Philatelistenvereniging Gelre-Gulick Echt

advertisement
.
Philatelistenvereniging Gelre-Gulick Echt-Susteren
De Armenwet
De Nederlandse grondwet meer dan 150 jaar. In 1848
kreeg de liberale staatsman Johan Rudolf Thorbecke
koning Willem II zover dat hij tekende en daarmee
akkoord ging met de instelling van een parlementaire
democratie. Van harte ging dat allemaal niet, want
Willem had er grote moeite mee macht te moeten
afstaan.
Willem III, de laatste koning van Nederland, stond
bekend om zijn opvliegende karakter. Als één van zijn
ministers iets deed dat hem niet aanstond 'balde ' hij met
zo'n minister. Hij pakte zijn slachtoffer vast, tilde hem
van zijn voeten en gooide hem door de lucht. Het is
begrijpelijk dat de meeste ministers bang waren voor
Willem III. Maar niet alle ministers lieten zich door
Willem III in een hoek duwen. Zo was Thorbecke bij
zijn bezoeken aan de koning op alles voorbereid. Toen
hij eens een wetsontwerp wilde laten ondertekenen en
Willem III in woede zijn pen door midden brak,
waardoor hij niet meer kon tekenen, reageerde
Thorbecke met de woorden: 'Daar had ik al op gerekend.'
En hij haalde een reservepen uit zijn jaszak. Thorbecke
en Willem III hebben beiden een belangrijke rol gespeeld
bij de totstandkoming van de parlementaire democratie
in Nederland.
Artikel 195 van de grondwet van 1848 luidt: `Hetarmbestuur is een onderwerp van aanhoudende
zorg der Regering, en wordt door de wet geregeld.' De Koning, zo werd toegevoegd, diende
jaarlijks een uitvoerig `verslag van de verrigtingen dienaangaande' aan de Staten-Generaal te
geven.
Deze tekst, door J.R.Thorbecke in zijn studeerkamer aan de Leidse Garenmarkt op papier gezet, is
minder vrijblijvend dan artikel 226 van de grondwet van 1815. Die spreekt slechts van `eene zaak
van hoog belang ... aan de aanhoudende zorg der Regering bevolen' en van een jaarlijks verslag
van de instellingen van armenzorg. Uit nieuwe formuleringen als `is een onderwerp van', `door de
wet geregeld' en `verslag van de verrigtingen dienaangaande' is af te leiden dat de overheid werk
wilde maken van armoedebestrijding. Het ging om een niet gering maatschappelijk probleem,
want in die tijd was gemiddeld tien tot vijftien procent van de bevolking afhankelijk van de
bedeling. Strookte de krachtiger formulering van de nieuwe grondwetstekst met Thorbeckes eigen
opvattingen over armoedebestrijding? En is Thorbecke erin geslaagd de beloften van dit
grondwetsartikel in de drie kabinetten die hij in de periode van 1849 tot aan zijn dood in 1872
leidde om te zetten in daden, of heeft men vergeefs daarop gewacht ?
Armenwetzegels werden in Nederland van 31 januari 1913 tot 31 oktober 1919 gebruikt voor de
correspondentie van de zogenaamde “Armenraden” ook wel burgerlijke instellingen van
weldadigheid genoemd.
Dit waren een soort voorlopers van de huidige bijstand. De zegels werden verstrekt ingevolge
artikel 12 en 57 der Armenwet. Ze werden gemaakt door de gangbare frankeerzegels te voorzien
van een overdruk. Verzamelaars konden deze zegels tegen postprijs kopen bij het postkantoor in
Haarlem. De Armenraden ontvingen ze van het Ministerie van Binnenlandse zaken, dat de
postprijs aan de P.T.T. betaalde
Pagina 1
.
Philatelistenvereniging Gelre-Gulick Echt-Susteren
De Armenwet van 1912
Rond 1900 verkeerden grote groepen van de Nederlandse bevolking in slechte economische omstandigheden. Weliswaar
probeerden particuliere, veelal kerkelijke, instanties enigszins de nood te lenigen, maar de overheid speelde nauwelijks nog een rol.
In 1910 kwam Minister van Binnenlandse Zaken Heemskerk met een wetsvoorstel voor een nieuwe Armenwet, ter vervanging van
de wet uit 1854 die niet meer voldeed.
Een van de verbeteringen in de nieuwe wet- was versterking van de samenwerking tussen hulpverlenende instanties, waartoe in
grotere plaatsen Armenraden dienden te worden opgericht.
De taak van deze Armenraden was vooral het registreren van de door verschillende organisaties gegeven hulp. Niet alleen zou door
het bestaan van een centrale organisatievorm de samenwerking tussen de hulpverleners verbeteren, maar ook zou voorkomen
worden dat onnodig hulp verleend werd (de “dubbele” of meervoudige bedeling).
Twee artikelen \uit de nieuwe Armenwet, die 1 september 1912 van kracht werd, stelden de Armen- raden in staat informatie in te
winnen over personen die steun ontvingen of aanvroegen.
Artikel 12 verplichtte de Armenraad om, op verzoek van instellingen van weldadigheid, bij andere instellingen te informeren of
iemand reeds ondersteuning ontving.
Het antwoord diende schriftelijk gegeven te worden.
Artikel 57 opende de mogelijkheid voor de Armenraad om ook bij werkgevers inlichtingen in te winnen, bijvoorbeeld welk loon
een steunzoekende ontving. Bij de voorbereiding van de wet kwam uit de Tweede Kamer de vraag of voor correspondentie
krachtens artikel 12 geen portvrijdom zou kunnen worden verleend. De Minister van Binnenlandse Zaken informeerde in juni 1911
bij zijn collega van Waterstaat of dat mogelijk was, maar de laatste reageerde afwijzend. Na een herhaald verzoek bood Waterstaat
op 26 juni 1911 aan om “voor het onderwerpelijke doel bijzondere zegels te verstrekken, tegen verrekening der nominale waarde,
en mede toe te zien op het gebruik dier zegels”.
Dit aanbod was een uitvloeisel van het uit 1910 daterende plan om alle portvrijdommen af te schaffen en door dienstzegels te
vervangen.
Meer dan een 1 jaar later, op 11 september 1912, ging Binnenlandse Zaken op dit aanbod in.
Men wilde weten -”zoo mogelijk met eenigen spoed” -aan welke voorschriften de in juni 1911 aangeboden bijzondere zegels
zouden moeten voldoen. Ondertussen was de situatie echter veranderd en had Waterstaat haar plannen voor dienstzegels voor alle
departementen al weer ingetrokken.
Minister L.H.W. Regout besloot desalniettemin de oude toezegging te handhaven en bood Binnenlandse Zaken aan voor
correspondentie in samenhang met artikel 12 van de Armenwet postzegels.
Vervalsingen
Reeds sinds 1920 zijn valse opdrukken gesignaleerd- meestal vrij grof uitgevoerd, waarbij zowel lettertype als stand van de opdruk
duidelijk afwijken (afb.1). Er komen echter ook minder gemakkelijk te herkennen vervalsingen voor. Door middel van
computerscanning en bewerking wordt hierbij een echte opdruk zeer precies vergroot weergegeven (afb. 2). De exacte verspreiding van de drukinkt wordt hierbij duidelijk; deze zal voor iedere zegel telkens iets anders zijn, maar een echte opdruk dient in
ieder geval aan de volgende kenmerken te voldoen
Pagina 2
.
Philatelistenvereniging Gelre-Gulick Echt-Susteren
1.
2.
3.
4.
De poot van de R begint dun, loop verdikt en
gebogen naar beneden en eindigt weer dun.
De M is van boven afgeplat.
Het derde been van de M is iets dunner.
De middelste balk van de E is korter dan de
beide andere en staat iets boven het midden.
De onderste balk is langer dan de bovenste.
5.
De N is linksboven breder afgeplat dan
6.
7.
rechtsonder.
Het vierde been van de W is dunner dan de
drie andere.
De dwarsbalk van de T is links iets korter dan
rechts.
.
Brief verstuurd binnen Amsterdam 6 juni 1917. Hier zijn er slechts 10 stuks van bekend
Pagina 3
Download