3.3 De peuter Nu het kind 1 jaar is geworden, is het al een heel mensje. Het heeft al wel veel geleerd, maar het zal nog veel meer moeten leren en ontdekken. Het babyachtige is verdwenen en toch is het nog geen echt kind. Het kan nu zelfstandig uit de voeten en het heeft een grote ontdekkingskracht op allerlei gebieden. In huis wordt alles doorzocht waar hij bij kan, van spelletjes krijgt hij maar niet genoeg,…. In deze periode moet ook aan het kind aangeleerd worden wat mag en niet mag en dit gaat natuurlijk niet zonder huilen voorbij. Opdracht interview: zie bijlage 1 3.3.1 Lichamelijke ontwikkeling A. Algemene lichamelijke ontwikkeling - Tijdens deze periode vallen een aantal duidelijke veranderingen waar te nemen in lengte, gewicht en lichaamsproporties. Het lichaam groeit sneller dan het hoofd. Het hoofd neemt nu nog 1/5 van de totale lengte voor zijn rekening. Vooral de romp neemt aan lengte toe. Stilletjes aan verdwijnen ook de vetplooien aan de dijen en de vetkussentjes aan handen en voeten. Ook de beenderen in het kindje veranderen van kraakbeen naar echt hard been. Ook de spieren kennen een sterke toename. Vooral de spieren die zorgen voor de grove motoriek. Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 48 3de graad – 1ste jaar STW In bijlage 2 wordt de verhouding van het hoofd ten opzichte van het lichaam weergegeven naarmate de levensjaren van het kind vorderen. - Slaappatroon De meeste peuters slapen ’s nachts een twaalftal uren aan een stuk en meestal houden ze nog een namiddagslaap van een 2 tal uurtjes. In totaal slaapt een peuter dus ongeveer 14 uren per etmaal. Natuurlijk varieert dit van kind tot kind. - Eetpatroon Na het eerste jaar, waarin een kind groeit als kool en meestal ook flink kan eten, gaat het in het tweede levensjaar wat rustiger aan. De groei verloopt langzamer en de peuter eet soms zelfs minder dan voor zijn eerste verjaardag. Ouders gaan zich dan soms onwillekeurig zorgen maken of hun kind wel voldoende krijgt. Het is heel begrijpelijk te denken dat als een kind de hele dag loopt en rent, het meer moet eten dan in de tijd dat het nog in de box lag. Toch is dit niet zo. In zijn babytijd eet een mens naar verhouding enorm veel om ongeveer 25 centimeter te kunnen groeien en zeven kilo in gewicht toe te nemen op 1 levensjaar. In het tweede en de daarop volgende jaren gaat de groei trager: het kind groeit dan gemiddeld twee kilo en 8 centimeter per jaar. Een peuter heeft daarom in verhouding minder voeding nodig. Een peuter eet net zoals volwassenen 3 hoofdmaaltijden per dag en 2 tussendoortjes. Per dag heeft een peuter 1/2 - 1 liter drinkvocht nodig; dit is inclusief melk. Het ene kind eet veel meer dan het andere kind. Het ene kind is ook actiever dan het andere kind en verbruikt daardoor meer energie. De hoeveelheid eten zegt niets over de groei van het kind: zolang lengte en gewicht voldoende toenemen is het goed. Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 49 3de graad – 1ste jaar STW De peuter gaat de wereld verkennen en heeft het daar zo druk mee, dat hij of zij minder aandacht voor het eten heeft. De peutertijd is ook de periode dat kinderen zich kunnen ontpoppen tot lastige etertjes. In de loop van het tweede jaar krijgen ouders wel eens het gevoel dat het eten echt een probleem is: zoon- of dochterlief vertikt het om fruit te eten of melk te drinken en er zijn maar enkele groenten die het kind zonder mokken opeet. Vooral als een kind 's avonds moe is van een hele dag spelen, kan de maaltijd wat probleempjes opleveren. Dit is ook de periode dat het kind zijn eigen wil begint te ontdekken en `nee' leert zeggen. Het kan nee zeggen tegen wat papa en mama zeggen maar ook tegen naar bed gaan, op het potje gaan en niet te vergeten tegen het eten dat er op tafel komt. Het dwarse gedrag van hun peuter drijft ouders soms tot wanhoop. Hoe moeilijk het ook is, toch is het beter uw ongerustheid over het slechte eten van uw kind niet te laten merken. Kinderen voelen, zo jong als ze zijn, haarfijn aan waar u zich druk over maakt. De maaltijden kunnen dan een dagelijks terugkerend drama worden. De peuter willen ook steeds vaker zelf eten, bijvoorbeeld zelf hun fles vasthouden of zelf met een lepel eten opscheppen. Soms heeft dit ook tot gevolg dat het kind op deze manier minder eet. - In deze periode komen ook de meeste tanden door, zodat aan het eind van deze periode het melkgebit compleet is. - De peuterperiode is ook de periode van de zindelijkheidstraining. Het potje doet zijn intrede. De peuter leert zijn sluitspieren te beheersen. ’s Nachts hebben de meeste peuters wel nog een luier. Pas rond 5 jaar kan men spreken van volledige zindelijkheid van het kind. Men mag het kind stimuleren om zindelijk te worden, maar niet forceren. Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 50 3de graad – 1ste jaar STW B. Sensomotorische ontwikkeling - Na de eerste verjaardag leren de meeste kinderen lopen, wat ze meestal kunnen als ze anderhalf zijn. Verschillende tempo’s, goed afremmen, omdraaien en dergelijke zijn er dan nog niet bij, dat komt als ze een jaar of twee zijn. - De fijne motoriek verbetert langzamerhand, maar is nog niet goed. Dingen als knoopjes dichtdoen, veters vastmaken en dergelijke zijn te moeilijk. Ook de coördinatie is in deze periode nog niet echt goed, kinderen van 3 kunnen hierdoor bijvoorbeeld nog niet leren zwemmen. - Tussen het 1e en het 3e jaar kunnen kinderen motorisch nogal onrustig zijn, jongens meer dan meisjes. Dit komt doordat het gedeelte van de hersens wat zorgt voor een soepel verloop van de motoriek en voor demping van impulsen nog niet helemaal uitgerijpt is. Peuters storten zich overal in. Ze houden ervan op dingen te slaan, te duwen, dingen in en uit te trekken, springen,… - De tekenontwikkeling Voor 18 maand vatten peuters nog niet dat er een verband bestaat tussen hun beweging met krijtjes, kleurpotloden of stiften en de achterblijvende tekens op een blad papier. Vanaf 18 maand ontdekt de peuter dat het plaatsen van een potlood op een blad papier een grafisch teken achterlaat. Vanaf hier begint het krabbelstadium. Het eerste krabbelen is nog vormeloos en weinig georganiseerd. Het is vooral een oefening van ooghandcoördinatie. Het eerste tekenen ontstaat door exploratie met de vinger in contact met verschillende materialen vb. gemorste etenswaren uitsmeren. In het verlengde hiervan komt het tekenen met potloden tot stand. Het kind beweegt zijn arm in een regelmatige ritmische beweging over het Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 51 3de graad – 1ste jaar STW blad en is tegelijkertijd geïnteresseerd in de sporen die op het blad verschijnen. Tussen 2 en 3 jaar komt het kind tot een ander soort krabbelen. De peuter kan zijn motoriek al beter beheersen. De krabbels vullen nu niet meer het hele blad, hij kan nu ook stippen tekenen. Hij tekent nu ook spiraalvormen en ander vormen die zich beginnen te sluiten. Hierna benoemen zij vaak hun tekening. Ze kunnen echter niet zeggen wat ze op voorhand gaan tekenen. 3.3.2 Geestelijke ontwikkeling A. Cognitief - In een jaar leren kinderen enorm veel. Ze kunnen zich nu verplaatsen en voorwerpen stapelen. Ze proberen al hun eerste woordjes te zeggen. Ook speelgoed vastpakken lukt beter. Het gaat alleen nog niet zo gecontroleerd. - In de taalontwikkeling spreken we in deze periode van de vroegtalige fase (gemiddeld van 1 tot 2 ½ jaar): Het gebrabbel gaat over in het vormen van echte woorden. Kinderen ontdekken dat zij mensen, dieren, voorwerpen en gedragingen kunnen benoemen. In deze fase zijn er verschillende perioden; de periode van een-woordzinnen, de periode van twee-woordzinnen en de periode van meer-woordzinnen (dit zijn zinnen die uit meer dan twee woorden bestaan, als; papa toto rijden = papa gaat auto rijden) - Peuters zijn zeer nieuwsgierig en willen alles onderzoeken. Het meegaan in deze behoefte is een belangrijke manier om de cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van denken en kennis) te stimuleren. Een voorbeeld daarvan is Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 52 3de graad – 1ste jaar STW het niet meer gebruiken van de box na het eerste levensjaar, tenzij het even nodig is als je de kamer uit moet. Ook is het beter om dingen die het kind probeert niet even snel zelf te doen. Ook krijgen kinderen langzamerhand inzicht in categorieën dingen, zoals ‘dieren’ of ‘jongetjes en meisjes’. - Het denken van de peuter is nog erg concreet, het denken richt zich nog alleen maar op wat tastbaar is, gezien wordt en waar iets mee kan worden gedaan. Het denken van de peuter is magisch (magie= toverkunst) hij kan geen onderscheid maken tussen wat leeft en niet leeft, tussen werkelijkheid en fantasie vb. opgeslokt worden door de wc, opgezogen door de stofzuiger. Het denken van de peuter is animistisch, betekent dat hij aan levenloze dingen menselijke eigenschappen geeft, vb kopje die valt is stout, sesamstraat komt op tv omdat hij dat wilt niet omdat het 17.30 is. - Op deze leeftijd gooien, slaan en slepen kinderen nogal eens met speelgoed. Daar moet het speelgoed dus tegen kunnen (en de omgeving ook). Een kom water en zand vinden ze op deze leeftijd ook leuk, evenals potten en pannen. Geschikt speelgoed is: emmers, houten trekbeesten, blokken, houten puzzels, liedjesboek, hobbelpaard. Knikkers, speelgoed met kleine onderdelen, zitspeelgoed waarmee kinderen gemakkelijk omkantelen daarentegen moet je mee oppassen. B. Dynamische affectief - Peuterpuberteit Vlak na zijn eerste verjaardag doorloopt je peuter een opstandige fase in zijn ontwikkeling. Deze fase wordt vooral gekenmerkt door het woordje ‘NEE’, waarmee je peuter te pas en te onpas reageert op jouw vragen en opdrachten. Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 53 3de graad – 1ste jaar STW Tussen zijn 2de en 3de verjaardag breekt er opnieuw een periode van verzet aan. Deze fase verschilt echter op een aantal vlakken van de voorafgaande. Een peuter die voor het eerst zijn eigen willetje en onafhankelijkheid ontdekt, verzet zich tegen zijn ouders. Hij wordt puur geleid door de drang om tegen zijn ouders in te gaan, maar is zich nog niet bewust van de gevolgen voor dit gedrag. De periode waarin je peuter opstandig is, zijn belangrijk voor de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Hij leert dan dat hij een zelfstandig en onafhankelijke individu is, met een duidelijk ego en een eigen wil. Hij realiseert zich dat hij zich los moet maken van jullie en zijn eigen beslissingen moet nemen. Deze ontwikkeling verloopt stapje voor stapje en gaat door totdat je kind volwassen is. In een aantal afzonderlijke perioden treedt deze ontwikkeling extra sterk op de voorgrond. Wanneer je peuter begint te puberen, vertoont hij de volgende gedragskenmerken: Drang naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid Egocentrisme: in het middelpunt van de belangstelling willen staan Frustratie en angst Je peuter wil zelf beslissen wat hij doet en wanneer hij iets doet. Hij komt in opstand zodra jij hem het gevoel geeft dat hij iets moet. Bovendien wil je kindje alles zelfstandig doen, zonder jouw hulp. Hij protesteert als je hem iets uit handen neemt of op jouw manier wil laten doen. Veel van wat je peuter zelf wil doen en beslissen, kan hij nog helemaal niet. Dat frustreert hem, waardoor hij makkelijk vervalt in een driftbui. Je peuter raakt bovendien verward door al die tegenstrijdige gevoelens die hij voelt. Hij wordt boos op zichzelf omdat hij graag zelfstandig wil zijn, maar dat tegelijkertijd nog niet goed durft. Daarnaast maakt deze wervelstorm van gevoelens hem onzeker en bang. Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 54 3de graad – 1ste jaar STW 3.3.3 Sociale ontwikkeling - In de periode van het 2e en 3e levensjaar ontstaat het vermogen om het beeld van de hechtingsfiguren voor een aantal uren vast te houden zonder dat ze er zijn. Dit vermindert de afhankelijkheid en maakt het mogelijk zich in de wereld te begeven zonder bang te hoeven zijn de ouders kwijt te raken. - Het contact met andere kinderen wordt nog gekenmerkt door een egocentrische houding, waarin er wel respect wordt geëist voor het ‘mijn’, maar geen respect wordt getoond voor het ‘zijn’. Ook is er nog weinig vermogen om zich te verplaatsen in een ander, waardoor ze zonder het slecht te bedoelen anderen pijn kunnen doen. Lief gedrag, bijvoorbeeld tegenover baby’s of kleine dieren, berust nog voornamelijk op imitatie van volwassenen. - Vanaf de leeftijd van 18 maanden krijgt je peuter belangstelling voor de bezigheden van andere kinderen. Hij zal ze nabootsen of zal ze van dichtbij gaan bekijken. Kinderen komen met elkaar in contact. Ze lopen elkaar achterna om hetzelfde speelgoed vast te krijgen. In groep lopen wordt dan ook een plezierig bewegingsspel. Een kind heeft tot de leeftijd van twee jaar meestal nog geen belangstelling voor andere kinderen. Wel zitten de kinderen naast elkaar te spelen, meestal hetzelfde spel, maar dan ieder voor zich. Vanaf twee jaar spelen kinderen ook nog niet echt samen, al houdt hun spel wel verband met elkaar. In de zandbak bijvoorbeeld bakt het ene kind taartjes en is het andere aan het koken. Het spel: Solitair spel: speelt vaak alleen Parallel spel: niet met de ander speelt maar naast de ander speelt, vb 2 peuters spelen in de zandbak, ieder maakt zijn eigen zandkasteel Imitatiespel: staat centraal dat het kind anderen nabootst, het kind speelt een rol. Sociale Wetenschappen Hfst 2: Ontwikkeling van de mens 55 3de graad – 1ste jaar STW