de achilleshiel van het
rijk.58 Het opkomen voor de rechten van niet-blanken zou hevig verzet opleveren onder zowel de Boeren
als de blanke Britse kolonisten, die zich samen tegen het Britse Rijk zouden keren. Het zou leiden tot
gewelddadige chaos in Zuid-Afrika. Zij koos dus voor het minste van twee kwaden. Peter Warwick brengt
in zijn standaardwerk Black People and the South African War nog een andere kijk op de Britse motivatie
achter Clausule Acht naar voren. Zoals besproken in het eerste hoofdstuk moest de samenleving van het
nieuwe Britse Zuid-Afrika gemoderniseerd en gestabiliseerd worden om de Britse mijnbelangen en de
belangen van de blanke landbouw te dienen. Hiervoor was naast vrede met de Boeren ook een grote
massa aan goedkope zwarte arbeidskrachten nodig. Sociale hervormingen waren ondergeschikt aan dit
doel van economische reconstructie. Deze visie wordt bevestigd door het feit dat controle over zwarte
arbeiders in de voormalige republieken en in de mijnen werd verhevigd, restrictieve maatregelen zoals
het dragen van passen werden aangescherpt, lonen laag bleven en protesten hard onderdrukt werden.59
Waar gehoopt was op verbetering, bleef de ongelijke positie van niet-blanken in de nieuwe Britse
koloniën gehandhaafd en in sommige gevallen verslechterde zij dus zelfs. Van beloning voor collaboratie
of compensatie voor verloren goederen in de oorlog kwam, net als van de gehoopte overdracht of
56
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 212.
Bill Nasson, The Boer War. The Struggle for South Africa (Kaapstad, 2010), 255.
58
Pyrah, Imperial policy, 90.
59
Warwick, Black People, hs.9. Odendaal, Vukani Bantu, 37-39.
57
15
teruggave van land van Boeren aan de zwarte bevolking, vaak weinig terecht in vergelijking met de
relatief ruimhartige compensatie voor de blanke Boeren en kolonisten.60
In de situatie van de Indiase bevolking in Transvaal kwam na de oorlog net zo min positieve verandering.
De discriminerende wetten met betrekking tot handelsvergunningen en het dragen van passen zoals die
in de Boerenrepubliek voor Indiërs hadden bestaan, bleven gehandhaafd en soms zelfs met hernieuwde
strengheid toegepast. In Natal nam in de jaren na de oorlog de druk van blanke kolonisten toe om het
voorbeeld van Transvaal te volgen en aparte handelslocaties voor Indiërs op te zetten, buiten de steden.
Enkele Britse regeringsfiguren, waaronder Milner, sprak zich hier wel tegen uit. Politieke rechten zouden
volgens hem niet gebaseerd moeten zijn op basis van ras, maar op de ‘firm and inexpungable ground of
civilisation as against the rotten and indefensible ground of colour’.61 Indiërs uit de hogere klasse zouden
gelijkwaardig aan Europeanen behandeld moeten worden. Echter, zoals de meeste Britse regering- en
parlementsfiguren die dergelijke uitspraken hadden gedaan, stapte hij in het licht van blanke koloniale
vijandigheid van deze positie af: ‘Be that as it may, I am satisfied that it would not be possible for the
Lieutenant Governor and the Executive Council of the Transvaal, in view of the almost unanimous
opposition of the white population, to introduce legislation more favourable to Asiatics’.62 Verzoening met
de Boeren, waarmee de Engelsen oorlog hadden gevoerd, ging dus samen met verraad van de niet-blanke
bevolking, waarvan het grootste deel loyaal was geweest aan het Britse Rijk. Bovendien betekende Britse
verzoening met de Boeren op dit gebied ook verraad van de eigen imperiale principes. De zich reeds eind
negentiende eeuw verhardende ‘Colour Line’ werd met Clausule Acht voor het eerst openlijk vastgelegd.
In de woorden van Lake en Reynolds: ‘Indeed perhaps one of the most significant outcomes of the conflict
in South Africa was to cause English officials to ‘come out’ as ‘white men’’.63
Reacties van de niet-blanke elites
Clausule Acht vormde een grote klap voor de niet-blanke elites. Als reactie op deze teleurstelling en
desillusie vond er grote uitbreiding en intensivering van de Afrikaanse en Gekleurde politieke activiteiten
plaats. In alle koloniën ontstonden netwerken van lokale, regionale en zelfs enkele koloniebrede politieke
organisaties, geleid door leden van de Afrikaanse en Gekleurde elites en vaak gelieerd aan kranten.
Hoewel deze kranten vaak maar een relatief beperkte oplage kenden, vervulden zij een essentiële rol in
het ventileren van grieven en in het uiten van politieke ideeën. De nieuwe organisaties waren formeler,
actiever en zichtbaarder dan de organisaties die voor de oorlog hadden bestaan en waar eerdere
organisaties vaak gericht waren geweest op samenwerking met blanke politici, positioneerden de nieuwe
organisaties zich op meer onafhankelijke basis.
In 1903 werd door leden van de Gekleurde elite in Kaapstad de African Political Organisation (APO)
opgericht, die vanaf 1905 onder leiding van Dr. A. Abdurahman zeer actief werd in het opkomen voor de
belangen van de Gekleurde bevolking, die altijd al een iets betere positie had ingenomen dan de
Afrikaanse bevolking. De APO wilde laten zien aan de regering dat er een aparte, geciviliseerde en
onderwezen klasse van Kleurlingen bestond in Kaapstad, die anders behandeld zou moeten worden dan
‘uneducated natives’.64 De Gekleurde bevolking werd op de sociaaldarwinistische ‘rassenschaal’ en ook in
de wettelijke praktijk boven de zwarte Afrikanen geplaatst en gebruikte dit dus ook om voor haar eigen
rechten op te komen: ‘the assertion of Coloured identity specifically excluded Africans, and therefore
marked the reconstitution of Coloured identity. Skilled and intellectual Coloureds saw in the assertion of a
distinct Coloured identity a possible escape from the attacks being directed at non-European people in
general.’65 Soms wist de APO dan ook op bepaalde wetgeving uitzonderingen te verkrijgen voor
60
Vukani Bantu, 39.
Pyrah, Imperial Policy, 91.
62
Ibidem, 99.
63
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 231.
64
Marks en Trapido, The politics of race, class & nationalism, 29.
65
Ian Goldin, ‘The reconstitution of Coloured identity in the Western Cape’, in: ibidem, 161.
61
16
Kleurlingen en Gekleurde politieke activiteit ontwikkelde zich dan ook grotendeels los van Afrikaanse
organisaties.66
De belangrijkste Afrikaanse politieke organisatie in de Kaapkolonie was het South African Native Congress
(SANC). Deze organisatie was in 1898 opgericht in oppositie tegen de voormalige prominent J.T. Jabavu,
wiens afwijzing van oorlog en streven naar gematigdheid en naar samenwerking met de blanke
kolonisten, kritiek had opgeroepen. Het SANC, dat voornamelijk de stedelijke gemeenschappen
vertegenwoordigde, groeide sterk na de oorlog en er werden allerlei lokale dochterorganisaties opgericht,
ook in de andere koloniën. Op conferenties die werden gehouden bespraken afgevaardigden van de
lokale takken een breed scala aan sociale en politieke zaken zoals educatie, rechtspraak,
arbeidsomstandigheden, bestuur en boven alles het stemrecht. Hoe de rechten en vrijheden van de
Afrikanen als onderdanen van het Britse rijk het best beschermd konden worden was het belangrijkste
onderwerp.67 Discussie over rechten en vrijheden bleef niet beperkt tot die van de Afrikanen in de
Kaapkolonie. Afgevaardigden uit Transvaal woonden conferenties bij en in resoluties en petities naar de
koloniale en Britse autoriteiten werd ook constant opgeroepen tot verbetering van de positie van
Afrikanen in Transvaal en Oranje Rivier Kolonie. Er was dus sprake van de eerste geleidelijke ontwikkeling
van stam en kolonie overstijgende samenwerking gebaseerd op gemeenschappelijke grieven, mede
mogelijk gemaakt door het feit dat alle koloniën nu onder Brits bestuur vielen. In de Transvaal en Oranje
Rivier Kolonie werden ook allerlei nieuwe formele organisaties opgericht door onderwezen en politiek
bewuste Afrikanen en Kleurlingen, die onder andere campagne voerden voor uitbreiding van het Kaaps
liberalisme. In de tussentijd bleef het Natal Native Congress, opgericht tijdens de oorlog, groeien. Deze
organisatie kon echter op sterke blanke vijandigheid rekenen, in tegenstelling tot de organisaties in de
andere koloniën, die over het algemeen door de autoriteiten getolereerd werden.
Deze nieuwe organisaties hadden nog niet voldoende reikwijdte en organisatorische en financiële
middelen en draaiden nog te veel rondom de elites om een werkelijke massabeweging te vormen. Toch
vormden zij een zeer actieve en zichtbare katalysator in het zich intensiverende politiek bewustzijn onder
de Afrikaanse en Gekleurde bevolking in de koloniën. Het belangrijkste gemeenschappelijke speerpunt
waar dit politiek bewustzijn zich om schaarde was Clausule Acht. De verschillende organisaties richtten
zich dan ook op het lobbyen bij de Britse regering en haar afgevaardigden in Zuid-Afrika. In resoluties,
brieven en met name petities werd gevraagd om Clausule Acht te herzien en discriminerende wetgeving
zoals die door het bestuur van Milner in Transvaal en Oranje Rivier Kolonie werd gehandhaafd, af te
schaffen.68 Interessant is dat, ondanks het verraad en ondanks de verslechterende situatie voor de nietblanken in Zuid-Afrika, Brits loyalisme nog steeds de centrale strategie vormde in de aanspraken van de
elites en dat idealisering van de ‘imperial philosophy’ hierin nog steeds centraal stond. Op de precieze
verklaringen hiervoor zal ik later in dit hoofdstuk ingaan.
In 1903 stuurde het SANC een petitie naar Chamberlain, met daarbij een zeer uitgebreide lijst van grieven,
de ‘Questions Affecting the Native and Coloured People Resident in British South Africa’. Hierin kwamen
zowel de teleurstelling over en de kritiek op Clausule Acht, als wel de bevestiging van de Britse imperiale
identiteit en het vertrouwen in en loyaliteit aan de imperiale connectie naar voren: ‘We thought that they
[the Natives] were now to be received with confidence within the political family circle as true citizens of
the Empire (…) To say that the Natives feel perfectly secure in the protection of their liberties, would (…)
be misleading and contrary to fact. In the honesty and integrity of British feeling towards them, and the
Christian conscience behind it. Yes! In the loyal execution of the dictates of that feeling by those Colonial
Statesmen at present charged with the duty of giving expression to it (…), we say No! In them that sense
of security has been greatly shaken’.69 Verder werd constant benadrukt dat ‘the natives of South Africa
66
Dit was een van de doelen van het ‘verdeel-en-heers’ beleid van de blanke regering onder de Unie. Door
Kleurlingen te behandelen als een aparte groep en meer rechten te geven dan de zwarten zouden zij worden
afgehouden van samenwerking met de zwarte meerderheid. Zie: idem, 175.
67
Odendaal, Vukani Bantu, 40.
68
Warwick, Black People, 175.
69
‘Questions affecting the Native and Coloured People Resident in British South Africa’. Resolutie van het South
African Native Congress, 1903. Document 7 in: Thomas Karis and Gwendolen M. Carter (ed.), From Protest to
17
are naturally Imperialistic in their sympathies (…) throughout the severe trials which our race has
undergone in the past nothing impressed us more than the high sense of fairness, justice, and humanity
displayed by Governors of British birth’.70 Tot slot spreken zij de cruciale vraag uit hoe de Britse regering
haar ‘solemn pledges of protection to the weaker races’ zal waarmaken gezien de oppositie van de
Boeren tegen dit credo. ‘The time does not appear to us to be ripe for Great Britain to entirely divest
herself of her obligations of Empire’, is de algemene conclusie.71
De vraag om Brits ingrijpen en bescherming van de rechten van de zwarte bevolking werd groter in de
aanloop naar de verlening van zelfbestuur aan de Transvaal en Oranje Rivier Kolonie. De Afrikaanse en
Gekleurde organisaties zagen in dat zonder Brits ingrijpen hun inferieure positie onder zelfbestuur in de
Transvaal en de Oranje Vrijstaat permanent zou worden. Voor de niet-blanke elites vormden de termen
waarop de voormalige Boerenrepublieken zelfbestuur zou worden verleend dus een nieuwe ‘test of
empire’ voor het Britse Rijk. In de grootste petitie tot dan toe, ondertekend door 46 stamhoofden en
25.730 andere Afrikanen, drukten de Native United Political Associations of the Transvaal Colony hun
angst uit voor de gevolgen van het geven van zelfbestuur aan de Transvaal op de bestaande termen: ‘Your
petitioners fear that when Representative Government is granted by Your Majesty’s Imperial Government
to the Transvaal Colony it will be the object of the majority of Your Majesty’s white subjects in that Colony
to exclude the Natives from enjoying the liberty, freedom and equality to which as British subjects they
claim to be entitled’.72 Er werd nadrukkelijk gevraagd om Brits ingrijpen of een vorm van zelfbestuur voor
de koloniën waarbij bestuur over de ‘inheemse’ bevolking direct onder de Britse regering zou vallen.
Hierbij werden zij gesteund door politieke organisaties in de Kaapkolonie, die vreesden dat er
precedenten werden geschapen voor restrictie van de politieke rechten van de Afrikanen en Kleurlingen
in de Kaap zelf.73 Dr. Abdurahman presenteerde in 1906 in Londen een petitie van 15.000 Kaapse
Kleurlingen, waarin gesteld werd dat zij ‘fully civilized British coloured subjects, mostly registered voters’,
waren, ‘who wished to retain their full independent rights as British subjects in any South African British
colony’.74
Volgens de Britse regering was het echter beter als de koloniën zelf zouden beslissen over hun
kiesrechtsysteem. Iedere poging van de Britten om op te komen voor gelijke rechten voor niet-blanken
zou kunnen rekenen op grote vijandigheid onder de Boeren en zou de stabiliteit en daarmee de
economische en strategische belangen van het Britse Rijk in Zuid-Afrika in gevaar kunnen brengen. Door
de Britse regering werd de hoop uitgesproken dat de voormalige Boerenrepublieken uiteindelijk vanzelf
een liberaler beleid zouden gaan voeren.75 Petities werden dan ook genegeerd of afgewezen en het
stemrecht bleef exclusief voorbehouden aan de blanken. De Britse regering behield het recht op ras of
kleur discriminerende wetsvoorstellen af te wijzen, maar in de woorden van G.B. Pyrah, ‘whether they
would exercise the right of disallowance which reservation carried with it, in face of expressed colonial
opinion, was another matter.’76 Vanaf het moment dat Transvaal en Oranje Rivier Kolonie zelfbestuur
genoten en restrictieve wetgeving invoerden, verschool de Britse regering zich achter het argument dat zij
niet zomaar kon ingrijpen in de interne aangelegenheden van zelfbesturende koloniën.
Ook onder de Indiase elite in Zuid-Afrika overheersten teleurstelling en desillusie over de politieke
uitkomst van de oorlog. Ook hier uitte dit zich in groeiend politiek bewustzijn en groeiende politieke
activiteit, hoewel de Indiase handelselite al voor de oorlog redelijk goed georganiseerd was geweest. In
1902 was Gandhi naar Transvaal vertrokken om zijn strijd voor de rechten van Indiërs daar voort te
Challenge. A Documentary History of African Politics in South Africa 1882-1964. Volume I Protest and Hope
1882-1934 (Stanford, 1972), 28.
70
Ibidem.
71
Idem.
72
Petitie aan Koning Edward VII, van de Native United Political Associations of the Transvaal Colony, 25 april
1905. Document 9 in: idem, 45.
73
Petitie aan het Lagerhuis, van John Tengo Jabavu en dertien andere ondertekenaars, 13 juli 1906. Document
12 in: idem, 49.
74
Killingray, ‘A Good West Indian’, 373.
75
Pyrah, Imperial Policy, 104.
76
Pyrah, Imperial Policy, 103.
18
zetten. Hij richtte de Transvaal British Indian Association (BIA) op en probeerde nu de activiteiten van de
Indiase organisaties in Natal, Transvaal en ook in de Kaap te coördineren.
Zoals hierboven al kort gesteld, bleef discriminerende wetgeving ten opzichte van Indiërs onder Brits
bestuur gehandhaafd en ook van compensatie of beloning voor getoonde loyaliteit kwam weinig
terecht.77 In een toespraak die Gandhi hield toen hij Zuid-Afrika korte tijd verliet voor een bezoek aan
India verklaarde hij zichzelf echter nog steeds een loyaal onderdaan van het Britse Rijk, toegewijd aan het
imperiale ideaal van raciale gelijkheid. Wat hij zocht in Zuid-Afrika was ‘not a white man’s country; not a
white brotherhood, but an Imperial brotherhood’.78 Toen Chamberlain vlak na het einde van de oorlog
een tocht maakte door Zuid-Afrika, bracht Gandhi hem een bezoek en presenteerde een lijst met grieven.
Ook werden er door de NIC en de BIA in deze periode soortgelijke petities gestuurd als door de Afrikaanse
en Gekleurde organisaties en er werd gelobbyd bij invloedrijke regeringsfiguren in India en Engeland.
Onder de Indiase elite en vooral bij Gandhi leek zich echter al snel een meer ambivalente houding ten
opzichte van het Britse Rijk te ontwikkelen. Enerzijds verklaarde Gandhi zich in 1906 nog steeds loyaal aan
het Britse Rijk en organiseerde hij tijdens een grote opstand onder Zulu-stammen tegen de koloniale
autoriteiten in Natal wederom een ambulance corps voor de Britten. Brits loyalisme en een geïdealiseerd
geloof in Britse morele rechtvaardigheid bleven voor lange tijd een belangrijk onderdeel van zijn politiek
bewustzijn.79 Ook bleven imperiale denkbeelden van invloed op de argumenten die de Indiase elite
aanvoerde voor gelijke rechten. Volgens de elite zouden Indiërs erfgenamen zijn van een antieke en
hoogontwikkelde beschaving, wat hen boven de ‘barbaarse’ Afrikaanse stammen plaatste.80 Indiërs waren
volgens de proclamatie van Koningin Victoria gelijkwaardige onderdanen van het Britse Rijk en zouden
dan ook meer rechten moeten krijgen dan de ‘Kaffirs’. Het gedachtegoed van Gandhi en de Indiase elite
was dus stevig geworteld in het Europese racistische denken over beschavingen en over Afrika.
Samenwerking met de Afrikaanse en Gekleurde bevolking werd in deze periode niet eens overwogen; het
was de imperiale connectie waar de Indiërs op terugvielen. Zoals in het eerste hoofdstuk al besproken
zorgde de connectie met India ervoor dat de Britse regering in enkele gevallen sterker op kwam voor de
rechten van de Indiërs en dat de Indiase elite in enkele gevallen dus meer gedaan kreeg van de
autoriteiten dan de andere niet-blanke groepen. De koloniale regering in India dreigde meerdere keren de
aanvoer van Indiase contractarbeiders (die de blanke kolonisten nog wel hard nodig hadden) stop te
zetten, en wist op die manier soms druk uit te oefenen om bepaalde discriminerende wetgeving met
betrekking tot de handelsklasse te herzien. Zich apart positioneren van de andere niet-blanken in ZuidAfrika, de ‘sons of the soil’, en aanspraak maken op de morele en wettelijke toezeggingen van gelijkheid
voor India en de Indiase bevolking, was dus hun beste kans.81 ‘It was the Indian’s proudest boast that they
were British subjects. If they were not, they would not have had a footing in South Africa’, aldus Gandhi.82
Echter, na invoering van zelfbestuur in Transvaal en Oranje Vrijstaat en in de aanloop naar de Unie
werden er opnieuw discriminerende maatregelen ingevoerd. Tegelijkertijd met het bovengenoemde
doorwerkende belang van de imperiale connectie, leidden groeiende teleurstelling en frustratie hierover
onder Gandhi en de Indiase elite tot de ontwikkeling van nieuwe strategieën, die meer gericht waren op
verzet dan op loyalisme. Op deze groeiende afkerende houding kom ik terug in het laatste hoofdstuk.
Blijvend Brits loyalisme verklaard
In het licht van het duidelijke Britse falen voor haar eerste echte ‘test of empire’, is het opmerkelijk te
noemen dat, zoals blijkt uit de strategieën die de niet-blanke, politiek georganiseerde elites gebruikten,
vertrouwen in het Britse Rijk en hoop op ingrijpen bleven bestaan. Ook de identiteit van Brits imperiaal
onderdaan bleef een belangrijk deel uitmaken van hun politiek bewustzijn, hoe vaak zij ook werden
teleurgesteld en hoe kritisch hun uitlatingen over het beleid ook waren. De elites bleven het Britse Rijk
77
Chandramohan, ‘Hamlet’, 161.
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 133.
79
Killingray, ‘A Good West Indian’, 373.
80
Pradip Kummar Datta, ‘The Interlocking Worlds of the Anglo-Boer War in South Africa / India, in South
African Historical Journal, 57,1 (2007), 44.
81
Chandramohan, ‘Hamlet’, 163. Bhana, The Natal Indian Congress, 21.
82
Datta, ‘The Interlocking Worlds’, 41.
78
19
testen op haar integriteit ten opzichte van haar niet-blanke imperiale onderdanen en ten opzichte van
haar eigen ‘imperial philosophy’.83
Achteraf bezien kunnen dit vertrouwen en dit loyalisme misplaatst en zeer naïef genoemd worden.
Echter, de houding en strategie van de elites moeten in de tijd zelf geplaatst worden. Ten eerste waren er
gewoonweg geen alternatieve ijkpunten of strategieën beschikbaar. De imperiale connectie was voor de
niet-blanke elites het enige houvast in wat volgens de heersende blanke kolonisten een ‘white men’s
country’ was en zou moeten blijven. De ‘test of empire’ was hun enige hoop. Onderlinge samenwerking
bleef uit en voor organisatie van een werkelijke nationale beweging was het nog te vroeg; de elites
stonden in deze klassensamenleving nog te ver van de gewone, ‘ongeciviliseerde’ massa. Bovendien was
er wel degelijk sprake van realpolitik.84 Petities en deputaties waren aanspraken op een hogere autoriteit;
een hogere autoriteit die in theorie nog de macht had discriminerende wetsvoorstellen af te keuren. In de
woorden van Saunders: ‘Looking to Britain as a counterpoise to local racial power, the African elite was
able to point out how unjustly Africans were being ruled, and thereby, at least by implication, they were
criticising their rulers for ruling them in that way’. In pragmatisch opzicht was Afrikaans pro-imperialisme
dus een vorm van antikolonialisme.85 Aan de andere kant was het Brits loyalisme niet alleen maar
pragmatisch. Er werd niet alleen maar aanspraak gemaakt op het ‘Brits-zijn’ om een handige tegenpool te
vormen voor aanvankelijk de prekoloniale Afrikaanse stammen en later de blanke koloniale autoriteiten.
Brits-zijn was ook een oprecht gevoel en maakte een essentieel onderdeel uit van de socialisatie door het
zendelingenonderwijs. Vertrouwen in het Britse Rijk had een lang verleden, dat geworteld was in het
christelijk geloof, de Britse culturele hegemonie, de afschaffing van de slavernij en, niet te vergeten, in het
Kaaps liberalisme, dat de oorlog had overleefd.
Bovendien konden de Afrikaanse en Gekleurde politieke organisaties rekenen op de steun van een aantal
liberale blanke politici, ook wel de ‘friends of the natives’ genoemd, en van humanitaire organisaties in
Engeland zelf, zoals de Aborigines Protection Society. Dergelijke organisaties oefenden ook druk uit op de
Britse regering. Een belangrijke figuur hierin was de Kaapse politicus Schreiner. Hij veroordeelde Engeland
scherp om haar verraad van de niet-blanke bevolking en werkte actief mee aan petities en deputaties,
zoals in het volgende hoofdstuk naar voren zal komen. ‘Determined advocacy of this type may have
helped persuade the Cape’s educated African elite that their belief in Britain had some basis’, aldus
Thompson.86 Deze hoop werd nog versterkt door enkele vage uitspraken van Britse en Kaapse
regeringsfiguren die in de aanloop naar de Unie beloofden op te komen voor de rechten van de nietblanken in de nieuwe staat.87 Tot slot werden het geloof en de hoop van de Afrikaanse en Gekleurde
elites ook gevoed door Gandhi en zijn strijd om de rechten van de Indiërs. Met zijn petities en deputaties
naar Engeland en zijn protestcampagnes had hij de Britse regering er toe kunnen bewegen druk uit te
oefenen en hij wist enkele compromissen te sluiten met de koloniale autoriteiten. Ook Gandhi had zijn
zaak gebaseerd op de imperiale belofte van gelijke rechten voor alle loyale Indiërs in het Britse Rijk, dus
deze strategie leek vruchtbaar te zijn.88
Zo was de situatie in de aanloop naar de Unie, waarvoor de voorbereidingen snel in gang werden gezet nu
alle koloniën zelfbesturend waren. De jaren tussen de oorlog en de Unie zagen een groeiende toepassing
van zich ontwikkelende segregatie doctrines in de sociale en bestuurlijke praktijk, in dienst van de
reconstructie van Zuid-Afrika en versterkt door een opkomend blank nationalisme gefundeerd op
racisme.89 Deze ontwikkelingen zouden een belangrijke katalyserende invloed hebben op het politiek
bewustzijn en de organisatie van de niet-blanke elites en op hun houding ten opzichte van het Britse Rijk.
Zij leek blijvend te falen voor de ‘test of empire’, maar kreeg nog een kans, nu in de ratificatie van de
Unie.
83
Saunders, ‘African Attitudes’, 144, 147.
Limb, ‘Early ANC leaders and the British world, 4.
85
Saunders, ‘African Attitudes’, 145.
86
A. Thompson, ‘The Languages of Loyalism in Southern Africa ca. 1870-1939’, in English Historical Review, 477
(Juni, 2003), 638.
87
Pyrah, Imperial Policy, 110.
88
Walshe, ‘The Origins of African Political Consciousness’, 603. Echter, zoals in hoofdstuk 5 aan de orde zal
komen waren de Indiase successen maar van korte duur.
89
Nasson, Abraham Esau’s War, 187. Datta, ‘The Interlocking Worlds’, 46.
84
20
4. De Unie van Zuid-Afrika
Al snel na het verlenen van zelfbestuur aan de Transvaal en Oranje Rivier Kolonie kwam de unificatie van
de vier nu zelfbesturende Britse koloniën ter sprake. Interstatelijke problemen, zoals spoorwegbeleid,
defensie en tarieven, zouden makkelijker aan te pakken zijn onder een nationaal beleid. Bovendien
prefereerde ook de Britse regering het samengaan van de vier koloniën, aangezien Zuid-Afrika dan een
sterke en stabiele eenheidsstaat zou vormen, wat de economische en strategische belangen van het
Britse Rijk ten goede zou komen.
Een van de belangrijkste redenen om tot een unie te komen was echter de ‘Native Question’.90 Het
bestuur over de niet-blanke meerderheid en de vraag hoe Zuid-Afrika een ‘white man’s country’ zou
kunnen blijven, behoefden een nationaal beleid. Tussen oktober 1908 en februari 1909 kwamen
afgevaardigden van de regeringen van de vier koloniën bij elkaar in een Nationale Conventie, om te
onderhandelen over de termen van unificatie. De politieke status van de niet-blanke bevolking, en met
name hun plek in het toekomstige kiesrechtsysteem, was een centrale kwestie in deze onderhandelingen,
maar zaaide ook de meeste verdeeldheid. De regeringen van de Transvaal en Oranje Rivier Kolonie
weigerden elke vorm van niet-blank kiesrecht en Natal sloot zich hier graag bij aan. De Kaapse politici
betoogden echter voor uitbreiding van het Kaapse non-raciale stemrecht gebaseerd op
eigendomskwalificatie. Dit zou de meest pragmatische oplossing zijn voor de ‘Native Question’ en boven
alles fungeren als een veiligheidsmaatregel.91 De Transvaal, Oranje Rivier Kolonie en Natal hadden echter
de overhand op de Conventie en het Kaaps liberalisme leek zelfs even in gevaar te komen. Uiteindelijk
werd er een compromis bereikt. De status quo zou worden gehandhaafd en in ruil voor het behoud van
het non-raciaal stemrecht in de Kaapkolonie, accepteerde zij de provisie dat er geen niet-blanken in het
nationaal parlement zouden kunnen plaatsnemen. Bovendien werd er een clausule bijgevoegd die het
behoud van het non-raciale stemrecht in de Kaap afhankelijk maakte van het feit dat een tweederde
meerderheid van het nationale parlement genoeg zou zijn om hier verandering in te brengen.
Het uiteindelijke constitutievoorstel werd vervolgens voorgelegd aan het Britse parlement, dat de Unie
zou moeten ratificeren en implementeren. Wederom werd de Britten een kans geboden hun ‘imperial
philosophy’ eer aan te doen, zeker nu er duidelijke op kleur discriminerende provisies in het
constitutievoorstel stonden. Hoewel niemand voor volledige politieke gelijkheid tussen blank en nietblank was, aangezien de grote meerderheid van de niet-blanken hier niet geschikt voor werd geacht en
ook omdat dit de vanzelfsprekende blanke dominantie in gevaar zou brengen, werd de breuk met de
imperiale principes wel erkend door verschillende leden van het Britse Lagerhuis en van de regering.
Volgens Ellis Griffiths, lid van het Lagerhuis, was de ‘colour bar (…) contrary to all the traditions of the
Empire’.92 Sir Harry Johnston schreef in de Times over de discriminerende provisies van het
constitutievoorstel: ‘the mere suggestion of it is a backward step in the ethics of the British empire’.93
‘[We have] stated before the world, and have pressed upon others, and by example have inculcated
others who have followed us, the doctrine of no bar of race or colour. (…) But the impression produced
by our going back, I am afraid forever, and turning our own back upon our great past is equivalent –
personally, I think worse – than it would be if we had turned our back as regards … slavery’, verklaarde Sir
Charles Dilke.94 De ratificatie van de Unie zou dus opnieuw een ‘test of empire’ worden, iets wat ook de
niet-blanke elites zich realiseerden
Reacties van de niet-blanke elites
De erkenning van gemeenschappelijke grieven en belangen in de jaren na de oorlog zorgde voor
toenadering tussen de verschillende Afrikaanse politieke organisaties in de verschillende koloniën. Deze
toenadering werd geïntensiveerd in de directe aanloop naar de Unie, voornamelijk als reactie op de zich
verhardende ‘colour line’. Het streven naar een Unie tussen de blanke koloniale regeringen leidde dus ook
90
Evans e.a., Equal subjects, unequal rights, 174.
Pyrah, Imperial Policy, 110.
92
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 230.
93
Pyrah, Imperial Policy, 122.
94
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 231.
91
21
tot de ontwikkeling van een meer gemeenschappelijk gevoeld politiek bewustzijn en gemeenschappelijke
politieke activiteiten onder de Afrikaanse elites. Zij mobiliseerden zich nu op ongekende schaal.
Als reactie op de Nationale Conventie, waar geen niet-blanken aanwezig waren, werden in de
verschillende koloniën congressen georganiseerd, die resoluties en petities uitvaardigden waarin
teleurstelling werd geuit over de discriminerende provisies en opnieuw gevraagd werd om uitbreiding van
het non-raciale stemrecht. In maart 1909 werd in Bloemfontein een Afrikaanse ‘tegen-conventie’
georganiseerd, de South African Native Convention, waar zestig afgevaardigden uit de vier koloniën en uit
het Britse protectoraat Bechuanaland aanwezig waren. Dit was de eerste inter-koloniale en breedst
vertegenwoordigde bijeenkomst tot dan toe en alle Afrikaanse prominenten waren aanwezig.95 Er werden
protestresoluties en petities naar de Nationale Conventie en de Britse Hoge Commissaris gestuurd.
Hoewel tijdens de reconstructiejaren de kritiek op het beleid zeker was toegenomen, waren in zowel de
regionale resoluties en petities als in de resoluties van de South African Native Convention aanspraken op
het getoonde Brits loyalisme, op de ‘imperial philosophy’ en op de verantwoordelijkheden van het Britse
Rijk de belangrijkste strategie.96 ‘This convention seriously deprecates the absence, in the said Draft Act,
of the principle of equal rights for all the races in the South African Colonies; a principle (…) which was
also the constant motto of the late Cecil John Rhodes (to whom an United South Africa was also an ideal),
viz.: - ‘Equal rights for all civilized men from the Cape to the Zambezi’’.97 Een andere petitie benadrukte de
‘imperial philosophy’ op soortgelijke wijze: ‘Your petitioners therefore, humbly and with respect due to
the exalted position which Your Excellency occupies, beg that Your Excellency may be pleased to submit
for the consideration of His Most Gracious Majesty the King the prayer of his devoted and loyal native
subjects, your petitioners, that the colour line in South Africa may be expunged’.98 Ook de Gekleurde
gemeenschappen en organisaties in de Westelijke Kaap hielden dergelijke congressen. In april 1909, op
een conferentie van de APO, spraken afgevaardigden de hoop uit op gemeenschappelijke politieke actie
onder Kleurlingen.99
Zoals hierboven besproken mochten resoluties en petities aan de Nationale Conventie echter niet baten
en het constitutievoorstel ging, compleet met ‘colour bars’, naar het Britse parlement. Daarop werd
besloten een deputatie naar Londen te organiseren. In een tot dan toe ongekende vorm van ‘multiraciale’
samenwerking, vertrok een delegatie bestaande uit zowel Afrikaanse als Gekleurde prominenten onder
leiding van Schreiner naar Londen, waar op datzelfde moment ook Gandhi aanwezig was. De deputatie
presenteerde een petitie aan het Britse parlement, waarin gevraagd werd om herziening van de raciaal
discriminerende clausules, betere bescherming van het non-raciale stemrecht gebaseerd op
eigendomskwalificatie in de Kaap, en om het behoud van direct Brits bestuur over de protectoraten
Bechuanaland, Basutoland en Swaziland, in plaats van hun incorporatie in de Unie. Volgens Schreiner
deed het constitutievoorstel de principes van het Britse Rijk tekort: ‘an injustice will be done to those who
are the majority of the people in British South Africa, who have in the past shown their unswerving loyalty
to the Crown, their attachment to British institutions, their submission to the laws of the land, and their
capacity for exercising full civil and political rights’.100 Wederom werd er dus aanspraak gemaakt op de
loyaliteit en op de imperiale verantwoordelijkheden, maar wederom leverde het niets op.
Ratificatie van de Unie
Ondanks de duidelijke breuk met de imperiale beloftes en principes werd het constitutievoorstel zonder
amendementen (en dus met de clausules die in de toekomst kans gaven op raciale uitsluiting), met een
grote meerderheid in het Britse parlement goedgekeurd. Op 31 mei 1910 kwam de Unie van Zuid-Afrika
95
Odendaal, Vukani Bantu, 289.
Limb, ‘Early ANC leaders and the British world’, 4.
97
Resoluties van de South African Native Convention, 24-26 maart 1909. Document 15 in: Karis en Carter, From
Protest to Challenge, 53.
98
Petitie aan de Gouverneur van de Kolonie van Kaap de Goede Hoop, van de Transkeian Territories Council, 21
juni, 1909. Document 16 in: ibidem, 55.
99
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 226.
100
Petitie aan het Lagerhuis, van W.P. Schreiner, A. Abdurahman, J. Tengo Jabavu e.a., juli 1909. Document 17
in: Karis en Carter, From Protest to Challenge, 56.
96
22
tot stand. De resoluties, de petities en de deputatie hadden niets uitgehaald. Individuele leden van
parlement en regering hadden wel hun ontevredenheid geuit over de discriminerende clausules, maar
verklaarden niet in staat te zijn amendementen door te drukken. De bescherming van het Kaapse
stemrecht werd als voldoende beschouwd en steeds weer werd benadrukt dat er waarschijnlijk nooit een
tweederde meerderheid gevormd zou kunnen worden die het non-raciale stemrecht in gevaar zou
kunnen brengen. Ook spraken meerdere regeringsfiguren, zoals Lord Crewe, de Minister van Koloniën in
1910, de verwachting uit dat onder de Unie de blanke autoriteiten vanzelf tot een liberaler beleid ten
opzichte van de niet-blanke bevolking zouden komen: ‘We must simply hope for South Africans
themselves to alter the matter in the future’.101 Deze opvattingen noemde Schreiner ‘the great Imperial
misconception’, maar de regering wist het parlement ervan te overtuigen.102 Soepele ratificatie van de
Unie zou voor de Liberale regering bovendien een waardevolle versterking van het aanzien van de
Liberale partij zijn, zeker in een internationaal gespannen tijd, waarin stabiele, zelfbesturende dominions
als cruciaal werden gezien voor de strategische kracht van het Britse imperium. Zij waren te belangrijk om
tegen zich in het harnas te jagen. De leiders van de blanke koloniale regeringen, ook aanwezig in Londen
tijdens de ratificatie, hadden gewezen op het recht op zelfbestuur en duidelijk gemaakt dat het
constitutievoorstel dat zij vertegenwoordigden gesteund werd door de overgrote meerderheid van het
blanke electoraat. Amendementen aan dit voorstel zouden kunnen leiden tot oproer en zouden de
unificatie in gevaar kunnen brengen. Volgens hen maakte de grote demografische ongelijkheid tussen
blank en niet-blank het in Zuid-Afrika onmogelijk om niet-blanken op politieke gelijke voet te plaatsen.
Blanken zouden nooit instemmen geregeerd te worden door een niet-blanke. Dit was een opvatting waar
de meeste Britse regeringsfiguren zich persoonlijk in konden vinden.103 Arthur Lawley, in de eerste jaren
na de oorlog luitenant-gouverneur van de Transvaal, erkende: ‘from the point of view of civilisation they
[equal rights] must be numbered among promises which it is a greater crime to break than to keep.’104
Opmerkelijk is dat de Britse regering op één punt wel toegaf aan de eisen van de deputatie van Schreiner
en op één punt wel slaagde, of in ieder geval niet zakte, voor de ‘test of empire’. Dat was bij de beslissing
over het lot van de ‘inheemse’ protectoraten Bechuanaland, Basutoland en Swaziland. Hoewel de ZuidAfrikaanse autoriteiten deze direct door de Britse regering bestuurde protectoraten bij de Unie wilden
voegen, weigerde de Britse regering dit te doen voordat er in de Unie een beleid zou worden gevoerd
waarin de rechten van de bevolking beschermd zouden worden, in navolging van de ‘imperial philosophy’.
Daar waar de belangen van de blanke kolonisten niet direct in gedrang kwamen, probeerde de Britse
regering haar principes dus wel na te leven.
In alle andere opzichten vormde de Unie echter de kers op de taart van de verzoening met de Boeren, en
deze verzoening, essentieel voor de reconstructie van Brits Zuid-Afrika, mocht in geen geval in gevaar
worden gebracht. Dit had de Britse regering met de Vrede van Vereeniging en het snelle verlenen van
zelfbestuur op bestaande (discriminerende) termen al vastgelegd en werd nu onverbiddelijk bevestigd. De
onmogelijkheid van het erkennen van aan de ene kant het recht op zelfbestuur en op het behoud van
blanke dominantie en aan de andere kant het toepassen van de ‘imperial philosophy’ in de dominions was
nu aangetoond, ten koste van het laatste. De Britten hadden zich losgemaakt uit de spagaat door zich nu
definitief aan de blanke zijde van de ‘Colour Line’ te scharen en daarmee de niet-blanke bevolking en haar
eigen beloftes en principes te verraden.
In de jaren na de Unie werd blanke hegemonie geconsolideerd met een hele serie aan discriminerende
wetgeving, gericht op segregatie, op politieke en vooral op economische overheersing. Het Kaaps
liberalisme had zich niet uitgebreid naar de andere koloniën, en leek ook in de Kaapkolonie zelf op losse
schroeven te staan. De angst die de niet-blanke elites al in de aanloop naar de Boerenoorlog hadden
gevoeld was nu uitgekomen en de Britse regering had haar handen er zo goed als volledig vanaf
getrokken. De Apartheid was in de maak.
101
Pyrah, Imperial Policy, 124.
Ibidem, 123.
103
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 228.
104
Pyrah, Imperial Policy, 99.
102
23
5. Nieuwe strategieën, nieuwe identiteiten?
Onder de Afrikaanse en Gekleurde elites ontwikkelde zich in de jaren na de Unie als reactie hierop een
zeer ambivalente houding ten opzichte van het Britse Rijk, een houding die zich onder de Indiase elite en
Gandhi al eerder had gemanifesteerd. Ook Gandhi was, als afgevaardigde van de BIA, tijdens de ratificatie
van de Unie in Londen geweest om de discriminatie van de Indiërs in Transvaal aan de kaak te stellen. Hij
had op dit moment echter al minder vertrouwen in het Britse Rijk en het principe dat Indiërs
gelijkwaardige onderdanen waren: ‘The whites of the colonies are the strong and favoured sons of the
Empire; Indians the weak and neglected ones’.105 Aan de Minister van Koloniën had Gandhi in 1906
geschreven: ‘Our lot today is infinitely worse than under the Boer regime’, een sentiment dat later ook
uitgesproken zou worden door enkele leden van de Afrikaanse en de Gekleurde elites.106
Waar de Afrikaanse en Gekleurde elites aanspraak maakten op het Britse Rijk als beschermer van
inheemse volkeren en brenger van vooruitgang en beschaving, baseerden de Indiase elites (zowel in ZuidAfrika als in India zelf) hun claims op de gelijkwaardigheid van India aan de andere Britse koloniën en aan
Engeland zelf op de gelijkwaardige status van geciviliseerde Indiase onderdanen aan de blanke
onderdanen. Het ontbreken van gelijkwaardigheid was eigenlijk al tijdens de Boerenoorlog zelf
overduidelijk aangetoond, toen Indiërs als niet-blanken niet bewapend mochten worden, wat vooral in
India zelf voor grote controverse had gezorgd. Ook het feit dat alle Indiërs, ongeacht klasse of status,
systematisch ‘koelies’ werden genoemd, in de volksmond en in de wetgeving, degradeerde hen
overduidelijk tot minderwaardige imperiale onderdanen.107 Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat
Gandhi zich al eerder en veel resoluter afkeerde van het Britse Rijk dan de meeste leden van de
Afrikaanse en de Gekleurde elites, zoals hieronder wordt besproken.
Toen zelfbestuur voor Transvaal in 1906 leidde tot de onmiddellijke invoering van de Asiatic Registration
Act, ontwikkelde Gandhi een nieuwe strategie; een strategie die hij in zijn latere strijd om
onafhankelijkheid in India veelvuldig zou toepassen en die meer gericht was op verzet dan op loyalisme.
Dat was de strategie van ‘Satyagraha’, ofwel geweldloos of passief verzet.108 Voor de Indiase
gemeenschap in Transvaal, met Gandhi als hun belangrijkste vertegenwoordiger, was de Asiatic
Registration Act wat Clausule Acht en later de Native Land Act voor de Afrikaanse en Gekleurde bevolking
was. Deze ‘Black Act’ verplichtte Aziaten in Transvaal zich te laten registreren door middel van passen,
foto’s en vingerafdrukken, bedoeld om ongewenste immigratie tegen te gaan. Dit werd door de Indiërs als
zeer discriminerend ervaren en als ernstige aantasting van hun eer. Snel daarop volgde de Immigration
Restriction Act, waarmee Indiase immigratie naar Transvaal helemaal werd stopgezet. Op beide wetten
reageerde Gandhi met zijn strategie van geweldloos verzet, waarbij hij gesteund werd door drieduizend
Indiërs. Identificatiepassen werden massaal verbrand en er werd een looptocht georganiseerd van Natal
naar Transvaal. De demonstranten, die zich nu dus doelbewust schuldig maakten aan schending van de
wet, lieten zich daarbij vrijwillig arresteren. Aan deze campagnes namen ook Indiase contractarbeiders
deel. Dit viel in slechte aarde bij de oorspronkelijke handelselite en leidde tot een breuk tussen de NIC en
Gandhi en tot de opkomst van een nieuwe elite, die, geboren in Zuid-Afrika, minder verbinding voelde
met het Britse Rijk en meer samenwerking zou zoeken met de lagere klassen.109 Deze ervaringen in ZuidAfrika maakten ook dat Gandhi naar India een gevoel van ‘Indianness’ mee terug nam; een eerste
ontwikkeling van een nationale identiteit, waar hij later in de Indiase onafhankelijkheidsstrijd zijn massale
mobilisatie van Indiërs van alle klassen op zou baseren.
De Satyagraha zou uiteindelijk bijna acht jaar duren en in die periode zat Gandhi driemaal een
gevangenisstraf uit voor het schenden van de wetten waar hij zich tegen verzette. Na lange, moeizame
onderhandelingen, bemiddeling door de Britse regering en een serie mislukte akkoorden wisten Gandhi
en Smuts in 1914 uiteindelijk tot een compromis te komen; de Indian Relief Act. Enkele discriminerende
maatregelen werden wat afgezwakt. Gandhi hoopte hiermee genoeg bereikt te hebben en keerde
datzelfde jaar voorgoed terug naar India. Het grootste deel van de racistische wetgeving bleef echter
105
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 228.
Chandramohan, ‘Hamlet’, 161.
107
Datta, ‘The Interlocking Worlds’, 46.
108
De letterlijke vertaling van Satyagraha is ‘vasthouden aan de waarheid’.
109
Bhana, The Natal Indian Congress, 31. Vahed, ‘African Gandhi’, 214.
106
24
bestaan en de Relief Act vormde niet, zoals gehoopt, het beginpunt van verbetering van de positie van de
Indiërs, in tegendeel juist.110 De positie van de Indiërs zou, net als die van de Afrikaanse en Gekleurde
bevolking, de jaren daarna alleen maar verslechteren.
Hoewel Gandhi tijdens de Eerste Wereldoorlog wederom loyaal was aan het Britse Rijk, zag hij de
‘imperial philosophy’ nog slechts als een utopisch ideaal. Voor hem was het Britse Rijk definitief gezakt
voor de ‘test of empire’, nu de incoherentie in de omgang met in theorie gelijkwaardige imperiale
onderdanen onverbiddelijk was aangetoond.111 ‘The whole of India is now awakened to a sense of the
insult that the Transvaal legislation offers to her, and we feel that the people here at the heart of the
Empire cannot remain unmoved by this departure, so unprecedented and so vital, from Imperial
traditions.’112 Deze grote desillusie nam hij, samen met zijn in Zuid-Afrika ontwikkelde strategie van
passief verzet, mee naar India en zou vormend zijn voor zijn uiteindelijke afkeer van en
onafhankelijkheidsstrijd tegen het Britse Rijk.
Zoals in het tweede hoofdstuk naar voren kwam, werden de Boerenoorlog en haar uitkomst ook in de
hogere kringen van India zelf gezien als een ‘test of empire’, om de militaire kracht van het Britse Rijk, om
de beloning voor Indiase loyaliteit, maar voornamelijk om de Britse integriteit ten opzichte van haar
imperiale principes en ten opzichte van haar Indiase onderdanen, zowel in Zuid-Afrika als in India zelf.113
Lord Curzon, gouverneur-generaal van India van 1899 tot 1905 erkende dit: ‘This question is in reality
about the most momentous and most far-reaching which could possibly confront any body of British
statesmen, since it raises the entire question of the moral and political basis of our Empire, and of the
rights which the members of that Empire in different parts of it may justly claim.’114
Verwachtingen werden echter niet waargemaakt, de ‘hollowness of Imperialism’ was aangetoond en dit
riep veel kritiek op in India: ‘no single question of our time has evoked more bitter feelings throughout
India (…) than the continued ill-treatment of Indians in South-Africa’, sprak een leider van het INC.115 De
onmacht van het Britse Rijk om haar ‘imperial philosophy’ van gelijke behandeling van alle ‘children of the
Empire’ waar te maken, was pijnlijk duidelijk geworden. Dit gevoel werd gevat in een spotprent, waarin
een vrouw, ‘India’, boos aan een andere vrouw, ‘Brittannia’ vraagt: Will you please answer me plainly,
Sister Brittannia? Am I a partner in the British Empire or not? Are my children free citizens of that Empire?
(…) Will you speak out plainly and unequivocally, authoritatively and without mincing matters, to those
who would put restrictions in their way, and make them respect your Imperial authority?’ Brittannia geeft
geen antwoord, maar kijkt de andere kant op en bevestigt daarmee haar eigen falen in de ‘test of
empire’.116
Hoewel de roep om onafhankelijkheid nog ver weg was, zorgden deze sentimenten na de Boerenoorlog
voor een verzwakking van de meer gematigde, Brits loyalistische takken van het INC en voor versterking
van de invloed van de meer nationalistische, anti-Britse groepen die inzagen dat Engeland zich altijd aan
de ‘blanke’ kant van de ‘Colour Line’ zou scharen.117
Na de totstandkoming van de Unie brak er voor de Afrikaanse en Gekleurde bevolking een nieuwe
periode aan; een periode waarin hun rechten steeds verder werden ingeperkt, maar ook een periode
waarin zeer actieve politieke mobilisatie plaatsvond. Zoals hierboven besproken gingen lokale en
regionale Afrikaanse organisaties steeds meer met elkaar samenwerken. Omdat hen in de Unie het recht
op directe politieke vertegenwoordiging was ontzegd, erkenden zij het belang van een sterke, natiebrede
organisatie om op te komen voor gemeenschappelijke belangen en om politieke druk uit te oefenen op de
regering en de blanke publieke opinie.118 In 1912 kwamen honderden vertegenwoordigers van de
110
Huttenback, ‘Indians in South Africa’, 290-291.
Lake en Reynolds, Drawing the global colour line, 228, 235.
112
Gandhi, Collected Works IX p. 515-516, geciteerd in: ibidem, 229.
113
Onder de lagere klassen waren meer anti-Engelse of pro-Boer sentimenten te ontwaren. David Omissi,
‘India: some perceptions of race and empire’, in: David Omissi and Andrew S. Thompson (eds.), The Impact of
the South African War (Palgrave, 2002).
114
Pyrah, Imperial Policy, 104.
115
Omissi, ‘India’, 227.
116
Review of Reviews, niet gedateerd. Geciteerd in Chandramohan, ‘Hamlet’, 161.
117
Omissi, ‘India’, 227. Chandramohan, ‘Hamlet’, 165.
118
Karis en Carter, From Protest to Challenge, 61.
111
25
verschillende organisaties, lokale leiders en stamhoofden uit de protectoraten bij elkaar tijdens een
nationale conferentie in Bloemfontein. Hier werd onder leiding van Pixley Ka Isaka Seme, John L. Dube en
Solomon Plaatje het South African National Native Congress (SANNC) opgericht, dat in 1923 haar naam
zou veranderen naar African National Congress (ANC). Het SANNC was, als eerste nationale organisatie,
het antwoord van de Afrikaanse politieke elite op de Unie. Voor de Gekleurde elite bleef de APO de
belangrijkste vertegenwoordiger.
Hoewel het SANNC een nieuw begin vormde in de politieke organisatie en in het politiek bewustzijn van
de Afrikaanse elite, gebruikte zij dezelfde constitutionele methoden om haar belangen te behartigen als
voorheen. Er werden resoluties aangenomen en petities en deputaties naar de Zuid-Afrikaanse regering
gestuurd. Ook bleven zij op dezelfde wijze als voorheen druk uitoefenen op de Britse regering. De Britse
connectie bleef sterk en het Britse Rijk en de ‘imperial philosophy’ bleven de belangrijkste
referentiepunten.119 In de jaren na de Unie werden er door het SANNC twee delegaties naar Londen
gestuurd, onder andere uit protest tegen de Native Land Act van 1913.120 In de petitie die deze delegatie
aan de Britse regering presenteerde werd gesteld ‘The natives of South Africa are loyal subjects of His
Majesty the King (…) His Majesty is looked upon as the natural protector, and it is their faith in His
Majesty’s sense of justice that has impelled them to send us here (…) The natives are as fully British
subjects as are all the other members of the various races constituting the Union of South Africa, and
claim for themselves equal consideration and treatment’.121 In dergelijke petities en resoluties werd
hevige kritiek geuit op de regering van de Unie; het Britse Rijk, de ‘imperial philosophy’ en de Britse
monarch als beschermer werden nog steeds aangehaald als ideaal. Het standaardantwoord van de Britse
regering was echter dat zij niet kon en wilde ingrijpen in de interne, democratisch tot stand gekomen
besluitvorming van een zelfbesturende dominion.122
Dergelijke uitingen van loyaliteit moeten dan ook geplaatst worden in de context van een groeiende
ambivalentie ten opzichte van het Britse Rijk, zeker na de Eerste Wereldoorlog, toen getoonde loyaliteit
wederom niet beloond werd. Uiteraard kan niet gesproken worden van één uniforme houding ten
opzichte van het Britse Rijk, zowel radicale afwijzing als doorgaand vertrouwen en idealisering vond
plaats. Toch kan er een relatief breed gedragen trend van groeiende ambivalentie en ambiguïteit worden
ontwaard, vooral ook binnen de houding van een en hetzelfde individu.
Zoals in het vorige hoofdstuk besproken, kwam de loyaliteit aan het Britse Rijk zowel voort uit
strategische overwegingen (er was geen alternatieve houvast beschikbaar) als uit een oprecht gevoel Brits
onderdaan te zijn, met bijbehorende rechten. Ondanks teleurstellingen leefden dit vertrouwen en dit
gevoel onder de Afrikaanse en Gekleurde elites in Zuid-Afrika dus veel langer voort dan onder Gandhi en
onder de Indiase elites in Zuid-Afrika en India. Waar Gandhi al vroeg bewust zijn Indiase identiteit begon
uit te dragen, bijvoorbeeld door een traditionele ‘dhoti’ te gaan dragen, bleven de leiders van het ANC
langer aanspraak maken op hun Britse identiteit.123 De conservatieve krant Umteteli kon geen sympathie
opbrengen voor sommige groeperingen in India, ‘who cry out for a total withdrawal of Imperial interest
and control (…) We should shout in protest if our British connection were endangered’.124
Rond de jaren twintig kwamen er echter nieuwe bewegingen en ideologieën op, zoals de communistische
partij, de Industrial and Commercial Workers’ Union, de onafhankelijke kerken en het Afro-Amerikaanse
119
Saunders, ‘African Attitudes’, 140.
Deze wet zorgde voor de verdeling van het land in twee zeer ongelijke stukken. De Afrikaanse bevolking
mocht alleen land bezitten in aangewezen reservaten, die maar zeven procent van het totale grondgebied van
de Unie besloegen. Buiten deze reservaten was het Afrikanen verboden land te bezitten of te pachten.
Aangezien bijna een miljoen Afrikanen pachters of deelbezitters van ‘blanke’ grond waren, waren de gevolgen
desastreus. Hun enige opties waren vertrekken naar reeds overbevolkte reservaten of stedelijke
sloppenwijken, of zich beschikbaar stellen voor contractarbeid. De Native Land Act was de grondlegger van de
territoriale segregatie en bedoeld om de blanke dominantie over de landbouwgrond veilig te stellen en om een
groot, landloos arbeidersproletariaat te creëren, voor de blanke landbouw en voor de mijnen.
121
Petitie aan Koning George V, van het South African Native National Congress, 20 juli 1914. Document 35 in:
Karis en Carter, From Protest to Challenge, 129.
122
Huttenback, ‘Indians in South Africa’, 291.
123
Limb, ‘Early ANC leaders and the British World, 5.
124
Umteteli, 15 januari 1921, geciteerd in: Saunders, ‘African Attitudes’, 146.
120
26
Garveyisme, die veel sterker anti-imperiaal waren.125 Hoewel het door klassenverschillen nog lang duurde
voordat er contacten ontstonden tussen deze bewegingen en de Afrikaanse en Gekleurde elites (en
tussen de Gekleurde en Afrikaanse elites onderling), droegen deze invloeden wel bij aan de ontwikkeling
van nieuwe aangrijppunten en aan de ontwikkeling van een ambivalente houding ten opzichte van het
Britse Rijk.
In 1920 schreef D.D.T. Jabavu, de zoon van John Tengo Jabavu, over het Britse Rijk: ‘the cow is dry’, een
besef dat steeds meer begon door te dringen, naarmate het overduidelijk werd dat Engeland haar nietblanke onderdanen in Zuid-Afrika aan hun lot had overgelaten: ‘By then, ‘loyalty’ was beginning to look
very much like a one-way street.’126 L. Kuper noemt onder andere Meshach Pelem als een voorbeeld van
een radicalere houding ten opzichte van het Britse Rijk. Pelem, leider van de Bantu Unie in de oostelijke
Kaapkolonie, veroordeelde Engeland scherp voor haar verraad, net als andere Afrikaanse leiders vanaf de
jaren twintig. ‘In the context of these reactions, these the view that Africans relied on petition,
deputation, and humble submission in innocent trust of their white rulers is untenable’, concludeert
Kuper.127 Echter, in dezelfde toespraak van Pelem waar Kuper zijn argumenten op baseert komt wel
degelijk ook een doorgaand vertrouwen in de uiteindelijke realisering van het ware Britse ideaal naar
voren; de ‘imperial philosophy’ had nog niet afgedaan.128 Ook Dr. Abdurahman, de belangrijkste
vertegenwoordiger van de Gekleurde elite, had al eerder hevige kritiek geuit op het Britse Rijk, hoewel
ook hij in een toespraak in 1913 nog aanspraak maakte op de ‘imperial philosophy’: ‘Justice and equity
are our demands – are inherent rights of every man, especially a free-born British subject, even in South
Africa.’129 De uit Mafikeng (in het noorden van de Kaapkolonie) afkomstige leraar Silas Molema erkende in
zijn belangrijke boek The Bantu Past and Present (1920) dat de situatie van de zwarten in Zuid-Afrika
alleen maar slechter was geworden: ‘the future is dark and dreary’. Toch maakt hij nog steeds aanspraak
op de verantwoordelijkheden van het Britse Rijk: If the rulers, under the name of British, divorce the
British love of Justice and Humanity, it is impossible the ruled can retain their happy feelings of
confidence and respect. (…) They (the British) have a charge to keep, and it rests between them and their
God how they keep it.’130 Eenzelfde soort ambivalente houding ten opzichte van het Britse Rijk komt naar
voren bij andere vroege ANC leiders, zoals Solomon Plaatje. In Native Life in South Africa (1916),
geschreven in oppositie tegen de Native Land Act, komen zowel Plaatjes respect voor de ‘imperial
philosophy’ als zijn kritiek op het imperiaal beleid in Zuid-Afrika sterk naar voren. Hij vraagt om Brits
ingrijpen ‘on behalf of five million loyal British subjects’ en waarschuwt voor de afbrokkeling van de
imperiale connectie, onder ‘Her late Majesty Victoria of blessed memory’ het enige bolwerk tegen
koloniale misstanden.131 ‘They [the blacks] would prefer Imperial lines all the time, for Imperial lines are
benevolent, while South African lines are cruel; consisting largely of repression and slavery’.132
Tegelijkertijd doorziet Plaatje de hypocrisie van het imperiaal beleid en hij veroordeelt Engeland voor het
niet nemen van haar verantwoordelijkheden in de periode 1902-1910: ‘we would put it to all concerned
for the honour and perpetuity of British dominion in South Africa, can the Empire afford to temper with
and alienate [our] affections? In 1921 hield Plaatje een toespraak voor het Pan-Afrikaanse Congres in
Parijs: ‘when we see how men of other race and colour, who hate the British flag, are accorded British
protection and allowed to revel in plenty at the expense of the loyal black millions, we sometimes wonder
whether our loyalty has not been the means of our undoing.’133 Er werd dan ook gezocht naar nieuwe
125
Garveyisme was een nationalistische stroming die was overgewaaid uit de Verenigde Staten en stond ook
wel bekend als de ‘Africa for the Africans’ beweging. Zie Marks en Trapido, The politics of race, class &
nationalism, 209.
126
Thompson, ‘The Languages of Loyalism’, 639.
127
Kuper, ‘African nationalism’, 441.
128
‘To the Native Conference at Queenstown’, toespraak van Meshach Pelem, president van de Bantu Unie, 26
februari 1919. Document 29 in: Karis en Carter, From Protest to Challenge, 101-104.
129
Toespraak van Dr. Abdullah Abdurahman op de tiende jaarlijkse conferentie van de APO, Kimberley, 29
september 1913. Geciteerd in: Sol. T. Plaatje, Native Life in South Africa (Londen, 1916), 153.
130
S. M. Molema, The Bantu Past and Present. An ethnographical and historical study of the native races of
South Africa (Edinburgh, 1920), 292, 363.
131
Plaatje, Native Life, 25.
132
Idem, 306.
133
Killingray, ‘A Good West Indian’, 373.
27
strategieën. In 1913 vond in Bloemfontein, in navolging van de Indiërs, de eerste Afrikaanse campagne
van passief verzet plaats tegen de verheviging van de passenwetten in die gemeente. Ook werd er in de
jaren twintig veelvuldig gestaakt.134
Vanaf de jaren twintig trokken sommige Afrikaanse leiders niet alleen de strategie van Brits loyalisme in
twijfel, er werd ook gezocht naar nieuwe identiteiten in een samenleving waarin niet-blanken de
identiteit van het Zuid-Afrikaanse burgerschap werd ontzegd. Peter Limb spreekt van de ontwikkeling van
‘competing loyalties’ en zelfs van een ware identiteitscrisis.135 Ambivalentie en ambiguïteit wortelden zich
ook in het zelfbeeld van een elite die zich had gevormd rondom het zijn van Brits ‘imperial subject’. John
L. Dube, de uit Natal afkomstige eerste president van het ANC, zag zichzelf als ‘citizen of the glorious
British Empire’, maar begon zich vanaf de jaren twintig meer bezig te houden met de ontwikkeling van het
Zulu-nationalisme, dat onder Afrikanen in Natal al vanaf net na de Boerenoorlog een houvast had
geboden in oppositie tegen de koloniale autoriteiten. ‘If in truth the King will not listen to our voice, it
would be well for all the Native Chiefs in South Africa to unite’.136
In steeds sterkere mate werden het Britse Rijk en het imperialisme veroordeeld. Waar in de jaren voor en
na de oorlog en zelfs nog na de Unie ‘pro-imperialisme’ en vorm van antikolonialisme was geweest,
veranderde dit vanaf de jaren twintig en dertig. ‘As loyalties broadened and expressions of complex
identities were better articulated, the previous simplistic loyalty to Empire began to break down’.137 Waar
volgens Saunders pro-imperialisme eerst een vorm van antikolonialisme was geweest, draaide dit zich nu
om: antikolonialisme werd geleidelijk aan ook anti-imperialisme. Dit kwam mede tot uiting in het in die
tijd opkomende Panafrikanisme.138 Ook werd er vanaf eind jaren dertig meer steun gezocht bij de andere
niet-blanke groepen in oppositie tegen de invoering van steeds rigoureuzere segregatiewetten. Dr.
Abdurahman was de verrassende initiatiefnemer van de Niet-Europese Conferenties, waar
vertegenwoordigers van de APO, het ANC en het South African Indian Congress (in 1920 gevormd door de
nieuwe generatie van de Indiase elite) aanwezig waren. Hoewel van werkelijk gecoördineerde
samenwerking nog lang geen sprake zou zijn, vooral niet vanuit de Indiërs die tot na de jaren veertig een
‘Indian Rights First’ strijd zouden voeren, maar ook niet tussen de ANC en de APO, geeft de term ‘NonEuropean’ wel aan dat de imperiale connectie had afgedaan. Dit werd versterkt door de groeiende invloed
van eerder genoemde nieuwe ideologieën en bewegingen.139 Engeland was gezakt voor de ‘test of
empire’ en dat betekende dat het ‘empire’ ook steeds meer haar betekenis verloor.
134
Kuper, ‘African Nationalism’, 445-447.
John L. Dube, geciteerd in: Limb, ‘Early ANC leaders and the British World’, 10.
136
Ibidem, 8.
137
Idem, 10.
138
Karis en Carter, From Protest to Challenge, 68.
139
Kuper, ‘African Nationalism’, 450.
135
28
Conclusie
Tussen 1902 en 1910 werden de fundamenten gelegd voor het moderne Zuid-Afrika. De unificatie
betekende de afsluiting van een periode waarin Engeland haar Zuid-Afrikaanse dominion tot een nieuwe,
gemoderniseerde samenleving had ontwikkeld. Een samenleving waarin de kapitalistische mijnbelangen,
de belangen van de blanke kolonisten en de strategische belangen van het Rijk goed konden gedijen.
Hiertoe had zij zich na een moeizame oorlog toch moeten verzoenen met de Boeren, wat tot uiting kwam
in de relatief snelle consolidatie van de blanke hegemonie onder leiding van voormalige Boerengeneraals.
Deze verzoening was echter grotendeels ten koste gegaan van de rechten van de niet-blanke bevolking
van Zuid-Afrika. De periode 1902-1910 was namelijk ook de periode waarin de fundamenten werden
gelegd voor wat later Apartheid zou worden genoemd.
In dit paper heb ik onderzocht in hoeverre de Boerenoorlog en haar nasleep zorgden voor een veranderde
houding van de Afrikaanse, Gekleurde en Indiase elites ten opzichte van het Britse Rijk en hoe deze
verandering valt te verklaren. Geconcludeerd kan worden dat de Boerenoorlog en haar nasleep zowel het
hoogtepunt als het begin van het einde van het Brits loyalisme onder deze niet-blanke groepen vormden.
Deze op het eerste oog paradoxale conclusie is te verklaren door deze periode te zien als een ‘test of
empire’.
Het Britse Rijk werd door de niet-blanke elites keer op keer getest of zij haar verantwoordelijkheden ten
opzichte van haar loyale imperiale onderdanen en ten opzichte van haar eigen ‘imperial philosophy’ na
zou leven. Voor de niet-blanke elites van het Britse Rijk waren de ‘imperial philosophy’ en de
bijbehorende non-raciale gelijkheidsprincipes de essentie geweest van de imperiale connectie en van hun
zelfidentificatie als Brits imperiaal onderdaan. Hier was hun loyalisme aan het Britse Rijk op gebaseerd.
Dat gold zowel voor de door zendelingen onderwezen en verwesterde elites binnen de Afrikaanse en
Gekleurde bevolking als voor de Indiase immigrantenelite onder leiding van Gandhi. Hoewel de ‘imperial
philosophy’ altijd meer een ideaal was geweest dan een werkelijk toegepast beleid - en hoewel zij, zoals
gezien in het eerste hoofdstuk, al in de twee decennia voor de oorlog onder druk was komen te staanwas dit ideaal wel degelijk de belangrijkste bouwsteen in het zich vormende politiek bewustzijn en de
politieke mobilisatie van de niet-blanke elites. De aanloop naar de Boerenoorlog vormde het absolute
hoogtepunt in dit Brits loyalisme en in de zelfidentificatie van de niet-blanke elites als Brits imperiale
onderdanen. Dit kwam zowel voort uit een oprecht gevoel, een patriottisch loyalisme aan de Britse
monarch, maar vooral uit de hoop dat hun rechten en die van de niet-blanken in de Boerenrepublieken
zouden verbeteren als die staten eenmaal onder Brits imperiaal bestuur waren geplaatst. Het moment
was gekomen waarop Engeland haar integriteit ten opzichte van haar niet-blanke onderdanen en ten
opzichte van haar eigen principes en gedane beloftes kon bewijzen. Het feit dat deze periode onder deze
specifieke groepen een hoogtepunt vormde in het Brits loyalisme, vindt zijn verklaring dus in het feit dat
zij een ‘test of empire’ vormde.
Zoals duidelijk moge zijn, faalde Engeland voor de test. Dit werd voor het eerst pijnlijk duidelijk in Clausule
Acht van de Vrede van Vereeniging. Hoewel de teleurstelling en desillusie hierover groot waren,
betekende het falen van Engeland voor deze ‘test of empire’ echter niet meteen het einde van het Brits
loyalisme; niet als gevoel en niet als strategie. ‘The empire had certainly clothed itself in the beguiling
rhetoric of rights and justice for all civilised men, but that rhetoric was sham’, aldus Bill Nasson. Echter,
hoe bedrieglijk deze retoriek uiteindelijk ook was, in de strategieën van de niet-blanke elites bleef zij
lange tijd centraal staan. Het ‘begin van het einde’ van het Brits loyalisme was dus zeker in de eerste jaren
na de oorlog nog niet erg resoluut.
Hiervoor heb ik verschillende verklaringen gegeven. Ten eerste bestond er in die periode nog geen andere
houvast; de imperiale identiteit was hun enige kans op verbetering in een door blanken gedomineerde
samenleving die hen het Zuid-Afrikaanse burgerschap in toenemende mate ontzegde. Aanspraak maken
op een hogere autoriteit was ook de beste manier om kritiek te geven op de ‘lagere’, koloniale
autoriteiten - pro-imperialisme als antikolonialisme. Hierbij kregen zij ook hulp van zogenaamde ‘friends
of the natives’. Bovendien kende het oprechte vertrouwen in het Britse rijk als beschermer een lang
verleden en kon zij niet zomaar aan het wankelen worden gebracht. Zoals Hillary Sapire het verwoordt:
‘tempting as it may be from a twenty-first century vantage point to see such individuals as deluded,
feelings of loyalty ran deep and encompassed affective ties and values that could not easily be discarded
29
even when the ‘strategic aspects’ appeared to be obsolete’.140 De niet-blanke elites, die zich steeds
formeler en breder begonnen te organiseren in oppositie tegen de inperking van hun rechten, bleven
aanspraken maken op hun identiteit en rechten van Brits imperiaal onderdaan. Het blijven testen van het
Britse Rijk vormde, zoals ik heb aangetoond, het spilpunt van hun politieke mobilisatie. Waar in de
aanloop naar de oorlog de strijd en polarisatie tussen de twee blanke partijen de katalysator was geweest
van geïntensiveerd politiek bewustzijn, was het in de aanloop naar de Unie juist blanke verzoening die
mobilisatie stimuleerde.
Consolidatie van de blanke hegemonie zorgde dan ook voor meer eenheid en inter-koloniale
samenwerking onder de verschillende Afrikaanse, Gekleurde en Indiase politieke organisaties. Van
samenwerking tussen deze drie groepen onderling was echter weinig sprake. Het meest ironische aspect
van de politieke mobilisatie van de drie elites was dat zij alle drie aanspraak maakten op de non-raciale
idealen van de ‘imperial philosophy’ en hun claims baseerden op imperiale beloftes en principes die kort
samen te vatten zijn in ‘equal rights for all civilized subjects’, maar dat zij elkaar niet als gelijkwaardig
beschouwden. De denkbeelden en aanspraken van de niet-blanke elites, waren stevig geworteld in het
Europese denken in ‘schalen’ van beschaving en in rassensuperioriteit en -inferioriteit. Zowel de
Gekleurde als de Indiase elite zag en positioneerde zichzelf als apart van de Afrikanen, de ‘Kaffirs’, die op
de laagste schaal van beschaving stonden. De politieke mobilisatie van de Gekleurde identiteit als aparte
identiteit was een direct antwoord op de verslechterende positie van de ‘zwarten’ in de jaren na de
oorlog, aangezien Kleurlingen soms werden uitgezonderd van bepaalde discriminerende wetgeving.
De Indiase elite had bovendien de connectie met India tot haar beschikking, de belangrijkste kolonie van
het Britse Rijk. Dat maakte haar aanspraken op de ‘imperial philosophy’ en dus de ‘test of empire’ van een
iets andere aard dan die van de Afrikaanse en Gekleurde elites. Deze laatste groepen zagen het Britse Rijk
vooral als paternalistische beschermer en brenger van beschaving. De Indiërs baseerden zich op de
proclamatie van Koningin Victoria, die in 1858 had verklaard dat geciviliseerde Indiërs volledig
gelijkwaardige imperiale onderdanen waren. Dit was het belangrijkste verschil tussen de aanspraken van
de Afrikaanse en Gekleurde elites en die van de Indiase elites en dit verschil zorgde er ook voor dat
Gandhi en de Indiase elites in Zuid-Afrika en in India zelf al sneller en resoluter een ambivalente houding
begonnen te ontwikkelen ten opzichte van het Britse Rijk als uitdrager van de ‘imperial philosophy’. De
nieuwe, in Zuid-Afrika geboren Indiase elite die vanaf begin 1900 opkwam voelde minder connectie met
het Britse Rijk en zocht ook meer samenwerking met de lagere klassen. Hierdoor ontwikkelde zich een
gevoel van ‘Indianness’, dat belangrijker werd dan de imperiale identiteit.
De mate waarin Brits loyalisme voortduurde verschilde voor de Afrikaanse en Gekleurde elites en voor de
Indiase elites en dit valt dus te verklaren door de verschillende aard van hun aanspraken. Het ontbreken
van gelijkwaardigheid was veel sneller en rigoureuzer duidelijk dan het ontbreken van bescherming, iets
wat vooral in India zelf voor grote controverse zorgde en Gandhi ertoe bracht een nieuwe strategie te
ontwikkelen, de Satyagraha, die meer gericht was op verzet dan op loyalisme. Het vertrouwen dat de
Afrikaanse en Gekleurde elites in het Britse Rijk als beschermer hadden, en de vraag om deze
bescherming, sluimerden langer voort en Brits loyalisme bleef een belangrijke strategie, zoals blijkt uit de
petities en brieven die verschillende organisaties zelfs tot na 1910 aan de Britse regering of monarch
bleven sturen.
De Britse regering bleef echter falen voor de test. Het goedkeuren van koloniale wetgeving die in vorm
niet discriminerend was, maar in de praktijk wel degelijk de rechten van het grootste deel van de nietblanke bevolking inperkte; het verlenen van zelfbestuur aan de Transvaal en Oranje Vrijstaat op
bestaande, discriminerende termen en als kers op de taart der blanke verzoening de ratificatie van de
Unie, compleet met voluit op ras discriminerende provisies: keer op keer faalde Engeland voor de ‘test of
empire’. Keer op keer werden petities en deputaties afgewezen en keerden deputaties met lege handen
terug naar huis. Dit zorgde, zoals besproken in het laatste hoofdstuk, uiteindelijk ook onder de Afrikaanse
en Gekleurde elites voor de ontwikkeling een zeer ambivalente houding ten opzichte van het Britse Rijk,
met name vanaf de jaren twintig. De ‘hogere autoriteit’ waar zij in hun oppositie tegen de koloniale
autoriteiten aanspraak op hadden gemaakt, had zich teruggetrokken en zich verzoend met deze koloniale
autoriteiten. Rond de jaren twintig, naarmate het besef door begon te dringen dat de imperiale connectie
140
Hilary Sapire, ‘Ambiguities of Loyalism: the Prince of Wales in India and Africa, 1921-2 and 25’, in History
Workshop Journal, 73 (2011), 58.
30
betekenisloos was geworden, raakten nieuwe, anti-imperiale bewegingen in zwang en werd er steeds
meer gezocht naar nieuwe identiteiten, nu ook de identiteit van het zijn van Brits imperiaal onderdaan
geen betekenis meer had.
Dat was voor de niet-blanke elites dan ook het belangrijkste gevolg van het Britse falen voor de ‘test of
empire’. In de woorden van P.K. Datta: ‘The Anglo-Boer War allows us access to a point where the
‘imperial subject’ begins to disintegrate’.141 De betekenisloosheid van het zijn van een gelijkwaardig
imperiaal onderdaan was aangetoond nu Engeland haar ‘imperial philosophy’, de essentie van de
imperiale connectie, openlijk had verraden. Hoewel deze in de praktijk altijd meer een ideaal dan een
werkelijk toegepast beleid was geweest, was het geloof er in wat belangrijk was. Nu de Britse regering de
Unie met haar discriminerende provisies had goedgekeurd en ook niet ingreep in de latere invoering van
racistische segregatiewetten, had de ‘imperial philosophy’ ook op papier geen betekenis meer.
Deze ontwikkeling kan geplaatst worden in de bredere complexiteit van het Europees kolonialisme begin
twintigste eeuw, een complexiteit die Paul Nugent de ‘colonial contradiction’ noemt; de blootlegging van
de inherente tegenstrijdigheid van de ‘imperial philosophy’, of ‘white men’s burden’.142 De Europese
koloniale machten hadden, in meer of mindere mate, gezorgd voor de vorming van verwesterde,
onderwezen en dus politiek bewuste elites in hun Aziatische en Afrikaanse koloniën, zowel uit
bureaucratische overwegingen als om het kolonialisme an sich te rechtvaardigen - de blanke macht als
verspreider van beschaving. De uitkomst van dit beschavingsideaal werd echter open gelaten: ‘if the
colonised acculturated too fully, this paradoxically posed a threat to the coloniser because it removed the
justification for the exercise of power. The coloniser could either seek to apply the brakes, thereby
appearing thoroughly hypocritical, or embrace a dynamic whereby colonialism eventually rendered itself
superfluous.’143 Het waren in de meeste koloniën dan ook juist deze elites die, teleurgesteld in hun
gecreëerde verwachtingen, de grondleggers werden van de antikoloniale nationalistische bewegingen.
Hoewel dit in Zuid-Afrika iets anders lag dan in andere koloniën, aangezien zij bestuurd werd door blanke
kolonisten zelf, is een soortgelijke ontwikkeling wel degelijk terug te zien, zeker ook bij Gandhi. Er werden
verwachtingen gecreëerd die per definitie niet konden worden waargemaakt. Toen door het Britse falen
voor de ‘test of empire’ deze inherente tegenstrijdigheid van het beleid ten opzichte van niet-blanke
onderdanen was blootgelegd, ontwikkelde zich geleidelijk aan een afkeer van het Rijk. De grond was
weggeslagen onder de toch al complexe morele basis van het Britse Rijk, iets waar Lord Curzon al in 1904
voor had gewaarschuwd.144
Toch was het gevoel Brits imperiaal onderdaan te zijn hardnekkig. Tot in de jaren veertig konden onder de
Afrikaanse en Indiase bevolking, hoe controversieel of secundair ook, uitingen van loyalistische
sentimenten ontwaard worden, vooral tijdens koninklijke bezoeken.145 ‘The Great White Queen’ bleef een
sterk symbool. Zelfs anti-Apartheidsicoon Nelson Mandela is bekend om zijn bewondering voor de Britse
monarchie en constitutie.146 In de woorden van Hillary Sapire: ‘neither nationalism nor loyalism moved in
predictable or teleological fashion’.147
De gedeelde ervaringen van de Afrikaanse, Gekleurde en Indiase elites leidden zoals gezegd niet tot
gezamenlijke actie. Van samenwerking tussen de ‘gelijkwaardige imperiale onderdanen’ was zeker tot aan
de jaren zestig geen sprake. Toch vonden de Afrikaanse en Gekleurde elites en de Indiërs inspiratie bij
elkaar in de gedeelde ervaringen. Nelson Mandela werd in zijn strijd tegen de Apartheid beïnvloed door
de Satyagraha van Gandhi en diens vasthouden aan geweldloosheid als strategie en in de jaren vijftig
zorgde het nu onafhankelijke India ervoor dat Apartheid op de agenda van de Britse Gemenebest en van
de Verenigde Naties werd gezet.148 Het falen van de ‘test of empire’ had dus niet geleid tot de teloorgang
van de strijd om gelijke rechten, ongeacht kleur of ras. Integendeel, zij zou alleen maar sterker worden.
141
Datta, ‘The Interlocking Worlds’, 59.
Paul Nugent, Africa since Independence (Hampshire, 2004), 11.
143
Ibidem.
144
Zie het derde citaat op de eerste pagina, herhaald op pagina 26.
145
Sapire, ‘Ambiguities of Loyalism’.
146
Limb, ‘Early ANC leaders and the British World’, 11-12. Sapire, ‘Ambiguities of Loyalism’, 60.
147
Ibidem, 59.
148
Chandramohan, ‘Hamlet’, 165.
142
31
Literatuurlijst
Boeken
Bhana, Surendra, Gandhi’s Legacy. The Natal Indian Congress 1894-1994 (Pietermaritzburg, 1997).
Evans, J., P. Grimshaw, D. Philips, S. Swain, Equal Subjects, unequal rights. Indigenous peoples in British
settler colonies, 1830-1910 (Manchester, 2003).
Huttenback, Robert A., Gandhi in South Africa. British Imperialism and the Indian Question, 1860-1914
(New York, 1971).
Karis, Thomas and Gwendolen M. Carter (ed.), From Protest to Challenge. A Documentary History of
African Politics in South Africa 1882-1964. Volume I Protest and Hope 1882-1934 (Stanford, 1972).
Lake, Marilyn en Henry Reynolds, Drawing the global colour line. White man’s countries and the
International Challenge of Racial Equality (Cambridge, 2008).
Nasson, Bill, Abraham Esau’s War. A Black South African War in the Cape, 1899-1902 (Cambridge, 1991).
Nasson, Bill, The Boer War. The Struggle for South Africa (Kaapstad, 2010).
Odendaal, André, Vukani Bantu! The Beginnings of Black Protest Politics in South Africa to 1912 (Kaapstad
en Johannesburg, 1984).
Omissi, D. and Andrew S. Thompson (eds.), The Impact of the South African War (Palgrave, 2002).
Plaatje, Sol.T., Native Life in South Africa (Londen, 1916).
Pyrah, G.B., Imperial Policy and South Africa 1902-1920 (Oxford, 1955).
Marks, S. and Stanley Trapido (eds.) The Politics of Race, Class & Nationalism in Twentieth Century South
Africa (Harlow, 1987).
Molema, Silas M. The Bantu Past and Present. An ethnographical and historical study of the native races of
South Africa (Edinburgh, 1920).
Warwick, Peter, Black People and the South-African War, 1899-1902 (Cambridge, 1983).
Artikelen
Chandromohan, Balasubramanyam, ‘‘Hamlet with the Prince of Denmark left out?: the South African War,
Empire and India’, in: Donal Lowry (ed.), The South African War Reappraised (Manchester, 2002) p. 150168.
Datta, Pradip Kummar, ‘The Interlocking Worlds of the Anglo-Boer War in South Africa / India, in South
African Historical Journal, 57,1 (2007), p. 35-59.
Dubow, Saul, ‘How British was the British World? The Case of South Africa’ in Journal of Imperial and
Commonwealth History, 37, 1 (Maart, 2009), p. 1-27.
Huttenback, R.A. ‘Indians in South Africa, 1860-1914: The British Imperial Philosophy on Trial’, in The
English Historical Review, 81, 319 (April, 1966), p.273-291.
32
Killingray, David, ‘A Good West Indian, a Good African, in Short, a Good Britisher: Black and British in a
Colour Conscious Empire, 1760-1950’, in The Journal of Imperial and Commonwealth History, 36, 3
(September, 2008), p. 363-381.
Kuper, L., ‘African Nationalism, 1910-1964’, in: M. Wilson and L. Thompson (eds.), The Oxford History of
South Africa (Oxford, 1971).
Limb, Peter, ‘Early ANC Leaders and the British World’, in: Peter Limb (ed.), Orb and Sceptre. Studies on
British Imperialism and its Legacies (Clayton, 2008).
Vahed, Goolam, ‘‘African Gandhi’: The South African war and the limits of imperial identity’, in Historia,
45, 1 (Mei 2000), p. 201-219.
Sapire, Hilary, ‘Ambiguities of Loyalism: the Prince of Wales in India and Africa, 1921-2 and 25’, in History
Workshop Journal, 73 (2011).
Saunders, Christopher, ‘African Attitudes to Britain and the Empire before and after the South African
War’, in: Donal Lowry (ed.), The South African War Reappraised (Manchester, 2002) p. 140-149.
Thompson, A., ‘The Languages of Loyalism in Southern Africa ca. 1870-1939’, in English Historical Review,
477 (Juni, 2003), p. 617-650.
Walshe, A.P., ‘The Origins of African Political Consciousness in South Africa’, in The Journal of Modern
Africa Studies, 7, 4 (1969), p. 583-610.
Afbeeldingen op de titelpagina
Boven: De oprichters van het SANNC.
Links onder: Mohandas Karamchand Gandhi.
Rechts onder: Dr. Abdullah Abdurahman.
33
Download