Ministerie van Infrastructuur en Milieu Postbus 20901 2500 EX 'S-GRAVENHAGE doorkiesnummer uw kenmerk (070) 373 8517 bijlage(n) geen betreft ons kenmerk datum Consultatiereactie ECFD/U201600877 21 juni 2016 Aanvullingswet Geluid Geachte mevrouw Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, Recent is door de Eerste Kamer de Omgevingswet vastgesteld. Met de Aanvullingswet geluid die nu in consultatie voorligt, wordt een deel van de vernieuwde geluidswetgeving aan deze Omgevingswet toegevoegd. Doel van de vernieuwing is een betere bescherming tegen geluidhinder, vereenvoudiging van het bestaande stelsel en vergroting van de decentrale afwegingsruimte. De Aanvullingswet geluid gaat verder in de lijn van de ingezette beleidsvernieuwing. De wet draagt bij aan de mogelijkheden om een integrale afweging over ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving te maken en biedt een vergroting van de bestuurlijke afwegingsruimte. Wij staan daarom overwegend positief tegenover deze nieuwe wetgeving. Hierbij willen we wel de volgende drie kanttekeningen plaatsen. Ten eerste is het lastig is een totaal beeld te vormen van het beleidsterrein geluid binnen de nieuwe wetgeving. Dit omdat de Aanvullingswet geluid later door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Aanvullingsbesluit geluid wordt aangevuld. Ten tweede ligt er geen volledig financieel onderzoek op basis van artikel 2 Fvw terwijl deze wet aanzienlijke financiële gevolgen voor gemeenten kan hebben. Ten derde zijn er nog geen beslissingen genomen over een eventueel Informatiehuis Geluid. Dit zal pas gebeuren op basis van businesscases. In deze wetsteksten wordt hierop vooruitgelopen. In de afgelopen jaren zijn over de invulling van de wetsherziening interbestuurlijke afspraken gemaakt in het Position Paper van 19 mei 2014. Deze ambtelijke interbestuurlijke afspraken zijn voor de VNG nog steeds leidend en zijn gebruikt als uitgangspunt voor deze reactie. Op basis van het nu voorliggende wetsvoorstel met bijbehorende Memorie van Toelichting (hierna MvT) maken wij de volgende opmerkingen op de volgende onderdelen: 1. Financiën. 2. 3. Begrip ‘gezondheid’ Bronbeleid 4. 5. Reconstructieregeling (Lokaal) spoor 6. 7. Geluidproductieplafonds Monitoring geluidproductieplafonds 8. Sanering 9. Aanvullingsbesluit, diverse punten Uiteraard zijn we altijd bereid tot een nader gesprek voor een verdere toelichting op onze reactie. 1. Financiën In de MvT wordt op verschillende punten aangegeven dat de Aanvullingswet weliswaar hogere initiële kosten met zich mee zal brengen, maar dat deze door lagere structurele kosten gecompenseerd worden. Deze conclusie onderschrijven wij niet. Wij verwachten dat deze nieuwe regelgeving niet alleen initieel, maar ook structureel tot meer kosten voor gemeenten zal leiden. Onder andere de monitoringsopgave die in de wet is opgenomen en de verplichting om de basiskaart continu actueel te houden, betekent veel extra werk voor gemeenten. In de MvT wordt aangegeven dat het Informatiehuis Geluid de initiële en structurele kosten voor gemeenten zal beperken. Deze conclusie onderschrijven wij niet. Gemeenten zijn hoe dan ook verplicht de benodigde gegevens te verzamelen en actueel te houden middels tellingen. In het Informatiehuis Geluid worden de aangeleverde gegevens alleen gebundeld. Dit heeft echter geen invloed op de benodigde werkzaamheden voor het inwinnen van de gegevens. Het invoerings- en overgangsrecht is in de Aanvullingswet nog niet volledig uitgewerkt. Daarnaast zal een deel van de geluidswetgeving verder uitgewerkt worden in het Aanvullingsbesluit geluid. Voor deze onderdelen maken wij een voorbehoud voor wat betreft de financiële gevolgen. Wij gaan er vanuit dat het financiële onderzoek voor wat betreft de nieuwe geluidswetgeving wordt aangevuld, zodra meer duidelijkheid op deze onderdelen gegeven kan worden. Wij vragen ons af of de nieuwe regelgeving voldoet aan de wens de regeldruk te verminderen. Wij verzoeken u over dit aspect advies te vragen bij Actal. 2. Begrip ‘gezondheid’ Een duidelijke uitleg van het begrip ‘gezondheid’ ontbreekt in zowel de Omgevingswet als de Aanvullingswet. De motiveringsplicht van ruimtelijke besluiten zal hierdoor groter worden, omdat het aspect ‘gezondheid’ zodanig gemotiveerd zal moeten worden dat het een rechterlijke toets kan doorstaan. Wij verzoeken u daarom een nadere specificatie van het begrip in relatie tot de geluidswetgeving op te nemen. Wij vragen ons af of door het alleen uitgaan van het begrip gezondheid, er geen lager beschermingsniveau zal ontstaan in vergelijking met de huidige regeling. Met name het niet langer beoordelen van het begrip “hinder” zal leiden tot een lager beschermingsniveau, omdat bijvoorbeeld piekgeluiden van bedrijven in een dagperiode niet langer beoordeeld hoeven te worden. VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 02 3. Bronbeleid Het is het van belang dat de wet een verlaging van het gpp aanmerkt als bronmaatregel. De nu voor liggende Aanvullingswet maakt dit nog niet mogelijk. Rondom een wijziging van de Regeling geluid milieubeheer (Rgm) is op ambtelijk niveau gediscussieerd over de behoefte om het verlagen van geluidproductieplafonds ook als bronmaatregel aan te merken. Deze bronmaatregel kan met name bij spoorwegen onderdeel zijn van een pakket van maatregelen in het kader van sanering. Wij verzoeken u dit alsnog te overwegen in dit wetsvoorstel. 4. Reconstructieregeling Wij vragen ons af of met deze Aanvullingswet voldoende waarborgen zijn opgenomen bij de wijziging van lokale wegen. Via de Aanvullingswet wordt voorzien in de mogelijkheid de geluidsproductieplafonds (gpp’s) rondom rijks- en provinciale wegen en industrieterreinen te kunnen benutten. Voor lokale wegen is het instrument gpp niet effectief. Daarom is een afwijkende systematiek ontwikkeld met een preventieve toets en een periodieke monitoring achteraf. De huidige Wet geluidhinder kent ten aanzien van de wijziging van wegen nog een beschermingsinstrument, namelijk de ‘reconstructiebeoordeling’. Hierbij worden bij wijzigingen aan de weg geluidseisen gesteld. Onze zorg is dat het sturingselement reconstructie, nodig om negatieve gevolgen van aanpassingen aan gemeentelijke wegen te beheersen, geen plaats meer krijgt in het nieuwe instrumentarium. Hierdoor zou het aantal personen dat geluidhinder ondervindt toe kunnen nemen en een grotere saneringsopgave ontstaan. 5. (Lokaal) spoor Sinds 1 december 2015 (na inwerkingtreding van de Wet lokaal spoor) zijn alle lokale spoorwegen in beheer van Gedeputeerde Staten met uitzondering van de lokale spoorwegen in de twee vervoersregio’s Amsterdam en Rotterdam/Den Haag. Delen van het lokale spoorwegen, zoals de SUNIJ-lijn lopen over busbanen, die in beheer zijn van de provincie, maar in eigendom van de gemeente. In dit soort situaties is onduidelijk wie het bevoegd gezag is. Uit de memorie zal duidelijk moeten blijken wie in dit soort gevallen bevoegd is en op welke wijze andere bestuursorganen in de besluitvorming betrokken moeten worden. Daarnaast wordt aangegeven dat lokaal spoor als afzonderlijke geluidsbronsoort gezien zal worden. Hoewel dit vanuit een oogpunt van geluidshinder wellicht te begrijpen is, is deze regeling afwijkend ten opzichte van de huidige situatie. Lokaal spoor wordt onder de bestaande wetgeving beschouwd als wegverkeer. Met name voor de binnensteden wordt door het separaat beschouwen een belangrijk lager beschermingsniveau geïntroduceerd. Wij vragen ons af of dit een gewenste ontwikkeling is. 6. Geluidproductieplafonds (artikel 2.43) In dit artikel wordt gesproken over “industrieterrein”. Wij missen in het conceptwetsvoorstel een beschrijving van dit begrip. Voor een goed begrip van het artikel is een begripsomschrijving essentieel. In het artikel wordt daarnaast verwezen naar bij AMvB aangewezen activiteiten. Het inzicht in de activiteiten waarop wordt gedoeld ontbreekt op dit moment nog en vraagt verdere uitwerking. Wij gaan er vanuit dat hier wordt gedoeld op de huidige gezoneerde industrieterreinen. VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 03 Wat naar onze mening ontbreekt in de Aanvullingswet, is een oplossing voor (gemeente)grensoverschrijdende bedrijventerreinen. Wie is in dit geval het bevoegd gezag voor de integrale afweging over het geluidproductieplafond? Ook situaties waarbij het gpp van het bedrijventerrein tot over het grondgebied van een naastgelegen gemeente strekt, hebben nadere aandacht nodig. Geluidsbelasting van een bedrijventerrein kan van invloed zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden in de naastgelegen gemeente. Natuurlijk is het in deze gevallen van belang dat de beide buurgemeenten onderling goed overleggen, maar in de voorliggende regeling ontbreekt duidelijkheid over de manier waarop het gpp vastgesteld moet worden als dit ook op het grondgebied van de buurgemeente ligt. Gemeenten geven aan dat de huidige systematiek uit artikel 110a lid 2 Wgh, waarbij de gemeente waar de bron zich bevindt verantwoordelijk is voor de hogere waarde in de aangrenzende gemeente, goed werkbaar is. Een dergelijke systematiek zou wellicht ook in de nieuwe wetgeving opgenomen kunnen worden. In ieder geval is een nadere toelichting in de MvT op dit punt gewenst. Lid 2 van artikel 2.43 geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om ook voor lokale wegen geluidproductieplanfonds vast te stellen. Wij missen in dit artikel echter nog een artikellid waarmee een gemeente er ook voor kan kiezen het geluidproductieplafond van een weg te laten vervallen, bijvoorbeeld op het moment dat een gemeente een weg overneemt, die voorheen in beheer van een ander bestuursorgaan was. Wij zijn van mening dat voorkomen moet worden dat gemeenten in een dergelijk geval verplicht wordt met twee verschillende manieren van geluidsberekeningen rondom de lokale wegen te werken. In lid 3 van artikel 2.43 wordt gesproken over ‘relevante verkeerssamenstelling’. Deze terminologie komt niet overeen met de terminologie die vanuit de END-regeling gebruikt wordt en die ook in artikel 3.8 en 3.9 van de Omgevingswet wordt gebruikt. Hierin wordt het begrip ‘belangrijke wegen’ genoemd. In de MvT ontbreekt een uitleg van beide begrippen en de reden waarom beide begrippen door elkaar worden gebruikt. Ook raden wij aan om in de MvT een duidelijke en afgebakende definitie van het begrip ‘geluidsgevoelig object’ op te nemen. De MvT benoemd nu een aantal voorbeelden, maar dit is niet limitatief of specifiek. Wij vragen ons af of de verkeerssamenstelling hier het juiste begrip is. Het gaat om een relevante geluidsproductie. Deze hangt met name samen met de verkeersintensiteit, niet met de verkeerssamenstelling. Wij zijn van mening dat een begrip als ‘verkeersintensiteit’ of ‘wegen die een relevante geluidsproductie hebben’ in dit geval beter omschrijven waar het om gaat. 7. Monitoring geluidproductieplafonds In het conceptwetsvoorstel worden de regels over monitoring van het gpp overgeheveld naar een Ministeriële regeling. Deze regels zijn nu opgenomen in de Wet milieubeheer. Bij AMvB zal voor monitoring het bestuursorgaan of een andere instantie worden aangewezen die met de monitoring is belast. Onduidelijk is nog welke bestuursorganen hierbij in beeld zijn. De VNG wil graag in de voorbereiding van de besluitvorming hierover worden betrokken. In de regeling wordt een verschil voorgesteld tussen de periode van monitoring van geluid van wegen en van industrieterreinen. Voorgesteld wordt industrieterreinen jaarlijks te monitoren, wegen moeten iedere 5 jaar gemonitord worden. Het verschil in beide termijnen is niet logisch en wordt in de MvT niet nader onderbouwd. De VNG is van mening dat vanwege consistentie in de VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 04 gemeentelijke aanpak van geluid ook voor industrieterreinen de monitoring ook naar 5 jaar wordt gezet. 8. Sanering Lid 1 van artikel 22 lijkt te impliceren dat gemeenten van niet-agglomeratiegemeenten, ten allen tijde een programma moeten vaststellen, gericht op het voorkomen of beperken van geluid van (spoor)wegen in beheer bij gemeenten. Dit lijkt een verzwaring ten opzicht van artikel 3.6, 3.8 en 3.9 Omgevingswet, waarin de verplichting voor opstellen van een programma alleen geldt als er sprake is van een (dreigende) overschrijding. Betekent dit artikel in de Aanvullingswet dat de verplichtingen voor niet-agglomeratiegemeenten voor het opstellen van een actieplan verder reiken dan die van agglomeratiegemeenten? En zo ja, wat is hiervoor de reden? Het kopje boven het artikel lijkt te impliceren dat dit artikel alleen van toepassing is bij sanering. Maar in geval van sanering is sprake van een overschrijding. In deze situaties moet op grond van de Omgevingswet een programma opgesteld worden. Dit artikel lijkt daaraan niets toe te voegen. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat sanering enkel van toepassing zal zijn bij infrastructuur. Verwezen wordt naar de wijze waarop bij Swung-1 de saneringsopgave is vastgesteld. Wij vragen ons af of door invoering van de nieuwe geluidsregels ook geen risico bestaat op saneringssituaties bij industrieterreinen of bedrijfsmatige activiteiten. Wij hebben nog onvoldoende inzicht in de werking van het volledige nieuwe geluidssysteem om uit te kunnen sluiten dat hiervan géén sprake zal zijn. Wij verzoeken u dan ook een eventuele saneringsopgave bij andere geluidsbronsoorten dan infrastructuur niet op voorhand uit te sluiten. Voor eventuele sanering van geluid vanwege lokale (spoor)wegen wordt aangegeven dat aangesloten wordt bij het Actieplan dat op basis van de Europese Richtlijn Omgevingslawaai opgesteld moet worden. Niet alle gemeenten hebben op dit moment een verplichting in dit kader. Hoe dit aspect uitgewerkt wordt voor gemeenten die geen verplichtingen in het kader van de Europese Richtlijn hebben, behoeft nog nadere aandacht. De VNG wordt hier graag bij betrokken. 9. Aanvullingsbesluit geluid Naast de artikelen van de Aanvullingswet geluid wordt in de MvT een systeembeschrijving gegeven die in het Aanvullingsbesluit geluid opgenomen zal worden. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de voorgestelde regels van het Aanvullingsbesluit zullen worden uitgewerkt en hoe deze samenhangen met de regels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving. De VNG is van mening dat de uitgangspunten van “decentraal tenzij” en “onderling vertrouwen tussen bestuursorganen” duidelijk naar voren moet komen uit de onderliggende regeling bij de Omgevingswet. Wij hebben behoefte aan een totaaloverzicht van de nieuwe geluidswetgeving om een goede inschatting van het systeem en de gevolgen daarvan voor gemeenten te kunnen maken. Basiskaart geluid De nieuwe regeling geeft aan dat alle gemeenten een basiskaart geluid moeten opstellen als referentiewaarde voor de monitoring van de geluidsbelasting van (spoor)wegen. Wij hebben behoefte aan meer duidelijkheid over deze basiskaart. Wat wordt bijvoorbeeld bedoeld met de verplichting deze kaart actueel te houden? Betekent dit dat de basiskaart zich in een continu proces van wijzigen en doorrekenen zal bevinden? VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 05 De agglomeratiegemeenten kunnen hierbij aansluiten bij de kaarten die in het kader van de Europese Richtlijn Omgevingslawaai opgesteld moeten worden. Een groot aantal gemeenten heeft echter geen verplichtingen op grond van deze richtlijn en beschikt daarom niet over gedetailleerde (tel)gegevens van de lokale (spoor)wegen. Voor deze gemeenten is het veel werk om gegevens over alle wegen in de gemeente te verzamelen. Wij krijgen de indruk dat niet-agglomeratiegemeenten in het Aanvullingsbesluit verplicht worden tellingen uit te voeren op alle wegen. Betekent dit dat deze gemeenten, in afwijking van agglomeratiegemeenten, niet de mogelijkheid krijgen uit te gaan van een verkeersmodel? Als onze conclusie op dit punt terecht is, ontbreekt in de memorie van toelichting een onderbouwing waarom dit verschil tussen gemeenten wordt gemaakt. Om gemeenten voldoende tijd te geven deze gegevens te verzamelen is het van belang op korte termijn duidelijkheid te krijgen over het basisjaar dat gebruikt moet worden én over de gegevens die voor deze basiskaart verzameld moeten worden. Bij het bepalen van het basisjaar is het van belang rekening te houden met gemeenten die geen verplichtingen hebben op basis van de EU-Richtlijn Omgevingslawaai. Deze gemeenten hebben voldoende tijd nodig om alle tellingen uit te voeren. Een basisjaar 2017 is voor deze gemeenten niet haalbaar. Anderzijds is het voor agglomeratiegemeenten eenvoudiger aan te sluiten bij de actualisering die in 2017 op grond van deze richtlijn uitgevoerd moet worden. Gezien dit dilemma adviseren wij u een middeling over toe te staan, zodat gemeenten de mogelijkheid hebben de uit te voeren werkzaamheden te spreiden over meerdere jaren. De VNG wordt graag betrokken bij de verdere uitwerking van dit onderdeel van de regeling. Daarnaast missen wij aanvullende normen voor bijzondere vormen van bestrating. In veel gemeenten zijn binnen de bebouwde kom ook andere vormen van bestrating toegepast, bijvoorbeeld kinderkopjes of beton. Deze soorten wegverharding geven een andere geluidsbelasting dan asfalt of klinkers. Wij verzoeken u in het Aanvullingsbesluit ook voor deze wegverhardingen een NIBM-norm op te nemen. Wij vragen ons af of een vijfjaarlijkse monitoring van geluidsemissies van alle gemeentelijke wegen niet onnodig frequent is. Een toename van 1,5 dB impliceert een toename in de verkeersdruk van 40%. Een dergelijke toename wordt met de huidige plaatselijke ontwikkelingen in bestaande situaties niet binnen 5 jaar bereikt. Gemeenten geven aan nu niet te beschikken over voldoende telapparatuur om alle relevante wegen met meer dan de genoemde aantallen mvt in een periode van 5 jaar te tellen. Dit zou betekenen dat gemeenten een forse financiële investering moeten doen om de gewenste monitoring uit te kunnen voeren. Wat wordt bedoeld met de opmerking dat de basiskaart de basis vormt voor het bepalen van de saneringsopgave (pagina 38)? Dit impliceert dat de basiskaart op pand-niveau opgesteld moet worden, omdat dit de enige wijze is om op grond van deze kaart te kunnen bepalen welk plan voor sanering in aanmerking dient te komen. Is deze conclusie terecht? Door alle bepalingen die aan de basiskaart worden gesteld, krijgen wij de indruk dat deze kaart de functie van een mini-gpp dreigt te krijgen. Wij kunnen ons niet voorstellen dat dit de bedoeling van VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 06 de basiskaart is. Daarom is een nadere toelichting over de rol en de verplichtingen rondom deze kaart gewenst. Normentabel In de MvT is een tabel met het normenhuis opgenomen. Wij missen in deze tabel een norm voor gecumuleerde normen. Is de binnenwaarde bijvoorbeeld een gecumuleerde norm? Daarnaast is in de tabel of de toelichting onduidelijk of per bronsoort een voorkeurswaarde geldt. Tot slot is ons niet duidelijk onder welke van de genoemde normen het lokaal spoor valt. In de tabel wordt de plaats van de weg (binnen of buiten de bebouwde kom) bepalend gemaakt voor de geluidsnorm. In het huidige beleid is de locatie van het geluidgevoelig object bepalend. Deze wijziging betekent een grote afwijking ten opzichte van het huidige beleid. In de MvT vinden wij geen onderbouwing voor deze afwijking. Wij verzoeken u deze keuze nader toe te lichten. Cumulatie en optelling De systeembeschrijving voor het Aanvullingsbesluit Geluid doet een voorzet voor de toepassing van optelling en cumulatie van geluid. Hoe deze optelling en cumulatie in de praktijk precies zullen uitpakken, is ons nog niet duidelijk. Wij vragen ons af hoe bijvoorbeeld cumulatie precies moet worden toegepast en wat de mogelijke gevolgen zijn voor het Omgevingsplan, waarin in principe het geluid van alle bronsoorten bij elkaar komt. Dit aspect behoeft een nadere uitwerking, waarbij de VNG graag betrokken wordt. 30 km wegen In de Omgevingswet lijkt het onderscheid dat de huidige Wet geluidhinder maakt tussen wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur en overige wegen te vervallen. Ook wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur moeten, voor zover sprake is van een “relevante verkeerssamenstelling” meegenomen worden onder het wetgevingsregiem. De Wet geluidhinder kent geen onderzoeksplicht voor geluidsgevoelige objecten gelegen bij een weg met een maximum snelheid van 30 km/uur. Wij vrezen een aanzienlijke toename in overschrijdingen, en daarmee nieuwe saneringssituaties, binnen de bebouwde kom, als gevolg van het niet langer vrijgesteld zijn van akoestisch onderzoek van de 30 km/uur wegen. Ook de uitwerking van onder NIBM (niet in betekenende mate) verstaan moet worden bij (lokale) wegen heeft nadere uitwerking nodig. Toetsing aan voorzijde Op pagina 31 van de MvT wordt ingegaan op toetsing van nieuwe ontwikkelingen aan de “voorzijde”. De VNG ondersteunt dit voorstel, veel gemeenten werken nu al op deze wijze. Door aan de voorzijde te toetsen kan grip gehouden worden op de toename van verkeersbelasting vanwege een nieuwe ontwikkeling. In de beschrijving worden echter een aantal begrippen gebruikt die voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Wij verzoeken u in het Aanvullingsbesluit de begrippen “aanzienlijke effecten voor de geluidsbelasting” en “grootschalige ontwikkelingen” zo duidelijk mogelijk te beschrijven, om te voorkomen dat iedere gemeente zelf een definitie hiervan moet verzinnen. Daarnaast verzoeken wij u om een duidelijke beschrijving van het begrip “niet-in betekenende mate” op te nemen. Bestuurlijke afwegingsruimte Voor de VNG is dit een belangrijk punt van de nieuwe wetgeving. Wij hechten erg aan meer VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 07 bestuurlijke afwegingsruimte op het gebied van geluid. Op pagina 29 van de MvT wordt bestuurlijke afwegingsruimte beschreven, die uitgaat van een afweging tussen verschillende aspecten van het woon- en leefklimaat. Hierbij wordt aangegeven dat ook andere aspecten dan geluid in deze afweging meegenomen kunnen worden. In de MvT wordt niet duidelijk hoe de afweging tussen de verschillende aspecten plaats kan vinden. Moeten alle afwegingen rondom een afwijking van de voorkeurswaarde opgenomen worden in het Omgevingsplan? Dit kan betekenen dat ook details over indelingseisen van het geluidgevoelig object in het Omgevingsplan vastgelegd moeten worden. Past dit detailniveau van voorschriften bij het instrument? Invoering en werkruimte Bij de invoering van het geluidproductieplafonds voor provinciale en waterschapswegen, maar ook bij het vormgeven van de basiskaart voor gemeentelijke wegen en lokale spoorwegen wordt primair uitgegaan van een nader te bepalen referentiejaar vermeerderd met een werkruimte van 1,5 dB. Daarnaast wordt in de MvT omschreven dat er ruimte zal zijn om actuele besluitvorming over die wegen een plek te geven. Het is ons niet duidelijk of de ruimte voor actuele besluitvorming aanvullend op de 1,5 dB werkruimte geldt. Uitzonderingsbepalingen Op pagina 34 van de toelichting is aangegeven dat alle historisch gegroeide uitzonderingen voor ruimtelijke ontwikkelingen boven de maximale waarde in de uitvoeringsregelgeving worden geüniformeerd. In ieder geval gaat hier dan om de huidige bepalingen voor vervangende nieuwbouw en de zeehavennorm. Onduidelijk is hoe omgegaan moet worden met de zogenaamde “exitwoningen”: de woningen die nu binnen een industrieterrein gelegen zijn, maar na dezonering in de zone van het industrieterrein komen te liggen. Deze punten behoeven nadere uitwerking, in overleg met de koepels, om te voorkomen dat bestaande situaties worden benadeeld door de nieuwe wetgeving. Relatie, afstemming met APV en evenementen De Algemene Plaatselijke Verordening kent ook bepalingen om geluidshinder te voorkomen / te beperken. Daarnaast hebben de gemeenten soms een evenementenbeleid vast gesteld waarin geluid een onderdeel vormt. Wat is de verhouding tussen de regelgeving over geluid zoals die in de Omgevingswet beschreven staan en Bkl en BAL enerzijds met geluid over evenementen en hinder zoals verwoord in de (model) APV? Beheer (industrie)terreinen Het beheer van terreinen wordt in de nieuwe situatie bij gemeenten neergelegd. Dit betekent dat terreinen waarvan nu het beheer bij de provincie ligt, overgaan naar gemeente. Niet in alle gevallen zal de gemeente over expertise beschikken om dit beheer efficiënt op te pakken. Daarom missen wij een mogelijkheid om in goed overleg het beheer naar de provincie of Rijk over te kunnen brengen. In de MvT wordt beschreven dat provincie en Rijk instructieregels kunnen geven voor het opstellen van een gpp rondom een (industrieterrein). Het is ons niet duidelijk of deze regels uitsluitend strekken tot het vaststellen van gpp’s of dat Rijk en provincie ook de mogelijkheid hebben om het beheer van terreinen middels instructieregels naar zich toe te trekken. VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 08 Systeem voor gemeentelijke wegen Hoewel GPP's voor gemeentelijke wegen niet verplicht worden gesteld, lijkt het voorgestelde systeem daar wel op. Gemeenten moeten maatregelen treffen als overschrijdingen optreden. In de gemeentelijke praktijk van een fijnmazig netwerk en routering van wegen, lijkt dit lastig uit te voeren. Wellicht ligt aansluiting bij het Actieplan Geluid, waarbij de gemeente plandrempels stelt en maatregelen benoemt voor overschrijdingslocaties, voor de hand? Handhavingsgat bestaande woningen De voorgestelde regeling lijkt geen voldoende alternatief om de gevolgen van het bestaande handhavingsgat voor bestaande woningen op te lossen. In de regeling lijkt een wettelijke prikkel te ontbreken om maatregelen te nemen voor de geluidsemissie ter bescherming van bestaande woningen. Het nieuwe stelsel lijkt vooral gericht op nieuwe woningen, terwijl de bestaande woningvoorraad misschien vele malen groter is. Door het opnemen van een wettelijke prikkel wordt de markt wellicht ook gestimuleerd om met innovatieve en betaalbare oplossingen te komen om wegverkeerslawaai aan de bron te reduceren. Een vergelijking wordt getrokken met de Green Deal “Zero emissie busvervoer” met als scope 2025. Deze Green Deal heeft de markt gestimuleerd om oplossingen te zoeken, die gemeenten kunnen gebruiken als handvat bij de aanbesteding in het openbaar vervoer. Getransformeerde kantoren in hoog geluidbelaste gebieden In de huidige situatie kan niet-geluidgevoelig vastgoed worden getransformeerd tot geluidgevoelig object zonder rekening te hoeven houden met de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit. Het aspect “rechtens verkregen niveau” is hiervoor bij wet geregeld. Verzocht wordt om een regeling waarbij dit soort objecten die in de periode tot 2018 zijn opgericht, niet beschouwd te hoeven worden als geluidgevoelige objecten ná inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit om te voorkomen dat er straks getransformeerde panden met een inferieure akoestische wering bestaan in een hoog geluidbelast gebied, die in de toekomst een knelpunt kunnen vormen. Detailopmerkingen Tot slot voegen wij een aantal gedetailleerde opmerkingen toe, die wij van gemeenten hebben ontvangen: In Artikel 1.2 Aanvullingswet wordt in de opsomming van onderwerpen geluid gemist. Het begrip “geluidsgevoelig object” wordt in de MvT nog niet volledig duidelijk afgebakend. De MvT benoemt nu een aantal voorbeelden, maar dit is niet limitatief of specifiek. Een nadere uitwerking van het begrip “dove gevel” wordt gemist. De MvT lijkt te suggereren dat de bijzondere normen voor scholen en ziekenhuizen vervallen. Is deze conclusie terecht? De aftrekregeling uit artikel 110 Wgh wordt niet nader benoemd. Komt deze regeling nog terug onder de Omgevingswet? De MvT benoemt een 5 dB verschil in norm tussen nieuwe geluidgevoelige objecten en de aanleg en aanpassing van geluidsbronnen of vaststelling van een gpp. De ratio achter dit verschil is echter niet gemotiveerd in de MvT. VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 09 In de MvT wordt aangegeven dat er (beleidsneutrale) verbeterpunten zijn opgenomen (pagina 23 en 29). Een opsomming van deze verbeterpunten wordt gemist. Artikel 2.43 lid 1: een nadere toelichting voor de keuze voor de gemeenteraad als bevoegd gezag wordt gemist. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten J. Kriens Voorzitter directieraad VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl 10