Melchior Jaspers 851187306 Open Universiteit Nederland Faculteit: Opleiding: Begeleider: Examinator: Managementwetenschappen Master of Science in Management Dr.ing. A. van Rheede Drs. M. Kieft Inhoud Samenvatting Voorwoord blz. 3 blz. 4 1. Inleiding 1.1 Literatuur 1.2 Probleemstelling 1.3 Methode van onderzoek 1.4 Relevantie 2. Literatuuronderzoek 2.1 Leiderschap 2.2 Eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden 2.3 Organisatieverandering 2.4 Sensemaking en sensegiving 2.5 Leidinggeven en de invloed op sensemaking 2.6 Condities en omstandigheden van sensemaking en sensegiving blz. 10 blz. 10 3. Methodologie 3.1 Onderzoek 3.2 Onderzoekproces 3.3 Case 3.4 Operationalisatie 3.5 Betrouwbaarheid blz. 20 blz. 20 blz. 20 blz. 24 blz. 25 blz. 30 4.1 W139 4.2 Rol van de leider 4.3 Intenties en invloed op sensemaking 4.4 Sensegiving en invloed op sensemaking 4.5 Gegevens en beperkingen 4.6 Terugkoppeling respondenten blz. 31 blz. 31 blz. 32 blz. 33 blz. 34 blz. 42 blz. 43 4. Resultaten 5. Conclusies, discussies, aanbeveling 5.1 Conclusies 5.2 Discussie 5.3 Aanbeveling voor de praktijk 5.4 Aanbeveling voor verder onderzoek Literatuur Bijlagen 2 blz. 5 blz. 5 blz. 6 blz. 7 blz. 8 blz. 11 blz. 13 blz. 13 blz. 15 blz. 18 blz. 44 blz. 44 blz. 46 blz. 48 blz. 48 blz. 50 blz. 54 Samenvatting Organisatieverandering komt tot stand doordat leden van de organisatie met elkaar betekenis geven aan alles wat er binnen de organisatie gebeurt. Dit proces heet sensemaking. Leidinggevenden hebben ook een rol tijdens organisatieverandering. Zij kunnen met sensegiving actief invloed uitoefenen op het proces van sensemaking. In deze studie zal onderzoek gedaan worden naar hoe de variabelen leiderschap, sensemaking, sensegiving en organisatieverandering met elkaar samenhangen. Het doel van het onderzoek is om er achter te komen hoe sensegiving invloed heeft op het proces van sensemaking. Het theoretische overzicht is gebaseerd op literatuur. Er is onderscheid gemaakt tussen de volgende drie variabelen: eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap. De eigenschappen zijn ook weer onderverdeeld. Er is onderscheid gemaakt tussen de eigenschappen van transactioneel, transformationeel en appreciative leiderschap. Deze eerder genoemde drie variabelen zijn onderzocht binnen een casestudy door het doen van observaties en het hebben van formele en informele gesprekken. De resultaten zijn gemeten bij acht respondenten in een kleine organisatie. Er is onderzoek gedaan naar welke intenties en veranderingen de leider wilde doorvoeren. Vervolgens is omschreven welke variabelen de leider ‘gebruikt’ voor de sensegiving. Tot slot is omschreven hoe die sensegiving invloed heeft op de sensemaking. Uit het onderzoek kwam naar voren dat in het geval van de case die onderzocht is de leider via sensegiving op verschillende manieren invloed kan hebben op het proces van sensemaking. Het resultaat van dit onderzoek is dat de leiderschapeigenschappen intellectual stimulation en individualized consideration in combinatie met het delen van een visie er voor kunnen zorgen dat een leider het onderwerp aandraagt waarover aan sensemaking gedaan wordt. De eigenschappen idealized influence, inspirational motivation en integrity in combinatie met de beïnvloedingstechniek het veranderen van de normen en waarden heeft ook invloed op het proces van sensemaking. Leden van de organisatie kunnen dan de sensegiving van de leider als het ware doorgeven aan andere leden van de organisatie. De combinatie van de eigenschappen individualized consideration en inclusion en de vaardigheid het duidelijk zijn over normen, waarden en filosofie heeft ook effect op het proces van sensemaking. Dit kan er toe leiden dat wanneer een leider een stap terug doet en ruimte creëert, deze ruimte wordt ingenomen door andere leden van de organisatie. Tot slot heeft de combinatie van de eigenschappen intellectual stimulation en illumination met de vaardigheid om de status quo te bevragen ook een invloed op het proces van sensemaking. Leden van de organisatie voelen zich dan geroepen om zelf met ideeën te komen. In dit onderzoek is er onderzocht welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden een leider kan gebruiken en hoe die invloed hebben op het proces van sensemaking. 3 Voorwoord Toen ik net begon aan de studie Managementwetenschappen aan de Open Universiteit kreeg ik al snel door hoe interessant en leerzaam deze studie is. Het viel mij na een aantal maanden op hoeveel kennis ik had opgedaan en hoeveel vaardigheden ik geleerd had. Deze kennis en vaardigheden zouden voor veel mensen die binnen de culturele sector werken een welkome aanvulling zijn. Mijn ervaring is dat binnen de kunst- en cultuursector het nog al eens ontbreekt aan goede theoretische kennis en praktijk gerichte vaardigheden over en in leidinggeven, bedrijfskunde, economie en managementwetenschappen. Ik zal dan ook binnen deze sector de studie Managementwetenschappen aanprijzen. Toen ik verder gevorderd was met de studie kwam het laatste onderdeel, het schrijven van een scriptie, in beeld. Vanuit nieuwsgierigheid en interesse had ik in de voorafgaande maanden al veel gelezen over leidinggeven binnen organisaties. Ik ben gaan lezen over positieve elementen en kenmerken van leiders zoals leidinggevenden die leden van een organisatie inspireren. Daarnaast heb ik uitgebreid onderzoek gedaan naar wat er met mensen en dus een organisatie gebeurt tijdens een verandering, en op welke manier mensen binnen een organisatie hier betekenis aan geven. Hoe en op welke manier mensen veranderen vind ik erg interessant, mede omdat ik vanuit de psychologie zelf heb geleerd en ervaren dat veranderen één van de lastigste dingen is die mensen kunnen en soms moeten doen wanneer zij vooruit willen in hun werk en of privé leven. Ik vond het interessant en leerzaam om verandering en leidinggeven met elkaar te verbinden. Hoe en op welke manier ik dit heb gedaan is in deze scriptie te lezen. Deze scriptie is de afronding van mijn studie Managementwetenschappen aan de Open Universiteit Nederland. Afsluitend wil ik Arjan bedanken voor zijn steun, flexibiliteit en het vermogen om mij te helpen bij het scherpen van mijn gedachte en intuïtie. ‘Perhaps it does us good to have a fall every now and then. As long as we don’t break.’ J.M. Coetzee, Boyhood 4 1. Inleiding In dit onderzoek staan de concepten leiderschap, betekenisgeving, organisatieverandering, sensemaking en sensegiving centraal. Specifiek kijkt de onderzoeker naar de beïnvloedingstechnieken, eigenschappen en vaardigheden van een leider. Daarnaast is er ruimschoots aandacht voor organisatieverandering, sensegiving en sensemaking. Specifiek wordt omschreven op welke manier sensegiving invloed heeft op sensemaking. Zowel sensegiving als sensemaking zijn interactieve processen die afspelen tussen mensen die werken binnen een organisatie. Deze concepten worden uitgebreid onderzocht, getoetst en met elkaar verbonden. In het bijzonder kijkt de onderzoeker naar de onderlinge en complexe samenhang van deze concepten. 1.1 Literatuur Over zowel organisatieverandering als leiderschap is veel gepubliceerd. Wat betreft organisatieverandering wordt er in de literatuur onderscheid gemaakt tussen geplande verandering en continue verandering (Cummings & Worley, 2005). Bij geplande verandering worden er bepaalde fases doorlopen en bij continue verandering volgen veranderingen elkaar aldoor op. Organisatieverandering komt tot stand wanneer mensen binnen een organisatie met elkaar betekenis geven aan alles wat er binnen die organisatie gebeurt (Homan, 2006). Homan (2006) schrijft dat mensen binnen een organisatie met elkaar contact hebben en zogenaamde ‘betekenisgevende gesprekken’ voeren. Door al deze gesprekken ontstaat er een collectieve betekenis die geldend is in en voor de gehele organisatie. Dit proces van betekenisgeving is volgens Homan (2006) het mechanisme dat achter organisatieverandering ligt. Individuen duiden binnen de organisatie de gebeurtenissen en zo geven zij aan de dagelijkse werkelijkheid van de organisatie betekenis (Weick, 1995). Het Engelse woord voor het proces van betekenisgeving is sensemaking. Een leider heeft ook een bepaalde rol tijdens organisatieverandering. Pettigrew en Whip (1993) noemen leidinggeven als één van de vier belangrijkste activiteiten voor het succesvol veranderen van organisaties. Homan (2006) schrijft over de chaos-en-complexiteitstheorie dat organisaties bestaan uit het resultaat van interacties tussen mensen, en dat deze zich ontwikkelen tot een organisatiestructuur. De organisatie veranderd vanuit alle interacties die er tussen mensen afspelen. Hieruit vloeit voort dat de organisatie bottom-up veranderd en dat managers en leiders alleen lokaal sturend kunnen zijn en input kunnen geven (Homan, 2006). Een ouderwetse top-down manier van leidinggeven aan een organisatieverandering blijkt uit onderzoek vaak niet te werken (Balogun & Johnson, 2005). Een ander uitgangspunt is dat de leider en de andere leden van de organisatie samen veranderen. De afgelopen jaren wordt er veel gepubliceerd over transformationeel leiderschap, waarbij de leider vaak gezien wordt als een rolmodel met idealen die medewerkers motiveert en stimuleert (Cummings, Worley, 2005 & Eisenbach, Watson, Pillai 1999). Bass (1985) publiceert ook over transformationeel leiderschap en geeft aan dat een leider zich als rolmodel moet opstellen en medewerkers moet stimuleren, motiveren en inspireren. Een leider heeft een deels bepalende en sturende rol en aan de andere kant een ondersteunende rol. Een leider van een organisatie kan het proces van sensemaking wel beïnvloeden. Naast dat er binnen organisaties sprake is van sensemaking, kunnen leiders binnen organisaties door middel van sensegiving invloed uit oefenen op het proces van die sensemaking (Maitlis & Lawrence, 2007). Een leider probeert dan gericht invloed uit te oefenen. Hij of zij doet dit door bijvoorbeeld gebruik te maken van overtuigend of suggestief taalgebruik en/of door in te 5 spelen op hoe medewerkers de wereld en organisatiecontext interpreteren (Gioia en Chittipeddi, 1991). De leider heeft met sensegiving invloed op de acceptatie, het enthousiasme en de energie voor de organisatieverandering (Maitlis & Lawrence, 2007). De onderzoeker schrijft over sensegiving omdat hier geen goed Nederlands woord voor is. De woorden sensemaking en sensegiving worden vaak met elkaar gebruikt. Om die reden kiest de onderzoeker ervoor om in beide gevallen het Engelse woord te kiezen. Een leider kan verschillende eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden gebruiken die hij of zij kan inzetten om mee aan sensegiving te doen. Deze sensegiving kan invloed hebben op het proces van sensemaking. Deze eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden worden behandeld in paragraaf 2.2. 1.2 Probleemstelling Binnen organisaties kan en moet er soms veel veranderen. De context, een veranderende maatschappij of concurrentie kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat een organisatie gedwongen of genoodzaakt is om te veranderen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat veranderingen die op een top-down wijze worden aangestuurd lang niet altijd op de juiste manier verlopen en ook lang niet altijd het gewenste resultaat hebben (Boonstra, 2000). Het kan dan bijvoorbeeld zijn dat er bij medewerkers van de organisatie veel wantrouwen of angst is. Sommige veranderingen komen spontaan op vanuit de organisatie (Homan, 2006) en andere veranderingen worden vooraf gepland (Cummings & Worley, 2005). In beide gevallen lijkt er een rol voor de leider weggelegd. Aan de ene kant als initiator en aan de andere kant als begeleider of als iemand die verandering faciliteert. Over eigenschappen van leiderschap, beïnvloedingstrategieën en vaardigheden van de leider is door verschillende mensen geschreven (Bass, 1985; Maitlis en Lawrence, 2007; Bennis en Nanus, 1985; Young en Dulewicz , 2008). Er is ook gepubliceerd over sensegiving, sensemaking en hoe leiders organisatieverandering kunnen faciliteren (Homan, 2006). Maar er is nog weinig bekend over hoe leiders invloed kunnen hebben op het proces van sensemaking. Op welke manieren hebben leidinggevenden via sensegiving directe en indirecte invloed op die sensemaking? Deze vraag is tot nu toe blijven liggen. Aangezien mensen binnen een organisatie met elkaar voor organisatieverandering zorgen (Homan, 2013) is het interessant om onderzoek te doen naar de rol van de leider. Op wat voor manier heeft een leider invloed op het proces van sensemaking en is deze direct, indirect of beide? Welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden gebruikt hij of zij daarvoor? Heeft een leider invloed op de omstandigheden, voorwaarden en condities van sensemaking of heeft een leider direct invloed op sensemaking? Maitlis (2007) schrijft dat er nog onderzoek te doen is naar de strategieën die leiders kunnen gebruiken om de condities te vormen die sensegiving mogelijk maken. Wanneer zij invloed hebben op en met die sensegiving hebben zij misschien ook invloed op het proces van sensemaking en dus op organisatieverandering (Maitlis, 2007). Het beïnvloeden van het proces van sensemaking door sensegiving door een leider kan zowel bewust als onbewust gebeuren. De onderzoeker is zich er van bewust dat sensegiving, sensemaking en leiderschap interactieve processen zijn die zich tussen mensen afspelen. Het proces van sensegiving, het proces van sensemaking en leiderschap gaan nooit alleen van de ene persoon naar de andere. Beide ontstaan en vinden plaats tussen personen en er is dus sprake van een wisselwerking. De onderzoeker concentreert zich in dit onderzoek op de invloed die één leider heeft met sensegiving op het proces van sensemaking. Dit simplificeren doet de onderzoeker zodat het onderwerp goed afgebakend is en zodat het onderzoek niet te groot wordt. Het conceptueel 6 model (zie figuur 1) geeft ook weer dat er onderzoek gedaan wordt naar de invloed die sensegiving heeft op het proces van sensemaking. Door literatuur te bestuderen is er veel te weten te komen over leiderschap, sensemaking, sensegiving en organisatieverandering. Maar het is onduidelijk op welke manier een leider via sensegiving invloed heeft op sensemaking. Een leider heeft eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden waar hij of zij mee aan sensegiving kan doen. Maar op welke manier hebben die factoren waar een leider mee aan sensegiving kan doen invloed op het proces van sensemaking? Op dat deel ga ik mij concentreren. Daarom is in deze scriptie de onderzoeksvraag: Welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden gebruikt een leider bij sensegiving en hoe hebben deze invloed op het proces van sensemaking? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden moet er antwoord komen op de volgende deelvragen: - Welke kenmerken, eigenschappen en beïnvloedingstechnieken hebben leiders om via sensegiving te beïnvloeden? Wat is sensemaking en hoe ontstaat deze? Hoe heeft sensegiving invloed op sensemaking? Er wordt onderzoek gedaan naar leiderschap, sensemaking, sensegiving en organisatieverandering. Het doel is om de complexe samenhang van beïnvloedingstechnieken, eigenschappen en vaardigheden van de leider in verband te brengen met de sensegiving en te kijken hoe via sensegiving de leider invloed heeft op het proces van sensemaking. In deze scriptie zullen verschillende soorten eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap en leiders onderzocht worden. Dan wordt duidelijk wat leiders kunnen ‘inzetten’ om mee aan sensegiving te doen. Vervolgens kijkt de onderzoeker wat er gebeurd tijdens het proces van sensemaking. Daarna omschrijft de onderzoeker hoe een leider met sensegiving invloed heeft op sensemaking. 1.3 Methode van onderzoek Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal er eerst antwoord moeten komen op de eerder genoemde deelvragen. Ten eerste zullen er eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van de leider onderscheiden worden. Vervolgens gaat het over organisatieverandering met als achterliggend mechanisme sensemaking. Ten derde zal er geschreven worden over sensemaking en sensegiving. Vervolgens zal het gaan over hoe een leider via sensegiving invloed heeft op sensemaking. De antwoorden op deze onderzoeksvraag en deelvragen zullen deels komen uit de literatuur en deels uit een casestudie. In hoofdstuk twee wordt de relevante literatuur en theorie besproken over de concepten leiderschap, organisatieverandering en sensegiving en sensemaking. In hoofdstuk drie gaat het over de methode van onderzoek en in hoofdstuk vier worden de resultaten van de case besproken. In hoofdstuk vijf zullen de resultaten uit de case gekoppeld worden met de literatuur. De onderzoeker heeft informatie nodig over hoe een leider via sensegiving invloed heeft op sensemaking. Hij denkt deze informatie het best te kunnen vinden wanneer hij diepgaand 7 onderzoek doet naar de sociale processen die zich tussen een leider en medewerkers afspelen binnen een kleine organisatie. De onderzoeker verwacht dat een leider en de medewerkers elkaar daar vaak spreken en zien. Deze sociale processen worden nauwkeurig onderzocht en er is sprake van kwalitatief onderzoek. Er worden informele gesprekken met medewerkers, interviews en observaties gebruikt om aan data te komen. De resultaten zullen gepresenteerd worden met een kwalitatieve analyse en beschrijving. Het grote voordeel van dit onderzoek is dat de onderzoeker tijdens gesprekken en observaties tegelijkertijd rekening kan houden met de concepten leiderschap, sensemaking, sensegiving en organisatieverandering. Binnen deze scriptie worden leiderschap, sensegiving, sensemaking en organisatieverandering met elkaar verbonden. Door op zoek te gaan naar antwoorden op de eerder genoemde deelvragen en deze in verband te brengen met de literatuur en de praktijk moet het uiteindelijk mogelijk zijn antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. 1.4 Relevantie Dit onderzoek levert een bijdrage aan de kennis die er is over hoe sensegiving invloed heeft op sensemaking. Binnen de literatuur is hier nog te weinig kennis over. Er wordt een overzicht gegeven van eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap. En hoe deze ingezet kunnen worden om via sensegiving invloed te hebben op het proces van sensemaking. Dit onderzoek speelt in op de behoefte die er is om meer duidelijkheid te krijgen over hoe leiders invloed hebben op organisatieverandering. De onderzoeker denkt dat binnen de gekozen case de rol van de leider goed analyseerbaar is. De onderzoeker verwacht ook dat de intenties, de manier van sensegivng en hoe dit van invloed is op het proces van sensemaking goed zichtbaar zijn. Door de combinatie en de samenhang te tonen van leiderschap, sensegiving en sensemaking zal de complexiteit duidelijk worden. Door literatuuronderzoek te doen en dit te verbinden met eigen bevindingen zal er een bijdrage komen aan de kennis die er is over leiderschap, sensegiving, sensemaking en organisatieverandering. Dit onderzoek heeft ook een praktische relevantie. In deze scriptie zal er kwalitatief onderzoek gedaan worden door middel van een casestudie. De casestudie zal zich bevinden bij een organisatie binnen de culturele sector. Binnen deze sector verandert op dit moment veel. Eén van de belangrijkste veranderingen van de afgelopen jaren is dat veel musea, theaters en andere culturele instellingen minder subsidiegelden krijgen. Er werd de afgelopen jaren veel bezuinigd en in de toekomst komen er nog meer bezuinigingen aan.1 Dit heeft tot gevolg dat de culturele organisaties meer zelfvoorzienend en commercieel moeten worden. Deze verandering vindt bij veel organisaties in de culturele wereld plaats en moet wellicht op een bepaalde manier geleid worden. De case die onderzocht wordt heeft te maken met dit specifieke veranderingsvraagstuk. Dit onderzoek kan beantwoorden aan de behoefte die er binnen de culturele sector is om kennis te vergaren over hoe culturele instellingen geleidt moeten worden. Figuur 1 is het conceptueel model van het onderzoek. Dit model toont de relatie tussen de verschillende variabelen. In dit onderzoek worden de onderlinge relaties duidelijker. 1 8 Cultuurindex Nederland 2005-2013 In dit hoofdstuk zijn het onderwerp, de onderzoeksvraag en de methode van onderzoek behandeld. Ook is er stil gestaan bij de relevantie en kort bij de literatuur. In het volgende hoofdstuk zal uitgebreid ingegaan worden op de literatuur. Figuur 1: Conceptueel model leiderschap en invloed op organisatieverandering 9 2. Literatuuronderzoek In dit tweede hoofdstuk staat een overzicht en synthese van de literatuur en het wetenschappelijk onderzoek over leiderschap, de eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap, organisatieverandering, sensemaking en sensegiving. Op deze manier wordt duidelijk wat de huidige wetenschappelijke stand van zaken is. Uit het overzicht en de synthese komen de onderzoeksvraag en deelvragen voort. In bijlage 1 staat een tabel met een overzicht van de eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van verschillende soorten leiderschap die in dit hoofdstuk worden besproken. 2.1 Leiderschap Leiderschap versus management In eerste instantie zal het verschil duidelijk gemaakt worden tussen leiderschap en management. Leiderschap gaat over het uitzetten van een koers, mensen een bepaalde richting op laten gaan, motiveren van mensen en het beheersen van de context (Kotter 1990, Bennis en Nanus 1997). Bij management gaat het meer over het plannen en het maken van budgetten, het organiseren en ervoor zorgen dat de juiste mensen op de juiste post zitten. Maar ook over financiële controlling, problemen oplossen en toezicht op de omgeving houden (Fayol ,1916). In dit onderzoek zal leiderschap gelezen moeten worden als het beïnvloeden van anderen die welwillend willen volgen (Young en Dulewicz, 2008). Belangrijk hierbij is dus dat het gaat om een leider die invloed uit oefent. Vervolgens is een lid van de organisatie bereid om deze leider, zonder dwang, te volgen. 2.1.1 Leiderschap en organisatieverandering Door de afgelopen decennia heen is er verschillend over leiderschap geschreven. Er zijn grofweg vier hoofdtheorieën ontwikkeld. Deze zijn de trait-, style-, contingency- en transformationele theorieën (Den Hartog en Koopman, 2001). Bij de zogenaamde ‘trait’ leiderschap benadering gaat het om aangeboren leiderschapskarakteristieken. De‘style’ benadering gaat er vanuit dat leiderschap een aan te leren gedragspatroon is. Het belangrijkste bij de ‘contigency’ benadering is dat de effectiviteit van leiderschap verbonden is met een specifieke situatie. Sommige leiders zullen in bepaalde situaties effectief zijn, maar in andere weer niet (Den Hartog en Koopman, 2001). Bij transformationeel leiderschap (soms charismatisch leiderschap genoemd) wordt er van uitgegaan dat het gedrag van de leider er voor zorgt dat volgers zich emotioneel verbonden voelen aan de organisatie en deze meer gemotiveerd raken (House, 1988). Transformationeel leiderschap maakt volgens Bryman (1992) deel uit van de ‘New Leadership’ paradigma. Binnen dit paradigma is er meer aandacht voor charismatische en effectieve elementen van leiderschap. Pettigrew en Whip (1993) schrijven dat leidinggeven één van de vier belangrijkste activiteiten is bij het succesvol veranderen van organisaties. Maar waarom dit zo is, hoe dat leidinggeven dan ingevuld moet worden en waarop het leiden dan resultaat heeft, blijft onduidelijk. Leidinggeven kan op twee manieren nodig zijn tijdens een organisatieverandering. Aan de ene kant kan de leiding of leider een verandering initiëren en aan de andere kant kunnen zij een verandering begeleiden wanneer deze ontstaat vanuit de organisatie zelf. Zowel bij het initiëren van een verandering als bij het begeleiden tijdens een spontaan ontstane verandering is er een rol weggelegd voor de leider. De vraag is echter wat deze rol precies inhoud, hoe deze moet worden ingevuld en waar het leiderschap effect op heeft. Het zou zo kunnen zijn dat een leider omstandigheden en of een ruimte creëert waardoor medewerkers kunnen veranderen. Gill (2002) schrijft dat er een aantal elementen van belang zijn bij effectief 10 leiderschap. Deze zijn: het hebben van een visie, het identificeren en bevorderen van gedeelde waarden, het voeren van een strategie, het geven van macht aan medewerkers en het motiveren en inspireren van mensen. 2.2 Eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden In de inleiding zijn kort de tendensen van verschillende vormen van leiderschap aangehaald. De komende alinea’s gaan specifiek over transactioneel en transformationeel leiderschap. Transformationeel leiderschap sluit goed aan bij de manier waarop mensen vandaag de dag werken (Northouse, 2007). De eerste die transformationeel leiderschap noemt is Downton (1973), maar het is Burns (1978) die schrijft over leiderschap en het begrip volgers. Burns maakt ook onderscheid tussen transactioneel en transformationeel leiderschap. Transactioneel leiderschap gaat over manieren van leiderschap die gericht zijn op de uitwisseling tussen leiders en organisatieleden. Het gaat dan vaak om de transactie van geleverd werk en een beloning. Deze beloning kan financieel zijn maar het kan ook gaan om feedback (Northouse, 2007). Kortom wanneer de volger iets goeds doet, krijgt hij of zij daar goede respons op. De twee typerende transactionele leiderschap factoren zijn de zogenaamde contingent reward en de management-by-exception (Northouse, 2007). De factor contigent reward houdt in dat er overeenstemming is tussen de mate waarin een medewerker moeite doet en de specifieke beloning die hij of zij daarvoor krijgt van de leider. De tweede factor mangement-byexception gaat over het geven van negatieve feedback en kritiek. Bij de actieve vorm wordt er daadwerkelijk direct actie ondernomen door de leider wanneer er iets niet naar behoren gebeurd in de ogen van de leider. Bij de passieve vorm wordt er achteraf negatief gereageerd, bijvoorbeeld bij een functioneringsgesprek (Northouse, 2007). Transactioneel leiderschap bevindt zich in allerlei soorten organisaties. Bij transformationeel leiderschap is sprake van een proces waarbij een leider betrokken is bij anderen en echt een verbintenis met de andere aan gaat waardoor de motivatie en de moraal positief toeneemt bij zowel de leider als bij de volger (Northouse, 2007). Bass (1985) schrijft uitgebreid over transformationeel leiderschap en ontwikkelt een model. Hij is diegene die vier verschillende factoren van transformationeel leiderschap onderscheidt. Deze factoren zijn: idealized influence, inspirational motivation, intellectual stimulation en individualized consideration. Bij idealized influence gaat het over charisma en is het de leider die zich opstelt als een rolmodel. Bij inspirational motivation is het de taak van de leider om hoge verwachtingen te stellen en de andere te motiveren zodat zij gaan proberen deze verwachtingen waar te maken. De leiders proberen de volgers te laten committeren aan de ideeën van de organisatie. Bij intellectual stimulation stimuleert de leider de werknemers om creatief en innovatief te zijn. De leiders zijn een groot voorstander van kritisch nadenken en willen graag dat volgers aankomen met oplossingen voor problemen zodat de organisatie beter wordt gemaakt. De vierde en tevens laatste factor, individualized consideration, gaat over de ondersteuning die de leider geeft aan zijn volgers. In zekere zin is de leider hier een soort coach en begeleider van de medewerkers (Hall, 2002, Rafferty en Griffin, 2004). Vaak wordt indealized influence gezien als belangrijkste eigenschap van transformationeel leiderschap (Griffin, 2004). Bij deze eigenschap staat charisma centraal. Om charisma te hebben en te behouden zijn behalve kunde met name psychologische en fysieke kenmerken van belang (Den Hartog en Koopman, 2001). Naast het onderscheiden van vier verschillende eigenschappen van transformationeel leiderschap schrijft Bass (1985) dat transformationeel leiderschap er voor zorgt dat medewerkers meer dan het verwachte doen. Dit komt omdat leiders medewerkers betrekken 11 en hun duidelijk maken welke doelen de organisatie stelt (Bass, 1985). Ten tweede laten leiders hun eigen belang overstijgen door het belang van het team of de organisatie. Ten derde geven zij aan volgers aan dat zij kunnen opkomen voor hun behoeften en komt een leider hierin tegemoet. Naast transactioneel en transformationeel leiderschap wint appreciative leadership de afgelopen paar jaar aan populariteit. Bij appreciative leadership probeert de leider de medewerkers te waarderen, betrekken en motiveren en is er veel feedback van medewerkers. Samen met de medewerkers worden nieuwe ideeën bedacht (Whitney, 2010). Bij deze vorm van leiderschap zijn inquiry, illumination, inclusion, inspiration en integrity van belang. Bij inquiry gaat het om het waarderen van mensen, bij illumination probeert de leider mensen duidelijk te maken hoe zij het best van waarde kunnen zijn en bij inclusion gaat het om het betrekken van medewerkers (Whitney, 2010). De term inspiration gaat bij deze vorm van leiderschap om inspireren, sturen en het hebben van een visie over waar de organisatie heen moet. Bij integrity is het de taak van de leider om de medewerkers duidelijk te maken dat iedereen werkt voor elkaar en het grotere geheel. Dit laatste is dan vaak het succesvol voortbestaan van de organisatie (Whitney, 2010). In bijlage 1 staat een tabel met een overzicht van de verschillende eigenschappen van transactioneel, transformationeel en appreciative leiderschap. 2.2.1 Beïnvloedingstechnieken en vaardigheden Uit onderzoek van Bennis en Nanus (1985) komen vier strategieën naar voren die leiders gebruiken bij het transformeren van organisaties. Ten eerste hebben leiders een heldere toekomstvisie over de organisatie. Ten tweede zijn zij ‘sociale architecten’ voor de organisatie en veranderen zij de normen en waarden van deze organisatie. De volgende factor die erg van belang is, is het creëren van vertrouwen. Ten vierde weten leiders wat hun sterke en zwakke punten zijn en leggen zij de nadruk op de sterke punten. Naast deze strategieën onderscheiden Kouzes en Posner (1987, 2002) een vijftal vaardigheden die er voor kunnen zorgen dat leiders een verandering mogelijk kunnen maken. Ten eerste moeten leiders duidelijk zijn over hun eigen normen, waarden en filosofie. Ten tweede is het van belang dat leiders een visie delen. Vervolgens is het van belang dat zij de status quo van willen bevragen. Ten vierde moeten zij anderen zien te stimuleren en motiveren. Ten vijfde moeten zij mensen ondersteunen en belonen voor hetgeen zij doen. In bijlage 1 staat een tabel met een overzicht van de verschillende beïnvloedingstechnieken en vaardigheden. Volgens Den Hartog (1997) kunnen beïnvloedingspogingen van een charismatisch leider drie resultaten hebben. Deze zijn: commitment, compliance en resistance. Bij commitment ondersteunt de medewerker hetgeen wat de leider zegt. Een medewerker is betrokken en gaat er alles aan doen om het doel te behalen. Interessant is het dat Den Hartog (1997) schrijft dat commitment noodzakelijk is wanneer een taak of situatie veel zelfstandigheid vereist en complex is. Snowden en Boone (2007) schrijven dat hoe complexer en chaotischer een organisatie of organisatiedeel is, hoe meer de leider over moet laten aan het experiment. Bij compliance doet een medewerker wel wat er gevraagd wordt maar dit gebeurt zonder enthousiasme en de medewerker is niet echt gecommitteerd aan zijn opdracht. De medewerker doet wel wat de leider wil, maar wel alleen wanneer er een beloning tegenover staat (Den Hartog, 1997). Dit laatste doet sterk denken aan een transactioneel leider, waarbij het ook gaat om de uitwisseling tussen leider en medewerker. Bij resistance is een medewerker het niet eens met de ideeën van de leider en zal hij of zij moeilijk meewerken. Uit deze kwalificatie van Den Hartog blijkt dus dat commitment de hoogst haalbare en positieve reactie is van medewerkers. Verder schrijven Den Hartog en Belschak (2007) dat medewerkers die gecommitteerd zijn een hoge mate van betrokkenheid hebben bij de 12 organisatie en zich ook met de organisatie identificeren. Later in dit hoofdstuk zal dieper ingegaan worden op commitment. Een leider kan zich dus opstellen als rolmodel, als iemand die motiveert, stimuleert en hij of zij kan medewerkers ondersteunen (Bass, 1985). Leiders hanteren ook bepaalde strategieën zoals het hebben van een heldere toekomstvisie en sterke normen en waarden, het creëren van vertrouwen en het nadruk leggen op sterke punten (Bennis en Nanus, 1985). De auteurs Kouzes en Posner (2002) voegen hier een aantal vaardigheden aan toe. Leiders moeten duidelijk zijn over hun eigen normen, waarden en filosofie, zij moeten hun visie delen en de dagelijkse gang van zaken bevragen. Verder moeten leiders stimuleren, motiveren en medewerkers ondersteunen en belonen. Er zijn drie kwalificaties te onderscheiden van de beïnvloedingspogingen die een leider doet. Deze zijn: commitment, compliance en resistance, waarbij commitment de meest gewenste en in complexe situaties meest noodzakelijke is (Den Hartog, 1997 en Snowden & Boone, 2007). 2.3 Organisatieverandering Ontwikkelingen op het gebied van politiek, omgeving, de markt, duurzaamheid, techniek en maatschappij volgen elkaar snel op. Mede door deze ontwikkelingen zijn organisaties genoodzaakt om te veranderen. Wanneer bedrijven dit niet doen, wordt de kans groter dat andere organisaties beter presteren en komt het eigen bestaansrecht in gevaar. Op deze ontwikkelingen moet gereageerd en geanticipeerd worden en de vraag is wat is organisatieverandering en wat is de rol van de leider hierbij? In de literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen geplande verandering en continue verandering. Bij een geplande verandering is er een duidelijk begin en een duidelijk eind. Bij continue verandering, loopt een verandering meer door. Geplande verandering doorloopt min of meer vier vaste fases. Deze vier fases zijn: het starten en contracteren, het stellen van een diagnose, het plannen en implementeren van de verandering en het evalueren en institutionaliseren van de verandering (Cummings & Worley, 2005). Er is ook kritiek op deze theorie van geplande verandering. Er zou bijvoorbeeld ook informatie nodig zijn over de veranderbare functies van de organisatie, over de verwachte uitkomst van de verandering, over de mechanismen die er voor zorgen dat de uitkomst wordt gehaald en over waar succesvolle verandering van afhangt (Porras & Robertson, 1992). Het ingewikkelde aan geplande verandering is dat het de schijn heeft dat de verandering direct gemeten kan worden wanneer er een aantal stappen worden doorlopen. Terwijl verandering vaak niet een vast stappenplan is, maar meer iets is waarbij verschillende fases door elkaar heen lopen. Interessant aan de theorie over geplande verandering is wel dat het een aantal handvaten geeft van handelingen die gedaan moeten worden om in een organisatie de kansen op verandering te vergroten. Handvaten zoals het identificeren, diagnosereen en evalueren (Cummings & Worley, 2005). Continue verandering gaat er van uit dat verschillende veranderingen elkaar aldoor opvolgen. Daarbij ligt de focus op leren, veranderen en adopteren van een constante flow van nieuwe strategieën (Cummings & Worley, 2005). Wanneer het uitgangspunt is dat een organisatie continu aan het veranderen is, is het interessant om te kijken naar de theorie van Homan (2006). Hij schrijft over sensemaking als achterliggend principe van organisatieverandering. 2.4 Sensemaking en sensegiving Nu bespreek ik eerst sensemaking dan sensegiving en dan sensegiving en leidinggeven gecombineerd. Daarna is er aandacht voor transitionele ruimte en de condities en 13 omstandigheden van sensegiving en sensemaking. Sensemaking is het achterliggende mechanisme van organisatieverandering. Bij sensemaking duiden individuen binnen de organisatie gebeurtenissen om zich heen en geven zij aan de dagelijkse werkelijkheid van de organisatie betekenis (Weick, 1995). Dit herhaaldelijke proces speelt zich continu af tussen individuen (Weick, 1995). Doordat individuen binnen de organisatie met elkaar interacties aangaan, zijn zij aldoor in staat om de complexiteit van de wereld op een geloofwaardige manier te interpreteren (Ancona, 2012; Weick, 2005). Aangezien er binnen organisaties veel informatie uitgewisseld wordt tussen verschillende individuen, moeten mensen de verkregen informatie verwerken en ordenen. Dit verwerken en ordenen van informatie tot het een behapbare hoeveelheid informatie wordt, heet enactment (Weick, 1995). Dit enactment is te omschrijven als de schakel tussen het individu en de gehele organisatie. Omdat individuen de informatie terugbrengen tot een behapbare hoeveelheid en met elkaar communiceren, creëren zij hetgeen wat de organisatie als collectief denkt, uitdraagt en op welke manier de organisatie handelt (Weick, 1995). Dit is de gedeelde sensemaking (Homan, 2006). Door Gioa en Chittipeddi (1991) wordt deze organisatieverandering beschreven als een gedeelde sensemaking aan het veranderdoel en de werkelijkheid. Homan (2006) schrijft dat zowel de leidinggevenden als medewerkers deel uitmaken van het proces dat er tussen beide afspeelt en wat er voor zorgt dat er betekenis wordt gegeven aan de formele organisatieverandering. De formele organisatieverandering is gepland en wordt de buitenkant van organisatieverandering genoemd, de spontaan zelfveranderende en zelforganiserende organisatieverandering wordt de binnenkant genoemd (Homan, 2006). Bij die binnenkant hebben de medewerkers en de leiders interactie met elkaar. Homan (2006) omschrijft dit als een proces waarbij er interactie plaatsvindt tussen zogenaamde petrischaaltjes. Die petrischaaltjes zijn individuen of groepjes individuen binnen een organisatie. Vervolgens is er interactie tussen de petrischaaltjes en zo ontstaan er verschillende betekenissen. Deze noemt Homan betekeniswolken. De gehele organisatie produceert als het ware collectieve betekeniswolken. Binnen organisaties communiceren verschillende individuen en groepen met elkaar en delen zij de voor ieder geldende betekenissen op allerlei verschillende manieren met elkaar, vervolgens ontstaat uit al die betekenissen van individuen één betekeniswolk (Homan, 2005). Dit proces van het delen van deze betekenissen en het ontstaan van een gemeenschappelijke betekeniswolk (Homan, 2005) is organisatieverandering. 2.4.1 Sensegiving Naast sensemaking is er ook sensegiving. Sensegiving wordt omschreven als een poging om de sensemaking tussen anderen te beïnvloeden richting de gewenste (herdefinitie van de) organisatiewerkelijkheid (Gioia en Chittipeddi, 1991). Leiders gebruiken bijvoorbeeld overtuigend of suggestief taalgebruik om anderen te overtuigen (Dunford & Jones, 2000) en zij doen dit op een interpretatieve wijze (Gioia en Chittipeddi, 1991). Leidinggevenden spelen in op hoe mensen de wereld en de organisatiecontext interpreteren. Leidinggevenden kunnen sensegiving gebruiken wanneer zij invloed willen hebben binnen de organisatie, op een verandering in de organisatie of wanneer zij een intentie willen delen. Sensegiving is een belangrijke methode voor leiders en heeft invloed op organisatieverandering, organisatiestrategie en sensemaking (Maitlis & Lawrence, 2007). Maitlis en Lawrence concluderen ook dat leiders een bijdrage leveren aan de sensemaking van organisatieleden en dat zij deze sensemaking helpen vorm te geven. Verder stellen Maitlis en Lawrence dat sensegiving voor leiders van cruciaal belang kan zijn om acceptatie, enthousiasme en energie 14 voor organisatieverandering bij medewerkers te bewerkstelligen. Leiders zetten sensegiving dus in wanneer zij een intentie hebben en iets willen veranderen. Wanneer er een complexe sensemaking omgeving is die dubbelzinnig en onvoorspelbaar is en waarbij meerdere belanghebbenden betrokken zijn die verschillende belangen hebben, zijn leiders doorgaans sterk betrokken bij sensegiving. Expertise hebben die relevant is voor het onderwerp en effectieve organisatorische prestaties, stellen leiders in staat sensegiving toe te passen (Maitlis & Lawrence, 2007). Het is waardevol om nog een keer het onderscheid te maken tussen sensemaking en sensegiving. Sensemaking is het proces waarbij mensen binnen een organisatie betekenis geven aan gebeurtenissen binnen een organisatie. Sensegiving is het actief invloed uitoefenen van een leider binnen de organisatie op die sensemaking. In dit hoofdstuk is tot nu toe duidelijk geworden welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden een leider kan inzetten. Vervolgens is organisatieverandering, sensemaking en sensegiving omschreven. In het onderzoek zullen de eigenschappen, beinvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap verbonden worden met sensegiving en de invloed op het proces van sensemaking. Nu zal in dit hoofdstuk verder geschreven worden over wat een leider praktisch kan doen om het proces van sensemaking te beïnvloeden. Het zal ook gaan over transitionele ruimte en over in welke omstandigheden sensemaking en sensegiving ontstaan. Dit doet de onderzoeker zodat de begrippen sensegiving en sensemaking nog duidelijker worden en de lezer een breder en beter beeld krijgt van deze begrippen. 2.5 Leidinggeven en de invloed op sensemaking Hoe kunnen leidinggevenden invloed uitoefenen op de sensemaking en welke eigenschappen zijn daarvoor nodig? Uit bovenstaande studie blijkt dat individuen binnen een organisatie tezamen zorgen voor organisatieverandering. Hieruit vloeit voort dat het ouderwetse topdown-model (besturen waarbij leiders alleen maar delegeren) niet werkt (Balogun & Johnson, 2005). De vraag is hoe en welk effect een leider wel heeft op organisatieverandering. Maitlis (2005) schrijft hier bijvoorbeeld over dat leiders invloed kunnen uitoefenen op de sensemaking van andere leidinggevenden en medewerkers met kleine handelingen en gedragingen en door in te spelen op gebeurtenissen. Homan (2005) schrijft dat deze beïnvloeding kan werken wanneer de zelforganiserende processen die zich afspelen binnen communities zoveel mogelijk zogenaamde transitionele ruimte krijgen. Hier kom ik later op terug. Volgens Blomme (2012) heeft beïnvloeding de meeste kans van slagen wanneer medewerkers binnen de organisatie geïnspireerd worden om op een vrijwillige manier de doelen van de organisatie te ondersteunen en hieraan bij te dragen. Er zijn verschillende manieren die leiders in kunnen zetten om de sensemaking van anderen te beïnvloeden. Maitlis (2005), maar ook Rouleau & Balogun (2011), schrijft dat leidinggevenden zowel redenerende als materiële eigenschappen kunnen inzetten om sensemaking processen te controleren en in werking te zetten. Leidinggevenden kunnen proberen invloed uit te oefenen en doen dit bijvoorbeeld via symbolen, metaforen, taal en verbeeldingskracht. Homan (2005) schrijft over het toepassen van taal dat dit zeker van belang is, maar dat bij die toepassing ook een kanttekening te plaatsen is omdat de leidinggevenden die een boodschap verzenden een andere werkelijkheid hebben dan zij die de boodschap ontvangen. Omdat er een verschil van werkelijkheid is bij diegene die de boodschap verstuurt en diegene die hem ontvangt, is het van belang dat leidinggevenden bepaalde kwaliteiten hebben. Rouleau en Balogun (2011) schrijven hierover dat het van belang is dat leidinggevenden 15 verschillende strategieën kunnen toepassen en de omstandigheden kunnen creëren waardoor zij invloed kunnen uitoefenen. Het toepassen van deze verschillende strategieën en het creëren van de juiste omstandigheden kan alleen gebeuren wanneer leiders goed kunnen inspelen op het sociaal-culturele systeem waarvan zowel de zenders als ontvangers deel uitmaken (Rouleau en Balogun, 2011). Een ander interessant punt dat Rouleau (2005) maakt, is dat de verschillende individuen binnen dit socioculturele systeem juist beelden, taal en omstandigheden van andere individuen gebruiken om de interpretatie voor een verandering te verbeteren of te bevorderen. Dit komt er dus op neer dat mensen binnen een organisatie contact hebben en informatie uitwisselen met anderen binnen de organisatie en zo de organisatieverandering beter kunnen doorgronden en interpreteren. Rouleau (2005) schrijft ook dat door gehoor te geven aan de realiteit van een ander persoon binnen de organisatie, de kans groter wordt dat die andere persoon je vertrouwt. Lawrence (2006) schrijft dat leiders moeten proberen om de gewenste verandering in de dagelijkse gang van zaken van de organisatie in te bouwen. Wanneer zij dit op een goede manier doen en begeleiden, is het mogelijk dat zij de verandering op een natuurlijke manier in de organisatie verweven. Lawrence schrijft verder dat het erg van belang is dat een leider een verandering op zo’n manier vorm geeft dat de kans groot is dat de verandering tot nog betere resultaten leidt dan aanvankelijk gedacht. De leidinggevende moet proberen innovatie en ontwikkeling van de gehele organisatie te stimuleren en het is zijn taak om de dagelijkse werkzaamheden te verbinden met de strategie. Ook is het de taak van de leidinggevende om medewerkers de meerwaarde van de verandering te laten zien door hun de mogelijkheden van deze verandering te tonen (Lawrence, 2006). Figuur 2: Invloed leider op proces van sensemaking 2.5.1 Transitionele ruimte Nu is al iets duidelijker geworden hoe in sommige situaties leidinggevenden zich kunnen gedragen wanneer zij een verandering willen stimuleren. Homan (2006) schrijft dat leiders er het beste aan doen om het sensemaking proces te faciliteren zodat zij op die manier een klein beetje invloed hebben. 16 Zo schrijft hij dat leidinggevenden graag een organisatieverandering willen beheersen, controleren en managen. Dit beheersen, controleren en managen leidt volgens Homan er echter toe dat medewerkers zich naar binnen keren en met andere medewerkers over het beheersen, controleren en managen van die verandering gaan hebben. Deze medewerkers zullen dan met name gaan praten met medewerkers die er hetzelfde over denken en betekenisconstructies uit het verleden worden dan als leidraad genomen (Homan, 2006). Het gevolg is dat medewerkers vaker niet dan wel positief staan ten opzichte van de organisatieverandering. Homan (2006) pleit ervoor dat organisatieverandering niet moet worden gemanaged, maar meer moet worden gefaciliteerd. Hij schrijft dat er een transitionele ruimte moet worden gecreëerd, waarbinnen er een grote kans is dat zelforganiserende processen op gang komen (Homan, 2006). Eigenlijk zegt Homan dat er niet direct leiding gegeven kan worden aan een verandering en dat het opleggen of top-down brengen van verandering zinloos is. Hij stelt dat een leider wel degelijk een soort startschot of begin in gang kan zetten van een verandering. Hij geeft een overzicht van elf punten die deze eerder genoemde transitionele ruimte creëren. Het model ziet er als volgt uit: Figuur 3: Transitionele ruimte (Homan, 2006) In dit model worden elf punten genoemd die het ontstaan van transitionele ruimte, de ruimte waarbinnen sensemaking plaatsvindt, kunnen faciliteren. Ten eerste moeten leidinggevenden meer condities kunnen creëren waarbinnen betekenisconstructieprocessen kunnen ontstaan. Ten tweede is het van belang dat de gehele organisatie van veel nieuwe informatie wordt voorzien. Ten derde kan het management op een open manier anticiperen op betekenisverandering. Ten vierde maken de leidinggevenden niet alleen de nieuwe betekenis, maar doen zij dit samen met andere medewerkers. Het is ook van belang dat leidinggevenden 17 ‘spiegelen’, kleine nieuwe verbeteringen worden dan teruggekoppeld naar de mensen binnen het bedrijf. Ten zesde moet de leidinggevende binnen de organisatie de verandering zelf continu en consequent doorzetten. Daarnaast is het belangrijk dat de verandering op een ‘nette’ manier wordt geleid. Ten achtste moet de leidinggevende nagaan hoe er binnen de organisatie tegen verandering wordt aangekeken. Weerstand binnen de organisatie is niet per se slecht en discussie en dialoog zorgen juist voor organisatieverandering. Leidinggevenden kunnen wel invloed hebben op het proces van sensemaking wanneer zij ingrepen doen in de formele kant. Als elfde en laatste punt moet er rekening mee gehouden worden dat een verandering een lange tijd nodig heeft om deel uit te maken van de nieuwe organisatie. Uit het bovenstaande model van Homan (2006) blijkt dat er elf punten zijn waarmee een leidinggevende ruimte kan faciliteren waarbinnen betekenis gegeven kan worden. Er is nu beschreven wat sensemaking en sensegiving is. Vervolgens is uiteengezet hoe leiders met sensegiving invloed kunnen uitoefenen en waarop zij moeten sturen willen zij ruimte voor sensemaking laten ontstaan. Daarna is het begrip transitionele ruimte uiteengezet. Het is interessant en nuttig om iets dieper in te gaan op sensemaking en sensegiving en deze begrippen nog beter te doorgronden. Nu omschrijft de onderzoeker condities en omstandigheden van sensemaking en sensegiving. Dit doet de onderzoeker om beide begrippen te verhelderen en om duidelijk te maken in welke context sensegiving en sensemaking ontstaan. 2.6 Condities en omstandigheden van sensemaking en sensegiving Weick (1995) onderscheidt zeven eigenschappen van sensemaking. Ten eerste heeft het begrip te maken met identiteit. Wat mensen denken te zijn, heeft sterke invloed op hoe zij reageren en interpreteren. Ten tweede wordt er achteraf betekenis gegeven aan ervaringen. Ten derde wordt er niet alleen geïnterpreteerd, maar wordt de omgeving ook gecreëerd. Vervolgens is sensemaking sociaal en ontstaat het tussen mensen. Ten vijfde speelt sensemaking zich continu af. Daarnaast selecteren mensen bepaalde zaken waar zij betekenis aan geven. Ten slotte zoeken mensen naar een bruikbaar beeld van de situatie en niet naar de exacte waarheid. Wanneer een leider invloed wil hebben op verandering moet hij volgens Weick (2005) invloed uitoefenen op de zeven dimensies van sensemaking. Dit is weer een nieuw inzicht in hoe een leider van invloed kan zijn op het proces van sensemaking. Kortweg kan een leider sociale relaties aanmoedigen of ontmoedigen, bepaalde identiteiten waarderen of afwijzen, meningen accepteren of in diskrediet brengen, bepaalde signalen markeren of onderdrukken, bepaalde updates aanmoedigen of ontmoedigen en maatregelen nemen om de gewenste manier van omgang te stimuleren (Weick, Sutcliff & Obstfeld, 2005). Ongeveer tien jaar later nadat zijn introductie van de zeven dimensies van sensemaking publiceert Weick (2005) nog een artikel waarin hij uitlegt dat sensemaking een wisselwerking is tussen het eerder genoemde enactment en de omgeving. Verder schrijft hij dat mensen met name aan sensemaking gaan doen wanneer er onzekerheid is binnen de organisatie en de continuïteit verbroken wordt. Onzekerheid binnen de organisatie is een duidelijke conditie waardoor sensemaking kan ontstaan. De volgende stap in dit onderzoek is een beschrijving van in welke gevallen een leider gemotiveerd en gestimuleerd wordt om aan sensegiving te doen. Welke omstandigheden dragen er aan bij dat een leider aan sensegiving gaat doen? Leidinggevenden binnen een organisatie worden gemotiveerd om aan sensegiving te doen wanneer er sprake is van een omgeving die wat betreft sensemaking complex is (Maitlis & Lawrence, 2007). Bijvoorbeeld 18 wanneer het sensemaking proces lang duurt of onduidelijk is welke kant de nieuwe betekenis op zal gaan of bewegen. Verder worden leidinggevenden getriggerd om aan sensegiving te doen wanneer een kwestie onzeker is. Deze onzekerheid kan zowel liggen in het ambigue of onvoorspelbare karakter van een kwestie die zich afspeelt binnen de organisatie(Maitlis & Lawrence, 2007). Maitlis en Lawrence (2007) noemen deze voorbeelden triggers. Volgens hen zijn er ook bepaalde enablers. Dit zijn condities die de sensegiving mogelijk maken. De eerste is dat leiders meer bereid zijn om aan sensegiving te doen wanneer zij meer kennis hebben over het onderwerp waar zij anderen over willen beïnvloeden. Ten tweede voelen leiders zich meer gemotiveerd om aan sensegiving te doen wanneer het om een onderwerp gaat dat van belang is voor de organisatie (Maitlis & Lawrence, 2007). Uit ander onderzoek dat gedaan is door Smith (2010), blijkt dat leidinggevenden continu bezig zijn met sensegiving. Dus dat het proces van sensegiving net als het proces van sensemaking continu binnen de organisatie gebeurt. Uit ditzelfde onderzoek kwam naar voren dat leiders niet de aandacht gaven aan plannen, kosten en processen, maar dat zij de nadruk legden op waardes. Het ging met name om het waarderen van mensen, openheid, positief zijn en onderdeel zijn van een groter geheel. Op deze manier hebben leidinggevenden invloed op de sensemaking van leden van de organisatie. Door in gesprek te gaan met leden van de organisatie geven leidinggevenden aan wat hun waarden zijn. Maar ook met dagelijkse activiteiten geven ze vorm aan hoe mensen de organisatie en het werk ervaren (Smith, 2010). Dat het sensegiving proces zich continu afspeelt sluit aan bij de gedachten van de onderzoeker. De onderzoeker denkt dat een leider aan sensegiving doet wanneer hij of zij bepaalde intenties heeft. Hier ga ik in hoofdstuk vier dieper op in. Aansluitend bij deze gedachte pleit Peters (1978) ervoor dat leiders continu, bewust en onbewust bezig zijn om hun visie en doelen uit te dragen en te realiseren. Dit uitdragen gaat vaak op een indirecte manier omdat organisaties daar vaak te snel voor veranderen en te complex voor zijn. Het is nu duidelijk welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en factoren leiderschap onderscheiden. Sensemaking en sensegiving zijn beschreven. Het is ook helder welke eigenschappen sensemaking en sensegiving hebben en welke omstandigheden en condities bijdragen aan het ontstaan van deze processen. Ook is bevattelijk dat leidinggevenden invloed kunnen hebben met sensegiving en dat zij het sensemaking proces kunnen faciliteren. Wat nog mist en wat vaag blijft, is hoe en op welke manier die sensegiving invloed heeft op die sensemaking. Op wat voor manier kan een leider via sensegiving invloed hebben op het proces van sensemaking? In het volgende hoofdstuk zal aangegeven worden hoe dit onderzocht gaat worden. In het hoofdstuk daarop wordt dit onderzocht en worden de resultaten gepresenteerd. 19 3. Methodologie In dit hoofdstuk wordt beschreven welke methodiek er toegepast is en hoe dit onderzoek vormgegeven is. Achtereenvolgens komen het onderzoek, het onderzoeksproces, de case, de operationalisatie en de betrouwbaarheid aan de orde. 3.1 Onderzoek Het doel van dit onderzoek is om de complexe samenhang van beïnvloedingstechnieken, eigenschappen en vaardigheden van de leider in verband te brengen met sensegiving en de invloed die sensegiving heeft op het proces van sensemaking. Hoe hebben leiders door middel van sensegiving invloed op hoe er betekenis wordt gegeven binnen een organisatie? Zoals eerder aangegeven is er in de literatuur nog weinig bekend over hoe leiders invloed kunnen hebben op het proces van betekenis geven. Het doel is om explorerend verschillende concepten uit de literatuur in samenhang uit te werken. Er is voor gekozen om dit in de praktijk te onderzoeken door middel van een casestudy (Saunders, 2011). Dit onderzoek zal op een holistische manier benaderd worden waarbij er één case gekozen zal worden die vervolgens nauwkeurig onderzocht wordt. Op deze manier zijn sociale processen en de samenhang tussen de verschillende variabelen en concepten goed te observeren. Het is van groot belang dat de onderzoeker persoonlijk contact heeft met de respondenten, aangezien er sociale processen en omstandigheden onderzocht worden. Er is voor een kwalitatieve onderzoeksmethode gekozen omdat deze het beste aansluit op de onderzoeksvraag en deelvragen (Saunders, 2011). Door kwalitatief onderzoek te doen kan er tegelijkertijd goed rekening gehouden worden met de verschillende variabelen en concepten. Het onderzoek is explorerend omdat er van verschillende aspecten gegevens verzameld en geanalyseerd worden en omdat deze in verband met elkaar gebracht worden (Saunders, 2011). Het onderzoek is ook explorerend omdat er nog veel kennis op het gebied van sensegiving en sensemaking ontbreekt. 3.2 Onderzoekproces De onderzoeker beschrijft het onderzoekproces aan de hand van een model van Saunders (2011). Via dit model zal de onderzoeker van buiten naar binnen in het model (zie figuur 3) aangeven waar hij voor heeft gekozen. In het model worden zes cirkels weergegeven. Van buiten naar binnen zijn dit de volgende onderwerpen: filosofieën, benaderingen, strategieën, keuzes, tijdhorizonten en technieken en procedures. 20 Figuur 4: Het onderzoeksproces van Saunders (2011) 3.2.1 Filosofie Ingaand op de filosofie heeft de onderzoeker gekozen voor het interpretivisme (ook wel sociaal constructivisme) (Saunders, 2011). De onderzoeker heeft hiervoor gekozen omdat deze filosofie het best past bij het onderzoek. Het onderzoek gaat over sociale eigenschappen van mensen en de relatie van mensen met de sociale processen van sensemaking en sensegiving. Het interpretivisme gaat er vanuit dat mensen sociale factoren zijn en dat een ieder de wereld op een eigen manier interpreteert. 3.2.2 Benadering Er is voor een combinatie van twee methoden gekozen. De methoden inductie en abductie. Er is sprake van de methode inductie omdat de onderzoeker heeft kwalitatief onderzoek gedaan en vergaart de data op verschillende manieren. Zoals via literatuur, interviews, informele gesprekken en observaties. De manier van onderzoeken sluit aan op een inductieve benadering waarbij er met name aandacht is voor het begrijpen van de betekenissen die mensen aan bepaalde gebeurtenissen toedichten. Er is ook nog niet heel erg veel onderzoek gedaan naar dit onderwerp en volgens Saunders (2011) is het daarom beter om inductief te werken en data te verzamelen en analyseren. Bij een inductieve methode wordt er van het ‘bijzondere’ naar het ‘algemene’ gegaan. Er wordt specifiek iets onderzocht en vervolgens wil de onderzoeker het breder trekken door meer iets algemeens te schrijven. Er is ook sprake van de methode abductie. Er is nog weinig empirisch bewijs over de onderwerpen waar onderzoek naar gedaan is. Er is nog weinig empirisch bewijs en het onderzoek is dus explorerend. De onderzoeker trekt conclusies die het best passend zijn. Deze conclusies kunnen veranderd of verworpen worden wanneer er meer bewijs wordt gevonden. 21 3.2.3 Strategie De onderzoeker heeft als onderzoeksstrategie gekozen voor een casestudy. Deze case is op een diepgaande manier onderzocht. De onderzoeker is van mening dat de antwoorden op de onderzoeksvragen het best gevonden kunnen worden door middel van een casestudy. De onderzoeker heeft voor een kleine organisatie gekozen omdat hij denkt dat de rol van de leider daar significant en goed zichtbaar is. Er is voor gekozen om de data vanuit de case op een narratieve wijze te analyseren en beschrijven. Door gebruik te maken van een narratieve analyse wordt er onderzoek gedaan naar de sociale relaties (Saunders, 2011). 3.2.4 Keuzes De onderzoeker past bij zijn studie de zogenaamde monomethode toe. Bij een monomethode wordt gekozen voor één type onderzoek: kwalitatief of kwantitatief (Saunders, 2011). Er is voor gekozen om kwalitatief onderzoek te doen. 3.2.5 Tijdhorizonten Er is voor een doorsnedenonderzoek gekozen. Bij een doorsnede onderzoek worden een aantal verschijnselen op een bepaald moment onderzocht. De onderzoeker wil een aantal verschijnselen binnen de organisatie op een bepaald moment onderzoeken. Ook wilde de onderzoeker dit onderzoek binnen een bepaalde tijd afronden. Daarom is voor deze tijdshorizon gekozen. 3.2.6 Technieken en procedures De technieken en procedures zijn onder te verdelen in twee verschillende onderzoeksfasen. Namelijk de fase van de dataverzameling en de fase waarbij het gaat om data-analyse. Deze fases worden hieronder verder behandeld. 3.2.7 Data-analyse Uit de gesprekken, interviews en observaties zijn aspecten, concepten en relevante onderdelen verzameld die gebruikt zullen worden. De data-analyse en de dataverzameling zijn processen die doorgaans tegelijkertijd plaatsvinden (Corbin & Strauss, 1990). Dat was bij dit onderzoek ook het geval: op het moment dat de onderzoeker data aan het verzamelen was tijdens een gesprek, werd deze min of meer direct door de onderzoeker geanalyseerd. De onderzoeker is zich hier van bewust. 3.2.8 Dataverzameling De data voor dit onderzoek is op verschillende manieren verzameld. Ten eerste zullen er meerdere malen gesprekken en interviews gehouden worden met de mensen die werken binnen de organisatie. Dezelfde personen zullen een aantal keer geïnterviewd worden. Ten tweede is er meerdere malen bij de organisatie geobserveerd. Dit gebeurde vaak op de werkvloer. Tijdens deze observaties hield de onderzoeker korte gesprekken met medewerkers die op dat moment aanwezig waren. Dit waren vaak korte informele gesprekken. 22 Figuur 5: Dataverzameling onderzoek Zoals aangegeven is er in hoofdstuk 2 literatuuronderzoek gedaan naar de verschillende thema’s en concepten. Dat bracht een overzicht van reeds afgerond onderzoek voort en legde bloot waar de wetenschappelijke gap zich bevindt. Er is gebruik gemaakt van de zogenaamde sneeuwbalmethode waarbij via gevonden artikelen nieuwe literatuur gevonden kan worden. De verschillende respondenten zijn meerdere malen gesproken. De eerste gesprekken waren vrij algemeen en open van aard, terwijl de tweede ronde gesprekken al gerichter waren. De onderzoeker opperde in deze gesprekken thema’s en liet de respondent vrijuit vertellen. Het was goed mogelijk om verder op bepaalde thema’s in te gaan omdat de conversaties vaak meer leken op een gesprek dan op een gericht interview volgens een vast vraag/antwoordenmodel. De verschillende gesprekken en diepte-interviews zijn gehouden omdat de onderzoeker ervan overtuigd was dat hij op die manier waardevolle informatie en data kon inwinnen. De onderzoeker had van te voren een aantal vaste thema’s en wilde deze behandelen met de respondenten. Op deze manier was het gesprek wel open en kon de respondent ook vertellen wat hij of zij wilde vertellen over het onderwerp. Later heeft de onderzoeker die data kunnen analyseren en gebruiken. Alle respondenten zijn in hun eigen werkomgeving, de W139, gesproken. Dit sluit aan op de gedachte van Creswell (2003) dat het van belang is dat een respondent gesproken wordt in zijn of haar natuurlijke setting. De onderzoeker heeft ook getracht om in korte tijd een sfeer te creëren dat hij één van hen was. Op deze manier wilde de onderzoeker er voor zorgen dat de respondenten zich goed bij hem voelde en hem vertrouwde. Dit heeft hij gedaan omdat hij ervan overtuigd is dat de respondenten hem dan eerder zouden voorzien van bruikbare en waardevolle data. In de gesprekken die gevoerd zijn, werd soms ook alleen een thema geopperd en liet de onderzoeker de respondent vrij aan het woord. Er is veel tijd besteed aan het spreken van mensen op de werkvloer. Door dit vaker te doen ontstond er een vertrouwensband tussen de onderzoeker en de medewerkers. Dit proces is waardevol en belangrijk. Op deze manier heeft de onderzoeker belangrijke informatie verkregen voor het onderzoek. Naast deze formele interviews en gesprekken waren er ook (vaak kortere) informele gesprekken. Deze vonden bijvoorbeeld plaats tijdens de lunch, op de trap of tijdens de opening van een tentoonstelling. Deze gesprekken gingen zowel over de onderwerpen die waren aangedragen in de interviews en gesprekken als over andere onderwerpen. In de paragraaf 3.4 operationalisatie wordt meer verteld over de respondenten en de interviews. 3.2.9 Kwalitatieve analyse en beschrijving De gesprekken, interviews en observaties zijn geïnterpreteerd en de gegevens die uit deze interpretatie voortkwamen zijn gebruikt voor het schrijven van het volgende hoofdstuk. De gegevens zijn via de framework approach geanalyseerd (Ritchie & Spencer, 1993). Hierover 23 in de paragraven 3.4 en 3.4.7 meer. De onderzoeker heeft tijdens de gesprekken, interviews en observaties aantekeningen gemaakt. Daarnaast zijn er direct na een gesprek, interview of observatie ook aantekeningen gemaakt en schreef de onderzoeker een korte samenvatting op. In hoofdstuk 4 zal een kwalitatieve analyse en beschrijving gepresenteerd worden die geschreven is vanuit de onderzoeker. De thema’s die in dit verhaal aan de orde komen zijn thema’s die tijdens de gesprekken, interviews en observaties voorkwamen. Hoe een respondent iets zei, waar het gesprek over ging en de visie van de spreker, zijn door de onderzoeker geïnterpreteerd. Er is ook rekening gehouden met verbale en non-verbale communicatie van de geïnterviewde of geobserveerde. Al deze interpretaties zijn subjectief. Het verhaal wat geconstrueerd is, heeft de onderzoeker voorgelegd aan de respondenten om dit samen te bespreken en eventueel aan te passen. Wanneer een thema of onderdeel van een thema vaak terugkwam binnen een gesprek, interview of observatie is hier een notitie van gemaakt. Deze thema’s zullen veelvuldig terugkomen in het volgende hoofdstuk. 3.3 Case De onderzoeker heeft er voor gekozen om onderzoek te doen naar de rol van de zakelijk directeur binnen de W139. Hij is binnen de organisatie eindverantwoordelijk. In dit onderzoek is hij diegene die gedefinieerd wordt als de leider van de organisatie. Uit de resultaten die gepresenteerd worden in hoofdstuk 4 zal ook blijken dat de respondenten hem zien als de leider van de organisatie. In de case zal onderzocht worden welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden hij gebruikt bij en voor sensegiving en wat voor een invloed die hebben op het proces van sensemaking. Andere respondenten dan de zakelijk directeur kunnen in bepaalde situaties binnen de organisatie ook de leider zijn. Hier is de onderzoeker zich van bewust. Bijvoorbeeld kan het voorkomen dat een andere respondent een initiatief neemt en andere binnen de organisatie begeleidt. Maar om er voor te zorgen dat het onderzoek niet te groot wordt en dus overzichtelijk blijft kiest de onderzoeker ervoor om de sensegiving van de zakelijk directeur te onderzoeken en te analyseren wat de uitwerking is op het proces van sensemaking. In paragraaf 2.1 heeft de onderzoeker onderscheid gemaakt tussen leiderschap en management. Er wordt met de respondenten gesproken over de rol van de zakelijk directeur en de onderzoeker observeert. De onderzoeker heeft voor een kleine organisatie gekozen omdat hij denkt dat de rol van de zakelijk directeur dan goed zichtbaar is. Op die manier is beter te zien hoe de sensegiving van invloed is op de sensemaking. De onderzoeker verwacht dat de leider en de overige leden van de organisatie veel interactie hebben. Dit is noodzakelijk omdat hier nu juist onderzoek naar gedaan moet worden. Hier wordt in paragraaf 3.4 verder op ingegaan. In 2014 is er binnen de W139 een grote omslag geweest. De artistiek directeur is destijds ontslagen en vanaf toen is er veel meer aangestuurd op de zelforganisatie en verantwoordelijkheid van de kunstenaars. Langzamerhand wennen de leden van de organisatie aan de nieuwe manier van werken. Met deze grote verandering in het achterhoofd en op de achtergrond gaat de onderzoeker kijken hoe de rol van de zakelijk directeur is tijdens het dagelijkse reilen en zeilen van de organisatie op dit moment. De zakelijk directeur is sinds 2014 eindverantwoordelijk. In de periode van 20 juni tot en met 12 augustus 2016 is er actief onderzoek gedaan bij de W139 door middel van interviews, gesprekken en observaties. In deze periode is er een kunstenaarsgroep actief geweest. Op 7 juli zijn zij begonnen met de eerste grote bijeenkomst 24 en begonnen zij met de opbouw van de tentoonstelling. Deze tentoonstelling opende op 15 juli. Er zijn binnen W139 verschillende mensen werkzaam en er zijn drie hoofdgroepen te onderscheiden. Deze verschillende mensen die zich in de diverse groepen bevinden zijn tevens de respondenten. Er is een Management Team van drie mensen (respondenten 1,2 en 3) dat vaak wordt ondersteunt door één wisselende stagiair. Binnen dit Management Team is ook de zakelijk directeur aanwezig (respondent 1). Naast deze vaste groep is er een Productie Team (respondenten 4,5 en 6) die er iets minder vaak zijn. Deze groep begeleidt een Wisselende Zelforganiserende Kunstenaarsgroep en zij faciliteren de praktijk voor de kunstenaars. De derde te onderscheiden groep is die van de Wisselende Zelforganiserende Kunstenaarsgroep (respondenten 7 en 8). Deze groep wisselt om de zoveel weken. Elke groep werkt een aantal weken aan een project, heeft een eindpresentatie en wordt vervangen voor een nieuwe groep mensen. In dit onderzoek is een kunstenaarsgroep samengesteld door een bepaalde kunstenaar. Deze groep telt tien kunstenaars. Binnen deze groep is één kunstenaar de initiator (respondent 7). Van te voren is schriftelijk gevraagd aan de zakelijk directeur of de W139 als case gebruikt mocht worden. Vervolgens is aan alle respondenten per e-mail gevraagd of zij wilden mee werken aan het onderzoek. Respondenten Groepen 1. Management Team (A) drie respondenten 2. Productie Team (B) drie respondenten 3. Wisselende Zelforganiserende Kunstenaarsgroep (C) twee respondenten Figuur 6: Respondenten Groepen 3.4 Operationalisatie Door middel van informele gesprekken, interviews en observaties wil de onderzoeker doorgronden hoe de leider via sensegiving invloed heeft op de sensemaking. Hier voor is al benoemd dat de organisatie op te delen valt in drie groepen. Uit alle drie deze groepen zijn respondenten gevraagd om mee te werken aan het onderzoek. De onderzoeker maakt gebruik van semigestructureerde interviews met themalijsten. Hier wordt in de komende paragrafen op terug gekomen. Op deze lijsten staan de eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap genoemd (zie bijlage 3). Hier is de onderzoeker naar op zoek. De eigenschappen van transformationeel, transactioneel en appreciative leiderschap en de beïnvloedingstechnieken en vaardigheden worden zo dus in de semigestructureerde interviews besproken. De onderzoeker houdt per onderwerp bij wat de respondenten over elk onderwerp zeggen. Wanneer meerdere respondenten iets soort gelijks zeggen over een thema maakt de onderzoeker hier een extra aantekening van. Met de framework approach is geanalyseerd hoe vaak respondenten iets zeiden over de verschillende thema’s. In paragraaf 3.4.7 gaat de onderzoeker verder in op deze methode. Nadat de interviews waren gehouden en de observaties gedaan kon de onderzoeker via deze methode de resultaten overzichtelijk maken, meten en analyseren. 25 De onderzoeker wil door middel van informele gesprekken en observaties controleren wat de respondenten zeggen. De onderzoeker is ook een aantal keer onaangekondigd langs gekomen om de organisatie en de werkprocessen te observeren. Op die momenten had de onderzoeker extra aandacht voor het gedrag van de leider wanneer hij met andere leden van de organisatie sprak. Op dat soort momenten zou de onderzoeker kunnen zien hoe de leider aan sensegiving doet. De onderzoeker kan nagaan of de leider echt aan sensegiving doet omdat hij dit in de semigestructureerde interviews met de respondenten te horen krijgt en omdat hij dit in de praktijk kan observeren. De leider past echt sensegiving toe omdat hij het proces van sensemaking daadwerkelijk probeert te beïnvloeden. Hij probeert echt van invloed te zijn op de uitkomst van het proces van sensemaking. Een ander belangrijk punt is de terugkoppeling aan de respondenten. Door dit te doen kan worden gecontroleerd of hetgeen wat de onderzoeker heeft waargenomen en beschreven in de ogen van de respondenten correct is. Hier gaat de onderzoeker in paragraaf 3.4.9 verder op in. 3.4.1 Semigestructureerde interviews De onderzoeker heeft drie soorten semigestructureerde interviews gehouden met meerdere respondenten. De onderzoeker heeft in alle interviews geen vaste lijst met vragen afgewerkt maar werkte met een lijst gekozen thema’s. In de bijlage 1, 2 en 3 zijn de lijsten met thema’s te vinden. De onderzoeker heeft gekozen om met themalijsten te werken omdat hij graag een onderwerp wilde opperen en het vervolgens aan de respondent wilde laten wat hij of zij hierover zou vertellen. Deze lijst met onderwerpen en de volgorde stond vast. Daarom is er sprake van semigestructureerde interviews. Bij een ongestructureerd interview doet de volgorde van de thema’s die behandeld worden er namelijk ook niet toe. De onderzoeker kon inhaken en doorvragen over bepaalde onderwerpen tijdens het gesprek. Door het stellen van open vragen en het opperen van de thema’s was het aan de respondent zelf of hij of zij hier over wat kon vertellen. Soms reageerden respondenten wel op thema’s maar soms ook helemaal niet. De antwoorden die de respondenten gaven heeft de onderzoeker proberen te controleren door observaties te doen. Door soms onaangekondigd langs te komen kon hij de respondenten observeren. 3.4.2 Themalijst 1 De eerste gesprekken die gehouden zijn, gingen over een aantal thema’s. Tijdens deze gesprekken heeft de onderzoeker per thema doorgevraagd. Tijdens de eerste ronde gesprekken die aan de hand van themalijst 1 zijn gedaan (zie bijlage 2), ging het over de vrij brede onderwerpen zoals: de functie van de respondent, de dagelijkse gang van zaken binnen de organisatie, op wat voor manier de organisatie in elkaar zat en geleid werd en de invloed van de leider. Daarnaast heeft de onderzoeker de begrippen sensemaking en sensegiving uitgelegd en bij de respondenten naar voorbeelden gevraagd. In de gesprekken die aan de hand van themalijst 1 zijn gedaan zijn ook de intenties van de leider naar voren gekomen. 3.4.3 Themalijst 2 In de tweede serie gesprekken waren de thema’s anders (zie bijlage 3). Er is specifieker ingegaan op de eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van de leider en van leiderschap en is er dieper ingegaan op het begrip sensemaking. Door naar deze thema’s te vragen kunnen de respondenten aangeven in hoeverre en op welke wijze dit aanwezig is binnen de organisatie. Er is met de respondenten ook gepraat over onder welke omstandigheden en condities er binnen de organisatie sensemaking ontstaat en wanneer er aan sensegiving wordt gedaan. 26 Er is ook uitgebreid gesproken over hoe sensegiving invloed heeft op sensemaking. Met deze gesprekken wil de onderzoeker de eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van de leider (zie bijlage 1) bespreken met de respondenten. De onderzoeker operationaliseert deze eigenschappen, technieken en vaardigheden op die manier. Tijdens het gesprek kan de onderzoeker bijvoorbeeld een term noemen en vervolgens kijken hoe de respondent hier op reageert. De respondenten kunnen dan vertellen in welke mate de genoemde term van toepassing is binnen de organisatie en op welke manier. De onderzoeker zal wat de respondenten in deze gesprekken zeggen controleren door observaties te doen. Uiteindelijk wil de onderzoeker kijken welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden de leider inzet en hoe die via sensegiving invloed hebben op sensemaking. Thema’s die tijdens de tweede serie gesprekken behandeld zijn waren: - - Leiderschap. Leiderschap en het zijn van een rolmodel, het inspireren en begeleiden. Aan welke zaken binnen de organisatie waarde wordt gehecht, hoe er waarde aan mensen gehecht wordt, waar de organisatie staat en op welke manier integriteit een rol speelt. De begrippen sensemaking en transitionele ruimte (zie paragraaf 2.3). Daarnaast is er met de respondenten doorgepraat over het begrip sensemaking en hoe deze tot stand komt binnen de organisatie. 3.4.4 Themalijst 3 In de derde serie gesprekken is er gesproken met de respondenten 7 en 8 aan de hand van themalijst 3 (zie bijlage 4). Voor de respondenten uit de kunstenaarsgroep is een andere themalijst gehanteerd omdat zij geen contact hebben met de zakelijk directeur en iets meer, maar nog steeds heel weinig, met het productieteam. Dit bleek uit beide serie gesprekken die de onderzoeker had met de respondenten uit groep 1 en 2. Uit de informele gesprekken met de respondenten uit alle drie de groepen bleek hetzelfde. De thema’s zijn: - Totstandkoming van de tentoonstelling De verhouding en werkwijze met het Productie Team Hoe de verhouding is met het Management Team Het contact binnen de kunstenaarsgroep Hoe contact met de zakelijk directeur Tot stand komen van veranderingen De onderzoeker vond het belangrijk om de zakelijk directeur en de mensen waar hij direct mee werkt, de mensen uit groep 1 Management Team, twee keer te interviewen. De reden hiervoor is dat de onderzoeker verwachtte dat de leider met zijn directe teamleden het meest contact zou hebben en dat de leider richting hen het meest aan sensegiving zou doen. Achteraf zal dit ook blijken. A. In eerste instantie zijn drie respondenten uit groep 1 en twee respondenten uit groep 2 geïnterviewd aan de hand van themalijst één. B. Vervolgens zijn er drie respondenten uit groep 1 en twee respondenten uit groep 2 geïnterviewd aan de hand van themalijst twee. C. Als derde zijn er uit groep 3 twee respondenten geïnterviewd aan de hand van thema lijst drie. 27 3.4.5 Observaties en informele gesprekken Tijdens de onderzoeksperiode heeft de onderzoeker verschillende observaties gedaan. Deze deed hij bijvoorbeeld tijdens korte informele gesprekken, vlak voor en na de interviews, tijdens het lopen door de W139, bij het drinken van een kop koffie in de organisatie, tijdens de opening van een tentoonstelling en wanneer er buiten gerookt werd. Continu heeft de onderzoeker gelet op het gedrag dat zich afspeelde tussen de verschillende leden van de organisatie. Daarvan maakte hij kort daarna aantekeningen om deze observaties zo goed mogelijk te beschrijven en kunnen onthouden. Deze observaties waren ook een middel om te controleren wat de respondenten in de gesprekken zeiden. 3.4.6 Beantwoording deelvragen Per deelvraag zullen de gegevens verzameld worden. Per deelvraag geeft de onderzoeker aan hoe hij het antwoord op de deelvragen denkt te vinden. De onderzoeker denkt dat de deelvragen beantwoord worden door de literatuur te raad plegen, de interviews te houden, informele gesprekken te hebben en observaties te doen. Deze combinatie van bronnen moet tot een synthese leiden. De combinatie van antwoorden op de deelvragen moet leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag. Deelvragen: 1. Welke kenmerken, eigenschappen en beïnvloedingstechnieken hebben leiders om via sensegiving te beïnvloeden? 2. Wat is sensemaking en hoe ontstaat deze? 3. Hoe heeft sensegiving invloed op sensemaking? Deelvraag 1: De onderzoeker heeft voor een heel groot gedeelte antwoord gevonden op deze vraag door de literatuur te raadplegen. In hoofdstuk twee zijn de bevindingen hiervan gepresenteerd. De data die aan de hand van de interviews, informele gesprekken en observaties gewonnen wordt, zou nuance en of een toevoeging kunnen bieden op het antwoord op deze vraag. Wanneer de onderzoeker vraagt naar thema’s als leiderschap, inspireren en het zijn van een rolmodel kan de respondent hierop reageren. De respondenten kunnen bijvoorbeeld zelf komen met andere kenmerken, eigenschappen en beïnvloedingstechnieken van leiders. Deelvraag 2: De onderzoeker heeft de literatuur bestudeerd over sensemaking en hier in hoofdstuk twee een synthese over gegeven. Maar de onderzoeker is ook benieuwd hoe sensemaking in de praktijk ontstaat. De onderzoeker zal de respondenten het begrip sensemaking uitleggen en het hier met hen over hebben. In alle interviews gaat het over sensemaking Daarnaast zal de onderzoeker de respondenten kunnen observeren wanneer zij werken en kan hij hen treffen in informele situaties. Op die manier kan hij informatie verkrijgen over wat sensemaking is en in welke situaties deze ontstaat. Deelvraag 3: De onderzoeker wil deze vraag met name beantwoorden door te kijken wat voor intenties de leider heeft in de case, op welke manieren hij deze intenties via sensegiving duidelijk maakt en hoe deze van invloed zijn op het proces van sensemaking. De intenties en de zaken die de leider wil veranderen zullen aan de hand van de gesprekken aan hand van themalijst 1 en 2 28 duidelijk worden. Welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden de leider hanteert wordt duidelijk door de gesprekken die gevoerd worden aan de hand van themalijst 2. Door te observeren en te luisteren naar de respondenten moet dit proces van sensegiving en de invloed op sensemaking inzichtelijker gemaakt worden. In de lijsten met thema’s staan onderwerpen als sensemaking , leiderschap, rolmodel, inspireren, intellect en de invloed van de leider. 3.4.7 Instrumentontwikkeling De interviews, informele gesprekken en de observaties zijn georganiseerd via de framework approach (Ritchie & Spencer, 1993). Met deze methode kan de onderzoeker verschillende data categoriseren. Door dit te doen creëert de onderzoeker met het ‘framework’ een nieuwe structuur voor die data en op die manier is deze beter samen te vatten en te reduceren tot een overzichtbare hoeveelheid (Gale, 2013). Dit kan vervolgens weer helpen bij het beantwoorden van de deelvragen. De framework approach is geen vast mechanisch proces dat gegarandeerd werkt (Ritchie & Spencer, 1993). De onderzoeker heeft deze methode gebruikt om gewonnen data te categoriseren en zo op een andere manier naar het totaaloverzicht van die data te kunnen kijken. Op deze manier werd bijvoorbeeld goed inzichtelijk dat bepaalde thema’s of antwoorden vaker terugkwamen. De onderzoeker wilde analyseren welke intenties en veranderingen de zakelijk leider voor ogen heeft, hoe hij dit via sensegiving kenbaar maakt en hoe vervolgens die sensegiving weer invloed heeft op de sensemaking. De onderzoeker kon deze onderzoeksgegevens sorteren via de framework approach. 3.4.8 Methodologische issues De onderzoeker is zich er van bewust dat hij alle gegevens interpreteert. Deze interpretatie is aan de ene kant lastig omdat deze niet geheel objectief is. Aan de andere kant is deze interpretatie noodzakelijk wanneer er een kwalitatieve beschrijving en analyse gegeven wordt. Het opzetten van het onderzoek, het verzamelen en het analyseren is allemaal gebeurd door de onderzoeker. De onderzoeker is zich er ook van bewust dat de respondenten wellicht antwoorden gaven die gezien kunnen worden als sociaal wenselijk. Met name omdat het onderzoek gaat over de organisatie van de W139 en wat de rol van de leider is. De leider bij W139 is in zekere zin hun baas. De onderzoeker heeft dit proberen te controleren door observaties te doen en onverwacht langs te komen. Aan alle respondenten is aangegeven dat alle verkregen informatie alleen gebruikt zou worden voor het onderzoek en dat deze gedeeld wordt. 3.4.9 Ethiek De onderzoeker hecht er veel waarde aan dat dit onderzoek ethisch verantwoord is. Saunders (2011) maakt onderscheidt tussen fases van het onderzoek en welke ethische kwesties daarbij horen. Deze fases zijn: het formuleren van het onderzoeksonderwerp, het ontwerpen van het onderzoek en toegang krijgen, het verzamelen van data, het verwerken en opslaan van data en het analyseren en presenteren van de bevindingen. Nadat de onderzoeker zijn onderzoeksonderwerp heeft geformuleerd heeft hij toegang proberen te krijgen bij de organisatie waar hij een casestudy deed. De respondenten van de organisatie zijn volledig geïnformeerd en de onderzoeker heeft ruimschoots uitgelegd wat hij ging onderzoeken. De onderzoeker heeft binnen de organisatie aangegeven dat hij het onderzoek zo objectief en eerlijk mogelijk zal uitvoeren. De respondenten is gevraagd of zij mee wilden doen aan het onderzoek en op hun privacy is gelet. De gegevens zijn anoniem verwerkt. Wel is voor leden binnen de organisatie na te gaan wie wat ongeveer gezegd heeft. Dit is van te voren aangegeven en de respondenten zijn hier 29 akkoord mee gegaan. Verder is het van belang dat de uitkomsten van het onderzoek geen negatieve uitwerking of effecten hebben op de respondenten en of de organisatie. Tijdens het verzamelen van de data is er gelet op de veiligheid van zowel de onderzoeker als de respondenten. De onderzoeker heeft tijdens de gesprekken en observaties aantekeningen gemaakt van deze gesprekken en observaties. Deze verzamelde data heeft de onderzoeker bij zich gehouden en goed bewaard tijdens het onderzoek. Nadat de onderzoeker de data heeft geanalyseerd is deze data teruggekoppeld aan de respondenten. De onderzoeker heeft aan de respondenten de verwerkte data voorgelegd (zie voor datum bijlage 5). In grote lijnen vonden de respondenten de gevonden en geanalyseerde data juist. Aan de respondenten zijn de belangrijkste vier thema’s (deze thema’s komen in het volgende hoofdstuk terug), de quotes, de conclusies en de overige bevindingen voorgelegd. Kortom alle data die de onderzoeker heeft gevonden, geanalyseerd en beschreven is teruggekoppeld aan de respondenten. Wanneer de respondenten bepaalde data wilde toevoegen of deels veranderen heeft de onderzoeker hier samen met de desbetreffende respondent over gesproken. Deze data is vervolgens verwerkt in het volgende hoofdstuk. Deze terugkoppeling is gedaan om de deugdegelijkheid te vergroten en om er voor te zorgen dat er op een ethisch verantwoorde manier met de respondenten wordt omgegaan. De respondenten staan achter de data die in dit onderzoek wordt gepresenteerd. 3.5 Betrouwbaarheid Mijn onderzoek is interpretatief en verschilt van een positivistische onderzoek waarbij vaak aan de verzameling van kwantitatieve data wordt gedaan. Om deze reden heeft de onderzoeker er voor gekozen om het onderzoek te beoordelen op credibility, transferability, dependability en confirmability . Dit zijn geloofwaardigheid, overdraagbaarheid, deugdelijkheid en neutraliteit (Lincoln & Guba, 1985). De onderzoeker heeft respondenten uit alle ‘afdelingen’ van de organisatie geïnterviewd, gesproken en geobserveerd. Op deze manier is er data verkregen uit alle lagen van de organisatie en hierdoor wordt het onderzoek naar deze case ‘rijker’. Wat betreft de overdraagbaarheid heeft de onderzoeker het onderzoek, het onderzoekproces en de operationalisatie zo helder en specifiek mogelijk proberen te beschrijven. De interviews die gehouden zijn met een themalijst, de informele gesprekken en de observaties zijn bijgehouden en uitgewerkt. Aan alle respondenten is meerdere malen aangegeven waar de onderzoeker onderzoek naar deed en wat het doel hiervan was. De respondenten waren hier van op de hoogte. Nu is helder geworden hoe en waar er onderzoek gedaan is. Daarnaast is er verantwoording afgelegd voor bepaalde keuzes en is er aandacht geweest voor de operationalisatie. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. 30 4. Resultaten In dit hoofdstuk worden de onderzoeksbevingen weergegeven. Door empirisch onderzoek te doen bij W139 wil de onderzoeker een beter antwoord formuleren op de deelvragen en uiteindelijk op de onderzoeksvraag: op welke manier een leider via sensegiving invloed heeft op het proces van sensemaking. In paragraaf 4.1 wordt de W139 omschreven, daarna zal het in paragraaf 4.2 gaan over de rol van de leider. Vervolgens worden in paragraaf 4.3 de intenties van de leider en de veranderingen die hij wil doorvoeren besproken. De leider past echt sensegiving toe omdat hij actief het proces van sensemaking probeert te beïnvloeden. In paragraaf 4.3 wordt uitgebreider ingegaan op waarom het daadwerkelijk om sensegiving gaat en niet om sensemaking. In paragraaf 4.4 worden de vier belangrijkste intenties en veranderingen nog even kort herhaald en zal er daarna een uitgebreide analyse volgen. In deze analyse wordt omschreven welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden de leider inzet om sensegiving toe te passen. Daarnaast wordt omschreven hoe die sensegiving invloed heeft op het proces van sensemaking. De eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden worden zo gekoppeld aan de uitwerking op sensemaking. Een overzicht van de vierde paragraaf wordt gepresenteerd in bijlage 6. 4.1 De W139 De W139 is een plek in het centrum van Amsterdam waar tentoonstellingen worden georganiseerd. Het is geen museum en geen galerie, maar een tentoonstellingsplek. W139 bestaat sinds 1979 en is opgericht door een groep kunstenaars die destijds een manier zochten om hun kunstwerken te tonen. W139 is vrij toegankelijk voor publiek en is een zogenaamde Algemeen Nut Beogende Instelling Culturele Instelling, een ANBI CI. De W139 kan grotendeels bestaan door subsidie van de gemeente Amsterdam, via het Kunstenplan. W139 werkte in het recente verleden nog met een artistiek directeur die bepaalde wat voor een tentoonstelling er kwam. Sinds 2014 wordt er echter gewerkt zonder artistiek directeur en met zelforganiserende kunstenaarsgroepen. Met vaste regelmaat worden er tentoonstellingen georganiseerd. Op de website van W139 is te vinden (w139.nl/nl/about/): ‘Kunst staat voorop. W139 is een ontwikkelingsgeoriënteerde kunstbron die de wereld wil inspireren. Een bron die doorlopend werkt aan de optimale condities voor onze basisbehoefte om te creëren en te verkennen.’ Zoals eerder aangegeven heeft de W139 sinds 2014 een andere werkwijze dan de jaren daarvoor. Door het wegvallen van de artistiek directeur is er alleen nog een zakelijk directeur over die eindverantwoordelijk is. De organisatie kan opgedeeld worden in vier categorieën. De eerste categorie is de Wisselende Zelforganiserende Kunstenaarsgroep. Deze groep verandert omdat er per tentoonstelling een nieuwe groep kunstenaars komt werken. Deze kunstenaarsgroep werkt direct samen met het Productie Team, de tweede categorie. In het productieteam werken vier mensen. Het Management Team is de derde categorie. Het Management Team bestaat uit drie mensen en hierin zit ook de zakelijk directeur. Het Management Team heeft veel contact met het productie team en heeft in mindere mate contact met de wisselende zelforganiserende kunstenaarsgroep. Daarnaast is er nog ongeveer drie keer per jaar contact met het Bestuur van de W139 dat uit zes mensen bestaat. Zij hebben een min of meer ceremoniële rol. 31 Figuur 7: Organisatie W139 4.2 Rol van de leider De eindverantwoordelijke van W139 is de zakelijk directeur. Hij is eindverantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en de financiën en heeft bijvoorbeeld het contact met de gemeente Amsterdam en met mogelijke fundraisers. Hij legt ook verantwoording af aan het bestuur van de W139. Naast deze formele taken ziet hij zijn rol zelf niet als die van een traditionele topdown leider. ‘Mijn streven is het om op den duur overbodig te zijn’ (interview 1, respondent 1) & ‘Het is niet mijn bedoeling om aan corporate management te doen’ (interview 2, respondent 1) Observatie: Tijdens een bijeenkomst op 7 juli van een kunstenaarsgroep loopt de zakelijk directeurvoorbij. Hij wordt geroepen door één van de kunstenaars uit de groep en zwaait terug, maar snelt een deur door en lijkt niet in de aandacht te willen staan. Naast dat hij op den duur niet meer nodig zou willen zijn, ziet hij zijn rol met name als iemand die faciliteiten levert en de nadruk legt op zelforganisatie. ‘De kunstenaars zijn de mensen die leidend zijn. Ik probeer bij medewerkers de mentale ruimte te laten ontstaan waardoor zij zelf beslissingen kunnen nemen. Deze mentale ruimte laat ik met name ontstaan door vragen te stellen. Op deze manier worden de intenties duidelijk van de mensen binnen de organisatie’ (interview 2, respondent 1) De zakelijk directeur probeert mensen zowel te motiveren als te stimuleren en doet dit door veel gesprekken te voeren en vragen te stellen. Hij heeft een rol als iemand die motiveert en stimuleert. ‘Ik probeer mensen te motiveren door vragen te stellen. Op die manier activeer je iets bij diegene met wie je praat. Daarnaast is het erg van belang om op een goede en heldere manier te benoemen wat je ziet. Ik ben op zoek naar de competenties en de blijdschap van de mensen waar mee ik werk.’ (interview 1, zakelijk directeur) 32 Meerdere keren komt uit de interviews en de informele gesprekken naar voren dat de zakelijk directeur wel diegene is die op meerdere fronten een soort startschot geeft. Hij is diegene die een speech houdt en mensen bij elkaar roept. Uit de informele gesprekken en de interviews blijkt dat alle respondenten van de organisatie hem zien als non-hiërarchisch en niet zichtbaar als directeur. Tijdens de terugkoppeling van de data kwam naar voren dat respondent 2 het een goed idee vond om naar de buitenwereld duidelijker te communiceren dat er wel degelijk een directeur is. Omdat dit voor officiële instanties soms onduidelijk is. ‘Hij laat veel ruimte over aan het team om verantwoording te nemen’ (interview 2, respondent 3) ‘De organisatie voert er actief beleid op dat er geen echte directeur is’ (interview 1, respondent 2) ‘De zakelijk directeur? Ik had tot en met de opening geen idee wie dat was’ (interview 1,respondent 8) ‘In de toekomst moeten wij misschien wat duidelijker communiceren dat wij wel een directeur hebben, soms is dit voor de buitenwereld onduidelijk’ (tijdens terugkoppeling data, respondent 2) 4.3 Intenties en veranderingen De zakelijk directeur heeft intenties en heeft bepaalde ideeën en overtuigingen over de W139. Hij wil ook een paar dingen veranderen. De veranderingen die hij wil doorvoeren en zijn intenties maakt hij kenbaar door middel van sensegiving. De zakelijk directeur draagt zijn gewenste veranderingen en intenties uit en probeert deze te realiseren (Peters, 1978). Bij sensemaking geven mensen samen betekenis aan gebeurtenissen binnen organisaties. De zakelijk directeur oefent actief invloed uit om zijn intenties en veranderingen kenbaar te maken en soms door te voeren. Daarom is er sprake van sensegiving. Hij wil de leden van de organisatie ook echt beïnvloeden met deze intenties en veranderingen (Maitlis & Lawrence, 2007). Hij wil dat de leden van de organisatie over deze onderwerpen gaan nadenken en hier ook naar gaan handelen. Het beïnvloeden van andere is een typerend kenmerk voor sensegiving. Hoe hij de leden van de organisatie beïnvloedt en wat voor uitwerking dit heeft komt later in dit hoofdstuk aan bod. De zakelijk directeur is er ook van overtuigd dat de intenties en veranderingen belangrijk zijn voor de organisatie en hij heeft kennis over zijn intenties. Dit zijn beide enablers (zie paragraaf 2.3) van sensegiving (Maitlis & Lawrence, 2007). In dit onderzoek is bestudeerd hoe de leider aan sensegiving doet. Andere leden van de organisatie zouden ook aan sensegiving kunnen doen, maar daar wordt in deze studie geen onderzoek naar gedaan. De intenties en de veranderingen zijn als het ware een beginpunt. Via sensegiving wil hij deze intenties en veranderingen niet alleen kenbaar maken bij de leden van de organisatie maar hij wil ook invloed hebben op hoe de leden van de organisatie betekenis geven binnen de organisatie. In de formele gesprekken geeft hij aan dat de W139 er voor kunstenaars is en dat zij het belangrijkst zijn. Daarnaast komt dat hij het erg van belang acht dat het potentieel uit de leden van de organisatie gehaald wordt. Bijvoorbeeld in het eerste interviews gaf hij aan: 33 ‘Ik probeer het artistieke te faciliteren. Het artistieke en de kunstenaars zijn het belangrijkst. De kunstenaars zijn van hoofdbelang. Daarnaast wil ik het potentieel en het talent uit mensen halen, zowel uit de kunstenaars als uit de mensen die hier werken’ (interview 1, respondent 1). Op de website van W139 (w139.nl/nl/about/) is te vinden dat: ‘Artists Go First, hedendaagse kunstenaars vooropstellen. De volledige autonomie in de artistieke praktijk willen bereiken. Het streven naar vrije en onafhankelijke verkenning.’ Daarnaast vindt de zakelijk directeur dat er op organisatorisch vlak ook nog dingen moeten veranderen. ‘Het is belangrijk dat de W139 zelfvoorzienend wordt en ik zou graag willen dat er een hoge mate van zelforganisatie is. Dit laatste is al voor een deel het geval, maar moet zich nog meer ontwikkelen.’ (interview 2, respondent 1). In meerdere informele gesprekken en interviews wordt het bovenstaande bevestigd door de andere respondenten en geeft de zakelijk directeur aan dat hij aanstuurt op zelforganisatie, dat de kunstenaar vooropgesteld moet worden en dat medewerkers het artistieke moeten faciliteren. Ook wil hij het potentieel uit medewerkers halen en dat de W139 meer zelfvoorzienend wordt. Dit zijn de belangrijkste vier onderwerpen waarover hij over aan sensegiving doet en deze kwamen het meeste terug in de interviews, informele gesprekken en uit de observaties. In de volgende paragraaf komen deze vier hoofd thema’s terug als: zelforganisatie, kunstenaars voorop, potentieel en zelfvoorzienend. 4.4 Leiderschap, sensegiving en de invloed op sensemaking De zakelijk directeur gedraagt zich bewust en onbewust op bepaalde manieren. Met het bewuste gedrag probeert hij veranderingen door te voeren en maakt hij zijn intenties kenbaar. Sensegiving is een proces wat leiders gebruiken om andere te overtuigen (Dunford & Jones, 2000). Met deze sensegiving proberen zij invloed uit te oefenen op de sensemaking binnen de organisatie (Gioia en Chittipeddi, 1991). Leiders kunnen via sensegiving van invloed zijn op sensemaking en zo weer invloed hebben op een organisatiestrategie of organisatieverandering (Maitlis & Lawrence, 2007). Wanneer een leider bepaalde intenties heeft of veranderingen wil doorvoeren, kan hij of zij aan sensegiving doen om het proces van sensemaking te beïnvloeden. Nu de intenties van de leider duidelijk zijn, is het interessant om te kijken wat de leider daadwerkelijk doet. De onderzoeker geeft aan welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden hij in zet met sensegiving. Vervolgens wordt omschreven hoe die sensegiving dan van invloed is op de sensemaking. Eerst wordt in groen kort het onderwerp aangegeven waar de leider over aan sensegiving doet. Vervolgens zal in nummer 1 de onderzoeker de intentie of verandering noemen. Met nummer 1A wordt de beïnvloeding beschreven en zal aangegeven worden welke technieken, eigenschappen en vaardigheden de leider toepast. Met nummer 1B wordt de invloed op sensemaking beschreven. Dit proces zal vier keer omschreven worden omdat er vier belangrijke onderwerpen zijn waarover de leider aan sensegiving doet. In bijlage 6 worden de resultaten bondig gepresenteerd in een tabel. 34 Zelforganisatie 1.Intentie of verandering: Uit de respondentengroepen één en twee geven vijf respondenten aan dat de zakelijk directeur zelforganisatie van belang acht. Hij draagt dit in gesprekken uit, vertelt dit aan de leden van de organisatie en stuurt e-mails door over zelforganisatie. De zakelijk directeur is ervan overtuigd dat mensen door zelf dingen te doen het meest leren. ‘Ik probeer bij medewerkers de mentale ruimte te laten ontstaan waardoor zij zelf beslissingen kunnen nemen.’ (interview 2, respondent 1). Observatie: Tijdens een lunchbijeenkomst op 7 juli komt de zakelijk directeur voorbij. Hij wordt geroepen door één van de kunstenaars uit de groep en zwaait terug maar snelt een deur door en lijkt niet in de aandacht te willen staan. ‘De zakelijk directeur laat ruimte aan ons om zelf verantwoording te nemen.’ (interview 1, respondent 3). 1A. Beïnvloeding Op bewust en onbewust niveau past de leider een aantal beïnvloedingstechnieken, en vaardigheden toe en heeft hij een aantal eigenschappen. Kortweg er gebeuren een aantal dingen. Ten eerste laat de leider veel ruime aan de leden van de organisatie om zelf beslissingen te nemen. Ten tweede stelt hij veel vragen aan medewerkers en probeert hij op die manier hun gedachten te scherpen. De zakelijk directeur gaf aan dat hij door vragen terug te stellen bij de leden van de organisatie iets wil activeren waardoor zij zelf de oplossing gaan zoeken. Hij stimuleert de leden van de organisatie om meer zelforganiserend te zijn en dingen zelf op te lossen. Dit kan in verband gebracht worden met intellectual stimulation waarbij een leider medewerkers motiveert om creatief en innovatief te zijn en hen vraagt om zelf kritisch na te denken (Hall, 2002, Rafferty en Griffin, 2004). Dit kritisch nadenken stimuleert de zakelijk directeur door veel vragen te stellen. ‘Ik probeer mensen te motiveren door vragen te stellen. Op die manier activeer je iets bij diegene waar je mee praat.’ (interview 1, respondent 1) Uit de reacties van de respondenten blijkt dat de leden van de organisatie merken dat de zakelijk directeur aanstuurt op zelforganisatie en dat hij ruimte laat om beslissingen te nemen en met initiatieven te komen. De zakelijk directeur geeft mensen binnen de organisatie ook veel vertrouwen. ‘Door het vertrouwen dat je hier krijgt durf je nieuwe paden te bewandelen en dingen uit te proberen, zo heb ik bijvoorbeeld geïnitieerd om op een andere manier geld te gaan verdienen’. (interview 2, respondent 3) De zakelijk directeur probeert op verschillende manieren mensen te stimuleren om meer zelforganiserend te zijn. Door medewerkers dit te vertellen, door vragen te stellen en door emails te sturen probeert de zakelijk directeur deze verandering in de organisatie te bewerkstelligen. Door aan de ene kant de leden van de organisatie van informatie te voorzien en aan de andere kant ruimte te laten en te creëren weeft hij de verandering in de organisatie. 35 Lawrence (2006) schrijft dat leidinggevenden een beoogde verandering moeten in weven in de dagelijkse gang van zaken. Concluderend is het de leider zijn intentie om de leden van de organisatie meer zelforganiserend te laten zijn en dit probeert hij te bewerkstelligen door te stimuleren, motiveren, zijn visie te delen en vertrouwen te geven. De zakelijk directeur voorziet de medewerkers van informatie door hen artikelen op te sturen. Dit kan in verband gebracht worden met het informatiemanagement waarover Homan (2006) schrijft en waarbij de organisatie ondergedompeld wordt met informatie. Informatiemanagement is een manier om er voor te zorgen dat er transitionele ruimte kan ontstaan en binnen deze transitionele ruimte kunnen leden van de organisatie aan sensemaking doen (Homan (2006). De zakelijk directeur is in die zin sturend dat hij wel over het onderwerp zelforganisatie de groep van informatie voorziet. 1B. Invloed op sensemaking Ten eerste heeft de sensegiving van de zakelijk directeur in zoverre invloed op de sensemaking dat hij diegene is die het onderwerp zelforganisatie aandraagt en benadrukt. Vervolgens gaan sommige leden van de organisatie nadenken over zelforganisatie en er zelfs naar handelen. Hier is de invloed van sensegiving op sensemaking vrij direct. De leider oppert het onderwerp en geeft als het ware een aanzetje om het hier over te gaan hebben. De leden van de organisatie gaan vervolgens denken en praten over het onderwerp en geven er betekenis aan. ‘Door de artikelen die de zakelijk directeur doorstuurt ben ik mij gaan interesseren voor zelforganisatie en ben ik daar naar gaan handelen. Ik kom nu met meer initiatieven dan voorheen’. (interview 2, respondent 4) Ten tweede heeft de sensegiving ook op een andere manier nog invloed op het proces van sensemaking. De zakelijk directeur wil graag dat de leden van de organisatie meer zelforganiserend worden. Door de leden van de organisatie vragen te stellen en hen vertrouwen te geven, probeert hij ruimte te laten aan de leden van de organisatie. Hij doet als het ware een stap opzij en hoopt dat zij een stap in die ruimte zetten. Het lijkt hier om een combinatie te gaan. De zakelijk directeur geeft vertrouwen, informeert, stelt vragen en probeert de medewerkers uit te dagen om die ruimte in te nemen. Hij nodigt hen in zekere zin uit om co-auteur (Homan, 2011) te zijn en samen betekenis te geven. Door de combinatie van een aantal factoren heeft die sensegiving zijn uitwerking op de sensemaking. De leden nemen ook daadwerkelijk die ruimte voor eigen initiatief en ideeën in. Het stellen van vragen, het bewust open laten van ruimte, het delen van de visie over zelforganisatie en het geven van vertrouwen, resulteert er in dat mensen dit vertrouwen hebben en de ruimte pakken die open ligt. ‘Dankzij de ruimte die de zakelijk directeur laat zijn wij op zoek gegaan naar alternatieve financieringsmogelijkheden, dit is trouwens wel erg moeilijk en lukt nog niet heel erg. De zakelijk directeur stimuleert ons heel erg in het ontwikkelen van eigen ideeën en plannen.’ (interview 2, respondent 2) Ten derde zie je dat de zakelijk directeur aanstuurt op zelforganisatie. De respondenten uit het Management Team dragen dit vervolgens uit aan het Productie Team en die geeft dit op hun manier weer door aan de kunstenaarsgroep. Waar de zakelijk directeur op aanstuurt, wordt als 36 het ware doorgegeven binnen de organisatie. Op die manier heeft de sensegiving op een andere manier invloed op het proces van sensemaking. Kunstenaars voorop 2.Intentie of verandering: De zakelijk directeur acht het ook van belang dat de kunstenaars vooropgesteld worden en dat de medewerkers binnen de W139 het artistieke faciliteren. Op de website van W139 (w139.nl/nl/about/) is te vinden dat: ‘Artists Go First, hedendaagse kunstenaars vooropstellen. De volledige autonomie in de artistieke praktijk willen bereiken. Het streven naar vrije en onafhankelijke verkenning.’ Tijdens de terugkoppeling van de data aan de respondenten kwam naar voren dat: ‘Bij de W139 is het belangrijk dat kunstenaars vrij onafhankelijk onderzoek kunnen doen en een tentoonstelling kunnen maken die zij voor ogen hebben’ (tijdens terugkoppeling data, respondent 3) ‘Het gaat er om dat kunstenaars een vrije kritische ontwikkeling kunnen doormaken’(tijdens terugkoppeling data, respondent 1) 2A. Beïnvloeding Zoals eerder ook aangegeven, past de leider bewust en onbewust een aantal beïnvloedingstechnieken, eigenschappen en vaardigheden toe. De zakelijk directeur geeft het goede voorbeeld en hij wordt gezien als rolmodel. Observatie: Na een lunch bijeenkomst op 22 juni komt de zakelijk directeur richting de tentoonstellingsruimte. Daar spreekt hij drie medewerkers van de W139 en vertelt hij hoe belangrijk het is dat de kunstenaars die de tentoonstelling komen maken ondersteund worden. Uit de reacties van alle respondenten uit het Management Team en het Productie Team komt naar voren dat de zakelijk directeur de teamleden inspireert en dat hij aangeeft dat hij het van belang vindt dat de kunstenaars vooropgesteld moeten worden. In de tijd dat er een artistiek leider was, leek dit niet altijd het geval. Destijds was er ook veel nadruk op de rol en het belang van de artistiek leider. In zekere zin verandert de zakelijk directeur nu de normen en waarden en pleit hij ervoor dat de medewerkers het artistieke moeten faciliteren. Het veranderen van de normen en waarden is een vaardigheid die door Kouzes & Posner (2002) genoemd wordt. De zakelijk directeur spreekt de leden van de organisatie ook aan op hun integriteit (Whitney, 2010), motiveert hen en stelt bepaalde verwachtingen. ‘De zakelijk directeur is er wel duidelijk in dat mensen die hier werken bereid moeten zijn om hard te werken voor en met kunstenaars. Als je hier werkt wordt dat wel van je verwacht. Als je die affiniteit met kunstenaars niet hebt dan is dit niet je plek. Wat dat betreft stelt de zakelijk directeur wel bepaalde verwachtingen en moet je, je als medewerker hard kunnen maken voor de kunstenaars die hier een tentoonstelling hebben’ (interview 2, respondent 2). 37 2B. Invloed op sensemaking De zakelijk directeur fungeert als een voorbeeld, verandert de normen en waarden en spreekt de leden van de organisatie aan op hun integriteit. Hij geeft aan dat hij het belangrijk vindt dat de leden van de organisatie het artistieke faciliteren en de kunstenaars ondersteunen. Hij geeft dit ook door aan de leden van het MT. De leden van het MT geven dit op hun beurt weer door aan het PT. De leden van de organisatie communiceren dit naar andere leden van de organisatie maar ook naar mensen die de W139 komen bezoeken. Observatie: Op de opening van de tentoonstelling op 15 juli hoor ik respondent 3 tegen twee bezoekers zeggen: ‘De W139 als organisatie staat in dienst van de kunstenaars die hier een tentoonstelling komen maken’. De leider heeft op een bepaalde manier invloed met zijn sensegiving op de sensemaking. Hij wordt door de andere leden van de organisatie gezien als voorbeeld. Wanneer hij iets oppert of uitdraagt, hechten de leden van de organisatie hier belang aan. ‘De zakelijk directeur loopt hier al tien jaar rond en heeft erg veel ervaring. Hij weet alles van de W en weet ook goed welke kant de W opmoet. Ik hecht heel erg veel waarde aan zijn mening en neem deze altijd serieus’ (interview 2, respondent 2) Het valt op dat de leden van het MT eigenlijk hetzelfde ‘doorgeven’ aan andere leden van de organisatie en aan de buitenwereld als wat de leider zegt. Hij wordt als voorbeeld genomen en wat hij zegt wordt herhaald. Wanneer hij iets doet of zegt hechten de leden van de organisatie hier belang aan en geven zij hier betekenis aan. Zijn mening en gedrag nemen zij serieus en dit telt zwaar mee in het betekenis geven. Het telt zelfs zo zwaar mee, dat zijn gedrag en uitingen worden herhaald. Potentieel 3. Intentie of verandering: Een andere intentie die de zakelijk directeur heeft en iets wat hij probeert duidelijk te maken aan de leden van de organisatie is dat hij het belangrijk vindt dat het potentieel uit medewerkers gehaald gaat worden. ‘Daarnaast wil ik het potentieel en het talent uit mensen halen, zowel uit de kunstenaars als uit de mensen die hier werken’ (interview 1, respondent 1) Observatie: Tijdens een onverwacht bezoek aan de W139 op 14 juli spreek ik de zakelijk directeur even. Hij vertelt mij dat: ‘wanneer mensen hun kwaliteiten en talenten in weten te zetten kunnen er allerlei hele goede en mooie dingen gebeuren’. 3A. Beïnvloeding De zakelijk directeur probeert op verschillende manieren het potentieel uit de leden van de organisatie te halen. Hij doet dit deels door ruimte open te laten voor eigen initiatief. Dit heeft verwantschap met het in voorbeeld 1 genoemde ruimte laten voor zelforganisatie. De zakelijk directeur werkt ook als coach en leden van de organisatie kunnen ook terecht bij hem over privékwesties. 38 ‘Omdat je bij de zakelijk directeur ook terecht kan met privéaangelegenheden ontwikkel je ook een andere band. Op die manier vertrouw je elkaar meer. Dit vertrouwen resulteert er bij mij dan weer in dat ik nieuwe dingen binnen de organisatie durf te proberen’ (interview 1, respondent 3). De zakelijk directeur tracht ook alle mensen te betrekken bij de organisatie. Dit betrekken en ook deels verantwoordelijk maken is te linken aan de inclusion eigenschap van appreciative leiderschap. Daarnaast vindt de zakelijk directeur het ook van belang dat leden van de organisatie wel nakomen wat zij zeggen. ‘Er wordt wel waarde aan gehecht dat je hard werkt en je hard maakt voor de organisatie. Op deze manier voel je je als medewerker ook meer betrokken en ben je bereid net iets verder te gaan dan normaal’ (interview 1, respondent 3) 3B. Invloed op sensemaking De zakelijk directeur wil er voor zorgen dat het potentieel gehaald wordt uit leden van de organisatie. Hij probeert ruimte te scheppen voor eigen initiatief door de leden van de organisatie te vertrouwen en te betrekken. Leden van de organisatie nemen deze ruimte in en proberen dan ook nieuwe dingen. ‘Dankzij het vertrouwen dat ik van de zakelijk directeur krijg durf ik elke dag opnieuw na te denken over hoe wij op andere manieren aan geld kunnen komen’ (interview 2, respondent 2) De invloed op sensemaking is net als in voorbeeld 1: ruimte open laten of creëren. De zakelijk directeur wil graag dat het potentieel uit de leden van de organisatie naar voren komt. Hij geeft de organisatieleden het vertrouwen en betrekt hen bij de organisatie. Op deze manier durven leden ruimte te pakken om met nieuwe initiatieven te komen. Zelfvoorzienend 4. Intentie of verandering: De zakelijk directeur wil graag dat de W139 meer zelfvoorzienend wordt en minder afhankelijk is van subsidiegelden. Respondenten 1,2 en 3 gaven tijdens de terugkoppeling aan dat het meer zelfvoorzienend worden van de W139 een lange termijn ambitie is. De voorgaande drie thema’s zijn urgenter. ‘Het is belangrijk dat de W139 zelfvoorzienend wordt en ik zou graag willen dat er een hoge mate is van zelforganisatie. Dit laatste is al voor een deel het geval, maar moet zich nog meer ontwikkelen.’ (interview 2, respondent 1) 4A. Beïnvloeding Hij probeert dit op verschillende manieren te bereiken. Hij stimuleert mensen om creatief te zijn en hiervoor ideeën te verzinnen. Hij probeert er voor te zorgen dat de organisatieleden creatieve oplossingen verzinnen. Dit is te verbinden aan de eigenschap intellectual stimulation 39 waarbij medewerkers worden gestimuleerd om creatief en innovatief te zijn. Zowel de respondenten 2 en 3 geven aan dat zij zich gestimuleerd voelen. De zakelijk directeur stimuleert medewerkers ook om met nieuwe ideeën te komen door de organisatieleden te steunen. ‘Toen ik kwam met het ‘pay what you want’ systeem, de W139 cirkel en de webshop, reageerde de zakelijk directeur heel positief en ondersteunend.’ (interview 2, respondent 3) De zakelijk directeur maakt duidelijk aan de leden van de organisatie hoe zij van waarde kunnen zijn door duidelijk te zijn in wat hij met de organisatie wil. Bijvoorbeeld dus wanneer zij verzinnen hoe de organisatie meer zelfvoorzienend kan worden. Een eigenschap van appreciative leiderschap is illumination, waarbij de leider duidelijk aan de leden van de organisatie maakt hoe zij van betekenis en waarde kunnen zijn. Wat de zakelijk directeur ook doet, is oude manieren van werken in twijfel trekken. Bijvoorbeeld het afhankelijk zijn van subsidiegelden. Iets in twijfel trekken en het bevragen van de status quo is een vaardigheid (Kouzes & Posner) van een leider. ‘De zakelijk directeur gelooft niet meer erg in het subsidiestelstel en zoekt naar andere manieren om geld te verdienen.’ (interview 2, respondent 3) 4B. Invloed op sensemaking Het stimuleren van de organisatieleden om zelf met ideeën te komen werkt. In die zin heeft de sensegiving een vrij directe invloed. De zakelijk directeur wil graag dat de leden nieuwe manieren verzinnen om geld te verdienen en stimuleert hen om innovatief en creatief te zijn. Vervolgens komen leden van de organisatie met ideeën zoals het ‘pay what you want’ systeem, de W139-cirkel en de webshop. De leden van de organisatie voelen zich geroepen en vrij om nieuwe initiatieven voor te stellen. Uit de voorgaande gepresenteerde resultaten blijkt dat in deze case een leider met bepaalde eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden via sensegiving invloed heeft op sensemaking. Een overzicht hiervan staat in figuur 5. In bijlage 6 staat het gehele proces kort weergegeven. Hoe de invloed op de sensemaking in deze case is wordt nu per intentie verder besproken. Wat betreft het onderwerp zelforganisatie heeft de leider met zijn sensegiving op twee verschillende manieren invloed op de sensemaking. Deze twee manieren lopen door elkaar heen en zijn moeilijk te onderscheiden omdat het om dezelfde intentie van de leider gaat. De intentie is hetzelfde alleen de uitwerking is verschillend. De leider deelt zijn visie, geeft vertrouwen en past intellectual stimulation en individualized consideration toe over zelforganisatie. De leider past een combinatie toe van informeren en vertrouwen geven. Aan de ene kant worden de leden van de organisatie geïnformeerd en aan de andere kant krijgen zij vertrouwen. Dit resulteert er in dat hij op een bepaalde manier invloed heeft op het proces van sensemaking. Namelijk dat de leider diegene is die het onderwerp aandraagt waarover sensemaking ontstaat. De leider deelt zijn visie en informeert over een onderwerp. De andere leden van de organisatie gaan hier over nadenken en het heeft invloed op het proces van sensemaking. Daarnaast is het zo dat wanneer de leider een stap terug neemt de leden van de organisatie deze ruimte innemen en meer aan zelforganisatie gaan doen. Hierbij is het van 40 belang dat leden van de organisatie vertrouwen voelen en dan gaan zij dit ook daadwerkelijk doen. Wat betreft het voorop stellen van de kunstenaars past de leider op een andere manier sensegiving toe. Hij wordt gezien als rolmodel, hij inspireert, motiveert, veranderd de normen en waarden, spreekt leden van de organisatie aan op hun integriteit en hij past idealized influence toe. Dit heeft als invloed op de sensemaking dat leden van het Management Team zijn intentie om kunstenaars voorop te stellen doorgeven aan andere leden van de organisatie. De leden van het MT die direct werken met de zakelijk directeur verwerken de sensegiving die de leider doet. Deze sensegiving heeft invloed op hun sensemaking proces. Vervolgens hebben zij dit verwerkt en hebben zij hier betekenis aan gegeven. Vervolgens geven zij dit vervolgens weer door aan andere leden van de organisatie. Zij passen ook sensegiving toe richting andere leden van de organisatie. De sensegiving van de zakelijk directeur wordt als het ware doorgegeven. De zakelijk directeur wordt ook gezien als voorbeeld en als iemand met veel ervaring binnen de organisatie. Hierdoor nemen de leden wat hij zegt en hoe hij handelt serieus. Wat hij doet en zegt laten zij meetellen in het proces van sensemaking. De derde intentie van de leider is dat hij het potentieel uit de medewerkers wil halen. Het werken als coach, het betrekken van mensen bij de organisatie (inclusion) en het duidelijk zijn over normen, waarden en zijn filosofie heeft als uitwerking op de sensemaking dat leden van de organisatie de ruimte innemen en op die manier meer potentieel uit zichzelf halen. De zakelijk directeur wil graag dat leden van de organisatie het potentieel uit zichzelf halen. Hij doet dit door leden van de organisatie vertrouwen te geven en door hen te betrekken. Door dit vertrouwen durven zij met initiatief te komen en halen zij meer uit zichzelf. De laatste intentie is dat de zakelijk directeur wil dat de W139 meer zelfvoorzienend wordt. Mensen stimuleren om creatief te zijn, hen duidelijk te maken hoe zij van waarde kunnen zijn (illumination), de status quo in twijfel te trekken en het toepassen van intellectual stimulation heeft een resultaat. Het resultaat op de sensemaking is dat leden van de organisatie hier over gaan nadenken en naar handelen. De leider heeft de intentie dat leden van de organisatie over dit onderwerp meedenken en met ideeën en initiatieven komen. Hij stimuleert de leden van de organisatie en maakt hen duidelijk hoe zij van waarde kunnen zijn. Daarbij komt dat hij bedenkingen heeft bij oude manieren van doen. Het resultaat is dat leden van de organisatie zich vrij en geroepen voelen om met eigen initiatieven en ideeën te komen die bijdragen aan het meer zelfvoorzienend worden van de W139. In figuur 5 wordt gepresenteerd welke eigenschappen, technieken en vaardigheden de zakelijk directeur gebruikt. Binnen deze case zijn er bepaalde omstandigheden die er voor zorgen dat deze eigenschappen, technieken en vaardigheden een invloed hebben op de sensemaking. In hoofdstuk 5 gaat de onderzoeker daarop in. Dan wordt de conclusie ook breder en niet alleen gebonden aan de casestudy. 41 Intentie/Verandering Eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden Zelforganisatie Eigenschappen: - Intellectual stimulation - Individualized consideration Beïnvloedingstechniek: - Visie over toekomst van de organisatie Vaardigheid: - Visie delen Kunstenaars voorop Eigenschappen: - Idealized influence - Inspirational motivation - Integrity Beïnvloedingstechniek: - Veranderen normen en waarden Potentieel Eigenschappen: - Individualized consideration - Inclusion Vaardigheid: - Duidelijk zijn over normen, waarden en filosofie. Zelfvoorzienend Eigenschappen: - Intellectual stimulation - Illuminiation Vaardigheid: - Status quo bevragen Figuur 8: Eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden voor casestudy 4.5 Gegevens en beperkingen In dit onderzoek staat de betekenisgeving van de respondenten centraal. De onderzoeker observeert, overweegt, stelt vragen, interpreteert en verwerkt. Aangezien formele en informele gesprekken en observaties de belangrijkste vormen van data verzameling zijn, is het logisch dat er kwalitatief onderzoek gedaan is. De onderzoeker heeft er voor gekozen om de resultaten te presenteren als een kwalitatieve analyse en beschrijving. Er is bijgehouden (zie bijlage 5) wanneer welke activiteit heeft plaatsgevonden en de data is teruggekoppeld aan de respondenten om deze samen te bespreken, te controleren en aan te 42 passen. De onderzoeker heeft talrijke voorbeelden gegeven vanuit de praktijk, maar uiteraard zijn er ook beperkingen. De onderzoeker baseert zich deels op formele en informele gesprekken met de respondenten en daarnaast op observaties. Wat betreft de formele en informele gesprekken kan het zijn dat de respondenten bepaalde gegevens bewust of onbewust niet genoemd hebben. Een andere beperking is dat de onderzoeker op een bepaalde subjectieve manier naar de organisatie kijkt en zo een subjectieve interpretatie geeft. Dit is een consequentie van het doen van interpretatief onderzoek. De onderzoeker had naast zelf de interviews af te nemen deze ook door een ander kunnen laten afnemen. De resultaten van beide interviews hadden dan vergeleken en teruggekoppeld kunnen worden aan de respondenten. De onderzoeker is dan wel nog steeds diegene die de data verwerkt. 4.6 Terugkoppeling respondenten De gevonden data is teruggekoppeld aan de respondenten. Aan hun zijn de bevindingen voorgelegd en met hun is overlegd. Het doel van de onderzoeker was om er voor te zorgen dat zijn data gecontroleerd werd en dat de respondenten achter de gepresenteerde resultaten stonden. De intenties en veranderingen, de rol van de leider, de quotes, de eigenschappen, technieken en vaardigheden en de conclusies zijn met de respondenten besproken. Wat opviel is dat respondent 1, 2 en 3 allemaal aangaven dat de intentie om meer zelfvoorzienend te worden een intentie is voor de lange termijn. Respondent 1 gaf ook aan dat de intenties ‘zelfvoorzienend’ en ‘zelforganisatie’ met elkaar samen hangen. Daarnaast gaf deze respondent weer dat hij het interessant vond dat de sensegiving over het onderwerp ‘kunstenaars voorop’ doorwerkt in de organisatie. Respondent 2 had als interessante toevoeging over de rol van de leider dat in de toekomst wellicht duidelijker naar buiten toe gecommuniceerd moet worden dat er wel degelijk een leider is. Alle respondenten waren het eens met de grote vier hoofd intenties en veranderingen die de onderzoeker gevonden heeft. Zij konden zich ook vinden in de conclusies die de onderzoeker trok. In dit hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. De rol en de intenties van de leider zijn beschreven. Vervolgens is er aandacht geweest voor welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden de leider gebruikt voor sensegiving. Daarnaast is geanalyseerd hoe die sensegiving van invloed is op het proces van sensemaking. In het volgende hoofdstuk wordt er antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en de deelvragen. De resultaten zullen dan niet alleen geldend zijn voor de case maar ook voor bepaalde andere leiders en organisaties. 43 5. Conclusies, discussies en aanbeveling 5.1 Conclusies In deze conclusie geeft de onderzoeker antwoord op de deelvragen en de onderzoeksvraag. Welke kenmerken, eigenschappen en beïnvloedingstechnieken hebben leiders om via sensegiving te beïnvloeden? In hoofdstuk 2 is uiteengezet welke kenmerken en eigenschappen leiderschap heeft en welke beïnvloedingstechnieken een leider kan inzetten. Wat betreft de eigenschappen van leiderschap is er onderscheid te maken tussen transactioneel, transformationeel en appreciative leiderschap. Eigenschappen van transactioneel leiderschap zijn contingent award en management by exception. Bij contigent award wordt een bepaalde moeite beloond en bij management by exception krijgt een lid van de organisatie op een bepaald moment feedback. Transactioneel leiderschap gaat meer over reageren op en transformationeel leiderschap meer om verbinden van. De eigenschappen van een transformationeel leider gaan over een rolmodel, het stellen van verwachtingen en motiveren, het stimuleren en het ondersteunen van volgers. Dicht bij transformationeel leiderschap ligt appreciative leiderschap. Bij die laatste vorm worden mensen gewaardeerd, wordt er duidelijk gemaakt hoe iemand van waarde kan zijn, worden medewerkers betrokken, heeft de leider een visie, inspireert hij en wordt er door gewerkt voor het grote geheel. Beïnvloedingstechnieken van een leider kunnen zijn: het hebben van een toekomstvisie en het veranderen van de normen en waarden. Daarnaast kunnen leiders vertrouwen creëren en beïnvloeden door zelf te weten waar zij goed in zijn en waarin niet. Wat betreft de vaardigheden van een leider is het van belang dat een leider duidelijke normen en waarden heeft, hij of zij zijn visie deelt, de status quo bevraagt, medewerkers stimuleert en motiveert en ondersteunt en beloont. Deze eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden zijn niet strikt te scheiden en lopen soms door elkaar heen. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van deze eigenschappen, technieken en vaardigheden. Wat is sensemaking en wat is sensegiving en hoe ontstaan deze? Sensemaking is het continue proces waarbij leden van de organisatie betekenis geven aan gebeurtenissen binnen de organisatie (Weick, 1995). In hoofdstuk 2 is uitgebreid ingegaan op sensemaking. Vanuit de literatuur was al bekend dat leden van de organisatie continue betekenis geven aan gebeurtenissen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat sensegiving een factor kan zijn bij het ontstaan van sensemaking. Wanneer een leider over een onderwerp aan sensegiving doet, heeft dit invloed op het proces van sensemaking. De sensemaking wordt als het ware aangewakkerd door de sensegiving. Deze invloed van de sensegiving kan vrij direct zijn, maar kan ook indirect gebeuren. Sensegiving is het proces waarbij iemand het proces van sensemaking probeert te beïnvloeden. In hoofdstuk 2 is hier op ook uitgebreid op ingegaan. Vanuit de literatuur was al duidelijk dat sensegiving ontstaat wanneer de context rond sensemaking ingewikkeld is of wanneer leiders kennis hebben over het onderwerp (Maitlis & Lawrence, 2007). Daarnaast doen leiders aan sensegiving wanneer zij een bepaalde intentie hebben en iets willen veranderen. Aan de hand 44 van het onderzoek kan hieraan worden toegevoegd dat persoonlijke betrokkenheid ook van belang is wanneer een leider aan sensegiving doet. Hoe heeft sensegiving invloed op sensemaking? & Welke eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden gebruikt een leider bij sensegiving en hoe hebben deze invloed op het proces van sensemaking? Deze vragen zijn in paragraaf 4.4 met betrekking tot de case beantwoord. Nu zal de onderzoeker een aantal conclusies trekken die niet alleen specifiek voor de case geldend zijn. De combinatie van eigenschappen, technieken en vaardigheden die gevonden zijn en de uitwerking op het proces van sensemaking zijn afhankelijk van in ieder geval twee variabelen. Deze zijn de persoonlijke eigenschappen van de leider die aan sensegiving doet en de context van de organisatie. De persoonlijke eigenschappen van de leider komen naar voren in de eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheiden van leiderschap. Uit het onderzoek zijn alleen eigenschappen van transformationeel en appreciative leiderschap naar voren gekomen. De conclusies gelden dus ook alleen voor transformatieve of appreciative leiders of voor leiders die beide stijlen combineren. De resultaten gelden niet voor ander soort leiders. Wat betreft de context van de organisatie is het ten eerste van belang dat deze wat betreft aantal medewerkers vrij klein is. Ten tweede is het van belang dat de leider met in ieder geval een aantal leden van de organisatie veel en direct contact heeft en zo aan sensegiving kan doen. En dat die leden van de organisatie op hun beurt ook weer direct en veel contact hebben met de andere leden van de organisatie. Het is dus van belang dat de contactlijnen kort zijn. Ten derde is het belangrijk dat de organisatie niet top-down bestuurd wordt maar dat er ruimte is voor leden van de organisatie om initiatief te nemen en met ideeën en plannen te komen en deze ook uit te voeren. Ten vierde is het belangrijk dat de leider een aantal intenties heeft en veranderingen wil doorvoeren. In principe is elke organisatie continue aan het veranderen (Cummings & Worley, 2005) maar het is echt van belang dat de leider een aantal intenties heeft en hiervoor sensegiving wil toepassen. Ten vijfde vermoed de onderzoeker dat het van belang is dat de leden van de organisatie een bepaalde mate van respect voor de leider hebben en dat deze al een tijd werkzaam is bij de organisatie. Ten slotte is ten zesde het belangrijk dat de organisatie zich in de kunst- en cultuursector bevindt. Wanneer aan deze kenmerken wordt voldaan is de kans groot dat de volgende resultaten geldig zijn voor een organisatie. Ten eerste kan een leider met de eigenschappen intellectual stimulation en individualized consideration in combinatie met de beïnvloedingstechniek en de vaardigheid het delen van een visie invloed hebben op het proces van sensemaking. Deze combinatie kan er voor zorgen dat een leider het onderwerp aandraagt waarover aan sensemaking gedaan wordt. De leider is dan diegene die de sensemaking over het onderwerp aanwakkert. De eigenschap individzualized consideration kan er specifiek voor zorgen dat leden de ruimte innemen die de leider open laat. Ten tweede kan een leider met de eigenschappen idealized influence, inspirational motivation en integrity in combinatie met de beïnvloedingstechniek het veranderen van de normen en waarden invloed hebben op het proces van sensemaking. Deze combinatie kan er voor zorgen dat leden van een organisatie die rond om de leider werken zijn sensegiving als het ware doorgeven aan de andere leden van de organisatie. Wanneer een leider ook fungeert als een rolmodel heeft dit als gevolg dat de andere leden van de organisatie zijn mening serieus nemen en laten mee tellen in het proces van sensemaking. 45 Ten derde zal de combinatie van de eigenschappen individualized consideration en inclusion en de vaardigheid het duidelijk zijn over normen, waarden en filosofie ook tot een effect op het proces van sensemaking leiden. Wanneer dit samen gebeurd kan dit er toe leiden dat wanneer een leider een stap terug zet en ruimte creëert, deze ruimte wordt ingenomen door andere leden van de organisatie. Tot slot heeft de combinatie van de eigenschappen intellectual stimulation en illumination met de vaardigheid om de status quo te bevragen ook een invloed op het proces van sensemaking. Wanneer een leider dit doet kunnen leden van de organisatie zich geroepen voelen om zelf met ideeën te komen. De invloed van sensegiving op sensemaking kan soms vrij direct zijn, wanneer bijvoorbeeld een leider invloed wil hebben op het onderwerp waaraan binnen de organisatie betekenis gegeven gaat worden. De invloed is minder direct wanneer een leider ruimte laat aan de leden van de organisatie. Het valt op dat het in dit onderzoek niet naar voren is gekomen dat eigenschappen van transactioneel leiderschap bijdragen aan de werking op het proces van sensemaking. 5.1.1 Overige conclusies Na afronding van het onderzoek zijn er nog een aantal punten die de onderzoeker wil opmerken. Op voorhand dacht de onderzoeker dat er een duidelijke afbakening aanwezig zou zijn tussen sensegiving, sensemaking en de eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiders en leiderschap. Vandaar dat het conceptueel model wat in hoofdstuk 1 is gepresenteerd er strak uitziet. Na het onderzoek is de onderzoeker echter tot het inzicht gekomen dat het geheel veel ‘losser’ samenhangt en meer door elkaar heen loopt. De interpretatie van dit conceptuele model moet dus minder strak zijn. Het lijkt bij de invloed van sensemaking op sensegiving altijd te gaan om een combinatie van een aantal eigenschappen, technieken en vaardigheden. Deze hebben tezamen invloed op de sensemaking. Wel kan voor iedere organisatie en/of leider de combinatie van eigenschappen, technieken en vaardigheden anders zijn. In sommige gevallen is de invloed via sensegiving heel direct en soms is deze invloed minder direct. 5.2 Discussie Reflectie geloofwaardigheid, overdraagbaarheid, deugdelijkheid en neutraliteit De betekenisgeving van de respondenten staat in dit onderzoek centraal. In eerste instantie heeft de onderzoeker literatuuronderzoek gedaan. Vervolgens is het daadwerkelijke onderzoek uitgevoerd bij de W139. De onderzoeker heeft gebruik gemaakt van observaties, interviews en informele gesprekken. Daaruit vloeit voort dat het een kwalitatief onderzoek is. Observaties zijn mede gebruikt om te kijken of hetgeen wat in de informele gesprekken en interviews gezegd werd ook naar voren kwam in de werkpraktijk. De onderzoeker heeft data verzameld en geanalyseerd. Vervolgens zijn de resultaten gepresenteerd in een kwalitatieve analyse en beschrijving. De gewonnen data is teruggekoppeld aan de leden van de organisatie en zij hebben op- en aanmerkingen gegeven. Meer uitleg over deze terugkoppeling is weergegeven in paragraaf 4.6 en de resultaten van de terugkoppeling zijn verwerkt in paragraaf 4.4. Het onderzoek is context afhankelijk. De kans is aannemelijk dat de conclusies ook gelden voor bepaalde leiders en organisaties die voldoen aan een aantal kenmerken. Deze kenmerken zijn bij het laatste deel van paragraaf 5.1 behandeld. Deze kenmerken van een organisatie komen overeen met de kenmerken van de organisatie waar onderzoek naar gedaan is. 46 De onderzoeker is op zoek gegaan naar theoretische generaliseerbaarheid. Door kenmerken te benoemen van de organisatie geeft de onderzoeker aan voor wat voor soort organisaties de conclusies ook zouden kunnen gelden. Hierdoor hebben de resultaten niet alleen waarde voor deze organisatie die onderzocht is, maar heeft het onderzoek ook betekenis buiten dit onderzoek. Daarnaast voegt het nieuwe ideeën en nuanceringen toe aan de literatuur die er al bestaat over leiderschap, sensegiving en sensemaking. Zo brengt het bepaalde eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap in relatie met de uitwerking op sensemaking. De bevindingen die gepresenteerd zijn, geven een aanzet tot en motivatie voor verder onderzoek. Nu komt de bijdrage voor de wetenschappelijke literatuur aan de orde. In de daarop volgende twee paragrafen komen de aanbevelingen voor de praktijk en de aanbevelingen voor verder onderzoek aan bod. 5.2.1 Bijdrage wetenschappelijke literatuur Aan de wetenschappelijke literatuur kan een bijdrage geleverd worden. Bij het antwoord geven op de laatste deelvraag en onderzoeksvraag in paragraaf 5.1is iets interessants naar voren gekomen. Dit is dat wanneer een organisatie aan een aantal kenmerken voldoet bepaalde combinaties van eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap verschillende uitwerkingen hebben op het proces van sensemaking. In paragraaf 5.1 staat aan welke kenmerken een organisatie moet voldoen en welke combinatie van eigenschappen, technieken en vaardigheden wat voor een uitwerking hebben op het proces van sensemaking. Daarnaast kan er nog een andere bijdrage geleverd worden aan de wetenschappelijke literatuur. Het blijkt dat de zakelijk directeur aan sensegiving doet wanneer hij bepaalde intenties heeft en of dingen wil veranderen. Maitlis & Lawrence (2007) schreven al dat leiders meer gemotiveerd zijn om aan sensegiving te doen wanneer zij veel kennis hebben van het onderwerp of wanneer het onderwerp belangrijk voor de organisatie is. Hier wil de onderzoeker aan toevoegen dat een leider ook aan sensegiving doet wanneer hij persoonlijk begaan is het met onderwerp. Dit is uiteraard geldend voor organisaties die aan bepaalde kenmerken voldoen en voor een bepaalde combinatie aan eigenschappen, technieken en vaardigheden van leiders. Beide zijn genoemd in paragraaf 5.1. De onderwerpen waarover de leider aan sensegiving deed waren zelforganisatie, kunstenaars voorop stellen, potentieel uit medewerkers halen en de organisatie meer zelfvoorzienend maken. Deze onderwerpen waren zowel van belang voor de organisatie als voor de leider die hier een persoonlijke band mee had. Naast dat een leider dus aan sensegiving doet wanneer hij of zij er kennis over heeft of van belang acht voor de organisatie, doet een leider dit ook wanneer hij of zij een persoonlijke betrokkenheid heeft bij het onderwerp. Over de invloed van sensegiving op sensemaking is geschreven dat leiders sociale relaties aanmoedigen of ontmoedigen, bepaalde identiteiten waarderen of afwijzen, meningen accepteren of in diskrediet brengen, bepaalde signalen markeren of onderdrukken, bepaalde updates aanmoedigen of ontmoedigen en maatregelen nemen om de gewenste manier van omgang te stimuleren (Weick, Sutcliff & Obstfeld, 2005). In dat onderzoek wordt er geschreven over een leider die dus ook ontmoedigt, afwijst, meningen in diskrediet brengt en onderdrukt. In het onderzoek dat gedaan is bij de organisatie is juist naar voren gekomen dat de leider met name op een positieve manier pleit voor de intenties en veranderingen die hij wil realiseren. Er is sprake van positief gedrag. Het ontmoedigen, afwijzen, meningen in diskrediet brengen en onderdrukken, past meer bij een conservatieve vorm van leiderschap zoals transactioneel leiderschap. In het onderzoek bij de organisatie kwamen vormen van transformationeel en appreciative leiderschap naar voren die veel meer uitgaan van positief gedrag van een leider. Het is interessant om te kijken of hier nog meer over geschreven is. 47 Cummings & Worley (2005) hebben onderscheid gemaakt tussen drie geplande verandering modellen. Één daarvan is het positive model. In dit model wordt er uitgegaan van wat de organisatie al goed doet en dit model wordt toegepast met een proces dat appreciative inquiry heet. Het proces van appreciative inquiry zoekt het beste in mensen, organisaties en de wereld om ons heen (Cooperrider & Whitney, 2000). Het is van belang dat het proces appreciative inquiry op een positieve manier geleid en ontvangen moet worden binnen de organisatie. Het is dus van belang dat een leider positief gedrag vertoont. Binnen dit proces is belangrijk dat een groot aandeel van de leden van de organisatie een gezamenlijke positieve visie krijgen over wat de organisatie zou kunnen zijn. De leden van de organisatie hebben dan positieve verwachtingen en zij hebben een grote kans om deze verwachtingen waar te maken (Cummings & Worley, 2005). In het onderzoek in deze scriptie kwam naar voren dat transformationeel en appreciative leiderschap uitgaan van positief gedrag van een leider. Bij het proces van appreciative inquiry is dit ook van belang. Interessant aan dit onderzoek is dat er eigenschappen van zowel transactioneel, transformationeel en appreciative leiderschap zijn onderzocht. Verschillende soorten leiderschap zijn dus tegelijk onderzocht. Naar voren is gekomen dat eigenschappen van transformationeel en appreciative leiderschap terug komen in dezelfde leider. Eigenschappen van transactioneel leiderschap zijn niet gecombineerd met transformationeel en/of appreciative leiderschap teruggevonden bij de leider in dit onderzoek. 5.3 Aanbevelingen voor de praktijk Ten eerste heeft dit onderzoek praktische relevantie voor de zakelijk directeur van de casus omdat in dit onderzoek naar voren komt op welke manier sensegiving invloed heeft op het proces van sensemaking. Een resultaat is dat bijvoorbeeld het stellen van vragen en het aandragen van een onderwerp invloed heeft op het sensemaking proces. Wanneer een onderwerp op verschillende manieren wordt aangedragen, zoals in dit onderzoek zelforganisatie, heeft dit in die zin invloed op het sensemaking proces dat leden van de organisatie over dit onderwerp gaan nadenken en spreken. Ten tweede heeft dit onderzoek praktische relevantie voor andere leidinggevenden omdat de resultaten die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen ook van toepassing zouden kunnen zijn in een andere organisatie. Wanneer een andere leider dit onderzoek tot zich neemt, kan de leider dit eventueel zelf ook proberen in zijn of haar organisatie. Ten derde blijkt de praktische relevantie van dit onderzoek voor de leden van de organisatie van de casus omdat voor hen inzichtelijk wordt op wat voor manier zij aan betekenisgeven doen en hoe de invloed van sensegiving hier op is. 5.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek Met dit onderzoek is er cross-sectioneel onderzoekgedaan. De onderzoeker heeft een aantal weken onderzoek gedaan bij de casus. Het zou interessant zijn om onderzoek te doen naar de invloed van sensegiving op sensemaking met een langere tijdsperiode. Er zou dan bijvoorbeeld in een jaar tijd een aantal keer gemeten kunnen worden. Op die manier is het goed mogelijk om te zien of bepaalde intenties via sensegiving later pas hun ‘uitwerking’ hebben op sensemaking. Sommige processen van sensemaking zouden dan meer uitgewerkt kunnen zijn en daardoor beter zichtbaar. Daarnaast is dit onderzoek gebaseerd op één casus. Hierdoor kunnen de uitkomsten niet als algemeen geldend gezien worden. Binnen de case die bestudeerd is, zijn deze resultaten wel geldig. Door kenmerken van de in de case gekozen organisatie te benoemen is getracht om dit 48 onderzoek meer theoretisch generaliseerbaar te maken. De conclusies gelden dan ook voor organisaties die dezelfde kenmerken hebben als de organisatie die voor de case is gekozen. De onderzoeksresultaten passen bij verschillende literatuur over leiderschap, organisatieverandering, sensegiving en sensemaking. Het voegt nieuwe ideeën en nuanceringen toe aan de al bestaande literatuur. Zo brengt het bepaalde eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap in relatie met de uitwerking op sensemaking. Het zou interessant zijn om hetzelfde onderzoek te doen in een andere context. Bij een groter bedrijf in een andere sector bijvoorbeeld. Het zou ook bijdragen aan de wetenschappelijke kennis om twee of meer casussen te vergelijken. Op die manier worden de verschillen inzichtelijk en zou wellicht ook iets gezegd kunnen worden over sensegiving en sensemaking processen in verschillende sectoren. Een andere optie is om de Change Mirror (Homan, 2011) te gebruiken om er achter te komen welke thematieken er spelen binnen een organisatie. Dan zou er per thema onderzoek gedaan kunnen worden naar welke eigenschap, techniek of vaardigheid invloed heeft op het proces van sensemaking. De onderzoeker heeft zich gefocust op het gedrag van de leider en hoe dit zijn uitwerking heeft gehad op het sensemaking proces bij de medewerkers binnen de organisatie. De onderzoeker heeft echter minder aandacht besteed aan hoe andere leden van de organisatie aan sensegiving gedaan hebben en hoe zij op hun beurt de leider beïnvloedden. Dit zou interessant zijn voor toekomstig onderzoek. In het onderzoek dat in deze scriptie is gedaan is er met name aandacht voor transformationeel leiderschap. Het zou ook interessant zijn om een andere casestudy op dezelfde manier in te richten en onderzoek te doen naar bijvoorbeeld team leadership (Northouse, 2010). Wanneer team leadership wordt onderzocht kan er onderzoek gedaan worden naar de acties die een leider kan ondernemen om er voor te zorgen dat het team beter presteert. Deze acties zijn: focus houden op het doel, structureren van resultaten, faciliteren van besluitvorming, leden van het team trainen en er voor zorgen dat het team goed presteert (Northouse, 2010). Vervolgens zou onderzocht kunnen worden hoe deze acties invloed hebben op het proces van sensemaking. Een andere mogelijkheid is om leiderschap en de invloed op sensemaking te onderzoeken aan de hand van Transactionele Analyse. Transactionele Analyse gaat over gedrag, gaat in op de onderlinge sociale transacties tussen mensen en het maakt onderscheid tussen verschillende egotoestanden waar mensen in kunnen verkeren (Stewart en Joines, 1991). Het zou een bijdrage leveren aan de kennis wanneer er onderzoek wordt gedaan naar de effecten die sociale transacties hebben op het proces van sensemaking. 49 Literatuur Ancona, D. (2012). Framing and Acting in the Unknown. The Handbook for Teaching Leadership, knowing, doing, and being. Los Angeles: Sage Publications. Balogun, J., Johnson, G. (2005). From intended strategies to unintended outcomes: the impact of change recipient sensemaking. Organization studies, Vol. 9 (11): blz. 1573-1601. SAGE Publications. Balogun, J., Floyd, S. (2010). Breaking out of strategy vectors: reintroducing Culture. Research in Organizational Change and Development, Vol. 18. Bass, B.M. (1985). Leadership and performance beyond expectations. New York: Free Press. Bennis, W.G., Nanus, B. (1985). Leaders: The strategies for taking charge. New York: Harper & Row. Bennis, W.G., Nanus, B. (1997). Leaders – Strategies for Taking Charge. New York: HarperCollins. Blomme, R.J. (2012). Leadership, complex adaptive systems, and equivocality: the role of managers in emergent change. Organization management journal, Vol. 9 (4), blz. 4-19. Eastern Academy of Management. Boonstra, J.J. (2000). Lopen over water. Amsterdam: Vossiuspers UAP. Burns, J., Macgregor, J. (1978). Leadership. HarperCollins Publishers Inc. Cooperrider, D., Whitney, D. (2002). A positive revolution in change: appreciative inquiry. Appreciative inquiry: rethinking human organization toward a positive theory of change. Stipes Publishing. Corbin, J., & Strauss, A. (1990). Grounded theory research: procedures, canons, and evaluative criteria. Qualitiative Sociology, Vol. 13, No 1, blz. 3-21. Covey, S. (1992) Principle-centered Leadership. Simon & Schuster, London. Creswell, J.W. (2003). Research Design: qualitative, quantitative, quantitative, and mixed methods approaches. SAGE Publications. Cummings, T.G. , Worley, C.G. (2005). Organization development & change. Stamford: South Western-Thompson. Den Hartog, D. en Belschak, F. (2007). Personal initiative, commitment and effect at work. Journal of Occupational and Organizational Psychology, Vol. 80, Groot-Brittannië, blz. 601- 622 Den Hartog, D.N., Koopman, P.L.& Van Muijen J.J.(1997). Inspirerend leiderschap in organisaties. Schoonhoven: Academic Service. 50 Den Hartog, D. N., en Koopman, P. L. (2001). Leadership in organizations. In Anderson, N. , Ones, D. S., Kepir-Sinangil, H. & Viswesvaran, C., International handbook of industrial, work & organizational psychology , Vol. 2, blz. 166-187, London: Sage Publications. Downton, J.V. (1973). Rebel Leadership: Commitment and charisma in a revolutionary process. New York: Free Press. Dunford, R., en Jones, D. (2000). Narrative in strategic change. Human Relations, 53. Eisenbach, R. ,Watson, K. en Pillai, R. (1999). Transformational Leadership in the Context of Organization Change. Journal of Organizational Change Maangement 12, blz. 80-89. Fayol, H. (1949). General and Industrial Management. London: Pitman Gale, K. (2013). Using the framework method for the analysis of qualitative data in multi-disciplinary health research. BMC Medical Research Methodology. Gioia, D. A., & Chittipeddi, K. (1991). Sensemaking and sensegiving in strategic change initiation. Strategic Management Journal, Vol. 12, No 6, blz. 433-448 Gill, Roger (2002) Change management – or change leadership? Journal of Change Management, Vol. 3 (4), blz. 307-318. Hall, J. Johnson, S., Wysocki, A., Kepner, K. (2002). Transformationeel Leadership: The Transformation of Managers and Associates, University of Florida Extension, blz. 1-3. Hersovitch L, Meyer JP. (2002). Commitment to organizational change: Extension of a threecomponent model. Journal of applied psychology, Vol. 87 (3), blz. 474-487. Homan, T.(2005). Organisatiedynamica, theorie en praktijk van organisatieverandering. Academic Service. Homan, T. (2006). Wolkenridders, over de binnenkant van organisatieverandering. Rede uitgesproken op vrijdag 31 maart 2006. Homan, T. (2013). Het et-cetera-principe: een nieuw perspectief op organisatieontwikkeling. Den Haag: Academic Service. House, R.J., Woycke, J., & Fodor, E.M. (1988). Charismatic and noncharismatic leaders: Differences in behavior and effectiveness. J.A. Conger, & R.N. Kanungo (Eds.), Charismatic leadership: The elusive factor in organizational effectiveness (blz. 98–121). San Francisco: Jossey-Bass. Kotter, J. (1990). What leaders really do. Harvard Business Review, mei-juni, blz. 103–111. Kousez & Posner (2002). The Leadership Challenge. Jossey Bass Education. Lahaut, D., Aart, K. van, De Staat van Cultuur 2, Cultuurindex Nederland 2005-2013. 51 Boekmanstichting 2015, Amsterdam. Verkregen op 18 januari, 2016, van http://www.cultuurindex.nl/sites/default/files/De%20Staat%20van%20Cultuur%202.pdf Lawrence, T.B., Dyck, B., Maitlis, S., Mauws, M.K. (2006). The Underlying Structure of Continuous Change. MIT Sloan Management Review, Vol. 47 (4), blz. 59-66. Lincoln, Y.S., Guba, E.G. (1985). Naturalistic inquiry. SAGE Publications. Maitlis, S. en Lawrence, T.B. (2007). Triggers and enablers of sensegiving in organizations. The Academy of Management Journal. Vol. 50, No. 1, blz. 57-84 Martin, J. (1992). Cultures in Organizations: Three Perspectives. Oxford University Press Inc. Metselaar, E. E. & Cozijnsen, A. J. (2005). Van weerstand naar veranderingsbereidheid over willen, moeten en kunnen veranderen. Heemstede: Holland Business Publications. Northouse, P.G. (2010). Leadership: Theory and practice. Thousand Oaks, CA. Verenigde Staten van Amerika: SAGE Publications. Peters, T. J. (1978). Symbols, patterns, and settings: An optimistic case for getting things done. Organizational Dynamics, 7, blz. 3-23. Pettigrew, A. en Whipp, R. (1993). Managing change for competitive success. Oxford: Blackwell. Porras, J., Robertson P. (1992). Organization Development: Theory, Practive and Research. Handbook of Industrial and Organizational Psychology. Rafferty, A.E. , Griffin, M.A. (2004). Dimensions of transformationial leadership. Conceptual and empirical extensions. Leadership Quartely 15, blz. 329-354. Rouleau, L., Balogun, J. (2011). Middle managers, Strategic Sensemaking and Discursive Competence. Journal of Management Studies, Vol. 48 (5), blz. 954-983. Blackwell Publishing Ltd Oxford. Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A., Booij, M., & Verckens, J. (2011). Methoden en technieken van onderzoek, Pearson Benelux. Singh, K. (2013). Leading Culture Change in Global Organizations. Management Decision, Vol. 51 , blz. 1108 - 1110 Smith, Anne D.(2010). Everyday Sensegiving: A closer look at successful plant managers. The journal of applied behavioral science. Snowden, D. , Boone, M. A. (2007). Leaders Framework for Decision Making. Harvard Business Review, November 2007, Vol. 85, 11, blz. 68-76. 52 Sorensen, L. (2015). Leadership with a conscience. Harvard Business Review, November 2015, blz. 63. Sorensen, L.R. (2015). The best performaing CEO’s in the world 2015. Leadershop with a conscience. Harvard Business Review, November. Stewart, I., Joines, V. (1991). TA Today: A new introduction to transactional analysis. Chapel Hill. Voet, J. (2014). The effectiveness and specificity of change management in a public organization: Transformational leadership and a bureaucratic organizational structure. European Management Journal, 32(2), blz. 373-382. Weick, K.E., (1995). Sensemaking in Organizations. SAGE Publications, Newbury Park, CA. Weick, K. E., Sutcliffe, K. M., Obstfeld, D. (2005). Organizing and the Process of Sensemaking. Organization Science, Vol. 16 (4), blz. 409-421. Whitney, D. (2010). Appreciative Leadership: Focus on what works to drive winning performance and build a thriving organization. Mcgraw-Hill Education. Young, M., Dulewicz, V. (2008). Similarities and differences between leadership and management: High-Performance competencies in the British Royal Navy. British Journal of Management, 19, blz. 17–32 53 Bijlagen Bijlage 1 - Eigenschappen, beïnvloedingstechnieken en vaardigheden van leiderschap *Eigenschappen Transactioneel leiderschap: Transformationeel leiderschap: Appreciative leiderschap: *Beïnvloedingstechnieken: (Bennis & Nanus) Contigent award > moeite en beloning Management by exception > feedback Idealized influence > charisma en rolmodel Inspirational motivation > verwachtingen stellen en motiveren Intellectual stimulation> stimuleren creatief en innovatief zijn Individualized consideration > ondersteunen volgers Inquiry> waarderen van mensen Illumination> duidelijk maken waar wie van waarde zijn Inclusion> betrekken van medewerkers Inspiration> visie en inspireren Integrity> werken voor grote geheel Visie over toekomst van de organisatie Sociale architecten en normen en waarden van organisatie veranderen Creëren vertrouwen *Vaardigheden: (Kouzes & Posner) Leiders weten eigen sterke en zwakke punten en leggen nadruk op de sterke Duidelijke normen, waarden en filosofie Visie delen Status quo bevragen Stimuleren en motiveren Ondersteunen en belonen 54 Bijlage 2 - Themalijst van interview I Thema’s: 1. Functie van respondent binnen organisatie 2. Dagelijkse gang van zaken binnen organisatie 3. Bespreken hoe de organisatie in elkaar zit (organisatiemodel) 4. Bedrijfscultuur bespreken 5. Dagelijkse werkzaamheden 6. Begrip sensemaking uitleggen en bespreken 7. Vragen hoe er betekenis wordt gegeven in organisatie 8. Hoe komen grote veranderingen binnen organisatie tot stand 9. Hoe komen kleine veranderingen binnen organisatie tot stand 10.Is er ruimte voor eigen initiatief 11.Hiërarchie organisatie bespreken 12.Leiderschap binnen organisatie bespreken 13.Intenties leider bespreken 55 Bijlage 3 - Themalijst van interview II Thema’s: 1. Respondent introductie geven vragen over leiderschap 2. 3. 4. 5. Leider als rolmodel (idealen) Leider en inspireren Leider en intellect Leider en begeleiden/coachen 6. Activiteiten en beloning 7. Momenten van feedback 8. Waarde hechten aan mensen binnen organisatie 9. Uitleg aan mensen hoe zij het best van waarde kunnen zijn 10. Betrekken van medewerkers 11. Visie en inspireren 12. Integriteit en het grote geheel 13.Visie organisatie 14. Normen en waarden organisatie 15.Vertrouwen 16.Zwakke en sterke punten leider 17. Normen, waarden en filosofie 18. Visie delen 19. Status quo bevragen 20. Stimuleren en motiveren 21.Ondersteunen en belonen Hoe wordt er binnen de organisatie door de leider 22. Nieuwe informatie gegeven 56 23. Geanticipeerd op betekenisverandering 24. Samen betekenis gegeven aan processen 25. Gespiegeld 26. Verandering doorgezet door leider 27. Door de leider nagegaan hoe er tegen verandering wordt aangekeken 28. Weerstand gestimuleerd 29. Door de leider ingegrepen in de formele kant van de verandering 30. Omgegaan met het feit dat een verandering soms lang duurt Intenties leider, sensegiving, sensemaking 31. Sensegiving 32. Sensemaking 33. Intenties van de leider 34. Richting van de organisatie Sensemaking eigenschappen en hoe die binnen organisatie naar voren komen 35. Identiteit 36. Achteraf betekenis gegeven aan gebeurtenissen 37. Omgeving creëren 38. Sociale processen 39. Bruikbaarheid van beeld ten opzichte van waarheid 40. Continu gebeuren van sensemaking 41. Selectie bepaalde zaken waaraan zij betekenis geven Sensegiving condities en omstandigheden 42. Complexe omgeving wat betreft sensemaking 43. Onzekere situaties 44. Kennis over het onderwerp 45. Onderwerpen die echt van belang zijn voor organisatie 57 Rood = Paars = Blauw = Groen = Geel = Bruin = Zwart = 58 transformationeel leiderschap transactioneel leiderschap appreciative leiderschap beïnvloedingstechnieken vaardigheden transitionele ruimte intenties leider, sensegiving & sensemaking Bijlage 4 - Themalijst van interview III Thema’s: 1. Functie van respondent binnen organisatie 2. Dagelijkse gang van zaken binnen organisatie 3. Bespreken hoe de organisatie in elkaar zit (organisatiemodel) 4. Tot stand komen tentoonstelling 5. De verhouding en werkwijze met het productieteam 6. De verhouding en werkwijze met respondent 1,2 en 3 7. Hiërarchie binnen de organisatie 8. Hiërarchie in de kunstenaarsgroep 9. Rol zakelijk directeur 10. Uitleg geven van sensemaking en sensegiving 11. Tot stand komen grote en kleine veranderingen 12. Manier van betekenisgeven binnen organisatie 13. Manier van sensegiving door leider van de organisatie 59 Bijlage 5 - Contactmomenten W139 Nr. Datum Omschrijving contactmoment 1 9 juni 2 17 juni 3 22 juni 4 22 juni 5 22 juni 6 22 juni 7 8 9 22 juni 27 juni 6 juli 10 6 juli 11 6 juli 12 6 juli 13 7 juli Uitleg gegeven over onderzoek bij respondent 1 en gevraagd of ik mocht komen onderzoeken. Tijd: 14:00-16:00. Bezoek W139. Gesproken met bezoekers tentoonstelling. Geobserveerd. Tijd: 16:00-18:00. Interview gehad met respondent 1 aan de hand van themalijst I. Tijd: 08:30-10:00 Interview gehad met respondent 2 aan de hand van themalijst I. Tijd: 10:00-11:30 Interview gehad met respondent 3 aan de hand van themalijst I. Tijd: 11:30-13:00 Bij de lunch geweest. Aanwezig waren respondenten 1 t/m 4. Tijd: 13:00-14:00 Interview respondent 5 aan de hand van themalijst I. Tijd: 18:00-19:30 Onverwacht bezoek W139. Boven koffie gedronken. Interview respondent 3 aan de hand van themalijst II. Tijd: 08:3010:00 Interview respondent 4 aan de hand van themalijst II. Tijd: 10:0012:00 Interview respondent 5 aan de hand van themalijst II. Tijd: 12:0014:00 Interview respondent 2 aan de hand van themalijst II. Tijd: 15:0017:00 Aanwezig bij bespreking voor de opbouw van de tentoonstelling. Aanwezig: respondenten 4,6,7 en 8 en de gehele kunstenaarsgroep. Tijd: 10:00-14:00. 14 8 juli 15 10 juli 16 12 juli 17 14 juli 18 15 juli 19 16 juli 20 17 juli Onverwacht bezoek W139. Gesproken met bezoekers van de tentoonstelling. Tijd: 13:00-14:00. 21 27 juli Gesprek met respondent 8 aan de hand van themalijst III. Tijd: 12:3014:00 22 30 juli 23 1 augustus Normale werkzaamheden. Gesproken met respondent 4 en 7. Tijd 13:00-16:00 Onverwacht bezoek W139. Rondje gelopen en gesproken met bezoekers tentoonstelling. Tijd: 17:00-18:00. 60 Onverwacht bezoek W139. Kijken hoe de opbouw verloopt. Niemand gesproken alleen geobserveerd. Tijd: 11:00-14:00. Onverwacht bezoek W139. Kijken hoe opbouw verloopt. Gesproken met respondent 7. Interview gehad met respondent 1 aan de hand van themalijst II. Tijd: 09:00-11:00 Onverwacht bezoek W139. Gesproken met respondenten 4,6,7 en 8 en de rest van de kunstenaarsgroep. Tijd: 16:00-19:00. Opening tentoonstelling. Gesproken met respondenten 2, 3, 4, 6 en met gehele groep kunstenaars. Gezien hoe georganiseerd. Tijd: 20:00-24:00. Onverwacht bezoek W139. Gesproken met respondent 7. Gesproken met bezoekers tentoonstelling. Tijd: 12:00-15:00 24 4 augustus 25 12 augustus 61 Normale werkzaamheden. Gesproken met respondenten 3 en 4 en bezoeker van tentoonstelling. Tijd: 16:00 – 18:00 Data teruggekoppeld aan de respondenten en de feedback verwerkt. Bijlage 6 – Intenties, sensegiving en sensemaking Intenties of verandering leider Leider doet (deel van sensegiving) Zelforganisatie -vragen stellen -ruimte laten -vertrouwen geven -informeren Kunstenaars voorop -het belang van kunstenaars en artistieke uitleggen Potentieel -ruimte laten voor eigen initiatief -praten over privékwesties -betrekken van mensen -stimuleren Zelfvoorzienend 62 Leider past toe (deel van sensegiving) - Eigenschappen - Beinvloedingstechnieken - Vaardigheden -intellectual stimulation -visie delen -vertrouwen geven (Individualized consideration) -zijn van rolmodel -idealized influence -inspirational motivation (inspireren, motiveren) -verandert normen en waarden -integrity (spreekt aan op integriteit) -werkt als coach -inclusion -duidelijk over normen, waarden en filosofie -intellectual stimulation( stimuleren mensen om creatief te zijn) -illumination -status quo in twijfel trekken Transitionele ruimte Invloed op sensemaking -informatiemanagement -leider nodigt leden organisatie uit om co-auteur te zijn -leider draagt onderwerp aan -leider doet stap terug en deze ruimte wordt ingenomen -leden MT geven dit door aan andere leden organisatie -organisatieleden nemen wat hij zegt serieus -leider doet stap terug of creëert ruimte. Deze wordt ingenomen door leden van de organisatie -leider moedigt aan zelf ideeën te komen. Leden voelen zich vrij en geroepen dit te doen