De Hoge Raad tijdens de Duitse bezetting (1940-1945)

advertisement
!
De Hoge Raad tijdens de Duitse
bezetting (1940-1945)
!
Martine Wouters
!
Als men praat over de burgerbevolking ten tijde van de Tweede Wereldoorlog
(Nederland, 1940-1945), neigt men al snel naar een indeling in ‘goed’ of ‘fout’. Ook de
Hoge Raad kwam en komt niet onder dit oordeel uit. Wie zich verdiept in het
functioneren van deze instantie tijdens de bezettingsperiode, komt er dan ook snel
achter dat de Hoge Raad moet worden ingedeeld in de laatste categorie.
!
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog is hard over de Hoge Raad geoordeeld. Men was
ernstig teleurgesteld over de wijze waarop de Hoge Raad zich in zijn rechtspraak en
daarbuiten tijdens de oorlog heeft opgesteld. En zelfs de woorden ‘ernstige
teleurstelling’ lijken het gevoel van destijds nauwelijks te dekken. [1] Maar waarop zijn
deze oordelen eigenlijk gebaseerd?
!
De vooravond van de Tweede Wereldoorlog
Als eerste te noemen het Landoorlogreglement; [2] het in 1907, in naloop van de FransDuitse oorlog van 1870-1871, opgestelde verdrag. In dit verdrag zijn afspraken gemaakt
voor oorlogvoerende partijen aan welke gedragingen zij zich hebben te houden ten tijde
van oorlog. In artikel 43 van dit reglement werd verkondigd dat de bezetter de in het
bezette gebied geldende wetten heeft te eerbiedigen, dat wil zeggen, intact te laten,
‘behoudens volstrekte verhindering’.
Toegespitst op de Tweede Wereldoorlog betekende dit dat die beperkende bepaling de
Duitsers niet een volkenrechtelijke vrijbrief gaf om elke Nederlandse wet die hem niet
zinde, opzij te schuiven. Zij konden het Nederlandse recht niet aan de kant zetten om de
bevolking het, inmiddels genazificeerd, Duitse recht op te dringen. De insteek van de
Duitsers met het Nederlandse recht was dan ook niet op conservatie gericht, maar op
wijziging in nationaal-socialistische geest. Zodat als einddoel een genazificeerd
Nederland zou ontstaan dat in Nazi-Duitsland op kon gaan. [3]
!
De bezetting was reeds in 1937 verwacht door de Raad van Ministers. Zij hebben daarbij,
voortbordurend op het Landoorlogreglement, de Aanwijzingen vastgesteld. In deze
Aanwijzingen, met name art. 11 en 31, wordt gesteld dat: ‘rechterlijke organen zo lang
mogelijk in functie zullen blijven; zij zullen echter hun werkzaamheden staken, indien de
vijand hen mocht dwingen recht te spreken in naam van een andere souverein’. De
Aanwijzingen kwamen ter sprake tijdens de vergaderingen van de Hoge Raad, maar echt
gekend werden ze niet. [4] De Aanwijzingen zijn gedurende de oorlog niet van zoveel
belang geweest.
!
Op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, 3 maart 1939, wordt de heer Visser, met
een Joodse identiteit, benoemd tot de president van de Hoge Raad der Nederlanden.
Onder andere hij had in 1919 het Lindenbaum-Cohen-arrest gewezen. [5] Het valt te
betwisten of het instellen van een persoon met een Joodse identiteit wel zo praktisch is
op dit moment. Men kan hier uit afleiden dat de Hoge Raad niet meeging in hetgeen er
om hen heen gebeurde; zeker nu het ophanden was dat het niet lang zou duren of ook
Nederland zou worden bezet en in het Nazi-systeem infiltreren. Het duurde niet lang of hij kon zijn functie niet meer vervullen. Eind november 1940 zou
hij dan ook in zijn functie worden geschorst om op 1 maart 1941 te worden ontslagen.
Van Loon, gezind met de bezetter, zou zijn opvolger worden.
Tenkink, op dat moment Secretaris-Generaal van Justitie, [6] neemt in die maand ontslag.
Schrieke, veel gezinder met de bezetter, werd op 1 juli 1941 aangesteld als nieuwe
Secretaris-Generaal van Justitie. [7] Nog noemenswaardiger is de heer Arthur SeysInquart, op 19 mei 1940 aangesteld tot Rijkscommissaris van Nederland als onderdeel
van het Derde Rijk. [8] Hier ziet men dus een snelle ontwikkeling van de nazificering: de
bezetter zet voor hem handige personen in hoge posities, zodat hij via deze
functionarissen invloed kan uitoefenen op de het Nederlandse (rechts-)bestel.
!
Tenkink krijgt het meteen voor zijn kiezen. Seys-Inquart wil namelijk in een verordening [9]
vast laten leggen dat de rechtspraak onafhankelijk zou worden. Tenkink echter, weigerde
hieraan mee te werken, nu de verordening inhield dat het recht niet langer uit naam van
de Koningin zou worden gesproken, maar uit naam van het Recht. Seys-Inquart had wel
begrip voor Tenkink zijn keuze deze verordening niet te willen uitvaardigen, zo SeysInquart vaardigde zelf de verordening uit. [10]
!
De Ariërverklaring [11]
Vanaf 6 oktober 1940 worden deze verklaringen door de bezetter gestuurd naar alle
ambtenaren om uit te zoeken wie Joods was, om hen vervolgens te kunnen vervangen
door pro-Nazi’s. Zoals bekend heeft de Hoge Raad op dat moment een Joodse
president. De Hoge Raad overlegt zonder hem tweemaal en besluit dan de
Ariërverklaring te ondertekenen, met de gedachte dat een protest hoogstwaarschijnlijk
zeer desastreuse gevolgen voor president Visser teweeg zou brengen.
Na de oorlog verklaarde Visser over het ondertekenen van de Ariërverklaring: “Het
tekenen van de Ariërverklaring druiste rechtstreeks in tegen alles waarvoor de Hoge Raad
behoorde te staan”. [12]
!
Naast bovengenoemde maatregelen om invloed op het Nederlandse recht uit te
oefenen, werden er ook maatregelen ingevoerd die direct in verband stonden met de
rechtspraak. Een voorbeeld daarvan is de Vrederechtspraak, ingevoerd op 16 augustus
1941, [13] ingesteld door Schrieke. Dit is politieke rechtspraak waarvan de oorsprong ligt
bij de Nationaal Socialistische Beweging (NSB). Er werd een geheel eigen rechtsinstantie
voor ingericht. Vele andere rechters spraken militairen of burgers vrij die in mei 1940
NSB’ers hadden doodgeschoten, of de straf was miniem. Vaak speelden persoonlijke
factoren een rol. Zo werden veel personen ontslagen van alle rechtsvervolging op grond
van ontoerekeningsvatbaarheid. [14] Er werden door het Reichscommissariat
‘vrederechters’ en een ‘vredegerechtshof’ ingesteld. Dit vredegerechtshof deed uitspraak
in laatste instantie; beroep bij de Hoge Raad was niet mogelijk. Daarnaast werd ingesteld
dat het ne bis in idem-beginsel kon worden doorbroken, wanneer de strafzaak aanhangig
kon worden gemaakt bij een vrederechter. Zo konden mensen voor zaken waarin zij
eerder waren vrijgesproken, opnieuw worden berecht. Van Genegten, hoogstaand NSB-man, had flink aangedrongen op de instelling van de
vrederechtspraak, en daarmee ook flink ‘foute’ figuren als rechters ingesteld. Zo konden
tal van mensen opnieuw naar de zin van het nationaal-socialisme worden veroordeeld.
[15]
!
Kritiek op Hoge Raad na de oorlog kwam vooral door het arrest van 12 januari 1942: het
befaamde Toetsingsarrest. [16] Het volgende was aan de orde: een vishandelaar wordt
veroordeeld door de economische strafrechter. Hij vroeg de Hoge Raad om een oordeel
over de rechtmatigheid van de verordening waarmee de economische strafrechtspraak in
het leven was groepen. Dit hield een verzoek in tot toetsing van artikel 43
Landoorlogreglement. De vraag was of de instelling van de economische rechtspraak wel
echt noodzakelijk was geweest. De Hoge Raad oordeelde en motiveerde dat de
Nederlandse Rechter niet bevoegd was te toetsen aan het Landoorlogreglement. Middels
artikel 43 Landoorlogreglement werd de verordening als Nederlandse wet in materiële zin
beschouwd. Dat een wet niet aan een verdrag getoetst mag worden is geen aannemelijke
beschouwing. Artikel 94 Grondwet bestond nog niet, maar ook in 1942 was het al zo dat
wetten volgens de meerderheidsopvatting en jurisprudentie van de Hoge Raad wel
degelijk getoetst konden worden aan verdragen. Juridisch was deze motivering niet juist
opgebouwd, omdat het middels het geldende recht al wel mogelijk was te toetsen aan
verdragen. Mogelijk wilde de Hoge Raad met dit toetsingsverbod aangeven dat toetsing
niet mogelijk was onder de huidige omstandigheden. Het draaide niet om de motivering
maar om de beslissing: niet toetsen tijdens de bezetting. De Hoge Raad vreesde dat bij
een toetsingsbevoegdheid de bezetter zou ingrijpen, en men wilde erger voorkomen.
[17]
!
Strafkamp Ommen en Leeuwarder-arrest
De Nederlandse gevangenissen zitten in 1942 overvol. Duizenden veroordeelden
wachten op de uitvoering van hun straf. Hiervoor diende een oplossing te komen. Voor
de zomer van dit jaar bepaalde Schrieke dat een gebouwencomplex in Ommen, dat
leegstond, zou gaan dienen als strafkamp voor mannen, vooral van economische
delicten, die tenminste drie (later twee) maanden gevangenis zouden moeten ondergaan.
Een paar maanden later gingen de eerste geruchten al rond van onmenselijke
behandelingen van de gevangenen. Betekende dit dat er in Nederland met de
gevangenen werd omgegaan zoals in de concentratiekampen in het oosten? Schrieke vaardigde daarop de richtlijn uit dat niemand naar Ommen mocht worden
gestuurd, als hij niet volkomen gezond was en tot het verrichten van zware arbeid in staat.
[18]
!
Er kwamen protesten vanuit verschillende rechtbanken en gerechtshoven en er werden
geheime bezoekjes aan het kamp gepland. Zo kwamen leden van het Openbaar
Ministerie er precies achter wat zich in Ommen afspeelde, nadat eerder al leden het
kamp hadden bezocht en door de bezetter flink om de tuin waren geleid. Zij kwamen tot
de conclusie dat het veroordelen van verdachten waarbij zij mogelijk naar het Strafkamp
zouden worden gestuurd, een gewisse dood zou betekenen voor de veroordeelden. Dit
liet het Gerechtshof Leeuwarden niet over zich heen gaan in het arrest van 25 februari
1943. [19] Inhoudelijk was de casus niet veel opmerkelijks, maar het Hof redeneerde:
!
‘Dat het Gerechtshof rekening wenscht te houden met de omstandigheid dat sedert
eenigen tijd verschillende door den Nederlanschen Rechter mannelijken delinquenten
opgelegde gevangenisstraffen, in strijd met wettelijke voorschriften en met de bedoeling
van Wetgever en Rechter, zijn of worden ten uitvoer gelegd in gevangeniskampen op zoo
strafverzwarende wijze als door den Rechter bij de bepaling van de strafmaat onmogelijk
kon worden voorzien of zelfs maar als mogelijk verondersteld.’
!
Het Hof besloot dat zij geen gevangenisstraffen meer op zou gaan leggen waarbij er een
mogelijkheid ontstond dat de veroordeelde naar Ommen werd gestuurd; de
veroordeelde zou hierbij een zo erge straf ondergaan, dat deze niet langer in verhouding
stond met de vergelding. Uiteindelijk werd rond augustus van het jaar 1943 het strafkamp
in Ommen gesloten.
!
In januari 1943 bleek de vicepresident van de Hoge Raad,Taverne, al op de hoogte te zijn
van de schrijnende situatie in Ommen en heeft hij Van Loon gevraagd een einde te
maken aan deze situatie. [20] Daarna besloot de strafkamer van de Hoge Raad, in overleg
met Van Loon, te protesteren. Zij schreven een brief aan de secretaris-generaal waarin zij
wezen op het Leeuwarder-arrest. Ongetwijfeld heeft deze stap van de Hoge Raad tot
opheffing van het kamp bijgedragen. [21]
!
Naast het ne bis in idem-beginsel, kon ook het nulla poena sine lege-beginsel niet aan de
bezetter ontkomen. Artikel 1 Strafrecht werd voorzien van een tweede, ontkrachtende zin.
[22] Hierdoor kon men bestraft worden indien er geen wettelijk voorschrift was, maar de
daad als strafrechtelijk onwenselijk kon worden aangemerkt. Er vonden discussies plaats
bij de Hoge Raad, maar tot echte protesten kwam het niet.
!
De Raadsheren
Van de 17 raadsheren die in 1940 op hun ambt zaten, waren er nog 8 over in 1945. Twee
waren er in de tussentijd overleden, zeven ontslagen waarvan vijf door de verlaging van
de leeftijdsgrens. Deze verlaging van de leeftijdsgrens hield in dat de pensioenleeftijd
voor raadsheren bij de Hoge Raad werd verlaagd van 70 jaar naar 65 jaar. Zo gingen vijf
leden van de Hoge Raad vervroegd met pensioen. Raadsheren die Duits-gezind waren
werden echter uitgezonderd. Op deze manier konden de niet-Duitsgezinde rechters op
geleidelijke wijze worden vervangen door nationaal-socialisten. [23] Dit kan worden
gezien als maatregel van de bezetter om de rechtspraak te beïnvloeden. Vanuit de Hoge
Raad kwam geen protest. [24] Er vonden zeven benoemingen plaats, waarvan er enkel
één stand hield na 1945, hetgeen betekende dat de Hoge Raad aan het eind van de
oorlog compleet was ontdaan van zijn presidium. [25]
!
Conclusie
Als men al het voorgaande naast elkaar zet, ziet men vooral een aanpassing van de Hoge
Raad in deze oorlogsperiode. Zij zijn voornamelijk zonder enige protesten,
uitzonderingen daargelaten, doorgegaan met het vervullen van hun functie. Ondanks dat
de Aanwijzigingen niet echt werden gekend, kan men stellen dat de Hoge Raad zich hier
wel aan heeft gehouden. Op deze manier heeft de Hoge Raad zich aan het kader, zoals
de ministers dit hadden opgesteld, gehouden.
Het werd de Hoge Raad niet makkelijk gemaakt door het instellen van Nazi-gezinde
personen in hun instantie, maar desondanks heeft de Hoge Raad andere beslissingen
genomen waardoor men kan zeggen dat zij ’fout’ waren ten tijde van de Tweede
Wereldoorlog. Zo kan men denken aan het ondertekenen van de Ariërverklaring, het niet
protesteren tegen de maatregelen die werden ingevoerd met de vrederechtspraak en het
legaliteitsbeginsel ontnemen van zijn primaire functie.
Maar, over de kritiek op het Toetsingsarrest valt te debatteren, en bij de sluiting van het
strafkamp in Ommen heeft de Hoge Raad wel goede handelingen verricht. De houding
van de Hoge Raad tijdens de periode 1940-1945 valt te betwisten.
!
!!
1. Toespraak C.J. Corstens, ‘De Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog’, www.rechtspraak.nl 17
november 2011. 2. Het Landoorlogreglement is in 1907 vastgelegd in Den Haag en het recht van verdrag
toegekend. Het reglement legt oorlogvoerende partijen verplichtingen op.
3. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 6, ‘s-Gravenhage:
Martinus Nijhoff 1975, p. 641.
4. P.E. Mazel, In naam van het recht, Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 25.
5. HR 31 januari 1919, W10365, m.o. Molengraaff.
6. Ten tijde van de bezetting hield dit de rol van minister van justitie in. Tenkink werd in deze
positie gesteld nadat de oude minister was gevlucht naar Engeland.
7. P.E. Mazel, In naam van het recht, Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 35 en 40.
8. De titel van ‘Reichskommissar’ was de hoogste titel voor een Duitse ambtenaar in bezet
gebied. Vergelijkend met de huidige politieke situatie kan men hem zien als minister-president
van de Nederlanden.
9. Verordening van 29 mei 1940, no. 3.
10. P.E. Mazel, In naam van het recht, Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 14.
11. Verklaring waarbij je diende aan te geven of één van je ouders of grootouders, of partner tot
de Joodse gemeenschap behoorde.
12. Historiek, ‘De Ariërverklaring wordt naar ambtenaren gestuurd (1940), Historiek.net 6 oktober
2012.
13. Verordening van 16 augustus 1943, 156/41.
14. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. 6, ‘s-Gravenhage:
Martinus Nijhoff 1975, p. 647, 647 en 648.
15. P.E. Mazel, In naam van het recht, Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 43.
16. HR 12 januari 1942, NJ 1942/271.
17. D. Venema, ‘Het Toetsingsarrest’ , Ars Aequi 2009, p. 846-848.
18. C. Jansen, De Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam: Boom 2011, p. 134-135.
19. Hof Leeuwarden 25 februari 1943, NJ 1951, 643.
20. C. Jansen, De Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam: Boom 2011, p. 137.
21. N.C.M.A. van den Dries, De Hooge Raad der Nederlanden tijdens de bezetting, Leiden 1945,
p. 47.
22. Verordening 1943/62 d.d. 9 juni 1943.
23. C.J.H. Jansen, Stoppen of doorgaan? Enkele beschouwingen over recht en rechtsbeoefening
in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog, Den Haag: 2006.
24. Mazel, In naam van het recht, Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 51.
25. Er waren vacatures voor zowel de functie van president als twee vice-presidenten. Van den
Dries en Fick traden na de bevrijding op als vertegenwoordigers van de Hoge Raad. Voor meer
informatie zie: De Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog, p. 333.
!!
!!
!!
!!
!!
!
Download