Oefentoets 4 vwo Zintuigen en regeling 1 Hieronder staan onderdelen van het beschrijvingen ervan (a-n). Welke letter 1 perifeer zenuwstelsel 8 2 witte massa 9 3 vlinderfiguur 10 4 autonome zenuwstelsel 11 5 zenuw 12 6 verlengde merg 13 7 willekeurige zenuwstelsel 14 zenuwstelsel (1-14) en hoort bij welk getal? sensibele zenuw ruggenmerg hersenschors motorische zenuw kleine hersenen hersenstam centrale zenuwstelsel a het zenuwstelsel buiten de hersenen en het ruggenmerg b de grijze massa in het ruggenmerg c het deel van het zenuwstelsel dat door onze wil bestuurd wordt d vooral betrokken bij de coördinatie van bewegingen e een zenuw die impulsen van het centrale zenuwstelsel af voert f een bundeling van uitlopers van zenuwcellen g aanduiding voor het gebied waardoor in het centrale zenuwstelsel de meeste axonen lopen h het deel van het zenuwstelsel dat buiten onze wil om werkt i voert impulsen naar het centrale zenuwstelsel j verbindingsstuk tussen de hersenen en het ruggenmerg k bevat de cellichamen van de cellen van het centrale zenuwstelsel l onderste deel van de hersenstam m hersenen plus ruggenmerg n streng zenuwvezels ‘van kop tot staart’, omgeven door de wervelkolom 2 Wat is een zenuw van het gemengde type? A Een zenuw waarin zowel motorische als sensorische vezels lopen. B Een zenuw waarin zowel onwillekeurige als willekeurige vezels lopen. C Een zenuw die uit het ruggenmerg komt, zich vele malen vertakt en daardoor veel verschillende functies regelt. D Een zenuw waarin sommige vezels in een exciterende synaps eindigen en andere in een inhiberende synaps. 3 Wanneer er plotseling meer licht valt op een oog wordt de pupil kleiner. Dit is de pupilreflex. a Wat is de receptor in de reflexbaan van de pupilreflex? b Wat is de effector? c In welk opzicht heeft deze reflex een beschermende werking? d Bij blinden ontbreekt de pupilreflex. Wat zou daarvan de oorzaak kunnen zijn? 4 In de figuur hiernaast staan twee zenuwcellen schematisch afgebeeld. a Met welke nummers in figuur 5.2 worden de volgende onderdelen aangegeven: – cellichaam – synaps – axon – dendriet – myelineschede – insnoering van Ranvier b Is de linker cel sensorisch of motorisch? En de rechter? Beargumenteer je antwoord. 5 Hieronder volgt een aantal beweringen over de impulsgeleiding in zenuwen. Geef aan welke beweringen onjuist zijn en wat er had moeten staan. a De rustpotentiaal bedraagt - 70 mV, omdat de binnenkant van de cel negatief is geladen ten opzichte van de buitenkant. b Actiepotentialen verlopen sneller naarmate het potentiaalverschil over de uiteinden van de zenuw groter is. c De natrium-kaliumpomp verbruikt ATP. Als door gebrek aan voedsel ATPtekort optreedt, is een zenuw niet meer prikkelbaar. d De refractaire periode begint als de actiepotentiaal zijn maximum heeft bereikt en duurt tot het moment waarop de oorspronkelijke situatie is hersteld. e De membraan van een neuron is permeabel voor natrium-, kalium- en chloorionen. f De omslag in de membraanpotentiaal tijdens een actiepotentiaal wordt veroorzaakt door een massale instroom van natriumionen in de cel. 6 In de postsynaptische membraan van een spiercel bevinden zich vele moleculen van het enzym acetylcholinesterase, dat de neurotransmitter acetylcholine afbreekt. Zenuwgas, een zeer berucht chemisch wapen, blokkeert de werking van acetylcholinesterase in motorische eindplaatjes. Wat gebeurt er met de spieren van iemand die dit gas inademt? 7 Op de dendrieten van een bepaald neuron zitten tienduizend synapsen. Hiervan zijn er 5000 exciterend en 5000 inhiberend. Wanneer zal er in het postsynaptisch neuron een actiepotentiaal ontstaan? A als er meer exciterende dan inhiberende synapsen actief zijn B als de exciterende signalen, na aftrek van de inhiberende, de drempelwaarde overschrijden C als de exciterende synapsen de inhiberende in activiteit overtreffen D als de exciterende synapsen sneller impulsen ontvangen dan de inhiberende 8 Spieren zijn in staat om bewegingen vloeiend, dat wil zeggen als één ononderbroken proces, uit te voeren. Zij doen dit echter op commando van motorische zenuwen die volgens het principe alles-of-niets werken en hun impulsen in de vorm van actiepotentialen aan de spieren door geven. Dit is mogelijk doordat: A De prikkeloverdracht in de motorische eindplaatjes langer duurt dan de periode tussen twee actiepotentialen, zodat deze in elkaar overlopen. B De frequentie van de actiepotentialen zo groot is dat de bijdrage van elke afzonderlijke actiepotentiaal niet waar te nemen is. C Motorische zenuwen eindigen in motorische eindplaatjes die niet allemaal tegelijk gestimuleerd worden. D Motorische zenuwen bevatten verschillende zenuwvezels die ieder een paar spiervezels stimuleren, maar dit niet synchroon doen. 9 De ooglens is opgehangen aan lensbandjes die weer zijn verbonden met de accommodatiespier. Iemand met normale ogen zit een boek te lezen. Dan gaat de telefoon, zij kijkt op van haar boek en ziet dat het telefoontoestel helemaal aan de andere kant van de kamer ligt. Beschrijf de verandering die optreedt in de accommodatiespier, de lensbandjes en de lens. Begin met een beschrijving van de situatie tijdens het lezen. 10 a Een mens kan diepte waarnemen, een kat ook. Leg uit waarom een paard dat niet kan. b Leg, eventueel met behulp van een tekening, uit waarom je met twee ogen wel diepte kunt zien en met één oog niet. Antwoorden 1 1. a 2. g 10. k 2 A 3 a b c d 3. b 4. h 5. f 6. l 11. e 12. d 13. j 7. c 8. i 14. M 9. n De zintuigcellen in het netvlies zijn de receptoren. De spieren in de iris zijn de effectoren. Hij beschermt tegen verblinding door overbelichting. Het netvlies is niet gevoelig voor prikkels. 4 a - cellichaam: 4,7 - synaps: 5 - axon: 8 - dendriet: 6 - myelineschede: 2 - insnoering van Ranvier: 3 b Rechts is motorisch want die eindigt op een spiervezel. Links is sensorisch, want die is verbonden met een zintuigcel. 5 b Actiepotentialen ontstaan sneller na elkaar naarmate de prikkelsterkte groter is. d De refractaire periode duurt tijdens de uitstroomfase van kaliumionen; als de natrium-kaliumpomp actief is, is sprake van de relatieve refractaire periode. e De membraan is niet permeabel voor natrium- en kaliumionen f De omslag in de membraanpotentiaal tijdens de actiepotentiaal wordt veroorzaakt door een massale uitstroom van kaliumionen uit de cel. 6 Doordat er voortdurend acetylcholine in de synaptische spleet is, blijven receptoren continu bezet en wordt het postsynaptische deel voortdurend gestimuleerd waardoor de spieren verkrampen. 7 B 8 D 9 Tijdens het lezen is de lens geaccommodeerd, dat wil zeggen de accommodatiespier is samengetrokken, de lensbandjes hangen los en de ooglens is gebold. Als het oog op afstand moet waarnemen, ontspant de accommodatiespier. Daardoor wordt harder aan de lensbandjes getrokken waardoor de lens platter wordt en de brandpuntsafstand groter. 10 a Bij mens en kat staan de ogen naast elkaar, zodat hun gezichtsvelden overlappen. b Een beeld van de diepte ontstaat wanneer de (net iets verschillende) beelden van twee ogen tot één gewaarwording worden samengevoegd waarin je meer ziet dan je met één oog kunt zien.