braille_biologie_vmbo_kb_2016_tv1_aanpassingen

advertisement
AANPASSINGEN EXAMENS 2016 TIJDVAK 1
VMBO-KB BIOLOGIE
Algemeen:
 Bijlage en uitwerkbijlage vervallen. De informatie in de bijlage wordt bij de vragen
weergegeven.
 Alle afbeeldingen zijn vervallen.
 Aanpassingen in het correctievoorschrift zijn achterin geplaatst.
 De meerkeuzevragen worden aangegeven met 'meerkeuze' achter het vraagnummer.
EXAMENOPGAVEN
titelblad
 Tekst vervalt = Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.
 Laatste zin aangepast (Voor elk vraagnummer staat ... = Achter elk vraagnummer staat
...).
blz. 2
 Tekst toegevoegd bij instructie bovenaan:
Let op! De meeste vragen zijn open vragen. Als een vraag een meerkeuzevraag is, dan
wordt dat aangegeven met 'meerkeuze' achter het vraagnummer.
blz. 3
 Tekst in kader: verwijzing naar afbeelding vervalt = (zie de afbeelding).
blz. 4
 Vraag 4: tekst aangepast.
Vraag 4: 2 punten
Geef voor de twee organismen alg en mossel aan of het een consument, een producent of
een reducent is.
Noteer je antwoord als volgt:
Een alg is een ...
Een mossel is een ...
1/9
blz. 5:
 Vraag 7: tekst aangepast.
Vraag 7 meerkeuze: 1 punt
Tijdens de menstruatiecyclus vinden in een eierstok ontwikkelingen plaats, bijvoorbeeld
ovulatie.
Wat is ovulatie?
A samensmelten van eicel en spermacel in de eileider
B losraken van baarmoederslijmvlies in de baarmoeder
C innestelen van bevruchte eicel in de baarmoederwand
D vrijkomen van eicel in een eierstok
blz. 6:
 Tekst in kader aangepast en tabel = tekst.
Fastfood is een verzamelnaam voor voedingsmiddelen die snel klaargemaakt worden en
vaak verkocht worden in een snackbar. De meeste van deze producten bevatten veel vet.
Hieronder vind je gegevens over de voedingswaarde van vier fastfoodproducten per 100
gram.
1. hamburger
energie: 1139 kJ
eiwitten: 21,0 g
koolhydraten: 2,5 g
vetten: 20,0 g
water: 55,5 g
2. kaassoufflé
energie: 1690 kJ
eiwitten: 7,6 g
koolhydraten: 32,6 g
vetten: 27,2 g
water: 31,6 g
3. kroket
energie: 1275 kJ
eiwitten: 7,5 g
koolhydraten: 24,0 g
vetten: 20,0 g
water: 46,5 g
2/9
4. patat
energie: 1373 kJ
eiwitten: 4,5 g
koolhydraten: 40,0 g
vetten: 16,0 g
water: 35,4 g

Vraag 10: tekst aangepast.
Vraag 10 meerkeuze: 1 punt
Je lichaam maakt twee hormonen die invloed hebben op het hongergevoel, ghreline en
leptine. Als je enige tijd niet eet, gaat je lichaam meer ghreline aan het bloed afgeven en
krijg je honger. Na het eten neemt de productie van ghreline af en komt er meer leptine in
het bloed. Dit zorgt ervoor dat je geen honger meer voelt.
Na het eten van een eiwitrijke maaltijd duurt het langer voordat je lichaam weer meer
ghreline gaat maken dan na een maaltijd met veel koolhydraten.
Welk van de vier fastfoodproducten in de tekst boven vraag 9 moet je volgens deze
informatie eten om ervoor te zorgen dat het zo lang mogelijk duurt voordat je weer honger
krijgt?
A 100 gram hamburger
B 100 gram kaassoufflé
C 100 gram kroket
D 100 gram patat
blz. 7
 Vraag 11: tekst aangepast.
Vraag 11 meerkeuze: 1 punt
De Schijf van Vijf van het Voedingscentrum is een hulpmiddel bij het samenstellen van een
gezonde maaltijd.
Diego eet een hamburger met een portie patat, gebakken in olie. Hij drinkt daarbij een glas
mineraalwater. Deze maaltijd past in vier vakken van de Schijf van Vijf.
Uit welk vak van de Schijf van Vijf ontbreekt voedsel bij de maaltijd van Diego?
A uit vak 1: groente en fruit
B uit vak 2: brood, pasta, peulvruchten en aardappelen
C uit vak 3: vocht
D uit vak 4: vetten en olie
E uit vak 5: zuivel, vlees(waren), vis, ei en vleesvervangers
blz. 8
 Vraag 14: tekst aangepast.
Vraag 14 meerkeuze: 1 punt
3/9
Een rode bloedcel stroomt met het bloed in de longader eenmaal door de kleine en
eenmaal door de grote bloedsomloop en komt dan weer terug bij de longader.
Hoe vaak komt deze rode bloedcel daarbij door het hart?
A eenmaal
B tweemaal
C driemaal
D meer dan driemaal
blz. 9
 Vraag 16: tekst aangepast.
Vraag 16: 1 punt
Bloed bestaat uit bloedplasma (55%) en bloeddeeltjes (45%).
Bloedplasma bestaat uit water (91%), eiwitten (8%) en overige delen (1%).
De bloeddeeltjes bestaan uit rode bloedcellen (99%) en witte bloedcellen en bloedplaatjes
(1%).
Sjoerd heeft zes liter bloed.
Hoeveel liter bloedplasma bevat zijn bloed?

Vraag 17: verwijzing naar tabel toegevoegd achter eerste zin.
De INR is een maat die de snelheid van de bloedstolling aangeeft. Zie onderstaande tabel.
blz. 10
 Vraag 18: tekst aangepast.
Vraag 18: 2 punten
Urine bestaat uit water en afvalstoffen. Eén van die afvalstoffen is ureum.
De zin hieronder beschrijft het ontstaan van ureum.
Ureum ontstaat bij het afbreken van ..1.. in de ..2...
Schrijf op wat er bij 1 en bij 2 ingevuld moet worden om de zin compleet te maken.
- Kies bij 1 uit: eiwitten / koolhydraten / vetten.
- Kies bij 2 uit: alvleesklier / lever / maag.
Noteer je antwoord als volgt:
Woord 1 is ...
Woord 2 is ...

Vraag 19: tekst aangepast.
Vraag 19 meerkeuze: 1 punt
Waar wordt urine geproduceerd?
A nierschors
4/9
B nierbekken
C urineblaas
D nierschors en nierbekken
E nierschors en urineblaas
F nierbekken en urineblaas
blz. 11
 Tekst in kader: verwijzing naar afbeelding vervalt = Dit is in de afbeelding aangegeven
met een pijl.
 Vraag 21: tekst aangepast.
Vraag 21 meerkeuze: 1 punt
Soms is het mogelijk het gaatje dicht te maken met een soort parapluutje. Tijdens een
operatie schuift de arts dit parapluutje via een slagader naar het hart toe. Het parapluutje
komt zo in de linkerkamer terecht.
Hoe heet dit bloedvat?
A aorta
B holle ader
C longader
D longslagader
blz. 12: geen aanpassingen
blz. 13
 Vraag 24: tekst aangepast.
Vraag 24 meerkeuze: 1 punt
Waterpest kan alleen leven in water waarin voldoende licht doordringt. Licht is nodig voor
de fotosynthese.
In welk deel van de cel vindt fotosynthese plaats?
A vacuole
B celplasma
C celkern
D bladgroenkorrel
blz. 14
 Vraag 26: tekst aangepast.
Vraag 26: 1 punt
Hoe heet het deel van het verteringsstelsel tussen de dikke darm en de anus waar zich
gassen ophopen?
5/9
blz. 15
 Vraag 30: tekst aangepast.
Vraag 30 meerkeuze: 1 punt
Wat is juist?
A Uitgeademde lucht bevat meer stikstof dan ingeademde lucht.
B Uitgeademde lucht bevat meer zuurstof dan ingeademde lucht.
C Uitgeademde lucht bevat meer koolstofmonoxide dan ingeademde lucht.
D Uitgeademde lucht bevat meer koolstofdioxide dan ingeademde lucht.
blz. 16:
 Vraag 33: tekst aangepast.
Vraag 33: 1 punt
Jos en Pim maken twee tabellen van de resultaten. Ze moeten het gemiddeld aantal
ontkiemde zaden per bakje in elk van de ruimtes nog uitrekenen.
begin tabel
ruimte met sigarettenrook (bakje 1 tot en met 6)
Kolom 1: bakje
Kolom 2: aantal ontkiemde zaden
1; 237
2; 266
3; 249
4; 259
5; 261
6; 258
gemiddeld per bakje; ...
ruimte zonder sigarettenrook (bakje 7 tot en met 12)
Kolom 1: bakje
Kolom 2: aantal ontkiemde zaden
7; 359
8; 331
9; 370
10; 302
11; 319
12; 299
6/9
gemiddeld per bakje; ...
einde tabel
Bereken voor elk van beide ruimtes het gemiddeld aantal ontkiemde zaden per bakje.
Noteer deze twee gemiddeldes als volgt:
Gemiddeld per bakje (ruimte met sigarettenrook): ...
Gemiddeld per bakje (ruimte zonder sigarettenrook): ...

Vraag 34: tekst en correctievoorschrift aangepast.
Vraag 34: 2 punten
Welke conclusie kun je trekken op basis van de meetresultaten?
blz. 17
 Onderwerp "Aquaria" is aangepast in "Aquariums".
 Vraag 35: tekst aangepast.
Vraag 35: 2 punten
Drie aquariums met water staan in het licht. In aquarium 1 zit alleen een plant, in aquarium
2 zit een vis en in aquarium 3 zit een vis met een plant.
Esther meet gedurende enige tijd de gehaltes aan koolstofdioxide en zuurstof in het water
van elk aquarium. Ze zet haar meetresultaten in drie tabellen.
In tabel Q stijgt de waarde van koolstofdioxide en daalt die van zuurstof.
In tabel R stijgt de waarde van zuurstof en daalt die van koolstofdioxide.
In tabel S blijven de waardes van zuurstof en koolstofdioxide constant.
Welk aquarium hoort bij welke tabel? Schrijf de letters Q, R en S op.
Noteer je antwoord als volgt:
Aquarium 1 hoort bij tabel ...
Aquarium 2 hoort bij tabel ...
Aquarium 3 hoort bij tabel ...
blz. 18
 Vraag 36: tekst aangepast.
Vraag 36: 2 punten
Schrijf de twee namen van organen op die deel uitmaken van het mannelijk
voortplantingsstelsel en die volgens de informatie hierboven ontstoken kunnen raken door
een chlamydia-infectie.
7/9
blz. 19
 Tekst in kader: verwijzing naar afbeelding vervalt = In de afbeelding zie je een
kapucijnaap.
 Tweede zin aangepast (Deze apen komen voor in Midden- en Zuid-Amerika.):
Kapucijnapen komen voor in Midden- en Zuid-Amerika.
blz. 20
 Instructie bovenaan vervalt = Lees eerst informatie ... de informatie gebruiken.
 Boven vraag 40 is informatie 1 verwerkt = aangepast.
Informatie 1: De huid (bij vraag 40 en 41)
De huid van dolfijnen is glad en bestaat uit lagen met dezelfde namen als bij mensen. De
bovenste laag van de opperhuid bestaat uit dode cellen en schilfert snel af. Tussen de
huid en de spieren ligt een dikke laag vet.

Vraag 40: tekst aangepast.
Vraag 40: 1 punt
Hoe heet de laag van de opperhuid die uit dode cellen bestaat?


Boven vraag 42 is informatie 2 verwerkt met toegevoegde tekst achter kopje =
Informatie 2: Zintuigen (bij vraag 42 t/m 45).
Vraag 42: tekst aangepast.
Vraag 42 meerkeuze: 1 punt
Hoe heet het deel van het mensenoog dat er voor zorgt dat het beeld omgekeerd en
verkleind achter in het oog terechtkomt?
A hoornvlies
B oogkamer
C lens
D glasachtig lichaam
blz. 21
 Boven vraag 46 is informatie 3 verwerkt = aangepast.
Informatie 3: Dolfijnen zijn zoogdieren (bij vraag 46)
Dolfijnen zijn zoogdieren en hebben net als mensen een constante lichaamstemperatuur.
Ze komen regelmatig boven water om adem te halen en verversen de lucht in de longen
dan via het spuitgat bovenop de kop.
Het spuitgat speelt ook een rol bij het maken van geluiden, bijvoorbeeld voor het contact
tussen een moeder en haar jong.
8/9
Het spuitgat staat in verbinding met de luchtpijp. De luchtpijp ligt onder een orgaan dat
voedsel van de keelholte naar de maag vervoert.

Vraag 46: tekst aangepast.
Vraag 46: 1 punt
Hoe heet het orgaan dat voedsel vervoert van de keelholte naar de maag?

Boven vraag 47 is informatie 4 verwerkt = aangepast.
Informatie 4: Zwangerschap en geboorte (bij vraag 47 t/m 49)
Tijdens de zwangerschap ontwikkelt een dolfijnenembryo zich in de baarmoeder. De
navelstreng verbindt het embryo met de placenta. De navelstreng bestaat uit drie
bloedvaten. Eén van de bloedvaten (R) vervoert bloed naar het embryo toe en de andere
twee bloedvaten (S) vervoeren het bloed van het embryo af naar de placenta.
Als een dolfijnenbaby geboren wordt, komt de staart meestal als eerste tevoorschijn.
Meteen na de geboorte helpt de moeder het jong om zo snel mogelijk naar het
wateroppervlak te zwemmen.

Vraag 47: tekst aangepast.
Vraag 47: 1 punt
In informatie 4 geeft de letter R een bloedvat aan. In dit bloedvat stroomt bloed naar het
embryo toe.
Nadia doet twee uitspraken over het bloed dat door dit bloedvat stroomt.
Uitspraak 1: door bloedvat R stroomt zuurstofrijk bloed.
Uitspraak 2: door bloedvat R stroomt voedselrijk bloed.
Noteer het nummer van de uitspraak en zet erachter 'juist' of 'onjuist'.

Vraag 48: tekst aangepast.
Vraag 48: 1 punt
In informatie 4 staat dat bij de geboorte van een dolfijn de staart meestal als eerste
tevoorschijn komt.
Hoe heet dit stadium van de geboorte?
AANPASSINGEN IN CORRECTIEVOORSCHRIFT
vraag 34 (maximumscore 2)
2 pt
Uit de meetresultaten blijkt dat het aantal ontkiemde zaden in de bakjes met
sigarettenrook lager is dan het aantal ontkiemde zaden in de bakjes zonder
sigarettenrook.
9/9
Download