Praten over de jodenvervolging leidt tot felle discussies. Tien suggesties voor docenten om moeilijke discussies met leerlingen te begeleiden. Door Jan Durk Tuinier, Geu Visser en Chris Blanken Elke jonge maar ook ervaren docent in het Voortgezet Onderwijs kent zijn of haar eigen mogelijkheden en beperkingen als het gaat om heftige discussies tussen leerlingen over de jodenvervolging. Toch blijkt uit de praktijk dat beide groepen docenten voor verrassingen komen te staan wanneer emoties in een groepsgesprek de overhand nemen. Soms loopt een discussie zo uit de hand lopen dat er schade ontstaat bij sommige leerlingen en de sfeer wordt verpest door ongenuanceerde en hatelijke opmerkingen. Het is belangrijk dat docenten voor zichzelf bepalen wat de eigen mogelijkheden en grenzen zijn. Om een discussie goed te leiden moet je zeker van jezelf zijn. Het is beter om er anders niet aan te beginnen. Het kan ook zijn dat je het in de ene groep niet aandurft en in de andere groep wel. Wanneer de discussies daar bevredigend verlopen, kun je het daarna in andere groepen proberen. Onderstaande suggesties zijn geen recepten voor succes. Ze zijn bedoeld als ondersteuning voor docenten die moeilijke gesprekken wel willen aangaan maar niet altijd de mogelijkheden zien. 1. Inhoud, emoties en relaties Elke discussie kent een inhoudelijke, emotionele en relationele aspecten. Stel je voor. Het gaat in de les over de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog en vervolgens brengen leerlingen met een moslimachtergrond de politiek van de staat Israël ten opzichte van het Palestijnse volk ter sprake. Hun opmerkingen bevatten naast inhoud ook sterke emoties. “Wat de Duitsers toen met de joden deden, doen ze nu zelf met het Palestijnse volk en dat zie je niet op het Nederlandse journaal”. Andere leerlingen vinden dit veel te ver gaan. En al snel ontstaan er verschillende kampen. De ene leerling roept iets inhoudelijks. De ander wordt emotioneel en roept: “Ik zeg helemaal niets meer”. En een derde roept geïrriteerd: “Het zijn altijd weer die moslims die rotzooi trappen”. Inhoud, emotie en relatie lopen dwars door elkaar heen. Voor je het weet belandt de discussie in een chaos. Probeer daarom bij het begeleiden van een discussie in de gaten te houden dat de drie aspecten door elkaar kunnen lopen. Breng er tijdens de discussie ordening mee aan. Stimuleer leerlingen op een inhoudelijke opmerking ook inhoudelijk te reageren. Geef aan dat je de onderliggende emoties ziet door een opmerking als: “Ik merk dat het je hoog zit”. 2. Spelregels Het is goed samen met leerlingen spelregels voor discussies op te stellen. Meld de leerlingen aan het begin van het schooljaar dat er veel gediscussieerd zal worden en dat al die discussies bedoeld zijn om van elkaar te leren en een eigen mening te vormen. Maak vervolgens samen met hen spelregels. Bijvoorbeeld: Elkaar laten uitpraten. Niet door elkaar schreeuwen. Eén persoon is aan het woord. Luisteren naar de inhoud van de boodschap maar ook naar de emoties die daarin doorklinken. Respecteer elkaar en maak geen hatelijke opmerkingen. Stel vragen aan elkaar in plaats van zomaar iets te roepen. Maak vervolgens de leerlingen medeverantwoordelijk voor de regels zodat zij elkaar herinneren aan de afspraken. 3. Discussie Onderscheid in de discussie het verschil tussen feiten en meningen. Bedenk dat historische gebeurtenissen die volgens u feiten zijn, niet zo maar als feit worden geaccepteerd. Probeer te achterhalen waarom de leerlingen feiten (over de holocaust) niet als feit willen accepteren. Bedenk dat niet alle leerlingen begrippen kennen zoals: deportatie, antisemitisme, shoah, holocaust. Ook kan het zijn dat de lading die deze begrippen in de Nederlandse taal hebben, bij hen anders overkomt. Accepteer meningen maar vraag ook openheid om van mening te kunnen veranderen. Vraag waar hun mening op is gebaseerd. Is dat op feiten of op een mening van iemand anders zoals een imam? Overigens zijn in ons land sommige uitspraken bij de wet verboden, zoals het met opzet beledigen van groepen mensen. Wanneer een discussie uit de hand gelopen is, kun je besluiten om het gesprek over dit thema af te kappen en te ontlopen. Dat is echter voor veel docenten onbevredigend. Het is immers je taak om de leerlingen te ondersteunen om een eigen mening te ontwikkelen. Het gesprek en de discussie is daarin een belangrijk middel. Spreek af dat de volgende keer verder gesproken wordt over dit onderwerp. Bereid dat vervolgens goed voor. Maak stellingen over de Tweede Wereldoorlog en het conflict in het Midden Oosten en ‘speel’ met elkaar het Jongeren Lagerhuis. Denk aan de spelregels. Bijvoorbeeld: als je iets wilt zeggen ga je staan, de gespreksleider geeft je het woord, elkaar uit laten praten. En vergeet niet dat een goede discussie een afronding nodig heeft. De docent kan bijvoorbeeld de discussie afronden en vervolgens aan alle leerlingen de vraag stellen: “Schrijf in één zin op wat je van deze discussie geleerd hebt?” Enkele leerlingen lezen hun zin voor. De leerlingen die geen zin hebben, krijgen de opdracht als huiswerk mee. 4. Wel of niet meedoen Er zijn autochtone jongeren die het moeilijk vinden kritiek te hebben op de politiek van de staat Israël. Ze denken dat ze dan direct als jodenhaters te kijk worden gezet. Het komt ook voor dat allochtone jongeren niet mee willen doen met een discussie of een bezoek aan het museum. Zij willen “niet met joden praten” of “geen foto’s met joden in het museum zien”. Laat jongeren verwoorden waarom ze niet mee willen doen maar maak ook duidelijk dat ze pas goed mee kunnen doen indien ze de informatie zelf onderzoeken. Zeg hen dat zij ruimte krijgen in de discussie maar sta niet toe dat ze zich aan de discussie of activiteit onttrekken. 5. Mag alles gezegd worden Het is de taak van de docent om de leerlingen gereedschap te geven om hun eigen mening te ontwikkelen. Daarvoor is informatie nodig. En daarnaast ook een uitwisseling van opvattingen. Sommige jongeren maken in het heetst van de discussie opmerkingen die verre van complimenteus zijn voor landen of groepen mensen. “Sjaron is een Nazi”. “Hamas, Hamas enz”. “Joden hebben de macht in de wereld”. Je kunt je afvragen of alles gezegd mag worden in de les? Niet alles maar wel veel mag gezegd worden. Het maakt uit of iemand een hetze voert of dat in een emotionele discussie iets gezegd wordt dat over het randje is. Een belangrijk criterium voor uitspraken die ‘niet kunnen’ is de veiligheid in de groep. Dit is in het geding wanneer opmerkingen gemaakt worden, die geen enkele inhoudelijke bedoeling meer hebben maar gemaakt worden om anderen te kwetsen. Docenten blijken hier verschillend mee om te gaan. Sommigen vragen de leerling om een toelichting. Anderen vragen de leerling verder te zwijgen. Weer andere docenten sturen de leerlingen uit de les. Een volgende docent leest op dat moment een citaat voor uit de Koran over respect. Wat je ook doet, richt je zoveel mogelijk op de inhoud van de discussie. En: laat merken dat jij de leiding van het gesprek hebt. Geef die niet weg door scheldwoorden als “Nazi, jood of homo” te accepteren. Geef grenzen aan wanneer uitspraken naar jouw mening te ver gaan. Herinner de leerlingen eventueel aan de spelregels voor discussie. Probeer te achterhalen waarom sommige leerlingen extreme uitspraken doen. Het kan een politieke overtuiging van hen zijn maar het is ook mogelijk dat ze willen provoceren. Er is in Nederland geen gevoeliger onderwerp dan de jodenvervolging. 6. Vragen stellen Wanneer een leerling een opmerking maakt die zowel inhoud als emotie bevat, is de ander snel geneigd direct te reageren met een weerwoord dat gericht is op het één of het ander. Leer de leerlingen vragen te stellen. Begin met eenvoudige vragen. Hoe bedoel je dat? Leg eens uit? Geef eens een voorbeeld? Heb je er altijd zo over gedacht? Wat heeft jou tot deze mening gebracht? Wie heeft jou hierover verteld? Dat vraagt ontegenzeggelijk oefening in luisteren. Grijp tijdens discussie in. Leg het stil en verhelder dat dit nu een reactie is op een reactie en dat een vraag misschien zinvoller is. Grijp ook in wanneer iemand niet echt ingaat op de vraag maar een zijdelings antwoord geeft om zodoende de vraag te ontwijken. Wees alert als iemand blijft herhalen wat al eerder ergernis opriep bij anderen. Herinner hen eraan dat discussiëren geleerd en geoefend moet worden. Net als vergaderen, solliciteren en een speekbeurt houden. 7. Kennis Veel discussies gaan ten onder door onwetendheid. Het is een misverstand dat je zomaar vanuit het niets kunt gaan discussiëren. Je kunt pas goed discussiëren wanneer je samen eerst informatie hebt verwerkt. Ga met de leerlingen bronnenonderzoek doen. Ga naar een oorlogs- of verzetsmuseum om een aspect van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog te onderzoeken. Kijk samen naar een film of documentaire en bespreek van tevoren enkele kijkvragen. Sommige docenten vinden het moeilijk om de discussie aan te gaan met leerlingen over de jodenvervolging in relatie tot de staat Israël omdat zij vinden dat zij als docent hierover te weinig kennis hebben. Schakel in zo’n geval een collega in. Maar wees niet bang iets niet te weten. Bedenk dat het niet noodzakelijk is om alles te weten van het conflict in het Midden Oosten, islam en geschiedenis om een discussie in goede banen te kunnen leiden. Bedenk dat jij veel kennis en betrokkenheid hebt over de Tweede Wereldoorlog maar dat allochtone leerlingen een voorsprong hebben met kennis en betrokkenheid over het Palestijnse vraagstuk en de islam. Ook om deze reden zullen zij deze kant van het probleem blijven inbrengen. Onvoldoende parate kennis kan ook leiden tot een nieuwe werkvorm. Verdeel het onderwerp in enkele vragen en laat de leerlingen gingen op onderzoek uitgaan. De volgende les wordt de leemte in kennis opgevuld en kan er gefundeerd een mening worden gevormd. 8. Objectiviteit Moet een docent objectief zijn in de les? En: bestaat objectiviteit wel? In de praktijk blijkt dat docenten hier verschillend mee om gaan. Sommigen zeggen openlijk waar hun politieke voorkeur ligt omdat het naar hun mening duidelijkheid geeft. Anderen zeggen het niet openlijk. “Wanneer je me een beetje hebt leren kennen en je het onderdeel politieke partijen hebt geleerd, kun je het wel raden wat ik stem”. Weer anderen zeggen dat ze in het onderwijs zo veel mogelijk objectief zijn. Dat betekent verschillende bronnen gebruiken, informatie verwerken en genuanceerd zijn in alles. In het algemeen kunnen we zeggen dat het ontwikkelen van een mening van de leerlingen relevanter is dan het uiten van een mening van de docent. Wanneer de mening sommige leerlingen niet zint, loop je het risico dat je er voortdurend mee wordt geconfronteerd. Soms kun je er niet omheen. “Meneer wat vindt u van Arafat of Sjaron?” “Is Saddam of Bush de nieuwe Hitler?” Bedenk allereerst: “Waarom wordt die vraag me gesteld? Is het interesse? Is het uitdaging of grenzen onderzoeken?” Het is wellicht het beste de bal terug te kaatsen door de leerlingen een opdracht te geven. Stel dat je Arafat of Sjaron ontmoet. Wat zou je hem willen vragen of zeggen? Schrijf het op in vijf regels en in de volgende les komen we er op terug. 9. Ondersteuning Niet altijd voelen docenten zich gesteund door collega’s en sectiegenoten bij het aan de orde stellen van maatschappelijke thema’s. Sommige directies van scholen proberen moeizame of heftige discussies te ontlopen bijvoorbeeld omdat ze slechte ervaringen hebben met de media. Ze willen vooral rust in de school en elke commotie die zou kunnen ontstaan is te veel. Dat is jammer want ze missen op deze manier onderwijskansen. Directies zouden docenten kunnen ondersteunen door samenwerking tussen secties te stimuleren en hen de kans te geven hun didactische vaardigheden te versterken. Wanneer je nauwelijks of geen ondersteuning krijgt in de school, zoek dan medestanders binnen of buiten de docentenkamer. Op internet, bij educatieve instellingen of bij oorlogs- en verzetsmusea. 10. Leren denken Het is niet de taak van docenten om leerlingen te leren wát ze moeten denken, maar dát ze denken. Het belangrijkste kenmerk van een mening is dat zij persoonlijk en veranderbaar is. Nieuwe ervaringen, ontmoetingen en informatie brengen mensen ertoe hun standpunten bij te stellen. Gelukkig maar. Soms zie je er niets van bij leerlingen omdat zij aan vaststaande meningen zekerheid ontlenen. Bedenk wel dat de houding van docenten ten opzichte van actuele thema’s uitermate vormend is voor de leerlingen. En: er is voor een leraar geen grotere voldoening denkbaar dan dat een leerling tot leren komt. © 2003 Stichting Vredeseducatie Utrecht Uit bovenstaande samenvatting mag uitsluitend geciteerd worden met volledige bronvermelding. Gehele of gedeeltelijke overname van deze tekst in welke vorm dan ook, is uitsluitend met schriftelijke toestemming van de uitgever, Stichting Vredeseducatie. Wilt u reageren op deze suggesties? Bent u het roerend met ons eens of juist niet? Opmerkingen, kritiek en aanvullingen zijn van harte welkom. [email protected] Het complete onderzoeksrapport: Antisemitisme op school? De geschiedenis van de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog in confrontatie met islamitische leerlingen. De problemen, citaten van docenten en leerlingen, achtergronden, perspectieven en suggesties voor docenten. De verschijningsdatum is begin november 2003. Auteurs: Jan Durk Tuinier, Chris Blanken en Geu Visser. 40 pagina’s A5. € 7,-