Oefenopgaven thema 3: zintuigen Vwo 5 1 Wat is een zenuw van het gemengde type? A Een zenuw waarin zowel motorische als sensorische vezels lopen. B Een zenuw waarin zowel onwillekeurige als willekeurige vezels lopen. C Een zenuw die uit het ruggenmerg komt, zich vele malen vertakt en daardoor veel verschillende functies regelt. D Een zenuw waarin sommige vezels in een exciterende synaps eindigen en andere in een inhiberende synaps. 2 Geef van de volgende functies aan waar zij in de hersenen gelokaliseerd zijn: a het ademhalingscentrum b bewaking van de spierspanning c afgifte van willekeurige motorische impulsen naar de kaakspieren d handhaving van het evenwicht e de spraak f afgifte van autonome motorische impulsen naar het hart 3 In figuur 5.2 staan twee zenuwcellen schematisch afgebeeld. figuur 5.2 Twee zenuwcellen. a Met welke nummers in figuur 5.2 worden de volgende onderdelen aangegeven: – cellichaam – synaps – axon – dendriet – myelineschede – insnoering van Ranvier b Is de linker cel sensorisch of motorisch? En de rechter? Beargumenteer je antwoord. 4 In de synapsen van het perifere zenuwstelsel is acetylcholine de meest voorkomende neurotransmitter. Waar en op welk moment wordt acetylcholine gevormd? 5 Op de dendrieten van een bepaald neuron zitten tienduizend synapsen. Hiervan zijn er 5000 exciterend en 5000 inhiberend. Wanneer zal er in het postsynaptisch neuron een actiepotentiaal ontstaan? A als er meer exciterende dan inhiberende synapsen actief zijn B als de exciterende signalen, na aftrek van de inhiberende, de drempelwaarde overschrijden C als de exciterende synapsen de inhiberende in activiteit overtreffen D als de exciterende synapsen sneller impulsen ontvangen dan de inhiberende In figuur 5.4 is de bouw van een dwarsgestreepte spier getekend. Welke namen horen bij welke nummer? figuur 5.4 Bouw van een dwarsgestreepte spier. 6 a Welke eigenschap van cellen in het netvlies maakt dat wij kleuren kunnen onderscheiden. b Leg uit hoe het komt dat je, als je door een bril met rode glazen kijkt, alleen de kleur rood ziet en allerlei gradaties licht en donker. c Kan een kleurenblinde die geen rood kan waarnemen, wel geel licht zien? Zo nee, hoe zal hij geel licht waarnemen? Verklaar je antwoord. 7 a Waaruit bestaat het lichtbrekende systeem van het oog? b Wat is het verschil tussen bijziend en verziend? c In welk van de twee gevallen heeft het lichtbrekende systeem het grootste aantal dioptrieën? Antwoorden 1 A 2 b c d e f a hersenstam kleine hersenen grote hersenen kleine hersenen grote hersenen verlengde merg, ruggenmerg 3 a - cellichaam: 4,7 - synaps: 5 - axon: 8 - dendriet: 6 - myelineschede: 2 - insnoering van Ranvier: 3 b Rechts is motorisch want die eindigt op een spiervezel. Links is sensorisch, want die is verbonden met een zintuigcel. 4 a Acetylcholine wordt voortdurend gevormd in het presynaptische deel van de synaps b De transmitter die de natriumionen doorlaat. Dit is een natriumkanaal. c Hij veroorzaakt hyperpolaristaie. Dit is een inhiberende synaps. d Doordat er voortdurend acetylcholine in de synaptische spleet is, blijven zijn receptoren continu bezet en wordt het postsynaptische deel voortdurend gestimuleerd waardoor de spieren verkrampen. 5 B 6 a Er zijn drie soorten kegeltjes met verschillende pigmenten die gevoelig zijn voor rood, groen en blauw licht. b De bril laat alleen rood licht door, de andere kegeltjes worden niet geprikkeld. De staafjes echter wel, maar daarmee zie je alleen contrast, dus het licht-donker verschil. c Geel licht wordt zowel door rode als door de groene kegeltjes waargenomen. Als de rode niet werken, wordt geel licht als groen waargenomen. 7 a Hoornvlies, ooglens en glasachtig lichaam. b Verziend: oog breekt het licht te weinig, brandpunt valt achter het netvlies. (oogbol is te diep!) Bijziend: oog breekt te scherp, brandpunt; ligt vóór het netvlies. (oogbol is te ondiep) c Bijziend