UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Academiejaar 2010-2011 Hongerwinter, Jodenvervolging en collaboratie in de spiegel van Nederlandse leerboeken Een onderzoek naar emotionaliteit en subjectiviteit in het Nederlandse geschiedenisonderwijs Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad Master in de geschiedenis Maarten Dejonckheere Academiejaar 2010-2011 Geschiedenis Promotor: professor dr. De Wever 2 Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie Ondergetekende, Maarten Dejonckheere afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2010-2011 en auteur van de scriptie met als titel: “Hongerwinter, Jodenvervolging en collaboratie in de spiegel van Nederlandse leerboeken”. Een onderzoek naar emotionaliteit en subjectiviteit in het Nederlandse geschiedenisonderwijs. verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: 0 - de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; 0 - de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); 0 - de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); 0 - de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar). Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, 30/05/2011 ………………………………………( handtekening) 3 Voorwoord Ik wil graag een aantal personen van harte bedanken, omdat zij me met raad en daad hebben bijgestaan bij het maken van deze scriptie. Zonder hun steun, goede raad en informatie was deze scriptie niet in deze vorm tot stand kunnen komen: - - - In de eerste plaats wil ik mijn promotor, prof. dr. Bruno De Wever bedanken, voor de boeiende en veelzijdige lessen rond de Tweede Wereldoorlog, waardoor ik me heb vastgebeten in dit onderwerp. Daarnaast waren de vele ontmoetingen en gesprekken van een grote meerwaarde voor dit onderzoek. verschillende Nederlandse personen die met het onderwerp vertrouwd waren, waaronder de heren Kees Ribbens en Jan Jüngen in het bijzonder, hebben mij in de zoektocht naar concretisering van de literatuur en de leerboeken door het doolhof van mogelijkheden geleid; ook hen ben ik erkentelijk voor hun concrete hulp. mijn moeder was tot diep in de nacht bereid mijn scriptie na te lezen en de taalkronkels eruit te halen. Ten slotte zeg ik iedereen van harte dank om de verleende diensten in het kader van deze scriptie: vrienden voor het ontlenen van literatuur, het secretariaat van de Erasmus Universiteit Amsterdam, en zoveel meer personen die ik hier niet allemaal kan vermelden, maar bij deze niet ben vergeten. 4 Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 4 Inhoudstafel ............................................................................................................................................ 5 1. Inleiding........................................................................................................................................... 8 2. Handboekanalyse ......................................................................................................................... 11 2.1. Analyse van De Baets ............................................................................................................ 11 2.2. Analyseraster ......................................................................................................................... 12 2.2.1. Lectuur van het woord .................................................................................................. 13 2.2.2. Analyse van beelden...................................................................................................... 14 2.2.3. Bewijsvoering en kwaliteitscontrole ............................................................................. 15 2.3. Pragmatische linguïstiek van Blommaert en Verschueren.................................................... 15 3. Geschiedenis van het Nederlandse schoolsysteem..................................................................... 17 3.1. 12e eeuw tot 17e eeuw .......................................................................................................... 17 3.2. 17e eeuw tot 1900 ................................................................................................................. 18 3.3. 1901 tot 1968 ........................................................................................................................ 21 3.4. Opbouw van de mammoetwet ............................................................................................. 23 3.5. Na 1970 ................................................................................................................................. 25 4. Onderzoek 1: NSB en collaboratie ............................................................................................... 27 4.1. Wetenschappelijk kader ........................................................................................................ 27 4.1.1. Voor de inval.................................................................................................................. 27 4.1.2. Duitse inval .................................................................................................................... 29 4.1.3. Relatie tussen NSB en Duitsland.................................................................................... 32 4.1.4. Het einde in zicht ........................................................................................................... 33 4.2. Handboekanalyse .................................................................................................................. 34 4.2.1. Verklaringen .................................................................................................................. 34 4.2.1.1. De NSB en de Vijfde Colonne ................................................................................ 34 4.2.1.2. Rol in Jodenvervolging en collaboratie.................................................................. 36 4.2.2. Beschrijvingen ............................................................................................................... 39 4.2.2.1. Politiek NSB ........................................................................................................... 39 4.2.2.2. Figuur Mussert....................................................................................................... 43 4.2.3. Terminologie.................................................................................................................. 47 4.2.3.1. Collaboratie ........................................................................................................... 47 4.2.4. Leerstofkeuze ................................................................................................................ 51 4.2.4.1. NSB voor WO II ...................................................................................................... 51 4.2.4.2. NSB tijdens WO II .................................................................................................. 52 4.2.4.3. NSB na WO II.......................................................................................................... 54 4.2.5. Beeldmateriaal .............................................................................................................. 58 4.3. Algemene conclusie............................................................................................................... 68 5 5. Onderzoek 2: Jodenvervolging ..................................................................................................... 71 5.1. Wetenschappelijk kader ........................................................................................................ 71 5.1.1. Voor de Tweede Wereldoorlog ..................................................................................... 72 5.1.2. Inval van Duitsland ........................................................................................................ 73 5.1.3. Deportatie begint met een ster ..................................................................................... 76 5.1.4. “Alle wegen leiden door Westerbork” .......................................................................... 78 5.2. Handboekanalyse .................................................................................................................. 79 5.2.1. Verklaringen .................................................................................................................. 79 5.2.1.1. De Februaristaking................................................................................................. 79 5.2.2. Beschrijvingen ............................................................................................................... 82 5.2.2.1. Benaming concentratie- en uitroeiingskampen .................................................... 82 5.2.3. Terminologie.................................................................................................................. 84 5.2.3.1. “Onze” joden ......................................................................................................... 84 5.2.4. Leerstofkeuze ................................................................................................................ 88 5.2.4.1. Het proces van de Jodenvervolging....................................................................... 88 5.2.5. Beeldmateriaal .............................................................................................................. 93 5.3. Algemene conclusie............................................................................................................. 100 6. Onderzoek 3: Hongerwinter ....................................................................................................... 103 6.1. Wetenschappelijk kader ...................................................................................................... 103 6.1.1. Voedselpolitiek 1940 – september 1944..................................................................... 103 6.1.1.1. Maatregelen vóór de bezetting ........................................................................... 103 6.1.1.2. Het menu in de Tweede Wereldoorlog voor de Hongerwinter .......................... 104 6.1.1.3. De praktijk: de verdeling van het beschikbare voedsel ....................................... 105 6.1.2. Voedselpolitiek tijdens Hongerwinter (09/1944 – 05/1945) ...................................... 107 6.1.2.1. Oorzaken van de Hongerwinter .......................................................................... 107 6.1.2.1.1. Mislukking operatie Market Garden ................................................................ 107 6.1.2.1.2. De spoorwegstaking ......................................................................................... 108 6.1.2.1.3. Strenge winter 1944-1945................................................................................ 109 6.1.2.2. Distributie en Centrale Keukens .......................................................................... 110 6.1.2.3. Het menu in de Tweede Wereldoorlog tijdens de Hongerwinter ....................... 111 6.1.2.4. Verloop van de voedselbevoorrading tijdens de Hongerwinter ......................... 112 6.2. Handboekanalyse ................................................................................................................ 114 6.2.1. Verklaringen ................................................................................................................ 114 6.2.1.1. Oorzaken Hongerwinter ...................................................................................... 114 6.2.2. Beschrijvingen ............................................................................................................. 119 6.2.2.1. Menu tijdens de Hongerwinter ........................................................................... 119 6.2.2.2. Hongertochten .................................................................................................... 121 6.2.3. Terminologie................................................................................................................ 124 6.2.3.1. Hongerwinter....................................................................................................... 124 6.2.4. Leerstofkeuze .............................................................................................................. 127 6.2.4.1. Duits embargo op binnenscheepvaart ................................................................ 127 6.2.4.2. Centrale Keukens ................................................................................................. 128 6.2.4.3. Dodencijfer .......................................................................................................... 129 6.2.5. Beeldmateriaal ............................................................................................................ 133 6.3. Algemene conclusie............................................................................................................. 139 6 7. Besluit.......................................................................................................................................... 142 7.1. Besluit .................................................................................................................................. 142 7.2. Verdere onderzoeksvragen ................................................................................................. 145 8. Bronnen ....................................................................................................................................... 146 8.1. Wetenschappelijke literatuur ........................................................................................... 146 8.2. Leerboeken .......................................................................................................................... 148 8.3. Foto’s ................................................................................................................................... 156 9. Bijlagen ........................................................................................................................................ 157 7 1. Inleiding Nederland en de Tweede Wereldoorlog: collaboratie, Jodenvervolging, de Hongerwinter. Menig Nederlander denkt meteen aan de horrorverhalen van sabotage, executies en bloembollen. Deze thema’s raken de Nederlandse bevolking emotioneel, wanneer men over de periode mei 1940-mei 1945 spreekt. De collaboratie en de NSB zijn in Nederland na de Tweede Wereldoorlog niet zo’n uitgesproken maatschappelijk discussiepunt geweest als in België. Doorheen de Tweede Wereldoorlog was de collaboratie minder zichtbaar in Nederland en ook na de Tweede Wereldoorlog was er amper verdeeldheid over de berechting van collaborateurs. Men trok als één volk vooruit, op naar de naoorlogse periode. Nederland heeft dan ook niet te maken gehad met een zogeheten Flamenpolitik. Nederland was/is (en zag/ziet vooral zichzelf als) een land met een tolerantiegeschiedenis. Diverse Florentine Rost van bevolkingsgroepen werden doorheen de eeuwen openlijk ontvangen: Tonningen tijdens de beschuldigden van hekserij, wetenschappers, agnosten, joden, … Daarom TV-reeks Het Zwarte ontstaat na de Tweede Wereldoorlog het ongeloof over de ‘kleine groep’ Schaap in 2000 collaborateurs, die samen met de Duitsers jacht maakten op de joodse gemeenschap. Een aantal figuren na de Tweede Wereldoorlog stonden voor de Nederlanders symbool voor het ‘kwaad’ van het nationaalsocialisme, zoals Florentine Rost van Tonningen, echtgenote van de NSB’er en antisemiet Meinoud Rost van Tonningen. De Jodenvervolging is een ander voorbeeld van een gevoelige discussie in de Nederlandse historiografie. Meer dan 100 000 Nederlandse joden vonden de dood in concentratie- en uitroeiingskampen, een dodenpercentage dat dicht aanleunt bij Oost-Europese landen en ver verwijderd is van West-Europese gemiddelden. Pas in de jaren ’80 wordt openlijk de vraag gesteld Het voormalig joodse weeshuis in waarom er zoveel Joden werden vermoord in een land dat zich Amsterdam, aangegeven op het profileert als tolerant en toegankelijk. De herinneringscultus rond marktplein. de Jodenvervolging is in Nederland ook veel groter dan in België, met bv. Anne Frank als wereldwijd bekend symbool voor de joodse onderdrukking, met het monument in Amsterdam ter herinnering aan het voormalig joodse weeshuis, … De Hongerwinter trof voornamelijk het Westen van Nederland, maar staat symbool voor het ultieme lijden van de bevolking onder het juk van de Duitse bezetter. Deze laatste West-Europese hongersnood maakte tussen de 15 000 en de 20 000 slachtoffers over een periode van acht maanden (februari 1944 – mei 1945). Van actrice Audrey Hepburn is bekend dat zij de Hongerwinter op o.a. bloembollen heeft overleefd. In de Nederlandse historiografie bestond er tot midden jaren ’80 geen grote discussie over de Hongerwinter, tot Trienekens zijn Kind tijdens de Hongerwinter 8 ophefmakende werk Tussen ons volk en de honger1 publiceerde. Daarin staat o.a. te lezen dat, indien de West-Nederlandse bevolking het voedsel eerlijk had verdeeld, er misschien niemand moest omkomen van de honger. Hierop kwam veel reactie, maar de discussie was geopend. Deze scriptie is een zoektocht naar de informatie die in de leerboeken van 1946 tot 1996 wordt meegegeven aan de leerlingen van de hogere graden in Nederland en naar de bewuste en onbewuste uitingen van een bepaalde overtuiging die hieruit spreekt. Ik heb mijn onderzoek gevoerd op leerboeken die gebruikt werden in de hogere richtingen (gymnasium, lyceum, atheneum, HBS, VWO en HAVO), omdat deze leerboeken inhoudelijk ook het meest te bieden hebben. Het is mijn bedoeling de aanpak van deze drie thema’s uitgebreid te schetsen via een analyse van de leerteksten en de beelden in de bestaande leerboeken. Vooral de collaboratie en de NSB werden nog nooit geanalyseerd: “Overzichtelijk inzicht in hoe de ‘foute sector’ is verwoord en verbeeld in het onderwijs over de Tweede Wereldoorlog, is er evenmin” - Dienke Hondius, 20102 Voor deze handboekanalyse gebruik ik het model van Antoon De Baets3, aangepast aan de vragen en mogelijkheden die voorhanden zijn over de collaboratie. Naast deze algemene schets behandel ik ook op secundair, niet-dominant niveau het taalgebruik van de leerboeken. Hiervoor baseer ik mij op het standaardwerk van Verschueren en Blommaert, Debating Diversity4, waarin ze dieper ingaan op de pragmatische linguïstiek. Uiteindelijk toets ik mijn bevindingen ook aan het werk van Dienke Hondius, die in haar boek Oorlogslessen5 de maatschappelijke evolutie schetst rond vnl. de collaboratie en de Jodenvervolging. In dit werk tracht ze met succes de lessen in het onderwijs met als thema ‘de Tweede Wereldoorlog’ te kaderen binnen een veranderende maatschappij. Hierbij kijkt ze naar spreekbeurten, uitstappen, televisieseries en ook leerboeken, zij het op een minimaal niveau. In tegenstelling tot Hondius kijk ik naar verschillende aspecten van de aangeboden informatie in de leerboeken (verklaringen, beschrijvingen, terminologie, leerstofkeuze en beeldmateriaal), waarbij ik telkens op bepaalde gebeurtenissen of evoluties focus. Ik hoop met dit werk een stap te zetten in de richting van verder onderzoek van de Nederlandse leerboeken over deze thema’s. 1 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, 537 p. 2 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 26 3 DE BAETS, A., Beeldvorming over niet-Westerse culturen: de invloed van het geschiedenisleerboek op de publieke opinie in Vlaanderen 1945-1984, scriptie, Gent, 1988, 3 vol. 4 BLOMMAERT, j. e.a., Debating Diversity. Analysing the discourse of tolerance, Routledge, Londen, 1998, 233 pg. 5 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, 383 pg. 9 Om het eigene van de cultuur te demonstreren wordt cultureel erfgoed geconserveerd, gerestaureerd, verdonkeremaand, uitgevonden en betwist. - Maria Grever en Kees Ribbens, 20076 6 GREVER, M. e.a., Nationale identiteit en meervoudig verleden, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2007, pg. 14 10 2. Handboekanalyse Mijn handboekanalyse is geïnspireerd op de analyse van Antoon De Baets7, die in 1988 een analyse deed over de beeldvorming over niet-westerse culturen. Daarnaast pas ik op secundair niveau de pragmatische linguïstiek toe van Blommaert en Verschueren8, waardoor ik tracht te achterhalen wat men op diverse niveaus wil zeggen met een bepaalde tekst, zin of uitspraak. 2.1. Analyse van De Baets In de scriptie focus ik me op een kwalitatieve aanpak, aangezien de kwantitatieve onderzoeksmethode niet aangewezen is voor deze scriptie. Johan Galtung vat ze als volgt samen9: Kwalitatieve analyse Kwantitatieve analyse latente bedoelingen manifeste inhoud hoog laag Introen intersubjectieve laag betrouwbaarheid hoog Wat wordt gecodeerd? Theoretische relevantie De Baets verkiest een samensmelting van de twee: “Vrijwel altijd wordt gepleit voor één of andere mengvorm die de voordelen van beide combineert en de nadelen van beide tracht uit te sluiten. Of de mengvorm dan een (versoepeld) kwantitatief dan wel een (verstrengd) kwantitatief accent krijgt, hangt af van factoren zoals de aard van het bronnenmateriaal en van de probleemstelling.”10 Doordat ik vooral op zoek ga naar de interne en informatieve evolutie binnen de leerboeken, is hier een dominant kwalitatief onderzoek aangewezen. Daarnaast focus ik in een aantal hoofdstukken op kwantitatieve aspecten zoals veel voorkomend beeldmateriaal. Waarom focus ik in deze scriptie op subjectiviteit en emotionaliteit? Ze zijn beide dimensies van de opinie van de leerboekauteur. De Baets omschrijft hoe deze aspecten voorkomen in de leerboeken: “Ze kunnen overal en in gevarieerde vormen opduiken en actief zijn, zowel in de manifeste inhoud van het boek als meer latent in de wijze waarop iets beschreven of verklaard wordt, of in de wijze waarop termen en leerstof gekozen en gepresenteerd worden. Context, emotionele ondertoon, verborgen waardeoordelen, onbewuste gevoelens spelen een grote rol en moeten via analyse geïnterpreteerd worden. Het is duidelijk dat een kwalitatieve benadering daar het best geschikt voor is.”11 7 DE BAETS, A., Beeldvorming over niet-Westerse culturen: de invloed van het geschiedenisleerboek op de publieke opinie in Vlaanderen 1945-1984, scriptie, Gent, 1988, pg. 125-147 8 BLOMMAERT, j. e.a., Debating Diversity. Analysing the discourse of tolerance, Routledge, Londen, 1998, 233 pg. 9 Ibidem, pg. 128-129 10 Ibidem, pg. 129 11 Ibidem, pg. 129 11 2.2. Analyseraster Nadat de onderzoekshypothese vastgelegd is, kan men deze inplanten in een breed analyseraster, waarbij men op verschillende categoriale aspecten van het onderzoek focust. De opgestelde categorieën moeten volgens De Baets aan enkele voorwaarden voldoen: “ze moeten precies zijn, niet te breed en niet te eng, elkaar uitsluiten en samen de hypothese exhaustief bestrijken. Ze dienen ook aangepast te zijn aan de empirische inhoud van het te onderzoeken materiaal. Ze moeten zo onbevooroordeeld mogelijk geformuleerd zijn.”12 Door deze eisen ontstaat een gestructureerde, deductieve manier van werken, waardoor de lezer en andere vorsers de normen en oordelen van de analist beter kunnen evalueren. Ook wordt de kans verkleind dat twee analisten met hetzelfde onderzoek en dezelfde categorieën tot dezelfde conclusie komen. Het analyseraster dat ik zal gebruiken bij dit onderzoek ziet er als volgt uit: 1. Verklaringen 1.1. Wordt er bij het zoeken naar verklaringen gezocht naar één of meerdere schuldigen? 1.2. Wordt er bij het zoeken naar verklaringen gezocht naar fouten bij zichzelf? 1.3. Is er een evolutie merkbaar in het zoeken naar verklaringen? 2. Beschrijvingen 2.1. Worden er overdreven vereenvoudigingen gemaakt? 3. Terminologie 3.1. Hoe worden volgende begrippen gedefinieerd: concentratiekampen, collaboratie, Hongerwinter? 3.2. Is de terminologie waardegeladen in emotionele zin? 3.3. Worden er emotionele gekleurde tweedelingen (goed/slecht, wij/zij, …) gebruikt? 4. Leerstofkeuze 4.1. Gebeurt de selectie van ‘belangrijke’ data, gebeurtenissen en personen op emotionele basis? 4.2. Welke thema’s worden behandeld en welke niet, en hoe (on)evenwichtig wordt daardoor de leerstof? 5. Beeldmateriaal 5.1. Verbergt het beeldmateriaal emotionaliteit? 5.2. Welke beelden komen regelmatig terug? 5.3. Is er een evolutie bij de beschrijving van het beeldmateriaal? 5.4. Is er een verschil in gebruikt beeldmateriaal naargelang het thema? Als tweede stap gaat men met dat raster van categorieën de tekst benaderen. Het omvat het grootste deel van de probleemstelling, namelijk hoe de beeldvorming over nationaal gebonden thema’s van de Tweede Wereldoorlog in Nederland tot stand komt. 12 DE BAETS, A., Beeldvorming over niet-Westerse culturen: de invloed van het geschiedenisleerboek op de publieke opinie in Vlaanderen 1945-1984, scriptie, Gent, 1988, pg. 130-131 12 De Baets geeft uitleg bij het doel van de eerste vier rubrieken: “Rubriek 1 tot 4 houdt zich bezig met de uitrafeling van de meeste voorkomende dimensie van de beeldvorming in het proces van kennisverwerving. Elke rubriek behandelt één fase van de kenniswerving:”13 1) 2) 3) 4) Rubriek 1 tast het emotionele gehalte af van de verklaringen die leerboekauteurs bieden. Rubriek 2 doet hetzelfde voor hun beschrijvingen. Rubriek 3 doet hetzelfde voor hun concepten. Rubriek 4 bekijkt hoe er keuzes in de leerstof worden gemaakt en is met opzet ingelast opdat in de analyse het totaalbeeld op de leerboeken niet zou verloren gaan. Met deze rubrieken kunnen we informatie verzamelen over de emotionele waarde die in de leerstof aanwezig is. Maar daarnaast is het aangeraden om ook beeldmateriaal te bespreken. De meerwaarde van beeldmateriaal voor het geheugen is dat het toegankelijk en vlot herinnerbaar is. Daarom is het belangrijk om ook hierop dieper in te gaan en te onderzoeken in welke mate men emotioneel en subjectief beeldmateriaal gebruikt in de leerboeken. Toch waarschuwt De Baets voor mogelijke overlappingen in het analyseraster: ”Het is de bedoeling om de thema’s die in de leerboeken aan bod komen categorie per categorie te bespreken, maar overlapping zal hier en daar voorkomen. Men kan bijvoorbeeld moeilijk verklaren zonder beschrijven.”14 Ook zal ik de subvragen niet apart behandelen, maar maken ze onderdeel uit van de grotere thema’s (verklaringen, beschrijvingen, …). 2.2.1. Lectuur van het woord Woord: de tekst – we moeten uitmaken welke hoeveelheid tekst we als analyse-eenheid en als registratie-eenheid beschouwen. De analyse wordt toegepast op het geheel van teksten gevormd door een leerboek met zijn eventuele herdrukken. Het is het basispakket leerstof waarover de leerkracht en, na aftrek van handleidingen, de leerling in principe beschikt. Werkboeken en verdiepingsteksten achteraan een bepaald hoofdstuk komen weinig of niet aan bod in mijn analyse, aangezien ze niet gekaderd kunnen worden in de kernleerstof van de leerboeken. De Baets spreekt over de ‘registratie-eenheid’ waarop het onderzoek wordt toegepast. Hij vat dit als volgt samen: “Het is erg moeilijk precies te zeggen wat een ‘passage’ is, omdat ze afhangt van de context waarin ze vervat zit. We omschrijven een passage zoals Gilbert Rist: het tekstfragment, gaande van één zin tot één alinea, dat min of meer op zichzelf begrijpelijk is, zonder de noodzaak van een bredere context. De lengte van een passage en het aantal passages in verband met een bepaald thema hebben vaak niets te maken met het belang dat de auteur aan dat thema hecht: didactische bekommernis voor herhaling kan zijn eerste zorg zijn.”15 13 DE BAETS, A., Beeldvorming over niet-Westerse culturen: de invloed van het geschiedenisleerboek op de publieke opinie in Vlaanderen 1945-1984, scriptie, Gent, 1988, pg. 133 14 Ibidem, pg. 134 15 Ibidem, pg. 139-140 13 Daarnaast zijn er ook nog twee andere mogelijke problemen: de representativiteit en het statuut van de passages. Aangezien het grote aantal onderzochte leerboeken (118 in totaal, zie grafiek), was het niet mogelijk om alle relevante passages op te nemen in het onderzoek. Wanneer er een overaanbod is, worden alleen de meeste representatieve en de meeste opmerkelijke passages geciteerd. Geanalyseerde leerboeken per jaar 6 5 4 3 Aantal leerboeken 2 1 1994 1991 1988 1985 1982 1979 1976 1973 1970 1967 1964 1961 1958 1955 1952 1949 1946 0 Grafiek 1: aantal geanalyseerde leerboeken per jaar, met een totaal van 118 tussen 1946 en 1996. Toch blijven er een aantal minpunten aan leerboekanalyse: men blijft afhankelijk van het uitgangspunt en de eerlijkheid van de analist. De analist zelf staat ook voor problemen: in hoeverre is een bepaalde zin werkelijk subjectief en emotioneel getint? Volgens De Baets is dit een probleem waar de wetenschap dagelijks mee te maken heeft: “De mate van subjectiviteit die ligt in de bepaling of de passage representatief is voor het leerboek of voor wat de auteur denkt, of niet, vormt het probleem van elke wetenschapper die met bronnen wordt geconfronteerd.”16 Wanneer de analist uitgaat van een objectieve werkwijze en dit ook weerspiegelt in zijn onderzoek door bronvermelding en duiding, hoeft de frequent gehoorde bewering dat men alles kan bewijzen, niet waar te zijn. 2.2.2. Analyse van beelden “Een beeld zegt meer dan duizend woorden” is een gevleugelde uitspraak uit de didactiek. Beeldmateriaal is heel gevarieerd (foto’s, karikaturen, tekeningen/grafisch materiaal, schematische beelden, … Vooral van iconografie wordt verondersteld dat ze zeer veel bijdraagt tot beïnvloeding van de lezer. De Baets oordeelt dat beelden soms een grotere impact hebben dan lesteksten: “Sommigen beweren zelfs dat ze diepere indrukken nalaat dan woorden, omdat ze minder abstract is en als zodanig makkelijker tot onze aandacht en ons geheugen doordringt dan een uniform relaas.” 17 Wanneer iemand in een leerboek kijkt dat hij vroeger heeft vastgehad tijdens een les, zal hij zich gemakkelijker de iconografie herinneren dan bepaalde lesteksten. 16 DE BAETS, A., Beeldvorming over niet-Westerse culturen: de invloed van het geschiedenisleerboek op de publieke opinie in Vlaanderen 1945-1984, scriptie, Gent, 1988, pg. 140 17 Ibidem, pg. 141 14 Om vat te krijgen op het wezen en de betekenis van beelden en om ons te wapenen tegen kijkvervlakking, ontwikkelden we een klein observatiemiddel voor beeldmateriaal, op basis van een aantal studies, waarin hier en daar semiotische verworvenheden waren verwerkt: 1) Inhoud van het beeld: totaalbeeld, structuur van het beeld, details (personages, …), het nietafgebeelde, het gesuggereerde. 2) Uitleg bij het beeld: titel, bijschrift, opdrachten, beeld zonder uitleg. 2.2.3. Bewijsvoering en kwaliteitscontrole Onze aanpak leverde nog twee concrete problemen op: de bewijsvoering van beweringen en de kwaliteitscontrole van leerboekinformatie. Wanneer is een conclusie van een analist ‘bewezen’? Puur analyseren door het citeren van leerboekuittreksels kunnen onmogelijk tot goed gestaafde beweringen leiden. Daarom is het ook belangrijk om deze leerboekuittreksels te kaderen binnen een maatschappelijke context. Hiervoor gebruik ik o.a. het boek van Hondius, Oorlogslessen, aangezien dit boek zeer diep ingaat op de evolutie van lessen rond het thema ‘de Tweede Wereldoorlog’ en daarbij redeneert vanuit verschillende invalshoeken, zodat een uitgebreid maatschappijbeeld ontstaat. Desondanks worden trendafwijkingen binnen de leerboeken nog altijd het best gestaafd door fragmenten uit de leerboeken zelf. De uittreksels uit de leerboeken geven de basis weer, het kader waarin dit voorkomt wordt gesterkt door externe factoren zoals maatschappelijke veranderingen, wetenschappelijke publicaties of externe gebeurtenissen. Daarom lijkt het me aangewezen een chronologisch verloop weer te geven, waarbij een mogelijke evolutie in het objectief en kritisch denken kan opgemerkt worden. Ik heb mijn onderzoek gevoerd op leerboeken die gebruikt werden in de hogere richtingen (gymnasium, lyceum, atheneum, HBS, VWO en HAVO), omdat in de hogere jaren het inhoudelijk aanbod in de leerboeken het grootst is en daarin dus ook het meest relevante studiemateriaal te vinden is. 2.3. Pragmatische linguïstiek van Blommaert en Verschueren Het boek van Blommaert en Verschueren, Debating Diversity, verschaft ons de nodige inkijk in de pragmatische linguïstiek, een methode die gebruik maakt van discoursgerichte werkinstrumenten. Blommaert en Verschueren focussen vooral op het verschil tussen verschillende culturen en de verwoorde typering daarvan, wat ervoor zorgt dat dit model niet in zijn geheel bruikbaar is voor deze scriptie. Maar anderzijds geven ze via een aantal werkinstrumenten mee hoe taal meer kan zeggen dan wat er werkelijk staat. In het kader van deze scriptie, lijkt me deze visie dan wel weer zeer nuttig en toepasbaar, zij het op secundair niveau: de kwalitatieve handboekanalyse blijft primair. Verbeke geeft in zijn scriptie de volgende definitie: “Pragmatische linguïstiek als methode kan gedefinieerd worden als een algemeen en functioneel perspectief op (elk aspect van) de taal, waarmee wordt bedoeld dat men de taal gaat benaderen, rekening houdende met de volledige complexiteit van het cognitieve, sociale, en culturele (lees: betekenisvolle) functioneren in het 15 leven.”18 De bedoeling van deze door Blommaert bedachte werkinstrumenten is het achterhalen van het algemene referentiekader betreffende een ideologie die als normaal wordt beschouwd. Dat verklaart volgens Blommaert dat dit referentiekader niet echt zichtbaar is voor de leden van de groep en bijgevolg ook zelden wordt in vraag gesteld. Geruggensteund door de praktijk van het lesgeven, kan ik deze stelling onderbouwen. Blommaert vertrekt vanuit een aantal vooronderstellingen, waaronder de vooronderstelling dat kennisbeelden en conceptuele gewoonten gereflecteerd worden in het gedrag van taalgebruikers en hun manieren van communicatie naast retorische gewoontes. Daarbij gaat Blommaert eveneens uit van het idee dat elke vorm van communicatie in meer of mindere mate een verborgen betekenisvol systeem verbergt dat de betekenis in zich draagt van wat wordt gezegd. Er zijn drie bruikbare werkinstrumenten19: 1) Woordpatronen- en strategieën: woorden en structuren zijn niet betekenisvol op hun eigen manier. Betekenis ontleent zich aan de grammaticale een lexicale keuze die taalgebruikers maken uit het scala van mogelijke keuzes met betrekking tot onderwerp, materiaal en context. Bijvoorbeeld, als landbouwdemonstraties in Brussel, onafhankelijk van de schade die wordt aangericht in de stad, systematisch worden aangeduid als "landbouwdemonstraties", terwijl "migrantenrellen" consequent gebruikt wordt bij het beschrijven van een groep van migrantenjongeren die protesteren tegen het politiegeweld in de straten van Brussel en hier en daar een raam breken, is dit patroon van woordkeuze betekenisvol. Ondanks het feit dat de twee soorten gebeurtenissen veel gemeenschappelijke kenmerken bevatten (de ontevredenheid van een sociale groep, het publiek uiten van protest, het gebrek aan respect voor publiek en privé-eigendom), wordt de eerste duidelijk geplaatst - en bewaard - in een frame van gewettigde sociale actie, terwijl de tweede een veroordeling in zich draagt, enkel door het fenomeen op die wijze te benoemen. 2) Presupposities en lokale dragers van impliciete informatie: de types van betrokkenheid en vooronderstelling van reeds genoemde constructies. Vb.: wanneer een groep van goedbedoelde sociale wetenschappers een symposium onder de titel "Naar een leefbare multiculturele gemeente" organiseert, bevat deze schijnbaar onschuldige vorm van meningsuiting interessante implicaties. De combinatie van het beginwoord "naar" met de expliciete beschrijving van het eindproduct van het proces, "leefbaar", impliceert een ontkenning van de leefbaarheid van de multiculturele gemeenten zoals ze nu zijn, of zoals ze zouden blijven, zonder speciale maatregelen. 3) ‘Globale mening’-constructies: met dit begrip worden de algemeen aanvaarde systemen waarop bepaalde denkwijzen, vaak argumentaties gestoeld zijn. De manier waarop (expliciete en impliciete) betekenissen gecombineerd zijn in bijvoorbeeld patronen van argumentatie, is net zo belangrijk als de betekenis van individuele uitingen of de som daarvan. De vrij algemene of globale patronen die we opsporen, is wat we zullen aanduiden als een proces van systematische problematisering, zoals documenten die steevast beginnen met zinnen als "niemand kan ontkennen dat de aanwezigheid van buitenlanders in ons land problemen veroorzaakt". 18 VERBEKE, E., Beeldvorming van de Arabisch-Islamitische wereld in Vlaamse leerboeken geschiedenis van 1979 tot nu: buffer tegen groeiend islamofobie?, scriptie, 2008, pg. 85 19 BLOMMAERT, j. e.a., Debating Diversity. Analysing the discourse of tolerance, Routledge, Londen, 1998, pg. 33-34 16 3. Geschiedenis van het Nederlandse schoolsysteem 3.1. 12e eeuw tot 17e eeuw De geschiedenis van het Nederlandse schoolsysteem begint pas aan het einde van de 12 e eeuw, aangezien in 1179 het derde Lateraans concilie meldt dat er aan alle parochiekerken onderwijsinstituten verbonden moeten worden.20 Het merendeel van de leerlingen (tussen 7 en 12 jaar) volgt dit onderwijs dan ook met de bedoeling een kerkelijk ambt te vervullen. leeftijd 12 11 10 9 8 7 vervolg parochieschool parochieschool Schema 1: Het Nederlandse schoolsysteem van ongeveer 1200 tot 140021. Tot de 15e-16e eeuw blijft de school een dominant kerkgerichte instelling. Door de verstedelijking en het groeiend handelsperspectief in Nederland wordt naast het Latijn ook de nadruk gelegd op de moedertaal en wiskunde. Op het einde van de 16e eeuw kan men over een aantal schooltypes spreken22: - - Enerzijds heeft men de dorpsschool, waar kinderen tussen 5 en 10 jaar Latijnse en Dietse les volgen. Anderzijds richten de stadsscholen (Grote Scholen) zich op jongens tussen 10 en 15 jaar. Deze zogenaamde scholen bereidt de leerlingen tussen acht en tien jaar (onderbouw) voor op het onderwijs in het Latijn (bovenbouw). Sommige scholen bieden nog twee kopklassen aan met een nadruk op de filosofische vorming. Dit geldt als een vervanging voor het in Nederland afwezige academisch onderwijs. Wie wil verder studeren, moet uitwijken naar het buitenland23. Op de Franse school ligt de nadruk op het handelsonderwijs door de toenemende handelsbetrekkingen. Naast vakken als Latijn en rekenen wordt ook het Frans onderwezen, aangezien door de Bourgondische veroveringen in de 15e eeuw het Latijn als handelstaal geleidelijk aan wordt vervangen door het Frans24. De school richt zich op leerlingen van 10 tot 15 jaar, met twee voorbereidingsjaren voor de leeftijd van 8 tot 10 jaar. 20 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 15 21 Ibidem, pg. 20 22 Ibidem, pg. 26 23 Ibidem, pg. 27 24 Ibidem, pg. 29 17 - Daarnaast is er ook een beroepsgericht onderwijs, georganiseerd door de ambachtelijke en koopmansmiddenstand in de steden, maar dit beroepsgericht onderwijs vindt in de praktijk plaats en niet onder een instelling. leeftijd 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 kopklassen Latijnse school bovenbouw Latijnse school Franse school onderbouw Latijnse school onderbouw Franse school bijschool kleine-kinderschool Schema 2: Het Nederlandse schoolsysteem van ongeveer 1400 tot 160025. 3.2. 17e eeuw tot 1900 Doorheen de 17e, 18e en 19e eeuw ondergaat het Nederlandse onderwijs een gestage verbreding. Alle scholen worden voorafgegaan door zogenoemde kleine-kinderscholen, gericht op de leeftijd van 4 en 5 jaar. In deze klassen wordt voornamelijk gezongen en godsdienstige teksten opgezegd. De zogenaamde voorbereidingsjaren voor de leeftijd van 8 tot 10 jaar groeien uit tot een lagere schoolperiode voor de leeftijd van 6 tot 10 jaar, waarbij lezen en schrijven de belangrijkste bezigheid is. In de Latijnse school wordt vanaf 10 jaar diverse vakken onderwezen zoals wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis en minstens 1 vreemde taal. De Latijnse school vormt zich geleidelijk aan tot een elitaire instelling en bereidt de leerlingen voor op een academische studie. Onder invloed van de Reformatie zal de Latijnse school zich geleidelijk ontwikkelen tot een calvinistische instelling. Door het gebrek aan onderwijsinstellingen voor ambachten en kooplieden (beroepsonderwijs) blijft de Franse school de enige geïnstitutionaliseerde vorm hiervan. Maar geleidelijk zien we aan de universiteiten en havensteden opleidingen ontstaan voor o.a. technici en mariniers. Door een combinatie van diverse factoren (stijgende werkloosheid eind 17e eeuw, weinig jobaansluiting voor academici, …)26 wordt het onderwijs begin 18e eeuw meer praktisch gericht. Teken- en naaischolen worden opgericht, de Franse school krijgt een uitbreiding van het onderwijsprogramma: vakken als aardrijkskunde, natuurkennis en geschiedenis kennen hun ingang in de onderwijsinstelling, waardoor de Franse school de Latijnse school zal overvleugelen door zijn meer beroepsgericht onderwijs. 25 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 31 26 Ibidem, pg. 47 18 leeftijd 21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 hogeschool hogeschool Franse school vakonderwijs Latijnse school Franse school bijschool bijschool armenschool bijschool kleine kinderschool Schema 3: Het Nederlandse schoolsysteem van ongeveer 1600 tot ±185027. Maar door de agrarisch-commerciële samenleving die Nederland in het begin van de 19e eeuw nog is28, kent het voortgezet en vakonderwijs geen groot succes. Lager onderwijs blijkt voor de meeste Nederlanders voldoende. In 1825 tellen de 2624 lagere schoolinstituten in Nederland ruim 65% van de kinderen tussen 6 en 11 jaar29. Dat niet iedereen naar school gaat heeft te maken met diverse factoren: er is in de 19e eeuw nog geen leerplicht, het voortgezet onderwijs is niet gratis en niet iedereen is in staat deze prijs te betalen. Ouders stellen zich tevreden met het feit dat hun kind al kan lezen en schrijven. Het voortgezet onderwijs (algemeen en beroepsgericht) kent geen navolging: de landbouw- en nijverheidssector gaan er van uit dat vakbekwaamheid enkel kan verkregen worden door praktijkervaring op de werkvloer. Sommige beroepsgerichte opleidingen kennen toch enige navolging, zoals de veeartsenijkundige school in Utrecht, die in 1835 32 studenten telt30. Ook het voortgezet algemeen onderwijs kent maar weinig succes: in 1811 geniet slechts 1% van de kinderen tussen 12 en 17 jaar van onderwijs in de Latijnse school en 3% van de kinderen tussen 12 en 15 jaar volgen de Franse school31. 27 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 37 28 Ibidem, pg. 57 29 Ibidem, pg. 61 30 OFFRINGA, C., ’s Rijksveeartsenijschool, veeartsenijkundige hogeschool (1821-1925), Wageningen, 1972 31 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 61 19 In de tweede helft van de 19e eeuw komen er structurele veranderingen in de vraag naar arbeid. Eerst nemen ambachten in belang toe (van 23,9% in 1849 naar 31,1% in 1899), later zal ook de industrie aan belang toenemen. Hierdoor komt het beroepsgericht onderwijs op de voorgrond. In 1863 beveelt de wet op het middelbaar onderwijs een aantal gemeenten om theoretisch georiënteerd beroepsonderwijs op te richten. Het aantal ingeschrevenen in landbouwonderwijs neemt slechts met mondjesmaat toe32. De landbouw heeft aanvankelijk ook geen behoefte aan geschoolde arbeiders. Maar vanaf 1875 valt er een duidelijke specialisering op te merken met takken als tuinbouw, bemesting, dierkunde en zuivelbereiding33. Enkel het handelsonderwijs komt maar niet van de grond. Nog hardnekkiger dan in de landbouwsector is men er van overtuigd dat kennis enkel kan worden opgedaan in de praktijk en niet op de schoolbanken34. Door deze moeizame evolutie blijft het beroepsgericht onderwijs van geringe betekenis. Ook in het begin van de 20e eeuw is de doorstroom naar het voortgezet onderwijs heel laag (4%)35. Dodde meldt dat dit te wijten is aan een drietal factoren36: - De Nederlandse agrarisch-commerciële samenleving heeft geen behoefte aan deze vorm van onderwijs. De financiële drempel van onder anderen het gymnasium en de hogere burgerschool (hbs) doet leerlingen afhaken. Er is protestants-christelijk verzet tegen deze “wereldse dwaasheid van een hooghartig intellectualisme”37. Hierdoor zullen er vanaf 1901 religieus gerichte scholen opgericht worden38. De verschillende scholen van het voortgezet onderwijs hebben een gelijksoortige inhoud. Algemeen worden vakken als taal, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis en expressie (tekenen en zingen) gegeven. In het MULO (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs) wordt dit uitgebreid door o.m. lessen Frans, Duits, wiskunde, in de vijfjarige hbs krijgt men ook nog statistiek en kosmografie. Deze veelzijdigheid aan vakken zorgt voor een ware schoolboekencultuur die vaak instellingsgericht zijn39. 32 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 74 33 Ibidem, pg. 75 34 Ibidem, pg. 76 35 Ibidem, pg. 81 36 Ibidem, pg. 81 37 VAN ESSEN, H.W., onderwijzeressen in Niemandsland, Meppel, 1985 38 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 84 39 Ibidem, pg. 83 20 3.3. 1901 tot 1968 Vanaf het begin van de 20e eeuw neemt het belang van het beroepsonderwijs voor de industrie toe. In 1920 bestaan er 88 ambachtsscholen met 11808 leerlingen en 19 middelbaar technische scholen met 3213 leerlingen. In 1950 zijn er 172 ambachtsscholen met 52995 leerlingen (+474%) en 27 middelbaar technische scholen met 9505 leerlingen (+296%)40. De industrialisering wordt gesteund door een gerichte ontwikkeling van het Nederlandse schoolsysteem. De structuur ervan wordt opgedeeld in drie lagen: - - - Lager onderwijs: bewaarscholen, instituten voor lager onderwijs en het meer uitgebreid lager onderwijs (mulo). Opvallend is dat het mulo zich na 1920 zal losmaken van de lagere school en de maatschappelijke plaats zal innemen van de hbs (zie verder). Deze school richt zich in eerste instantie op kinderen van de middengroeperingen op zich voor te bereiden op een degelijke plaats in de samenleving41. Middelbaar onderwijs: hbs, mms en lyceum. De hbs (hogere burgerschool) richt zich op kennisvakken en moderne vreemde talen. De hbs is voornamelijk bedoeld voor jongens, de meisjes volgen voortgezet onderwijs in de middelbare school voor meisjes (mms) wegens hun “zachter karakter”. Het doel is om op te groeien tot “verstandige huishoudsters en teedere moeders”42. Daarnaast concentreert het lyceum zich op de instelling van jonge leerlingen43, aangezien hun filosofie inhoudt dat de lagere schooldidactiek te abrupt eindigt bij 12 jaar. Na een opleiding van 2 jaar kan men kiezen voor de hbs, mms, of gymnasium. Ten slotte is er een splitsing tussen het openbaar en bijzonder (zelfstandig) onderwijs: kinderen uit de armen- en middenklasse hebben de keuze uit de twee scholen en meestal zullen meer gegoede kinderen opteren voor het bijzonder onderwijs44. Hoger onderwijs: gymnasium, universiteit en hogeschool. Op het gymnasium worden vakken als Grieks, Latijn en eventueel Hebreeuws aangeboden45. Op de universiteiten (zowel openbaar en bijzonder) wordt o.a. geneeskunde, natuurkunde en rechtsgeleerdheid gegeven. Hogescholen bieden meer praktisch gerichte opleidingen aan zoals veearts of landbouwdeskundige. Het schoolbezoek stijgt gestaag vanaf de invoering van de leerplicht in 1901. Deze houdt in dat kinderen vanaf hun 7e levensjaar verplicht school- of huisonderwijs moeten volgen. Dit is verplicht tot hun 13e. De late invoering van de leerplicht is te wijten aan de liberalistische opvattingen van de landelijke overheid46. Het staat de ouders vrij hun kinderen al dan niet naar school te sturen. Nog steeds heerst het idee dat praktijkgerichte takken zoals landbouw en nijverheid niet op school moeten geleerd worden. Ook de financiële drempel voor vele gezinnen blijft een probleem. Ten 40 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 88-89 41 Ibidem, pg. 95 42 VAN MILLIGEM, G., Opleiding der vrouwelijke jeugd, Rotterdam, 1865 43 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 97 44 Ibidem, pg.35 45 Ibidem, pg. 97 46 Ibidem, pg. 99 21 slotte heeft een diploma vooral een statusverhogend gevolg, waardoor de meerwaarde van gering belang is. Nochtans is in 1900 slechts 2% van de bevolking analfabeet47. In 1900 volgt slechts 7,9% van de 12tot 18-jarigen voortgezet onderwijs, terwijl dit in 1930 al 26,5% bedraagt. Aan de universiteit is ook een stijging op te merken: in 1900 volgen 2936 studenten hoger onderwijs, terwijl dit in 1930 12061 studenten bedraagt (+411%). leeftijd 23 22 21 20 universiteit hogeschool middelbaar onderwijs / 19 18 17 16 15 lyceum gymnasium 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 beroepsvakonderwijs uitgebreid nijverheids onderwijs hbs mms (m)ulo ambachtshbs en huishoudsschool lagere school buitengewoon lagere school kleuterschool Schema 4: Het Nederlandse schoolsysteem van ± 1850 tot 196848 47 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 100 48 Ibidem, pg. 65 22 3.4. Opbouw van de Mammoetwet Het blijvende beperkt aantal kinderen in het voortgezet en beroepsonderwijs blijft een probleem. De oplossing wordt gezocht in een herziening van de structuur en inhoud van het Nederlandse schoolsysteem. In 1903 wordt een staatscommissie aangesteld, de Ineenschakelingscommissie, en zijn belangrijkste taak bestaat eruit om tussen de verschillende scholen voor voortgezet onderwijs een duidelijker samenhang komt49. 7 jaar later brengen ze rapport uit en melden ze dat er op het onderste niveau lager vormend onderwijs en lager vakonderwijs moet zijn. Vervolgens dient er middelbaar algemeen vormend onderwijs en middelbaar vakonderwijs te komen. Ten slotte moet het Nederlandse schoolsysteem afgerond worden met voorbereidend hoger onderwijs en hoger onderwijs50. Het rapport had in het begin weinig succes. Voor de Tweede Wereldoorlog worden er 9 pogingen ondernomen om het Nederlandse onderwijs te hervormen via wetsontwerpen. Maar pas na 1945 zal men eerst plannen maken vooraleer men een wetsvoorstel indient. - - In 1951 wordt via het onderwijsplan-Rutten51 nagegaan in welke mate het onderwijs kan hervormd worden. Hierbij wordt aandacht besteed aan een opdeling in kleuter- en lagere school, maar ook aan het voortgezet onderwijs dat zou opgedeeld worden in een opleiding voor praktische intelligentie en theoretische intelligentie52. Dit plan blijft echter niet meer dan een theoretisch basisplan. Meer resultaat volgt in 1955 met de Tweede Onderwijsnota53, als vervolg op het Plan-Rutten. Het structuurplan bestaat uit kleuteronderwijs, basisonderwijs, voortgezet onderwijs en wetenschappelijk onderwijs. De nota stelt dat deze onderwijsvoorzieningen zo goed mogelijk op elkaar moeten zijn afgestemd54. Kort samengevat bestaat de Tweede Onderwijsnota uit de volgende aspecten55: - - - Het onderwijs wordt opgebouwd uit onderwijsinstituten: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo), lager algemeen voortgezet onderwijs (lavo), hoger beroepsonderwijs (hbo), middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en lager beroepsonderwijs (lbo). Het vwo bereidt leerlingen voor op een universitaire studie en heeft hierdoor een uitgebreid vakkenpakket. Het wordt opgedeeld in een gymnasium, atheneum en lyceum met elk zijn specifieke kenmerken. Het eerste jaar van het vwo, havo en mavo is een brugjaar tussen het lager en het voortgezet onderwijs. 49 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 101 50 Ibidem, pg. 102 51 Ibidem, pg. 106 52 Ibidem, pg. 106-107 53 Ibidem, pg. 107 54 Ibidem, pg. 107 55 Ibidem, pg. 108-109 23 - De variatie van het beroepsonderwijs is groot en vrijwel alle onderwijsinstituten voor hoger, middelbaar en lager beroepsonderwijs hebben een cursusduur van 4 jaar. De splitsing van het voortgezet onderwijs in algemeen voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs heeft tot gevolg dat men 2 brugklassen kent: een brugklas voor het vwo, havo en mavo en een brugklas voor het lavo en blo. Elke brugklas in een bepaald schooltype heeft dan ook nog eens zijn eigen oriëntatie naargelang de toekomstige doorstroming van de leerlingen. Een scholengemeenschap kan in ieder geval gezien worden als een onderwijsinstituut waarin de overstap van het ene niveau naar het andere niveau vereenvoudigd is: het voortgezet onderwijs bestaat uit 4 horizontale onderwijscategorieën (vwo, havo, mavo en lavo) en 3 verticale onderwijsniveaus (lager, middelbaar en hoger onderwijs). Zo is er, na een omvangrijk wetsvoorstel, sinds 1963 sprake van wetgeving voor het voortgezet algemeen onderwijs en het beroepsonderwijs, zodat het hele secundaire onderwijs onder één onderwijsnet valt. In 1968 treedt deze wet in werking onder de befaamde naam “Mammoetwet” 56. N.L. Dodde vat het Nederlandse onderwijs in 1968 als volgt samen57: “Elke vorm van vakonderricht dient opgenomen te zijn in een meer brede ontplooiing en ontwikkeling. De nadere uitwerking van deze inzichten leidt tot een intellectualistische vakkensysteem. *…+ Over het algemeen is het Nederlandse onderwijs intellectualistisch. De Mammoetwet heeft daarin geen verandering gebracht.” leeftijd Schema 5: Het Nederlandse schoolsysteem sinds de Mammoetwet van 196358 56 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 107 57 Ibidem, Pg. 113-114 58 Ibidem, pg. 114 24 3.5. Na 1970 In de loop van de 20e eeuw vermeerdert binnen het Nederlandse schoolsysteem het aantal onderwijsinstituten op alle niveaus, vooral onder druk van het stijgende aantal Nederlanders (5 miljoen in 1899, 15 miljoen in 1990)59. Het Nederlandse schoolsysteem kenmerkt zich door een ruime keuze, zowel naar richting als niveau van voortgezet onderwijs. Maar de gecreëerde brugperiode na 12 jaar die in de Mammoetwet verwerkt zit, is geen groot succes. De brugklassen van mavo, havo en vwo lossen de verwachtingen niet in en het categorale stelsel, waarbij leerlingen “per categorie” worden samengezet, is grotendeels blijven bestaan. Door de sociale en economische veranderingen na Wereldoorlog II worden andere denkbeelden geformuleerd ontrent de structuur en inhoud van het Nederlandse onderwijs60. In 1975 en 1977 worden twee nota’s gepresenteerd, de Contourennota en de Vervolg-Contourennota, waarin kritiek wordt geuit op het bestaande schoolsysteem. Zo is er een verband te merken tussen het schoolinstituut en de sociale status van de leerlingen. Ook is er kritiek op de te leerstofgerichte inhoud. De doelstellingen van het vernieuwd schoolsysteem61 zijn o.a.: - de ontplooiing van de individuele mogelijkheden van de leerlingen, de ontwikkeling van kennis en vaardigheden ten behoeve van verdere studie en de uitoefening van een beroep, een splitsing in funderend en niet-funderend onderwijs waarin men tussen de leeftijd van 5 en 16 jaar aandacht besteedt aan de ontwikkeling van de individuele en sociale aspecten van leerlingen en na de leeftijd van 16 jaar, waarin men zich richt op de toekomstige beroepsuitoefening. Zo worden het kleuter-, lager en middenschoolonderwijs funderend en het voortgezet en beroepsonderwijs niet-funderend genoemd. Men probeert deze hervormingen verder te zetten onder de noemer geïntegreerd onderwijs62. De ingewikkelde structuur van het onderwijssysteem wordt vereenvoudigd, en wel als volgt ingedeeld: - algemeen onderwijs op scholen voor basisonderwijs voor leerlingen van 4 tot 12 jaar; voortgezet algemeen onderwijs op scholen voor basisvorming voor leerlingen van 12 tot 15 jaar; voortgezet algemeen onderwijs en beroepsoriënterend onderwijs op scholen voor leerlingen van 15 tot 18 jaar; voortgezet algemeen onderwijs een beroepsoriënterend onderwijs op academische instituten voor studenten van 18 tot 22 jaar. 59 N.L. DODDE, … tot der kinderen selffs proffijt…, ’s-Gravenhage, 1991 Ibidem, pg. 120 61 Ibidem, pg. 121 62 Ibidem, pg. 123 60 25 Deze structurele vereenvoudiging ontkent overigens het bestaan van niveauverschillen niet, maar de externe differentiatie van categorale scholen wordt vervangen door een interne differentiatie, waarbij de verschillende leertempo’s van de leerlingen gerespecteerd worden. Maar onderwijsbezuinigingen eind jaren ’70 en begin jaren ’80 zorgen ervoor dat het plan voor een verandering van het gehele onderwijssysteem wordt opzijgeschoven. Ook de reden voor verandering verschuift: wat aanvankelijk als een onderwijskundige reden verdedigd werd, wordt tegen het einde van de 20e eeuw als bezuinigingsmotief gebruikt63. Het voortgezet onderwijs kent sinds 1993 formeel een eerste fase: de basisvorming met een globale duur van 3-4 jaar. In de tweede fase worden leerlingen meer voorbereid op de arbeidsmarkt en het hoger onderwijs. In de eerste fase moeten alle leerlingen dezelfde vakken volgen, waarvan de inhoud is gelijkgetrokken. In het derde en vierde jaar van het vbo moeten ook de buiten de basisvorming vallende beroepsgerichte vakken worden aangeboden64. Gemiddeld doen leerlingen drie jaar over basisvorming, maar zij kunnen de kerndoelen ook bereikt hebben in twee jaar, wat vooral in havo en vwo zal voorkomen. Het behalen van de kerndoelen in vier jaar is eveneens toegestaan, wat vooral het geval zal zijn in mavo en vbo. De tweede fase van het voortgezet onderwijs kan in twee groepen gedeeld worden: het secundair beroepsonderwijs (leerlingwezen (llw) en mavo) en havo-vwo. 63 N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, pg. 126 64 A.M.P. KOERS, Het onderwijs in Nederland, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1995, pg. 34 26 4. Onderzoek 1: NSB en collaboratie 4.1. Wetenschappelijk kader 4.1.1. Voor de inval Op maandag 14 december 1931 werd in Utrecht door Anton Mussert en Cornelis van Geelkerken de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) opgericht.65 Ze lieten zich inspireren op de politieke denkbeelden van Mussolini, die in 1922 in Italië aan de macht kwam.66 Hun ideeën werden opgetekend en verspreid in het weekblad ‘Volk en Vaderland’ (VoVa), dat in 1942 een toppunt qua oplages bereikte van 250 000 exemplaren.67 Ondanks het maatschappelijk aanwezig draagvlak kende de NSB een moeizame start: Mussert, de oprichter en officieuze leider van de partij, was geen excentrieke persoonlijkheid zoals Hitler en Mussolini dat wel waren, en de ledenwerving kwam maar zeer traag op gang.68 Alles wees erop dat de partij hetzelfde lot was beschoren als hun kleine voorgangers: snel verdwijnen en niets betekenen. In 1933 nam de NSB nog geen deel aan de verkiezingen, maar toen werd duidelijk dat de vele minipartijen met fascistische achtergrond onleefbaar waren geworden: de grootste fascistische partij werd het VNH met amper 0,81%.69 De pijnpunten werden duidelijk en daar maakte de NSB gretig gebruik van. Ook doordat de andere fascistische partijen geen succes kenden, sloten ze zich massaal aan bij de partij van Mussert. De groei van het NSB is ook onlosmakelijk verbonden met het verkiezingssucces van de NSDAP in Duitsland van 1933.70 De gestage groei van de NSB was ingezet, maar vertaalde zich nog niet in massale steun van de bevolking. Zelfs de regering nam het voortouw om de NSB te doen herleiden tot een spiegel van zijn voorgangers. Gealarmeerd door de ontwikkelingen in Duitsland, nam de overheid reeds in een vroeg stadium strenge maatregelen tegen het opkomend fascisme in Nederland. Zo mochten ambtenaren geen lid zijn van de NSB.71 Overal in Europa begon in 1934 het fascisme zich massaal te handhaven: Italië, Oostenrijk, Hongarije, Polen en Duitsland waren reeds in handen van de fascisten, WestEuropa zou snel volgen.72 Ondertussen bouwde de NSB haar programma uit, waardoor er ook interne keuzes moesten gemaakt worden: spiegelt men zich ten volle aan nazi-Duitsland of kiest men voor een Nederlandse variant van het fascisme? Mussert zag in de nabije toekomst het fascisme over heel Europa regeren en opteerde daarom voor nationale afdelingen, aangezien er volgens hem grote verschillen bestonden 65 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 21 66 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 15 67 Ibidem, p. 17 68 TE SLAA, R. (e.a.), De NSB: ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging,1931-1935, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2009, p. 142 69 Ibidem, p. 243 70 Ibidem, p. 787 71 Ibidem, p. 480 72 Ibidem, p. 483 27 tussen de nationale varianten. Zo was er het rassenbeginsel: nazi-Duitsland baseerde de eenheid van het eigen volk op basis van het Arische ras, dus puur biologisch, terwijl het Nederlandse fascisme iedereen wou verenigen die zich Nederlands voelde (niet-biologisch).73 Al moeten er ook kanttekeningen gemaakt worden tegen dit meer neutrale beeld van de NSB: ze profileerde zich niet als antisemitisch, maar zagen wel een ondergeschikte rol voor de joden wegens ‘hun gevoel voor liberalisme en marxisme’.74 Desondanks mochten joden lid worden van de partij. In 1935 nam de NSB voor het eerst deel aan de Provinciale Statenverkiezing, vergelijkbaar met de federale verkiezingen in België. Mussert zelf stelde zich niet verkiesbaar, maar andere bekende partijgenoten zoals Van Geelkerken stonden wel op de kieslijsten. De NSB werd in één klap de vijfde grootste partij van Nederland met 7,94%.75,76 Intussen was de partij al uitgegroeid tot een ledenbestand van meer dan 20 000.77 De grote succesfactoren lagen hem bij het feit dat de economische crisis van begin jaren’30 ook Nederland niet had gespaard: de werkloosheid steeg en de uitkeringen gingen fel omlaag. Daarnaast waren er ook spanningen in de kolonies, waardoor het Nederlandse systeem zowel nationaal als internationaal te wankelen stond. De gewone man heeft hierop willen reageren door zijn stem te geven aan de NSB. Desondanks waren er geen politieke aardverschuivingen gebeurd in Nederland na 1935, enkel de focus op het onverwachte succes van het fascisme was verrassend. Eind 1935 begon de ommekeer. Tot dan wekte de NSB de indruk een rechtse en nationalistische partij te zijn die paste binnen het traditionele Nederlandse politieke spectrum. Maar door de militaire ingrepen van Mussolini en de racistische politiek van Hitler moest de NSB keuzes gaan maken.78 Ondanks het feit dat Mussert aan de vooravond van de Duitse inval nog verklaarde dat de NSB niets met het Duits Germanendom te maken heeft, behelsde de politiek van de NSB een verregaande samenwerking met het Duitse Rijk.79 De partij lijkt op weg naar een doorbraak in het Nederlandse partijstelsel, maar na dat onverwachte succes zakte de populariteit van de partij met meer dan 50% op vier jaar tijd (van 8% in 1935 naar 4,22% in 1937 tot 3,89% in 1939).80,81 De NSB begon na 1935 aan populariteit te verliezen doordat men radicaliseerde en men zich steeds meer Verkiezingsaffiche ging spiegelen aan buitenlandse partijen zoals de NSDAP in Duitsland en het NSB uit 1935 PNF van Mussolini, maar ook doordat de economische situatie licht verbeterde 73 TE SLAA, R. (e.a.), De NSB: ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging,1931-1935, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2009, p. 571 74 Ibidem, p. 572 75 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 29 76 TE SLAA, R. (e.a.), De NSB: ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging,1931-1935, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2009, p. 657 77 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 27 78 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 23 79 Ibidem, p. 24-25 80 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 29 81 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 23 28 en de Nederlandse bevolking minder geneigd was om op extreem linkse en rechtse partijen te stemmen. Men ging kledij en gedrag klakkeloos overnemen (zwarte uniformen, hoofd aangesproken als “leider”), waardoor de NSB zich steeds meer en meer ging vormen tot een vacuüm opererend clubje en een verregaande identificatie met het Groot-Germaanse ideaal.82 Ook het ledenaantal schommelde sterk door deze negatieve uitslagen: evolutie aantal leden NSB voor mei 1940 60000 50000 40000 30000 20000 aantal leden 10000 0 Grafiek 2: Evolutie van het ledenaantal van NSB tussen 1933 en 1939.83 4.1.2. Duitse inval De inval van Duitsland in mei 1940 deed de verwachtingen hoog oplopen in de NSB-kringen nadat men de laatste vijf jaar veel aan populariteit had verloren: men hoopte snel op politieke invloed op nationaal niveau. Helaas voor hen werd de Oostenrijkse nazi Arthur Seyss-Inquart tot Rijkscommisaris aangesteld.84 Meer dan de lege titel van “Leider van het Nederlandse Volk” kreeg Mussert niet. De Duitse aanpak was duidelijk: wij sturen, de Nederlanders besturen.85 Daarbij komt ook nog dat Mussert een grotere Duitse invloed binnen Nederland moest toestaan (zoals een rekrutering voor het Oostfront en de oprichting van een Nederlandse Waffen-SS).86 De oprichting 82 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 31 83 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 56-57 84 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 32 85 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 31 86 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 32 29 van een ‘Legioen Nederland’ steunde hij volop wegens zijn missie tegen het bolsjewisme, maar ook bij deze groep moest hij Duitse invloed toelaten.87 Ook binnen de NSB was er verdeeldheid: Mussert trachtte steeds een Nederlands gezicht te geven aan het nationaalsocialisme, maar de partij isoleerde zich tijdens de oorlog en werd gaandeweg een spiegelbeeld van de NSDAP.88 Mussert kon geen kant meer op en zweerde eind 1941 trouw aan Adolf Hitler, wat later het definitieve bewijs was voor zijn veroordeling onder de beschuldiging “landverraad”.89,90 De samenwerking met naziDuitsland wordt steeds duidelijker en twee dagen na Musserts eed van trouw roept Seyss-Inquart de NSB uit tot enige toegelaten politieke partij.91 Maar dit zijn slechts borrelnootjes voor Mussert en de zijnen. De Nederlandse bevolking zag geen direct onheil in de nieuwe bezetter en velen leken bereid zich min of meer aan het nieuwe gezag aan te passen. Deze reacties zien we heel snel opduiken in sectoren als het bedrijfsleven, de media en de ambtenarenwereld.92 Vooral het bedrijfsleven sprong snel op de Duitse kar: midden 1941 was reeds 70% van de Nederlandse industrie in handen van de Duitsers.93 Ook de politie liet zeer snel Duitse invloed toe, al moet men hier rekening houden met het concept ‘de wet handhaven’: de politie houdt toezicht op het naleven van de wetten, maar wanneer deze wetten worden opgelegd door de bezetter, kan de politie vaak niet meer doen dan gehoorzamen. Al zijn er ook nuanceverschillen op te merken: in de grote steden konden politiemensen zich vrijwillig aanmelden om zich aan te sluiten bij razziaploegen.94 Zoals een lid van het verzet na de oorlog verduidelijkt: “Het waren Nederlanders, onthoud dat goed, het waren altijd Nederlandse politiemensen die de joden weghaalden. We hebben meer last gehad van die Nederlanders dan van de Duitsers”.95 Collaborateurs waren er in alle soorten en maten. Er waren extreme gevallen die zich schuldig maakten aan zware misdaden, folteringen en actieve opsporing van joden, er waren mensen die heilig geloofden in de juistheid van het nationaalsocialisme, maar er waren ook meelopers die enkel passief hun steun betuigden aan de collaboratie.96 Wolfswinkel stelt dan ook de vraag wat men onder ‘collaboratie’ moet verstaan: “Waar liggen de grenzen tussen beide vormen van ‘samenwerking’ en waar die tussen ideologische collaboratie en landverraad? (…) Vanwege deze onzekerheid en dubbelzinnigheid blijft het zinvol onderscheid te maken tussen 87 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 25-26 88 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 32 89 Ibidem, p. 34 90 Bron: http://schrijfspecialist.wordpress.com/ 91 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 26 92 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 34 93 Ibidem, p. 34 94 Ibidem, p. 37 95 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 37 96 VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, p. 209 30 ideologische en opportunistische collaboratie (…). Een definitief en alles insluitend oordeel over de collaboratie kan derhalve nooit geveld worden (…).”97 Het aantal leden van de NSB nam sterk toe: in maart 1940 waren er 28 859 personen aangesloten van het NSB, in juli 1944 was hun aantal gestegen naar 74 000.98 De nieuwe leden van de NSB die zich aansloten vlak na de bezetting worden meikevers genoemd, aangezien ze enkel op werkbetrekkingen uit zouden zijn.99 Het merendeel van de leden beperkte de collaboratie slechts tot mondelinge steun en een kleine som geld. Maar, zoals Chris van der Heijden het verwoordt, “zoals het merendeel van het verzet uit verzetjes bestond, maakten de meeste collaborateurs ‘foutjes’. (…) Tezamen leidden ze tot de collaboratie. Zonder dat fenomeen zou de bezetter het heel wat moeilijker hebben gehad”.100 aantal leden 100000 90000 80000 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 aantal leden maart '40 oktober '41 eind '43 juli '44 Grafiek 3: Evolutie van het ledenaantal van NSB tussen maart 1940 en juli 1944.101 De NSB had ook een actieve jeugdvereniging, de Nationale Jeugdstorm of NJS, waar jongeren tussen 8 en 18 jaar konden toetreden. Hun uniformdracht en grote aandacht voor sport zorgde ervoor dat ze het jeugdige uithangbord werden van de NSB.102 Op hun hoogtepunt bereikte ze een ledenaantal van 12 000.103 Tijdens de bezetting werd ze actief betrokken bij politieke activiteiten, maar de Duitsers wilden deze groepering graag opnemen in de Germanische Jugend, dat een neventak was van de Hitlerjugend. Deze wens heeft de NSB steevast niet willen vervullen, maar vele leden zijn later toch overgegaan naar de Hitlerjugend.104 97 WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, p. 45 98 VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, p. 186 99 VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, p. 187 100 VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, p. 187 101 Ibidem, p. 186 102 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 29 103 Ibidem, p. 29 104 Ibidem, p. 30 31 4.1.3. Relatie tussen NSB en Duitsland De relatie tussen het NSB en de bezetter stond nooit op een hoog pitje. Men moet duidelijk stellen dat de NSB nooit enige politieke macht heeft uitgeoefend gedurende de hele Tweede Wereldoorlog. Wel werden veel posten van het Nederlandse bestuursapparaat door NSB’ers bezet.105 De Duitsers verweten dat de NSB niet ver genoeg ging in hun samenwerking, terwijl de Nederlanders meenden dat de Duitsers ontoelaatbaar hoge eisen stelden.106 Zelf binnen de NSB waren discussies: Mussert was voor het idee gewonnen dat Nederland als autonoom deel van het Duitse rijk zou kunnen verder blijven functioneren, anderen waren van mening dat Nederland moest opgaan in het groot Duits rijk. Mussert trachtte de onafhankelijk van Nederland zoveel mogelijk te behouden, maar desondanks verloor de NSB terrein in Nederland en verschoof steeds meer naar een protocollaire functie. Daarentegen werd de rol van de SS groter en groter naarmate de oorlog vorderde. Elke maand meldden zich duizenden Nederlanders aan bij de Waffen-SS.107 In 1943 waren er een aantal aanslagen op NSB’ers, waardoor Mussert van de bezetter eiste dat zijn leden bewapend mochten zijn. Hij kreeg gedeeltelijk zijn zin. Als gevolg hiervan werd ook de Landwacht opgericht als beschermingsorganisatie van de NSB.108 De Nederlandse bevolking begon zich gaandeweg te distantiëren van de NSB, die steeds radicaler te werk ging: de Landwacht ging zich o.a. bezighouden met razzia’s tegen joden, al blijkt na de oorlog dat meer nietNSB’ers joden hebben verklikt dan NSB’ers.109 Dit gaat gepaard met het opkomende antisemitisme van de partij. Mussert was het niet eens met deze intrede, maar trad desondanks niet op. In de laatste oorlogsjaren werd 110 Mussert ontmoet Hitler duidelijk dat de NSB politiek volledig was uitgespeeld. De NSB heeft een grote bijdrage geleverd aan het ophalen van joden in Amsterdam door de oprichting van het Politiebataljon Amsterdam. De leden werden geacht om zich naar de zin van de bezetter te schikken. Ook hebben NSB’ers actief meegeholpen aan het verraden van ondergedoken joden.111 105 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 26 106 VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, p. 209 107 Ibidem, p. 211 108 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 43 109 Ibidem, p. 44 110 Ibidem, p. 60 111 VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, p. 195 32 4.1.4. Het einde in zicht De succesvolle opmars van de geallieerden vanuit Frankrijk verliep in de zomer van ’44 zo voorspoedig dat het twee emoties opriep in Nederland: enerzijds was er de hoop op het einde van de oorlog, anderzijds waren de Duitsgezinden argwanend over hun lot. Op 5 september meldde men via de radio dat de Britse troepen de Nederlandse grens hadden overschreden.112 De euforie als gevolg hiervan staat bekend als Dolle Dinsdag. Mussert schoot in paniek en liet meteen vrouwen en kinderen van NSB’ers evacueren. Zo werden er op 1 maand tijd ±65 000 personen geëvacueerd naar Duitsland.113 Dolle Dinsdag zorgde voor het quasi volledig wegvallen van het maatschappelijk draagvlak voor de NSB. Maar een paar maanden later volgde de spreekwoordelijke druppel: eind 1944 werd de Landwacht een officieel verlengstuk van de Duitse politie en veiligheidsdiensten die werd ingezet bij razzia’s en de jacht op onderduikers. Hiermee verspeelde de NSB zijn laatste gram respijt bij de Nederlandse bevolking.114 De impasse bij de NSB-top was compleet, de evacuatie verliep zeer langzaam. Mussert bleef op post tot na de Duitse capitulatie waarna hij gevangen werd genomen. Hij werd eind november 1945 aangeklaagd voor drie strafbare feiten: Nederland onder vreemde heerschappij brengen, een aanslag tegen de grondwettelijke regeringsvorm en het actief bevorderen van de Duitse oorlogsvoering. Twee weken later volgde het doodvonnis en werd Mussert op 20 maart 1946 geëxecuteerd door een vuurpeloton.115 112 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 47 113 Ibidem, p. 48 114 Ibidem, p. 44-45 115 Ibidem, p. 61 33 4.2. Handboekanalyse 4.2.1. Verklaringen 4.2.1.1. De NSB en de Vijfde Colonne De snelle nederlaag van de Nederlandse troepen (na vijf dagen van gevechten gaf Nederland zich over) is zeer opvallend aanwezig in de leerboeken. Deze korte periode krijgt veel aandacht, mede door de onverwacht snelle overwinning van Duitsland. De verklaringen hiervoor worden reeds vanaf 1946 bij beide kampen gezocht. Een handboek uit 1946 verwoordt het als volgt: “ ’s Vijands snelle en volslagen succes was voor het grootste deel aan zijn overmacht in pantsers en vliegtuigen te wijten, maar zowel de gebrekkige leiding onzerzijds als ook het verraad van de N.S.B., dat o.a. het opblazen van bruggen heeft verhinderd, heeft er het zijne toe bijgedragen.”116 Net zoals bij de meeste leerboeken wordt de militaire overmacht van de Duitsers als belangrijkste reden opgegeven, maar men zoekt ook naar oorzaken bij zichzelf. Het Nederlandse leger was niet voorbereid op zo’n grootschalige militaire actie: de wapens waren ouderwets, de mobilisatie van soldaten verliep niet vlekkeloos, … Maar anderzijds valt ook op dat men de NSB openlijk beschuldigt van sabotage bij de Duitse inval. Vooral het verhinderen van het opblazen van bruggen wordt hen verweten. Tot het jaar 1965 komt dit aspect regelmatig terug in diverse handboeken. Wat des te meer opvalt, is dat dit vooral terug te vinden is in bepaalde handboeken. Het handboek van A. Blonk, Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, heb ik vier keer geraadpleegd (1946, 1952, 1960 en 1964) en telkens wordt dezelfde, onveranderde zin geciteerd. Andere handboeken vermelden dit feit in de periode 1945-1960 evenwel niet, maar houden het op de overmacht van de Duitsers en de onmacht van het Nederlandse leger daar tegenover. De verdeeldheid tussen de leerboeken over dit gegeven bewijst dat er toen reeds discussie bestond over de waarachtigheid van dit “feit”. Pas in 1948 vindt men in de handboeken de eerste vermelding van de beruchte Vijfde Colonne: “Het snelle en volledig slagen van de vijand (…) was in de tweede plaats een gevolg van onze gebrekkige legerleiding en het uitblijven van belangrijke geallieerde hulp, terwijl vele N.S.B.-ers (…) als vijfde colonne een verraderlijke rol speelden.”117. Tot medio jaren ’60 lijkt de rol van de Vijfde Colonne algemeen aangenomen. Pas in 1964 maakt een leerboek een duidelijk onderscheid tussen feit en fictie: “Verhalen en geruchten over (…) op eigen soldaten schietende N.S.B.ers deden een chaotische atmosfeer ontstaan.”118. 20 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is nu duidelijk een breuk op te merken in de visie over de Vijfde Colonne. Hierna komt de vermelding van de aanwezigheid van deze divisie nog maar twee keer aan bod in de 116 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 395 117 e PIK, J.W., Beknopte leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, 298 pg., 12 druk 118 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 445 34 handboeken: - zoals reeds vermeld - in het handboek van Blonk (Leerboek der algemene en vaderlanders geschiedenis) en Diorama van de moderne tijd: “Het (Nederlandse leger) had bovendien te kampen met verraad van N.S.B.-ers en achterbakse strijdmethoden als het dragen van Nederlandse uniformen door Duitse militairen.”119. Na 1965 valt de vermelding van de Vijfde Colonne volledig weg uit de leerboeken wanneer men spreekt over de inval van de Duitsers in de meidagen van 1940. Vanwaar deze plotse breuk? Reeds in 1953 schreef de bekende Nederlandse historicus L. De Jong het boek De Duitse vijfde colonne in de Tweede Wereldoorlog, waarin hij het volgende statement maakt: “Om te beginnen verdient het feit vermelding dat men in geen van de Duitse documenten die op de voorbereiding van het offensief betrekking hebben, enige passage kan vinden die in de richting van een vijfde colonne wijst. (…) Men nam in vrijwel alle overvallen delen van het land (…) aan, dat talrijke helpers van de vijand vanuit hinderlagen op Nederlandse troepen schoten. Ook hiervoor heeft men geen enkel bewijs gevonden.”120. De Jong, die vaak werd bekritiseerd omwille van zijn Neerlandocentrische houding in zijn overzichtswerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, maakt hierdoor een statement dat kan tellen. Tussen 1965 en 1982 heerst er een betekenisvolle stilte over de Vijfde Colonne in de leerboeken. Dat de leerboeken de inzichten van De Jong niet vermelden, draagt bij tot de stigmatisering van de NSB. Pas in 1982 wordt er terug over gesproken, maar dan binnen een kritisch kader, waarbij aan bronnenonderzoek wordt gedaan en ook De Jong wordt geciteerd. In dit boek wordt de Vijfde Colonne ook omschreven als volgt: “Vijfde colonne: aanduiding voor de mensen die geheimen doorgeven aan de vijand en proberen de orde en rust te verstoren. Tussen september 1939 en mei 1940 en in de vijf oorlogsdagen werd veel over de vijfde colonne gesproken. Dan had men vooral het oog op N.S.B.-ers, die op grote schaal geheimen aan de Duitsers zouden doorgeven.”121. In een handboek uit 1986 wordt letterlijk de spot gedreven met deze insinuaties: “(…) die op hun beurt werden gevolgd door verpletterende mededelingen over een in het geniep opererende “vijfde colonne” die niet alleen het leger in de rug heette aan te vallen, maar die het tevens zou hebben gemunt op de burgerij. Men voelde zich overal bespied en bedreigd, de onzekerheid en het wantrouwen namen hand over hand toe. Achteraf beschouwd lijken al die berichten lachwekkend in hun overdrijving.”122 Pas in 1994 wordt voor het eerst anders geredeneerd: daar waar men decennialang opteerde voor de visie dat door de verhalen en mythes van de Vijfde colonne er paniek en twijfel was onder de Nederlandse troepen, zoekt men nu voor het eerst het ontstaan van deze mythe in de snelle overrompeling van Nederland: “Dat Nederland al na vijf dagen verslagen was, gaf velen de overtuiging dat een “vijfde colonne” van N.S.B.-ers de vijand had geholpen.”123 119 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 343 DE JONG, L., De Duitse vijfde colonne in de Tweede Wereldoorlog, Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1953, pg. 236 121 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, WOlters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 119 122 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 10 123 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 236 120 35 Conclusie: Vanaf de naweeën van de Tweede Wereldoorlog tot midden jaren ’60 wordt de mythe van de Vijfde Colonne intact gehouden. Ondanks het feit dat De Jong reeds in 1953 kenbaar maakte dat er geen enkel bewijs te vinden was voor deze aantijgingen, dringt pas in 1964 de eerste twijfel door in de teksten van de leerboeken. Hierna volgt (op een zeer klein aantal uitzonderingen na) een kenmerkende stilte bij de leerboeken rond dit onderwerp. Pas medio jaren ’80 onderneemt men pogingen om dit ook in het onderwijs kritisch te bekijken. 4.2.1.2. Rol in Jodenvervolging en collaboratie De NSB heeft meegewerkt aan de Duitse Jodenvervolging in Nederland, dat staat vast. Maar in welke mate waren ze een (alles-)bepalende factor? In een ander deel focus ik op de rol van de Nederlanders in het hele bezettingsproces. Vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog is de NSB de kop van jut voor vele Nederlanders. Men scheerde de NSB en de Duitse bezetter over één kam. Dat meldt ook Dienke Hondius: “In de schoolboeken wordt de NSB vereenzelvigd met het kwaad van de Duitsers.”124. De NSB wordt aanzien als dé spilfiguur in de Jodenvervolging: “N.S.B. “vrederechters” velden de partijdigste vonnissen. Uittartende benden, hoofdzakelijk saamgeveegd van de straat, maakten deze in uniform straffeloos beleid onveilig door gewelddaden tegen andersdenkenden. (…) De N.S.B.landwachten speurden “onderduikers” op en leenden de hand bij razzia’s.”125. Er wordt enerzijds gefocust op de rol die de NSB heeft gespeeld in het ambtenarenwezen (NSB’ers werden aangesteld als politiecommissaris, burgemeester en hoofd van belangrijke organisaties, zoals de Nederlandsche Bank), maar vooral hun medewerking bij razzia’s en oproer worden vermeld: “Later traden vele N.S.B.ers in Duitse krijgsdienst en streden tegen de bondgenoten van hun eigen land, of deden mee aan het arresteren en mishandelen van landgenoten.”126. Maar reeds in 1952 wordt er een eerste (zij het kleine) nuance gemaakt bij het belang van de NSB: “Hierbij (invoering van nationaalsocialistische maatregelen door Seyss-Inquart) werden ze (Duitse bezetter) geholpen door een deel van de N.S.B.’ers. Al vormden die slechts een schamel hoopje, ze waren toegewijd aan de dienst van de Duitsers.”127. De jaren ’50 lijken een kantelmoment te zijn in het objectief denken over o.a. de rol van de NSB, zo meldt een handboek uit 1954: “Misschien zal later met evenveel objectiviteit over de positieve betekenis van de Duitse bezetting 1940-1945 geschreven worden (…). Vooreerst lijkt het, alsof er geen positieve en slechts negatieve punten over die Duitse bezetting zijn op te merken.”128. Dit is een citaat dat kan tellen voor een leerboek, zeker zo vroeg na de Tweede Wereldoorlog. De auteur geeft de indruk dat er evolutie mogelijk is in de visie op de Duitse bezetting. Dit is het enige citaat dat in de periode 1945-1970 meldt dat nuance mogelijk is op lange termijn. 124 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2010, pg. 41 125 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 397 126 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 188 127 ALGRA, H., Gestalten en tijden. Leerboek der Vaderlandse geschiedenis, deel III, Noordhoff NV, Groningen, 1952, pg. 128 128 MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1955, pg. 572 36 Maar een echte kentering zit er vooralsnog niet aan te komen. Vooral het leerboek van Blonk, Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, zal als één van de weinigen vooral focussen op de rol die de NSB heeft gespeeld in het ambtenarensysteem. De andere leerboeken blijven voornamelijk focussen op de rellen en razzia’s van de NSB, en dit tot diep in de jaren ‘60: “Zeker weten wat er met hen (de joodse bevolking) gebeuren ging, deed toen nog niemand, maar men had reeds een onheilspellende voorproef gekregen door het optreden van de W.A., Musserts vechttroep, die liefst in grote overmacht Jodenbuurten binnentrok om daar enkele weerloze slachtoffers af te ranselen. Zij die dit meemaakten, merkten opeens hoe dun het vernis van menselijke beschaving eigenlijk is.”129 Vanaf 1965 is een interessante kentering vast te stellen. Het verwijt dat de NSB via het ambtenarenwezen actief heeft meegeholpen aan de Jodenvervolging, verdwijnt grotendeels. De focus blijft hier ook enkel op kleine activiteiten en op opdrachten door de Duitsers gegeven: “In februari 1941 brak in Amsterdam een staking uit als protest tegen het vechten met, het mishandelen en wegvoeren van joden door N.S.B.’ers en Gestapo in de Amsterdamse jodenbuurt.”130. Pas eind jaren ’70 komt er weer een link met de politieke postjes, maar deze worden dan wel gelinkt aan de acties die de NSB voerde: “Het ergste daarbij was misschien wel dat de Duitsers bij het doorvoeren van hun maatregelen de hulp kregen van de N.S.B. van Anton Mussert. (…) Zij waren heel bereidwillig om de Duitsers te helpen bij de opbouw van hun bestuursapparaat. Zij lieten zich dan ook benoemen tot burgemeester of politie-functionarissen. In die functie lieten zij joden of onderduikers (mensen die zich verborgen hielden) opsporen en lieten zij jacht maken op mensen die zich tegen het optreden van de Duitsers verzetten.”131. Dit wordt wel maar door één leerboek vermeld, de overige leerboeken blijven het houden bij de razzia’s en gevechten die door de NSB worden gepleegd. Pas in 1992 vinden we de eerste sporen terug van een genuanceerd denken over de NSB, waarbij voor het eerst melding wordt gemaakt van het feit dat de NSB het niet op alle joden had gemunt: “Hoewel Mussert Hitlers jacht op de joden als een misdaad zag, deed hij of zijn neus bloedde. Het enige wat hij wist te bereiken was, dat de joodse ex-N.S.B.-ers niet naar een vernietigingskamp werden gedeporteerd, maar naar een zogenaamd “licht” concentratiekamp.”132. Ook nu wordt voor het eerst vermeld dat niet alleen NSB’ers actief meehielpen aan het vervolgen van joden. Kenmerkend is ook dat hier voor het eerst melding wordt gemaakt van het feit dat ook niet-NSB’ers meehielpen bij de Jodenvervolging: “Bij de jacht op joden verleenden N.S.B.-ers – maar zij niet alleen – vaak hand- en spandiensten. Bijzonder berucht werd hierdoor de Landwacht, een soort hulppolitie.”133. De nuancering dat niet alleen NSB’ers de Duitsers hielpen, wordt reeds vroeger gemaakt, maar hier vindt men voor het eerst een kleine schuldbekentenis terug voor het actief deelnemen van Nederlanders aan de Jodenvervolging. 129 MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1962, pg. 313 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo: deel 5: De Nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1971, pg. 72 131 ADANG, A. e.a., Mensen en machten: examenboek geschiedenis havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1980, pg. 286 132 DONK, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3vh, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1992, pg. 151 133 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1994, pg. 239 130 37 Conclusie: Tot de jaren ’90 werden enkel de NSB en de Duitse bezetter geassocieerd met de jodenvervolging in Nederland. Dienke Hondius verklaart dit voor de eerste twee decennia als volgt: “Lesmateriaal dat niet duidelijk partij kiest tegen nazi-Duitsland, lokt protest uit (…), roept klachten op.”134 Het is duidelijk dat, zeker in de vroege decennia na de Tweede Wereldoorlog de NSB (en de collaboratie in het algemeen) de leerboeken hun kant hebben gekozen: tegen de NSB. Pas in de jaren ’90 wordt er genuanceerd gesproken over de rol van de NSB in de jodenvervolgingen. 134 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 83 38 4.2.2. Beschrijvingen 4.2.2.1. Politiek NSB De oprichting en politieke ontwikkelingen van de NSB wordt uitgebreid toegelicht in de leerboeken. De NSB wordt vaak gekaderd binnen de opkomst van extreem rechtse en linkse partijen in de politiek woelige jaren ’30. Reeds vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt de NSB vermeld. Opvallend is dat slechts één handboek de NSB kadert binnen de sfeer van de NSDAP: “Onder leiding van Ir. Mussert vooral werd een Nationaal Socialistische Beweging, N.S.B., opgericht, die een program opstelde, dat in sterke mate aan dat der Duitse zusterpartij herinnerde en zich fel tegen de socialisten en communisten keerde.“135 De andere leerboeken houden het bij de opkomst van nationaalsocialistische en fascistische bewegingen: “In verband met de totalitaire stromingen in verschillende landen, vooral in Duitsland en Italië, ontstond ook in Nederland een partij op de grondslag van het partijbeginsel, de Nationaal-Socialistische Beweging (N.S.B.) onder leiding van lr. Mussert.”136 Twee zaken vallen op: enkel Mussert wordt genoemd als voornaamste partijlid en vele handboeken spreken ook over “Ir. (ingenieur) Mussert”. Ook wordt er regelmatig gesproken over “’leider” Mussert”. Mussert wordt officieus aanzien als de leider van de NSB, aangezien de partij het leidersbeginsel uitdraagt, zoals Hitler bij de NSDAP en Mussolini bij de PNF. Mussert wordt door de NSB-propaganda ook als leider naar voor geschoven. Doordat “leider’ tussen aanhalingstekens wordt gezet, wordt getwijfeld aan zijn leiderskwaliteiten. De toon wordt nog meer sarcastisch wanneer hij van Hitler de titel “Leider van het Nederlandse volk” zal krijgen. De leerboeken aanzien Mussert duidelijk als de personificatie van de NSB en de mislukte imitatie van Hitler. Ook worden regelmatig redenen opgesomd waarom de NSB net in het begin van de jaren ’30 opkomt: “In aansluiting van de totalitaire regimes in verschillende landen, vooral in Italië en Duitsland, en ten gevolge van de zo diep invretende crisis en werkloosheid ontstond ook in Nederland een partij op de grondslag van het leiderbeginsel, de Nationaal-Socialistische Beweging onder leiding van Mussert.”137. De voornaamste redenen die worden genoemd zijn de financiële crisis, de werkloosheid als gevolg hiervan en de opkomst van fascistische groeperingen in andere Europese landen (met Duitsland en Italië als voornaamste voorbeelden). Pas vanaf midden jaren ’50 wordt ook over de politieke evolutie binnen het Nederlandse democratische verkiezingssysteem van de NSB gesproken: “Het meest profiteerde van het algemeen gevoel van malaise de Nationaal-Socialistische Beweging van Mussert, wiens Duitse programma vooral aanhangers kreeg in de kringen van grote en kleine werkgevers, van winkeliers en militairen, maar ook van wanhopige werklozen. Deze partij kreeg in 1935 bijna 8% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen.”138. Ook wordt er gesproken over het potentiële kiespubliek. Buiten de vermelding van de “wanhopige werklozen” wordt hier verder wel objectief geschreven. 135 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 68 136 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 174 137 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 395 138 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 351 39 De link tussen de NSB en de NSDAP blijft wel intact: “Toch bleef de N.S.B. een on-Nederlandse partijgroepering, die nimmer het Nederlandse volk heeft gegrepen. Een filiaal van het Duits nationaalsocialisme.”139. Politieke kenmerken van de NSB worden zelden genoemd, vooral het leiderbeginsel is volgens de leerboeken het belangrijkste aspect van deze partij. Pas tegen de jaren ’60 worden redenen gezocht én vermeld voor de achteruitgang van de NSB bij de verkiezingen van 1937. Men zoekt het voornamelijk bij het inzicht van het Nederlandse volk: Het terugvallen van het aantal stemmen bij de latere kamerverkiezing wijst er echter wel op, dat velen op de N.S.B. hadden gestemd om grieven te uiten, maar haar toch herkenden als in wezen even reactionair en gewelddadig als de verwante bewegingen in Italië en Duitsland. (…) Het procent aantal stemmen uitgebracht op de N.S.B. slonk tot 3,8%, zodat zij met vier zetels van de honderd genoegen moest nemen, nog één meer trouwens dan de communisten.”140. De vreemd geplaatste vergelijking met de communisten geeft het gevoel dat ze een vergelijking willen maken tussen extreem rechts en extreem links, maar waarbij het “meest slechte” toch nog het meeste aantal zetels haalt. De NSB wordt “gewelddadig” en “barbaars” genoemd. 141 De NSB maakt ook geen gebruik van de situatie in de jaren ’30, maar ze “profiteert” ervan: “De Nationaal-Socialistische Beweging van Mussert profiteerde het meest van de malaise.”.142 In 1963 wordt voor het eerst melding gemaakt van de kenmerken van de NSB, maar deze worden nog steeds gekaderd binnen de sfeer van de Duitse NSDAP: “In de crisisjaren wordt in Nederland naar Duits model een fascistische organisatie gesticht, de Nationaal-Socialistische Beweging. Naar Duits model, compleet met leider – Ir. A.A. Mussert - , stoottroep – de W.A. = Weerafdeling -,uniformen en speciale groet – “Hou zee! met opgeheven rechterarm-, vlag, (roodzwart) en symbool, de wolfsangel. De geest van deze beweging is anti-liberaal, anti-democratisch, anti-parlementair, anti-marxistisch, anti-semietisch, kortom Hitleriaans. Resultaat in 1935: 8% van de stemmen bij de verkiezingen!”. Zonder enige uitzondering wordt vermeld dat de NSB een weerspiegeling is van de NSDAP. Het uitroepteken op het einde duidt in de sfeer van het citaat ook op verwondering en zelfs schrik. Ondertussen blijft Mussert als enige NSB’er genoemd worden binnen dit vooroorlogs kader. Enkel Rost Van Tonningen, hoofd van de Nederlandsche Bank, wordt in de vroege handboeken vermeld, maar uitsluitend in de passages die handelen over Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Sommige auteurs maken ook het vergelijk tussen Mussert en Hitler: “Pas in de dertiger jaren verenigden minuscule fascistische groepjes zich in de nationaal socialistische beweging van Ir. Mussert, in alles een minder geslaagde imitatie van Hitler en zijn beweging. Mussert poogde de rol van leider te spelen (…).”143 Wel wordt in hetzelfde handboek voor het eerst een objectieve en meetbare verklaring gezocht voor het tanende succes van de NSB: “Sinds ’36 kwam er een kleine opleving van de economische situatie; het gevolg was een onmiddellijk zakken van het aantal N.S.B. 139 PIK, J.W. e.a., Beknopt leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, pg. 254-255 BLONK, A. e.a., Rondgang door de algemene en vaderlandse geschiedenis deel II, Wolters, Groningen, 1960, pg. 266-267 141 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 181-182 142 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1960, pg. 326 143 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 442-443 140 40 stemmen bij de kamerverkiezingen van ’37 tot minder dan 4%.”144. Andere leerboeken gaan nog verder in de vergelijking Hitler-Mussert: “Wat in Duitsland Hitler was, zou bij ons Mussert zijn.” 145, “Mussert speelde de aap van Hitler en Mussolini.”146. In 1965 wordt voor het eerst ook een in Nederland politiek interne verklaring gegeven voor het succes van de NSB: de trage herstelpolitiek van minister Colijn in de crisisperiode: “Ontevredenheid over het regeerbeleid, de lang aanhoudende malaise, de verminderde werkloosheid in Duitsland, nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen; al deze factoren maakten, dat zij (de NSB, nvdr.) acht procent van de stemmen kreeg.”147. Pas eind jaren ’60 wordt voor het eerste vermeld dat de NSB een aanvankelijk op fascistisch Italië geïnspireerde politiek voerde. Maar dit is volgens het handboek slechts van zeer korte duur: “De N.S.B. was aanvankelijk vooral op het Italiaanse fascisme geïnspireerd, later meer op het Duitse nationaal-socialisme. (…) Na ca. 1930 werd de N.S.B. in alle opzichten een nabootsing van de Duitse N.S.D.A.P. De “Leider” der beweging was Mussert (…). (…) Ook in het anti-semitisme volgde de beweging het Duitse voorbeeld.”148. Vreemd dat men zegt “na ca. 1930”, aangezien de partij pas in 1931 gesticht was… Andere leerboeken houden het nog steeds bij een vergelijking met Hitler en zijn partij: “Rechts traden talrijke fascistische organisaties op, waarvan de N(ationaal) S(ocialistische) B(eweging) onder leiding van Anton Mussert de belangrijkste werd, in alles een minder geslaagde van Hitler en zijn beweging. (…) De NSB bleef een vreemde eend in de bijt der Nederlandse politiek: ondanks nationalistische leuze een slappe imitatie van het Duitse voorbeeld met uniformen, private legertjes (…).”149 Het inzicht dat de NSB zich vooreerst op het PNF van Mussolini had geïnspireerd, doet de leerboeken in twee kampen opsplitsen: zij die melden dat de NSB geheel op de NSDAP was gebaseerd en zij die melden dat de NSB na een aantal jaren plots afstapte van het fascisme en het nationaal-socialisme van Hitler verkondigde. Pas vanaf 1970 wordt duidelijk dat de meeste leerboeken hebben gekozen voor een politieke evolutie van de NSB:“De N.S.B. was een naar het Duitse en Italiaanse voorbeeld gevormde, extreem rechtse partij. Leider was Mussert. (…) Later, toen de economische situatie minder slecht werd (en de ontwikkelingen in Duitsland duidelijker), nam het aantal aanhangers af.”150, “Zijn NSB’ers waren eerst nog geen echte nationaal-socialisten. Zij voelden zich verwant met het fascisme van Mussolini en waren vooral autoritair en nationalistisch. Pas later ging de NSB zich meer op Duitsland oriënteren, en toen werden ze ook meer en meer antisemitisch.”151 In de jaren ’70 verdwijnen ook de meeste negatieve commentaren op de persoon van Mussert. Verder worden er voor het eerst andere NSB’er genoemd: Van Geelkerken, medeoprichter in 1931: 144 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 442-443 145 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 308 146 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 307 147 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 308 148 NIEMEIJER, A.C. e.a., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de havo-top, Thieme-Zutphen, Eindhoven, 1968, pg. 123 149 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 454 150 VAN DAM VAN ISSELT-SCHUURMAN, V., Schets van de twintigste eeuw: moderne wereldgeschiedenis, Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 1973, 100 pg, pg. 31 151 OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1975, pg. 114 41 “Er zijn er (fascistische stromingen) heel wat geweest, maar slechts één ervan stelde werkelijk iets voor. Dat was de Nationaal-Socialistische Beweging, de partij die Mussert en Van Geelkerken in 1931 hadden opgericht. Mussert, een bekwaam hoofdingenieur (…). Zijn N.S.B. was in het begin vooral geënt op de denkbeelden van Mussolini, voor Mussert en heel wat anderen een soort afgod. Dat de N.S.B. in het begin vooral fascistisch en niet nationaal-socialistisch was, kan blijken uit haar houding tegenover de joden. Deze mochten aanvankelijk lid zijn (…). Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1935 haalde de N.S.B. bijna 8 procent. Het gevolg was eerder negatief dan positief voor de N.S.B. (…). Het resultaat bleek bij de Kamerverkiezingen van 1937, waar de aanhang van de N.S.B. werd gehalveerd tot 4 procent. Dat kwam ook (naast actie van anti-fascistische groeperingen) omdat het duidelijker werd wat Hitler in de zin had en tevens omdat de N.S.B. (…) een racistisch en radicaal karakter kreeg.”152. Voor het eerst wordt duidelijk ontkracht dat de NSB reeds bij haar oprichting op het Duitse model gebaseerd was. Vanaf het midden van de jaren ’70 kiezen de meeste leerboeken voor de verschuiving van de NSB van het PNF van Mussolini naar de NSDAP van Hitler. Daar waar in de eerste dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog het tanende succes van de NSB na 1935 vooral wordt verklaard door de inzicht van het Nederlandse volk, komt er vanaf midden jaren ‘70 ook de verklaring van het lichte economische herstel bij. Ook wordt het inzicht van het Nederlandse volk niet meer vermeld: men opteert voor een objectievere schets: “Een jaar later, bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, was zijn aanhang echter gehalveerd. Op de eerste plaats was dit een gevolg van een lichte verbetering in de conjunctuur. (…) Op de tweede plaats was duidelijk geworden dat Mussert zich volledig achter het nationaal-socialisme van Hitler opstelde en deze naäpte (…). Heel veel Nederlanders beseften toen al dat Hitler een afschuwelijke ideologie had.”153 Deze toon houden de leerboeken vol tot de jaren ’80, daarna valt op dat Musserts positie binnen de NSB lager wordt ingeschat dan voorheen. Mussert is niet meer de leider, maar de oprichter. Mussert is niet meer de na-aper van Hitler: andere leden worden extremistisch (los van Mussert). Wel blijft er regelmatig gerefereerd worden naar zijn ingenieursverleden: “De grootste werd de NationaalSocialistische Beweging (N.S.B.), die in 1931 door Ir. Anton Mussert en de ambtenaar Van Geelkerken was gesticht. (…) Geleidelijk werd de beweging echter radicaler en racistisch. Mussert ging Hitler goedpraten en de N.S.B. werd, vooral onder invloed van de pro-Duitse Rost van Tonningen, antisemitisch.”, “Ook al was Mussert zelf niet anti-joods, zijn beweging werd het wel.”154, “(…) de Nationaal-Socialistische Beweging (N.S.B.). Deze politieke partij was in 1931 opgericht door één van hen: Mussert. De ander, Blokzijl, werd nadat de Duitsers in 1940 ons land hadden bezet één van de belangrijkste propagandisten van het fascisme in Nederland.”155 Voor het eerst wordt in de leerboeken rechtstreeks de vraag “hoe fascistisch was de NSB?” gesteld. Deze eer gaat naar “Sprekend Verleden” van Blom. 156 A.d.h.v. bronnen, citaten en programmapunten wordt duidelijk gemaakt dat de NSB pas tegen het eind van de jaren ’30 neigde naar de NSDAP, en dan nog slechts een harde kern aan de top van de NSB. Hierna kiezen de leerboeken voor een 152 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 82 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 274-275 154 DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, pg. 119-121 155 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 12 156 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 50-53 153 42 duidelijke visie: Mussert was niet dé hoofdfiguur van de NSB, de NSB is intern verscheurd door het antisemitisme en andere kopstukken treden op de voorgrond. Zeker vanaf 1990 worden de leerboeken inhoudelijk veel rationeler en kritischer: “De N.S.B. was tot 1937 niet antisemitisch. Dat kwam met name doordat Mussert, de leider van de N.S.B., niet anti-joods was. (…) Toen de N.S.B. bij de verkiezingen van de Tweede Kamer een fikse nederlaag leed, kregen de joden de schuld. Langzaamaan werd de N.S.B. (…) antisemitisch.”157, “In 1937 verloor de N.S.B. de helft van haar aanhang bij de Tweede Kamer-verkiezingen. Er bleef een kleine en felle groep over die steeds extremer en anti-semitischer werd. De leider Anton Mussert werd overvleugeld door extremisten als Rost van Tonningen en Van Geelkerken.”158, “Mussert had een zelfstandig, nationaal-socialistisch Nederland onder zijn leiding voor ogen.”159 Conclusie: In de eerste decennia is duidelijk dat Mussert het moet ontgelden: hij staat symbool voor de politiek van de NSB en is een mislukte imitatie van Hitler. De toon doet vermoeden dat de leerboeken redeneren vanuit het perspectief dat ze het verloop en einde van de oorlog reeds kennen en hierop de NSB van vóór de Tweede Wereldoorlog afrekenen. Pas midden jaren ’60 valt een (lichte) verschuiving te melden in de schets van de vooroorlogse NSB. Naast interne factoren voor het verkiezingsverlies van 1937 (het antisemitisch karakter van de NSB) wijst men ook op de economische opflakkering. Pas aan het begin van de jaren ’70 wordt voor het eerst melding gemaakt van het feit dat de NSB aanvankelijk op het fascisme van Mussolini was gebaseerd. De handboeken twijfelen: gaan we voor interne evolutie in de NSB of niet? Uiteindelijk zal men vanaf 1975 voornamelijk voor het eerste kiezen. Ook in de jaren ’70 vermindert de negatieve connotatie van Mussert (zowel als persoon als politiek figuur). Deze evolutie zal in de jaren ’80 duidelijk in de handboeken naar voor komen: Mussert is niet meer dé personificatie van de partij. Vanaf het midden van de jaren ’80 opteren de leerboeken voor een kritische visie: bronnenonderzoek komt opzetten en de vooroorlogse situatie van de NSB wordt ook rationeel en objectief bekeken. Deze evolutie zet zich door tot in de jaren ’90, waarbij vooral de persoon Mussert wordt aanzien als een minder belangrijk figuur. 4.2.2.2. Figuur Mussert Als er één persoon is die vaak wordt genoemd in de leerboeken, dan is het Mussert. Als leider van de NSB staat hij symbool voor de politiek van de NSB voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is dan ook logisch dat geen enkel leerboek vergeet om Mussert te melden, kaderen en te analyseren. In dit deel focus ik op de figuur Mussert tijdens de Tweede Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog moet Mussert het zwaar ontgelden. Vlak voor de inval van Duitsland werden een aantal extreme figuren (zowel van linkse als van rechtse kant) opgepakt door de Nederlandse politie. Mussert kon hieraan ontsnappen, en dit melden ook de handboeken: “Mussert, die reeds in April van de komende invasie op de hoogte was, had bijtijds de benen genomen en dook 157 DONK, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3vh, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1992, pg. 151 HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, pg. 148 159 BAKKER, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3: mavo havo vwo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1996, pg. 123-124 158 43 eerst weer op, toen hij kon rekenen op de bescherming der Duitse bajonetten.”160 Een keer wordt er zelfs op een heel cynische manier een korte schets gemaakt van Musserts onderduiking: “Op de eerste oorlogsdag zijn ze geïnterneerd, de pro-Duitse en dus gevaarlijke N.S.B.ers. Mussert, de leider van de N.S.B. echter niet. Hij verstopt zich. (…) En als er gevaar dreigt, kruipt hij weg onder een bosje achter de tuin. (…) De Nederlanders zullen ook nog “plezier” aan deze onnederlandse landgenoten beleven.”161 Tot diep in de jaren ’60 wordt gefocust op de vlucht van Mussert. Er wordt duidelijk verwezen naar het laffe karakter van Mussert. De handboeken focussen tot de jaren ‘50 ook op de tegenstelling tussen de NSB en de overige Nederlanders. Sarcasme en ironie zijn niet ver weg: “En de “vormingsleider” der N.S.B. juichte, dat, hoe de oorlog ook zou eindigen, wij onze Joden kwijt zouden zijn!”162, “Lichamelijke en geestelijke folteringen *…+ waren aan de orde van de dag, terwijl Mussert en zijn volgelingen het niet moede werden, ons volk te wijzen op de zegeningen die een Duitse overwinning voor de wereld en voor ons land zou meebrengen.”163 Let ook op de verwoording in dit citaat van “onze joden”: later in deze scriptie zal duidelijk worden dat de Nederlandse bevolking zich na de Tweede Wereldoorlog vereenzelvigt met de Nederlandse joden. Ook de titel “Leider van het Nederlandse volk”, die Mussert van Hitler kreeg tijdens de oorlog, wordt vermeld in de leerboeken: ”In al deze tegenspoed kon men toch nog wel even lachen, toen de willoze marionet Mussert officieel “leider van het Nederlandse volk” werd.”164, “(…) de aanstelling van Mussert tot “leider” van het Nederlandse volk (eind 1942), (…) deed langzamerhand een ondragelijke spanning ontstaan.”165 Mussert wordt steevast als “leider” vernoemd, waardoor hij nogmaals wordt vereenzelvigd met de NSB. Regelmatig wordt ook melding gemaakt van de anonieme NSB. De synoniemen voor deze groep lopen uiteen, maar zijn kenmerkend voor de naoorlogse houding t.o.v. de NSB: “ (…) Mussert, de leider der N.S.B., met zijn aanhangers, (…) ”166, “Mussert en zijn trawanten (…)”167, “de N.S.B., die zich onder Mussert een gehoorzame dienaar van de vijand toonde (…).”168 Wel wordt door één leerboek reeds in 1948 gemeld dat de (politieke) macht van de NSB tijdens de Tweede Wereldoorlog niet groot was: “Officieel heeft Mussert, de leider der N.S.B., met zijn aanhangers, nooit een functie in de regering bekleed (…).”169 Een paar jaar later wordt dit bevestigd: 160 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 394 161 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 289 162 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 397 163 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 80 164 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 81 165 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 274 166 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 284 167 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 188 168 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 188 169 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 284 44 “Nadat in December 1941 de N.S.B. als enige politieke partij was erkend (…), volgde in December 1942 het besluit, dat hij (Mussert) voortaan bij alle belangrijke maatregelen zou worden gehoord. Verantwoordelijkheid zonder werkelijke invloed!”170 De leerboeken lijken te beseffen dat de NSB op zich geen al te grote machtsfactor was binnen het Duitse bezettingssysteem, en focussen nu vooral op de privileges die ze kregen: “Alleen de N.S.B. (…) kreeg allerlei voorrechten.”171 Pas vanaf de jaren ’60 wordt er meer gefocust op de politieke (on)macht van de NSB: “één maatregel namen de Duitsers echter nooit: hoe Mussert er ook op hoopte, hij en zijn NSB kregen de macht in Nederland nimmer.”172, “Musserts NSB kreeg door de Duitsers geen officiële bestuurstaak toebedeeld (…)”173. Een handboek laat zich volledig gaan: “Mussert kreeg een paar jaar later de loze titel “leider van het Nederlandse volk”. Hetgeen hem ronduit belachelijk maakte, want iedereen wist dat de N.S.B., hoe slaafs zij ook de Duitse hielen likten, geen enkele werkelijke regeringsmacht hadden.” 174 Ondertussen wordt de toon niet gematigder. Er worden twee zaken duidelijk in de leerboeken: enerzijds melden ze dat Mussert en de NSB geen échte macht hadden, anderzijds wordt gefocust op de daden en titels van Mussert die geen macht inhouden: “Hitler proclameerde de N.S.B. tot “wilsdrager” en Mussert tot leider van het Nederlandse volk. Mussert legde een eed van trouw aan de “Führer” af en hielp ijverig mee vrijwilligers voor het oostfront te werven.”175, "Zelf had hij de eed van trouw aan Hitler afgelegd (december 1941); het landverraad stond nu wel degelijk vast.” 176 Voor het eerst wordt wel een nuance gemaakt bij de positie van Mussert, door hem te citeren uit zijn proces na de Tweede Wereldoorlog: “Tijdens zijn proces na de oorlog zei deze leider van de N.S.B. timide: “mijn grootste fout is geweest, dat ik niet geloofd heb aan de verkeerde buitensporigheden van het Duitse nationaal-socialisme. Het is een fout, die veel leed en veel teleurstelling heeft teweeggebracht.””177 Vanaf eind jaren ’60 wordt meer en meer enkel gefocust op de politieke rol van Mussert. Het taalgebruik wordt ook gematigder: “Hun leider, Mussert, heeft geen grote rol gespeeld.”178, “De verwachting, dat Mussert, de leider van de Nationaal Socialistische Beweging (N.S.B.) aan de regering zou komen, ging niet in vervulling (..).”179, “ (…) Werkelijke macht kreeg de N.S.B. ook van de Duitsers niet, alleen voorrechten en baantjes.”180 Midden jaren ’70 plaatst een leerboek een uitgebreide biografie van Mussert181. Na deze publicatie wordt Mussert niet meer bestempeld als zwakkeling en volgeling van Hitler. Er wordt zelfs verwezen 170 BLONK, A., Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1952, pg. 405 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1952, pg. 417 172 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 174 173 MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1962, pg. 313 174 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 446 175 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1965, pg. 240 176 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 164 177 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 164 178 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo deel 5: de nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1967, pg. 72 179 DEK, J. e.a., Twee Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 131 180 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 193 181 NIEMEIJER, A.C., e.a., Strijd en samenwering: een geschiedenis voor mavo, havo en vwo, deel 4v, Thieme & Co., Zutphen, 1976, pg. 51 171 45 naar de persoonlijke visie van Mussert: “Hoewel Mussert regelmatig verklaarde dat Nederland zelfstandig moest blijven, werd de praktijk dat de N.S.B. zich volledig schikte in de wensen en opvattingen van de Duitsers.”182 Vanaf 1980 wordt er meer en meer gefocust op het feit dat Mussert zijn persoonlijke visie moest opbergen ten voordele van de radicale kern binnen de NSB: “Binnen de N.S.B. groeiden spanningen. Mussert zag zijn “Dietse” ideaal, een zelfstandig Nederland verbonden met Duitsland in een “Germaanse statenbond”, steeds meer in rook opgaan. (…) Om zich te handhaven moest Mussert telkens concessies doen. ”183, “Mussert wilde Nederland echter niet laten opgaan in het Duitse rijk, maar het een plaats geven in een “Germaanse Statenbond”, onder leiding van Duitsland.”184. Ook zijn titel en eed van trouw worden binnen een neutraler kader geschetst: “In 1941 legde hij in Berlijn de eed van trouw aan Hitler af.”185, “Hij mocht zich (…) “Leider van het Nederlandse volk” noemen, zonder dat hij wat in de melk te brokkelen had.”186, “Wel werd hij in 1943 door Hitler erkend als “Leider van het Nederlanders volk”, dit was echter een titel zonder inhoud (…).”187. In 1984 verschijnt een veelgeprezen biografie van Mussert, geschreven door auteur Jan Meyers.188 In de biografie neemt Meyers geen standpunt in, maar beschrijft hij objectief de gebeurtenissen, gebaseerd op bronnen en getuigenissen van beide kanten. Dit boek is typerend voor de veranderende visie op de politieke persoon Mussert, waardoor men ook meer nuancering toepast wanneer men over Mussert spreekt. Deze toon wordt verder gezet in de jaren ’90: “Hoewel Mussert Hitlers jacht op de joden als een misdaad zag, deed hij of zijn neus bloedde. Het enige wat hij wist te bereiken was, dat de joodse ex-N.S.B.-ers niet naar een vernietigingskamp werden gedeporteerd, maar naar een zogenaamd “licht” concentratiekamp.”189 Conclusie: In de eerste decennia na de Tweede wereldoorlog zien de leerboeken Mussert als de kop van Jut in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog. De vlucht van Mussert voor de inval van Duitsland komt frequent aan bod. Ook zijn titel van “Leider van het Nederlandse volk” en zijn eed van trouw aan Hitler wekken frustratie op. Toch wordt er reeds in 1948 melding gemaakt van de feitelijke macht van Mussert en de NSB. Men gaat tot diep in de jaren ’70 focussen op de hand- en spandiensten van de NSB aan de Duitse bezetter. Pas in de jaren ’60 wordt er meer gefocust op de feitelijke politieke rol van Mussert. Later wordt de toon ook gematigder en wordt in de leerboeken meer en meer duidelijk dat Mussert niet dé leider van de partij is en al zeker niet bij de extremistische kern behoort. Ook zijn titel en eed worden genuanceerd aangehaald. 182 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de havo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1978, pg. 92 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 15 184 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 220-221 185 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 15 186 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1988, pg. 114-115 187 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 220-221 188 MEYERS, J., Mussert. Een politiek leven, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1984, pg. 331 189 DONK, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3vh, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1992, pg. 151 183 46 4.2.3. Terminologie 4.2.3.1. Collaboratie Collaboratie staat synoniem voor medewerking, in de meeste gevallen negatief geconnoteerd als medewerking voor de vijand tijdens een crisissituatie. Collaboratie heeft zeker door de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn dominant negatieve betekenis meegekregen. In dit deel ga ik op zoek naar de betekenis die in de leerboeken aan collaboratie wordt gegeven: wordt er voornamelijk op de NSB gezinspeeld, wordt er snel contrast gezocht met het verzet, durft men ruimer te kijken dan enkel de NSB als ‘collaborerend’ te definiëren? Vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog lopen de emoties hoog op in de leerboeken. Het verliezende kamp (de NSB) moet eraan geloven en staat symbool voor de collaboratie: “Het gejuich bewees, hoezeer deze verdwaasden van alle politiek inzicht gespeend waren en alleen geschikt tot het verwekken van relletjes onder een vroeger te meegaand bewind, dat voorbij had gezien, dat het onrecht moest zegevieren, als het recht geen gebruik maakt van zijn macht en dat deze organisatie koninklijk goedgekeurd had.”190 In hetzelfde deel wordt de NSB in één adem vergeleken met landsverraders en dissidenten. De toon is zeer negatief en zeer spottend: “Allerlei zwaar betaalde nietsnutters, ten dele gerecruteerd uit de maar al te bereidwillige N.S.B., verleenden daarbij hun medewerking, en profiteerden van de gelegenheid, op een veilige vluchtheuvel, ver van het front, een spaarpot te maken.”191 In de eerste jaren na de oorlog staat collaboratie synoniem voor landverraad, profijt en een binnenlandse vijand: “Tegen de binnenlandse vijand trad de regering te slap op.”192, “Alleen de N.S.B., die zich onder Mussert een gehoorzame dienaar van de vijand toonde, (…).”193 Regelmatig wordt in het thema van collaboratie ook de scherpe tegenstelling gemaakt met het verzet. Tot diep in het tweede deel van de 20e eeuw lijkt het alsof de collaborateurs uit enkelen bestonden, terwijl het verzet algemeen was: “Vele van deze strijders [goede vaderlanders] hebben wel hun liefde voor het vaderland met hun leven moeten betalen; wèl een scherpe tegenstelling met de verscheidene collaborateurs.”194 In één handboek wordt werkelijk een essay gegeven over het verzet: “Het Nederlandse volk, immuun voor de plompe propaganda der Duitse nazi’s, bleef het evenzeer tegen de nog sterker verfoeide N.S.B. Wij wisten te goed uit Napoleons tijd en die van Lodewijk XIV welke gevaren een kleine natie zouden bedreigen, wanneer deze opging in een “Germaanse gemeenschap” en dan nog wel onder Hitlers leiding en die van zijn arrogante “Herrenvolk”.195 Collaboratie wordt vaak in één adem genoemd met de NSB: “De pers werd gelijkgeschakeld en alle politieke partijen, behalve de N.S.B., werden ontbonden. Als paddestoelen verrezen allerlei N.S.B. 190 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 397-398 191 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 97 192 BERKELBACH, J.W., Volken en tijden, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, pg. 211 193 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 188 194 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 189 195 BLONK, A., Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1952, pg. 405 47 mantel-organisaties zoals Winterhulp, Volksdienst, (…).”196. In de jaren’50 wagen sommige handboeken zich aan een percentage van collaborateurs onder de bevolking: “De sabotage van dit alles was vrijwel algemeen: slechts 10% van de Nederlanders lieten zich hierdoor vangen.”197 Ook staat collaboratie volgens de handboeken gelijk met diensten ten voordele van de bezetter, maar niet met effectieve macht: “Commissarissen als bestuurders der provinciën en burgemeesters van grote gemeenten werden vervangen door leden der N.S.B. of daarmee sympathiserenden.”198, “De arbeidsbureaus werden onder N.S.B.-leiders gesteld en dreven 400.000 Nederlandse arbeiders als slaven naar de Duitse oorlogsindustrie.”199 Collaboratie houdt ook in dat men vecht aan de zijde van de bezetter: “De N.S.B. (…) hielp ijverig mee vrijwilligers voor het oostfront te werven. Zoveel mogelijk leidende posities werden aan N.S.B.-ers toevertrouwd.”200 In de jaren ’60 lijkt het cijfer van 10% collaborerende Nederlanders goed ingeburgerd in de leerboeken: “Het totale aantal onbetrouwbare Nederlanders liep ongeveer tegen de 10%.”201, “(…) slechts 10% van de Nederlanders lieten zich hierdoor vangen.”202 Wel opvallend is dat de toon t.o.v. de NSB als voornaamste collaborateursorgaan minder hevig is, al zijn er nog een aantal uitzonderingen: 1964: “iedereen wist dat de N.S.B., hoe slaafs zij ook de Duitse hielen likten, geen enkele werkelijke regeringsmacht hadden. (…) Wèl waren de N.S.B.-ers de enige groep op wie de Duitsers konden steunen en dat gaf hen privileges (…). Feitelijke zelfstandige macht hadden de N.S.B.-ers niet, maar door hun houding hadden zij zich vanaf het begin geïsoleerd van de meerderheid van het Nederlandse volk, die hen beschouwde als een verachtelijke groep landverraders.”203 Wel blijft de NSB vrijwel de enige die collaboreert: “Over het algemeen was de houding der Nederlanders goed. (…) Het waren alleen de N.S.B.-ers, die zich graag leenden tot hulpdiensten van de bezetter.”204 Nog steeds wordt regelmatig de vergelijking gemaakt met de ‘overgrote groep’ van Nederlanders die in het verzet treden. De focus blijft ook in de jaren ’60 op de karweitjes die de NSB mag/moet uitvoeren voor de Duitse bezetter: “De leden mochten hand- en spandiensten verrichten als dat nodig was en het zo uitkwam.”205, “Later traden vele N.S.B.ers in Duitse krijgsdienst en streden tegen de bondgenoten van hun eigen land, of deden mee aan het arresteren en mishandelen van landgenoten.”206 Eind jaren ’60 en begin jaren ’70 is de toon weer opvallend harder t.o.v. collaboratie (≈ NSB). De leden van de NSB zijn landverraders en onbekwaam (“Sterker nog dan tevoren werden de N.S.B.’ers 196 PIK, J.W. e.a., Beknopt leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, pg. 273 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1956, pg. 375 198 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1957, pg. 243 199 BLONK, A. e.a., Rondgang door de algemene en vaderlandse geschiedenis deel II, Wolters, Groningen, 1960, pg. 309 200 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 277 201 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 174 202 BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1962, pg. 334 203 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 446 204 REINSMA, R., Bovenbouw van de vaderlandse en algemene geschiedenis na 1815, Amsterdam, 1965, pg. 235-236 205 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 162 206 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1967, pg. 376 197 48 als landverraders gekenmerkt. (…) Veel overheidspersonen, o.a. burgemeesters, die erg “goed” waren, werden ontslagen en door veelal onbekwame N.S.B.’ers vervangen.”207) is slaafs (“De NSB (…) werkte slaafs met de Duitsers mee.”208), en zijn meelopers (“Vrij spoedig bemerkten de bezettingsautoriteiten namelijk, dat de Nederlanders, uitgezonderd de N.S.B.-ers en hun meelopers, niet gesteld waren op de nationaal-socialistische ideeën.”209). In het laatste voorbeeld wordt nogmaals duidelijk dat de indruk wordt gegeven dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking niet heeft gecollaboreerd: Nederland bestaat ook vooral uit ‘echte’ Nederlanders: “Daar N.S.B.-ers hierin de leiding kregen, weigerden alle “echte” (d.w.z. anti-Duitse) Nederlanders zich hierbij aan te sluiten.“210 In 1976 vinden we in de leerboek de eerste sporen van nuance t.o.v. het algemene collaboratiebeeld terug: “Benadrukt dient te worden dat de grote meerderheid van de Nederlandse bevolking zeker in het begin van de oorlog, geen algemene verzetshouding aannam. (…) Collaboratie kwam tijdens de oorlog voor in ons land en dit was helaas geen zaak waar slechts een handjevol Nederlanders bij betrokken raakte.”211 Vanaf midden jaren ’70 zien we drie kampen: zij die een nuance maken bij het aantal collaborateurs en daarbij niet alleen de NSB vernoemen (“Ook het aantal collaborateurs [zij die samenwerkten met de vijand+ was groot.” 212), zij die neutraal blijven in hun omschrijving (“Het Nederlandse ambtenarenapparaat bleef bestaan, maar op de belangrijke posten werden N.S.B.’ers aangesteld. (…) Alleen de N.S.B. en enige verwante groepen mochten blijven voortbestaan.“213 ) of zij die resoluut de kaart trekken van de NSB als voornaamste collaborateur (“De partij raakte nog meer geïsoleerd van de grote massa der Nederlanders, omdat de NSB’ers landverraders waren.”214). Vanaf de jaren ’80 zien we dat het genuanceerde beeld van de collaboratie aan terrein wint in de handboeken. Meer en meer handboeken vermelden dat niet enkel de NSB collaboreerde en dat het aantal collaborateurs aanzienlijk hoog was: “Dat de Duitsers veel hulp kregen van Nederlandse autoriteiten (…) was niet het gevolg van een wijdverspreid antisemitisme onder de Nederlandse ambtenaren. Men moet deze medewerking (…) voornamelijk weer zien in het licht van het (…) dilemma tussen collaboratie en verzet.” 215 Opvallend is wel dat er, indien er melding wordt gemaakt van een bredere collaboratie, er verzachtende omstandigheden worden vermeld: “Terwijl sommige autoriteiten ontslag namen en door N.S.B.-ers werden vervangen, begaven anderen zich, vaak om erger te voorkomen, op een hellend vlak, door met de bezetter te gaan samenwerken.”216 Vanaf midden jaren ’80 nemen de meeste handboeken voor waar aan dat ook Nederlanders los van de NSB collaboreerden met de Duitse bezetter en gebruik maakten van de oorlog in hun voordeel: “Anderzijds waren er ook Nederlanders die van de oorlog profiteerden (…) of die de zijde van de Duitsers kozen. Er waren er die de Duitse politie steunden, die joden aangaven en onderduikers en 207 DEK, J. e.a., Twee Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 131-132 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo deel 5: de nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1968, pg. 72 209 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 144 210 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 146 211 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 151-152 212 DE BEER, A.C., Geschiedenis in onderwerpen: 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 90 213 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1980, pg. 120 214 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de havo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1978, pg. 192 215 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, WOlters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 90-91 216 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 13 208 49 verzetsmensen (…). (…) De vraag wie goed en wie fout hebben gehandeld is nog altijd een zeer levendige kwestie.”217, “De meeste Nederlanders bleken bereid zich aan te passen en met de Duitsers samen te werken. Zij hoopten zo het leven van vóór de oorlog grotendeels te kunnen voortzetten.“218, “Slecht een kleine groep Nederlanders was pro-nazi. Maar ook de groep die verzet bood, was erg klein. (…) Het aantal verzetstrijders groeide, al bleef het nog altijd om kleine groepjes gaan.” 219, “Slechts zeer weinig Nederlanders gingen al aan het begin van de oorlog over tot verzet.”220 Pas in 1994 valt de term die de grote grijze zone tussen verzet en collaboratie weergeeft: “Al snel groeide een besef dat men de “nieuwe orde” maar beter kon accepteren, daar de bezetter, gezien de Duitse militaire successen elders, weleens van lange duur kon zijn. Historici spreken hier van accommodatie, aanpassing aan de nieuwe omstandigheden.”221 In de jaren ’90 zet het schuldbesef zich verder voort en durft men zelf in de spiegel te kijken: “Van alle volken die in de Tweede Wereldoorlog onder de Duitse wals werden verpletterd, hebben de Nederlanders de grootste moeite zich slachtoffer te voelen. Na de oorlog werden er 450 000 Nederlanders geregistreerd die met de bezetter hadden samengewerkt.”222 Conclusie: Tot diep in de jaren ’70 gebruiken de leerboeken de NSB als synoniem voor de collaboratie. Collaboratie staat voor landverraad, eigen profijt en slaafsheid. Nergens wordt er een nuance gemaakt: de NSB is de énige die collaboreert met de Duitse bezetter, de overige Nederlanders zijn dappere verzetsstrijders. In 1976 vinden we in de leerboeken de eerste sporen van nuance terug. Daar waar reeds in de jaren ’60 de toon t.o.v. de NSB al gematigder was, wordt nu voor het eerst gemeld dat niet enkel de NSB collaboreerde met de Duitsers. Pas in de jaren ’80 wint het genuanceerde beeld het van de overige visies, die blijven focussen op de NSB als voornaamste collaborerend orgaan. In de jaren ’90 wordt voor het eerst de grijze zone tussen collaboratie en verzet bij naam genoemd: ‘accommodatie’. De leerboeken durven nu ook kritisch te zijn tegenover de verzetsbeweging, al lijkt dit een proces van lange adem te zijn (geweest). De gedachte ‘veel waren goed en weinig waren slecht’ wordt genuanceerd eind jaren ’80 en men gaat het verzet ook kritischer bekijken. Vanuit de wetenschap is er ook kritiek op deze evolutie: men moet bekritiseren, maar niet minimaliseren. De historica spreekt in dit geval van “nivelleren: in de letterlijke en symbolische betekenis van het verkleinen van verschillen”.223 217 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1986, pg. 159-160 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 80 219 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 82 220 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 59 221 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 236 222 BAKKER, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3: mavo havo vwo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1996, pg. 129 223 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 24 218 50 4.2.4. Leerstofkeuze Voor ik aan deze scriptie begon, dacht ik dat de NSB een voetnoot zou zijn in de geschiedenis van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Uit vorige stukken blijkt dit zeker niet het geval te zijn! Het is dan ook belangrijk even stil te staan in welke mate de NSB aan bod komt en vooral: welke thema’s er worden besproken. In dit hoofdstuk bespreek ik de mate waarin de NSB aan bod komt in de leerboeken a.d.h.v. de volgende thema’s: - NSB voor WO II: verkiezingen 1935 en 1937 NSB tijdens WO II: rol 5e colonne, ontbinding politieke partijen, titels Mussert, Dolle Dinsdag, politieke rol NSB NSB na WO II: zuiveringen De thema’s die reeds aan bod zijn gekomen (rol 5e colonne, politieke rol NSB en titels Mussert) zal ik niet uitvoerig bespreken. Ik focus in dit deel veelal op thema’s die wel/niet aan bod komen en wanneer ze voor het eerst opduiken. 4.2.4.1. NSB voor WO II De verkiezingen van 1935 en 1937, waar de NSB respectievelijk 7,94% en 4,22% van het aantal stemmen haalde, komt in het eerste decennium niet aan bod in de leerboeken. Pas in 1954 komt de eerste melding van de verkiezingsoverwinning: “Deze partij kreeg in 1935 bijna 8% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen.”224 Het leerboek Wereld In Wording is tussen 1954 en 1959 het enige leerboek waarin de verkiezingsoverwinning aan bod komt. Pas in 1960 wordt voor het eerst de volledige vooroorlogse politieke evolutie van de NSB geschetst: “In 1935 haalde deze “beweging” onder haar leider Mussert bij de verkiezingen der Provinciale Staten 8% der stemmen. (…) Bij de Kamerverkiezing in 1937 slonk die 8% dan ook tot 3,8%.”225 Hierna zijn er nog een aantal leerboeken die de verkiezingsevolutie van de NSB weergeven, maar pas vanaf 1967 nemen de meeste handboeken deze informatie over. De verkiezingsuitslagen van 1935 en 1937 blijven in alle leerboeken rond de juiste cijfers, al kiest een meerderheid voor de handboeken voor een afronding naar boven bij de verkiezingsoverwinning van 1935 (7,94% wordt 8%) en voor een afronding naar beneden bij de verkiezingsnederlaag van 1937 (4,22% wordt 4%). 224 225 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 351 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 181-182 51 4.2.4.2. NSB tijdens WO II Zoals reeds aangetoond, is de vermelding van de vermeende 5e colonne tot midden jaren ’60 algemeen aanvaard bij de leerboeken. Tot de jaren ’80 is er dan een stilte rond de 5 e colonne, om daarna in de leerboeken terug te keren, maar dan binnen een kritisch kader met o.a. bronnenonderzoek. De politieke macht van de NSB wordt regelmatig samen vermeld met de ontbinding van de overige politieke partijen, zeker in de beginjaren: “Met de geestelijke en politieke vrijheid was het afgelopen; slechts de N.S.B. werd geduld (…).”226 Deze tegenstelling, die tot diep in de jaren ’60 frequent terugkeert, geeft de indruk dat de NSB politiek zeer veel macht heeft. Dit wordt ook duidelijk in de leerboeken: “Toen moesten de politieke partijen zich eveneens ontbinden. (…) De vakverenigingen gingen dezelfde weg. Daarvoor kwamen in de plaats corporatieve N.S.B.-organisaties naar beroepen en vakken (…).”227 ,“N.S.B. “vrederechters” velden de partijdigste vonnissen, uittartende benden, hoofdzakelijk saamgeveegd van de straat, maakten deze in uniform straffeloos onveilig door gewelddaden tegen andersdenkenden. De arbeidsbureau’s werden door N.S.B.-leiders gesteld en dreven 400.000 Nederlandse arbeiders als slaven naar de Duitse oorlogsindustrie. De N.S.B.landwachten speurden “onderduikers” op en leenden de hand bij de razzia’s.”228. Dit citaat staat bol van de emotionaliteit en subjectief taalgebruik: wanneer men bv. spreekt van ‘saamgeveegd van de straat’, bestempelt het leerboek de NSB zo als schorem van de laagste soort. De vergelijking met de tocht van arbeiders naar Duitsland ‘als slaven’ heeft duidelijk een negatieve connotatie. Opmerkelijk is ook dat, tijdens de Tweede Wereldoorlog, Rost Van Tonningen als hoofd van de Nederlandsche Bank veel emoties losweekt. Vooral in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, maar regelmatig tot in de jaren 60’, wordt hem financiële collaboratie verweten: “De Nederlandsche Bank, weldra onder de verrader Rost van Tonningen gesteld, werkte met kracht mede aan de ontwrichting van ons geldverkeer, o.m. door het bijdrukken van milliarden aan geldpapier en het toepassen van allerlei trucs, die het grootmoedige Duitsland in staat stelden te “betalen” voor wat het van ons volk “kocht”.”229, “De Nederlandsche Bank, onder leiding gesteld van de N.S.B.-er Rost Van Tonningen, was het gewillige werktuig.”230 Na het midden van de jaren ’60 laten de leerboeken hem links liggen. Maar, zoals reeds aangetoond bij de figuur Mussert, is vanaf midden jaren ’60 meer nuance zichtbaar in de leerboeken inzake de politieke macht van de NSB. Men ziet in dat de effectieve macht meer bij de Duitse bezetter te zoeken is, terwijl de NSB fungeert als hulpstuk bij de politieke van de Duitsers: “één maatregel namen de Duitsers echter nooit: hoe Mussert er ook op hoopte, hij en zijn NSB kregen de macht in Nederland nimmer. Wel gebruikten de bezetters hun diensten en die van andere Duitsgezinden.”231 Hierna wordt steeds meer en meer melding gemaakt van de gematigd politieke machtfactor van de NSB. Deze trend houdt aan tot in de jaren ’90. 226 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 305 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 374-375 228 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, Wolters, Groningen, 1960, pg. 408 229 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 79 230 BLONK, A., Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1952, pg. 403 231 FONTAINE, P., Van oermens tot werelburger: vierde deel A, Malmberg ’s-Hertogenbosch, 1965, pg. 174 227 52 Zeer opvallend is de steeds terugkerende vermelding van Dolle Dinsdag232. Een overgrote meerderheid van de leerboeken vermeld dit typische stukje nationale geschiedschrijving in zijn leerstof. Wat des te meer opvalt is het leedvermaak van de auteurs t.o.v. de NSB: “Toen begin September 1944 de gealliëerden in één aanloop bijna geheel België onder de voet liepen, *…+ ging er een blijde golf door het land. Doch vele N.S.B.-leden, waaronder die dagelijks zich hadden bereid verklaard, voor hun idealen te sterven, namen de benen of begonnen de passie te preken. (...) De N.S.B. had in Nederland afgedaan.”233, “In de avond van 4 September (1944) (…) vluchtten duizenden N.S.B.-ers naar het Oosten. Het bleek alles niet meer dan een moderne saga.”234. Sommige handboeken laten het niet na om zelfs bij deze gebeurtenis de zwakheid van de NSB te benadrukken: “Vele Duitse troepen vertrokken reeds uit ons land, gevolgd door de N.S.B.ers.”235 Desondanks zijn er ook auteurs die kiezen voor neutraler taalgebruik: “Op “dolle dinsdag” (5 september 1944) ontstond er paniek onder de Duitse bezetters en de N.S.B.-ers.”236 Wanneer men kiest voor een emotioneel gekleurde visie op Dolle Dinsdag, is het kenmerkend dat men voornamelijk spreekt over de NSB, terwijl men bij de neutrale visie ook de Duitsers vermeld. Vanaf de jaren ’70 wordt de vermelding van Dolle Dinsdag neutraler: “(…) op “dolle dinsdag” (5 september 1944) namen de NSB’ers de vlucht (…).”237,“In september 1944 vluchtten N.S.B.-ers in paniek richting Duitsland toen het gerucht ging dat de geallieerden Breda al bereikt hadden.”238. In de jaren ’80 zet de evolutie zich door: “Dolle Dinsdag: Uit angst voor deze bevrijding vluchtten toen veel N.S.B.-ers naar het oosten in de hoop op die manier aan de vijand te kunnen ontkomen. Toen het loos alarm bleek te zijn kwamen de meesten terug.”239. Desondanks zijn er hier en daar nog een aantal uitzonderingen die hun emoties niet kunnen wegsteken: “Duizenden N.S.B.-ers, die zich vaak luidruchtig hadden bereid verklaard voor hun idealen te sterven, vluchtten naar Westerbork, het beruchte voormalige Jodenkamp, en nog verder. De N.S.B. had in Nederland afgedaan.”240 Let hier vooral op het feit dat deze zinsnede bijna letterlijk is overgenomen uit een leerboek uit 1946, dat ik hiervoor reeds geciteerd heb: “Doch vele N.S.B.-leden, waaronder die dagelijks zich hadden bereid verklaard, voor hun idealen te sterven, namen de benen of begonnen de passie te preken. (...) De N.S.B. had in Nederland afgedaan.”241 40 jaar tussen de beide uitgaven, maar er zijn weinig nuanceverschillen te merken… 232 De succesvolle opmars van de geallieerden vanuit Frankrijk verliep in de zomer van ’44 zo voorspoedig dat het twee emoties opriep in Nederland: enerzijds was er de hoop op het einde van de oorlog, anderzijds waren de Duitsgezinden argwanend over hun lot. Op 5 september meldde men via de radio dat de Britse troepen de Nederlandse grens hadden overschreden.232 De euforie als gevolg hiervan staat bekend als Dolle Dinsdag. 233 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 400-401 234 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 376 235 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 326 236 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 281 237 OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, pg. 239 238 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 153 239 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 116 240 OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 135 241 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 400-401 53 De titels van Mussert worden jarenlang spottend in zijn nadeel gebruikt. Dit valt reeds op te merken in mijn vorig stuk over de figuur Mussert. Pas decennia na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt zijn titel van “Leider van het Nederlandse volk” en zijn eed van trouw aan Hitler in een genuanceerder kader geschetst. 4.2.4.3. NSB na WO II In dit stukje focus ik op de naweeën van de Tweede Wereldoorlog. Nederland bekomt van 5 jaar bezetting en zint op wraak. Twee aspecten komen hiervan aan bod: de zogenaamde “Bijltjesdag” en de Bijzondere Rechtspleging242 door de Nederlandse overheid. De term ‘Bijltjesdag’ werd gebruikt tijdens de bezetting van Nederland in de Tweede Wereldoorlog als benaming van de volksrepresaille op collaborateurs. Na afloop van de oorlog wilde een deel van de bevolking van Nederland wraak nemen op de Nederlandse collaborateurs. Zo werden direct na de bevrijding vrouwen en meisjes van wie men wist (of het vermoeden had) dat zij relaties hadden aangeknoopt met Duitse militairen, het hoofd kaalgeschoren. Ook werden NSB’ers, vermeende landverraders en verklikkers in elkaar geslagen of opgesloten. in totaal ging het om circa 300.000 mensen. Bijltjesdag is, zoals de Nederlandse bevolking had gehoopt tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog, niet effectief voorgekomen. De Nederlandse overheid nam het heft in handen om tienduizenden collaborateurs te berechten. De Nederlandse bevolking heeft effectief wraak genomen op diverse collaborateurs, maar heeft het recht uit handen moeten geven. Bijltjesdag wordt door alle leerboeken verzwegen tot de jaren ’80. Slechts 1 handboek maakt hier vanaf 1954 melding van doorheen zijn diverse uitgaven: Wereld in Wording. Maar de informatie wordt ten onrechte genuanceerd: “Gelukkig was er zoveel zelfbeheersing dat de “Bijltjesdag”, de lang verlangde volkswraak op collaborateurs en Duitse beulen, niet doorging.”243 Deze zin keert ongewijzigd terug tot 1978. Pas midden jaren ‘80 Bijltjesdag ook aan bod in andere leerboeken, maar dan enkel onder de vorm van foto’s. Slechts één handboek schrijft over deze acties, maar blijft steken bij stereotiepe beelden: “Tot een “Bijltjesdag”, dat is een uitbarsting van volkswoede tegen N.S.B.-ers en handlangers van de Duitsers, is het gelukkig niet gekomen.” 244 De Bijzondere Rechtspleging komt nóg later in de leerboeken aan bod. Pas in 1960 komt dit een eerste keer aan bod: “Na de bevrijding trad nu het ministerie-Schemerhorn op, dat allereerst orde op de zaken kreeg te stellen, waaronder de liquidatie van het Militair Gezag. N.S.B.’ers, oorlogsmisdadigers en collaborateurs moesten worden opgespoord en berecht. Enkelen, onder wie Mussert, werden gefusilleerd.”245 242 De Bijzondere Rechtspleging was de rechtspleging die na de bevrijding van Zuidelijk Nederland tot doel had al diegenen te berechten die zich gedurende de Tweede Wereldoorlog schuldig hadden gemaakt aan de overtreding van bepaalde wetsbesluiten. 243 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 378 244 HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, pg. 172 245 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 202 54 Tot de jaren ’90 twijfelen de leerboeken of ze ook de Bijzondere Rechtspleging zouden vermelden. Ruim de helft van de handboeken vermeldt de Bijzondere Rechtspleging. De andere maken er geen melding van. Na de eerste vermelding in 1960 volgen een aantal leerboeken dit voorbeeld. De toon is vaak positief t.o.v. van de Nederlandse overheid: “Het was een reuzetaak, maar ze is redelijk goed volbracht: de (…) arrestatie en berechting van oorlogsmisdadigers en landverrraders, (…).”246 Anderzijds is men ook teleurgesteld dat er slechts weinigen ter dood werden veroordeeld: “Bij de bevrijding was een groot aantal N.S.B.-ers en collaborateurs gearresteerd. Hun berechting behoorde de regering in goede banen te leiden. Over het algemeen is men daarbij zeer gematigd opgetreden. Slechts enkelen kregen de doodstraf, o.a. Mussert.” 247 Eén handboek vermeldt dat er enkel NSB-leden zijn veroordeeld: “Eén partij was verdwenen: de N.S.B.. De kopstukken werden berecht en gefusilleerd; de andere leden werden voor speciaal opgerichte Tribunalen gebracht en “gezuiverd.”248 Het handboek maakt hier een vreemd onderscheid: het lijkt alsof de kopstukken een speciale berechting kregen. De emotionele term ‘gezuiverd’ staat synoniem voor ‘veroordeeld’. Maar de meerderheid van de handboeken meldt dat niet enkel de NSB en haar aanhangers veroordeeld werden: “Verder moesten aanhangers van het Nationaal-Socialisme, oorlogsmisdadigers en collaborateurs opgespoord en berecht worden. Mussert werd tot de doodstraf veroordeeld en gefusilleerd.”249 Tegen de jaren ’70 wordt bij de berechting niet meer dominant naar de NSB verwezen. Men heeft het voornamelijk over oorlogsmisdadigers en collaborateurs: “Oorlogsmisdadigers en collaborateurs werden berecht, Mussert en enkele andere N.S.B.’ers kregen de kogel.”250, “Een van de eerste problemen vormde ook de berechting van oorlogsmisdadigers en collaborateurs. O.a. Mussert en Blokzijl werden ter dood veroordeeld. Het aantal doodvonnissen en zware straffen was echter niet heel groot, gezien het aantal “gevallen” (ca. 90 000).”251 Ook het aantal berechte personen wordt regelmatig vermeld: “Een eerste probleem was de berechting van de collaborateurs, waarvan er ca. 90 000 in kampen waren opgesloten. Er werden enkele doodsvonnissen voltrokken, o.a. aan Mussert en Blokzijl.”252 Ook in de jaren ’80 wordt de Bijzondere Rechtspleging niet meteen opgenomen in de leerboeken. In een leerboek uit 1985 wordt dieper ingegaan op het leven van Mussert en wordt ook voor het eerst zijn officiële veroordeling vermeld: “Na de bevrijding werd Mussert ter dood veroordeeld wegens landverraad, hoogverraad en hulpverlening aan de vijand. In 1946 werd dit vonnis met de kogel 246 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 178 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 350 248 REINSMA, R., Bovenbouw van de vaderlandse en algemene geschiedenis na 1815, Amsterdam, 1965, pg. 238 249 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 346 250 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo: deel 5: De Nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1971, pg. 78 251 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 197 252 NIEMEIJER, A.C., e.a., Strijd en samenwering: een geschiedenis voor mavo, havo en vwo, deel 4v, Thieme & Co., Zutphen, 1976, pg. 109 247 55 voltrokken.”253 Ook vinden we hier voor het eerst een duidelijke nuance gemaakt bij het verloop van de Bijzondere Rechtspleging: “De berechting van de mensen die met de Duitsers hadden samengewerkt, bleek een te moeilijke opgave. Men vond algemeen dat samenwerking met de bezetter niet ongestraft mocht blijven. De problematiek van collaboratie bleek echter te ingewikkeld om in regels te kunnen vatten. Ook de grote aantallen betrokkenen maakte het beoogde doel onbereikbaar: in de zomer van 1945 waren ongeveer 100 000 mensen (soms ten onrechte) gevangen gezet.”254 Pas in de jaren ’90 lijkt de Bijzondere Rechtspleging vaste leerstof te zijn: “De oorlogsmisdadigers moesten worden gestraft. (…) De leidende personen werden spoedig berecht. (…) Mussert, de leider van de N.S.B., en Rauter werden in Nederland veroordeeld en geëxecuteerd.”255 In 1996 maakt een leerboek een nuchtere analyse van de Bijzondere Rechtspleging in de jaren na de Tweede Wereldoorlog: “De nieuw opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten kregen de taak de “foute” Nederlanders te arresteren. (…) geschatte aantallen liggen tussen 120 000 en 175 000. (..) Uiteindelijk werden ongeveer 60 000 mensen veroordeeld. (…) De historicus Groen schrijft hierover: “De zuivering mislukte grotendeels. (…) Men was tegen de N.S.B., pro-Nederlands en verklaarde het verzet voor gek. (…) Alle Nederlanders die zo goed en zo kwaad als het ging de maatschappij draaiende hielden, hadden min of meer vuile handen gemaakt.””256 Conclusie: Aangezien ik in mijn scriptie geen kwantitatief-analytisch onderzoek voer, is het moeilijk in te schatten in welke mate de diverse (belangrijke) onderwerpen aan bod komen i.v.m. andere thema’s. Wel kan ik de waarde van de stukken kaderen binnen het algemene beeld van de NSB in de leerboeken. Het weglaten van de verkiezingsuitslagen van de NSB voor 1940 kan erop wijzen dat men de partij wil voorstellen als een kleine, onbelangrijke partij. Pas vanaf de jaren ’60 nemen de meeste handboeken de verkiezingscijfers over. Het afronden van de cijfers in de cijfers van de verkiezingsuitslag, lijkt me meer te kaderen in een vereenvoudigde weergave van de stemmen dan een bevooroordeelde keuze om de NSB in een negatief daglicht te stellen. De samen vermelde feiten van de ontbonden politieke partijen en de machtsfactor van de NSB duidt op een tegenstelling: men wil de indruk geven dat de NSB alle macht naar zich toetrekt doordat het de enig toegestane partij is. Pas later wordt hier duidelijk genuanceerd in het beeld van de politieke macht van de NSB. Tot diep in de jaren ’70 wordt de NSB regelmatig in één adem genoemd met de Duitse bezetter: daar waar de Duitsers een actie ondernemen, heeft de NSB ook zijn inbreng: de razzia’s van de joden, de financiële collaboratie, … Dolle Dinsdag komt quasi in alle leerboeken aan bod. Daar waar ze in het begin nog de spot drijven met de vlucht van de NSB’ers, wordt de toon gematigder in de jaren ’70. Toch blijven veel leerboeken 253 DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, pg. 122 254 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 84-85 255 HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, pg. 172 256 VAN RIESSEN, M. e.a., Sporen: geschiedenis voor vwo 4, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1996, pg. 131 56 opteren voor een emotioneel gekleurde versie van de feiten in plaats van een neutrale beschrijving te geven. De titel van Mussert en zijn eed van trouw krijgen grote aandacht in de eerste 20 jaar na de Tweede Wereldoorlog en worden ook vaak geïllustreerd door de tegenstelling dat hij, ondanks de titel van “Leider van het Nederlandse volk”, geen échte leider is (zowel van de Nederlandse bevolking als qua capaciteiten). De feiten na de Tweede Wereldoorlog, Bijltjesdag en de Bijzondere Rechtspleging, zijn duidelijk gevoelig en komen maar met mondjesmaat aan bod. Bijltjesdag wordt slechts in twee leerboeken geciteerd (foto’s niet meegerekend), en de Bijzondere Rechtspleging vindt pas vanaf de jaren ‘60 zijn ingang in de leerboeken, om dan slechts door de helft effectief vermeld te worden. De toon verandert over de decennia heen van “Streng én rechtvaardig” naar “een gemiste kans” tot “een volslagen mislukt proces”. Eefting spreekt in zijn boek De Bijzondere Rechtspleging 1944-1952 een harde conclusie over de informatie die wordt meegegeven over deze periode: “Men wil in ons land in het algemeen niet graag herinnerd worden aan de tijd waarin de Bijzondere Rechtspleging veel leed en schade toebracht aan politieke delinquenten en collaborateurs. Het eigen falen wordt doodgezwegen en de ‘foute’ Nederlanders zijn nog steeds landverraders. Dat is onjuist en leidt op termijn tot geschiedvervalsing.”257 257 EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, p. 386 57 4.2.5. Beeldmateriaal In dit deel zal ik eerst focussen op de chronologische evolutie van het beeldmateriaal. Hierna zal ik ook dieper ingaan op de frequentie van bepaalde beelden. De diverse foto’s zijn in groter formaat als bijlage toegevoegd. Ik kan niet alle foto’s bespreken in deze scriptie, maar voor de lezer die extra geboeid is door beeldmateriaal, heb ik de meeste voorkomende en opmerkelijkste beelden toegevoegd. Van 1946 tot 1953 vind ik in de leerboeken geen enkele foto over de NSB terug. Dat dit te wijten is aan de periode waarin ze verschijnen is geen argument, aangezien er reeds in 1946 afbeeldingen terug te vinden zijn van diverse wetten, en in 1948 vind ik de allereerste foto terug (voedseldroppings 1945). Opvallend bij het gebruik van beeldmateriaal tijdens deze periode is dat er ofwel tekeningen worden gebruikt van een aantal gebeurtenissen (Hongerwinter), ofwel karikaturen (Duitse bezetter), ofwel zeer neutrale foto’s in een positieve context (Slag bij Arnhem 1944, voedseldroppings 1945). Het lijkt erop alsof de auteurs de leerlingen niet te veel willen choqueren en overvallen met gevoelige foto’s rond gevoelige thema’s. Pas in 1954 brengt Wereld in Wording als eerste foto’s en tekeningen aan over de NSB. De tekening van de hand van Jordaan, een bekend tekenaar van verzetstekeningen tijdens de Tweede Wereldoorlog, schetst de politieke situatie in Nederland na de verkiezingen van 1935. Het leerboek focust wel uitsluitend op de NSB: “Hoe de tekenaar Jordaan de entrée van de N.S.B. in de Nederlandse politieke winkelstraat zag.”258 is het onderschrift, terwijl ook minister Colijn, de S.D.A.P. en diverse andere partijen op de prent zichtbaar zijn. Deze tekening komt in dit stuk nog een aantal keer aan bod. Mussert als agent (vooraan i.h. midden) De foto op een andere pagina illustreert de naoorlogse visie op de rol van de NSB duidelijk. Hitler begroet een kind, Mussert doet op een andere foto hetzelfde. Het onderschrift luidt: “ Zo heer… zo knecht!”259 Mussert wordt duidelijk afgebeeld als het hulpje, als na-aper van Hitlers gedachtegoed. Hitler 258 259 Mussert BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 351 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 372-373 58 Tot 1960 is Wereld in Wording het enige leerboek dat foto’s en tekeningen over de NSB opneemt in de leerstof. Pas in 1960 volgen andere leerboeken het voorbeeld van Wereld in Wording. Twee leerboeken gebruiken dezelfde cartoon én hetzelfde onderschrift. We zien Seyss-Inquart als koning met kroon en scepter, en Mussert als slippendrager. De betekenis is ondubbelzinnig. Mussert steunt de Duitse bezetter, maar is slechts het kneusje van Seyss-Inquart. Hij kijkt nipt boven de slip uit om Seyss-Inquart (l.) en Mussert (r.) toch maar in beeld te komen. Het onderschrift luidt: “Z.M. ‘Zes-en260 een-kwart’ en zijn lakei.” . De naam van Seyss-Inquart wordt omgezet in een woordspeling en Mussert is slechts een slaaf van de Duitse bezetter. De benaming ‘Zes-en-een-kwart’ voor SeissInquart was een staande uitdrukking, die veel gebruikt werd tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Ook Wereld in Wording geeft zijn reeds gebruikte tekeningen weer, maar nu luidt het onderschrift bij de vergelijkende foto tussen Hitler en Mussert een beetje anders: “Zo heer… zo knecht…”261 Het agressieve uitroepteken heeft plaatsgemaakt voor een zuchtend beletselteken. In 1963 wordt de tekening over de politieke straat (die reeds in Wereld in Wording te vinden was) voor het eerst gekaderd binnen zijn context en wordt er niet enkel gefocust op de NSB. Bij de tekening staat: “In de politieke straat van Nederland, 1937. Bij het N.S.B. sigarenmagazijn ‘hangt’ Mussert ‘uit als Anton I. Colijn staat voor zijn wisselkantoor ‘de gave gulden’. De S.D.A.P. zetelt in de timmerwinkel ‘Het Plan’ (van de Arbeid). Ook Rooms-Katholieken, liberalen, vrijzinnig-democraten en communisten hebben hier hun ‘zaak’.”262 Nu wordt duidelijk dat de tekening niet focust op de NSB, maar de algemene politieke gang van zaken tracht weer te geven. Later zal ook een ander leerboek duiding geven bij de tekening: “Goed voorbeeld doet goed volgen (…). Als propagandastunt opende de N.S.B. in de Kalverstraat te Amsterdam een sigarenwinkel. De tekenaar doet het voorkomen alsof de andere partijen dit voorbeeld volgen en ook een zaak opzetten”263 In de jaren ’60 vinden we nog een cartoon terug van Mussert, die weer wordt gekaderd in zijn relatie met de Duitse bezetter. De tekening toont Mussert die bij Hitler komt vragen of hij nog taken moet verrichten. Op de ezel zien we de NSB-leuze “Hou Zee!” en zelfs de ezel heeft dezelfde haarsnit als Mussert. De armtierige uitstraling van Mussert geeft indruk dat de NSB “arm” is aan steun. Ook het leerboek verduidelijkt de prent met een bijschrift: “Een karikatuur op Mussert en Hitler de knechtenrol die de N.S.B. speelde.”264 Het onderschrift luidt: “Boodschappen vandaag, meneer?”265 Tenslotte even melden dat Wereld in Wording in 1967 het beletselteken bij de foto tussen Hitler en Mussert heeft vervangen door een punt. Het begin van neutrale duiding bij de tekening? 260 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 195 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1960, pg. 333 262 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 228 263 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 308 264 BLONK, A., Hoofdwegen der geschiedenis II, nieuwere en nieuwste geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1965, pg. 353 261 59 Voor de periode vóór 1970 merken we op dat karikaturen en tekeningen domineren wanneer het over de NSB gaat. Mussert wordt duidelijk in een negatieve rol geplaatst, al ondernemen een aantal leerboeken moedige pogingen om een tekening neutraal te kaderen. Tot 1970 publiceert slechts 1 leerboek een foto van Mussert, die dan nog in een vergelijkende context met Hitler wordt geplaatst. Voor 1970 maken minder dan 25% van de geconsulteerde leerboeken gebruik van beeldmateriaal. Pas in 1971 vinden we de eerste ‘neutrale’ foto terug. Speurtocht door de eeuwen toont een foto van Mussert in het gezelschap van de Duitse politiechef Rauter, maar kan het niet laten om Musserts titel te citeren in het onderschrift: “Mussert, die in 1942 door de Führer tot ‘leider van het Nederlandse volk’ benoemd werd, met politiechef Rauter.”266 Mussert (l.) en Rauter (mid.) Pas in 1972 geeft Wereld in Wording meer uitleg bij de tekening van de Nederlandse politieke winkelstraat. Het originele onderschrift blijft, maar er wordt meer duiding gegeven: “Hoe de tekenaar Jordaan de entrée van de N.S.B. in de Nederlandse politieke winkelstraat zag. De man in politieuniform is Mussert. Colijn staat te kijken naar ‘de Gave Gulden’. De twee met de balk die uit de timmerwinkel komen zijn Alberda en Vorrink van de S.D.A.P.”267 De eerste échte neutrale foto (dus ook met een neutraal onderschrift vinden we terug in 1973 in het leerboek Geschiedenis in thema en taak. Er wordt een veelvuldig gebruikt portret van Mussert afgebeeld met het onderschrift: “Mussert, leider van de N.S.B.”268 Veelgebruikt portret van Mussert 265 BLONK, A., Hoofdwegen der geschiedenis II, nieuwere en nieuwste geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1965, pg. 353 266 OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, pg. 235 267 BEEMSTERBOER, S.J., Wereld in wording: 4 havo/vwo, Van Goor Zonen, Den Haag, 1972, pg. 133 268 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 130 60 Desondanks zijn er nog verschillende handboeken die de politieke rol van Mussert belachelijk maken door hem heel subtiel te kleineren. Op een foto uit 1973 in het leerboek Onze Eeuw zit Mussert naast Seyss-Inquart. Maar het onderschrift luidt: “Mussert mag naast Seyss-Inquart zitten.”269 Het werkwoord ‘mogen’ toont aan dat het volgens het leerboek een privilege is voor Mussert op aan de zijde van de Duitse bezetter te zitten, als een soort beloning voor goed gedrag. Seyss-Inquart (l.) en Mussert (mid.) Maar authentieke foto’s van Mussert zijn een absolute minderheid in de leerboeken. De voorkeur wordt gegeven aan (vooral) cartoons en (in mindere mate) tekeningen. Een mooi voorbeeld vinden we terug in Kleio. De Duitser vooraan in de rij wordt gevolgd door verraad, terreur en dood (die allemaal in dezelfde pas lopen). Mussert bengelt achteraan de rij. Hij wordt veel kleiner afgebeeld dan de overige figuren. Weer wordt Mussert afgeschilderd als v.l.r.r.: Mussert, 'dood', 'terreur', verraad', en Duitse een kleine meeloper van de Duitse bezetter. Het soldaat onderschrift luidt: “De nieuwe (h)orde 270 marcheert.” Pas in 1979 zal het onderschrift ook Mussert vermelden in het onderschrift. Het leerboek Kleio gebruikt nog meer tekeningen om de oorlogse situatie weer te geven. Deze tekening geeft in de eerste plaats weer dat de Nederlandse bevolking niet happig is op aanbiedingen van de NSB, die vertegenwoordigd is als het kleine autootje onder de grote mantel van ‘Duitsche bescherming’. Dat meldt ook het onderschrift: “Geen liefhebbers. De grote meerderheid van het Nederlandse volk wees ook tijdens de Duitse bezetting de N.S.B. af.”271 NSB-taxi onder Duitse bescherming. Het Nederlandse volk wendt de blik af. 269 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 189 270 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, pg. 100 271 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, pg. 101 61 Vanaf 1975 verschijnen er meer foto’s van de NSB in de leerboeken, maar Mussert neemt het voortouw wat het aantal afbeeldingen betreft (zowel in karikaturen als in foto’s). Een leerboek neemt een foto op waarop Mussert centraal tussen Seyss-Inquart en Himmler staat afgebeeld. Het blijft ook opvallen dat de onderschriften niet neutraal blijven wat informatie weergeven betreft, zoals bij deze foto: “’Kopstukken’ op de voorgrond.”272 v.l.r.r.: Seyss-Inquart, Mussert en Himmler Kleio plaatst een meer neutraal, maar nog steeds licht sarcastisch onderschrift bij de reeds besproken karikatuur van Seyss-Inquart en Mussert als koning en lakei: “Seyss Inquart: ‘ Het is mijn wil, hierbij het tot dusver geldende recht in werking te laten en de onafhankelijkheid van de rechtspraak te handhaven’ Rechts: Mussert”273 Eind de jaren ’70 wordt er wel meer en meer kritisch omgegaan met het beeldmateriaal. A.d.h.v. vragen komt de leerling zelf op het antwoord, zonder dat hij in een subjectieve mening wordt geduwd. Onderstaande karikatuur bewijst dit. We zien Mussert, die na de verkiezingen van 1937 ziet dat zijn partij veel stemmen verloren heeft. Popeye reikt hem spinazie aan als laatste reddingsmiddel. Op de achtergrond zien we een half portret, maar de snor verraadt dat het hier om Hitler gaat. Bij de foto worden een aantal vragen gesteld: “Waarom zou deze spotprent op de N.S.B. [uit Vrijheid, Arbeid en Brood] in 1938 gemaakt zijn? Waar wijst de foto op de achterwand op?”274 Tussen 1970 en 1979 vinden foto’s meer en meer hun weg naar Mussert na de verkiezingen van de leerboeken, al blijven foto’s van Mussert eerder zeldzaam. 1937. Op de achtergrond is het Wellicht ligt die kwestie op dat moment nog steeds gevoelig. Men portret van Hitler zichtbaar. verkiest nog steeds cartoons. Ook al tonen een aantal leerboeken de wil om de leerlingen kritisch te laten nadenken over de afbeeldingen, toch blijft de meerderheid van de leerboeken subtiel subjectief. In deze periode maken meer dan 50% van de leerboeken gebruik van beeldmateriaal, een verdubbeling t.o.v. de leerboeken vóór 1970. 272 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 148 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de havo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1978, pg. 91 274 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 280 273 62 Ook na 1980 wordt er steeds meer gebruik gemaakt van foto’s ten koste van karikaturen. Ook de werkvorm van kritische vragen bij beeldmateriaal zet zijn opmars voort in de leerboeken. Een voorbeeld is de volgende foto, waarop we een promotiecampagne van de NSB zien in de vooroorlogse verkiezingen. Bij de foto staat: “Waarom zou Mussert deze keuze hebben willen opdringen?”275 Verkiezingspropaganda van de NSB Na 1980 is Mussert ook niet meer de enige persoon die in het kader van de NSB wordt afgebeeld. Daar waar voor 1980 Mussert op bijna alle beeldmateriaal over de NSB aanwezig was, worden er nu ook beelden gebruikt waarop Mussert niet te zien is, zoals de Landwacht en deze veelgebruikte tekening van de WA276. Later is er wel een onderschrift aan toegevoegd: “Zo zag de WA Tekening die een beeld geeft binnen zichzelf: bespot, gehoond, bedreigd maar stoer marcherend als de NSB pioniers van de nieuwe tijd (tekening uit 1943).”277 Deze foto is interessant, aangezien deze de eerste foto is waarvan men kijkt vanuit het kamp van de NSB en een beeld geeft van hoe de NSB zichzelf zag. Ook de kritische analyse op het beeldmateriaal neemt toe. Nu wordt er bij de foto van Seyss-Inquart en Mussert als koning en lakei het volgende onderschrift bijgezet: “Seyss-Inquart met Mussert als slippendrager.”278 Men omschrijft wat de prent weergeeft, niet meer wat ze volgens de auteur wilt zeggen. 275 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 62 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 141 277 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 15 278 MULDER, L. e.a., Beeld van de twintigste eeuw: wereldgeschiedenis van 1917 tot heden, Van Walraven, Apeldoorn, pg. 177 276 63 Wanneer Mussert alleen wordt afgebeeld, wordt nu ook meer voor een foto gekozen dan voor een karikatuur. Alleen tonen de meeste foto’s Mussert wanneer hij de Hitlergroet brengt.279,280,281,282. Toch blijven karikaturen van Mussert regelmatig terugkomen, zoals dit mooi voorbeeld in Historisch Perspectief283, waar geen uitleg bij de prent staat. Mussert wordt zoals steeds consequent afgebeeld als trouwe volgeling van logo muzieklabel His Master's Voice de Hitler. Net zoals een hond luistert hij zonder er bij na te denken. In 1988 staat volgend onderschrift bij de foto: “Mussert, het hondje dat graag de bevelen van zijn grote baas, Hitler, uitvoert.”284 Dit is een persiflage op het logo van de muziekfirma His Master’s Voice285. De plaat van Hitlers retoriek wordt afgedraaid en Mussert gehoorzaamt als een trouwe hond. Mussert als gehoorzame hond 279 OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 118 280 DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, pg. 120 281 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 13 282 DONK, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3vh, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1992, pg. 150 283 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek I 1900-1945, De Vuurbaak, Groningen, 1984, pg. 166 284 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1988, pg. 65 285 Bron: http://www.allposters.be/-sp/His-Master-s-Voice-Posters_i2788315_.htm 64 Wanneer Mussert in groep wordt afgebeeld, zijn er verschillende voorbeelden: op weg naar een NSB-bijeenkomst286, op inspectie bij de WA287, maar opvallend: ook in gevangenschap288. Een leerboek dat een hoofdstuk spreekt over de figuur Mussert binnen de NSB, toont een unieke foto van Mussert tijdens het gevangenschap bij zijn proces. Ook het onderschrift is neutraal, ondanks het feit dat de gelegenheid zich voordoet om zich negatief te uiten: “De NSB-top gevangen. In het midden A. Mussert.”289 Mussert als gevangene tijdens de Bijzondere Rechtspleging Tegen het einde van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 is het beeldmateriaal heel divers. Allerlei thema’s inzake de NSB komen aan bod: verkiezingsposters, venters van het partijblad, reclame voor en foto’s van de Nationale Jeugdstorm, … Er is slechts één constante: er wordt maar van één persoon cartoons gemaakt: Anton Mussert, zoals dit voorbeeld dat Mussert afbeeldt als “speelgoedmannetje” 290: Mussert als opwindpop In een vorig stuk heb ik reeds behandeld hoe de Vijfde Colonne wordt verwoord in de leerboeken. In 1986 vinden we in Historisch Perspectief een prachtig voorbeeld terug van een tekening over de Vijfde Colonne. Wel worden er, in de geest van de jaren ’80 en ’90, kritische vragen gesteld aan de leerlingen over de tekening: “Wat wordt bedoeld met het begrip “De Vijfde Colonne”? In welke oorlog is De Vijfde Colonne. Op de arm uit het raam staat de deze term voor het eerst gebruikt? Wat wilde de NSB-driehoek. tekenaar met de afbeelding uitdrukken?”291 286 BOIVIN, B. e.a., Route 3: materiaal voor geschiedenis, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 68 DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, pg. 121 288 DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, pg. 122 289 DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, pg. 122 290 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 12 291 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 10 287 65 Tenslotte wil ik graag nog één opmerkelijke evolutie weergeven. In een vorig stuk hebben we reeds gezien dat de zogenaamde Bijltjesdag amper wordt vermeld in de leerboeken en dat merken we ook aan het aantal foto’s dat aan dit thema gewijd wordt. De allereerste foto van de volksrepressie vinden we pas terug in 1986 in het leerboek Sprekend Verleden. Het onderschrift zegt: “(…) bij de foto stond: ‘De beul (van het concentratiekamp te Amersfoort) … op sokken, op weg naar een der gevangenissen te Utrecht.’ Op het bord staat: Landverrader van de Nationale Schooiers Bond.”292 Een neutrale omschrijving van de foto, zonder dat er een mening van de auteur bijstaat. De benaming Een collaborateur tijdens de ‘Nationale Schooiers Bond’ staat synoniem voor de ‘Nationaalrepressie Socialistische Beweging’. Bij een andere foto rond Bijltjesdag worden er zeer kritische vragen gesteld aan de leerlingen: “De ex-illegalen namen het recht soms in eigen hand. Wat vind je van het aan de kaak stellen van deze NSB-er en zijn vrouw? Welke bezwaren zijn er in het algemeen verbonden aan het in eigen hand nemen van het recht?”293 Op het bord staat trouwens geschreven: “De NSB propaganda trachtte ons wijs te maken dat ZIJ alleen het goede voorstond. ZIE HIER een prachtig voorbeeld daarvan. Achtergehouden levensmiddelen in oorlogstijd laten verrotten, terwijl het NED. volk verhongerde.” NSB'ers tentoon gesteld tijdens de repressie In de jaren ’80 en ’90 wordt de fotokeuze meer divers en wordt er ook vaker kritisch omgegaan met het beeldmateriaal. Bijna 90% van de leerboeken tussen 1980 en 1996 maakt gebruik van foto’s rond het thema NSB. Zoals reeds vermeld, heb ik achteraan de meest frequente en opmerkelijke beelden toegevoegd als bijlage. Bij de beelden heb ik vermeld waar ze in mijn bronnen voorkomen. Zo valt op dat de karikatuur van de Nederlandse politieke winkelstraat veruit de meest gebruikte foto is. Cartoons van Mussert in een denigrerende positie (slippendrager, boodschapper, hond, volgeling) horen ook bij de favorieten van de leerboeken. Het is duidelijk dat de handboeken het meest fan zijn van karikaturen van de NSB (en dan vooral van Mussert). Over foto’s is er veel meer twijfel. Elk handboek gebruikt zijn eigen foto van Mussert, waardoor er veel soorten foto’s zijn (alleen, samen met andere NSB’ers, met Duitse bezetters) en deze foto’s niet vaak terugkomen. 292 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 85 293 BLOM, J.C.H e.a., Sprekend Verleden: bovenbouw havo/vwo deel 1, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1994, pg. 127 66 Conclusie: Van 1946 tot 1953 vind ik geen enkele foto over de NSB terug. Het lijkt erop alsof de auteurs de leerlingen vlak na de Tweede Wereldoorlog niet te veel willen choqueren en overvallen met gevoelige foto’s rond heikele thema’s. De eerste afbeeldingen van de NSB zijn cartoons van Mussert, waarop Mussert wordt afgebeeld als het zwakke hulpje van de Duitse bezetter. Voor de periode vóór 1970 merken we op dat karikaturen en tekeningen domineren wanneer het over de NSB gaat. Pas in 1971 vinden we de eerste ‘neutrale’ foto terug. Desondanks zijn er nog verschillende handboeken die de politieke rol van Mussert in het belachelijke trekken door hem heel subtiel te kleineren. Maar authentieke foto’s van Mussert zijn een absolute minderheid in de leerboeken tot 1975. Pas nadien vinden foto’s meer en meer hun weg naar de leerboeken, maar foto’s van Mussert blijven schaars. Eind de jaren ’70 wordt er wel kritischer omgegaan met het beeldmateriaal. A.d.h.v. kritische vragen en een meer neutraal onderschrift bij de foto’s tracht men de leerlingen zelf een mening te laten formuleren. Na 1980 is Mussert niet meer de enige persoon die in het kader van de NSB wordt afgebeeld, er worden er ook andere facetten van de NSB belicht. Tegen het einde van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 is het beeldmateriaal heel divers. Er is slechts één constante: er wordt maar van één persoon cartoons getoond: Anton Mussert. Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 vinden ook gevoelige thema’s (Vijfde Colonne en Bijltjesdag) hun ingang bij de leerboeken. Tenslotte wil ik even opmerken dat, in tegenstelling tot de teksten in de leerboeken, het beeldmateriaal veel langer subjectief blijft. Er zit een vertraging van ongeveer 10 jaar op het beeldmateriaal. Dit valt te verklaren aangezien beelden meer emoties opwekken en ook meer tot het collectieve geheugen horen. Zeker de eerste decennia is b.v. het beeld van Mussert non-stop negatief, terwijl in de leerboekteksten al nuances worden gemaakt bij de persoon van Mussert en de macht van de NSB. 67 4.3. Algemene conclusie Het Nederland van kort na de Tweede Wereldoorlog wil zich herpakken na een periode van collaboratie, verzet en repressie. Ook de Bijzondere Rechtspleging is een actueel thema: “De meeste politieke delinquenten worden in 1947-1948 weer vrijgelaten. In steden als Haarlem en Amsterdam zijn relatief veel ex-politieke delinquenten, en gaat het in die jaren om grote groepen die worden vrijgelaten (…).”294 Desondanks komt de repressie niet aan bod in de leerboeken die tijdens deze periode verschijnen. Het is duidelijk dat Nederland vlak na de Tweede Wereldoorlog op zoek gaat naar een identiteit. Die vinden ze in de tegenstelling ‘wij (Nederlanders) = goed zij (Duitsers en NSB) = slecht’: “Het antiDuitse vijandbeeld leeft eind jaren veertig sterk. (…) In de gehele naoorlogse periode blijft het antiDuitse en het niet-Duitse een belangrijk element in de Nederlandse identiteit. Wat of wie ‘we’ ook zijn, in elk geval geen Duitsers.”295 Dit komt ook sterk naar voor in de leerboeken: Mussert staat symbool voor de ‘lachwekkende’ NSB, de Duitse bezetter wordt vereenzelvigd met het kwade, de mythe van de 5e colonne is vaste waarde in een aantal leerboeken, … Het onderzoek van André Beening uit 2001 bevestigt dit: “Het nationaalsocialisme komt volgens hem vaak langs in de lesstof, meestal met een ‘sterke emotionele betrokkenheid’ en in de schoolboeken constateert hij veel ‘moreel geladen’ en afkeurende terminologie.”296 Toch zijn er geen foto’s over de NSB (of de Duitse bezetter in het algemeen) te vinden in de leerboeken. Pas midden jaren ’50 vinden ze hun weg naar de leerstof. Na de Tweede Wereldoorlog worden de funderingen gelegd voor het negatieve beeld over de NSB: “Het Nederlandse nationalisme, dat tot 1940 veel met het Duitse gemeenschappelijk had, werd niet op een vergelijkbare manier (zoals in Duitsland na WO II, nvdr.) bekritiseerd of aan de orde gesteld. De NSB en de SS waren fout, Duitsers waren fout (…).”297 In de jaren ’50 wordt de mening van de leerboeken over de NSB bevestigd: “In de eerste periode na de bevrijding zijn de lessen over de oorlog patriottisch: scholieren leren het verzet als voorbeeld en overwinnaar te beschouwen, (…) en Duitsers en collaborateurs als ‘fout’ uit te sluiten.”298 Nu de zoektocht naar een identiteit na de Tweede Wereldoorlog afgerond wordt, gaat men verder op het eerdere elan: de NSB is één van de oorzaken van de massale razzia’s, de politiek van de NSB vóór de Tweede Wereldoorlog is een mislukte imitatie van de NSDAP, Mussert is een na-aper van Hitler en de eerste foto’s in de leerboeken bevestigen deze positie van Mussert t.o.v. Hitler. Op de funderingen van einde jaren ’40 wordt nu stevig verder gebouwd. Het leermateriaal is ook eenzijdig en mijdt afwijkende normen en visies: “Lesmateriaal dat niet duidelijk partij kiest tegen nazi-Duitsland, lokt protest uit.”299 In de jaren ’60 gaan de leerboeken een iets meer objectieve kant uit, maar desondanks blijven de eenzijdige verhalen onveranderd. Slechts een minderheid van de leerboeken gaat over tot een licht genuanceerde versie van sommige feiten. Zo wordt voor het eerst aan de mythe van de Vijfde 294 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 61 295 Ibidem, pg. 62-63 296 Ibidem, pg. 40 297 Ibidem, pg. 53 298 Ibidem, pg. 285 299 Ibidem, pg. 83 68 Colonne getwijfeld (waarna ze voor twintig jaar uit de leerboeken verdwijnt), de verkiezingsnederlaag van de NSB in 1937 wordt nu ook door externe oorzaken verklaard en er wordt ook meer gefocust op de politieke rol van Mussert tijdens de bezetting. Desondanks blijft het om kleine verschuivingen gaan, die het algemeen opgehangen beeld van de NSB amper konden bijsturen in de richting van de objectiviteit. De leerboeken gebruiken de NSB als synoniem voor de collaboratie. Collaboratie staat voor landverraad, eigen profijt en slaafsheid. Nergens wordt er een nuance gemaakt: de NSB is de énige die collaboreert met de Duitse bezetter, de overige Nederlanders zijn dappere verzetsstrijders. “Door het nadrukkelijk als ‘fout’ bestempelen van de minderheid van NSB’ers en andere collaborateurs, en het nadrukkelijk uitvergroten van het verzet, geven de schoolboekenschrijvers de lerende lezers de mogelijkheid zich te identificeren met die grote meerderheid van ‘goede’ Nederlanders.”300 Men waagt zich ook aan een percentage ‘foute’ Nederlanders: “De sabotage van dit alles was vrijwel algemeen: slechts 10% van de Nederlanders lieten zich hierdoor vangen.”301 Deze kortzichtige redenering leidt tot de verkeerde conclusie dat daarmee 90% van de Nederlanders juist was, een beeld dat tot diep in de jaren ’70 onveranderd blijft. Dit beeld wordt dan ook nog eens bevestigd door de 21-delige TVreeks De Bezetting van Loe De Jong. In een uitzending over de NSB worden geen NSB’ers aan het woord gelaten. De Jong antwoordt hierop: “Ik had die getuigen niet nodig. Van hetgeen de NSB gewild heeft, kan ik U in ruime mate een beeld geven dat bestaat uit authentiek filmmateriaal, dat de beweging zelf heeft laten vervaardigen.”302 De documentaire, die midden jaren ’60 te zien was op de Nederlandse televisie, toont een subjectief beeld van de NSB: “Het einde van de aflevering waarin het over de NSB gaat, is een afsluitend woord waarin de doodstraf voor Mussert als terecht werd beoordeeld, en daarna wordt in het slotbeeld het boek over de NSB letterlijk gesloten.”303 Fragment uit aflevering 5 “Mussert en de Duitsers” van De Bezetting, waarin presentator De Jong voorleest uit het doodvonnis van Mussert. Hondius stelt vast dat het beeld van de NSB tijdens de jaren 70’ vastgeroest zit: “Het beeld over de NSB in schoolboeken lijkt na de jaren zestig en zeventig, waarin het goed-foutschema domineert, niet meer te veranderen.”304 Als voorbeeld citeert ze een leerboek uit 1970, een citaat dat ik ook gebruik in deze scriptie: “Daar N.S.B.-ers hierin de leiding kregen, weigerden alle “echte” (d.w.z. anti-Duitse) Nederlanders zich hierbij aan te sluiten.“305 Dit moet toch genuanceerd worden: in de jaren ’70 zien we een duidelijke evolutie naar een kritisch onderwijs, al is de weg nog lang: in het begin van de jaren ’70 wordt voor het eerst melding gemaakt van het feit dat de NSB aanvankelijk op het fascisme van Mussolini was gebaseerd. In de jaren ’70 vermindert de negatieve connotatie van Mussert (zowel 300 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 122 301 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1956, pg. 375 302 VOS, C., Televisie en bezetting. Een onderzoek naar de documentaire verbeelding van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Verloren, Hilversum, 1995, pg 97-98 303 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 106-107 304 Ibidem, 2010, pg. 125 305 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 146 69 als persoon als politiek figuur). Er wordt voor het eerste vermeld dat niet enkel de NSB collaboreerde met de Duitsers en dat het aantal collaborateurs niet moet onderschat worden. Daarnaast blijft de NSB wel symbool voor de collaboratie. Eind de jaren ’70 wordt er meer en meer kritisch omgegaan met het beeldmateriaal d.m.v. kritische vragen en een meer neutraal onderschrift bij de foto’s. Ook duiken in de jaren ‘70 de eerste ‘neutrale’ foto ’s op, daar waar er tussen 1946 en 1969 enkel cartoons over de NSB werden opgenomen in de leerboeken. Deze evolutie zet zich door in de jaren ’80, wanneer de leerlingen voor het eerst effectief kritisch moeten leren denken bij bepaalde thema’s. Zo duikt de mythe van de Vijfde Colonne terug op, maar nu wordt deze gekaderd binnen een bronnenonderzoek. De vooroorlogse politiek van de NSB wordt ook objectiever en rationeler weergegeven, waarbij de meeste leerboeken wijzen op de relatie tussen Mussert en Mussolini i.p.v. Hitler. Vooral Mussert wordt in deze periode neutraler besproken: “(…) ook de ‘daders’ verdienen expliciet aandacht in het onderwijs. In de kernpunten is aandacht voor allerlei aspecten, en ook voor een moreel doel, waarbij eerdergenoemde pedagoge Lea Dasberg wordt aangehaald: ‘Onderwijs het kwaad dus niet,’ maar leer kinderen ‘het goede en het kwade te onderscheiden’.”306 De opdeling ‘goed-slecht’ wordt in de leerboeken ook genuanceerd: in de jaren ’90 wordt voor het eerst de grijze zone tussen collaboratie en verzet bij naam genoemd: ‘accommodatie’. Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 vinden ook gevoelige thema’s (Vijfde Colonne en Bijltjesdag) hun ingang in de leerboeken. Toch blijven een aantal thema’s sterk gekleurd: de rol van de NSB bij de Jodenvervolging wordt tot in de jaren ’90 belicht, waarbij slechts weinig leerboeken vermelden dat de NSB niet de enige was die hielp bij de razzia’s en deportaties. Er vallen dus 3 grote golven op over de informatie in de leerboeken over de NSB: van 1946 tot 1960 is de tweedeling ‘wij (Nederland) = goed zij ‘(Duitsers en NSB) = slecht’ algemeen in de leerboeken. Tussen 1960 en 1975 zien we pogingen van leerboeken om een objectiever beeld weer te geven, maar dit beperkt zich slechts tot voetnoten in de leerstof. Tussen 1975 en begin jaren ’80 is er een duidelijke overgangsperiode, waarin de leerboeken de leerstof objectiever benaderen en ook de onderschriften van foto’s neutraler worden, al komt er wel kritiek op de keuze van het beeldmateriaal: “Veel foto’s zijn destijds gemaakt voor propagandadoeleinden. Dat betekent dat we een nazi meestal zien zoals nazi’s dat wensten: als de overwinnaar, groot, sterk, imposant, van onderaf opgenomen, streng maar ook als ontspannen kindervriend.”307 Pas vanaf midden jaren ’80 zien we een evolutie naar een kritisch beeld over de NSB en de collaboratie in het algemeen, waarbij men voluit met de vinger durft wijzen naar het eigen volk. Mussert wordt gegroet door de NSB-aanhang. 306 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 192 307 Ibidem, pg. 262 70 5. Onderzoek 2: Jodenvervolging 5.1. Wetenschappelijk kader Tijdens de Tweede Wereldoorlog is bijna 75% van de Nederlandse joodse bevolking (102 000 van de 140 000) omgekomen ten gevolge van de nazipolitiek en zijn navolging hiervan in Nederland. 308 In tegenstelling tot andere West-Europese landen (Belgie: 42%, Frankrijk: 36%, Italië: 17%) schaart Nederland zich hiermee in het rijtje van streng antisemitische landen die we vooral in het voormalige Oostblok vinden (Polen: 89%, Hongarije: 82%, Joegoslavië: 77%).309 Hoe komt het dat in Nederland, in tegenstelling tot de buurlanden, de Endlösung zich zo hevig heeft kunnen voltrekken, dat zelfs Adolf Eichmann, verantwoordelijk voor de logistiek rond de Holocaust, lovend was over de (mede)werking van Nederland: “In den Niederlanden war das eine Pracht!”.310 Er worden zes algemene oorzaken vermeld:311 1. Het in Nederland uitstekend functionerende registratiesysteem, waarbij de joden werden geregistreerd met een vetgedrukte “J” naast hun naam; 2. De concentratie van joden in de steden, voornamelijk in Amsterdam; 3. De kopgeldpremies; 312 4. De geografische ligging tussen Duitsland en het bezette België; 5. Het gebrek aan morele en mentale weerbaarheid bij de overgrote meerderheid van de bevolking; 6. De integratie van de Nederlandse joden in het Nederlandse systeem, waardoor ze zich, in tegenstelling tot andere groepen joden, wel inlieten met de nationale autoriteiten en wetten. De vervolging van de joodse bevolking voltrok zich op alle niveaus: vanuit de politiek (NSB), politie, verklikkers, premiejagers, … Vooral deze laatste oorzaak drong pas decennia na de Tweede Wereldoorlog door bij de Nederlandse bevolking. De overlevingskansen van de joodse bevolking in Nederland hing samen met een aantal factoren: 1) Naarmate de joden ouder waren, stegen hun overlevingskansen; 2) Joden met een andere nationaliteit dan de Duitse of Nederlandse hadden grotere overlevingskansen; De woonplaats had een dubbele betekenis: joden die in de stad woonden (zoals in Amsterdam) konden gemakkelijker in de anonimiteit ontsnappen, in tegenstelling tot de joden buiten de steden. Anderzijds was de concentratie van de joodse bevolking in de steden een belangrijke factor voor de 308 VAN DER ZEE, S., Vogelvrij: de jacht op de Joodse onderduiker, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, pg. 9 Ibidem, pg. 9 310 Ibidem, pg. 10 311 Ibidem, pg. 10 312 Kopgeldpremies: In het bezettingsjaar 1943 schuimde een groep van ruim vijftig Nederlanders in Duitse politiedienst stad en land af op zoek naar joden die waren ondergedoken. Per gearresteerde jood (‘per kop’ kregen ze van de Duitse bezetter een geldsom. 309 71 bezetter om de joden consequent samen te troepen en te exporteren, terwijl dit moeilijker lag buiten de steden.313 De anti-joodse politiek werd door de Duitse bezetter stapsgewijs toegepast in de Nederlandse politiek: eerst isoleerde de vijand de joden door hen te beroven van burgerrechten en goederen. Hij dwong hen te leven in een tot in de finesses gesegregeerde gemeenschap. De afzondering vond nog plaats op Nederlandse bodem, maar de misdaad werd uiteindelijk bezegeld door deportatie naar de concentratie- en uitroeiingskampen. 5.1.1. Voor de Tweede Wereldoorlog Begin jaren ‘30 leefden en werkten er joden in ±40% van de Nederlandse steden en dorpen, waarvan een meerderheid geassimileerd of geïntegreerd was.314 Nadat de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei of NSDAP in 1933 aan de macht kwam en Hitler als rijkskanselier werd aangesteld, vluchtten vele joden weg uit Duitsland. Nederland liet deze vluchtelingen eerst vlot toe op zijn grondgebied, maar in 1934 werd een eerste reeks maatregelen afgekondigd om de vluchtelingenstroom in goede banen te kunnen leiden: politieoptreden, grensbewaking, uitwijzingen, …315 Vanaf 1935 werd asiel aanvragen voor niet-Nederlanders een stuk moeilijker doordat ze moesten bewijzen dat ze, indien ze werden teruggestuurd naar hun land van herkomst, in levensgevaar verkeerden. De redenen hiervoor waren dat er, naast de massale vluchtelingenstroom uit Duitsland, nog andere problemen waren in Nederland: de economische crisis in het Interbellum had ook in Nederland hard toegeslagen, met inflatie en werkloosheid tot gevolg. Ook de opkomst van de Nederlandse antisemitische partij, het NSB, zorgde ervoor dat de Nederlandse regering de Jodenhaat niet in de hand wilde werken door alsmaar meer joden tot Nederland toe te laten, zodat ze strenger ging oordelen bij asielaanvragen. 316 Na een eerste vluchtelingengolf in 1933 daalde de toestroom, om vanaf 1938 (met de Anschluss en Kristallnacht als primaire triggers) weer te stijgen.317 De Nederlandse bevolking reageerde in eerste instantie afwijzend op de vluchtelingen. Men vond dat ze zich niet aanpasten en de landstaal niet spraken.318 Overal in Nederland vonden er wel gewelddadigheden plaats tegen joden, maar dit waren particuliere uitspattingen, geen tekenen van antisemitisch geweld.319 Later in de jaren ’30 werd het protest in Nederland tegen de nazipolitiek en de joodse slachtoffer luider. Korte, maar krachtige protestacties werden zichtbaar in het straatbeeld en ook de politiek werd aangeschreven. Het protest vond vooral zijn weg via intellectuele 313 CROES, M., “Gif laten wij niet voortbestaan”. Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in de Nederlandse gemeenten, 1940-1945, Aksant, Amsterdam, 2006, pg. 532 314 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 278 315 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 297 316 VAN DER ZEE, N., Om erger te voorkomen: de voorgeschiedenis en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, pg 79 317 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 296 318 VAN DER ZEE, N., Om erger te voorkomen: de voorgeschiedenis en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, pg. 79 319 VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, p. 213 72 groeperingen die op frequente basis pamfletten en brochures lieten drukken waarop hun wantrouwen en vrees voor het antisemitisme duidelijk naar voor komt. Maar al bij al bleef het bij kleine manifestaties, veelal georganiseerd door joodse belangengroepen. Men was van oordeel dat ‘het wel mee zal vallen’. 320 Ook de reactie van de Nederlandse overheid bleef uit. Van Der Zee spreekt over de politieke rol als volgt: “Veel kon men ook niet doen met een regering die eigenlijk naar niemand luisterde als het over dit probleem ging (…). De Nederlandse regering heeft zich tijdens de jaren dertig noch financieel, noch menselijk gesproken, veel aan de vluchtelingen van joodse afkomst gelegen laten liggen.”321 5.1.2. Inval van Duitsland Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen, zeven dagen later werden de wapens neergelegd. Al snel had koningin Wilhelmina en een select deel van haar kabinet Nederland ontvlucht naar Engeland. Het ongeloof bij de achtergebleven regering en de bevolking is groot: opperbevelhebber Winkelman vond het ‘schandelijk’. 322 De vlucht van kroon en kabinet heeft de staatsrechterlijke basis voor het Duitse civiele bestuur geschapen.323 De Duitse bezetter bracht aanvankelijk vooral staatsrechtelijke veranderingen op nationaal niveau: de naar Londen gevluchte regering maakte plaats voor een technocratisch ingestelde secretaris-generaal die van de bezetter grote verordenende bevoegdheden kreeg.324 ‘Reichskommissar’ Seiβ-Inquart, die een niet miskenbare antisemitische politiek voerde in de eerste twee jaar van de bezetting, kreeg de officieuze leiding over het Nederlandse gebied. Nadat Duitsland heel Nederland veroverde, werd het voor de joodse bevolking duidelijk dat ze ook in Nederland niet veilig meer waren voor de nazipolitiek. Een aantal joden en antifascisten beseften welke Geëmigreerde Duitse joden gevaren ze liepen en trachtten overzee te vluchten. Enkele worden in Amsterdam opgepakt honderden joden zijn hierin geslaagd. Anderen zagen meer heil in een zelfmoord(poging).325 In de maanden na de invasie waren er sporadische voorbeelden van anti-joods vandalisme, maar dit werd slechts uitgevoerd door een marginale groep van antisemieten. 326 Ook werden bepaalde joodse werknemers ontslagen zonder dat de Duitse bezetter daar expliciet om vroeg. Deze preventieve acties bereidden het klimaat voor dat de Judenaktion zou vergemakkelijken. 327 Maar de 320 VAN DER ZEE, N., Om erger te voorkomen: de voorgeschiedenis en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, pg. 81 321 Ibidem, pg. 87-88 322 Ibidem, pg. 147 323 Ibidem, pg. 153 324 VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, p. 154 325 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 316 326 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 289 327 Ibidem, pg. 290 73 bezetter besefte dat plotse, strenge restricties een averechts effect zouden kennen en het wantrouwen van de onwetende bevolking alleen maar zou versterken.328 Na enkele weken doken de eerste “Joden niet gewenscht”-bordjes op, vonden er preventieve ontslagen van joden plaats en in juni 1940 werden anti-joodse wetten afgekondigd. De wetten vonden in eerste instantie plaats op het administratieve vlak: de eerste wet hield in dat joden werden uitgesloten van werk op gemeentelijk niveau en de vrijwillige luchtbeschermingsdienst. 329 Op slechts vijf maanden tijd waren alle joodse ambtenaren ontslagen, werden zij als ‘jood’ geregistreerd en zo van het gewone leven geïsoleerd. De zogenaamde Ariërsverklaring, het administratief vastleggen van wie joods ambtenaar was, is de onmiskenbare opstap geweest naar het isoleren van het jodendom in Nederland. 330 Iedereen werden gedwongen een verklaring te ondertekenen waarin ze moesten opgeven of zijzelf al dan niet joodse ouders en grootouders hadden. Hetzelfde gold voor de echtgenoten van joden.331 De joden werden ingedeeld in categorieën en kregen daarbij ook nog een kenteken: “vol joods” (3 of 4 joodse grootouder hebbende) werd geclassificeerd met een “J”, “halfjoden” (2 joodse grootouders) met “G1” en “kwartjoden” met “G2”.332 Een paar maanden later werden ruim 25 000 joden ontslagen die in overheidsdiensten werkten.333 Het was voor de bezetter belangrijk om te weten wie ‘vol-joods’ was. Vele anti-joodse maatregelen waren enkel van toepassing op de ‘vol-joden’, joden met minstens 3 joodse grootouders.334 Na het bestuursapparaat werd ook de economische sector aangepakt: alle joden moesten vanaf oktober 1940 hun economische eigendommen laten registeren. Zo werden lijsten opgesteld van alle ondernemingen in joods bezit of met een belangrijke aandelenpakket in handen van joden.335 Toen in de herfst van 1940 besloten werd alle Nederlanders van 15 jaar of ouders een persoonsbewijs te bezorgen, kon men van de gelegenheid gebruik maken om het ‘percentage joodsheid’ op het document te vermelden. Door deze administratieve registratie van joden in Nederland kwam men in de zomer van 1941 tot het besluit dat er in Nederland 140 522 joden woonden, samen met 14 549 halfjoden en 5719 kwartjoden.336, 337 Na de registratie volgde de systematische isolatie: er werden aparte scholen opgericht voor joodse kinderen, men mocht geen gebruik meer maken van openbare plaatsen als het zwembad, parken, musea of concertzalen. De verwijdering van joodse studenten uit middelbare scholen en universiteiten na de zomervakantie van 1941 kwam hard aan.338 Ook werden ze geweigerd in openbare verzorgingsinstellingen. Het verwijderen van de joden uit het openbare leven of de Entjudung werd nu heel zichtbaar. 339 In autustus 1941 werden alle joden verplicht om 328 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 316 VAN DER ZEE, N., Om erger te voorkomen: de voorgeschiedenis en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, pg. 167 330 Ibidem, pg. 158 331 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 290 332 CROES, M., “Gif laten wij niet voortbestaan”. Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in de Nederlandse gemeenten, 1940-1945, Aksant, Amsterdam, 2006, pg. 32 333 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 318 334 VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, p. 178 335 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 291 336 Ibidem, pg. 294 337 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 320 338 Ibidem, pg. 323 339 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 300 329 74 hun banktegoeden over te maken naar de Amsterdamse bank Lippmann-Rosenthal & Co.340 Ook werden alle percelen in het bezit van joden onteigend.341 Zo werden de joden in het twintigsteeeuwse Nederland in een situatie gedwongen die vaak is vergeleken met de ghetto’s uit vroegere tijden.342 Om al deze anti-joodse maatregelen vlotter te laten verlopen, werd de Joodse raad opgericht, een organisatie die in handen werd gezien van de Duitsers. Overal in het bezette Europa onderhielden de Duitsers het contact met joodse gemeenschappen via instanties die ze zelf in het leven hadden laten roepen. Om de joden te kunnen onderwerpen versterkten de vervolgers de interne organisatie van het lokale en nationale joodse leven, waarin de Joodse Raad het bindend element en tevens enig doorgeefluik voor Duitse maatregelen was. In dit mengsel van isolatie en zelfbestuur bestond de individuele jood niet meer voor de Duitse autoriteiten.343 Nederlands verzet tegen de antisemitische politiek bleef ondanks alle maatregelen op een laag pitje. Er waren bv. joodse knokploegen gevormd ter bescherming tegen de stormtroepen van het NSB. Soms waren er ook spontane, collectieve acties: de Februaristaking van eind februari 1941 is hier het bekendste voorbeeld van. Honderden joodse jongemannen werden brutaal opgepakt en op transport gezet naar concentratiekampen in Oost-Europa. Als reactie hierop werd het werk neergelegd in Amsterdam (en later ook in andere steden). Op de tweede dag van de staking greep de Duitse bezetter hardhandig in met arrestaties, deportaties en executies.344 Aangezien deze reactie kaderde binnen een algemeen verzet tegen de Duitse bezetter, kan men niet zeggen dat men eenzijdig protesteerde tegen de antisemitische politiek die werd gevoerd.345 Er werd ook geprotesteerd tegen de Duitse aanwezigheid in het algemeen en tegen de gedwongen tewerkstelling in Duitsland. De acties zijn daarom te algemeen en indien deze het effectief tegen het antisemitisme opnemen, zijn ze van zulke ongeorganiseerde en individuele aard dat men niet van een collectief bewustzijn kan spreken. Pas tegen 1943 vonden georganiseerde acties plaats, vooral binnen het kader van het verzet. 346 Van der Zee stelt als volgt: “Het Nederlandse volk als geheel valt niet veel te verwijten. Men kon niet alleen vanwege de zware straffen en represaillemaatregelen van de Duitsers zo weinig doen, maar ook omdat de eigen leiders hadden verboden om verzet te plegen.”347 340 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 324 Ibidem, pg. 324 342 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 324 343 Ibidem, pg. 321 344 VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, p. 156 345 VAN DER ZEE, N., Om erger te voorkomen: de voorgeschiedenis en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, pg. 172-173 346 Ibidem, pg. 174 347 Ibidem, pg. 247 341 75 5.1.3. Deportatie begint met een ster De sociale gevolgen van de toenemende anti-joodse maatregelen kon niet uitblijven: vanaf 3 mei 1942 mocht geen enkele jood nog in de publieke sfeer komen zonder het dragen van de gele Jodenster. De meeste joden ondergingen deze nieuwe maatregel met gelatenheid en onverschilligheid.348 Vele joden zagen het als een symbool van hun afkomst dat ze niet verloochenden. Er vonden ludieke protestacties plaats, zoals in Deventer, waarbij studenten door de stad trokken met op hun kleren de opschriften “hervormd” of “katholiek” gedrukt.349 De segregatie bereikte nu zijn hoogtepunt en maakte plaats voor een nieuw hoofdstuk, de deportatie. De verwijdering begon effectief met de oprichting van de werkkampen die zogenaamd moesten dienen om de hoge werkloosheid van de joden in de grote steden te verminderen. De maatregel werd op weinig enthousiasme onthaald bij de werkloze joodse bevolking. 350 Desondanks werden de joden door de Joodse Raad aangespoord zich toch maar te laten registeren voor deze werkkampen, aangezien de vrees voor deportatie naar “echte” strafkampen in Duitsland (zoals Mauthausen) groot was bij gebrek aan interesse. Door deze oproep meldden ongeveer 7500 mannen zich aan voor deze werkkampen. Maanden later werden deze mannen getransporteerd naar het Nederlandse transitkamp Westerbork om van daaruit te worden vervoerd naar de Poolse uitroeiingkampen.351 De vrijheidsbeweging van joden werd nog meer ingeperkt: ze mochten geen fietsen, auto’s of openbaar vervoer gebruiken, mochten niet telefoneren en de avondklok werd verlengd van 18u tot 6u.352 Wie een overtreding van deze of de voorgaande wetten beging, werd zwaar gestraft en vaak op transport naar Mauthausen gezet.353 Al snel na de Joden werden geweerd uit bezetting ontstond het idee om werkkampen op te richten in Nederland, private en publieke ruimtes die uiteindelijk bedoeld waren om de deportatie naar Oost-Europa te vergemakkelijken. In combinatie met de anti-joodse maatregelen en wetgevingen zorgde dit ervoor dat de voorbereidingen voor de transporten naar de uitroeiingskampen voltooid waren.354 Op 20 juni 1942 werd begonnen met de gestructureerde deportatie van joden uit Nederland, waarbij Westerbork als transitkamp diende (zie punt 5.1.4). De bezetter voerde ook een psychologische oorlog: men werd gaandeweg niet meer verwittigd per brief dat men gedeporteerd werd, men moest wachten tot men thuis langskwam om je rechtstreeks mee te nemen. Zo werd protest in de kiem gesmoord.355 Toen de joden werden opgeroepen voor deportatie, kwam er geen massaal protest van de niet-joodse bevolking. Wel vonden er individuele acties van ambtenaren plaats.356 348 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 303-304 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 328 350 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 306 351 Ibidem, pg. 306 352 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 331 353 Ibidem, pg. 331 354 VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, p. 160 355 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 333 356 Ibidem, pg. 334 349 76 De joodse bevolking zat tussen twee vuren: wie zich niet vrijwillig voor deporatie naar de werkkampen aanmeldde, zou door de politie en de Gestapo worden gearresteerd en rechtstreeks naar Duitse concentratie- en strafkampen worden afgevoerd. De enige oplossing bestond erin om op de lijst van Joodse raad te geraken, waarop men vrijgesteld was van deporatie. Zo waren er in april 1943 meer dan 15 000 joden in het bezit van een vrijstelling.357 Helaas bestond deze lijst voornamelijk uit de joodse elite (academici, medewerkers van de Joodse Raad, gegoede burgers), waardoor de modale jood machteloos stond. Naast deze geprivilegieerde lijsten waren er ook industrietakken die (voor een bepaalde tijd) beschermd werden, zoals de diamant- en kledingssector, maar deze lijsten werden gaandeweg over de gehele lijn opgeheven.358 In mei 1943 kreeg de Joodse Raad de onthutsende opdracht om mensen aan te duiden van die we bescherming kon vervallen. Andere maatregelen om deportatie te vermijden waren gedwongen sterilisatie (voornamelijk voor kinderloze mannen en vrouwen uit gemengde huwelijken) en vrijstellingen voor gedoopte joden voor de inval van 9 mei 1940.359 Maar dit waren slechts tijdelijke oplossingen, waardoor men in praktijk twee échte oplossingen had: vluchten of onderduiken. Een paar duizend joden zijn er succesvol in geslaagd om te vluchten naar Engeland, Spanje of Zwitserland. Maar vele joden hadden geen geld of connecties genoeg om deze lange en risicovolle reis te ondernemen en kozen ervoor om onder te duiken in Nederland. Voor een succesvol verloop van onderduiken (zowel van individuen (zoals kinderen) als van hele gezinnen) is een goed gestructureerd systeem nodig. Ongeveer 25000 personen waren ondergedoken tussen 1942 en het einde van de bezetting, 9 000 van hen werden toch door de Nederlandse of Duitse politie gevat.360, 361 Afhankelijk van de omstandigheden werden huishoudelijke diensten of medewerking op boerderijen of andere bedrijven gevraagd. Tienduizenden niet-joodse Nederlanders hebben de ondergedoken joodse bevolking geholpen door ze onderdak, voedselbonnen en vervalste paspoorten aan te bieden. Deze acties zijn niet los te denken van het antifascistische verzet, die zorgde voor het vervalsen van paspoorten en officiële documenten. Bij deze groeperingen waren ook joden actief, maar in tegenstelling tot Frankrijk en België waren er in Nederland geen zuiver joodse verzetsgroepen.362 Ondanks deze was er ook een minderheid die profiteerde van de penibele situatie van de joden: bij gebrek aan geld of goederen of door intimidatie hebben zij ondergedoken joden aan de Duitse overheid overgeleverd. Desondanks deze pogingen werden tussen 15 juli 1942 en 17 september 1944 meer dan 100 000 joden gedeporteerd, waarvan er slechts 5 200 de kampen zouden overleven. Net zoals alle joden zich lieten registeren, zo liet de overgrote meerderheid zich wegvoeren.363 De vraag die men moet stellen is: “waarom zoveel?”. Van der Heijden noemt gezagsgetrouwheid een belangrijke factor: Nederland kende een burgerlijke cultuur die gekenmerkt werd door tevredenheid en waarin gehoorzaamheid voor zich sprak.364 357 VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, p. 217 358 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 308 359 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 309 360 Ibidem, pg. 310 361 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 338 362 ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, pg. 311-312 363 VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, p. 225 364 Ibidem, p. 233 77 5.1.4. “Alle wegen leiden door Westerbork” Tot juli 1942 werd het isolement van de Nederlandse joden verstevigd. Vanaf dan vonden de deportaties plaats. Net zoals Breendonk in België, was Westerbork een transit- en werkkamp. Het aantal joden in Westerbork steeg sterk vanaf het begin van de deportaties: van 22 Duitse joden op 9 oktober 1939 tot 14000 joden op 3 oktober 1942. Door deze explosie was er nood aan een tweede transitkamp, dat werd gebouwd in Vught. Het kampleven zelf was vol psychische en fysieke ontberingen. Ook de constante dreiging van transport naar Oost-Europa was allesbepalend.365 De Duitsers stelden in de transitkampen een joods zelfbestuur op om ook de laatste fase van de deportaties zo vlot mogelijk te laten verlopen.366 Eerst werd de joodse bevolking schriftelijk opgeroepen voor transport. Maar aangezien hier zeer weinig mensen gehoor aan gaven, ging de bezetter snel over op razzia’s en het huis-aan-huis ophalen van joden a.d.h.v. naam- en adreslijsten. De ophaalacties werden eerst gevoerd door de gemeentepolitie, maar al gauw werden speciale eenheden onder Duits bevel opgeroepen om deze klus te klaren. Eenheden zoals Politiebataljon Amsterdam en Vrijwillige Hulppolitie bestonden uit NSB’ers en andere sterk Duitsgezinde elementen.367 De eerste trein die deel uitmaakte van het deportatieplan reed binnen in Westerdonk op 15 juli 1942 en had bijna 1000 mensen aan boord.368 Dezelfde dag vertrok een trein met iets meer dan 1000 inzittenden van Westerbork naar Auschwitz. Tegen september 1943 zouden reeds 93 000 joden uit Nederland naar vernietigingskampen getransporteerd worden.369 In het totaal hebben meer dan 100000 mensen kortere of langere tijd in Westerbork gebleven. Vanaf januari 1944 nam het transport naar het werkkamp af en in september 1944 vond het laatste transport plaats, met Anne Frank en familie als betreurde reizigers, aangezien midden september een algemene spoorwegstaking werd gehouden in Nederland (zie stuk Hongerwinter). 370 In de lente van 1945 werden een duizendtal joden bevrijd door de geallieerden. Westerbork is voor velen het onmiddellijke voorportaal van de dood geweest. 103 treinen zijn eruit vertrokken, waarvan 67 naar Auschwitz-Birkenau (60000 personen kwamen aan) en 19 naar Sobibor (+34000 personen kwamen aan, 20 overleefden).371 Door de strenge straffen op ontsnapping – als iemand erin slaagde te vluchten, werden anderen ter compensatie op transport naar Oost-Europa gezet – zijn er maar weinig mensen uit Westerbork gevlucht. 372 Van de 101 000 individuen die ooit in het kamp hebben gezeten, zijn slechts een 200-tal succesvol kunnen ontsnappen (0,20%).373 365 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 341 Ibidem, pg. 342 367 VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, p. 160 368 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 333 369 Ibidem, pg. 333 370 VAN DER ZEE, N., Om erger te voorkomen: de voorgeschiedenis en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, pg. 233 371 BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, pg. 344 372 Ibidem, 254 373 Ibidem, pg. 342 366 78 5.2. Handboekanalyse 5.2.1. Verklaringen 5.2.1.1. De Februaristaking In het hoofdstuk over de NSB behandelde ik reeds hun rol in de Jodenvervolging. Om niet in herhaling te vallen leg ik de focus in het hoofdstuk van de Jodenvervolging op de betekenis van de Februaristaking, die in de Nederlandse nationale geschiedschrijving een grote waarde heeft inzake het verzet tegen de Duitse bezetting. Vooreerst heb ik opgemerkt dat omzeggens alle leerboeken de Februaristaking citeren binnen de leerstof. Dit feit alleen bewijst dat de Februaristaking van grote waarde is voor de Nederlandse bevolking. Veel evolutie is er niet te merken in de leerboeken over de Februaristaking. Er zijn af en toe een paar verschillen, maar een aantal kenmerken keren zeer vaak terug: a) De Februaristaking wordt vaak gekaderd binnen het thema ‘jodenvervolging’ in de leerboeken, niet als apart concept (bijvoorbeeld binnen het thema ‘verzet’. b) De Februaristaking wordt vaak verklaard als gevolg van de eerste maatregelen tegen de joodse bevolking. c) Amsterdam wordt altijd als kern van de actie beschreven. d) Geen enkel leerboek vermeldt enig andere concrete oorzaken voor de Februaristaking. Soms wordt er veralgemeend (verzet tegen de bezetting, …), maar de maatregelen tegen de joden zijn volgens alle leerboeken dé oorzaak. In de beginjaren wordt de Februaristaking omschreven als een moedige daad van de Nederlandse bevolking: “De staking van februari 1941 (…) als waardig protest tegen de Jodenmaatregelen (…).”374, “Reeds in Februari 1941 koos de Amsterdamse bevolking de kant van de aldus vervolgden en wel met een staking, die allerwege diepe indruk maakte en naar enkele andere plaatsen oversloeg.”375, ” (…) Krachtig durfden enkelen protesteren tegen de maatregelen tegen de Joden (…), de Amsterdamse arbeiders, die in Februari 1941 in staking gingen.”376 Maar vaak wordt er ook vermeld dat de bezetter deze protestactie hardhandig neersloeg: “Op brute wijze maakten de Duitsers een eind aan deze sympathiebetuigingen voor de Joden.”377 374 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 397 375 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 80 376 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 285-286 377 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 305 79 De Februaristaking wordt ook omschreven als eerste grote georganiseerde actie tegen de bezetter: “De eerste golf van spontaan verzet op grote schaal kwam naar aanleiding van de Jodenvervolging in Amsterdam. In Februari 1941 ging men daar tot een staking over.”378, “Enkele malen nam het verzet een ernstig massaal karakter aan. Zo bv. bij de Februari-staking in 1941, toen de afkeer van de Duitse maatregelen tegen de Joden plotseling aan het licht kwam.”379 Sommige leerboeken zien de stakingsactie als een lichtpuntje in donkere tijden: “Toen is er gelukkig ook iets hartsverwarmend gebeurd: op de terreur in de Jodenwijk volgt de Februaristaking!!”380 Tot midden jaren ’60 wordt ook nergens vermeld wie de ‘organisator’ is van de actie. Pas in 1967 vinden we hiervan de eerste sporen terug in de leerboeken: “Op initiatief van communistische groepen brak toen in Amsterdam een staking uit (…).“381 De meeste leerboeken geven de razzia in Amsterdam op als de directe oorzaak van de Februaristaking. Hier wordt af en toe melding van gemaakt: “In februari 1941 brak in Amsterdam een staking uit als protest tegen het vechten met, het mishandelen en wegvoeren van joden door N.S.B.’ers en Gestapo in de Amsterdamse jodenbuurt.”382 Sommige leerboeken melden dat dit pas de eerste keer was dat men te weten kwam wat er met de joden gebeurde: “Enkele malen nam het verzet een ernstig massaal karakter aan. Zo bv. bij de Februari-staking in 1941, toen de afkeer van de Duitse maatregelen tegen de Joden plotseling aan het licht kwam.”383 Vreemd genoeg maken sommige leerboeken melding van de niet-joodse achtergrond van de stakers: “De mishandeling van Joden door N.S.B.-ers leidde in februari 1941 tot moedige proteststakingen van niet-joodse landgenoten (…).”384,“Als protest tegen de Duitse terreur in Amsterdam brak in februari 1941 een staking uit. Het was een hoofdzakelijk Amsterdamse staking, van niet-joden, die diep begaan waren met het lot van hun joodse landgenoten.”385 Een aantal leerboeken beseffen ook dat de Februaristaking niet veel heeft uitgehaald: “De Februaristaking (…) baatte de Joden niet.”386 Pas eind 1979 wordt voor het eerst vermeld dat de jodenmaatregelen niet de enige oorzaak waren, maar wel de trigger in het hele concept: “De Jodenvervolging, die ook geleidelijk aan werd verscherpt, heeft de impuls gegeven aan het verzet. In februari 1941 al kwam het uit protest tot een staking in Amsterdam.”387 In de jaren ’80 en 90 worden de feiten verder genuanceerder en gekaderd binnen een groter geheel, waarbij men een onderscheid maakt tussen relatie ‘razzia AmsterdamFebruaristaking’ en de relatie ‘jodenvervolging-verzet’: “Het bruine optreden (…) tegen de joden in Amsterdam (was) de aanleiding tot de Februaristaking.”388, “Amsterdams antwoord was de 378 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 375 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 446-447 380 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 292 381 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 163 382 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo deel 5: de nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1967, pg. 72 383 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 457-458 384 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 146 385 MICHELS, W. e.a., De Stroom Der Historie: deel 3, Dekker & Van De Vegt, Nijmegen, 1970, pg. 134-137 386 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 149 387 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1979, pg. 101 388 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 91 379 80 Februaristaking.”389, “Verzet tegen de Duitsers kwam vooral op gang na de Februaristaking in 1941 in Amsterdam, een protest tegen razzia’s op joden en hun wegvoering.”390, “Het nieuws van de razzia’s maakte diepe indruk op de Amsterdammers. (…) De staking brak uit op 25 februari en kreeg in Amsterdam en omgeving massale steun.”391 Conclusie: De Februaristaking krijgt in de Nederlandse geschiedschrijving rond de Tweede Wereldoorlog een belangrijke waarde rond het verzet tegen de Duitse bezetter. De stakingsactie wordt decennialang gebruikt als voorbeeld van een groter geheel: het was de eerste keer dat men massaal protesteerde tegen de Duitsers (ondanks het feit dat de staking niet veel heel uitgehaald, in tegenstelling tot de spoorwegstaking van september 1944). Voor de leerboeken is het gemakkelijk om a.d.h.v. concrete voorbeelden een abstracter geheel te schetsen. De Februaristaking lijkt ook een spontane actie te zijn van alle Nederlanders, maar pas in de jaren ’60 wordt er duidelijk melding gemaakt wie ze organiseerde en wie er allemaal meedeed. Tenslotte is het ook opvallen dat de leerboeken geen enkele andere concrete oorzaak voor de Februaristaking vermelden, zoals de gedwongen tewerkstelling in Duitsland. De razzia in Amsterdam deed de emmer niet op zichzelf vollopen, maar was wel de spreekwoordelijke druppel. Pas in de jaren ’80 gaan de leerboeken de Februaristaking (korte termijn) kunnen scheiden van het verzet (halflange termijn). 389 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 15-17 390 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 221-222 391 BLOM, J.C.H e.a., Sprekend Verleden: bovenbouw havo/vwo deel 1, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1994, pg. 127 81 5.2.2. Beschrijvingen 5.2.2.1. Benaming concentratie- en uitroeiingskampen Sinds 1946 worden veel synoniemen gebruikt voor de concentratie- en uitroeiingkampen. Het lijkt alsof de leerboeken opbieden naar het gruwelijkste woord: “(…) de abbatoirs in Duitsland en Polen (…).”392, “(…) de martelkampen en gaskamers van Polen.”393, “(…)de vernietigingskampen in Polen (…)”394. Sommige leerboeken blijven wel neutraal: “(…) de gaskamers van Auschwitz, Mauthausen en andere kampen.”395, “Ten slotte werden zij bij groepen gelijk naar concentratiekampen gevoerd (…).”396 Anderen vermelden deze kampen zelfs niet, of zeggen het met cijfers: “(…) in Nederlandse kampen bijeengebracht en voor tweederde vermoord na velerlei kwellingen te hebben doorstaan.”397, “Van de 110 000 weggevoerde Nederlandse Joden kwamen er slechts 5 000 terug.” 398. Tot begin jaren ’60 is het een mix van neutrale, emotionele of geen vermelding. Reeds ingezet midden jaren ’50, worden de gebruikte termen ook in de jaren ’60 hier meer en meer neutraler: “(…) de gaskamers van Auschwitz.”399, “(…) de vernietigingskampen in Polen (…).”400,”(…) de uitroeiingskampen in Auschwitz en Sobibor (Polen).”401 Sommige leerboeken lijken de vermelding van de kampen nog te gevoelig vinden en mijden ze in hun teksten, waarin ze enkel spreken van deportatie: “(…) tenslotte naar het oosten gedeporteerd.”402, “(…) het wegvoeren naar Duitsland (…).”403 “(…) naar Polen werden getransporteerd.”404. Een aantal uitzonderingen gebruiken nog steeds emotioneel gekleurde termen: “(…) in één van de “Vernichtungslager” (…).”405 Maar over het algemeen wordt het ofwel niet vermeld ofwel neutraal vermeld. Ook de Nederlandse concentratiekampen komen aan bod: “(...) Berucht waren de concentratiekampen Vught en Amersfoort, het zgn. werkkamp Emica bij Ommen en het doorgangskamp Westerbork voor de deportatie der joden.”406 392 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 397 393 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 80 394 BLONK, A., Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1952, pg. 404 395 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 305 396 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 186 397 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 285-286 398 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 375 399 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 196 400 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, Wolters, Groningen, 1960, pg. 408 401 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 173 402 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 278 403 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1963, pg. 376 404 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, pg. 256-257 405 BLONK, A., Hoofdwegen der geschiedenis II, nieuwere en nieuwste geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1965, pg. 351 406 VAN DER STRATE, G.E., Van primitief naar modern, Noorduijn en zoon NV, Gorinchem, 1968, pg. 225 82 In de jaren 70’ wordt steeds meer en meer melding gemaakt van de concentratiekampen: “ (…) Hitler’s vernietigingskampen (…).”407, “ (…) gaskamers van Auschwitz.”408, “ (…) concentratiekampen en gaskamers.”409, “ (…) via het doorgangskamp Westerbork naar de kampen in Polen (…).”410,“ (…) concentratie- of vernietigingskampen (…).”411 Dit gebeurt ook meer en meer neutraal. Sommige leerboeken blijven opteren voor een emotionele term: “ (…) Westerbork in Drenthe, een “Durchgangslager” (…).”412. Maar net zoals in de jaren ’60 zijn dit uitzonderingen. De trend blijft hetzelfde: men gaat kiezen voor een neutrale omschrijving van de kampen en de leerboeken die de kampen niet vermelden, zijn in de minderheid. Ook in de jaren ’80 en ’90 blijft deze trend behouden: zo goed als alle leerboeken maken nu melding van de concentratie- en uitroeiingskampen, op enkele uitzonderingen na: “(…) de hel van Auschwitz of Sobibor.”413, “(…) een van de “Vernichtungslager” (…).”414 Men gebruikt enkel de termen concentratiekamp, vernietingskamp of men vermeldt enkel de namen van de kampen: “(…) gedeporteerd naar Auschwitz en Sobibor.”415 Pas in 1982 vinden we in een leerboek de eerste échte omschrijving terug van de term ‘concentratiekamp’: “Strafkamp waarin de Duitsers hun tegenstanders opsloten. In deze kampen zaten politieke gevangen, krijgsgevangenen en leden van in Duitse ogen minderwaardige rassen, zoals Joden en zigeuners. Vooral voor de laatste groepen werd het concentratiekamp gebruikt als middel tot vernietiging. In Nederland waren Westerbork, Vught en Amersfoort de bekendste kampen.”416 In dit citaat worden twee verschillende begrippen samengevoegd. Wanneer men spreekt over vernietiging, heeft men het in principe over ‘vernietigingskampen’ die een heel eigen karakter hadden strikt genomen geen concentratiekampen waren. Conclusie: Sinds 1946 worden veel synoniemen gebruikt voor de concentratie- en uitroeiingkampen, waarbij emoties niet ver weg zijn. Tot begin jaren ’60 is het een mix van neutrale, emotionele of geen vermelding, daarna wordt de omschrijving meer neutraal. Een aantal uitzonderingen gebruiken nog steeds emotioneel gekleurde termen. In de jaren 70’ komt de vermelding van de concentratiekampen vaker voor. De trend blijft hetzelfde: men gaat kiezen voor een neutrale omschrijving van de kampen. Slechts een minderheid van de leerboeken vermeldt de kampen niet. Tegen het einde van de jaren ’80 worden de kampen in elke leerboek vermeld. 407 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 147 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, pg. 198-199 409 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo: deel 5: De Nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1971, pg. 72 410 OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, pg. 237-238 411 VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3mh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1974, pg. 193 412 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 72 413 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 133 414 OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 133 415 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 15-17 416 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 116 408 83 5.2.3. Terminologie 5.2.3.1. “Onze” joden Toen ik de leerboeken las, kwam ik tot de constatering dat de leerboeken veel gebruik maken van de ‘wij zij’-stelling. Bij de ‘zij’-groep horen de Duitse bezetter en de collaborateurs (o.a. de NSB), in de ‘wij’-groep de grote meerderheid van de Nederlandse bevolking en … de joodse gemeenschap in Nederland. Het viel me op hoe men de joodse gemeenschap betrekt bij de ‘goede’ Nederlanders. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog gaan veel leerboeken over tot het feit de joodse gemeenschap bij de Nederlandse bevolking te trekken: “Het (de terreur) eerst tegen onze Joodse landgenoten (…).”417, “ (…) het uitroeien van onze Joodse landgenoten.”418, “(…) Het werd langzamerhand duidelijk dat het ging om de totale vernietiging van alle Joodse medeburgers..”419. Soms gebruiken de leerboeken niet de combinatie “onze joodse landgenoten”, maar geven ze wel aan dat iedereen emotioneel betrokken was bij de vervolgingen:“Van dit medelijden was ieder vervuld met het lot der joden.”420, “Al deze maatregelen zouden misschien nog te verdragen zijn geweest, als de vijand zich niet aan één mensonterend misdrijf had schuldig gemaakt: het uitroeien van onze Joodse landgenoten.” 421 Er zijn ook leerboeken die gewoonweg spreken van de joodse gemeenschap, zonder ze bij de Nederlandse bevolking te betrekken: “(…) met als epiloog de wegvoering van 100.000 Joden naar de martelkampen en gaskamers van Polen.”422. Pas in de jaren ’50 komt het meer neutrale ‘Nederlandse Joden’ in de leerboeken: “Van de 110 000 weggevoerde Nederlandse Joden kwamen er slechts 5 000 terug.”423 Soms laat men de joden gewoon weg: “ (…) waar meer dan 100.000 Nederlanders met voorbedachten rade meest na een onmenselijke verhongering werden vermoord.”424 Maar de meerderheid van de leerboeken heeft het over ofwel ‘onze joodse landgenoten’ of ‘Nederlandse joden’. In de jaren ’60 kiezen meer leerboeken voor een neutrale vermelding: “Het ergerlijkse was de medogenloze vervolging der joden, die als vijanden van het Duitse volk buiten de wet heetten te staan.”425, “De joodse Nederlanders voelden de verzwaring van de Duitse druk bijzonder sterk.” 426, “Al in 1940 worden de Joodse Nederlanders uit de openbare ambten gezet.” 427. Maar ondanks het feit dat men nu kiest voor een meer neutrale benaming, laten de leerboeken nog steeds merken hoezeer 417 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 397 418 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 305 419 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 375 420 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 186 421 BERKELBACH, J.W., Volken en tijden, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, pg. 213 422 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 80 423 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 375 424 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 417 425 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 278 426 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 173 427 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 292 84 ze emotioneel betrokken waren. Zoals reeds vermeld, wordt vooral de Februaristaking gebruikt als voorbeeld van betrokkenheid: “Toen is er gelukkig ook iets hartsverwarmend gebeurd: op de terreur in de Jodenwijk volgt de Februaristaking!!”428. Soms wordt er niet verwezen naar de betrokkenheid van de Nederlanders t.o.v. de joodse gemeenschap, maar verwezen naar de vermijding van de Nederlanders t.o.v. de Duitse politiek: “Vooral dit geweld, de Jood nog in de 20e eeuw aangedaan, zal ten eeuwigen dage een schandvlek blijven op het Duitse volk, dat prat ging op zijn Kultur.”429 Maar een aantal leerboeken doen pogingen om de Nederlandse bevolking niet te betrekken bij de Jodenvervolging en het louter te hebben over de chronologische gebeurtenissen: “De joodse Nederlanders voelden de verzwaring van de Duitse druk bijzonder sterk.”430, “Nog in 1940 werden scherpe maatregelen tegen de Joden genomen.” 431 Toch blijft er vaak verwezen worden naar de relatie tussen Nederlanders en Nederlandse joden: “(…) Het werd langzamerhand duidelijk dat het ging om de totale vernietiging van alle Joodse medeburgers.”432, “(…) Het werd langzamerhand duidelijk dat het ging om de totale vernietiging van alle Joodse medeburgers.”433, “Al eerder had het optreden van de bezetter tegen de joden vele Nederlanders de ogen geopend.”434 De leerboeken blijven ook in de jaren ’70 twijfelen: sommigen gaan voor een neutrale benaming (“(…) afschuwelijk waren de gevolgen van de Duitse bezetting voor de joodse bevolkingsgroep in Nederland.”435), anderen blijven vasthouden aan de onderlinge relatie (“De Jodenvervolging, die ook geleidelijk aan werd verscherpt, heeft de impuls gegeven aan het verzet.”436). Al blijven de herdrukte versies van reeds bestaande leerboeken inzetten op de onderlinge relatie, toch lijkt het erop dat de meerderheid van de (vooral nieuwe) leerboeken heeft gekozen voor de neutrale benaming: “(…) afschuwelijk waren de gevolgen van de Duitse bezetting voor de joodse bevolkingsgroep in Nederland.”437, “Sterke onderdrukking ondervond het Joodse deel van de bevolking.”438, “De acties tegen de Nederlandse joden waren een onderdeel van Hitlers politiek van de “Endlösung der Judenfrage.”439. In de jaren ’80 wordt meer en meer duidelijk dat de leerboeken de Jodenvervolging niet weerspiegelen op de houding en mening van de Nederlanders: “Ook jegens de Joden in ons land gedroegen de Duitsers zich aanvankelijk heel correct.”440, “De Jodenvervolging nam steeds scherpere 428 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 292 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, Wolters, Groningen, 1964, pg. 408 430 FONTAINE, P., Van oermens tot werelburger: vierde deel A, Malmberg ’s-Hertogenbosch, 1965, pg. 173 431 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1966, pg. 260-261 432 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor zonen, Den Haag, 1967, pg. 292 433 BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1968, pg. 292 434 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 146 435 VAN GALEN LAST, H., Van Sarajevo tot Hirosjima, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, pg. 146 436 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, pg. 101 437 VAN GALEN LAST, H., Van Sarajevo tot Hirosjima, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, pg. 146 438 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 72 439 DE BEER, A.C., Geschiedenis in onderwerpen: 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 90-91 440 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 91 429 85 vormen aan. (…) de joden probeerden vaak onder te duiken of te ontsnappen.”441. Sommige handboeken durven voor het eerst melding te maken van het feit dat de Nederlandse bevolking in het begin niet al te hevig reageerde op de Jodenvervolging: “De belangrijkste maatregelen richtten zich vooral tegen de Joden. Stap voor stap werd een begin gemaakt met hun isolering. (…) Tegen al deze maatregelen werd weinig verzet geboden.”442 Deze laatste stap is typerend vanaf het midden van de jaren ’80. Men durft ook redenen te geven waarom er in principe zo weinig verzet werd gepleegd: “Toch valt, als men achteraf op deze periode terugkijkt, op hoe weinig de bezetter eigenlijk in de weg werd gelegd.”443, waarna men een aantal voorbeeld geeft van het ‘verzet’: een deel van de bevolking was vatbaar voor antisemitisme, in het begin van de oorlog waren de meeste Nederlanders meer bezig met zich aan de nieuwe situatie aan te passen dan te waken over de rechten van de andere bevolkingsgroepen, de meeste Nederlanders gingen over tot meewerking ‘om erger te voorkomen, …444 Hier vinden we voor het eerst onverbloemd terug dat de Nederlandse bevolking toch niet zo medelevend was als de oudere leerboeken willen doen uitschijnen. Ook in de jaren ’90 zet deze trend zich door: “(…) Naar verhouding zijn er uit Nederland meer joden gedeporteerd dan uit andere bezette landen. Hoe kan dat?”445, waarna er ook een rits aan oorzaken wordt vermeld: de verzuiling zorgde voor verdeling, de bureaucratie bleef actief en efficiënt, … met een harde conclusie op het einde van de argumentatie: “Nederland is tekortgeschoten in het beschermen van zijn joodse ingezetenen.”446 Ook kiezen de meeste leerboeken sinds midden jaren ’80 voor neutrale benamingen: “De eerste maatregelen tegen de Joden lieten ook niet lang op zich wachten.”447 “Evenals in Duitsland werden de Joden stap voor stap geïsoleerd.”448, “Toen de Duitse bezetter begon woonden er in Nederland zo’n 140 000 joden, de meesten in Amsterdam.”449, “In de eerste maanden van de bezetting werden de in Nederland wonende Joden in het algemeen met rust gelaten.”450 441 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1986, pg. 158-159 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 81-82 443 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 59 444 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 59 445 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1994, pg. 238-239 446 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1994, pg. 238-239 447 KIKKERT, J.G., Kleio: korte algemene geschiedenis 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1987, pg. 180 448 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 59 449 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 238-239 450 HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, pg. 165 442 86 Conclusie: In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog wordt in veel leerboeken de joodse bevolking als een deel van de Nederlandse bevolking beschouwd. Nederland identificeert zich met de joodse slachtoffers van de vervolging. Pas in de jaren ’50 worden de leerboeken neutraler in hun taalgebruik, al blijft men de Nederlandse joden als echte Nederlanders beschouwen wat heel vaak af te leiden valt uit de gebruikte terminologie. In de jaren ’60 kiezen meer leerboeken voor een neutrale vermelding. Soms wordt er niet verwezen naar de betrokkenheid van de Nederlanders met de joodse gemeenschap, maar verwijst men naar de afwijzing van de Duitse politiek. in de jaren ’70 blijft de twijfel aanwezig: kiezen voor neutrale terminologie of voor een emotionele betrokkenheid? In de jaren ’80 wordt meer en meer duidelijk dat de leerboeken de Jodenvervolging niet langer subjectief weergeven, nl. conform de houding en mening van de Nederlanders vlak na de oorlog. Sommige leerboeken maken voor het eerst melding van het feit dat de Nederlandse bevolking in het begin niet al te hevig reageerde op de Jodenvervolging, een visie die typerend is vanaf midden jaren ’80 en die zich doorzet in de jaren ’90. 87 5.2.4. Leerstofkeuze 5.2.4.1. Het proces van de Jodenvervolging In dit deel onderzoek ik een aantal feiten die een causaal verband hebben met de Jodenvervolging. Deze feiten lopen over een periode van vier jaar, te beginnen bij de Ariërsverklaring, om te eindigen met de deportaties naar de kampen in Duitsland en Polen. Ik zal specifiek onderzoeken welke aandacht er in de leerboeken besteed wordt aan de Ariërsverklaring, de verwijdering uit publieke ruimtes, de Jodenster, het getto in Amsterdam, de deportaties en de finale cijfers van de Jodenvervolging. De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog wordt er niet al te diep ingegaan op het proces van de Jodenvervolging. Men houdt het bij een korte melding van ‘maatregelen’ tegen de joden: “Van lieverlede werden de maatregelen tegen deze bevolkingsgroep uitgevaardigd, strenger en wreder.” 451 Naast de melding dat de joden hebben geleden onder de Duitse onderdrukking, focussen de meeste leerboeken liever op één bepaald aspect: de concentratiekampen (“Het (de terreur) eerst tegen onze Joodse landgenoten, die beroofd, mishandeld en naar de abbatoirs in Duitsland en Polen werden gesleept.”452), het dragen van de jodenster (“Ze werden gedwongen een gele ster te dragen (...)”453) of (opmerkelijk) het dodental (“(…) met als epiloog de wegvoering van 100.000 Joden naar de martelkampen en gaskamers van Polen.”454). Over de cijfers valt op dat men reeds in het begin een juiste schatting maakt van het aantal doden. Dat men reeds twee jaar na de Tweede Wereldoorlog al cijfers vermeldt, heeft me verrast en bewijst dat men toen reeds juiste gegevens ter beschikking had. Slechts één leerboek gaat over tot een (zij het kort en zeer algemeen) overzicht van de feiten: “Het allerwreedst en het minst gerechtvaardigd waren de maatregelen tegen de Joden, die eerst uit alle openbare functies werden verdreven, vervolgens vernederd door het dragen van een ster, tenslotte gearresteerd, in Nederlandse kampen bijeengebracht en voor tweederde vermoord na velerlei kwellingen te hebben doorstaan.”455 Gedetailleerde informatie wordt nog niet gegeven en men laat ook een aantal gebeurtenissen weg uit de lesteksten. Misschien ligt de materie nog te gevoelig? In de jaren ’50 komen we meer feiten en gebeurtenissen tegen: hun publieke uitsluiting wordt gemeld: “(…) in 1941 moesten zij zich melden en werd hun het bezoek van parken, hotels en het gebruik van trein en tram verboden.”456 Maar in de meeste gevallen blijft men vasthouden aan een kort overzicht: “Eerst werden allerlei maatregelen tegen de Joden genomen: talloze wreedheden met 451 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 305 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 397 453 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 186 454 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 80 455 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 285-286 456 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 273 452 88 tenslotte het wegvoeren naar Duitsland, waar meer dan 100.000 Nederlanders met voorbedachten rade meest na een onmenselijke verhongering werden vermoord.”457, “Het eerst tegen onze Joodse landgenoten, die beroofd, mishandeld en naar de vernietigingskampen in Polen werden gesleept. Vooral dit geweld, de Jood nog in de 20e eeuw aangedaan, zal ten eeuwigen dage een schandvlek blijven op het Duitse volk.”458 Een aantal leerboeken wagen zich aan een uitgebreider overzicht, waarbij chronologisch wordt weergegeven wat de gebeurtenissen waren, al is het emotioneel taalgebruik niet ver weg: “In ons land ging het van stap tot stap. In 1940 werd verboden, personen van Joodsen bloede te benoemen of in betrekking te bevorderen. In 1941 moesten Joden-kinderen van gemengde scholen worden verwijderd en werden tal van openbare gelegenheden “voor Joden verboden”. In 1942 werden alle Joden verplicht tot het dragen van een zespuntige gele ster, waarop met zwarte letters JOOD stond. Daarna begonnen de razzia’s, waarbij gezinnen uit elkaar werden gescheurd. Treinladingen Joden werden naar het kamp Westerbork vervoerd, waarna ze naar de moordkampen in Duitsland werden gebracht, om daar hun leven in gaskamers te eindigen. Spelende kleine kinderen, jongens en meisjes in de bloei van hun leven, niemand werd gespaard.”459 Als men zich focust op het lot van de joodse kinderen, doet men dit wellicht om de leerlingen zich beter te laten identificeren met de slachtoffers. Ook wordt voor het eerst gesproken over de ondergedoken joden: “Van de 30.000 ondergedoken Joden werden er velen gegrepen.” 460 Het blijft opvallend dat zo vroeg reeds de helft van de leerboeken de cijfers van het aantal omgekomen joden vermeldt: “Deze ±105.000 vermoorde Joden vormden ongeveer de helft van het totale verlies aan mensenlevens ten gevolge van de oorlog.”461, “Nederland verloor in die vijf jaren ongeveer 200.000 burgers, van wie bijna de helft Joden.” 462, “Meer dan 100.000 leden van deze bevolkingsgroep zijn als slachtoffer gevallen.”463 Tot eind jaren ’50 wordt de Ariërsverklaring wel vermeld, maar zonder de naam “Ariërsverklaring” te gebruiken. Ook het Amsterdamse getto is nog niet aan bod gekomen in de leerboeken . In de eerste leerboeken na de Tweede Wereldoorlog blijft een meerderheid hiervan opteren voor een voorzichtig, veralgemeend overzicht van de feiten. In de jaren ’60 blijft een meerderheid van de leerboeken slechts één of een aantal thema’s vernoemen: de concentratiekampen (“Het eerst tegen onze Joodse landgenoten, die beroofd, mishandeld en naar de vernietigingskampen in Polen werden gesleept.”464), de Jodenster en mijding uit publieke plaatsen (“Een gele “jodenster” werd op hun kleren genaaid. Zij werden uit beroep en bedrijf uitgesloten, vervolgens in kampen (Westerbork) opgesloten en tenslotte naar het oosten gedeporteerd.”465) en de cijfers (“(…) de vervolging van de Joden: de talloze wreedheden met 457 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 417 BLONK, A., Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1952, pg. 404 459 ALGRA, H., Gestalten en tijden. Leerboek der Vaderlandse geschiedenis, deel III, Noordhoff NV, Groningen, 1952, pg. 129-130 460 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 375 461 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 375 462 MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1955, pg. 572 463 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 196 464 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, Wolters, Groningen, 1960, pg. 408 465 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 278 458 89 tenslotte het wegvoeren naar Duitsland, waar meer dan 100.000 met voorbedachten rade na een onmenselijke verhongering werden vermoord.”466). Wel wordt er nu voor het eerst melding gemaakt van het Amsterdamse getto: “ (…) de Duitsers brachten hen vervolgens bijeen in de Amsterdamse jodenbuurt, die één groot “getto” werd.”467 Ook de Ariërsverklaring wordt voor het eerst bij naam vernoemd: “De bezetter eist namelijk van iedereen (…) dat ze de zg. Ariërsverklaring zullen ondertekenen.”468, “(…) In oktober moesten alle ambtenaren de Ariërsverklaring afnemen.”469 Toch zien we dat, in vergelijking met de periode 1946-1960, er steeds meer leerboeken overgaan tot het weergeven van de feiten in chronologische volgorde: “Al in 1940 worden de Joodse Nederlanders uit de openbare ambten gezet. Veel Nederlandse hebben toen een zware schuld op zich geladen. De bezetter eist namelijk van iedereen (…) dat ze de zg. Ariërsverklaring zullen ondertekenen. (…) Bijna 90% ondertekent! En geeft daarmee de vijand de kans de Joden te registeren. Later worden de Joden geweerd uit parken, restaurants en bioscopen: “juden nicht erwunscht”. Nog weer later mogen ze niet meer in de openbare vervoersmiddelen: de bus, de tram, de trein. Ze worden ook uit hun zaken en bedrijven gezet. In 1942 wordt van de Joden geëist, dat ze op hun kleding een gele ster zullen dragen, de davidsster. En de nazikranten schrijven onverbloemd: “Jode, verrecke!”.470 Ook vermelden meer en meer leerboeken de cijfers van overleden en ondergedoken joden: “Van de 110 000 weggevoerde Nederlandse Joden kwamen er slechts 5 000 terug. Van de 30.000 ondergedoken Joden werden er velen gegrepen.” 471, “Van het totaal tijdens de oorlog omgekomen Nederlanders – 200 000 – bestaat meer dan de helft uit Nederlandse joden.”472, “Ruim 100 000 van de 140 000 Nederlandse joden zijn van deze wrede vervolging slachtoffer geworden.”473 Tussen 1960 en 1970 zijn de concentratiekampen, de dodencijfers en de davidster nadrukkelijk aanwezig in de leerboeken. De Ariërsverklaring en de verwijdering uit de publieke ruimte worden minder vaak vermeld . Het getto wordt amper vermeld. In de jaren ’70 nemen meer en meer leerboeken het groter chronologisch overzicht over in hun lesteksten, waarbij wordt gefocust op diverse gebeurtenissen tijdens de Jodenvervolging: “Een apart hoofdstuk in de geschiedenis van de bezettingstijd is de vervolging en de verdelging van het Nederlandse jodendom. (…) Zij werden uit overheidsdiensten ontslagen en kwamen niet meer voor een openbare ambt in aanmerking. Dit was het begin. (…) Het begon met de Ariërsverklaring (…). Een tweede maatregel was de verplichte registratie van alle ondernemingen en van alle personen, die daarbij betrokken waren. (…) Nog talrijke andere maatregelen volgden. (…) Er werden werkkampen opgericht waarheen joodse werklozen zich moesten begeven. Het leven in de kampen was hard en onmenselijk (…). In 1942 kregen de Duitse maatregelen een hoogtepunt. (…) alle joden werden gebrandmerkt met de Jodenster. (…) Nu de “paria’s” waren getekend konden zij worden 466 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1963, pg. 376 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 173 468 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 292 469 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 163 470 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 292 471 BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1962, pg. 334-335 472 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 446-447 473 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 346 467 90 gedeporteerd. Dit gebeurde in 15 maanden, van begin juli ’42 tot eind september ’43. (…) De spoorwegen, de politie, allen die bij het transport betrokken waren, hadden, bewust of onbewust, hun aandeel in de vernietiging van het Jodendom. (…) Van verzet was geen sprake (…). Van de 140 000 Joden (Nederlanders en vreemdelingen) waren er ruim 100 000 vernietigd.”474 Nogmaals lijken in de leerboeken twee groepen te bestaan: zij die uitgebreid focussen op de feiten (zoals hierboven), of zij die het houden bij een korte melding: “Laf was de vervolging van de joden, die eerst verplicht werden een davidsster te dragen. Toen ze allemaal ingeschreven stonden, werden ze naar Polen gedreven en stierven ze in Auschwitz de gasdood.”475 De concentratiekampen komen nog steeds het meest aan bod, gevolgd door het aantal cijfers. De vermelding van het verplicht dragen van de davidster verdwijnt als de leerboeken gaan veralgemenen. Zeker tegen het einde van de jaren ’70 wordt er veel meer aandacht besteed aan het gehele proces. In de jaren ’80 komen steeds meer leerboeken met een uitgebreid chronologisch overzicht van de verslechterende situatie van de Nederlandse joden: “De Joodse gruwelen begonnen met een schijnbaar onschuldige maatregel: alle ambtenaren moesten een verklaring ondertekenen dat ze van Arische afkomst waren. Wie deze Ariërsverklaring niet tekende, kreeg ontslag uit overheidsdienst. Bijna alle ambtenaren (99%) tekenden (…). Ingevoerd werd ook het persoonsbewijs, waarover elke Nederlander diende te beschikken. De Joden kregen er een J op gestempeld… (…) Zij moesten de Jodenster gaan dragen, ze werden beperkt in hun bewegingsvrijheid, ze werden samengebracht in het Antwerpse getto. En vandaar zijn ze weggevoerd in de jaren ’42 en ’43, eerst naar het doorgangskamp Westerbork, daarna naar de hel van Auschwitz of Sobibor. Van de 140 000 joden in Nederland hebben de Duitsers er 104 000 gedood…”476 Slechts een klein aantal leerboeken kiest voor een korte vermelding van de Jodenvervolging: “De eerste slachtoffers waren de Joden, die beroofd en mishandeld naar Duitsland en Polen gesleept werden. Bijna al deze gedeporteerden vonden daar in een van de “Vernichtungslager” de dood.”477 De grote meerderheid van de leerboeken vermeldt het dodencijfer, die meestal op het einde van het overzicht worden vermeld. Ook opvallend is dat er meer en meer wordt gefocust op het fenomeen van ondergedoken joden: “Ca. 20 000 joden slaagden erin onder te duiken.”478, “(…) de joden probeerden vaak onder te duiken of te ontsnappen.”479, “Slechts ongeveer 20 000 slaagden erin door onder te duiken of te vluchten via Zwitserland en Spanje aan de vervolgers te ontkomen.”480 Vanaf 1987 en in de jaren ’90 kiezen alle leerboeken zonder uitzondering voor een uitgebreid overzicht van de feiten, waarbij melding wordt gemaakt van het isoleren van de joden (“Evenals in 474 MICHELS, W. e.a., De Stroom Der Historie: deel 3, Dekker & Van De Vegt, Nijmegen, 1970, pg. 134-137 ALKEMADE, A.J.M., Mensen bouwen een wereld: deel 3 HM-IV, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970, pg. 164165 476 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 133 477 OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 133 478 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 15-17 479 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1986, pg. 158-159 480 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 81-82 475 91 Duitsland werden de Joden stap voor stap geïsoleerd.”481), de Ariërsverklaring (“Alle ambtenaren moesten een verklaring ondertekenen dat ze van Arische afkomst waren. Wie deze Ariërsverklaring niet tekende, kreeg ontslag uit overheidsdienst. Bijna alle ambtenaren (99%) tekenden (…).”482), de Jodenster (“Op het voor iedere Nederlander verplichte persoonsbewijs werd bij de joden een J gestempeld. Op straat moesten ze een duidelijk herkenbare J op hun kleren dragen.” 483), het getto (“(…) ze werden beperkt in hun bewegingsvrijheid, ze werden samengebracht in het Amsterdamse getto.”484), de deportaties en concentratiekampen (“De volgende maatregel was dat de meeste joden naar het kamp Westerbork werden gebracht. Vanuit dit kamp werden ze naar de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor in Polen gedeporteerd.”485) en de dodencijfers (“Ongeveer 105 000 Nederlandse joden stierven. (…) Zo’n 25 000 joden doken onder; van hen overleefde tweederde de oorlog.” 486 Conclusie: De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog wordt er niet al te diep ingegaan op het proces van de Jodenvervolging. Men houdt het bij een korte melding van ‘maatregelen’ tegen de joden. Over de cijfers valt op dat men reeds in het begin een juiste schatting maakt van het aantal doden. Maar gedetailleerde informatie wordt nog niet gegeven en men laat ook een aantal gebeurtenissen weg uit de lesteksten. In de jaren ’50 komen we meer feiten en gebeurtenissen tegen, maar in de meeste gevallen blijft men vasthouden aan een kort overzicht. Ook wordt voor het eerst gesproken over de ondergedoken joden. Toch blijft een meerderheid opteren voor een voorzichtig, veralgemeend overzicht van de feiten. In de jaren ’60 wordt voor het eerst melding gemaakt van het Amsterdamse getto en gaan er steeds meer leerboeken over tot het weergeven van de feiten in chronologische volgorde. In de jaren ’70 nemen meer en meer leerboeken het groter chronologisch overzicht over in hun lesteksten, waarbij wordt gefocust op diverse gebeurtenissen tijdens de Jodenvervolging, ook al blijven er twee types van teksten in de leerboeken bestaan. maar zeker tegen het einde van de jaren ’70 wordt er veel meer aandacht besteed aan het gehele proces. In de jaren ’80 geven de meeste leerboeken een groot chronologisch overzicht terwijl een minderheid het houdt op een kleine melding. De grote meerderheid van de leerboeken vermeldt het dodencijfer, die meestal op het einde van het overzicht worden vermeld. Vanaf 1987 en in de jaren ’90 kiezen alle leerboeken zonder uitzondering voor een uitgebreid overzicht van de feiten, waarbij melding wordt gemaakt van de in het begin van dit hoofdstuk vermelde gebeurtenissen. 481 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 59 482 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1988, pg. 115 483 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 221-222 484 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1988, pg. 115 485 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden deel 3, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1991, pg. 74-75 486 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 238-239 92 5.2.5. Beeldmateriaal Net zoals bij het beeldmateriaal van de NSB, zal ik in een afzonderlijke bijlage de meest frequent voorkomende en meest opmerkelijke foto’s in groter formaat toevoegen. Razzia in Amsterdam Tussen 1946 en 1956 gebruikt geen enkel leerboek een foto rond de Jodenvervolging. De eerste foto omtrent de Jodenvervolging duikt zelfs vier jaar later op dan de eerste foto van NSB. Op deze foto is een razzia in Amsterdam te zien. Het onderschrift bevat, zoals aangetoond in de vorige delen, veel emotionele kleur: “De Duitsers na een razzia in Amsterdam op Joodse medeburgers. Hoe diep rampzalig het lot was van deze mensen blijkt wel uit het feit, dat van den 110 000 weggevoerde Nederlandse joden slechts 5000 terugkeerden.”487 Dit is tussen 1946 en 1959 de enige foto die ik heb kunnen terugvinden, wat neerkomt op een gebruikscijfer van 1 leerboek op de 25 (4%). Vanaf de jaren ’60 zien we een ware explosie aan beeldmateriaal in de leerboeken. Het duurt dus meer dan 15 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog vooraleer meer leerboeken kiezen voor het gebruik van foto’s rond het thema Jodenvervolging. De gebruikte beelden zijn heel divers en tonen het hele proces van isolatie naar deportatie. Zo toont deze foto een soldaat die joodse burgers naar de treinen loodst. Enkel het onderschrift is nog emotioneel getint: “Het wegvoeren van Joden uit Amsterdam. Ouderdom noch jeugd werd gespaard.”488 Wegvoeren van joden Het leerboek Wereld in Wording toont een foto van ondergedoken Nederlandse joden, waarbij het onderschrift wel objectiever te noemen is dan de voorgaande voorbeelden: “Zo leefden in de laatste jaren van de oorlog talloze Nederlanders “ondergedoken” om niet in de handen van de nazi’s te vallen.”489 Deze foto is veruit de meest gebruikte foto over ondergedoken joden. Pas eind jaren ’80 duiken er nieuwe foto’s op. Ondergedoken joden 487 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1957, pg. 243 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 279 489 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1960, pg. 338 488 93 Ook razzia’s komen aan bod in de leerboeken. De onderschriften zijn veelal neutraal: “Razzia. Een Duitse patrouille trekt tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Lairessestraat in Amsterdam.”490 Deze foto zal ook het meest frequent terugkeren in de leerboeken wanneer men fotomateriaal gebruikt over de razzia’s, al is rond dit aspect wel meer variatie in beeldmateriaal dan over de ondergedoken joden. Razzia in Amsterdam In de leerboeken wordt vaak de relatie gelegd tussen de Jodenvervolging en de Februaristaking, zeker voor de eerste decennia na het einde van de oorlog. De leerboeken zetten dit kracht bij door heel frequent foto’s in te voegen van het standbeeld in Amsterdam ter ere van de Februaristaking. Niet alle foto’s zijn hetzelfde, maar beelden wel steeds ‘de Dokwerker’, van de hand van Marius Andriessen, af. De verschillende onderschriften melden niet dat de Februaristaking is begonnen door de Jodenvervolging, maar duiden wel op de relatie tussen beide: “’De dokwerker’, sculptuur van Marius Andriessen, geplaatst op het Jonas Daniël Meyerplein in 'de Dokwerker' Amsterdam als herinnering aan de Februaristaking van 1941. Links de synagoge van de Portugees-Israëlietische gemeente.”491 Sommige leerboeken leggen wel meteen de relatie tussen beide: “Gedenkteken van de grote Februaristaking in 1941 tegen de deportatie van onze joodse landgenoten op het Jonas Daniël Meyerplein. Op de achtergrond de Portugese synagoge.”492 Foto’s van het beeld zullen steeds terugkeren, tot in de jaren ’90. Joden op weg voor deportatie Een minderheid van de foto’s toont actief de joodse bevolking tijdens de vervolging. Foto’s waarop te zien is hoe joden worden behandeld door de bezetter of waarop ze op deportatie gezet worden, zijn er amper. Toch zijn er een aantal leerboeken die ook hiervan foto’s tonen. Het onderschrift klinkt als een dodenmars: “Vogelvrij: zo torsende het restje van hun have en goed betraden de joodse medeburgers het Duitse 493 verzamelcentrum.” 490 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 172 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 292 492 VAN DER STRATE, G.E., Van primitief naar modern, Noorduijn en zoon NV, Gorinchem, 1968, pg. 224 493 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, pg. 256 491 94 Slechts twee handboeken in de jaren ’60 tonen een foto van een concentratie- of uitroeiingskamp in hun leerboek. Auschwitz (het beeld van het voorportaal van het kamp is momenteel deel van het collectieve geheugen geworden) is het kamp dat wordt afgebeeld, zowel van buiten het kamp (ingang gezien wanneer men aankomt, met de bekende spoorlijn naar het kamp) als binnen (barakken). Opvallend is ook dat, wanneer een leerboek een foto laat zien die duidelijk wijst op het actief vervolgen van de joden (deportaties, razzia’s en kampfoto’s) er heel vaak in het onderschrift wordt meegegeven hoeveel doden er effectief vielen: “Waarheen zij gingen. Auschwitz, waar twee miljoen joodse mannen, vrouwen en kinderen een vreselijke dood vonden. Van de 110 000 weggevoerde Nederlandse joden keerden slechts 5000 terug.”494, “Barak in Auschwitz, waar twee miljoen joden stierven. Van de 110 000 weggevoerde Nederlandse Joden keerden maar 5 000 terug.”495 Het bekende beeld van Auschwitz Midden jaren ’60 gaan de leerboeken ook foto’s tonen van het isoleringproces van de joden. Foto’s met de woorden “Voor Joden Verboden” en “Joodse Wijk” geven aan dat er bepaalde stappen zijn vooraleer men is overgegaan tot massale deportatie. "Tijdens markt voor Joden verboden" In de jaren ’60 worden veel meer foto’s gebruikt inzake de Jodenvervolging. Het type foto is zeer divers, al blijven de meeste leerboeken kiezen voor foto’s die niet meteen de gruwelen tonen: foto’s van deportaties zijn beperkt en ook de concentratiekampen worden amper in beeld gebracht. Tussen 1960 en 1969 gebruiken net geen 50% van de leerboeken fotomateriaal over de Jodenvervolging. In de jaren ’70 gebruiken steeds meer leerboeken fotomateriaal tussen hun lesteksten. Conform met de evolutie in de lesteksten, gaan meer leerboeken ook meer dan één foto over de Jodenvervolging in hun leerboeken plaatsen. Het zwaartepunt van de thema’s van de foto’s verschuift naar de deportaties en de razzia’s, terwijl ook andere thema’s aandacht blijven krijgen. 494 495 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, pg. 257 REINSMA, R., Bovenbouw van de vaderlandse en algemene geschiedenis na 1815, Amsterdam, 1965, pg. 236 95 Er verschijnen vanaf nu ook verschillende nieuwe foto’s, vooral rond deportaties en isolatie van de joden. Deze foto toont dat de wijken waar de joden verplicht moesten gaan wonen, duidelijk gesignaleerd werden. Ook het onderschrift geeft een neutrale beschrijving van de feiten, een evolutie die zich duidelijk vanaf de jaren ’70 inzet: “Joodse wijken werden aangeduid met een bord.”496 Joodse wijk Maar sommige ondertitels evolueren ook in negatieve zin. De razziafoto die ik reeds beschreven heb (met de twee Duitse soldaten) wordt door veel leerboeken overgenomen, maar één leerboek gebruikt emotioneel gekleurde taal om de foto te beschrijven: “Razzia. Duitsers op mensenjacht in een Nederlandse stad.”497, terwijl de andere leerboeken (die dezelfde foto gebruiken) veel neutralere onderschriften geven: “Een Duitse patrouille door de verlaten straten.”498, “Razzia in 1944.”499 Zoals ik reeds had vermeld, gaan meer leerboeken over tot het plaatsen van foto’s rond de deportaties. Zo wordt in 1973 de eerste foto van het Nederlandse transitkamp Westerbork getoond. Keuring na aankomst Transitkamp Westerbork Desondanks zijn de onderschriften bij de foto’s zeer emotioneel: door de termen transit- en vernietigingskamp te gebruiken wordt duidelijk verwezen naar de Duitsers als schuldige: “Pas aangekomen joden in het ‘Vernichtungslager’ Auschwitz. Een s.s. officier bepaalt wie voor de ‘Arbeitseinsatz’ is bestemd en wie naar de gaskamers zullen worden gezonden.”500, “Het kamp Westerbork in Drenthe, het Durchgangslager voor de meeste Joden.”501 Andere foto’s rond de deportatie zijn dan wel neutraal in hun onderschrift, zoals bij deze foto over de deportatie van Nederlandse joden: “Deportatie van Joodse landgenoten.”502 Joden wachten op deportatie 496 ALKEMADE, A.J.M., Mensen bouwen een wereld: deel 3 HM-IV, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970, pg. 164 OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971,pg. 238 498 BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1969, pg. 198 499 NIEMEIJER, A.C., e.a., Strijd en samenwering: een geschiedenis voor mavo, havo en vwo, deel 4v, Thieme & Co., Zutphen, 1976, pg. 107 500 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 69 501 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 72 502 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 191 497 96 Andere thema’s zoals de Februaristaking, het onderduiken en de isolatie van de joden komen ook aan bod. In het totaal gebruikt bijna 60% van de leerboeken foto’s over de Jodenvervolging tussen de lesteksten. De evolutie is duidelijk: meer boeken besluiten om foto’s op te nemen in hun leerboeken, en ook gaan ze meer en meer taboethema’s tonen. De deportatie van Nederlandse joden blijft een gevoelig thema, zoals sommige ondertitels laten uitschijnen. Ook tonen de leerboeken in eenzelfde editie meerdere foto’s van de Jodenvervolging. In de jaren ’80 kiezen de meeste leerboeken voor een foto rond de razzia’s, deportaties en kampen. Hieronder volgt een kort overzicht van een aantal (nieuwe) foto’s die opduiken in de leerboeken. Ook hebben de leerboeken gekozen voor neutrale onderschriften in de onderschriften. De foto’s staan in Kleio503 (linksboven), Kijk op de Tijd504 (linksonder), Geschiedeniswerkplaats505 (rechtsboven) en Vragen aan de Geschiedenis506 (rechtsonder). 503 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1980, pg. 126 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 159 505 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 116 506 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 221 504 97 In de jaren ’80 verschijnen ook de eerste foto’s van na de Jodenvervolging. Dit zijn foto’s van de kampen met lijken en uitgemergelde lichamen. Het onderschrift bij het dodentransport luidt: “Mannelijke en vrouwelijke S.S.-ers worden gedwongen hun slachtoffers naar massagraven te dragen.”507 Joodse Holocaust-slachtoffers Tenslotte wordt in de jaren ’80 ook meer gefocust op de persoon Anne Frank, die in een aantal leerboeken aan bod komt in een werkstuk rond de Jodenvervolging. Een foto508 van Anne Frank en het befaamde Achterhuis zetten het werkstuk kracht bij. Daarnaast duiken ook een paar nieuwe foto’s op van onderduikers, nadat de foto van de oude man en het kind de enige gebruikte foto was in de leerboeken. Het onderschrift is zoals bij alle leerboeken neutraal: “Bij een boer Anne Frank en het Achterhuis ondergedoken.”509 Ook in de jaren ’90 zet deze evolutie zich door, al kiest men nu zeer divers en lijkt een voorkeur voor een bepaald aspect niet op de voorgrond te treden. Zowel de Februaristaking (die van 1946 tot 1996 regelmatig aan bod komt), als de isolatie, razzia’s, deportatie en kampen worden getoond. Tussen 1980 en 1996 tonen meer dan 50% van alle leerboeken foto’s van de Jodenvervolging, wat in eerste zich opmerkelijk lijkt, maar ook eenvoudig te verklaren is: vanaf de jaren ’80 komen er meer themaboeken aan, waarin een bepaald thema uitgebreid wordt besproken en zo de Tweede Wereldoorlog wordt geschetst. Men kiest voornamelijk voor de NSB als thema, waardoor de Jodenvervolging aan belang moet inboeten wat het aantal foto’s betreft. Ondergedoken joden 507 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 163 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 14 509 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 222 508 98 Conclusie: Pas eind jaren ’50 duikt de eerste foto rond de Jodenvervolging op in de leerboeken, om vanaf de jaren ’60 zijn weg te vinden in de leerstof. De beelden zijn divers qua thema (Februaristaking, isolatie, deportatie), maar men verkiest voornamelijk om niet al te gevoelige foto’s af te beelden. In de jaren ’70 gebruiken steeds meer leerboeken fotomateriaal tussen hun lesteksten. Conform met de evolutie in de lesteksten, gaan verschillende leerboeken meer dan één foto over de Jodenvervolging in hun leerboeken opnemen. Het zwaartepunt van de thema’s van de foto’s verschuift naar de deportaties en de razzia’s. In de jaren ’80 kiezen de meeste leerboeken voor een foto rond de razzia’s, deportaties en kampen. In deze periode verdwijnen ook de meeste emotioneel gekleurde onderschriften, om tegen het begin van de jaren ’90 volledig te verdwijnen. Pas in de jaren ’80 zien we de eerste foto’s van na de Jodenvervolging (lijken en magere lichamen). Tot slot wil ik melden dat op geen enkele foto die aanwezig is in de leerboeken inzake de Jodenvervolging, er melding wordt gemaakt van NSB’ers. Men heeft het over drie groepen: de slachtoffers (joden), de daders (Duitsers) en de autochtone bevolking (‘goede’ Nederlanders). Ondanks het feit dat de NSB in de lesteksten vaak wordt gelinkt aan knokpartijen in de Joodse buurt en ook actief heeft meegeholpen met razzia’s en klopjachten, worden ze niet vertoond op foto. Als men de foto’s moet geloven, heeft enkel de Duitser schuld aan de Jodenvervolging. Het vijandsbeeld ten opzichte van Duitsland was dan ook groot. Pas in de jaren ’80 komt er enige nuance in dat beeld: “Het lijkt erop (…) dat de Nederlandse identiteit zich nu minder dan pakweg twintig jaar geleden (1990, nvdr.) als anti-Duits formuleert. Daarbij hielp (…) het verdwijnen van de DDR en de ontwikkeling in de beeldvorming van Duitsland als een groot democratisch land dat nadrukkelijk afstand neemt van zijn dictatoriale verleden, zowel van het nazisme als van het communisme. De herinnering aan de Tweede Wereldoorlog kwam door deze ontwikkeling in een verder verleden te liggen.”510 510 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 33 99 5.3. Algemene conclusie De Jodenvervolging is een heikel thema dat maar met mondjesmaat aan bod komt in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Men houdt het bij een korte melding van ‘maatregelen’ tegen de joden, gedetailleerde informatie wordt nog niet gegeven. De concentratiekampen zijn één van de aspecten die heel kort en heel emotioneel worden belicht. Opvallend is dat de leerboeken de joodse gemeenschap betrekken bij de Nederlandse bevolking. Ze gaan niet zover dat ze de joodse gemeenschap vereenzelvigen met het ‘wij = goed’-kamp, maar men beschouwt de Joodse gemeenschap als jammerlijke slachtoffers van de bezetting: “Voor minderheden, zoals de joden die geen claim kunnen leggen op de nationale verzetsactiviteiten, is geen gehoor. Ze moeten het zelf maar uitzoeken. In de publieke sfeer wordt van de joden vooral dankbaarheid verwacht.”511 Foto’s vinden we helemaal niet terug in de leerboeken. Wat wél opvalt is dat, indien de leerboeken een cijfer van omgekomen Nederlandse joden weergeven, dit dicht aanleunt bij de realiteit. Dit is een constante in de leerboeken. In de jaren ’50 zien we geen grote veranderingen: de leerboeken blijven de Nederlandse joden betrekken bij de Nederlandse bevolking, de Jodenvervolging blijft beknopt weergegeven. Desondanks worden er iets meer gebeurtenissen in het proces van de Jodenvervolging vermeld. Ook de eerste foto’s over de Jodenvervolging duiken eind jaren ’50 op. De meeste aandacht gaat naar militaire acties en politieke acties: “In de populaire geschiedschrijving zijn er eigenlijk maar twee grote verhalen over de Tweede Wereldoorlog: de verhalen over strijdhandelingen, en het verhaal over de genocide op de joden en andere bevolkingsgroepen. Van het eerste is ruim documentair materiaal voorhanden, van het tweede bijna niets: eigenlijk alleen de films die de geallieerden in 1945 bij de bevrijding van de concentratiekampen hebben opgenomen.”512 In de jaren ’60 zien we een eerste poging tot een objectievere benadering van de Jodenvervolging, al is dit beperkt. Het zijn vooral de voetnoten in de Tweede Wereldoorlog die een beetje genuanceerd worden. Zo wordt duidelijk dat de Februaristaking niet spontaan ontstond, maar georganiseerd werd (wat de feitelijke bedoeling van de Februaristaking niet verandert volgens de leerboeken) en er wordt meer gesproken over ‘concentratiekampen’. Wel wordt er tegen het einde van de jaren ’60 duidelijk meer aandacht besteed door de leerboeken aan de Jodenvervolging, wat volgens Hondius kadert binnen de toenmalige sfeer van herinnering en actuele gebeurtenissen: “Er komt van verschillende kanten behoefte om uiting te geven aan een diepere erkenning van de gruwelijke feiten van de Jodenvervolging. Soms krijgt dat de trekken van een soort boetedoening, of een semireligieuze handeling. (…) Veel van die interesse wordt gewekt door actuele incidenten en evenementen die iets te maken hebben met de herinnering aan de oorlog. Het begint al gelijk met de arrestatie van Eichmann, in Argentinië in 1960, en zijn berechting in Israël het jaar daarna. (…) In de serie De Bezetting komen ooggetuigen veelvuldig aan het woord.”513 Toch wordt er structureel niet diep 511 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 63 512 VOS, C., Werkelijk gebeurd! De historische speelfilm als achteruitkijkspiegel van de samenleving’. In: BILLIET, B. e.a., Het verleden in het heden. Geschiedenis, historisch onderzoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag, Academia Press, Gent, 2002, pg. 115-116 513 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 104-106 100 ingegaan op de Jodenvervolging, tot ergernis van de jongeren: “Amsterdamse scholieren en studenten reageren op verzoek van Het Parool in 1963 op de uitzending van De Bezetting over gevangenissen en concentratiekampen. De leerlingen vertellen dat ze daarover tot dan toe op school weinig hadden gehoord.”514 De relatie van de joodse gemeenschap tot de Nederlandse bevolking neemt in sommige leerboeken een interessante wending: soms wordt er niet verwezen naar de betrokkenheid van de Nederlanders t.o.v. de joodse gemeenschap, maar verwezen naar de vermijding van de Nederlanders t.o.v. de Duitse politiek. Het beeldmateriaal in de leerboeken is divers qua thema (Februaristaking, isoleren, deportatie), maar men verkiest voornamelijk om niet al te gevoelige foto’s af te beelden. In de jaren ’70 wordt pas echt duidelijk dat de stijgende aandacht voor de Jodenvervolging ook gevolgen heeft voor de weergave van de feiten: “Ten aanzien van joden valt enerzijds op dat de jodenvervolging algemeen als een van de belangrijkste aspecten van de Tweede Wereldoorlog wordt gezien en in het onderwijs een belangrijke plaats inneemt.”515 Een meerderheid van de leerboeken gaat voor een meer objectieve omschrijving, zoals bij de vermelding van de concentratiekampen, en ook de joodse gemeenschap wordt meer een bevolkingsgroep op zich. In de loop van de jaren ’70 wordt steeds meer informatie gegeven over het proces van de Jodenvervolging, waardoor een breder en correcter beeld ontstaat. De groeiende interesse van de leerboeken in de Jodenvervolging heeft ook zijn gevolgen voor het gebruik van beeldmateriaal: veel leerboeken tonen meer dan één foto van de Jodenvervolging, waarbij het zwaartepunt van de thema’s van de foto’s verschuift naar de deportaties en de razzia’s. Foto’s van graatmagere vluchtelingen en lijken vinden we nog niet terug: “Ido Abram (…) heeft vanaf eind jaren zeventig gepleit voor onderwijs over de Jodenvervolging waarin zeer terughoudend wordt omgegaan met gruwelijke beelden van wreedheden.”516 De aandacht voor de Jodenvervolging neemt nog toe in de jaren ’80: “Ten dele kan dit worden verklaard uit het bewustzijn dat er lieden waren die de historische werkelijkheid van de Jodenvervolging ontkenden en probeerden te ontkrachten. (…) Een andere reden zoek ik in de doelstelling van de gastsprekers, wat zij met hun optreden de jeugd immuun wilden maken, en zelfs een ‘vaccin’ wilden zijn voor de jeugd. (…) Vanuit die doelstelling, en die zelfopvatting, was het begrijpelijk dat men streefde naar een soort standaardverhaal, dat zo goed mogelijk moest zijn.”517 Men gaat steeds meer opteren voor een uitgebreid stuk over de Jodenvervolging, met aandacht voor het proces van de deporaties en ook voor het feit dat de Nederlandse bevolking toch niet zo massaal reageerde op de Jodenvervolging. In de jaren ’80 wordt meer en meer duidelijk dat de leerboeken de Jodenvervolging niet weerspiegelen op de houding en mening van de Nederlanders die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Deze gedachtegang kadert ook binnen de discussie die in de jaren ’80 en vooral door Hans Blom op de voorgrond trad: niet de vraag hoeveel joden er zijn gedeporteerd is belangrijk, maar hoe dit mogelijk was: “De vraag naar de verklaring van het hoge percentage joodse slachtoffers uit Nederland, opgeroepen door de Amsterdamse hoogleraar Hans Blom in een invloedrijk artikel uit 1987, inspireert eveneens nieuw onderzoek naar wat wordt genoemd ‘De Nederlandse Paradox’, de situatie van een land met een traditie en reputatie van 514 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 103 515 Ibidem, pg. 34 516 Ibidem, pg. 149 517 Ibidem, pg. 167 101 tolerantie en toch zo’n hoog percentage joodse slachtoffers.”518 De focus van de leerboeken is nu procesgericht: de joden werden stapsgewijs vervolgd om uiteindelijk te worden gedeporteerd en geëxecuteerd. Dit procesgericht denken weerspiegelt zich ook in het beeldmateriaal, waar de meeste leerboeken kiezen voor foto’s rond razzia’s, deportaties en kampen. Ook verschijnen de eerste foto’s van de gevolgen van de Jodenvervolging (lijken en magere lichamen), dit in tegenstelling tot wat Hondius beweert: “In zekere zin was dat in de jaren vijftig, (…) ook de verwachting van het tonen van gruwelijke foto’s uit de concentratiekampen. Het zien daarvan zou de leerlingen en het bredere publiek zodanig schokken dat ze voorgoed gewaarschuwd zouden zijn. Hiervan zijn de musea, de scholen, de leerboekenschrijvers en de herinneringscentra in de jaren tachtig terug teruggekomen.”519 Eind jaren ’80 en begin jaren ’90 blijft de aandacht voor de Jodenvervolging lichtjes toenemen en wordt zo één van de (zoniet hét belangrijkste) onderwerp in de leerboeken. De leerboeken gaan verder met de nuancering van de ‘brave’ en ‘goede’ Nederlander: “In de jaren negentig valt op dat er veel meer aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van de Jodenvervolging. Dit verhoudt zich moeilijk met het blijven uitvergroten van het verzet: er is immers weinig verzet geweest tegen de Jodenvervolging, en wat er aan verzet was, was achteraf gezien weinig effectief.”520 Ook gaat men alle gebeurtenissen veel nationaal kaderen en de schuld bij zichzelf leggen: “(…) het duurt nog tot in de tweede helft van de jaren tachtig totdat de reflectie over de Jodenvervolging overal in Europa (…) directer en nationaler wordt.”521 Toch is er ook kritiek te horen: het beeldmateriaal is op zich subjectief, aangezien de beelden meestal zijn geschoten als propagandamateriaal: “Joden worden altijd afgebeeld als stakkerige tragische mensen met davidssterren, meestal in lompen, ongewassen, armoedig, en uitgemergeld. Joodse kinderen komen nauwelijks in beeld. Leden van andere minderheidsgroepen komen we nooit tegen.”522 In tegenstelling tot de NSB en collaboratie, zien we bij de Jodenvervolging twee duidelijke golven met een zeer korte overgangsperiode. Van 1945 tot 1970 komt de Jodenvervolging slechts op laag niveau in de leerboeken aan bod: weinig concrete gebeurtenissen, medelijden voor de joodse gemeenschap en opwaardering van eigen protest zijn kenmerken. Over deze periode zijn slechts kleine verschillen te merken tussen 1945 en 1970. Begin jaren ’70 wordt er plots meer aandacht besteed aan Het kamp Westerbork de Jodenvervolging. Door actuele gebeurtenissen in de jaren ’60 en de onwetendheid van de Nederlandse jongeren over de Jodenvervolging wordt er actie ondernomen: de leerboeken gaan massaal grote aandacht besteden aan de Jodenvervolging, waarbij men opteert om het proces van de Jodenvervolging weer te geven en men een poging doet tot het creëren van een algemeen, correct beeld. Deze evolutie zet zich versterkt door in de jaren ’80 en ’90, waarbij slechts één opmerkelijk verschil is waar te nemen: de kijk op het eigen verzet tegen de Jodenvervolging wordt nu ook kritischer. 518 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, pg. 21 519 Ibidem, pg. 239 Ibidem, pg. 125 521 Ibidem, pg. 146 522 VAN PRAAG, T., ‘Tijd voor kwaliteit’. De Tweede Wereldoorlog in de schoolboeken’. In: Kleio, no. 7, 2003, pg. 27 520 102 6. Onderzoek 3: Hongerwinter 6.1. Wetenschappelijk kader 6.1.1. Voedselpolitiek 1940 – september 1944 6.1.1.1. Maatregelen vóór de bezetting Reeds vóór de bezetting van Duitsland op 10 mei 1940 bedenkt men maatregelen om landbouw en veeteelt in dienst te stellen van de eigen voedselvoorziening. Om deze organisatie in goede banen te leiden, wordt Stephanus Louwe Louwes in 1934 aangesteld als regeringscommissaris voor de akkerbouw en veehouderij. Zijn grootste opdracht is om problemen rond de voedselvoorziening zoals in de Eerste Wereldoorlog te vermijden. Toen vond er geen voorbereiding op de oorlog plaats, waardoor de voedselbevoorrading faliekant verkeerd liep: de prijzen rezen de pan uit, het bedrijfsleven lag plat en de kosten van de maatregelen lag veel te hoog. Louwes vreest dat een nieuwe Stephanus Louwes oorlog, met een veel groter bevolkingsaantal (een stijging van 6,5 naar 8,5 miljoen tussen 1919 en 1940)523, nog rampzaliger zou verlopen. De oorlogsdreiging van NaziDuitsland zorgt ervoor dat Louwes een groot voedselbevoorradingplan opstelt. In 1939 wordt het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd opgericht.524 In mei 1940 zijn alle mogelijke opslagplaatsen volgeladen met voorraden. “Wij hadden, kortom, op 15 mei 1940 (…), gedurende de vijf bezettingsjaren zes oogsten ter beschikking gehad”, zegt Louwes.525 Daarnaast kan men ook nog rekenen op de eigen productie. De hele nationale agrarische productie wordt in functie van de voedselvoorziening gesteld. Men verzamelt gegevens van het consumptiepatroon per hoofd van de bevolking.526 Zo komt men tot de conclusie dat men agrarische dieren in aantal moet terugdringen (kippen met 90%, varkens met 75%, runderen met 20%)527, waardoor het vrijgekomen grasland gescheurd528 moet worden, dit ten voordele van calorierijke landbouwgewassen zoals aardappelen. Het scheuren van het grasland is volgens Louwes, een belangrijke factor geweest: “In het algemeen heeft de scheurmaatregel toch dit 523 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 11. 524 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 7, ’s-Gravenhage, 1969-1988, p. 132 525 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Deel 21, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 609 526 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 30 527 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Deel 21, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 611. 528 Het omzetten van permanent grasland naar akkerland ten voordele van de productie van gewassen. 103 resultaat gehad, dat wij meer hebben kunnen produceren, met name aardappelen, die het volksvoedsel bij uitnemendheid zijn geweest in de laatste oorlogsjaren.”529 De verschillende producten zullen tijdens de oorlog stap voor stap op de bon komen te staan, een systeem waarbij de bevolking met bonnen een gelijke verdeling van voedsel kan krijgen. In 1938 wordt het hele distributiesysteem getest in Nederland, want het volk moet inzien dat de oorlogsdreiging heel reëel is. Na de test is de overheid tevreden over het systeem en past het aan waar het verbeterd kan worden. 6.1.1.2. Het menu in de Tweede Wereldoorlog voor de Hongerwinter Dankzij de scheuring van het grasland zijn er grote voorraden graan en aardappelen beschikbaar. Trienekens: “Voor beide producten was het landbouwareaal sinds de bezetting in mei 1940 fors uitgebreid: in de periode 1940-1943 was de graanteelt vermeerderd met 88000 ha ofwel met 16%, en de oppervlakte aardappelen met 81000 ha, een toename van 62%.”530 Nederland staat ook bekend als groot exporteur van zuivel en groenten. Zelfs nadat de rundveestapel met 20% was afgenomen531, blijft er een grote hoeveelheid aan zuivel over. Men schakelt over van margarine naar duurdere boter. Via voedselbonnen wordt de bevolking gedwongen om meer boter dan margarine te consumeren.532 Groenten zijn ook massaal aanwezig. Er zijn wel perioden van schaarste, doordat de teelt erg seizoensgebonden is. Trienekens meldt: “de productiecapaciteit in de tuinbouwsector was vóór de oorlog al veel groter dan voor de binnenlandse consumptie nodig was. Desondanks werd deze nog eens met 22000 ha ofwel 44% uitgebreid, mede door de vele varkens- en kippenhouders die na het verplicht slachten van hun veestapel overstapten naar de groenteteelt.”533 Exotische producten zoals koffie, thee en cacao zijn wel in geringe mate aanwezig. Deze worden, door de uitvoer naar Duitsland, later vervangen door surrogaatproducten, die de smaak van het authentieke product niet kunnen evenaren. In 1940 wordt het Voorlichtingsbureau voor de Voeding van de Voedingsraad opgericht. Deze heeft als taak om het Nederlandse volk duidelijk te maken hoe het zich aan de nieuwe situatie kan aanpassen: er worden menu’s opgesteld en verspreid door de overheid via folders en kookboekjes. In 529 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Deel 21, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 619 530 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 18 531 Ibidem, p. 20 532 TRIENEKENS (G.). “Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van L. de Jong, getoetst op het terrein van de voedselvoorziening” in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 105 (1990) afl. 2, p. 240 533 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 22 104 boekjes met titels als onze voeding in distributietijd en oorlogskookboek534 wordt men aanbevolen om onder andere de groenten van het seizoen te kopen, aardappelen met schil te koken en eenpansgerechten te maken. Maar de Nederlandse bevolking klaagt: de overgang van wit naar grof brood, van margarine naar vette boter en het gemis van de saus over de aardappelen is voor velen een grote stap. Dit heeft voor een groot deel bijgedragen aan de mythe van de “vijf jaar durende ellende” tijdens de Tweede Wereldoorlog. Trienekens verklaart waarom de bevolking klaagt: “vetrijk voedsel scheidt een hormoon af dat werkt op het verzadigingscentrum in de hersenen: er is dus een rechtstreekse relatie tussen vet als substantie in het voedsel en een verzadigings-/bevredigingsgevoel. Gebrek aan vet in een peulvruchtenmaaltijd en ook bijvoorbeeld in kool zou je dan als ernstig “kaal” en niet verzadigend, (dus?) niet lekker kunnen beschouwen.”535 6.1.1.3. De praktijk: de verdeling van het beschikbare voedsel Hoe werkt het systeem van de distributiebonnen? Trienekens legt het uit als volgt: “Eerst moet men naar het distributiekantoor om op vertoon van de distributiestamkaart van de leden van het huishouden de bonkaarten op te halen. Vervolgens moest men de krant bijhouden om te zien welke nummers worden aangewezen. Daarna bekijkt men hoe de bons het best te besteden om uiteindelijk naar de winkel te gaan.”536 Bons zijn maar een bepaalde tijd geldig om te vermijden dat deze worden opgespaard en doorverkocht. Producten komen pas geleidelijk aan op de bon. Men begint met suiker en peulvruchten, later werden ook andere producten toegevoegd aan de distributie.537 Ondanks het ingewikkelde systeem en de gegeven omstandigheden werkt het systeem goed. Het systeem neemt ook niet weg dat er nog altijd de mogelijkheid is om voedsel aan te kopen. Maar hoe later in de oorlog, hoe hoger de prijzen voor consumptiegoederen worden, zeker in vergelijking met het loon. Voedselproducenten dienen hun goederen in te leveren, want de prijzen bij illegale verkoop zijn altijd hoger dan bij officiële levering.538 Er wordt zwaar opgetreden tegen misbruik, waardoor men kan zeggen dat er 75-80% van de werkelijke opbrengst ingeleverd wordt.539 De rest valt ten prooi aan clandestiene handelaars. Wie krijgt nu wat? De regel dat iedereen een gelijke portie kreeg, wordt door alle auteurs weerlegd. Zo ligt het rantsoen voor de landbouwers op 750g vlees per week, en voor de normale verbruiker op 300g. Leeftijdsgroepen tussen 4-14 jaar en 15-20 jaar krijgen meer dan normaal, waardoor grotere gezinnen in een gunstige positie worden geplaatst.540 Personen die zware tot zeer zware arbeid 534 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 26 535 Ibidem, p. 15 536 Ibidem, p. 65 537 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Deel 21, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 622 538 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 54 539 Ibidem, p. 56 540 Ibidem, p. 59 105 moeten verrichten krijgen ook grotere voorraden brood, vlees en aardappelen.541 Zo worden mijnwerkers, die belangrijk zijn voor de militaire industrie, beloond met een behoorlijke portie extra eten. Zo kan een mijnwerker op een rantsoen van 4300 Kcal per dag rekenen, heeft hij voorrang bij de slager en mag hij zelf een varken houden.542 Daarnaast zijn er ook personen die opzettelijk minder krijgen. Dit past vooral in het kraam van de Duitse politiek. Hier is men, dankzij de Nederlandse overheid en het verzet van Louwes, nooit volledig in geslaagd. Men kan aan extra eten geraken dankzij de Centrale Keukens. Op hun hoogtepunt zijn er 1 400 Centrale Keukens.543 Louwes zegt over dit initiatief het volgende: “Ik heb toen, wat mij het eenige middel leek om in geval van nood ten minste de armsten te voeden, in den zomer van 1940 het initiatief genomen tot het instituut van de Centrale Keukens. Dit instituut heeft in het verhoop van den oorlog zijn waarde bewezen.”544 Tegen afgifte van een aantal aardappelbonnen krijgt men een maaltijdsoep geserveerd (1l voor arbeiders die werken ten voordele van de Duitsers, 0,75l voor de rest), bestaande uit onder andere 83% aardappelen, 1,6% boter en minder dan 1% vlees.545 Met een waarde van 800 Kcal betekent het toch snel een stijging van 30% op het aantal dagelijkse calorieën. De Duitse bezetter is achterdochtig en zien in de Keukens vormen van communisme. Uiteindelijk laten ze 100 000 porties per dag toe, verdeeld over de verschillende gemeenten. Bedoeling is om hiermee 12,5% van de minderbeelden te voeden.546 Maar de Centrale Keukens kennen in het begin geen groot succes. In 1942 hebben deze Centrale Keukens een productiecapaciteit van 2 000 000 porties per dag547, maar eind 1943 maken in heel Nederland slechts 550 000 personen er dagelijks gebruik van, en onder die 550 000 personen telt men slechts 125 000 burgers, de rest gaat naar de bedrijven. Dit is deels te wijten aan het feit dat men zich moest laten registreren voor deelname, waardoor men een stempel krijgt van “arm” te zijn. Daarnaast blijken de meeste mensen in staat om op andere manieren aan voedsel te geraken.548 Wanneer tijdens de Hongerwinter het voedsel echt schaars wordt, blijken er geen principiële bezwaren te bestaan en loopt het storm bij de keukens.549 Ondanks het feit dat sommige producten zoals vis en groenten vrij van bons zijn, vullen sommigen hun voedselpakket aan met producten die te koop zijn bij clandestiene handelaars. Veel voorkomende producten op de zwarte markt zijn eieren, melk en vlees. Als motief gebruiken vele slachters en handelaars dat het “anders toch maar naar de Duitsers gaat.”550 Zoals hierboven reeds vermeld, komt ongeveer 25% van het totale beschikbare voedsel niet via de officiële kanalen in omloop. Voor het begin van de Hongerwinter zijn de prijzen van deze producten nog niet erg hoog 541 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 208 542 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 60 543 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Deel 21, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 638 544 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 210 545 Ibidem, p. 213 546 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 211 547 Ibidem, p. 164 548 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 68 549 Ibidem, p. 69 550 Ibidem, p. 62 106 (met uitzondering van de schaarse producten zoals vlees, vis, vet en olie)551, waardoor veel mensen de clandestiene handel gebruiken ter aanvulling van hun dagelijks voedsel. Maar de vraag op de zwarte markt wordt steeds groter, terwijl het aanbod daalt, wat de prijzen doorheen de bezetting de hoogte injaagt.552 Het clandestien slachten gebeurt vaak ondeskundig, maar het wordt pas echt gevaarlijk wanneer de slachting gebeurt in een onaangepaste ruimte. Trienekens geeft een voorbeeld van een feest in Nijmegen in 1943, waarbij 9 mensen sterven wegens het eten van ham besmet met botulisme.553 De Nederlandse overheid treedt streng op tegen de clandestiene slachters en handelaars door het verbaliseren van overtredingen en het invoeren van aparte bonnen voor de stad en platteland voor producten als melk en aardappelen.554 Ook wordt door middel van flyers en affiches de bevolking gewaarschuwd van het gevaar van clandestiene handel. Trienekens geeft de volgende conclusie mee vóór de Hongerwinter inzake de beschikbare hoeveelheid voedsel: “De waarschuwing luidde niet: er is ondervoeding, maar: ‘er komt ondervoeding.’”555 6.1.2. Voedselpolitiek tijdens Hongerwinter (09/1944 – 05/1945) 6.1.2.1. 6.1.2.1.1. Oorzaken van de Hongerwinter Mislukking operatie Market Garden556 Wanneer België begin september 1944 bevrijd is, wil de Britse veldmaarschalk Montgomery Nederland bevrijden uit Duitse handen. Hiervoor maakt hij gebruik van een luchtoffensief, operatie Market en een grondoffensief vanuit België, operatie Garden. De tactiek is dat Nederland in het zuiden bevrijd wordt door de vliegtuigen en droppings en dat vanuit België de troepen tot het IJsselmeer moeten doordringen om van daaruit naar het Ruhrgebied te trekken, waar de basis van de Duitse militaire industrie ligt. De Nederlanders zijn door het dolle heen, wanneer een radiobericht vertelt dat weldra Nederland zal bevrijd worden nadat België uit de klauwen van het naziregime is bevrijd. Deze 5e september gaat de 551 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 69 552 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 214 553 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 34 554 Ibidem, p. 71 555 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 393 556 VERWEY, G., Geschiedenis van Nederland, Elsevier, Antwerpen, 1976, p. 912 107 geschiedenis in als Dolle Dinsdag.557 Nadat de geallieerden het zuiden van Nederland hebben bevrijd en in Arnhem aankomen, blijkt de Duitse tegenstand toch heviger dan verwacht. Op de John Frostbrug worden de geallieerden tegengehouden en moeten zich noodgedwongen terugtrekken.558Arnhem blijkt een brug te ver te zijn. Hierdoor zal Noord- en West-Nederland moeten wachten op de bevrijding op 5 mei 1945. 6.1.2.1.2. De spoorwegstaking559 Om operatie Market Garden te steunen, besluit de Nederlandse regering vanuit Londen op te roepen tot een spoorwegstaking. De achterliggende reden voor de staking is de afbreuk die aan de Duitse oorlogsvoering zou worden gedaan door desorganisatie in de verbindingslijnen560. Men zet alle hoop op de militaire operatie, want men is overtuigd dat het einde van de oorlog slechts een paar weken op zich zou laten wachten.561 Aangezien Louwes geen gehoor geeft aan de Duitsers die hem verzoeken de spoorwegstaking ongedaan te maken, neemt de Duitse bezetter wraak en verbiedt het binnenscheepvaartverkeer. West-Nederland, met zijn verschillende grootsteden en hoge bevolkingsdichtheid, is aangewezen op bevoorrading uit het agrarische oosten en noorden van Nederland. Maar door de spoorwegstaking en het Duitse embargo op de binnenscheepvaart loopt die bevoorrading mis. Dit zorgt niet meteen voor grote voedselproblemen, aangezien er nog grote voorraden aanwezig zijn. Zes weken na de afkondiging van het embargo heffen de Duitsers het verbod op de scheepvaart op. Maar de heropgestarte bevoorrading komt moeilijk op gang door de militaire dreiging aan het IJsselmeer en het nijpende brandstoftekort562. Ook de dichtgevroren rivieren563 maken het transport zeer moeilijk. De Jong formuleert het embargo als volgt: “Dat embargo was misschien bedoeld als middel om de spoorwegstaking te doen afbreken (…). Een vreemde straf! Zij trof namelijk niet de bevolking in haar geheel, maar uitsluitend het gedeelte dat in de grote en kleine steden van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht woonde.”564 557 VAN DER ZEE, H., De Hongerwinter: van Dolle Dinsdag tot Bevrijding, Becht H.J.W., 1979, 261 p KOSSMANN, E., Winkler Prins: Geschiedenis van de Nederlanden 1780-1970, Elsevier, Amsterdam, 1977, p. 285 559 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 73-76 560 PREVENIER, W., Algemene geschiedenis der Nederlanden, Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, V12: Nieuwste Tijd, 1977-1983, p. 79 561 VAN HOUTTE, J., Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel XII, Standaard Boekhandel, Antwerpen 1958, p. 401 562 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p.75 563 Zie punt 8.1.2.1.3. 564 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 153 558 108 6.1.2.1.3. Strenge winter 1944-1945 november december januari februari Grafiek 1: temperatuursverloop winter 1944/1945 te De Bilt (bij Utrecht)565 maart De winter van 1944-1945 is algemeen bekeken een normale winter, met een gemiddelde temperatuur van 2,3°. December 1944 is met een gemiddelde temperatuur van 2,5° een iets te koude maand. Het is voornamelijk de maand januari die er voor zorgt dat de winter van 1945 vaak als ‘streng’ of ‘bar’ wordt getypeerd. Met een gemiddelde temperatuur van –1,6° is januari 1945 zeer koud. Op de lijst van koudste januari’s sinds 1901 staat deze maand op de achtste plaats566. Er zijn in januari 1945 maar liefst 26 etmalen waarin het vriest en 10 etmalen waarin de temperatuur ook overdag niet boven het vriespunt komt567. Van 20 tot en met 26 januari vriest het elke nacht op -12°. Door deze lage temperaturen vriezen ook de binnenrivieren dicht, waardoor watertransport onmogelijk wordt. Bovendien valt er in januari tijdens 14 etmalen sneeuw en is er soms sprake van een krachtige oostelijke wind. Februari 1945 is echter juist extreem zacht met een gemiddelde temperatuur van 6,0°. In feite heeft de zeer zachte februari ervoor gezorgd dat de felle kou in januari in de weerstatistieken grotendeels wordt gemaskeerd. Er is maar weinig zon, er valt anderhalf maal zoveel regen dan normaal en het stormt ook nog eens regelmatig.568 Lou De Jong concludeert dan ook terecht dat het van oktober 1944 tot maart 1945 ‘hoogst onaangenaam’ weer was. Oktober, november en begin december waren somber, kil en nat. Vervolgens brak een periode van vijf weken met pittig winterweer aan en vervolgens was februari opnieuw somber en nat.569 565 http://members.chello.nl/m.schavemaker1/Achtergrond/De%20winter%20van%201944.doc BUISMAN, J., Weer of geen weer. Meteorologie voor natuurvrienden, Baarn, 1978, p. 204 567 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 173 568 http://www.knmi.be/ 569 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 173 566 109 6.1.2.2. Distributie en Centrale Keukens Tussen september en december 1944 dalen de officiële rantsoenen voortdurend: het distributiesysteem komt op de helling te staan en de bevoorrading wordt bemoeilijkt door de spoorwegstaking en het Duitse embargo op het scheepvaartverkeer. De activiteiten van de Centrale Keukens worden gericht op de burgerbevolking en vooral op de schoolgaande jeugd.570 Waar tot juli 1944 over heel Nederland 556 000 personen gebruik maken van de Centrale Keukenvoeding, stijgt dit aantal spectaculair in de winter van 1944-1945 met een hoogtepunt van 1 254 000 personen in West-Nederland alleen!571 Trienekens meldt dat, ondanks de lage kwaliteit en smaak van het voedsel, de bevolking er alles voor over heeft om te kunnen overleven en dat de Centrale Keukens een belangrijke rol spelen tijdens de Hongerwinter572: “De kwaliteit en de smaak van dit voedsel ging hard achteruit, maar het bleef zeer aantrekkelijk om voor een aardappelbon en 20 cent een halve liter voedsel te kunnen kopen. (…) Voor het overleven van de armere bevolking zijn de keukens van zeer grote betekenis geweest.”573 Men kan vanaf het voorjaar 1944, als het moet, 10 000 000 porties per dag bereiden.574 Tijdens de Hongerwinter neemt de clandestiene handel de overhand op het gecontroleerde voedsel. Waar het in het begin van de Tweede Wereldoorlog slechts 20-25% van het voedsel via clandestiene wegen in omloop komt, maakt dit voedsel tegen september 1944 50% of meer uit van het totaal beschikbare voedsel.575 Het probleem ligt bij de boeren, die maar 20% inleveren, aangezien op de zwarte markt veel meer te verdienen valt. Deze zwarte markt maakt tijdens de Hongerwinter enorme winsten. Indien men de prijzen voor de producten op de zwarte markt niet kan betalen, gaat men over tot ruilhandel.576 De stijgende prijzen van het voedsel op de zwarte markt en het kleinere aanbod van voedsel via officiële wegen zorgen ervoor dat de mensen op zoek gaan naar voedsel buiten de steden in West-Nederland. De zogenaamde hongertochten brengen de Nederlandse bevolking naar het platteland, op zoek naar voedsel577. In deze hongertochten spelen vrouwen en kinderen de hoofdrol. Mannen zijn bang om ontdekt te worden door de Duitsers, die ze dan zouden inzetten in de Duitse militaire industrie of in hun verdedigingslinies. Ook Stein meldt dat een groot verlies van mannen niet lag aan de honger, maar aan de Duitse deportaties naar de fabrieken. Schattingen berekenen dat er tussen de 300 000 en 400 570 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 211 571 Ibidem, p. 212 572 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 168 573 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 82 574 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 214 575 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 83 576 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 218 577 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 88 110 000 mannen tijdens de oorlog gedeporteerd werden, waarvan ongeveer 20 000 zullen sterven578. In deze cijfers zijn geen gevangenen en joden meegerekend. 6.1.2.3. Het menu in de Tweede Wereldoorlog tijdens de Hongerwinter Het eten in de Centrale Keukens is, hoewel van minderwaardige kwaliteit, toch een essentiële aanvulling op het dagelijks menu van West-Nederland. Trienekens geeft een kijk op de situatie: “Als degene die het bij de gaarkeuken (…) ging afhalen, met het pannetje thuiskwam, moest het direct opgegeten worden, omdat het dan nog warm was en ergens naar smaakte.”579 Naast het eten in de Keukens is er ook nog het bonnensysteem. Maar meer dan een paar sneden brood, aardappelen en suikerbieten is er weinig te verkrijgen. Vooral suikerbieten behoren tot het hoofdvoedsel tijdens de Hongerwinter, met een gemiddelde consumptie van 250g per persoon per dag. Na de bevrijding wordt er een “grafmonumentje” opgericht ter ere van de suikerbiet, met het volgende opschrift580: Hier rust ons suikerbietje Verrek Verrot Verteer Rust zacht, Maar keer niet weer. In West-Nederland is gelukkig wel een grote hoeveelheid groente en melk aanwezig.581 Door de lage uitvoer naar Duitsland zijn ook groenten als kool, wortels en uien in grote hoeveelheden aanwezig. Het probleem is dat deze weinig calorieën bevatten en geen gevoel van verzadiging leveren.582 Doordat er minder vlees beschikbaar is, gaan de mensen op zoek naar alternatieven: gestroopte konijnen, gestolen schapen, zelfs het slachten van eigen huisdieren583: “Moeder zei dat het hond was. Maakt niks uit! Dat kwam op tafel! Dat was een feest! We hebben heel langzaam gegeten.”584 Trienekens omschrijft deze originele zoektocht naar voedsel als volgt: “Men leefde van wat men toevallig had weten te bemachtigen. (…) Het meest vervelende was dat men eeuwig en altijd hetzelfde eten kreeg en dan ook nog zonder dat het een verzadigd gevoel opleverde. (…) Maar ze hadden geen keuze.”585 578 STEIN, Z., Famine and human development; the Dutch hunger winter of 1944-1945, Oxford University Press, 1975, p.43-44 579 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 87 580 Ibidem, p. 94 581 TRIENEKENS (G.). “Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van L. de Jong, getoetst op het terrein van de voedselvoorziening” in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 105 (1990) afl. 2, p. 241 582 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 88 583 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 90 584 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 191 585 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 90 en 94 111 Om het voedsel te bereiden is er ook brandstof nodig. Bekend zijn de beelden van kale bomen in de straatbeelden en het weghalen van de houten latten op de treinsporen. Het hout wordt dan tot dunne lagen gesneden, zodat het kort maar fel brandt.586 Ook worden er wonderkacheltjes gemaakt, noodkacheltjes bestaande uit een rooster in een blik met gaatjes, geplaatst in een groter blik. 6.1.2.4. Verloop van de voedselbevoorrading tijdens de Hongerwinter Op 16 oktober 1944 wordt het embargo op de binnenscheepvaart grotendeels opgeheven en op 8 november officieel nietig verklaard. Tot dan heeft men kunnen overleven dankzij het distributiesysteem en de beschikbare voorraden in West-Nederland. De bevoorrading komt stilaan terug op gang, maar op 23 december begint het te vriezen en wordt het scheepvaartverkeer quasi onmogelijk door de dichtgevroren rivieren, dat pas midden februari terug op gang komt.587 Ook wordt het transport moeilijk door de voortdurende treinstaking. Doorheen de late herfst van 1944 slinken de voorraden en daalt ook het verbruik: het broodverbruik daalt met bijna 50%, boter en vetten zelfs met 66%. Producten zoals vlees, kaas en stroop blijven op hetzelfde verbruiksniveau.588 Uit een enquête van het Rode kruis blijkt dat 67,6% van de gezinnen minstens 1x per dag een warme maaltijd kan nuttigen, tegenover 14,7% waar geen enkele warme maaltijd wordt gegeten.589 Ondanks het feit dat vis vrij te verkrijgen is (naast groenten), is deze voedselbron begin 1945 van praktisch geen betekenis meer.590 De rantsoenen dalen begin januari 1945 soms tot 500 Kcal per dag voor normale gebruikers591 (wat ongeveer gelijk staat aan twee sneden grof brood, 400g gekookte aardappelen en een stuk suikerbiet)592, en plaatselijk zelfs tot dieptepunten als 340 Kcal.593 Inmiddels is de internationale hulpverlening op gang gekomen. Het Rode Kruis zorgt voor verschillende ladingen, bestaande uit voedsel, geneesmiddelen en kleding, uit Zwitserland, Roemenië en Portugal. Deze levensmiddelen worden gratis uitgedeeld over 4,4 miljoen inwoners.594 Hierdoor kunnen de rantsoenen in maart en april 1945 traag worden opgevoerd. Toch dreigt er groter gevaar. De voedselhulp daalt van ruim 13 200 ton eind december naar 5 700 ton midden februari.595 In april 1945 wordt Oost-Nederland bevrijd, maar de voedselsituatie in West586 Ibidem, p. 93 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 377 588 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 160 589 KRUIJER, G., Hongertochten: Amsterdam tijdens de Hongerwinter, J.A. Boom, Meppel, 1951, p. 24 590 Ibidem, p. 25 591 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 377 592 http://www.zuivelzitalsgegoten.be/html/zuivel_test_weethoeveel.php 593 KRUIJER, G., Hongertochten: Amsterdam tijdens de Hongerwinter, J.A. Boom, Meppel, 1951, p. 27 594 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 379 595 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 179 587 112 Nederland heeft hieronder zwaar te lijden: op 21 april 1945 komt het verkeer tussen Oost- en WestNederland volledig plat te liggen, waardoor de distributie volledig instort. Louwes schrijft over deze periode het volgende: “(…) zou de bezetting een maand langer hebben geduurd, dan zou het aantal gevallen van hongersterfte een veelvoud van het toch reeds zo hoge aantal hebben bedragen.”596 Zover komt het gelukkig niet. Wanneer begin april het bezette WestNederland dreigt afgesloten te worden van Duitsland, zijn de Duitsers bereid te onderhandelen. Op 29 april 1945 beginnen de Engelsen met airdroppings. Dit “manna uit de hemel”, zoals Van der Zee het omschrijft, zorgt voor vreugde en enthousiasme.597 De voedseldroppings worden, voor het eerst sinds Dolle Dinsdag, als tekens van de nakende 598 De West-Nederlanders bevrijding gezien. Ook staan er vrachtwagens ten oosten van Utrecht 599 De geallieerden schrijven in tulpenvelden klaar voor transport naar West-Nederland. "many thanks" voor de ondernemen actie door voedselvoorraden en voedingsdeskundigen naar Engelse voedseldroppings 600 West-Nederland te sturen. Deze groots opgezette hulpverlening, ook wel aangeduid als “Operatie Manna”, heeft een nog grotere ramp kunnen voorkomen.601 Het is ook opvallend dat, ondanks de ellende van de laatste maanden, men vasthoudt aan de bestaande organisaties, zoals de Rotterdamse overheden die de gedropte goederen ophalen, tellen, herverdelen en distribueren.602 Trienekens besluit als volgt: “Kijken we naar de beelden van de bevrijding, dan zien we juichende, vitale mensen op straat. Deze beelden maken ook duidelijk dat als er eerlijk verdeeld was, waarschijnlijk niemand – ondanks de enorme schaarste – van honger had moeten sterven. In een noodsituatie blijkt dat de meeste mensen geen heiligen zijn.”603 596 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 642 VAN DER ZEE, H., De Hongerwinter: van Dolle Dinsdag tot Bevrijding, Becht H.J.W., 1979, p. 206 598 VAN HOUTTE, J., Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel XII, Standaard Boekhandel, Antwerpen 1958, p. 405 599 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 642 600 STEIN, Z., Famine and human development; the Dutch hunger winter of 1944-1945, Oxford University Press, 1975, p. 45 601 TRIENEKENS (G.). “De voedselvoorziening in de jaren 1940-1945”, in: Spiegel Historiael 22 nr. 2, 1987, p. 83 602 KRUIJER, G., Hongertochten: Amsterdam tijdens de Hongerwinter, J.A. Boom, Meppel, 1951, p. 50 603 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 101 597 113 6.2. Handboekanalyse 6.2.1. Verklaringen 6.2.1.1. Oorzaken Hongerwinter In de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog wordt er over het algemeen maar naar één oorzaak met de vinger gewezen: de Duitse bezetter: “De rantsoeneringen betekende honger voor wie de prijzen in de zwarte handel niet kon betalen. (…) Extraatjes werden alleen verstrekt aan Duitsers en aan de familiën van de enkele duizenden landverraders, die zich hadden laten ronselen voor de Duitse krijgsdienst.”604, “Er werd op grote schaal gevorderd, geroofd en gestolen. (…) Alles konden de Duitsers gebruiken. Alles roofden en stalen zij.”605, “Voedsel werd op grote schaal door de Duitsers geroofd, fruit en groente, hier altijd overvloedig aanwezig, waren nauwelijks meer te krijgen.”606. Soms worden de Duitsers als een van de oorzaken genoemd: “Bij dit alles kwam nog de honger en het gebrek aan het meest nodige, deels doordat Europa geblokkeerd was, deels doordat alle productie oorlogsproductie was, deels doordat de Duitsers weghaalden wat zij nodig hadden om zelf geen gebrek te lijden.”607 Ook zijn er handboeken die geen échte verklaringen geven, maar wel subtiel verwijzen naar een tegenstelling in de voedselverdeling: “ (…) terwijl de Nederlandse kinderen aan alles gebrek leden, brachten de Duitsers honderden kilo’s boter en suiker naar de banketbakkers (…).”608. Een ander leerboek citeert dan weer Seyss-Inquart, waaruit blijkt dat de Duitsers zich niet meer bemoeien met de voedselbevoorrading in West-Nederland, en dus zo de indruk wordt gegeven dat zij een belangrijke hand hebben in de hongersnood: “”De voedselpositie van het Nederlandse volk interesseert ons niet meer,” verklaarde Seyss-Inquart, nadat op 18 September het spoorwegpersoneel op bevel van de regering in Londen, als één man het werk neerlegde. Prompt volgde op deze bedreiging de uitvoering.”609 Andere leerboeken geven geen oorzaak en geven simpelweg een beschrijving van de hongersnood, maar wijzen wel op de harde winter als voornaamste oorzaak: “De moeilijkste winter, die het Nederlanse volk ooit doorgemaakt heeft, kwam.”610, “De winter van 1944/45 is de ergste, die Nederland ooit gekend heeft.”611. 604 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 396 605 PIK, J.W., Beknopte leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, pg. 274-275 606 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 186 607 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 285 608 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 82 609 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 189 610 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 401-403 611 BERKELBACH, J.W., Volken en tijden, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, pg. 215 114 Over de spoorwegstaking en het verbod op de binnenscheepvaart wordt niet gesproken, behalve in één leerboek (Geschiedenis voor de HBSA) uit 1950. Daarin wordt voor het eerst de spoorwegstaking vermeld en meteen gewezen op het negatieve gevolg van deze actie: “Een algehele spoorwegstaking had tot doel troepen- en goederenverplaatsingen door de Duitsers onmogelijk te maken, maar had stagnatie van de voedseltoevoer tengevolge.”612 Opvallend is wel dat er niet met de vinger wordt gewezen naar de actie op zich, aangezien deze goede intenties had (en ook op korte termijn succes had). In de jaren ’50 opteren de meeste leerboeken voor een beschrijving en niet voor een verklaring van de Hongerwinter. Een minderheid doet een poging, maar hervalt in kortzichtigheid: “De Duitsers verboden alle voedseltoevoer naar het Westen (…).”613 In dit citaat wordt gewezen op een represaillemaatregel van de Duitsers op de niet-vermelde spoorwegstaking, wel een belangrijk aspect dat hier in het verhaal wordt weggelaten. Zo geeft men de indruk dat de Duitsers zonder reden acties ondernamen. In de jaren ’60 gaat men meer en meer kiezen voor een bredere context binnen het kader van de Hongerwinter doordat men meer aandacht gaat besteden aan de oorzaken hiervan. De Duitse bezetter blijft evenwel de enige schuldige: “De Duitsers legden de hand op alle vervoersmiddelen en beletten de aanvoer van levensmiddelen naar het Westen.”614, “De Duitsers verboden alle voedseltoevoer naar het Westen (…).”615, “De vijand vorderde alles wat hij maar krijgen kon. Kleren, fietsen, arbeidskrachten eiste hij op.”616 Anderzijds wordt de spoorwegstaking meer betrokken bij het geven van verklaringen: “Op de dag van de luchtlanding, 17 September 1944, riep minister-president Gerbrandy door de radio de spoorwegen op tot staking, waaraan prompt gevolg werd gegeven. De woedende Duitsers namen toen alle andere transportmiddelen in beslag.”617, “Op de dag van de luchtlandingen was het spoorwegpersoneel volgens bevel van de regering te Londen in staking gegaan. Als represailleregel legde de bezetter de toevoer van levensmiddelen te water uit het oosten van het land stil.”618 Enkel het leerboek Geschiedenis voor de HBSA blijft de Duitsers niet als schuldigen aanduiden. Het focust op het idee dat het een samenloop van omstandigheden was, dat het gevolg – de voedselschaarste - niet de bedoeling was van de oorzaak – de spoorwegstaking -: “Een algehele spoorwegstaking had tot doel troepen- en goederenverplaatsingen door de Duitsers onmogelijk te maken, maar had stagnatie van de voedseltoevoer tengevolge.”619 Sommige leerboeken zoeken de oorzaken voor de voedselschaarste nog vroeger in de tijd en zien verbanden tussen de Hongerwinter en de Slag bij Arnhem: “Ter ondersteuning van de aanval op Arnhem waren de Nederlandse spoorwegen in staking gegaan. De Duitsers legden nu beslag op alle 612 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 275 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1956, pg. 377 614 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 199 615 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1962, pg. 376-377 616 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 334 617 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 174177 618 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 346-348 619 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1966, pg. 264 613 115 transportmiddelen.”620, “Voor verschillende streken kwamen echter nog zeer moeilijke maanden, vooral na de nederlaag bij Arnhem.”621 Op het einde van de jaren ’60 geeft één leerboek een combinatie van oorzaken, zonder naar de Duitse bezetter te refereren: “De spoorwegstaking van september 1944 en de mislukte luchtlandingen bij Arnhem werden gevolgd door een verschrikkelijke Hongerwinter in het westen van ons land.”622 Maar toch worden in de meeste leerboeken nog steeds de Duitsers als voornaamste (en enige) oorzaak vermeld: “In het noorden heerste nu onverhuld de Duitse terreur en de honger, vooral in het westen des lands.”623, “Voedsel werd op grote schaal door de Duitsers geroofd (…).”624 In de jaren ’70 focust men meer op de spoorwegstaking. Ongeveer de helft van de leerboeken zal dit als (on)rechtstreekse oorzaak aanduiden in hun lesteksten: “Sinds dolle dinsdag staakten de spoorwegen en zij hielden dit vol tot het einde van de bezetting.”625, “Onderwijl was in september het spoorwegpersoneel in staking gegaan, om de bezetter de strijd moeilijk te maken. Dit heeft in de Hongerwinter, die nu aanbrak, de ellende verergerd.”626, “Bijzonder ernstig werd de situatie in de laatste Oorlogswinter, toen door de staking van het spoorwegpersoneel Westelijk Nederland vrijwel geheel van voedsel bleef verstoken.”627, “Door de staking van de Nederlandse spoorwegen werd de bevoorrading van het dichtbevolkte westen onmogelijk.”628 De Duitsers blijven evenwel de grote boeman voor de meeste leerboeken. Één leerboek focust als verklaring zo goed als alleen op de Duitsers als oorzaak voor de hongerellende: “De Duitsers maakten nu in het zicht van de nederlaag meedogenloos jacht op mensen en voorraden. (…) Dat kwam mede door de spoorwegstaking die in september door de regering in Londen was uitgeroepen. (…) De Duitsers ondervonden er echter minder schade van dan de bevolking. Want de bezetter slaagde erin om met eigen personeel toch het treintransport door te laten gaan, terwijl ze als wraakoefening de voedseltoevoer bemoeilijkten of verhinderden.”629 De jaren ’80 biedt een groter gamma aan leerboeken die objectiever en genuanceerder verklaringen zoeken (en geven) voor de Hongerwinter, al blijft het voor de leerboeken duidelijk dat de Duitse bezetter de belangrijkste oorzaak is, of al dan niet de finale stap heeft gezet die de Hongerwinter heeft ingeleid: “Om het Duitse militaire vervoer in de war te sturen, vroeg de Nederlandse regering vanuit Londen of het personeel van de spoorwegen het werk wilde stilleggen. Deze oproep had succes, maar uit wraak legden de Duitsers de aanvoer van voedsel en brandstof stil.”630, “Het nijpende voedselgebrek, de strenge winter en het ontbreken van brandstoffen en transportmiddelen vormden 620 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 281 621 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1967, pg. 377 622 VAN DER STRATE, G.E., Van primitief naar modern, Noorduijn en zoon NV, Gorinchem, 1968,pg. 225 623 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 459 624 DEK, J. e.a., Twee Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 133 625 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 150 626 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, pg. 201 627 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 73 628 DE BEER, A.C., Geschiedenis in onderwerpen: 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 91 629 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 154 630 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 162-163 116 de achtergrond van de Hongerwinter van 1944/45 (…). Als wraakneming voor de spoorwegstaking belemmerden de Duitsers de voedseltransporten.”631, “Uit wraak voor de spoorwegstaking legden de Duitsers de aanvoer van voedsel en brandstof naar de grote steden lam.”632, “Vooral in de grote steden in het westen van het land heerste hongersnood. Daar woonden de meeste mensen en was mede het gevolg van de spoorwegstaking en de strenge winter het minste voedsel.”633 Toch maakt een niet gering aantal leerboeken dezelfde keuzes als voorheen: de Duitsers worden verweten de oorzaak te zijn voor de Hongerwinter, zonder de nadruk te leggen op externe factoren of niet-Duits gerelateerde oorzaken: “Het gebrek aan voedsel in de steden werd steeds groter, daar de Duitsers alle aanvoer naar het Westen tegenhielden (…).”634, “Het weinige dat er was, werd door de Duitsers in beslag genomen. (…).”635 Een minderheid van de leerboeken legt de schuld vooral bij de Nederlandse bevolking , vooral in het feit dat de spoorwegstaking meer negatieve dan positieve gevolgen had: “Deze situatie werd verergerd door een in september 1944 begonnen spoorwegstaking. De regering in Londen had hiertoe opgeroepen in de hoop zo de aanvoerlijnen van de Duitsers te ontregelen. De staking bleek echter minstens even nadelig voor de bevolking: er werden ook geen voedsel en brandstof meer aangevoerd.”636 ,“De aanvoer van voedsel stokte bijna volledig. Dat kwam door de spoorwegstaking, waartoe de Nederlandse regering vanuit Londen had opgeroepen.”637 In de jaren ’90 tenslotte verkiezen de leerboeken een aanpak die objectief en rationeel de feiten schetst: “Vooral in de grote steden in het westen van het land, waar de meeste mensen woonden, heerste hongersnood. Als gevolg van de spoorwegstaking en de strenge winter was hier het minste voedsel.”638, ““De spoorwegstaking in september 1944, waartoe de Nederlandse regering had opgeroepen ter ondersteuning van de bevrijders, had alleen nog maar nadelig effect. De Duitsers, die niet in staat waren de staking te breken, weigerden daarop elk transport van voedsel naar het hongerende westen.”639, “Vanuit Engeland had de Nederlandse regering via Radio-Oranje opgeroepen tot een spoorwegstaking. (…) Helaas kreeg de bevolking in het niet-bevrijde Nederland boven de grote rivieren met de nadelen daarvan te maken. In de winter van 1944/45 konden geen voedseltransporten per trein plaatsvinden om de steeds grotere voedselschaarste te verlichten.”640 631 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 21 632 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 93 633 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 84 634 OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 135-136 635 KIKKERT, J.G., Kleio: korte algemene geschiedenis 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1987, pg. 182-183 636 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, pg. 65 637 KIKKERT, J.G., Kleio: korte algemene geschiedenis 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1987, pg. 182-183 638 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden deel 3, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1991, pg. 77 639 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 241 640 HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, pg. 170 117 Conclusie: Van 1945 tot eind jaren ’80 wordt de Duitse bezetter aangeduid als belangrijkste (en soms als enige) schuldige voor het plaats vinden van de Hongerwinter. Vooral in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog wordt hierop gefocust. Op één uitzondering na, wordt nergens melding gemaakt van de spoorwegstaking. In de jaren ’50 mijdt men verklaringen in de leerboeken. De pogingen die toch worden ondernomen, zijn kortzichtig, eenzijdig en onvolledig. Vanaf de jaren ’60 wordt de spoorwegstaking meer betrokken bij de verklaring voor de Hongerwinter, al wordt deze nog niet als directe oorzaak aangeduid: men blijft focussen op het Duitse embargo op de binnenscheepvaart, waardoor men dus de schuld in de schoenen van de bezetter kon schuiven. Pas in de jaren ’70 zien we bij meer leerboeken dat de spoorwegstaking ook als oorzaak wordt vermeld, maar desondanks blijven de Duitsers de belangrijkste spilfiguur in de voedselproblematiek. Deze gedachtegang zet zich ook verder in de jaren ’80. Pas in de jaren ’90 zullen de leerboeken kiezen voor een objectieve en rationele beschrijving van de feiten en voor een breder kader, nl. interne en externe oorzaken . 118 6.2.2. Beschrijvingen 6.2.2.1. Menu tijdens de Hongerwinter De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog spreekt een minderheid van de leerboeken over het menu tijdens de Hongerwinter. Wanneer men dit wel vermeldt, neemt men vooral brood als voorbeeld. De hoeveelheid brood dat deel van het menu uitmaakte verschilt nogal per leerboek: “Het broodrantsoen daalde tot 500 gram per week.”641, “De rantsoenen werden verminderd tot 8 en tot 4 ons brood per week (…).”642, “(…) het broodrantsoen liep terug van 1800 tot 600, soms zelfs tot 400 gram (…).”643. Hieruit blijkt dat sommige leerboeken duidelijk veralgemenen en geen evolutie van het menu weergeven. Soms wordt ook gewezen op voedsel dat niet meer verkrijgbaar is: “(…) fruit en groente, hier altijd overvloedig aanwezig, waren nauwelijks meer te krijgen.”644. In 1948 wordt ook voor het eerst melding gemaakt van de giften door het Rode Kruis: “Het Rode Kruis zorgde enige keren voor brood en boter, welke gaven zeer dankbaar werden aanvaard.”645 Voor 1950 wordt reeds geciteerd dat bloembollen en suikerbieten deel uitmaken van het menu tijdens de Hongerwinter: “Wie suikerbieten of bloembollen kon bemachtigen, prees zich gelukkig.”646, “Suikerbieten en bloembollen waren tenslotte een veelbegeerde voeding.”647 Hierna zal dit in de meeste leerboeken aan bod komen. Vanaf 1950 treedt de vermelding van suikerbieten en bloembollen op de voorgrond als symbool voor het Hongerwintermenu: “Zelfs suikerbieten werden gerantsoeneerd en bloembollen vonden gretig aftrek als surrogaat-aardappelen.”648, “Suikerbieten en tulpenbollen werden in West-Nederland weldra aangeprezen om hun hoge voedingswaarde!”649 Maar toch blijft een (kleine) minderheid van de leerboeken aandacht besteden aan het menu. Zo worden ook de Centrale Keukens bij de leerstof betrokken: “Het dagrantsoen van de centrale keukens werd in het algemeen teruggebracht van ¾ op ½ liter soep, het broodrantsoen tot op 500 gram per week.”650 De leerboeken geven de indruk dat de mensen in West-Nederland niets anders aten dan suikerbieten, bloembollen (en in mindere mate brood en in nog mindere mate soep van de Centrale Keukens). 641 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 82 642 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 189 643 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 275 644 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 186 645 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 189 646 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 189 647 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 190 648 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 377 649 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1957, pg. 248-249 650 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 377 119 In de jaren ’60 besteden de leerboeken meer aandacht aan het menu tijdens de Hongerwinter. Er wordt nog steeds gefocust op de suikerbieten en bloembollen, maar meer leerboeken tonen aan dat het menu uitgebreider is dan wordt gedacht: “Tenslotte werd per week slechts 400 gram brood en 1 kg aardappelen verstrekt.”651, “ (…) met de week daalden de rantsoenen, in de eerste week van mei 1945 werd per persoon slechts een half ons kaas en één brood verstrekt.”652, “Hongerrantsoen: twee sneetjes brood, twee aardappelen per dag, aan te vullen met … bloembollen en suikerbieten.”653 Maar toch blijven de suikerbieten en bloembollen dominant aanwezig: “(…) in de grote steden gebruikte de bevolking tulpen en suikerbieten als voedingsmiddel.”654, “In West-Nederland werd (…) bloembollen en suikerbieten gegeten (…).”655 In de jaren ’70 is er weinig evolutie te merken inzake het menu. Ongeveer de helft van de leerboeken die spreken over het menu tijdens de Hongerwinter, geven het beeld weer van een uitgebreider menu: “In de centrale keukens werd per dag tenslotte 1 liter soep verstrekt; het broodrantsoen daalde tot 10 sneetjes per week.”656, de andere helft blijft focussen op de bloembollen en suikerbieten: “Het werd de winter van de bloembollen en de suikerbieten (…).”657 Zelfs brandnetels doen hun intrede: “In veel gevallen moest men daarom tevreden zijn met voedsel gemaakt van suikerbieten, bloembollen en brandnetels.”658 In de jaren ’80 en ’90 vallen de meeste leerboeken terug op het stereotiepe beeld van het Hongerwintermenu, al duiken er hier en daar nieuwe elementen op: “De mensen aten bloembollen en suikerbieten.”659, “Het waren de lange donkere maanden van (…) de koolsoep en het suikerbietenen bloembollenmenu (…).”660 Deze evolutie valt waarschijnlijk te verklaren doordat men in de leerboeken van de jaren ’80 en ’90 beduidend minder aandacht besteedt aan de Hongerwinter dan in de jaren ’70. Hierdoor moeten de leerboeken waarschijnlijk hun lesteksten inperken en dus overgaan tot veralgemening en kunnen ze daarom bepaalde aspecten niet uit diepen. 651 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 281 652 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 174177 653 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 300-301 654 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 448 655 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 167 656 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 194 657 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 154 658 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 292-293 659 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 162-163 660 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 21 120 Conclusie: In de jaren na de Tweede Wereldoorlog wordt over het Hongerwintermenu vooral gefocust op de hoeveelheid brood beschikbaar is. In de jaren ’50 zullen in de samenstelling van het menu suikerbieten en bloembollen meer op de voorgrond treden en naar de mening van de leerboeken de belangrijkste (en volgens sommigen zelfs de enige) bestanddelen van het menu uitmaken. In de jaren ’60 besteden de leerboeken meer aandacht aan het menu tijdens de Hongerwinter. Meer leerboeken tonen aan dat het menu uitgebreider is dan werd gedacht. In de jaren ’70 is er weinig evolutie te merken inzake het menu. In de jaren ’80 en ’90 vallen de meeste leerboeken terug op het stereotiepe beeld van het Hongerwintermenu. Deze evolutie valt waarschijnlijk te verklaren doordat men in de leerboeken van de jaren ’80 en ’90 beduidend minder aandacht besteedt aan de Hongerwinter dan in de jaren ’70. 6.2.2.2. Hongertochten In de jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog maken de hongertochten deel uit van de vaste leerstof in de leerboeken. Wanneer deze worden vermeld in de leerboeken, worden deze tochten gedramatiseerd qua taalgebruik: “Om niet te sterven moesten zij, die nog fietsen of lopen konden, met de laatste krachten er op uit. Lange trieste kolonnes trokken langs de wegen de polders in, de Veluwe op en weldra nog verder.”661, “Honger en ellende dreven de mensen met fietsen en handkarren naar het platteland, in de hoop daar iets te kunnen bemachtigen. Van Amsterdam en Rotterdam uit zwierven de hongerige stedelingen over de Veluwe en door Friesland (…).”662 Het beeld dat wordt opgehangen van de hongertochten getuigt van een strijd tegen de dood. Desondanks melden een aantal leerboeken dat de bevolking zich, ondanks de ellende, sterk houdt: “Maar de Nederlanders klaagden niet.”663, “5 Mei 1945 was geheel Nederland bevrijd, juist op tijd om de uitgeteerde, toch meestal optimistisch gebleven bevolking te redden.“664. Deze veralgemeningen komen weliswaar in een minderheid van de leerboeken terug. De dramatisering van de hongertochten zet zich ook in de jaren ’50 verder: “Duizenden mensen stierven van uitputting in de huizen, op hun werk, op de straten, op hongertochten waar ze voor het gezin nog enig voedsel hoopten te krijgen.”665, “grote stoeten stedelingen trokken op het platteland heen en weer om aan eten te komen voor hun familie thuis.“666. De toon is evenwel in een deel van de leerboeken objectiever en meer gekaderd. De leerboeken gaan dieper in op het feit dat enkel vrouwen en kinderen aan de hongertochten deelnemen: “Velen gingen op “hongertocht” uit, vaak vooral vrouwen, daar het voor mannen gevaarlijk was.”667 “De Duitsers verboden alle voedseltoevoer naar 661 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 401-403 662 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 307 663 PIK, J.W., Beknopte leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, pg. 274-275 664 MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1955, pg. 571-572 665 ALGRA, H., Gestalten en tijden. Leerboek der Vaderlandse geschiedenis, deel III, Noordhoff NV, Groningen, 1952, pg. 131-132 666 MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1955, pg. 571-572 667 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 419 121 het Westen, zodat de bevolking op hongertocht naar het Oosten moest uittrekken, meest vrouwen en kinderen (…).”668 In de jaren ’60 wordt de lijn van objectivering doorgetrokken naar andere leerboeken: “De Duitsers verboden alle voedseltoevoer naar het Westen, zodat de bevolking op hongertocht naar het Oosten moest uittrekken, meest vrouwen en kinderen (…).”669, “Duizenden trokken naar het platteland om voedsel te kopen (de”hongertochten”).”670, “Hongertocht: zie ze zwerven vanuit de grote steden van het westen, de duizenden, meest vrouwen en meisjes, (…).”671, “De verstrekte hoeveelheden voedsel werden kleiner en het hongerende Westen van ons land trok er op uit om voedsel te halen. Het voedselproducerend gedeelte van ons vaderland werd overspoeld door stedelingen en zoveel mogelijk werden zij, behoudens enige ongunstige uitzonderingen, geholpen.”672. Over deze laatste zin wordt gesproken over ‘enige ongunstige uitzonderingen’. Een ander leerboek geeft hier een concreet voorbeeld over: “Er is ook een boer geweest, die in deze barre nood op de kop tikt 2 orgels, 3 piano’s en 7 radiotoestellen. Een Néderlandse boer!!”673 Een meerderheid van de leerboeken opteert voor een meer rationele beschrijving van de hongertochten. Hier nog een aantal voorbeelden: “De Hongertochten uit de steden, tot naar Groningen en Friesland toe, spreken boekdelen.”674, “Vrouwen hielden hongertochten om ver van hun woonplaats op het platteland nog enig voedsel te bemachtigen.”675 In de jaren ’70 wordt het aandeel van de leerboeken dat objectief de hongertochten omschrijft, groot: “Vrouwen en kinderen hielden hongertochten tot ver buiten hun woonplaatsen, in de hoop op het platteland nog iets eetbaars te bemachtigen.”676, “Velen trokken (…) naar het oosten om te proberen wat voedsel te krijgen.”677, “Het werd de winter van (…) de lange tochten te voet of op de fiets met houten banden om ergens nog een portie eten te bemachtigen.”678 In de jaren ’80 en ‘90 wordt in de leerboeken minder aandacht besteed aan de Hongerwinter, waardoor men bepaalde aspecten gaat veralgemenen. Men gaat meer focussen op de collaboratie en de Jodenvervolging. Maar over de hongertochten gaat men, in tegenstelling tot de samenstelling van het menu, niet over tot vereenvoudigde weergaven. Men wordt hier en daar zelfs kritischer: “Toch moesten zij, die nog fietsen of lopen konden, met hun laatste krachten erop uit om voedsel te kopen op het platteland, waar vaak woekerprijzen moesten worden betaald.”679 Men durft hier het beeld van de ‘helpende boer’ te doorprikken. 668 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 377 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1960, pg. 376-377 670 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 174177 671 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 300-301 672 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 334 673 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 300-301 674 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 167 675 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo deel 5: de nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1967, pg. 73 676 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo en havo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1972, pg. 100 677 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 194 678 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 154 679 OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 135-136 669 122 Conclusie: In de jaren na de Tweede Wereldoorlog worden de hongertochten gedramatiseerd en zelfs lyrisch verwoord. In de jaren ’50 gaat de dramatisering van de hongertochten verder, maar meer leerboeken gaan over tot een objectievere schets van deze gebeurtenis. In de jaren ’60 wordt de lijn van objectivering over de hongertochten doorgetrokken naar andere leerboeken en is er soms zelfs een licht kritische noot op te merken over de landbouwers in de Hongerwinter. In de jaren ’70 is er weinig evolutie te merken inzake het menu. In de jaren ’70 wordt het aandeel van de leerboeken dat objectief de hongertochten omschrijft, groot. Maar net zoals bij de samenstelling van het Hongerwintermenu wordt in de jaren ’80 en ‘90 in de leerboeken minder aandacht besteed aan de Hongerwinter, waardoor men bepaalde aspecten gaat veralgemenen. Maar over de hongertochten gaat men, in tegenstelling tot de samenstelling van het menu, niet over tot een vereenvoudigde beschrijving. Men wordt hier en daar zelfs kritischer. 123 6.2.3. Terminologie 6.2.3.1. Hongerwinter In dit deel onderzoek ik de synoniemen die worden gegeven voor de Hongerwinter, zonder dieper in te gaan op bepaalde gebeurtenissen. Hierbij let ik op bijvoeglijke naamwoorden die symbool staan voor de Hongerwinter. De Hongerwinter staat in de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog symbool voor de onderdrukking van het eigen volk. De adjectieven zijn dan ook divers en heel uiteenlopend: “De moeilijkste winter, die het Nederlandse volk ooit doorgemaakt heeft (…)”680, “Een vreselijke winter (…).”681 “De winter van 1944/45 is de ergste, die Nederland ooit gekend heeft.”682, “In de winter van 1944-45 werd dit bepaald moordend.”683, “Nederland benoorden de grote rivieren zou nog een bange winter van Duitse verdrukking moeten doorstaan.”684 “De winter van 1944/’45 was vooral voor de “hongerprovincies” in West-Nederland wel heel dreigend (…).”685 Sommige leerboeken focussen visueel op het aspect ‘honger lijden’. Dit wordt cursief aangeduid in de leerboeken, waardoor de focus op het lijden wordt benadrukt: “In ’t Westen werd het een bange tijd, waarin werkelijk honger werd geleden.”686 In de jaren ’50 gaan de synoniemen en adjectieven voor de Hongerwinter verder: “In die tijd (februari 1944-mei 1945) ging een andere, niet minder geduchte vijand heersen: de honger.”687“(…) de vreselijke Hongerwinter.”688, “(…) de verschrikkelijke Hongerwinter (…).“689. Ook in de jaren ’60 verzacht de toon evenmin: “De wanhopigste winter uit onze geschiedenis.”690, “De moeilijke winter van 1944 op 1945 (…).”691, “(…) een winter van felle onderdrukking en bittere ellende, 680 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 401-403 681 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 82 682 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 307 683 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 285 684 PIK, J.W., Beknopte leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, pg. 274-275 685 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 275 686 RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 419 687 ALGRA, H., Gestalten en tijden. Leerboek der Vaderlandse geschiedenis, deel III, Noordhoff NV, Groningen, 1952, pg. 131-132 688 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 377 689 MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1955, pg. 571-572 690 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 300-301 691 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 334 124 door honger en kou veroorzaakt (…).”692, “(…) de barre Hongerwinter (…).”693, “De afschuwelijke Hongerwinter (…).”694 In de jaren ’70 valt op dat er meer objectief wordt gesproken over de Hongerwinter, zonder dat bepaalde bijvoeglijke voornaamwoorden een gekleurde indruk geven: “De afgesloten provincies Utrecht, Noord- en Zuid Holland maakten een hongerwinter door (…).”695, Vóór het zover was maakte speciaal de bevolking van West-Nederland nog een harde beproeving door: de Hongerwinter.”696, “Dit heeft in de Hongerwinter, die nu aanbrak, de ellende verergerd.”697, “De herfst van 1944 was nat en koud en de Hongerwinter brak aan.”698, “Het gevolg was de Hongerwinter van 1944-1945.”699, “In het westen van ons land begon nu de zwaarste tijd van de Duitse bezetting, de Hongerwinter.”700, “Bijzonder ernstig werd de situatie in de laatste Oorlogswinter(…).”701, “(…) een harde beproeving (…): de Hongerwinter.”702, “De laatste oorlogswinter werd daar een Hongerwinter.”703, “Vóór het zover was maakte speciaal de bevolking van West-Nederland nog een harde beproeving door: die onder de Hongerwinter bekend staat.”704 Ook gaat één bepaald leerboek, Kleio, op zoek naar een juistere definitie van Hongerwinter: het leerboek gaat op zoek naar de effectieve slachtoffers zonder te veralgemenen, het maakt een onderscheid tussen de personen die honger lijden en de personen die eraan sterven: “Een gering aantal gelukkigen misschien uitgezonderd, had iedere bewoner van de grote steden in het westen van Nederland een voortdurend gevecht met de honger te voeren. (…) De slachtoffers van de honger vielen vooral onder de mensen “zonder relaties” en onder degenen die door ouderdom, ziekte of lichamelijke gebreken er niet op uit konden trekken om hun geluk te beproeven op het platteland of voor wie het een absolute onmogelijkheid was om in de zwarte handel te kopen.”705 Toch zijn er nog een aantal leerboeken die een gekleurde terminologie gebruiken. Een aantal uit de jaren ’60 hebben een ongewijzigde herdruk in de jaren ’70, maar er duiken ook nieuwe synoniemen op: “(…) de afschuwelijke Hongerwinter.”706, “Voor Nederland boven de rivieren kwam er toen nog een lange, barre winter, een hongersnood.”707 692 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 346-348 VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, pg. 167 694 VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo deel 5: de nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1967, pg. 73 695 ALKEMADE, A.J.M., Mensen bouwen een wereld: deel 3 HM-IV, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970, pg. 168 696 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, pg. 150 697 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, pg. 201 698 MICHELS, W. e.a., De Stroom Der Historie: deel 3, Dekker & Van De Vegt, Nijmegen, 1970, pg. 141 699 VAN GALEN LAST, H., Van Sarajevo tot Hirosjima, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, pg. 147 700 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo en havo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1972, pg. 100 701 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 73 702 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 5v: vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1974, pg. 173 703 NIEMEIJER, A.C., e.a., Strijd en samenwering: een geschiedenis voor mavo, havo en vwo, deel 4v, Thieme & Co., Zutphen, 1976, pg. 107 704 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 292-293 705 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, pg. 102 706 OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1975, pg. 239 707 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 154 693 125 In de jaren ’80 zet de objectivering zich verder door: een meerderheid van de leerboeken gebruikt niet- of minder gekleurde termen om de Hongerwinter te omschrijven: “Vóór het zover was maakte speciaal de bevolking van West-Nederland nog een harde beproeving door: die onder de Hongerwinter bekend staat.”708, “In het westen van ons land begon nu de zwaarste tijd van de Duitse bezetting, de Hongerwinter.”709, “Het gevolg was de Hongerwinter van 1944-1945.”710, “In de winter van 1944-1945 werd er honger geleden (…).”711. Er duikt ook een eerste definitie op in de leerboeken: “Hongerwinter: Aanduiding voor de periode van eind 1944 tot de lente van 1945, waarin vooral in het westen van Nederland honger werd geleden.”712 Deze omschrijving is een algemene, maar objectieve en rationele weergave van de werkelijkheid. Wanneer men toch opteert voor bijvoeglijke naamwoorden, zijn deze genuanceerd en passen de meesten binnen het kader van de realiteit: “(…) een harde Hongerwinter (…).”713. In de jaren ’90 zet deze gedachtegang in de leerboeken zich verder door. Men verkiest nuance en objectiviteit boven kleur en veralgemening: “Vooral in de grote steden in het westen van het land, waar de meeste mensen woonden, heerste hongersnood.”714, “het westen van Nederland moest toen nog de beruchte Hongerwinter doormaken (…).”715, “In deze Hongerwinter leed de bevolking van Noordwest-Nederland enorm.”716, “In de strenge winter van ’44-’45 ontstond in het bijzonder in de grote steden gebrek aan voedsel en brandstof.”717 Conclusie: Van 1946 tot 1969 wordt er door de grote meerderheid van de leerboeken gebruik gemaakt van bijvoeglijke naamwoorden en synoniemen die duiden op een emotioneel gekleurde en veralgemeende visie op de Hongerwinter. Pas in de jaren ’70 ontstaat er een plotse en hevige breuk: men verkiest nu meer objectieve omschrijvingen en verwoordingen en men gaat in één bepaald leerboek zelfs op zoek naar een definitie van de Hongerwinter. Deze visie zet zich door in de jaren ’80 en ’90, waarbij ook de eerste échte definities van de Hongerwinter opduiken. Wanneer men toch nog opteert voor bijvoeglijke naamwoorden, kiest men deze in die mate dat ze nog steeds in het brede kader van de realiteit passen. 708 ADANG, A. e.a., Mensen en machten: examenboek geschiedenis havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1980, pg. 292-293 709 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1980, 121-122 710 VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3mh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1980, pg. 198 711 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 162-163 712 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 117 713 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 223 714 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden deel 3, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1991, pg. 77 715 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 241 716 HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, pg. 170 717 BLOM, J.C.H e.a., Sprekend Verleden: bovenbouw havo/vwo deel 1, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1994, pg. 128 126 6.2.4. Leerstofkeuze 6.2.4.1. Duits embargo op binnenscheepvaart In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog wordt niet specifiek gesproken over het Duits embargo op de binnenscheepvaart, maar de Duitsers krijgen wel de schuld in de schoenen geschoven van het voedseltekort: “Als wilde dieren bleven de bezetters woeden.”718, “ (…) anderen zagen zich hun voorraad ontnomen door de Duitsers.”719, “(…) deels doordat de Duitsers weghaalden wat zij nodig hadden om zelf geen gebrek te lijden.”720. Pas in 1954 wordt voor het eerst verwezen naar het Duitse embargo, maar dit wordt anders verwoord: “De Duitsers verboden alle voedseltoevoer naar het Westen (…).”721 De Duitse bezetter heeft nooit rechtstreeks de voedseltoevoer naar het Westen tegengehouden. Het Duitse embargo zal hier zeker een oorzaak van zijn, maar andere (lees: interne) factoren worden buiten beschouwing gelaten, waardoor het vijandbeeld wordt aangescherpt. Dit beeld wordt duidelijk in een ander leerboek: “Nederland benoorden de grote rivieren zou nog een bange winter van Duitse verdrukking moeten doorstaan. (…) Er werd op grote schaal gevorderd, geroofd en gestolen. (…) Alles konden de Duitsers gebruiken.”722 In de jaren ’60 zijn de leerboeken verdeeld: het ene kiest voor een (meer) objectieve weergave van de feiten (“De Duitsers legden nu beslag op alle transportmiddelen.”723, “Als represailleregel legde de bezetter de toevoer van levensmiddelen te water uit het oosten van het land stil.”724), terwijl het andere een sterk gekleurde visie over de Duitse bezetter weergeeft(“In het noorden heerste nu onverhuld de Duitse terreur en de honger, vooral in het westen des lands.”725, “De vijand vorderde alles wat hij maar krijgen kon. Kleren, fietsen, arbeidskrachten eiste hij op.”726, “Voedsel werd op grote schaal door de Duitsers geroofd (…).”727) In de jaren ’70 zijn er meer leerboeken die opteren voor een meer objectieve weergave: “De Duitsers legden de hand op alle vervoersmiddelen en beletten de aanvoer van levensmiddelen naar het Westen.”728, “Als represaille legden nu de Duitsers de binnenscheepvaart aan banden, die voor de 718 DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, pg. 82 719 BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, pg. 307 720 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 285 721 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 377 722 PIK, J.W. e.a., Beknopt leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, pg. 274-275 723 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 281 724 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 346-348 725 BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, pg. 448 726 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 334 727 DEK, J. e.a., Twee Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 133 728 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, pg. 201 127 voedselvoorziening van het westen van essentieel belang was.729, “Als represaille voor de spoorwegstaking in 1944, werd het voedseltoevoer naar het westen verboden.”730. Ook wordt de rol die de Duitsers hebben gespeeld tussen de spoorwegstaking en het embargo op de binnenscheepvaart wordt uitgebreid gekaderd en verklaard: “Er was te weinig brandstof en er was een enorm voedseltekort. Dat kwam mede door de spoorwegstaking die in september door de regering in Londen was uitgeroepen. (…) De Duitsers ondervonden er echter minder schade van dan de bevolking. Want de bezetter slaagde erin om met eigen personeel toch het treintransport door te laten gaan, terwijl ze als wraakoefening de voedseltoevoer bemoeilijkten of verhinderden.”731 In de jaren ’80 en ’90 wordt de toon in de leerboeken over het algemeen negatiever en worden de feiten veralgemeend: “De Duitsers verboden daarop alle voedseltoevoer in Nederland.”732, “ (…) uit wraak legden de Duitsers de aanvoer van voedsel en brandstof stil.”733, “Uit wraak voor de spoorwegstaking legden de Duitsers de aanvoer van voedsel en brandstof naar de grote steden lam.”734, “De Duitsers, die niet in staat waren de staking te breken, weigerden daarop elk transport van voedsel naar het hongerende westen.”735. 6.2.4.2. Centrale Keukens In de periode vóór 1950 spreekt slechts één leerboek over de Centrale Keukens: Centrale keukens werden ingesteld, die dagelijks een bordje soep van zeer twijfelachtige samenstelling verstrekten.” 736 Het is duidelijk dat men de zogenaamde gaarkeukens niet beschouwt als volwaardig alternatief. Ook in de jaren ’50 blijven de Centrale Keukens een voetnoot in de leerboeken. Desondanks worden ze in de leerboeken beschouwd als slachtoffer van de situatie, en niet als een meerwaarde voor de oplossing van het probleem: “Centrale keukens werden ingesteld ter leniging van de ergste voedselnood, maar werden onvoldoende bevoorraad.”737 Ook wordt voor het eerst gefocust op de verschuivingen in het menu van de Centrale Keukens: “Het dagrantsoen van de centrale keukens werd in het algemeen teruggebracht van ¾ op ½ liter soep(…).”738 729 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 194 730 VAN DAM VAN ISSELT-SCHUURMAN, V., Schets van de twintigste eeuw: moderne wereldgeschiedenis, Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 1973, pg. 54 731 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, pg. 154 732 VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3mh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1980, pg. 198 733 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 162-163 734 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 93 735 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 241 736 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 189 737 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 275 738 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 377 128 In de jaren ’60 is er weinig verandering te merken in de leerboeken over de Centrale Keukens. Dezelfde onaangepaste versie als deze van de jaren ’40 en ’50 komt in deze handboeken terug. Ook in de jaren ’70 is er amper evolutie in de leerboeken voor wat het aandeel van de Centrale Keukens betreft. Één leerboek vermeldt een nieuwe zin, maar brengt geen nieuwe inzichten met zich mee: “In de centrale keukens werd per dag tenslotte 1 liter soep verstrekt (…).”739 De jaren ’80 en ’90 brengen geen verbetering wanneer men over de Centrale Keukens spreekt. Wel gaat één leerboek over tot een genuanceerde en informatieve definitie van de gaarkeukens: “Centrale Keuken: Toen in de loop van 1944 in de grote steden het voedsel steeds schaarser werd richtte de plaatselijke overheid centrale keukens in. Daar kon men tegen inlevering van voedselbonnen dan een bepaalde portie eten krijgen. Hoewel de kwaliteit van het voedsel veel te wensen overliet was het wel een goede manier om het beschikbare voedsel zo eerlijk mogelijk te verdelen.”740 Het belang dat de leerboeken aan de keukens hechten, blijft evenwel zeer gering. De vermelding luidt sec: “Naarmate de schaarste toenam, gingen centrale keukens (“gaarkeukens”) over tot het verstrekken van maaltijden.”741 6.2.4.3. Dodencijfer In de eerste vijf jaar na de Tweede Wereldoorlog vermijdt men het vermelden van exacte cijfers over het aantal doden ten gevolge van de Hongerwinter. Men houdt het bij algemene schattingen: “Duizenden stierven in de grote steden aan gebrek.”742, “Verstoken van brandstof en voedsel, stierven in de grote steden duizenden van ontbering.”743, “Honger waarde door het land, vooral in de steden, waar hij duizenden slachtoffers maakte.”744 In de jaren ’50 blijft het taboe om te spreken over exacte cijfers van het aantal doden overeind. Men blijft het bij ‘duizenden’ slachtoffers houden en men gaat ook kijken naar de stijgende mortaliteit: “Geen wonder, dat een vreselijke ziekte, hongeroedeem, rondwaarde en duizenden slachtoffers eiste. In de grote steden steeg het sterftecijfer met 120%.”745, “Duizenden mensen stierven van uitputting in de huizen, op hun werk, op de straten, op hongertochten waar ze voor het gezin nog enig voedsel hoopten te krijgen.”746. 739 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 194 740 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 115 741 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 21 742 BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, pg. 401-403 743 BERKELBACH, J.W., Volken en tijden, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, pg. 215 744 DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, pg. 189 745 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, pg. 275 746 ALGRA, H., Gestalten en tijden. Leerboek der Vaderlandse geschiedenis, deel III, Noordhoff NV, Groningen, 1952, pg. 131-132 129 Pas in 1954 wordt voor het eerst een (opmerkelijk juiste) cijfer weergegeven van het aantal omgekomen Nederlanders ten gevolge van de Hongerwinter: “Het aantal slachtoffers van honger en ontbering in het Westen wordt op 16.000 geschat.”747 Het cijfer wordt niet gekaderd, wat wel belangrijk is voor een dodencijfer over een hongersnood. Gaat het hier om échte hongerdoden, of zijn ze het gevolg van een verzwakte immuniteit? Betreft het iedereen in de samenleving, of zijn bepaalde groepen gevoeliger om ten prooi te vallen aan de hongerdood? Opmerking: Het is verre van eenvoudig voor de auteurs van de leerboeken om op dit moment van de geschiedenis een goed beeld te schetsen van de sterfte ten gevolge van de honger. Enkel voor Amsterdam is goed bronnenmateriaal beschikbaar. Het precieze aantal is moeilijk te schatten. Er zijn uiteenlopende cijfers voor de extra sterfte tijdens de periode september 1944 – mei 1945. Dr. Banning publiceert in 1949 het cijfer van “tienduizend duidelijke gevallen van sterfte aan ondervoeding”748. Later barst de discussie rond het aantal doden los. Historicus L. De Jong berekent dat er om en bij de 22 000 doden rechtstreeks aan de Hongerwinter konden gelinkt worden 749. Het Centraal Bureau voor Statistiek houdt het op 16 000750, een cijfer dat de meeste auteurs, zoals Verwey751, ook gebruiken. Het betekent dat in heel de Hongerwinter maximaal 1 dode extra per 1000 inwoners te betreuren viel. De extra sterfte betreft volgens Trienekens vooral ouden van dagen en in het bijzonder mannen, ook het sterftecijfer onder het aantal zuigelingen is hoger in 1945, maar dit geldt voor heel Nederland. Van der Zee spreekt over 18 000 doden752. Trienekens toont dat er, verspreid over de 12 meeste getroffen gemeenten, 16 000 mensen zijn gestorven ten gevolge van de Hongerwinter. Daarbij moet nog rekening gehouden met duizenden overige doden in Utrecht, Amersfoort en het platteland753. Ongeveer de helft stierf aan ‘honger en/of koude’754. De overige helft wijt men aan ziekten die gelinkt kunnen worden met honger. Er is geen sprake van sociale ongelijkheid tussen de overlijdens. Van groter belang is de samenstelling van de gezinnen: gezinnen met grote en kleine kinderen hebben de grootste overlevingskansen, alleenstaande oudere mannen en vrouwen de kleinste755. Van Bolhuis meldt dat de meeste sterfgevallen door honger plaatsvinden tussen 4 februari 1945 en 15 april 1945756. De laatste officiële hongerdode sterft begin augustus 1945757. 747 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 378 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 208 749 Ibidem, p. 208 750 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 7, ’s-Gravenhage, 1969-1988, p. 110 751 VERWEY, G., Geschiedenis van Nederland, Elsevier, Antwerpen, 1976, p. 918 752 VAN DER ZEE, H., De Hongerwinter: van Dolle Dinsdag tot Bevrijding, Becht H.J.W., 1979, p. 247 753 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 402 754 Ibidem, p. 406 755 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 101 756 VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Deel 17, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 345 757 Ibidem, p. 346 748 130 In de jaren ’60 zijn er drie mogelijkheden over hoe het dodenaantal wordt meegegeven in de leerboeken. De eerste mogelijkheid is een veralgemening zonder enig cijfer te vermelden (“Velen stierven van de honger.”758, “In de grote steden steeg het sterftecijfer met 120%.”759, “Toch was het sterftecijfer, vooral in de grote steden, groot.”760, “Het aantal sterfgevallen nam ongekende afmetingen aan.”761), een tweede mogelijkheid is dat men een heel brede schatting maakt, waarbij men steeds terugkomt op ‘duizenden’ (“Duizenden stierven in de grote steden aan honger.”762, “Duizenden zijn van honger omgekomen, vooral in de grote steden.”763, “Honger waarde door het land, vooral in de steden, waar hij duizenden slachtoffers maakte.”764), een derde mogelijkheid is dat men exacte cijfers gaat meegeven, al is het verschil tussen de cijfers (er worden twee mogelijkheden gegeven) 64%! (“Het aantal slachtoffers van honger en ontbering in het Westen wordt op 16.000 geschat.”765 “(…) 25 000 mensen stierven van honger.”766) De drie visies blijven ook in de jaren ’70 behouden. Wél is er een belangrijke verschuiving te merken in de leerboeken die de exacte cijfers inzake de hongerdoden proberen weer te geven. De meeste leerboeken kiezen voor een cijfer rond de 15000 doden: “(…) terwijl 16000 Nederlanders het slachtoffer werden van de honger en de kou en de winter van 1944-1945.”767, “Het aantal slachtoffers van honger en ontbering in het Westen wordt op 16.000 geschat.”768, “Ruim 15 000 mensen stierven er door de honger.”769, “Meer dan tienduizend zijn toen van honger gestorven.”770. Eén leerboek spreekt over honderden doden, wat volledig in strijd is met de evolutie van de wetenschappelijke inzichten én de overige leerboeken: “Het werd een Hongerwinter die honderden slachtoffers heeft geëist.”771 In de jaren ’80 en ’90 gaan de leerboeken voluit voor de harde cijfers. Slechts twee leerboeken gaan niet over tot het weergeven van een exact cijfer: “Duizenden stierven in de grote steden aan ondervoeding.”772, “Tienduizenden Nederlanders stierven in deze winter de hongerdood.”773. De andere leerboeken zijn verdeeld: de grote meerderheid meldt 15000 doden (“Het gevolg was de 758 WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, pg. 281 759 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, pg. 260 760 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 334 761 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 346-348 762 BLONK, A. e.a., Rondgang door de algemene en vaderlandse geschiedenis deel II, Wolters, Groningen, 1960, pg. 412 763 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 199 764 DEK, J. e.a., Twee Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, pg. 135 765 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1960, pg. 378 766 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 174177 767 VAN GALEN LAST, H., Van Sarajevo tot Hirosjima, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, pg. 147 768 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1971, pg. 295 769 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 194 770 DE BEER, A.C., Geschiedenis in onderwerpen: 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 91 771 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 73 772 OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, pg. 135-136 773 HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, pg. 170 131 Hongerwinter van 1944-1945, waarin 16.000 Nederlanders het slachtoffer werden van honger en kou.”774, “(…) de Hongerwinter van 1944/45, toen in het westen van het land 15 000 mensen omkwamen (…).”775,“Ongeveer 15 000 mensen stierven als gevolg van voedselgebrek.”776, “Ongeveer 15 000 mensen overleden in deze Hongerwinter als direct gevolg van voedselgebrek.”777, “Deze “Hongerwinter” eiste in totaal ongeveer 15 000 doden.”778), de minderheid gaat voor 20000 doden (“Het was de winter waarin honger en kou het leven van 20 000 mensen eisten.”779, “Het was de winter waarin honger en kou het leven van 20 000 mensen eisten.”780, “Het westen van Nederland moest toen nog de beruchte Hongerwinter doormaken, waarin 20 000 mensen zouden sterven van honger en kou.”781). Tussen deze cijfers ligt nog steeds een verschil van 25%. Conclusie: Tot diep in de jaren ’60 blijven de leerboeken het Duitse embargo onjuist verwoorden. Pas daarna vinden we in een aantal leerboeken een aantal nuanceverschillen en een neiging naar objectiever taalgebruik. Pas in de jaren ’70 gaan meer leerboeken over tot een (meer) objectieve weergave van de feiten, al blijven een aantal leerboeken hervallen in het weergeven van onjuiste en kortzichtige informatie. Zelfs in de jaren ’80 en ’90 zijn de leerboeken er nog steeds niet uit: de toon wordt zelfs opvallend negatiever. Over de Centrale Keukens kunnen we kort zijn: in de leerboeken worden ze nauwelijks vermeld. Men houdt het bij een korte vermelding van het feit dat er Centrale Keukens waren. Wat het aantal slachtoffers van de Hongerwinter betreft, worden er in de beginjaren na de Tweede Wereldoorlog geen cijfers gegeven, maar houdt men het bij een ruime schatting van ‘duizenden’. Pas in de jaren ’50 zien we de eerste exacte cijfers opduiken, die ook nog eens verbazend dicht aansluiten bij het hedendaags aangenomen aantal. In de jaren ’60 zijn er nog een aantal leerboeken die geen exacte cijfers weergeven, maar hun aantal daalt in de latere decennia. Er blijven tot de jaren ’90 twee cijfers over: 15000 doden (een meerderheid) en 20000 doden (een minderheid). 774 VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3mh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1980, pg. 198 775 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 21 776 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 84 777 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden deel 3, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1991, pg. 77 778 BLOM, J.C.H e.a., Sprekend Verleden: bovenbouw havo/vwo deel 1, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1994, pg. 128 779 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 138 780 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1988, pg. 119 781 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 241 132 6.2.5. Beeldmateriaal Net zoals bij de voorgaande thema’s zal ik in een afzonderlijke bijlage de meest frequent voorkomende en meest opmerkelijke foto’s in groter formaat toevoegen. Van alle behandelde thema’s verschijnt de Hongerwinter als eerste in de leerboeken door middel van foto’s/tekeningen. De eerste tekening vinden we terug in 1948 en heeft als onderschrift: “Winter 1944/45: Nog even, het gaat goed! Standvastigheid en optimisme gedurende de bezetting”782. Eerste beeldmateriaal Hongerwinter van de De eerste foto’s duiken op in 1949. Het zijn positief getinte foto’s over de voedseldroppings eind april 1945. In het onderschrift wordt duidelijk verwezen naar het àndere nut van gevechtsvliegtuigen: “Voedselpakketten worden uitgeworpen. Hier is de laatste phase van de oorlog in West-Nederland afgebeeld, toen de bommenwerpers geen projectielen, maar levensmiddelen op onze vliegvelden uitstrooiden.”783 Voedseldroppings Tot 1960 is dit de énige foto in de leerboeken over de Hongerwinter. Er is nog een andere foto, maar deze toont ook een vliegtuig dat zich klaarmaakt voor voedseldroppings784. Desondanks gebruikt maar een klein deel van de leerboeken foto’s van de Hongerwinter: van de 30 leerboeken tussen 1946 en 1960 gebruikt minder dan 25% beeldmateriaal over de Hongerwinter. In 1961 zien we de eerste foto waarop een persoon staat afgebeeld: het toont een magere begrafenisondernemer die schijnbaar aan het wachten is op werk. Het onderschrift geeft dan ook meer duiding over het begrafenisritueel tijdens de Hongerwinter: “Een uitgemergelde dodenbidder op zijn ‘lijkwagen’: in de Hongerwinter 1944-1945 was er voor de doden geen ander vervoermiddel dan de bakfiets.”785 Begrafenisondernemer 782 VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, pg. 287 783 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 190 784 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1957, pg. 247 785 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 175 133 In 1963 krijgen we het eerste beeld van het menu tijdens de Hongerwinter. Alleen gaat het hier om een menu dat het aantal calorieën vertegenwoordigt tijdens de laatste fase van de Hongerwinter (maart tot begin mei 1945). Het onderschrift veralgemeent het menu: “Dagrantsoen in de Hongerwinter.” 786 Voorstelling van dagelijks aantal calorieën Een jaar later vinden we een voor de Nederlandse bevolking zeer gekende foto terug: het toont een meisje die in de gamellen van de Centrale Keukens op zoek gaat naar restjes eten. Het onderschrift focust ook op de kleren van het kind. Ze verwijzen door naar een tabel waarop de evolutie van de stijgende voedselprijzen te zien is: “In het westen van ons land was de toestand allerellendigst. Droevig is te zien hoe de kinderen de askitten nazochten in de hoop nog iets te vinden. Let ook op de schoenen van het kind. Geen wonder, dat zij tot deze wanhoopsdaden gedreven werden, indien ge de tafel op bladz. 260 bekijkt.”787 In een later uitgebracht leerboek wordt bij dezelfde foto de gedachtegang van het meisje weergegeven: “Is op de bodem van de gamellen uit de gaarkeuken nog iets achtergebleven?”788 Deze foto duikt tot in de jaren ’90 op in diverse leerboeken. In de jaren ’60 wordt ook meer gefocust op de Hongertochten en dit heeft zijn gevolgen voor de gebruikte foto’s in de leerboeken. De meest gebruikte foto’s over dit thema hebben dezelfde inhoudelijke boodschap: vrouwen op tocht, met fiets of kar. De onderschriften luiden voor de linkse foto: “Een hongertocht (winter 1944/’45). Met allerlei ongelukkige karretjes trokken talloze half verhongerde stedelingen het platteland op, waar zij voor hoge prijzen of door betaling in natura enig voedsel konden bemachtigen.” 789, voor de rechtse foto: “Voedseljacht op bandloze fietsen.”790 Ondanks het feit dat er in de leerboeken weinig aandacht wordt besteed aan de Centrale Keukens, duiken er heel soms ook foto’s van op. De foto’s tonen wachtende mensen voor een gesloten keuken791. 786 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 300 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, pg. 259 788 REINSMA, R., Bovenbouw van de vaderlandse en algemene geschiedenis na 1815, Amsterdam, 1965, pg. 238 789 BLONK, A. e.a., Hoofdwegen der geschiedenis II: Nieuwere en nieuwste geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1966, pg. 357 790 VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, pg. 347 787 791 VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, pg. 335 134 In de jaren ’60 neemt het aantal leerboeken dat foto’s gebruikt sterk toe, met een opmerkelijke stijging vanaf 1965. Tussen 1961 en 1970 maken van de 34 leerboeken er 12 gebruik van foto’s (35%). Vanaf de jaren ’70 is er een opmerkelijk feit vast te stellen: wanneer men foto’s over de Hongerwinter gebruikt, valt op dat het aantaal foto’s waarop kinderen te zien zijn, groot is. Tot in de jaren ’90 passen vele leerboeken deze visie toe op hun lesteksten. Foto’s van kinderen in crisisperiodes zorgen voor een sterk emotioneel gevoel bij de kijker (in dit geval de leerling, die daardoor dubbel geconfronteerd wordt). Foto’s in oorlogsgebied, hongersnoden en aardbevingen tonen zeer vaak kinderen in erbarmelijke toestand. Dit is ook van toepassing in de Nederlandse leerboeken (vooral in het leerboek Kleio). Een overzicht van de foto’s, o.a. terug te vinden in Kleio792 (rechtsboven), Geschiedenis in Thema en Taak793 (middenboven), Kleio794 (linksboven), Kleio795 (rechtsonder), Kleio796 (middenonder) en Kijk op de Tijd797 (rechtsonder). 792 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo en havo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1972, pg. 108 KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, pg. 73 794 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, pg. 106 795 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1980, pg. 129 796 KIKKERT, J.G., Kleio: korte algemene geschiedenis 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1987, pg. 182 797 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981,pg. 161 793 135 Foto’s van etende of naar eten zoekende mensen komen ook regelmatig terug, zoals op deze foto. De foto798 geeft duiding bij misschien het meest gegeten voedsel: suikerbieten. Op deze foto wordt deze gesneden en eetbaar gemaakt. In de jaren ’70 wordt ook meer objectieve duiding gegeven aan de foto’s/tekeningen. Zo vertelt het onderschrift van deze foto: “Onder de titel “Het Hollands binnenhuis anno 1945” publiceerde de Daily Mirror op 5 april 1945 bovenstaande prent. De voorraadkast is leeg. Heel in de verte naderen echter de geallieerde bevrijdingslegers (allied armies of liberation).”799 In de jaren ’70 focussen de leerboeken meer op de eetgewoontes van de West-Nederlanders. Het aantal leerboeken dat foto’s gebruikt, stagneert: van de 31 leerboeken zijn er 11 die een foto of foto’s tonen van de Hongerwinter (35%). In de jaren ’80 zien we in de leerboeken een veralgemening van de feiten over de Hongerwinter. Dit is ook te merken aan de type foto’s die de leerboeken voorschotelen. Een tekening800 die een Duitser toont die alle bruikbare middelen meesleept over de grens, wordt niet gekaderd in tijd en ruimte. Ook duikt voor het eerst sinds de naoorlogse periode terug een foto op van de voedseldroppings. Het onderschrift geeft enkel weer wat de foto effectief wil meegeven: “Voedseldropping.”801 798 VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3mh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1974, pg. 194 799 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 294 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 94 801 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 22 800 136 Een foto die reeds in eerdere edities te zien was, komt in de jaren ’80 terug voor. De foto toont de Amsterdammers die het hout van tussen de rails halen. Het onderschrift is beschrijvend en objectief en geeft informatie mee die een meerwaarde biedt: “In Amsterdam ontdekte men in de hongerwinter dat tussen tramrails houten blokjes lagen. Wat er gebeurde is op de foto te zien. De vergaarde houtbestrating (75000m²) verdween in de kachels.”802 Op zoek naar hout tusssen de tramrails Een foto over hetzelfde thema, maar dan uit 1994, geeft dezelfde beschrijvende informatie weer: “Hout werd tussen de tramrails uitgehaald om als brandstof te dienen.”803 De jaren ’80 en ’90 tonen een grote diversiteit op vlak van foto’s: hongertochten, eten, voedseldroppings, mensen op zoek naar brandstof, … Het is een feit dat de onderschriften objectiever en meer beschrijvend worden in de jaren ’80 en ‘90, in tegenstelling tot de lesteksten op zich. Een foto van een hongertocht bevestigt dit: “Hongerwinter. Voedseltochten langs de boeren, vooral door vrouwen uitgevoerd. Men bleef vaak een week of langer weg.”804 In de jaren ’80 en ’90 valt dus op dat geen enkel thema sterker aanwezig is dan een ander thema omtrent de Hongerwinter. Toch is, in tegenstelling tot de NSB en de Jodenvervolging, de Hongerwinter geen prominent aanwezig thema in de leerboeken. Tussen 1981 en 1996 gebruiken van de 25 leerboeken slechts 12 foto’s van de Hongerwinter (48%), wat weliswaar een opmerkelijke stijging is, in vergelijking met de voorgaande periodes. 802 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 84 803 IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, pg. 241 804 BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, pg. 224 137 Conclusie: De foto’s die gebruikt worden in de leerboeken over de Hongerwinter, zijn opmerkelijk tegenstrijdig met de evolutie in het beeldmateriaal rond de NSB en de Jodenvervolging: - De Hongerwinter komt als allereerste thema aan bod in de leerboeken wanneer men beeldmateriaal gaat gebruiken; Het aandeel foto’s dat aan de Hongerwinter wordt gewijd is veel kleiner. Tot de jaren ’60 worden enkel foto’s getoond van de voedseldroppings. Pas in de jaren ’60 wordt de focus verlegd naar andere thema’s, zoals de Hongertochten en de gaarkeukens. In de jaren ’70 tot ’90 is het opvallend dat op de foto’s van de Hongerwinter vaak kinderen te zien zijn, meestal in het kader van eten (etend, eten zoekend, …). Ook worden in de jaren ’70 de onderschriften objectiever en geven ze blijk van beschrijvende informatie zonder emotie. Doorheen de jaren ’80 en ’90 worden de foto’s heel divers qua thema en blijven de onderschriften ook evolueren naar een objectieve en beschrijvende weergave van de foto. Desondanks moet het aantal foto’s over de Hongerwinter onderdoen voor andere thema’s, zoals de NSB en de Jodenvervolging. 138 6.3. Algemene conclusie In de leerboeken neemt de Hongerwinter nooit een dominante positie in. Thema’s als de collaboratie, het verzet, de Jodenvervolging en de internationale gebeurtenissen worden belangrijker geacht. Door de beperkte aandacht voor het thema ‘Hongerwinter’ is de informatie in de leerboeken ook gevoeliger aan veralgemening. De Duitsers worden verantwoordelijk geacht voor de Hongerwinter. Tot diep in de jaren ’80 gaat men de schuld leggen bij de bezetter. In de jaren ‘50 worden er pogingen ondernomen om te zoeken naar andere oorzaken. Deze verklaringen zijn kortzichtig, eenzijdig en onvolledig. De hongertochten worden gedramatiseerd en zelfs lyrisch verwoord. Ook doen in de jaren ’50 de beruchte suikerbieten en dito bloembollen hun intrede in de leerboeken. De synoniemen die worden gegeven voor de Hongerwinter gaan van neutraal tot sterk emotioneel (die in de meerderheid zijn). Wél opmerkelijk is dat in de jaren ’50 de eerste exacte cijfers over het aantal hongerdoden opduiken. Deze zijn (in tegenstelling tot de wetenschap) verbazend correct, nl. 16 000. Dr. Banning publiceert in 1949 het cijfer van “tienduizend duidelijke gevallen van sterfte aan ondervoeding”805, een cijfer dat later door diverse auteurs zal betwist worden. Foto’s zijn er wel, maar deze tonen enkel de voedseldroppings. In de jaren ’60 zien we de aandacht voor de Hongerwinter in de leerboeken toenemen. De spoorwegstaking wordt betrokken bij de hongersnood, maar is volgens de leerboeken hiervan nog geen directe oorzaak. Het menu tijdens de Hongerwinter wordt uitgebreider vermeld, maar de nadruk ligt nog steeds op de suikerbieten en bloembollen. De hongertochten worden ook objectiever verwoord en er wordt hier en daar met de vinger gewezen naar de corrupte landbouwers. Het Duits embargo op de binnenscheepvaart blijft wél consequent foutief in de leerboeken aanwezig. De foto’s worden gevarieerder in de jaren ’60, waarbij foto’s van o.a. hongertochten de revue passeren. De jaren ’70 blijft men doorgaan op het ingeslagen spoor van de jaren ’60: een neiging naar objectivering en nuancering is aanwezig, maar gaat niet diep genoeg. Zo wordt de spoorwegstaking voor het eerst als oorzaak van de Hongerwinter vernoemd, maar toch blijft men de Duitsers als de grootste oorzaak van de voedseltekorten aanzien. Er worden evenwel minder gekleurde en neutrale synoniemen en adjectieven gebruikt om de Hongerwinter aan te duiden. De meerderheid van de leerboeken geeft geen exacte cijfers weer van de Hongerwinter en houdt het bij ‘duizenden’. De foto’s worden wel meer gevarieerd, waarbij één bepaalde constante opvalt: de afbeelding van kinderen, die aan het eten zijn of op zoek zijn naar eten duiken nu veelvuldig op. In de jaren ’70 is er weinig evolutie te merken inzake het menu. In de wetenschap is er jarenlang discussie geweest over het menu tijdens de Hongerwinter. Het werk van Stein, Famine and human development; the Dutch hunger winter of 1944-1945 uit 1975, geeft tien jaar voor Trienekens al aan dat de mythes rond de Hongerwinter moeten genuanceerd worden. In de jaren voor de winter van 1944-45 was er nauwelijks voedselschaarste. In het begin van de bezetting eet men minder calorierijk voedsel, maar dit gedistribueerd voedsel bevat wel meer 805 DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10B, ’s-Gravenhage, 19691988, p. 208 139 vitaminen, voedingsstoffen en eiwitten806. Stein stelt dat men in 1940 gemiddeld ongeveer 2200 Kcal opneemt, en dat dit gestaag daalt tot 1800 Kcal in 1943 en 1350 Kcal in 1944, wat minder is dan het aangeraden niveau, maar nog steeds niet op het niveau van een hongersnood807. Alleen houdt Trienekens vast aan zijn stelling dat er, in tegenstelling tot Stein’s onderzoek, in 1944 nog voldoende voedsel is voor een calorie-inname van om en bij de 2500 Kcal808. Zelfs de auteurs van Malnutrition and starvation in Western-Netherlands uit 1948 stellen dat de situatie vóór september 1944 “allerminst slecht” is809. Trienekens beweert zelfs dat het beschikbare voedsel tot september 1944 gelijkmatiger verdeeld is over de bevolking dan voorheen810. Hiervoor geeft hij de volgende verklaringen: “Het distributiesysteem viel relatief gunstig uit voor arbeiders die zwaar werk verrichten (laag betaald) en voor grote gezinnen. Extra koopkracht werd verkregen door de verkoop van rantsoenbonnen voor bijvoorbeeld boter en vlees (…). Bovendien nam het aantal personen die enkel van de steun moesten leven, al spoedig sterk af wegens het verdwijnen van de werkloosheid.”811 In de jaren ’80 en ’90 zien we dat, in tegenstelling tot de thema’s NSB en Jodenvervolging, de toon in de leerboeken niet opmerkelijk verandert naar een meer objectief en kritisch perspectief. Integendeel: de toon wordt regelmatig harder en conservatiever. In de jaren ’80 en ’90 vallen de meeste leerboeken terug op het stereotiepe beeld van het Hongerwintermenu. Deze evolutie valt waarschijnlijk te verklaren doordat men in de leerboeken van de jaren ’80 en ’90 beduidend minder aandacht besteedt aan de Hongerwinter dan in de jaren ’70. In de jaren ’70 wordt het aandeel van de leerboeken dat objectief de hongertochten beschrijft, groot. Maar er wordt niet vereenvoudigd, integendeel, men wordt hier en daar zelfs kritischer. Op andere vlakken wordt wel men objectiever: in de jaren ’90 zullen de leerboeken kiezen voor een objectieve en rationele beschrijving van de feiten en voor een breder kader met interne en externe oorzaken. Doorheen de jaren ’80 en ’90 worden de foto’s heel divers qua thema en blijven de onderschriften ook evolueren naar een objectieve en beschrijvende weergave van de foto. De invloed van Trienekens, die midden jaren ’80 zijn ophefmakend boek Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945812 uitbrengt, is niet terug te vinden in de jaren ’90. Men blijft zich in een slachtofferrol hullen, met de Duitse bezetter als grote schuldige. Hoe komt het toch dat, ondanks sterk wetenschappelijk bewijs, de leerboeken jaren (soms zelfs decennia) achterlopen op de realiteit? Hondius stelt dat men moet rekening houden met diverse oorzaken: “Over het algemeen is het zo dat de ontwikkelingen in het onderwijs een decennium achterlopen op die in de vakwetenschap. Dan is er nog eens een vertraging van weer zo’n tien jaar voor de nieuwe inzichten in de schoolboeken terechtkomen. Dat is heel 806 TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, p. 32 807 STEIN, Z., Famine and human development; the Dutch hunger winter of 1944-1945, Oxford University Press, 1975, p. 43 808 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, p. 369 809 Onbekend, Malnutrition and starvation in Western-Netherlands, september 1944-july 1945 Part I, Den Haag 1948 810 TRIENEKENS (G.). “De voedselvoorziening in de jaren 1940-1945”, in: Spiegel Historiael 22 nr. 2, 1987, p. 82 811 Ibidem, p. 82 812 TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, 537 pg. 140 verklaarbaar. De leraren krijgen hun opleiding op de universiteit. De inzichten die ze daar opdoen, kunnen ze pas langzamerhand op de scholen, waar ze als beginnelingen aankomen, vormgeven.”813 In tegenstelling tot de NSB en de Jodenvervolging zien we hier minder duidelijk golven en zelfs een neerwaartse spiraal in de jaren ’80. De stereotiepe ideeën (Duitsers als oorzaak, bloembollen en suikerbieten, …) blijven tot diep in de jaren ’80 aanwezig. Pas eind jaren ’60 zien we de eerste tekenen van objectiviteit. Maar in de jaren ’80 wordt in de leerboeken minder aandacht besteed aan de Hongerwinter, waardoor er minder ruimte is voor rationaliteit en nuancering en men voor een aantal aspecten teruggrijpt naar een veralgemening. Bij de hongerwinter speelt naar mijn mening ook het gevoel van slachtofferschap mee. ‘Dankzij' het voedselgebrek in het laatste oorlogsjaar kon men dit slachtofferschap breed uitsmeren over de gehele oorlogsperiode en voor het gehele land, hoe onterecht die portrettering ook was volgens de wetenschap (Trienekens). Er was immers maar in beperkte gebieden en gedurende een beperkte tijd sprake van gebrek. De vereenzelviging van de hongerende bevolking met het 'goede', het 'onschuldige', tegenover de 'vette slechte Duitsers' heeft zeker ook zijn weerklank gevonden in de leerboeken. Kinderen krijgen soep uit de gaarkeuken 813 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 125-126 141 7. Besluit 7.1. Besluit Wat zijn nu de overeenkomsten en verschillen op zowel lange en korte termijn wanneer men de drie thema’s met elkaar vergelijkt? Het is duidelijk dat de drie bestudeerde thema’s niet dezelfde evolutie doormaken, al zijn er raakpunten tussen de verschillende onderwerpen. Algemeen is de aandacht voor de eigen prestaties en verzetsacties groot, wat in het onderwijs steevast aan bod komt. Wanneer men de thema’s kwantitatief bekijkt, valt op dat tot de jaren ’60 vooral de NSB het leeuwenaandeel van de aandacht krijgt, waarna deze verschuift naar de Jodenvervolging. De Hongerwinter verkrijgt in de periode 1946-1996 geen dominante positie in de leerboeken. De periode na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt in Nederland gekenmerkt door een algemene identiteitscrisis van het land. De Britse historicus Guy Neave stelt in een onderzoek over oorlog en onderwijs in België, Frankrijk en Nederland in de periode na de Tweede Wereldoorlog vast dat na het einde van de oorlog de natie terug op zoek gaat naar een identiteit, zichzelf in de spiegel bekijkt en bepaalt wat ze als haar eigen kern wil zien.814 Zo kan men vaststellen dat Nederland wordt voorgesteld als een klein, maar dapper land (denk aan Brave Little Belgium tijdens WOI. Groot verschil tussen België na WO I met Nederland na de Tweede Het beeld van "Brave Wereldoorlog is dat Nederland dit beeld van zichzelf ophangt, zonder Little Belgium" tijdens internationale erkenning). Kritiek is amper tot niet aanwezig, zeker niet op WOI. Een beeld dat de eigen bevolking, ondanks het feit dat in de wetenschappelijke wereld Nederland van zichzelf al langer een aantal onderwerpen ter discussie staan. Het beeld dat van ophangt tijdens WOII. Nederland wordt opgehangen in de leerboeken is dat Nederland bestaat uit een groot deel verzetsmensen, een klein aantal collaborateurs, een groep arme joden en uiteindelijk een hongerend westen, onderdrukt door de Duitse bezetter. Het feit dat er zo weinig genuanceerd wordt over deze thema’s, moet men in de tijdsgeest begrijpen. Voor veel Nederlanders (ouders, gastsprekers, leerkrachten, leerboekschrijvers, …) is de Tweede Wereldoorlog nog recente geschiedenis, waardoor ze een persoonlijk en gekleurd oordeel vellen over goed en fout, over verzet en collaboratie, over joden en NSB. De informatie die wordt meegegeven is subjectief en sterk gekleurd, maar de fout is begrijpelijk. Deze fout zou in principe niet meer gemaakt mogen worden in de jaren ’60. Vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog staat een nieuwe generatie op die de oorlog slechts kent uit films, boeken en verhalen. De oorlogslessen in de jaren zestig verschuiven van een emotioneel gekleurd verhaal naar een iets meer kritische benadering, waarbij er stilaan meer aandacht wordt besteed aan de Jodenvervolging, zonder dat er wordt geraakt aan de hoeveelheid leerstof over de NSB en de Hongerwinter. De leerboeken geven gewoonweg meer ruimte aan de Tweede Wereldoorlog. Desondanks blijven de leerboeken toch nog oordelen en veroordelen. Ze kiezen voor een duidelijke 814 NEAVE, G., War and Educational Reconstruction in Belgium, France and The Netherlands, 1940-1947. In: LOWE, R., Education and the Second World War. Studies in schooling and social change, 1992, pg. 89 142 tweedeling tussen “goed” – het collectief verzet en de antipathie voor het verzet – en “kwaad” – de Duitsers. Ook de media spelen hier een grote rol: internationaal speelt de berechting van Eichmann, SS-functionaris en medeverantwoordelijke voor de deportaties van joden naar de kampen, zeker mee tot het algemeen bekend geraken van de Holocaust. Van het proces werd internationaal verslag uitgebracht. Het stond symbool voor het feit dat, hoelang de oorlog ook was afgelopen, niemand aan zijn straf ontsnapt. Veel mensen, waaronder veel jongeren, hadden voordien nauwelijks Adolf Eichmann tijdens zijn proces in gehoord van deze gebeurtenissen. Deze kwamen amper in het Israël (1961) onderwijs van toen aan bod. Nationaal kregen de oorlogsthema’s veel aandacht in de media door de bekende TV-serie De Bezetting van De Jong, waarbij in 21 afleveringen de Tweede Wereldoorlog wordt geschetst vanuit een sterk nationale visie. De Nederlandse jeugd wil meer over deze thema’s leren, waarop de leerboeken een uitgebreider en breder pakket over de Tweede Wereldoorlog aanbieden. In de jaren ’70 wordt de eerste échte stap naar objectivering van de leerstof gezet. De leerlingen worden in de klas sinds de jaren ’50 geconfronteerd met slachtoffers en ooggetuigen die hun verhaal brengen, maar door o.a. de opkomst van de media zijn zij niet meer de énige bron van informatie. Ook bestaat het ‘gevaar’ dat men deze ooggetuigen kan betrappen op onjuistheden, al blijft de getuigenis van een ooggetuige wellicht indrukwekkender dan deze van een buitenstaander. Ook vindt er in de leerstof een belangrijke verschuiving plaats: de oorlogslessen verschuiven van een opdeling in ‘goedslecht’ naar waarschuwing en besef. Kritiek is er vooralsnog niet. De periode 1978-1985 is een periode waarin de leerboeken op zoek gaan naar een nieuwe identiteit, maar nu neigt men naar objectiviteit, bronnenkritiek en rationaliteit. De leerboeken maken in de jaren ’80 een verdere evolutie door: de Jodenvervolging krijgt veel meer aandacht, maar nu ten koste van de NSB en vooral de Hongerwinter. De teksten zijn kritischer, vooral voor de eigen bevolking en het verzet: “De doelstelling voor het onderwijs is het stimuleren van ‘begrip’, niet alleen voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, maar ‘voor de gehele nu levende oudere generatie, die de Tweede Wereldoorlog met zich meedraagt’ (…).”815 Het onderwijs wil moraliserend en kritisch zijn tegelijkertijd: ook de ‘daders’ krijgen nu aandacht in het onderwijs. Men tracht een evenwicht te vinden tussen goed en slecht, tussen informeren en waarschuwen. Voor het eerst is er in de leerboeken kritiek te horen op de vastgeroeste ideeën over de NSB en Jodenvervolging. Toch is deze toon vooral op te merken wanneer men spreekt over de NSB: de partij wordt niet meer vereenzelvigd met collaboratie, maar ze wordt gesitueerd in een breder kader. Hun rol bij de Jodenvervolging is niet meer prominent aanwezig, maar verdwijnt niet volledig. Wel is nu duidelijk dat de de politieke rol van de NSB beperkt was. De Jodenvervolging komt uitgebreid aan bod, maar blijft, in tegenstelling tot de collaboratie, in de emotionele sfeer hangen. Het Nederlandse 815 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 192 143 volk stond volgens de leerboeken niet op de barricades ter verdediging van de joden (zoals vroeger wel werd verteld), maar ze zijn eerder machteloos tegenover het Duitse geweld. Historicus Hans Blom, die in 1987 de discussie openden naar het zoeken van een verklaring van het hoge dodencijfer van Nederlandse joden Toch blijft de tegenstelling ‘wijzij’ aanwezig, zij het op de achtergrond: de schuld wordt van de NSB volledig afgewenteld op de Duitse bezetter. Dit aspect verandert wel in de loop van de jaren ’90, waarbij een verbleking en vervaging van het vijandsbeeld van de Duitsers en de ‘foute’ Nederlander optreedt. In deze scriptie komt duidelijk naar voor dat in de jaren ’90 (en zelfs in de jaren ’80) de leerboeken reeds vragen stellen bij het hoge aantal omgekomen joden en het schijnbaar hulpeloze verzet: “In de beeldvorming over Nederland en de Tweede Wereldoorlog doet zich volgens Ido de Haan in de jaren negentig een omslag voor, van het beeld van ‘Nederland verzetsland’ naar dat van ‘Nederland deportatieland’: een zwart-witbeeld, van eerst ‘bijna allemaal goed’, naar later ‘bijna allemaal fout’.”816 Daarentegen wordt de Hongerwinter systematisch gemarginaliseerd en wordt er niet diep ingegaan op bepaalde belangrijke aspecten, die perfect zouden passen in deze evolutie van objectivering (de rol van de Duitsers als oorzaak van de Hongerwinter, voedselverdeling, …). Ook de collaboratie moet stilaan aan belang inboeten ten koste van de Jodenvervolging: vandaag is de Jodenvervolging nog zelden een expliciet onderwerp van een les, maar de sfeer rond deze gebeurtenis blijft een groot publiek boeien en blijft razend actueel op diverse gebieden, vooral in de herinnerings- en herdenkingssfeer. Ondanks de evolutie naar een objectieve geschiedschrijving die in de jaren ’70 begint en zich uitbreidt en verspreidt in de jaren ’80 en ’90, zijn er toch een aantal constanten in de Nederlandse leerboeken op te merken. Het vijandbeeld van Duitsland, dat vandaag niet meer bestaat, bleef tot diep in de jaren ’90 aanwezig. Dat zorgt wel voor nieuwe, actuele problemen: het vijandsbeeld van de Duitsers vervaagt en verdwijnt in de jaren ’90. Het Nederlandse politieke landschap toont sinds de jaren ’90 een verschuiving naar rechts, met Pim Fortuyn en Geert Wilders als voorbeeld, die in de islam een nieuw vijandbeeld hebben gevonden ‘ter bescherming van de Nederlandse waarden’. Daarnaast toont een onderzoek van André Beening, die het beeld van Duitsland in de leerboeken van Nederland onderzocht over een periode van meer dan 200 jaar, dat het nationaalsocialisme vaak terugkeert in de leerstof, meestal met een ‘sterke emotionele betrokkenheid’ en in de schoolboeken constateert hij veel ‘moreel geladen’ en afkeurende terminologie.”817 816 HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, pg. 22 817 BEENING, A., Tussen bewondering en verguizing. Duitsland in de Nederlandse schoolboeken 1750-2000, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, pg. 201, pg. 108-109 144 7.2. Verdere onderzoeksvragen Door dit onderzoek en mailverkeer met Nederlandse deskundigen ben ik op heel wat mogelijke uitbreidingen gestoten, helaas waren deze te divers om te gebruiken in deze scriptie. Bij deze wil ik graag de mogelijkheid bieden aan toekomstige studenten die hun scriptie rond dit thema maken, om hen mogelijke verdiepingsideeën aan te bieden: 1) De verzuiling in Nederland is (zeker in de periode 1945-1985) sterk te merken in de leerboeken, waarbij bv. religieus geïnspireerde boeken de nadruk leggen op het verzet van de kerken, en socialistische leerboeken focussen op het verzet van de communisten. 2) Daarnaast zijn er ook regionale verschillen: de Jodenvervolging speelde zich vooral af in Amsterdam, aangezien daar de grootste groep joden woonde. Ook de Hongerwinter speelde zich af in afgezonderde regio’s: het agrarische noordoosten en het bevrijde zuiden kenden dit probleem niet, in tegenstelling tot het bezette Westen tussen september 1944 en mei 1945. 3) Los van de leerboeken is ook verdieping mogelijk: wat is de waarde van persoonlijke herinneringen (familie-overdracht, ooggetuigen, …) als bron voor de leerstof in het leerboek? 145 8. Bronnen 8.1. Wetenschappelijke literatuur - ABICHT, L., Geschiedenis van de joden van de Lage Landen, Meulenhoff, Amsterdam, 2006, 486 pg. - A.M.P. KNOERS, Het onderwijs in Nederland, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1995, 88 pg. - BEENING, A., Tussen bewondering en verguizing. Duitsland in de Nederlandse schoolboeken 1750-2000, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, 201 pg. - BLOM, J., Geschiedenis van de joden in Nederland, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1995, 502 pg. - BLOMMAERT, j. e.a., Debating Diversity. Analysing the discourse of tolerance, Routledge, Londen, 1998, 233 pg. - BUISMAN, J., Weer of geen weer. Meteorologie voor natuurvrienden, Baarn, 1978 - CROES, M., “Gif laten wij niet voortbestaan”. Een onderzoek naar de overlevingskansen van joden in de Nederlandse gemeenten, 1940-1945, Aksant, Amsterdam, 2006, 614 pg. - DE BAETS, A., Beeldvorming over niet-Westerse culturen: de invloed van het geschiedenisleerboek op de publieke opinie in Vlaanderen 1945-1984, scriptie, Gent, 1988, VOL. I - DE JONG, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, ’s-Gravenhage, 19691988, Deel 7 - EEFTING, H, De Bijzondere Rechtspleging. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2007, 453 pg. - GREVER, M. e.a., Nationale identiteit en meervoudig verleden, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2007, 220 pg. - HONDIUS, D., Oorlogslessen. Onderwijs over de oorlog sinds 1945, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2010, 383 pg. - KOSSMANN, E., Winkler Prins: Geschiedenis van de Nederlanden 1780-1970, Elsevier, Amsterdam, 1977, 365 pg. - KRUIJER, G., Hongertochten: Amsterdam tijdens de Hongerwinter, J.A. Boom, Meppel, 1951, 300 pg. - NEAVE, G., War and Educational Reconstruction in Belgium, France and The Netherlands, 19401947. In: LOWE, R., Education and the Second World War. Studies in schooling and social change, 1992, pg. 89 146 - N.L. DODDE, Dag mammoet! Verleden, heden en toekomst van het Nederlandse schoolsysteem, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1993, 144 pg. - OFFRINGA, C., ’s Wageningen, 1972 - Onbekend, Malnutrition and starvation in Western-Netherlands, september 1944-july 1945 Part I, Den Haag 1948, VOL I-II - PREVENIER, W., Algemene geschiedenis der Nederlanden, Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, V12: Nieuwste Tijd, 1977-1983 - STEIN, Z., Famine and human development; the Dutch hunger winter of 1944-1945, Oxford University Press, 284 pg. - TE SLAA, R. (e.a.), De NSB: ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging,19311935, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 2009, 939 pg. - TRIENEKENS (G.). “Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van L. de Jong, getoetst op het terrein van de voedselvoorziening” in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 105 (1990) afl. 2, p. 231-243 - TRIENEKENS, G., Tussen ons volk en de honger: de voedselvoorziening 1940-1945, Stichting Matrijs, Utrecht 1985, 537 pg. - TRIENEKENS, G., Voedsel en honger in oorlogstijd 1940-1945: misleiding, mythe en werkelijkheid, Utrecht, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1995, 176 pg. - VAN ESSEN, H.W., onderwijzeressen in Niemandsland, Meppel, 1985 - VAN BOLHUIS, J.J., Onderdrukking en verzet: Nederland in oorlogstijd, Deel 21, Van Loghum Slaterus, 1948, p. 609 - VAN DER HEIJDEN, C., Grijs verleden: Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 2001, 471 pg. - VAN DER ZEE, H., De Hongerwinter: van Dolle Dinsdag tot Bevrijding, Becht H.J.W., 1979, 261 pg - VAN DER ZEE, N., Om erger te voorkomen: de voorgeschiedenis en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, 287 pg. - VAN DER ZEE, S., Vogelvrij: de jacht op de Joodse onderduiker, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, 539 pg - VAN HOUTTE, J., Algemene geschiedenis der Nederlanden, Standaard Boekhandel, Antwerpen 1958, deel XII - VAN MILLIGEM, G., Opleiding der vrouwelijke jeugd, Rotterdam, 1865 Rijksveeartsenijschool, veeartsenijkundige hogeschool (1821-1925), 147 - VAN PRAAG, T., ‘Tijd voor kwaliteit’. De Tweede Wereldoorlog in de schoolboeken’. In: Kleio, no. 7, 2003 - VERBEKE, E., Beeldvorming van de Arabisch-Islamitische wereld in Vlaamse leerboeken geschiedenis van 1979 tot nu: buffer tegen groeiend islamofobie?, scriptie, 2008, 198 pg. - VERBEKE, J., De organisatie van de Jodenvervolging in België en Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog: Daders-Slachtoffers-Omstanders, scriptie, 2002, 235 pg. - VERWEY, G., Geschiedenis van Nederland, Elsevier, Antwerpen, 1976, 1085 pg. - VOS, C., Werkelijk gebeurd! De historische speelfilm als achteruitkijkspiegel van de samenleving’. In: BILLIET, B. e.a., Het verleden in het heden. Geschiedenis, historisch onderzoek en de plaats van de historicus in de maatschappij van vandaag, Academia Press, Gent, 2002, pg. 115-116 - WOLFSWINKEL, R., Tussen landverraad en vaderlandsliefde, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1994, 206 pg. 8.2. Leerboeken (in chronologische volgorde) - BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, 1946, J.B. Wolters, Groningen, 1946, 411 pg, 1e druk - DE BOER, M.G. e.a., Beknopt leerbek der geschiedenis van het vaderland: tweede deel, Sijthoff, Leiden, 1947, 127 pg, - BERKELBACH, J.W. e.a., Volken en tijden: uitgave voor het gymnasium, Tjeenk Willink, Zwolle, 1947, 307 pg, 3e druk - VAN GELDER, H.A., Anderhalve eeuw wereldgeschiedenis: leerboek, P. Noordhoff NV, Groningen, 1948, 302 pg, 3e druk - PIK, J.W., Beknopte leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, 298 pg., 12e druk - BERKELBACH, J.W., Volken en tijden, Tjeenk Willink, Zwolle, 1948, 216 pg, 3e druk - SMIT, H.J., Leerboek der algemene geschiedenis, Zomer & Keuning’s, Wageningen, 1948, 74 pg, 1e druk supplement - LANGEDIJK, D., Geschiedenis der volkeren: leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis deel III, Wolters, Groningen, 1948, 410 pg, 148 - DEK, J., De Weg der Historie: tweede deel nieuwe en nieuwste geschiedenis, Wolters, Groningen, 1948, 195 pg, 1e druk - RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, 216 pg, 7e druk - DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1950, 287 pg, 3e druk - RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1950, 476 pg, 12e druk - BLONK, A., Leerboek der Algemene en Vaderlandse Geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1952, 440 pg, 4e druk - ALGRA, H., Gestalten en tijden. Leerboek der Vaderlandse geschiedenis, deel III, Noordhoff NV, Groningen, 1952, 155 pg, 1e druk - RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1952, 478 pg, 13e druk - PIK, J.W., Beknopt leerboek der algemene geschiedenis, Tsjeenk Willink, Zwolle, 1954, 406 pg, 15e druk - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, 500 pg, - MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1955, 668 pg, 1e druk - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1956, 500 pg, 3e druk - RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1956, 482 pg, 15e druk - PIK, J.W. e.a., Beknopt leerboek der vaderlandse geschiedenis, Tjeenk Willink, Zwolle, 1956, 300 pg, 13e druk - DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1957, 286 pg, 4e druk - RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIB, Wolters, Groningen, 1959, 340 pg, 15e druk - DE BRUYN, J., Hoofdlijnen nà 1815, Noordhoff, Groningen, 1959, 116 pg, 9e druk - BLONK, A. e.a., Rondgang door de algemene en vaderlandse geschiedenis deel II, Wolters, Groningen, 1960, 352 pg, 4e druk - JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, 219 pg, 6e druk 149 - MEUWISSEN, B., Volkeren trekken voorbij: derde deel nieuwste geschiedenis, Malmberg, ’sHertogenbosch, 1960, 110 pg, 6e druk - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1960, 500 pg, 3e druk BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, Wolters, Groningen, 1960, 460 pg, 6e druk - - WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1960, 286 pg, 5e druk - FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, 227 pg, 2e druk - BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1962, 474 pg, 8e druk - BLONK, A. e.a., Langs oude paden II, Wolters, Groningen, 1962, 321 pg, 3e druk - MOORA, J. e.a., De wereld van vroeger en nu, Versluys, Amsterdam, 1962, 415 pg, 2e druk - RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1963, 440 pg, 18e druk - KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, 345 pg, 1e druk - DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, 302 pg, 6e druk - BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Noordhoff, Groningen, 1964, 45 pg, 1e druk - BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1964, 474 pg, 9e druk - BLONK, A. e.a., Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis, Wolters, Groningen, 1964, 460 pg, 6e druk - REINSMA, R., Bovenbouw van de vaderlandse en algemene geschiedenis na 1815, Amsterdam, 1965, 239 pg. - BLONK, A., Hoofdwegen der geschiedenis II, nieuwere en nieuwste geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1965, 411 pg., 1e druk - VAN ALKEMADE, G.P.R. e.a., Inkijk en inzicht IV. De historie van ±1815 tot heden, J. Muussees NV, Purmerend, 1965, 3e druk 150 - VERSTEGEN, H.H., Diorama van de moderne tijd, H.J. Dieben NV, ’s-Gravenhage, 1965, 357 pg, 5e druk - FONTAINE, P., Van oermens tot werelburger: vierde deel A, Malmberg ’s-Hertogenbosch, 1965, 227 pg, 3e druk - WESTENDORP BOERMA, J.J., Leerboek der geschiedenis: van het Wener congres tot heden II, Tjeenk Willink, Zwolle, 1965, 246 pg, 6e druk BLONK, A. e.a., Hoofdwegen der geschiedenis II: Nieuwere en nieuwste geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1966, 413 pg., 2e druk - - DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1966, 309 pg, 7e druk - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor zonen, Den Haag, 1967, 524 pg, 10e druk - VAN DER HOEVEN, M.B., De twintigste eeuw, Meulenhoff, Amsterdam, 1967, 278 pg,, 1e druk - VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo deel 5: de nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1967, 105 pg, 1e druk - RIJPMA, E., De ontwikkelingsgang der historie IIIA, Wolters, Groningen, 1967, 413 pg, 19e druk - BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1968, 524 pg, 12e druk - VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo deel 5: de nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1968, 105 pg, 3e druk - NIEMEIJER, A.C. e.a., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de havo-top, Thieme-Zutphen, Eindhoven, 1968, 219 pg., 1e druk - VAN DER STRATE, G.E., Van primitief naar modern, Noorduijn en zoon NV, Gorinchem, 1968, 353 pg, 2e druk - BEEMSTERBOER, S.J. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor Zonen, Den Haag, 1969, 276 pg, 1e druk - BOONEKAMP, W.J.M. e.a., Memoriael II: gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de mensheid, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, 465 pg, 5e druk - NIEMEIJER, A.C. e.a., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de h.a.v.o.-top, Thieme & coZutphen, Eindhoven, 1969, 224pg, 4e druk 151 - DEK, J. e.a., Twee Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, 248 pg, 7e druk - ALKEMADE, A.J.M., Mensen bouwen een wereld: deel 3 HM-IV, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970, 235 pg., 1e druk - ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4h, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1970, 541 pg, 1e druk - JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1970, 223 pg, 8e druk - MICHELS, W. e.a., De Stroom Der Historie: deel 3, Dekker & Van De Vegt, Nijmegen, 1970, 187 pg, 1e druk VAN DER HOEVEN, M.B., De Twintigste Eeuw, J.M.Meulenhoff, Amsterdam, 1970, 278 pg, 4e druk - - VAN VOORST VAN BEEST, C.W., Overzicht van de geschiedenis voor vwo en havo: deel 5: De Nieuwste geschiedenis vanaf 1914, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1971, 121 pg, 4e druk - NIEMEIJER, A.C. e.a., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co-Zutphen, Eindhoven, 1971, 224 pg, 5e druk - OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, 262 pg, 1e druk - VAN GALEN LAST, H., Van Sarajevo tot Hirosjima, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1971, 159 pg, 1e druk - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor zonen, Den Haag, 1971, 524 pg, 13e druk - BEEMSTERBOER, S.J., Wereld in wording: 4 havo/vwo, Van Goor Zonen, Den Haag, 1972, 296 pg, 1e druk - CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo en havo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1972, 175 pg, 2e druk - VAN GALEN LAST, H., Van Sarajevo tot Hirosjima, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1972, 159 pg, 2e druk - NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, 225 pg, 6e druk - KALKWIEK, W.F., Geschiedenis in thema en taak. Deel IV vh vwo-havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1973, 258 pg., 1e druk 152 - VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3vh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1973, 235 pg, 1e druk - VAN DAM VAN ISSELT-SCHUURMAN, V., Schets van de twintigste eeuw: moderne wereldgeschiedenis, Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 1973, 100 pg, 100 pg. - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor zonen, Den Haag, 1973, 296 pg, 2ee druk - ADANG, A. e.a., Mensen en machten 5v: vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1974, 638 pg, 1e druk - VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3mh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1974, 206 pg, 1e druk - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor zonen, Den Haag, 1974, 311 pg, 3ee druk ALKEMADE, A.J.M., Mensen bouwen een wereld:Deel 3 HM-IV, Malmberg, Den Bosch, 1975, 251 pg, 4e druk - - CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, 256 pg, 1e druk - OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 5, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1975, 304 pg, 3e druk - ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: HAVO/VWO-editie, Malmberg, Den Bosch, 1976, 301 pg, 1e druk - NIEMEIJER, A.C. e.a., Onze eeuw: Geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co-Zutphen, Eindhoven, 1976, 232 pg, 7e druk - NIEMEIJER, A.C., e.a., Strijd en samenwering: een geschiedenis voor mavo, havo en vwo, deel 4v, Thieme & Co., Zutphen, 1976, 131 pg, 1e druk - OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 4, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1977, 304 pg, 4e druk - DE BEER, A.C., Geschiedenis in onderwerpen: 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, 391 pg, 1e druk - ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, 644 pg, 2e druk - CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de havo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1978, 218 pg, 2e druk 153 - BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording 3: nieuwste geschiedenis, Van Goor zonen, Den Haag, 1978, 319 pg, 5ee druk - CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1979, 256 pg, 2e druk - ADANG, A. e.a., Mensen en machten: examenboek geschiedenis havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1980, 644 pg, 2e druk - CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor vwo 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1980, 206 pg, 1e druk - VAN WAKEREN, B. e.a., Kroniek: geschiedenis voor vwo/havo/mavo deel 3mh, Wolters Noordhoff, Groningen, 1980, 210 pg, 2e druk - ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1981, 348 pg, 5e druk - HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, 168 pg, 1e druk - BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, WOlters-Noordhoff, Groningen, 1982, 119 pg., 1e druk OFFRINGA, C., Speurtocht door de eeuwen: deel 4, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, 312 pg, 5e druk - - OERLEMANS, J.W., De wereld sinds 1870: een historisch overzicht, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, 293 pg, 1e druk - KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20e eeuw. Boek I 1900-1945, De Vuurbaak, Groningen, 1984, 280 pg, 1e druk - MULDER, L. e.a., Beeld van de twintigste eeuw: wereldgeschiedenis van 1917 tot heden, Van Walraven, Apeldoorn, 1984, 357 pg, 1e druk - BOIVIN, B. e.a., Route3: materiaal voor geschiedenis, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1984, 144 pg, 1e druk - DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, 210 pg, 1e druk - KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20e eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, 272 pg, 2e druk - HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1986, 164 pg, 2e druk 154 - BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, 200 pg, 1e druk - BROUNS, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt,Van Mantgem&De Does, Leiden, 1987, 155 pg, 1e druk - KIKKERT, J.G., Kleio: korte algemene geschiedenis 2, Uitgeverij NIB, Zeist, 1987, 224 pg, 1e druk - BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3-boek I, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1987, 160 pg, 1e druk - ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1988, 383 pg., 5e druk - BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1988, 316 pg - BEENACKERS-HEEREN, B. e.a., Vragen aan de geschiedenis 4/5 havo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1989, 316 pg - BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden deel 3, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1991, 192 pg, 1e druk - DONK, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3vh, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1992, 278 pg, 2e druk IMMERZEEL, E.A., Historia: geschiedenis en staatsinrichting voor de bovenbouw havo/vwo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1994, 300 pg, 1e druk - - HOOGSTRAATEN, M.G. e.a., Op weg naar 2000: De geschiedenis van 1870 tot heden vwo editie, BKE, Baarn, 1994, 339 pg, 2e druk - BLOM, J.C.H e.a., Sprekend Verleden: bovenbouw havo/vwo deel 1, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1994, 227 pg, 2e druk - VAN RIESSEN, M. e.a., Sporen: geschiedenis voor vwo 4, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1996, 152 pg, 1e druk BAKKER, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3: mavo havo vwo, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1996, 240 pg, 3e druk 155 8.3. Foto’s pg. 8: http://kafka.antenna.nl/ pg. 8: http://www.bigmoves.nl/joodsamsterdam/ pg. 8: http://members.home.nl/keesdebrouwer/ pg. 28: http://heiloo.dvonline.net/ pg. 32: http://www.verledentijd.com/ pg. 69: http://www.geschiedenis24.nl/ pg. 70: http://www.anp-archief.nl/ pg. 73: Bundesarchiv Bild 183-L05168 pg. 76: http://digitalehofstad.wordpress.com/ pg. 102: http://drenthekunstbreed.nl/ pg. 103: http://www.inghist.nl/ pg. 113: http://www.myotaku.com pg. 141: http://www.parool.nl/ pg. 142: http://forum.paradoxplaza.com/ pg. 143: http://www.britannica.com/ pg. 144: http://www.veteranen.nl/ 156 9. Bijlagen 157 - - - - 818 819 Wereld in Wording: 1954818, 1956, 1960, 1962, 1964, 1967, 1968, 1971, 1972, 1973 en 1974 Passage: 1963 Diorama van de moderne tijd: editie 1965 Mensen en machten: 1978 Vragen aan de geschiedenis: 1988 Wereld in Wording, 1954819, 1956, 1960, 1962, 1964, 1967, 1968, 1971, 1972, 1973, 194 en 1978 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 351 BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1954, pg. 372-373 158 - - Spiegel der Eeuwen: 1960820 en 1970 Leerboek der algemene en vaderlandse geschiedenis: 1960 en 1964 Kleio: 1978 Beeld van de twintigste eeuw: 1984 - - Hoofdwegen der geschiedenis: 1965821 en 1966 820 JANSENS, J.G., De Spiegel Der Eeuwen, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1960, pg. 195 BLONK, A., Hoofdwegen der geschiedenis II, nieuwere en nieuwste geschiedenis, J.B. Wolters, Groningen, 1965, pg. 353 821 159 - Onze eeuw: 1973822. Strijd en samenwerking: 1976. - Strijd en samenwerking: 1976824 Kleio: 1975823, 1979 en 1987 822 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 187 823 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, pg. 100 824 CEULAERT, A.B. e.a., Kleio voor de vwo-top, Uitgeverij NIB, Zeist, 1975, pg. 101 160 - Mensen en machten: 1978825, 1980 - Kijk op de tijd: 1981827, 1986 Sprekend Verleden: 1987, 1994 - Merlijn: 1985826 825 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 280 DE JONG, J. e.a., Merlijn: geschiedenis voor mavo/havo/vwo, Spruyt-Van Mantgem&De Does, Leiden, 1985, pg. 122 827 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 141 826 161 - - - 828 Historisch Perspectief: 1984828 Geschiedenis van Gisteren: 1988829 Historisch Perspectief: 1986830 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek I 1900-1945, De Vuurbaak, Groningen, 1984, pg. 166 829 ULRICH, H., Geschiedenis van gisteren: havo/vwo-editie, Malmberg, Den Bosch, 1988, pg. 65 830 e KNIGGE, J., Historisch Perspectief: Wereldgeschiedenis van de 20 eeuw. Boek II: 1945-heden, De Vuurbaak, Barneveld, 1986, pg. 10 162 - - 831 Sprekend Verleden, 1986 en 1991 Sprekend Verleden, 1994832 831 BLOM, J.C.H. e.a., Sprekend Verleden: een geschiedenis van de wereld. Deel 3 – basis, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1986, pg. 85 832 BLOM, J.C.H e.a., Sprekend Verleden: bovenbouw havo/vwo deel 1, Nijgh & Van Ditmar Educatief, Rijswijk, 1994, pg. 127 163 - Wereld in Wording, 1960833. Ook in edities 1962, 1964, 1967, 1968, 1971, 1972, 1973, 1974 en 1978 Historisch Perspectief, 1986 Kijk op de Tijd, 1986 - 833 834 Van oermens tot wereldburger, 1961834. Ook gebruikt in editie 1965. Wereld in Wording, 1969 Speurtocht door de Eeuwen, 1971, 1975, 1977 en 1982 Strijd en Samenwerking, 1976. BEEMSTERBOER, W. e.a., Wereld in wording, Van Goor zonen, ’s-Gravenhage, 1960, pg. 338 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 172 164 - Passage, 1962835 Van Primitief naar Modern, 1968. Mensen en Machten, 1970, 1974, 1978, 1980, Historisch Perspectief, 1986 Sprekend Verleden, 1987 en 1994 Historia, 1994 * Niet alle leerboeken gebruiken exact dezelfde foto. Soms zijn de kleuren verschillend of is ze vanuit een andere hoek genomen. - 835 836 Geschiedenis voor de HBSA, 1964836. Ook gebruikt in editie 1966 Vragen aan de geschiedenis, 1989 KLIJNSMA, P., Passage: studieboek voor geschiedenis deel A, Noordhoff, Groningen, 1963, pg. 292 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, pg. 257 165 - Mensen bouwen een wereld, 1970837, 1975 Geschiedenis in onderwerpen, 1978 Kijk op de Tijd, 1981 Sprekend Verleden, 1986, 1991 - Onze eeuw, 1973838 Kijk op de Tijd, 1981 837 ALKEMADE, A.J.M., Mensen bouwen een wereld: deel 3 HM-IV, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970, pg. 164 NIEMEIJER, A.C., Onze eeuw: geschiedenisleerboek voor de hoogste klassen van scholen voor vwo/havo, Thieme & co, Zutphen, 1973, pg. 191 838 166 839 840 - Kijk op de Tijd, 1981839 - Vragen aan de Geschiedenis, 1992840 HEIDT, E.W. e.a., Kijk op de tijd: leerlingenboek 3 vwo, Malmberg, Den Bosch, 1981, pg. 163 DONK, R. e.a., Vragen aan de geschiedenis 3vh, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1992, pg. 153 167 - Korte ontwikkelingsgang der Historie, 1949841. Ook in editie 1953 Ontwikkelingsgang der Historie, 1950, 1952 en 1956 Geschiedenis voor de HBSA, 1951 en 1957. Twee Eeuwen, 1969 - 841 842 Van oermens tot wereldburger, 1961842. Ook in editie 1965 RIJPMA, J.H. e.a., Korte ontwikkelingsgang der historie II, Wolters, Groningen, 1949, pg. 190 FONTAINE, P., Van oermens tot wereldburger: vierde deel A, Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1961, pg. 175 168 843 844 - Geschiedenis voor de HBSA, 1964843. Ook in edities 1966 Bovenbouw van de vaderlandse en algemene geschiedenis, 1965 Kleio, 1972 Sprekend Verleden, 1987 en 1994 - Stroom der Historie, 1970844 Sprekend Verleden, 1986 en1991 DE HAAN, J.C., Geschiedenis voor de HBSA, Wolters, Groningen, 1964, pg. 259 MICHELS, W. e.a., De Stroom Der Historie: deel 3, Dekker & Van De Vegt, Nijmegen, 1970, pg. 140 169 - - Mensen en machten, 1978845. Ook in editie 1980 Geschiedeniswerkplaats, 1982846 Historisch Perspectief, 1986 845 ADANG, A. e.a., Mensen en machten 4/5 havo, Meulenhoff Educatief, Amsterdam, 1978, pg. 294 BEETSMA, J., Geschiedeniswerkplaats, havo/vwo examenboek 1983, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1982, pg. 94 846 170