Figure 1 logo vrouwenraad INDIVIDUELE RECHTEN IN DE SOCIALE ZEKERHEID Dossier en aanbevelingen 2011: naar een afbouw van de afgeleide rechten en pro individuele rechten voor iedereen. Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid INHOUDSTAFEL Inhoud Individuele rechten in de sociale zekerheid ................ 1 Inleiding ...................................................................................... 5 Verzekering en solidariteit ........................................................... 6 Analyse Bea Cantillon ............................................................................... 6 Analyse Hedwige Peemans-Poullet ........................................................... 7 Wettelijke en aanvullende verzekeringen? ............................................... 8 Spanningsvelden in het debat individuele en afgeleide rechten .... 9 Begrippenkader/definiëring individuele en afgeleide rechten ..... 10 Deffet en Nuyens .....................................................................................10 Bea Van Buggenhout ...............................................................................12 Hedwige Peemans-Poullet .......................................................................17 Begrip persoon ten laste ............................................................ 18 RIZIV ........................................................................................................18 RVA .........................................................................................................18 RVP ..........................................................................................................18 Bespreking ...............................................................................................18 Afgeleide rechten in de verschillende sectoren............................ 19 Wettelijke Pensioenen .............................................................................19 Aanvullende pensioenen .........................................................................22 Pagina 2 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Uitkeringen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit ...................................25 Geneeskundige verzorging .......................................................................27 Arbeidsongevallen ...................................................................................33 Beroepsziekten ........................................................................................35 Werkloosheid ..........................................................................................36 Aanvullende inkomens ............................................................................43 Besluit .....................................................................................................43 Eigen niet-ontvangen rechten in de verschillende sectoren ......... 43 Primaire ongeschiktheid ..........................................................................43 Invaliditeit ...............................................................................................44 Moederschap - vaderschap - meemoederschap .......................................44 Adoptieverlof ..........................................................................................48 Werkloosheid ..........................................................................................49 Besluit .....................................................................................................49 Het kostenplaatje ...................................................................... 50 Afgeleide rechten en eigen niet-ontvangen rechten in vraag ...... 53 Verschillende behandeling van vrouwen en mannen in de verschillende sectoren...................................................................................................53 Verschillende behandeling tussen vrouwen onderling .............................55 De wettelijke versus de feitelijke situatie of gehuwd versus samenwonend ................................................................................................................55 Een- en tweeverdienersgezinnen en eenverdienersgezinnen ...................56 Pagina 3 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Echtscheiding ...........................................................................................57 Verschillende behandeling hetero’s en holebi's .......................................58 Samenvatting knelpunten .......................................................... 59 Visie.........................................................................................................59 Onduidelijke begrippen en technieken ....................................................59 Socialezekerheidsrechten gebaseerd op het arbeidsverleden van de werknemer ..............................................................................................59 Eigen en afgeleide rechten .......................................................................59 Ongelijke behandeling in de socialezekerheidsstelsels .............................60 Personen ten laste en verrekening van de gezinslast ...............................60 Atypische arbeid ......................................................................................60 Invulling individualisering .......................................................... 60 De verzekeringslogica ..............................................................................61 Universalisering .......................................................................................61 Referentiekader voor aanbevelingen .......................................... 62 Aanbevelingen ........................................................................... 64 Een herstructurering van de sociale zekerheid .........................................64 Omkaderende maatregelen .....................................................................67 Specifieke aanbevelingen voor de pensioenen.........................................67 Meewerkende echtgenoten/s van zelfstandigen .....................................69 Pagina 4 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Inleiding Onze sociale zekerheid/bescherming voor werknemers bevat een aantal kostwinnersfaciliteiten die voortspruiten uit het sociale contract van 1944 en die maken dat het systeem niet genderneutraal is. Er bestaan nog een aantal indirecte discriminaties en onrechtvaardigheden in het nadeel van vrouwen. Ook vrouwen onderling worden verschillend behandeld. Daarnaast zijn er maatregelen die verschillende gevolgen hebben voor gehuwden en samenwoners, voor eenverdieners en tweeverdieners. De sociale zekerheid is gekoppeld aan de betaalde arbeid, via de financiering (bijdragen) en de uitkeringen1. Globaal gezien zijn er twee soorten risico's die de sociale zekerheid dekt, met name het loonverlies en het ontoereikend loon2. De sociale zekerheid heeft bijgevolg een aantal functies3: - de bescherming en verbetering van (het bestaan en het creëren van) de werkgelegenheid; - een minimum inkomen waarborgen; - de verworven levensstandaard waarborgen; - de sociale integratie promoten. Maar er is volgens de Vrouwenraad ook het risico dat verbonden is aan de combinatie van beroepsen gezinsleven. Dit heeft te maken met de ondersteuning van de zorgfunctie. Net deze functie wordt opvallend doorkruist door genderverschillen. De sociale zekerheid neemt de zorgfunctie voor een stuk ten laste: - Op een directe manier voor beroepsactieve personen via de zogenaamde individuele oplossingen waarbij een persoon zich tijdelijk of gedeeltelijk kan terugtrekken uit de beroepsarbeid (bijvoorbeeld loopbaanonderbreking, tijdskrediet, ouderschapsverlof,...); deze onderbrekingen worden omgezet in gelijkgestelde periodes en gedeeltelijk vergoed door de sociale zekerheid. Het zijn vooral vrouwen die gebruik maken van deze individuele oplossingen. Er zitten echter een aantal anomalieën in het systeem van onderbrekingen en gelijkgestelde periodes. Dit aspect komt aan bod in ons dossier ‘Gelijkgestelde periodes’. - Op een indirecte manier4 voor niet-beroepsactieve personen via de afgeleide rechten in gezinsverband. Dit dossier handelt voornamelijk over deze afgeleide rechten, die we afwegen 1 Zelfs de kinderbijslag en de gezondheidszorg worden betaald op grond van een relatie tot arbeid. 2 Het gaat hier om de gezondheidsuitgaven en de uitgaven inzake de kosten van het kind. 3 Conform diverse artikels. 4 ‘Indirect’ omdat we er kunnen vanuit gaan dat de zorgfunctie via de afgeleide rechten wordt ondersteund. De begrippen afgeleide en individuele rechten komen echter niet voor in de regelgeving omtrent de sociale zekerheid. Ze worden evenmin gehanteerd door de socialezekerheidsinstellingen. Ze worden wel gedefinieerd en toegepast door een aantal academici socialezekerheidsrecht en door de vrouwenbeweging. De regelgeving en de socialezekerheidsinstellingen hanteren wel het begrip ‘personen te laste’. Aan die personen ten laste worden ofwel eigen uitkeringen toegekend ofwel ontvangen de rechthebbenden die deze personen te laste hebben verhoogde uitkeringen en dit zonder dat er een bijdrage voor betaald wordt/werd. In die zin gaat het om afgeleide rechten voor de persoon ten laste (vaak een niet-beroepsactieve vrouwelijke partner die dus ook geen vervangingsinkomen geniet) die bijgevolg op een indirecte manier vergoed wordt en waarvan we veronderstellen dat deze persoon gezins- en huishoudelijk werk verricht, hoewel dat geen verplichting is voor Pagina 5 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid tegenover de individuele rechten. Ook hier hebben we te maken met heel wat onrechtvaardigheden. Onze sociale zekerheid heeft zich in de loop van de jaren ontwikkeld via allerlei ad hoc maatregelen in een aantal sectoren. Deze maatregelen zijn niet op elkaar afgestemd. De Vrouwenraad gaat op zoek naar structurele, duurzame en doelmatige oplossingen. We kaderen onze voorstellen binnen de problematiek van de combinatie van het beroeps- en gezinsleven waarbij het Vrouwenraadcombinatiemodel5 de leidraad is. Dat houdt in dat vrouwen en mannen gemiddeld in dezelfde mate blijven werken doorheen de beroepsloopbaan en het beroeps- en gezinsleven evenwichtig met elkaar combineren. In het eerste deel van dit dossier gaan we in op de basisprincipes van verzekering en solidariteit. Vervolgens hebben we aandacht voor de begrippen 'eigen/individuele' en 'afgeleide' rechten binnen de verschillende socialezekerheidssectoren, gezien door de bril van een aantal socialezekerheidsdeskundigen. We geven daarna een stand van zaken van de afgeleide rechten en de eigen niet-ontvangen rechten in de verschillende sectoren, vergeleken met de situatie van tien jaar geleden en we stellen het systeem van afgeleide en eigen niet-ontvangen rechten in vraag omwille van de verschillende behandeling van vrouwen en mannen, van vrouwen onderling, van gehuwden en samenwonenden, van een- en tweeverdienersgezinnen. Ten slotte zetten we de belangrijkste knelpunten op een rij, we duiden het begrip individualisering en we eindigen met een reeks Vrouwenraadaanbevelingen. Verzekering en solidariteit Analyse Bea Cantillon6 Binnen de verzekeringslogica kunnen enkel personen die een bijdrage betalen verzekerd zijn. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het risico dat een persoon loopt op het risico waarvoor hij/zij zich verzekert. Hoe meer kans op een risico, hoe hoger de premie. Een hogere premie geeft recht op een hogere schadeloosstelling. Het verzekeringsprincipe wordt ook toegepast in de sociale zekerheid maar het wordt begrensd door het solidariteitsprincipe. Concreet: - Het proportionaliteitsverband tussen bijdrage en uitkering wordt niet strikt toegepast zoals in de verzekeringslogica. Er is geen band tussen het risico en de bijdrage (bijvoorbeeld: een 60-jarige persoon met ernstige hartproblemen betaalt dezelfde bijdrage als een 25-jarige gezonde persoon). een volwassen persoon ten laste want het algemene criterium om als dusdanig beschouwd te worden is enkel de afwezigheid van beroepsinkomsten of een vervanginginsinkomen. 5 Visietekst Vrouwenraad Combinatie beroeps- en gezinsleven, 2008 6 Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, De individualisering van de sociale zekerheid, tussen utopie en dwaling, e ste in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 242-244. Pagina 6 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid - De uitkering staat niet in verhouding met de hoogte van de bijdrage; er wordt ook rekening gehouden met het inkomen of de samenstelling van het gezin. Sommige mensen brengen dus meer in dan dat ze terugkrijgen van de sociale zekerheid en omgekeerd. Er zijn drie vormen van solidariteit: o de horizontale: tussen lagere en hogere risicogroepen; de premie wordt berekend als een voor iedereen gelijklopend percentage van de eigen inkomsten; o de verticale: corrigeert de strakke link tussen de betaalde bijdrage en de ontvangen schadeloosstelling in de verzekeringen. Het behoud van de verworven levensstandaard speelt hier een rol. De uitkeringen van de werkloosheid bijvoorbeeld worden mede bepaald door het tot aan de werkloosheid ontvangen loon en dit gebeurt binnen minimum- en maximumgrenzen. De hogeloontrekkers betalen bijgevolg meer bijdrage dan ze recht hebben op uitkeringen en omgekeerd. Ook de gezinsmodulering valt onder de verticale solidariteit. Hierbij is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de samenstelling van het gezin (gehuwd of samenwonende met of zonder kinderen). De veronderstelde behoefte is groter bij ééninkomensgezinnen en gezinnen met kinderlast en daarom ontvangen ze hogere uitkeringen dan alleenstaanden en meerinkomensgezinnen; o De intergenerationele: de actieve bevolking betaalt bijdragen voor de niet-actieve (gepensioneerde) bevolking. Voor mensen die enkel zorgarbeid verrichten en geen betaalde baan hebben en geen bijdragen betalen werden de afgeleide rechten uitgewerkt. Sinds de jaren 2000 is het individualiserings- versus het gezinsmoduleringsdebat in het spanningsveld gekomen van activering versus bescherming. De oorspronkelijke doelstellingen van de sociale zekerheid (waarborgen van minimuminkomen en van verworven levensstandaard) zijn uitgebreid met 'actieve participatie' (niet alleen beschermen maar ook risicopreventie). Analyse Hedwige Peemans-Poullet Bij de sociale verzekeringen, in tegenstelling tot de commerciële verzekeringen, zijn de bijdragen proportioneel in verhouding tot de beroepsinkomsten maar niet proportioneel in verhouding tot het risico dat men loopt. De herverdeling is sociaal en dit op twee manieren: - De sociale risico's zijn omgekeerd proportioneel met het inkomensniveau. Werknemers met lage inkomens hebben meer risico om werkloos te worden, arbeidsongeschikt/invalide of een slechtere gezondheid te hebben dan werknemers met een hogere opleiding/inkomen. De inbreng van hoge inkomens in de sociale verzekering is dus hoger dan de gemiddelde kost van hun eigen risico en draagt dus bij tot de financiering van de risico's van de werknemers met lagere inkomens; - De sociale bijdragen worden betaald op de niet-geplafonneerde beroepsinkomsten maar de uitkeringen in verschillende takken (vervangingsinkomens) zijn wel geplafonneerd of forfaitair (gezinsbijslagen); degenen die in verhouding het meest bijdragen ontvangen in verhouding het minst en dat laat toe dat degenen die het minst bijdragen een behoorlijke uitkering ontvangen; dit is de zogenaamde verticale herverdeling tussen hogere (lagere risico's) en lagere (hogere risico's) inkomens Het dubbele mechanisme van het systeem van afgeleide rechten en de vermindering van bepaalde eigen rechten: - onderbreekt de normale loop van de sociale herverdeling in het nadeel van werkneemsters en van tweeverdieners en in het voordeel van mannelijke titularissen met een niet- Pagina 7 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid - beroepsactieve partner ten laste. Werkneemsters zijn vooral te vinden in de lagere inkomensdecielen en lopen een hoger professioneel risico; bijgevolg moeten ze de voornaamste begunstigden zijn; schept verwarring tussen de twee lijnen van de sociale bescherming. In bepaalde gevallen worden de eigen contributieve rechten voorwaardelijk en residuair, o.a. de samenwonenden bij de werklozen, in andere gevallen is er geen sprake van inkomensvoorwaarden. De toegang tot diverse takken van de sociale zekerheid is individueel, gebaseerd op individuele bijdragen op basis van het eigen beroepsinkomen van de titularis. Deze bijdragen houden geen rekening met het aantal personen ten laste in het huishouden. De uitkeringen zijn wel gemoduleerd in functie van de gezinssituatie van de titularis. Deze contradictie tussen bijdragen (individueel) en uitkeringen (gemoduleerd) zorgt voor een spanningsveld. In de realiteit gaat het bijna altijd om de mannelijke titularis met een samenwonende partner ten laste (die geen beroepsactiviteit heeft en afgeleide rechten geniet). De omkeerbaarheid van de toegang tot afgeleide rechten verzekert op geen enkel vlak de gelijkheid tussen werknemers en werkneemsters vermits de rechtvaardiging van de afgeleide rechten voortvloeit uit de pratiques de vie, buiten het professioneel leven, die diametraal verschillen voor mannen en vrouwen. In geval van een gelijk loon (rechtstreeks loon + indirect loon of sociale bijdragen), zijn de sociale retombées (of salaire differé socialisé) minder voordelig voor het geheel van werkneemsters dan voor het geheel van werknemers. De gezinsmodulering onderbreekt dus de loop van de normale sociale herverdeling. Zo zijn de eigen rustpensioenen van werkneemsters gemiddeld lager dan de overlevingspensioenen (afgeleid recht/gezinsmodulering) of soms ook dan de pensioenen van de echtgescheidene die niet beroepsactief geweest zijn. Een huishouden met twee bijdragebetalende titularissen ontvangt maar één maal gezinsbijslagen. Deze huishoudens betalen bijna altijd meer bijdragen dan dat ze uitkeringen ontvangen. Deze tweeverdieners genieten niet of nauwelijks van de transfer van de alleenstaanden en gezinnen zonder kinderen naar alleenstaanden en gezinnen met kinderen. Wettelijke en aanvullende verzekeringen? Er zijn de zogenaamde wettelijke (eerste) pijlers en de aanvullende (tweede) pijlers in de sociale zekerheid. De aanvullende pijlers omvatten de aanvullende pensioenen en de aanvullende ziekteverzekering. De gerechtigde kan aanvullende verzekeringen voor de echtgeno(o)t(e)/partner ten laste financieren terwijl er geen bijdragen moeten betaald worden in de overeenstemmende wettelijke verzekering.7 Bovendien wordt er belastingaftrek toegepast op het inkomen van de gerechtigde. 7 Hedwige Peemans-Poullet, Ibidem, p. 463-464. Pagina 8 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Spanningsvelden in het debat individuele en afgeleide rechten Het debat over de individualisering van de sociale zekerheidsrechten situeert zich volgens Prof. Bea Cantillon8 binnen drie spanningsvelden: verzekering en solidariteit (zie hoger), individualisering, individuele en sociale risico's. Over individualisering en emancipatie - - - Er is sprake van een nieuw waardebesef: een vooruitgang van de gelijkmaking van vrouwen en mannen (scholing en betrokkenheid bij beroepsarbeid) en de gelijkschakeling van gehuwden, samenwonenden en alleenwonenden. Ondanks toegenomen scholings- en activiteitsgraad van vrouwen waardoor ze eigen rechten opbouwen, blijven er verschillen m/v op vlak van werkgelegenheid en loon; het is een illusie ervan uit te gaan dat het individualiseren van de sociale zekerheid de emancipatie van vrouwen zal voltooien (pensioenkloof), zolang deelname aan arbeid de belangrijkste voorwaarde is voor uitkerings- en pensioenrechten; Emancipatie in twee snelheden: de blijvende verschillen v/m zijn ook sterk sociaal gelaagd: laaggeschoolde vrouwen nemen minder deel aan het arbeidsleven dan hooggeschoolde vrouwen. Het hebben van jonge kinderen speelt ook een rol (2/5de van de laaggeschoolde vrouwen is aan het werk en 4/5de van de hooggeschoolde vrouwen). Hooggeschoolde vrouwen werken vaker voltijds en laag- en midden geschoolde vrouwen vaker deeltijds. Over individuele en relationele sociale risico's Mannen en vrouwen stemmen hun arbeids- en zorgbeslissingen op elkaar af en dat leidt tot verschillende types van koppels. Vrouwen met een relatief zwakke band met de arbeidsmarkt bijvoorbeeld, wonen meer dan gemiddeld samen met mannen die ook al geen sterke positie hebben op de arbeidsmarkt. Bij een eventuele individualisering van de sociale zekerheid moet dan ook rekening gehouden worden met de legitimiteit van de gelijkgestelde periodes: welke onderbrekingen van de beroepsactiviteiten kunnen als maatschappelijk legitiem aanvaard worden. Dus als gelijkwaardig met beroepsarbeid en met een trekkingsrecht? Een eenzijdige individualisering van de sociale zekerheid maakt slachtoffers bij: - Vrouwen uit lagere sociaaleconomische groepen met een lage opleiding, zeker als er kinderen zijn; - Vrouwen (of mannen) die de zorg voor de kinderen opnemen (langere periode van zorgverlof heeft negatieve invloed op levensloopinkomen). 8 Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, idem, p. 244-252. Pagina 9 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Begrippenkader/definiëring individuele en afgeleide rechten Deffet en Nuyens9 Er zijn verschillende invalshoeken om de rechten op de sociale zekerheid te benaderen: - De juridische invalshoek: maakt uit wie (of wat) het recht doet ontstaan; - De financiële invalshoek: antwoordt op de vraag hoe het recht gefinancierd wordt. De ene benadering maakt een onderscheid tussen eigen rechten (verkregen door de betrokkene zelf) en afgeleide rechten (verkregen door een derde). De andere benadering maakt een onderscheid tussen contributieve rechten (bijdrage) en nietcontributieve rechten (geen bijdrage). Alle combinaties van deze rechten zijn mogelijk. Bijvoorbeeld: het overlevingspensioen is een contributief afgeleid recht voor de niet-beroepsactieve echtgeno(o)t(e) omdat het hoofdzakelijk gefinancierd wordt door een bijdrage van de beroepsactieve echtgeno(o)t(e). Er zijn dus vier categorieën rechten die elkaar uitsluiten en waarin alle sociale uitkeringen kunnen ondergebracht worden: - de eigen contributieve rechten - de eigen niet-contributieve rechten - de afgeleide rechten - de eigen niet-ontvangen rechten Eigen contributief recht10: recht op een sociale uitkering toegekend aan een individu omdat hij/zij bijdragen betaalt of voor haar/hem worden betaald in de socialezekerheidsregeling waartoe hij/zij behoort. Dit geeft recht op een bedrag dat overeenstemt met het bedrag van de uitkering dat het individu zou ontvangen indien hij/zij een alleenstaande zou zijn en indien hij/zij slechts over een enig inkomen zou kunnen beschikken; Eigen niet-contributief recht: recht op een sociale uitkering toegekend aan een individu zonder dat door hem/haar of voor hem/haar een bijdrage werd of wordt betaald en zonder dat er een band als bloedverwant, als aanverwant of als samenwonende met een individu dat bijdragen heeft betaald of betaalt wordt vereist. Dit zijn rechten erkend in de residuaire sociale beschermingsregelingen of voortkomend uit perioden gelijkgesteld met perioden van arbeid; Afgeleid recht: recht op een sociale uitkering toegekend aan een individu op basis van een band als bloedverwant, als aanverwant of als samenwonende met een individu dat eigen al dan niet 9 de M. Deffet en Christel Nuyens, Essay over de afgeleide rechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 3 trimester 1999, pp. 661-673. Deze definiëring vinden we ook terug bij Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang van de eigen de e niet-ontvangen rechten - periode 1997-2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 267-269. 10 Op bijdrage gebaseerd. Pagina 10 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid contributieve rechten heeft, ongeacht deze gerechtigde nog leeft of niet. Deze personen zijn of waren (weduwen en wezen) dus ten laste van iemand met eigen rechten. Een afgeleid recht is ook de eventuele verhoging van een eigen recht, aan de gerechtigde toegekend wegens zijn/haar toestand als niet-alleenstaande of wegens het hebben van personen ten laste. Afgeleide rechten kunnen uitgesplitst worden in: - contributieve afgeleide rechten - niet-contributieve afgeleide rechten naargelang het eigen recht waarvan zij afgeleid zijn, een al dan niet contributief recht is (was); Eigen niet-ontvangen recht: vermindering van het eigen recht wegens een toestand als samenwonende, waaruit kan worden afgeleid dat het individu niet over enig inkomen beschikt. Hieronder vallen de verminderingen toegepast op de invaliditeitsuitkeringen en op de werkloosheidsuitkering van samenwonenden. Tabel: overzicht eigen rechten Eigen contributieve rechten Geneeskundige verzorging voor werknemers Uitkeringen (arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, 11 moederschap ) Rustpensioen Werkloosheid Brugpensioen Gewone kinderbijslag Gewoon kraamgeld - Eigen niet-contributieve rechten Geneeskundige verzorging voor niet-werknemers Gelijkgestelde perioden in de pensioenen Gewaarborgde inkomens Tegemoetkomingen aan personen met een handicap* Verhoogde kinderbijslag voor werklozen, invaliden,... Loopbaanonderbreking Verminderingen (niet-ontvangen eigen rechten): uitkeringen (arbeidsongeschiktheid, invaliditeit) samenwonenden werkloosheid samenwonenden * het zogenaamde residuaire stelsel: gefinancierd uit algemene middelen Tabel: overzicht afgeleide rechten Contributieve afgeleide rechten Geneeskundige verzorging voor personen ten laste van werknemers Invaliditeit: verschil gezinsbedrag (65%)-bedrag alleenstaande (55%) Gezinspensioen: verschil gezinsbedrag (75%)-bedrag alleenstaande (60%) Rustpensioen voor de uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e) Overlevingspensioen Niet-contributieve afgeleide rechten Geneeskundige verzorging voor personen ten laste van niet-werknemers Geneeskundige verzorging voor weduwen en wezen Gewaarborgde inkomens: verschil gezinsbedragbedrag alleenstaande 11 De uitkering bedraagt 82% van het brutoloon in de eerste maand, 75% nadien, met een plafond. De moederschapsverzekering is een apart stelsel dat gefinancierd wordt door bijdragen van werkgevers. Pagina 11 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Werkloosheid: verschil gezinsbedrag (65%)-bedrag alleenstaande (55%) Bea Van Buggenhout Het begrip individualisering Individualisering van de bijdragen betekent dat de bijdragen op individuele basis (het individuele arbeidsinkomen) berekend worden en niet op het gezinsinkomen. Individualisering van de sociale uitkeringen wordt omschreven als een recht op uitkeringen dat rechtstreeks aan de begunstigde wordt toegekend, wanneer deze aan een aantal voorwaarden beantwoordt die op hem/haarzelf en op zijn/haar situatie betrekking hebben. In deze betekenis staat individualisering zowel tegenover de afgeleide rechten van personen ten laste als tegenover de verhoging van de uitkeringen van een sociaal verzekerde vanwege het feit dat hij/zij personen ten laste heeft. Bij afgeleide rechten heeft de begunstigde recht op uitkeringen door zijn/haar band (familiaal of economisch) met een andere sociaal verzekerde (de primaire gerechtigde). Bij een verhoging van de uitkeringen vanwege gezinslast krijgen de personen ten laste geen eigen recht. Enkel de primaire gerechtigde is sociaal verzekerd al wordt het bedrag van de uitkeringen wel verhoogd door de aanwezigheid in het gezin van personen ten laste, die zelf dus geen rechtstreekse aanspraak op een uitkering kunnen maken. Individualisering ten aanzien van de begunstigde kan meerdere betekenissen hebben: - Het verwijst naar een recht dat aan de persoon toekomt op basis van criteria die enkel met zijn individuele situatie (bijvoorbeeld als werknemer) en niet met zijn relatie tot anderen te maken hebben; - Het verwijst naar het recht op uitkeringen toegekend aan de persoon zelf waarbij deze als titularis of gerechtigde optreedt, ongeacht of hij deze positie aan zijn eigen sociaal-rechtelijke kenmerken (bijvoorbeeld als werknemer) of aan zijn relatie met bepaalde primaire gerechtigden (wat zich voordoet bij de weduwe van een werknemer) te danken heeft; - Het bedrag van een uitkering is uitsluitend voor een individuele persoon en wordt met het oog op zijn behoeften berekend, zonder rekening te houden met de gezinssituatie; - Een uitkering ten behoeve van een bepaalde persoon die ook effectief aan deze persoon wordt uitbetaald (bijslagtrekkende). Gezinsmodalisering betekent dat men rekening houdt met het samenlevingsmodel van de begunstigde van de sociale uitkeringen en met het huishouden waartoe deze persoon behoort. Gezinsmodalisering neemt de vorm aan van afgeleide rechten of van een verhoging van de uitkeringen. De technieken van individualisering en gezinsmodalisering hebben verschillende doelstellingen: - Door individualisering beoogt men elke persoon als individu te erkennen door de toekenning van een eigen recht op sociale bescherming; - Door gezinsmodalisering wil men in de sociale bescherming rekening houden met de gezinssituatie van de sociaal verzekerde: leeft hij in een huishouden waarin hij ook op het Pagina 12 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid inkomen van anderen een beroep kan doen, leeft hij alleen of leeft hij met anderen die te zijnen laste zijn. De technieken De bijdragen - Meestal individueel op basis van het arbeidsinkomen; Berekeningswijze niet gemodaliseerd volgens de gezinssituatie van de sociaal-verzekerde; De bijdragevoeten niet gemodaliseerd volgens de gezinssituatie; Tweeverdieners betalen twee bijdragen en dat leidt tot maximaal de uitbetaling van twee vervangingsinkomens aan het bedrag dat bepaald is voor alleenstaanden of samenwonenden; De eenverdiener betaalt slechts één bijdrage en ontvangt een hoger vervangingsinkomen (gezinspensioen), eventueel aangevuld of gevolgd door een afgeleid recht (overlevingspensioen). De uitkeringen Technieken van gezinsmodalisering: Toekenning van een hogere uitkering aan de rechthebbende met personen ten laste : wordt gebruikt voor de vervangingsinkomens. Maar niet alle vervangingsinkomens zijn afhankelijk van de gezinssituatie (arbeidsongevallen en beroepsziekten, tenzij in geval van overlijden). Drie varianten die verschillen in de omschrijving van de personen ten laste en in de wijze waarop de verhoging berekend wordt: - - Alleenstaande en rechthebbende met echtgenoot ten laste: pensioen: het berekeningspercentage bedraagt 60% van het loon bij de alleenstaande en 75% voor een gezinspensioen. Kritiek: enkel de echtgeno(o)t(e) als persoon ten laste wordt erkend, niet de ongehuwde samenwonende partner of de kinderen, ook niet het aantal personen ten laste. Rechthebbenden met gezinslast, alleenstaanden en samenwonenden: in deze variant is er een onderscheid tussen rechthebbenden met personen ten laste (rechthebbenden met gezinslast), rechthebbenden zonder personen ten laste bij wie het enig inkomen wegvalt (alleenstaanden) en rechthebbenden zonder personen ten laste en zonder verlies van enig inkomen (samenwonenden). Deze variant treft men aan in de werkloosheidsreglementering en in de ziekteverzekering. Deze variant houdt rekening met een vrij ruim omschreven gezinslast maar de omvang (aantal personen ten laste) speelt hierbij evenmin een rol als bij de pensioenen. De verhoging van de uitkering is procentueel bepaald en staat enkel in verhouding tot het vroegere inkomen van de werknemer, dus niet tot de gezinslast. Er is ook een onderscheid tussen personen die alleen leven en personen die samenleven met anderen. Deze laatsten krijgen een lagere uitkering. De concrete invulling van de drie categorieën verloopt in de twee stelsels niet volledig parallel. Maar grosso modo wordt als werknemer met gezinslast beschouwd: de werknemer die zijn echtgenoot of partner ten laste heeft, die kinderen ten laste heeft of die samenwoont met ascendenten ten laste. Deze personen ten laste mogen niet over een beroeps- of vervangingsinkomen beschikken dat bepaalde grenzen overschrijdt. Alleenstaanden zijn de personen die alleen wonen. In de ziekteverzekering zijn het werknemers die samenwonen met personen die geen eigen beroepsinkomen hebben maar die niet als personen ten laste worden beschouwd. De anderen (samenwonenden of rechthebbenden zonder personen ten laste en zonder verlies van enig inkomen) zijn de werknemers die samenwonen met personen waarvan het inkomen de vastgestelde grenzen overschrijdt. Deze Pagina 13 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid personen worden geacht voor hun eigen bestaanszekerheid te kunnen instaan. Men gaat er meestal ook vanuit dat ook de uitkeringsgerechtigde in zekere mate op het inkomen van degene met wie hij samenwoont kan terugvallen. De gezinsmodalisering kan hier een negatief effect hebben, namelijk bij de werkloosheidsreglementering. Samenwonenden krijgen een lager vervangingsinkomen, zelfs wanneer zij kinderen ten laste hebben. - Aangepaste forfaitaire uitkeringen Het gaat om de toekenning van een forfaitair bedrag, aangepast aan de gezinssituatie: - Gewaarborgd inkomen voor bejaarden: de gezinslast wordt zoals bij de pensioenen beperkend gedefinieerd als het ten laste hebben van de wettige echtgenoot. Het gezinsbedrag wordt uitbetaald aan de aanvrager die gehuwd is. - Bestaansminimum: gezinsbedrag wordt toegekend aan samenwonende echtgenoten en aan de persoon die enkel samenwoont met een minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste of met meerdere kinderen onder wie minstens een minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste. Er is ook het tarief alleenstaande en het tarief samenwonende voor elke persoon die met een of meerdere personen samenwoont, ongeacht of deze al dan niet bloed- of aanverwant is. - Tegemoetkomingen aan gehandicapten: de gerechtigde met personen ten laste is de gehuwde gerechtigde die niet feitelijk noch van tafel en bed gescheiden is, de gerechtigde die een huishouden vormt en de gerechtigde die minstens één kind ten laste heeft. Zij hebben recht op het gezinsbedrag. Alleenstaande is de gerechtigde die alleen leeft. De samenwonenden zijn alle anderen (helft van het gezinsbedrag). Hier worden wettelijk en feitelijk gezin gelijkgeschakeld. Er is enkel een verhoging voor de alleenstaande met minstens een kind ten laste. - Diversiteit in de gehanteerde technieken (procentuele of forfaitaire verhoging) en in de omschrijving van personen ten laste; - Verschil in behandeling tussen gehuwde en ongehuwde partners; - Verschil in behandeling tussen de verschillende groepen gescheidenen (uit de echt gescheiden, feitelijk gescheiden, van tafel en bed gescheiden). Toekenning van een afgeleid recht aan de persoon ten laste zelf Een persoon wordt een sociaal recht toegekend op grond van een band met een andere persoon die zelf aan een aantal criteria beantwoordt (bijvoorbeeld verzekerd als werknemer of als zelfstandige). Het is een eigen recht, maar het is een afgeleid recht. De relatie die aanleiding geeft tot de toekenning kan het huwelijk zijn, de samenwoning, de afstamming of een daarmee gelijkgestelde situatie. Vaak wordt geëist dat de begunstigde financieel afhankelijk is van de primair gerechtigde. Er zijn verschillende varianten: Afstemming op de begunstigde: De inhoud van het recht wordt bepaald door de individuele kenmerken van de begunstigde. Verzekering geneeskundige verzorging: personen ten laste van de primair gerechtigde, de overlevende echtgenoot en de wezen krijgen een eigen recht op tenlasteneming van geneeskundige verstrekkingen toegekend. Kenmerkend is dat de omvang van het recht volledig bepaald wordt door de behoeften van de begunstigde zelf. Er is geen band met de primaire gerechtigde, zijn situatie of met zijn inkomen. Het recht blijft doorlopen wanneer de band met de primair gerechtigde verbroken wordt door overlijden, door een feitelijke scheiding of door scheiding van tafel en bed. Vervalt de juridische band volledig (echtscheiding), dan vervalt ook het afgeleid recht. Pagina 14 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Afstemming op de primair gerechtigde: De omvang van het afgeleid recht wordt bepaald door kenmerken van de primaire gerechtigde, namelijk door zijn inkomen en eventueel zijn loopbaan en niet door de situatie van de begunstigde van het afgeleid recht. Het betreft: - De verstrekking van een vervangingsinkomen (pensioenen: overlevingspensioen en rustpensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot); - De regelingen inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten (renten voor langstlevende echtgenoot, kinderen, kleinkinderen, ascendenten of broers en zussen). Deze uitkeringen worden berekend als een percentage van het arbeidsinkomen van de overleden primaire gerechtigde. Dit inkomen wordt geacht geheel of gedeeltelijk de bestaanszekerheid van de begunstigde verzekerd te hebben, wat bijgevolg een ernstig sociaal risico inhoudt bij het wegvallen van dit inkomen. - Pensioen aan de uit de echt gescheiden echtgenoot: De pensioenwetgeving neemt als het ware de plaats in van de burgerrechtelijke onderhoudsplicht na echtscheiding. Het rustpensioen van de gescheidene wordt berekend alsof deze zelf een activiteit als werknemer zou hebben uitgeoefend tijdens de duur van het huwelijk, rekening houdend met 62,5% van het loon van de gewezen echtgenoot. Dit is het enige geval waarin het verrichten van huishoudelijke arbeid binnen het huwelijk aanleiding geeft tot een eigen, zij het afgeleid recht op een vervangingsinkomen. Deze valorisatie van de huishoudelijke arbeid doet zich slechts voor als het huwelijk op de klippen loopt. De exechtgenoot/werknemer kan met een nieuwe echtgenoot van een gezinspensioen genieten. Bijgevolg kan uit een enkele bijdrage het recht op vervangingsinkomens voor drie personen worden geput. - Specifieke gezinsprestaties: De gezinsbijslagen zijn een vorm van gezinsmodulering in positieve zin, die bestaat in de toekenning van een uitkering die specifiek als doel heeft de gezinslast op te vangen. Ze vormen een aparte uitkering, het zijn dus geen verhogingen. Bovendien worden ze aan de sociaal verzekerde zelf toegekend in tegenstelling tot de afgeleide rechten. Gezinsbijslagen zijn niet enkel gedifferentieerd naargelang van de kenmerken en behoeften van het rechtgevend kind (leeftijd, handicap). Daarnaast telt ook de professionele situatie van de sociaal verzekerde (hogere bijslag voor kinderen van zieken, gepensioneerden en werklozen) en de totale gezinslast (hogere bijslag voor het tweede kind en nog een hogere bijslag voor de derde en volgende kinderen). Het is een sociaal risico dat niet verbonden is aan de arbeidssituatie. Het toepassingsgebied is uitgebreid tot een groot deel van de bevolking net als bij de gezondheidszorg. Negatieve gezinsmodalisering: de aanrekening van het gezinsinkomen Het gezinsinkomen kan een negatief effect hebben op het bedrag van de uitkeringen: er wordt een lagere uitkering toegekend wegens de aanwezigheid van een ander inkomen in het gezin. Er worden verschillende technieken gebruikt: Inkomensgebonden uitkeringen De uitkering is afhankelijk van een inkomensgrens: Pagina 15 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid De uitkering wordt niet toegekend of wordt verminderd wanneer deze grens wordt overschreden. Wordt enkel het inkomen van de aanvrager beschouwd dan gaat het om een geïndividualiseerde benadering. Ook elementen van gezinsmodulering kunnen aanwezig zijn, bijvoorbeeld wanneer inkomsten die erop gericht zijn de gezinslast te compenseren (gezinsbijslagen) buiten beschouwing blijven. Verder kan een bepaald bedrag aan inkomsten zijn vrijgesteld (bijvoorbeeld 94.259 BEF per kwartaal inzake de gewaarborgde gezinsbijslag), waarbij het bedrag stijgt wanneer men personen ten laste heeft (bijvoorbeeld in dezelfde regeling: verhoging van de grens met 20% voor ieder kind vanaf het tweede) Gaat men bij de berekenen van het inkomen uit van het huishouden als eenheid en ook de inkomsten van de echtgenoot, partner of andere gezinsleden, dan zal het totaalbedrag sneller de grens overschrijden, met een negatief effect op de uitkering. Inkomensgebonden verhogingen Sommige uitkeringen worden slechts verhoogd voor rechthebbenden met personen ten laste op voorwaarde dat deze personen ten laste geen inkomen hebben dat een bepaalde grens overschrijdt. In de werkloosheidsreglementering bijvoorbeeld wordt een echtgenoot als persoon ten laste beschouwd als hij geen beroepsinkomen heeft dat meer dan 7.163 BEF per maand bedraagt en evenmin een pensioen van meer dan 16.909 BEF per maand. - Individuele uitkeringen - voor een persoon op basis van criteria inzake de individuele situatie - voor een persoon als titularis of als rechthebbende - voor een persoon met het oog op behoeften, geen rekening met gezinssituatie - ten behoeve van een persoon die de uitkering ook ontvangt - Gezinsmodalisering Afgeleide rechten Op grond van band met persoon die zelf aan een aantal criteria beantwoordt. Afstemming op begunstigde - verzekering geneeskundige verzorging Afstemming op primair gerechtigde - vervangingsinkomen (overlevingspensioen en rustpensioen uit de echtgescheiden echtgenoot) - arbeidsongevallen en beroepsziekten Specifieke gezinsprestaties - gezinsbijslagen Negatieve gezinsmodalisering Inkomensgebonden uitkeringen - Afhankelijk van inkomensgrens niet-toekenning of vermindering wanneer een bepaalde grens wordt bereikt - Bij gezinsbijslagen Inkomensgebonden verhogingen - - Verhoging van uitkeringen Vervangingsinkomens - gezinspensioen - werkloosheid Aangepaste forfaitaire uitkeringen - gewaarborgd inkomen bejaarden - bestaansminimum - tegemoetkoming aan gehandicapten Pagina 16 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid - - werkloosheid Hedwige Peemans-Poullet12 Directe rechten Ze worden verworven door een werknemer vanwege zijn aangegeven beroepsactiviteit. Afgeleide rechten Ze zijn gebaseerd op een relatie van bloedverwantschap, aanverwantschap of samenwonen die een volwassene zonder beroepactiviteit heeft of heeft gehad met een rechthebbende op directe rechten. Afgeleide rechten worden toegekend aan titularis van eigen rechten (verhoogde uitkeringen) of aan de volwassene die van de titularis afhankelijk is of geweest is (gezondheidszorgen, overlevingspensioen). Deze afgeleid rechten worden gratis toegekend zonder dat er een specifieke of verhoogde bijdrage voor betaald is. De afgeleide rechten toegekend op basis van bloedverwantschap betreffen kinderen van de titularis en in bepaalde gevallen oudere ouders die bij hun kinderen inwonen. De afgeleide rechten gebaseerd op aanverwantschap (= huwelijk) met de titularis van eigen rechten, zijn deze rechten waarvan 'huisvrouwen' genieten of de samenwonende partner ten laste. Ze zijn vaak in contradictie met de fiscale voordelen verbonden aan het huwelijk (huwelijksquotiënt: 30% van het inkomen van de titularis wordt toegekend aan de echtgenote zonder inkomen). In de sociale wetgeving heeft de echtgenote geen inkomen. Deze huishoudens cumuleren de voordelen van de sociale zekerheid en de fiscaliteit. De afgeleide rechten toegekend op basis van een samenwoonrelatie met de titularis tonen een aanpassing van de wetgeving aan de evolutie in de samenleving. In het algemeen zijn ze minder restrictief dan de afgeleide rechten op basis van het huwelijk. De term samenwoonrelatie dekt in de werkloosheidsreglementering tegelijk de gehuwden en de samenwonenden. Gezinsmodulering - - - Een verhoging van de uitkeringen van de rechthebbende op directe rechten die een volwassene ten laste heeft; Toekenning van een uitkering (pensioen, bijslag,…) of verkrijging van een recht (verzekering geneeskundige verzorging) voor een persoon die ten laste is of was van een rechthebbende op directe rechten; Vermindering of afschaffing van de uitkeringen van directe rechten van een rechthebbende omdat dat deze laatste gehuwd/samenwonend is of dat hij geen persoon ten laste heeft (werkloosheid); Verwijzing naar de middelen van het huishouden als voorwaarde voor de toekenning of het behoud van directe rechten aan een gehuwde of samenwonende rechthebbende (werkloosheid). 12 Hedwige Peemans-Poullet, L'individualisation des droits, in Un bon mari ou un bon salaire? Féminisme en sécurité sociale, une si longue marche…, Universtité des femmes? Collection Pensées Féministes, Bruxelles, 2010, p. 399-401. Pagina 17 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid De eerste twee categorieën (verhogingen van rechten en uitkeringen bestemd voor volwassenen ten laste) worden gratis toegekend: het zijn niet-bijdrage-uitkeringen. De laatste twee zijn directe, op bijdrage berustende rechten die geen verzekeringskarakter meer hebben en worden behandeld als bijstandsuitkeringen. Begrip persoon ten laste13 We vinden onderstaande definities op de websites van: RIZIV Persoon ten laste 14 Persoon die, door de band die hij heeft met een gerechtigde, onrechtstreeks geneeskundige verstrekkingen geniet (bijvoorbeeld: echtgenote die niet werkt, kind ...). "Worden beschouwd als persoon ten laste: - kinderen jonger dan 25 jaar voor wie de gerechtigde in het onderhoud voorziet, evenals de personen die onder hetzelfde dak verblijven; lage beroeps - en/of vervangingsinkomens hebben en ofwel echtgenoot, ascendent of samenwonende zijn." RVA Werknemer met gezinslast15 De werknemer met gezinslast woont samen met zijn/haar echtgeno(o)t(e) of met een partner die geen inkomsten heeft, of woont uitsluitend met zijn/haar kinderen, op voorwaarde dat hij/zij gerechtigd is op kinderbijslag, of met andere verwanten niet over een inkomen beschikken, of hij/zij woont alleen en moet onderhoudsgeld betalen. RVP Een gezinspensioen: als je gehuwd bent en je echtgeno(o)t(e) zelf geen pensioen noch andere sociale uitkeringen geniet en geen of slechts een beperkt beroepsinkomen heeft.16 Bespreking Het begrip persoon ten laste wordt door de uitbetalingsinstellingen op een verschillende manier ingevuld. Algemeen kunnen we stellen dat het criterium om als ten laste beschouwd te worden de totale of relatieve afwezigheid van beroeps- of sociale inkomsten is, dus het vermoeden van geldgebrek van de echtgeno(o)te of de levenspartner. 13 Dirk Marcelis, De niet-contributieve rechten in de verzekering voor geneeskundige verzorging, in Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 107-131; Hedwige Peemans-Poullet, Standpunten van het Comité de Liaison des Femmes, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale de e Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 462-463. 14 Bron: www.riziv.be ; woordenlijst. 15 Bron: www.rva.be ; definities 16 Bron: http://www.rvponp.fgov.be ; veel gestelde vragen Pagina 18 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid De zorglast is niet van tel. De afgeleide rechten van het huwelijk of samenwonen vloeien niet voort uit gezinsarbeid maar alleen uit de aanwezigheid van een gehuwde of samenwonende gerechtigde. Indirect wordt de zorglast (gezins- en huishoudelijke arbeid) wel gedragen door het arbeids- en het socialezekerheidsrecht bij wijze van onderbrekingen en gelijkgestelde periodes maar dit geldt dan voor beroepsactieve personen. We kunnen ons dan de vraag stellen of het normaal is dat terwijl de sociale zekerheid de gezins- en huishoudelijke last voor een stuk op zich neemt, dan ook nog eens tegelijkertijd gratis afgeleide rechten aanbiedt aan personen die zich, vaak zonder reden, niet op de arbeidsmarkt aanbieden of deze verlaten? Een volwassene wordt dus in de sociale zekerheid beschouwd als persoon te laste van een gerechtigde op basis van het feit dat zij/hij geen of weinig beroeps- of vervangingsinkomen heeft. Het vermoeden van geldgebrek wordt zelfs niet gecontroleerd. Dat verklaart waarom afgeleide rechten een tewerkstellingsval kunnen vormen. Wanneer bijvoorbeeld vrouwen (opnieuw) aan het werk kunnen gaan, maken ze (eventueel samen met hun partner) een berekening. Ze trekken van hun (vaak bescheiden) loon de waarde af van de rechten waarvan het gezin voordien gratis genoot of van bijvoorbeeld de te verwachten kosten voor de kinderopvang. We mogen hier ook de fictieve toekenning van het huwelijksquotiënt niet uit het oog verliezen. De volwassene ten laste kan echter maar dat zal niet zo vaak voorkomen - ook beschikken over een inkomen uit roerend of onroerend goed. Het kan ook dat de volwassene ten laste een of meer kinderen ten laste heeft of had, misschien ook niet. Zij/hij heeft/had misschien ook een betaalde hulp in het huishouden. Het enige criterium dat hier telt is het feit dat zij/hij als partner/echtgeno(o)t(e) afhankelijk is van een gerechtigde. Dit leunt aan bij de notie van bijstand in de eigenlijke kern van de socialezekerheidstakken. De situatie kind ten laste wordt ook op onlogische manier behandeld. Een alleenstaande werkloze kan als 'gezinshoofd' worden beschouwd en de hoogste uitkeringen ontvangen omdat hij/zij een kind te laste heeft of voor dit kind alimentatie betaalt. Ouders met kinderen waarvan de ene ouder werkloos is en de andere een persoon met een handicap is, hebben geen gezinslast. Afgeleide rechten in de verschillende sectoren Wettelijke Pensioenen De wettelijke pensioenen (of de eerste pensioenpijler) zijn gebaseerd op het individueel inkomen en zijn in principe sociaal herverdelend. De bijdragen worden berekend op de ongeplafonneerde lonen en de pensioenbedragen op de geplafonneerde lonen. Daardoor is de vervangingsratio ten opzichte van het loon hoger dan het loon en vice-versa. Voor de lagere lonen benadert het pensioenbedrag de hoogte van het vroegere loon. Dit herverdelende kenmerk zou in het voordeel van vrouwen moeten zijn omdat hun lonen zich bijna altijd onder het berekeningsplafond bevinden. Het gaat niet op om te zeggen dat de lage lonen van vrouwen de oorzaak zijn van hun lage pensioenen. De grootste verschillen tussen vrouwen komen van de toekenning van afgeleide rechten die in de meeste gevallen toegekend worden op basis van de lonen van mannen. Pagina 19 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Drie soorten afgeleide rechten Het gezinssupplement Het verschil tussen het gezinsbedrag en het bedrag voor de alleenstaande inzake het rustpensioen is het zogenaamde gezinssupplement17: het rustpensioen met het bedrag voor alleenstaande (60%) is een eigen recht. Het pensioen met gezinsbedrag wordt berekend tegen 75% van de werkelijke (geplafonneerde) en fictieve lonen (beroepsinkomsten voor zelfstandigen). Het verschil tussen het gezinsbedrag en het bedrag voor alleenstaande is een contributief afgeleid recht en het is een verhoging van 25% (=gezinssupplement). Wanneer het eventueel toegekende pensioen aan de partner kleiner is dan het gezinssupplement, wordt dit er in mindering op gebracht. Met ongeveer tien loopbaanjaren kan een individueel pensioenbedrag opgebouwd worden dat hoger is dan het gezinssupplement. Een echtpaar krijgt ook een gezinssupplement toegekend wanneer de twee individuele pensioenen lager liggen dan het gezinspensioen dat aan één van hen kan worden toegekend. Zo'n 27% vrouwen18 laat het eigen rustpensioen vallen omdat het gezinssupplement voordeliger is. Deze vrouwen hebben voor zichzelf voor niets bijgedragen want het gezinspensioen zou even hoog zijn als ze niet hadden gewerkt. Het gezinssupplement geldt ook voor de jaren dat de gerechtigde niet gehuwd was of voor periodes waarin hij met een echtgenote leefde die niet ten zijnen laste was (die zelf beroepsactief was). Voor de gerechtigden op een rustpensioen met gezinsbedrag komt het deel toegekend als eigen recht neer op 80% van het bedrag van hun pensioen en de afgeleide rechten komen neer op 20%.19 De vermeerdering voor de persoon ten laste is dus een percentage van het vervangingsinkomen/pensioen (dit komt ook voor bij uitkeringen arbeidsongeschiktheid/invaliditeit). In 2007 betrof het gezinspensioen 348.069 personen waarvan 99,7% mannen. Bij de gepensioneerde mannen geniet 42,3% van een gezinspensioen en 0,1% van de gepensioneerde vrouwen. Het overlevingspensioen20 (= contributief afgeleid recht). Er zijn voorwaarden inzake leeftijd en duur van het huwelijk. De weduwe of weduwnaar moet in principe 45 jaar zijn, tenzij er kinderen zijn. Het huwelijk moet in principe ook één jaar geduurd hebben. Wanneer aan de voorwaarden niet is voldaan kan de overlevende een tijdelijk overlevingspensioen gedurende één jaar genieten. Wanneer een gerechtigde op een 17 Dergelijke verschillen worden ook gezinsgemoduleerde uitkeringen genoemd. 18 De cijfers in dit deel over de pensioenen zijn gepubliceerd in: Valérie Lootvoet, Individualisering van de de e rustpensioenrechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 327-328. 19 Volgens een nota van de Rijksdienst voor Pensioenen (BC/1998/340 van 12 oktober 1998) bedraagt dit afgeleid recht in 1997 22.856 miljoen BEF, waarvan 31 miljoen BEF wordt uitbetaald aan vrouwen en 22.825 miljoen BEF aan mannen. 20 Volgens dezelfde nota bedragen deze afgeleide rechten voor 1997 123.663 miljoen BEF, waarvan 742 miljoen BEF voor mannen en 122.921 miljoen BEF aan vrouwen. Vanaf 1984 is dit recht uitgebreid tot echtgenoten. Pagina 20 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid overlevingspensioen op een bepaald moment niet meer aan de voorwaarden voldoet, kan deze gedurende één jaar het overlevingspensioen genieten en dat noemt men het voortgezet overlevingspensioen. Deze beide tijdelijke voordelen dienen om de herintegratie op de arbeidsmarkt te bewerkstelligen, zonder inkomensvallen. De cumulatie van een overlevingspensioen met een rustpensioen is toegestaan tot een plafond gelijk aan 110% van het overlevingspensioen voor een volledige loopbaan. Ligt het rustpensioen van de overlevende hoger dan deze 110%, dan vervalt het overlevingspensioen. Dat is het vooral het geval voor weduwnaars. Het overlevingspensioen is uiteraard toegankelijk voor mannen en vrouwen maar de effecten van deze omkeerbaarheid zijn dus zeer ongelijk gezien de ongelijkheid van het referentie-inkomen en de berekeningswijze van de mogelijke cumul. In 2007 ontvingen 229.157 werknemers een overlevingspensioen, waarvan 99% vrouwen. Het gemiddelde maandbedrag bedroeg 691,70 euro voor de mannen en 672,80 euro voor de vrouwen. Het rustpensioen voor de uit de echt gescheiden echtgenoten/s (= contributief afgeleid recht): de niet hertrouwde uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e) die niet beroepsactief geweest is, ontvangt een rustpensioen berekend tegen 37,5% (62,5% van het bedrag voor alleenstaande volgens de wet) als percentage toegepast op de lonen van de voormalige echtgeno(o)t(e), verminderd met haar/zijn eigen eventuele lonen. De betrokkene moet zelf aan de leeftijdsvoorwaarden voldoen. Dit pensioen heeft de kenmerken van een individueel pensioen. Het kan net als een eigen pensioen gecumuleerd worden met een overlevingspensioen uit een vorig huwelijk. Men noemt dit pensioen soms ook een geïndividualiseerd afgeleid recht. Er is geen vermindering van het eigen rustpensioen van de ex-echtgeno(o)t(e). Bij hertrouw vervalt het recht op echtscheidingspensioen. Meerdere ontbonden huwelijken kunnen meerdere pensioenen als echtgescheidene doen ontstaan, telkens voor de betrokken huwelijksjaren. Het gaat hier over de zogenaamde polygamie van de sociale zekerheid. Er worden immers geen specifieke of extra bijdragen voor betaald. In 2007 kregen 55.704 personen een pensioen als uit de echtgescheidene, waarvan 88,3% vrouwen. Feitelijke scheiding Bij feitelijke scheiding bestaat het eventueel afgeleid recht uit het gezinssupplement. Er kan dan recht bestaan op de helft van het gezinspensioen of op een aanvulling van het eigen pensioen. Dit recht ontstaat vanaf het moment dat de andere huwelijkspartner de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Beide huwelijkspartners behouden hun recht op overlevingspensioen wanneer een van hen overlijdt. Alleen het huwelijk doet in deze tak afgeleide rechten ontstaan en de bijzondere toekennings- en betalingsvoorwaarden staan in verband met feiten die zich binnen een huwelijksrelatie situeren. Gelijkgestelde periodes De beroepsarbeid opent ook recht op pensioen voor bepaalde tijdvakken van inactiviteit. Dit zijn de zogenaamde gelijkgestelde periodes. Zie apart Vrouwenraaddossier Gelijkgestelde periodes. Duur tewerkstelling en arbeidsintensiteit Een volledig eigen rustpensioen verwerf je na 45 jaar tewerkstelling. Niet alleen de duur speelt een rol maar ook de arbeidsintensiteit. Men heeft ook recht op een vervroegd pensioen vanaf 60 jaar en Pagina 21 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid minstens 35 loopbaanjaren met tenminste éénderde van een voltijdse tewerkstelling. Werknemers moeten ook een minimum tewerkstelling in VTE's bewijzen om recht te hebben op het minimumpensioen of op het minimumrecht per loopbaanjaar. Een deel van de vrouwen komt aan een beroepsloopbaan van 45 jaar maar toch blijken ze niet aan de minimumregels te voldoen om recht te krijgen op bepaalde rechten van het stelsel. Aanvullende pensioenen De eerste pensioenpijler verglijdt geleidelijk naar een 'basispensioen'. De tweede pensioenpijler (of de aanvullende pensioenen) wordt gezien als een oplossing om de levensstandaard te kunnen behouden. Het beleid ondersteunt de tweede pijler via diverse fiscale voordelen maar vooral via de vermindering van de sociale bijdragen voor de eerste pijler. Dat geeft aan de werkgevers de nodige middelen om zonder bijkomende kosten de bijdragen voor de aanvullende pensioenen voor hun rekening te nemen. De tweede pensioenpijler21 is facultatief en wordt georganiseerd in het kader van collectieve, sectoriële of ondernemingsovereenkomsten: Initiatiefnemer Paritaire commissie van Werkgeversbedrijf een sector Pensioencontract collectief collectief Plankeuze gewoon sociaal gewoon sociaal Werknemers: bv. aanvullend pensioenstelsel van de RVP; zie: http://www.rvponp.fgov.be/onprvp2004/NL/I/IG/IG_01.asp Zelfstandigen: gewoon vrij aanvullend pensioen, sociaal vrij aanvullend pensioen individueel gewoon De aanvullende pensioenen zijn gekoppeld aan de beroepsarbeid en worden gefinancierd door de kapitalisatie van de gestorte premies. Ze vullen de inkomsten uit de wettelijke pensioenen aan. Deze tweede pijler is meer ‘verzekerend’ dan de eerste want de verworven rechten komen overeen met de gestorte premies. Bovendien komen de verworven rechten ook meer overeen met de geleverde arbeid en is de tweede pijler in die zin ook meer ‘professioneel’ dan de eerste. Toch introduceren de aanvullende pensioenen ook hier afgeleide rechten, wat in tegenspraak is met de eigen filosofie. Afgeleid recht Personen kunnen van het aanvullend pensioen genieten via individuele of eventueel via afgeleide rechten (dus voortvloeiend uit het aanvullend pensioen van hun echtgeno(o)t(e)). 22De meerderheid van de aanvullende pensioenen voorziet afgeleide rechten, zoals de transfer van een overlevingsrente. Een weduwe zal dan een hogere rente ontvangen die berekend is op de kortere levensverwachting van mannen en een weduwnaar zal een lagere rente ontvangen gebaseerd op de langere levensverwachting van vrouwen. Globaal gezien is het voor een vrouw voordeliger haar man te overleven dan zelf beroepsactief te zijn geweest. 21 Wet op de aanvullende pensioenen van 13 maart 2003. 22 Hedwige Peemans-Poullet, Pensions du deuxième pillier: le mieux est l’ennemi du bien, in Un bon Marie ou un bon salaire? Féminisme en sécurité sociale, une si longue marche…, Université des Femmes, Collection Pensées Féministes, Bruxelles, 2009, p. 497-505. Pagina 22 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid De wet op de aanvullende pensioenen laat een aantal discriminaties toe23: - Men is niet verplicht om een werknemer jonger dan 25 jaar te laten aansluiten: degenen die het vroegst beginnen te werken zullen niet altijd de kans hebben om hun loon te compenseren met een langere beroepsloopbaan; - Bij de actuariële berekening kunnen verzekeraars rekening houden met de verschillen in levensverwachting tussen mannen en vrouwen; in een systeem met gelijke bijdragen zal de uitgekeerde rente hoger zijn voor mannen dan voor vrouwen. Een ander heikel punt zijn de inactiviteitsperiodes. Werkgevers betalen voor arbeidsperiodes die effectief gepresteerd worden door de werknemers binnen het bedrijf, ook voor de periodes van moederschapsverlof. Voor de andere inactiviteitsperiodes24, namelijk werkloosheid, arbeidsongeschiktheid/invaliditeit, cursussen sociale promotie, bepaalde loopbaanonderbrekingen kunnen werkgevers een keuze maken. De vraag is voor welke periodes ze kiezen? Enkele cijfers Vrouwen kunnen veel minder een beroep doen op aanvullende pensioenen omdat ze vooral tewerkgesteld zijn in sectoren waar dergelijke pensioenplannen (nog) niet gebruikelijk zijn. In 2001 genoten 15,3% van de gepensioneerde werkneemsters van een aanvullend pensioen en 36,7% van de gepensioneerde werknemers. 25 Tabel: Toegang tot de tweede pijler naar leefsituatie en geslacht, 2006 M V Totaal N alleenstaand % 23.621 10.157 33.778 42 32 39 koppelverband M V Totaal 137.526 27.077 164.603 51 16 37 Totaal M 161.147 49 V 37.234 19 Totaal 198.381 38 Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 72. 23 Richtlijn 2004/113/EG legt gelijke behandeling van mannen en vrouwen op met betrekking tot de toegang tot en het aanbod van diensten en goederen (activiteiten die niet tot de arbeidssfeer behoren). Artikel 5 voorziet dat voor financiële diensten of voor verzekeringspremies geen verschillende actuariële factoren voor mannen en vrouwen gebruikt worden bij de berekening van premies en uitkeringen. Lidstaten kunnen echter beslissen dat zij dit artikel 5 niet willen toepassen in hun wetgeving en hebben hiervoor tijd tot 21 december 2007 om die beslissing te nemen. 24 Opgesomd in het Koninklijk besluit van 14 november 2003. 25 zie Belgisch Nationaal Strategisch Pensioenrapport 2005; www.steunpuntwse.be/download/nl/641714/pdf). Pagina 23 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Uit deze tabel blijkt dat mannen meer toegang tot de tweede pijler hebben dan vrouwen. Het verschil m/v is groter bij gepensioneerden die met een echtgeno(o)t(e) samenleven dan bij alleenstaanden. Eén op drie alleenstaande vrouwen heeft een aanvullend pensioen en bij vrouwen die deel uitmaken van een koppel is dat één op zes. Bij mannen is de verhouding omgekeerd maar het verschil tussen alleenstaande mannen (iets meer dan 40%) en mannen met een echtgenote (50%) is minder groot dan bij vrouwen. Tabel: Uitkeringsvorm van de tweede pijler naar leefsituatie en geslacht in %, 2006 alleenstaand vorm Kapitaal Rente Rente & kapitaal Totaal (N) totaal 68 22 10 m 65 25 10 v 75 15 10 33.778 23.621 10.157 koppel kapitaal 73 71 81 rente 19 20 12 Rente & 9 9 6 kapitaal Totaal (N) 164.603 137.526 27.077 Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 82. De meeste gepensioneerden (m/v) ontvangen hun aanvullend pensioen in de vorm van een kapitaal. Tabel: gemiddeld maandelijks aanvullend pensioenbedrag naar leefsituatie en geslacht, 2006 alleenstaand geslacht M V totaal N 23.621 10.157 33.778 gemiddeld 497 362 456 mediaan 143 179 152 SA 921 510 822 koppel M 137.526 645 206 1.134 V 27.077 256 86 430 totaal 164.603 581 175 1.061 Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 84. Gepensioneerden die deel uitmaken van een koppel ontvangen maandelijks een hoger aanvullend pensioen dan alleenstaanden. Vrouwen ontvangen duidelijk een lager aanvullend pensioen. Bij vrouwen in koppelverband is dat 60% minder dan bij mannen en bij de alleenstaanden is dat 25%. Tabel: Gemiddeld aanvullend pensioenbedrag op maandbasis op koppelniveau naar koppeltype en geslacht, 2006 Koppeltype en geslacht Koppels met gezinspensioen Koppels met 1 alleenstaandenpensioen N bedrag 39.324 30.600 mediaan 776 633 305 142 Pagina 24 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Koppels met 2 alleenstaandenpensioenen 31.405 476 150 Man heeft aanvullend pensioen 19.148 357 122 Vrouw heeft aanvullend pensioen 3.882 176 55 Beiden hebben aanvullend pensioen 8.375 887 517 Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 88. Koppels met twee aanvullende pensioenen scoren het hoogst, gevolgd door koppels die een gezinspensioen ontvangen. De situatie in 2006 samengevat26: Mannen hebben vaker toegang tot en ontvangen gemiddeld hogere aanvullende pensioenuitkeringen dan vrouwen. Samenwonende mannen hebben vaker toegang tot de tweede pijler dan alleenstaande mannen (51% tegenover 42%). Ze ontvangen ook hogere uitkeringen (645 tegenover 497 euro). Alleenstaande vrouwen ontvangen vaker en ook een hoger aanvullend pensioen dan vrouwen in koppelverband (31% tegenover 16%; 362 tegenover 256 euro). Noch voor alleenstaanden, noch voor koppels slagen de aanvullende pensioenen er in om de verschillen in de eerste pijler weg te werken. Het aanvullend pensioen komt immers vooral ten goede aan gepensioneerden met een hoog wettelijk pensioen. Er is dus nood aan een verregaande democratisering van de tweede pijler. Dat betekent dat werknemers in de zogenaamde zwakkere sectoren en werknemers met een onderbroken en/of flexibele, atypische loopbaan moeten bereikt worden. De eerste en tweede pijler samengeteld: alleenstaande vrouwen blijken de meest kwetsbare groep te zijn. 6% van de alleenstaande vrouwen moet rond komen met een maandelijks pensioen van minder dan 500 euro en eenderde met een pensioen dat onder de armoedegrens van 878 euro ligt. Het pensioen van alleenstaande mannen is vergelijkbaar met of zelfs beter dan dat van samenwonende gepensioneerden. Bij de koppels zijn diegenen die het met één alleenstaandenpensioen moeten doen er het slechtst aan toe. Bijna eenderde valt onder de armoederisicogrens van 1.317 euro per maand. Dat geldt ook voor eenvijfde van de koppels met een gezinspensioen. Gepensioneerde koppels waarvan beide partners een eigen pensioen ontvangen, hebben de beste financiële bescherming. Uitkeringen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit Primaire ongeschiktheid 26 Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 117-118. Pagina 25 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Tijdens het eerste jaar arbeidsongeschiktheid ontvangt de werknemer een ziekte-uitkering van 60% van het brutoloon. Een werkloze maakt aanspraak op een ziekte-uitkering van 60% van het brutoloon dat als basis heeft gediend voor de berekening van de werkloosheidsuitkering. Tijdens de eerste zes maanden ontvangt de werkloze een bedrag dat gelijk is aan dat van haar/zijn werkloosheidsuitkering. Ter vergelijking de situatie in 2001: Het eigen recht is het tegen 60% toegekend recht, wat overeenkomt zowel met het recht van een alleenstaande met derving van een enig inkomen als met het recht van een werknemer met een persoon ten laste. In dit laatste geval is er dus geen afgeleid recht. De samenwonende ontvangt een recht tegen 55% vanaf de tweede maand arbeidsongeschiktheid. Er is dus geen afgeleid recht maar wel een eigen niet-ontvangen recht en dat komt neer op een vermindering van 8%. Het afgeleide recht is hier nu verdwenen. Invaliditeit Wordt toegekend vanaf het tweede jaar arbeidsongeschiktheid. Voor de werknemer bedraagt de ziekte-uitkering: - 65% van het brutoloon, voor een gerechtigde met personen ten laste; - 55% van het brutoloon, voor een alleenstaande; - 40% van het brutoloon, voor een samenwonende. Voor een werkloze wordt de ziekte-uitkering volgens dezelfde percentages berekend op het brutoloon dat als basis heeft gediend voor de berekening van haar/zijn werkloosheidsuitkering. Inhaalpremie voor langdurige invaliditeit: Deze premie wordt jaarlijks in de maand mei gestort aan de gerechtigden waarvan de duur van ongeschiktheid minstens 5 jaar bereikt heeft op 31 december van het voorgaande jaar. Wat het bedrag van de uitkering betreft, gelden er maximumbedragen. Vanaf de 7de maand is er voor iedereen een minimumuitkering gegarandeerd. Het bedrag van de ziekte-uitkering is gekoppeld aan de index. Het afgeleid recht stemt overeen met het verschil tussen het recht van de alleenstaande tegen 55% en van de werknemer met personen ten laste tegen 65% van het brutoloon. Het deel dat aan de werknemer met personen ten laste als eigen recht wordt toegekend is 55/65 (84,5%) en het afgeleid recht is 10/65 (15,3%). Ter vergelijking de situatie in 2001: De werknemer met personen ten laste heeft een recht tegen 65% van het geplafonneerde inkomen, de alleenstaande met derving van het enig inkomen heeft een recht tegen 45%, wat een eigen recht is, en de samenwonende heeft een recht berekend tegen 40%. Het verschil tussen het bedrag van werknemer met gezinslast en het bedrag van de alleenstaande stemt overeen met het afgeleid recht. Het deel toegekend als eigen recht aan de werknemer met gezinslast komt neer op 45/65 Pagina 26 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid (69,2%) van het bedrag van de uitkeringen en het afgeleid recht op 20/65 (30,8%). De samenwonende die een invaliditeitsuitkering ontvangt wordt geconfronteerd met een eigen nietontvangen recht. 27 Geneeskundige verzorging28 Steunt op de principes van: - De verticale of sociale solidariteit: herverdeling via het systeem dat de onderworpenen bijdragen naargelang hun inkomsten en niet naargelang de risico's die ze lopen; hoe hoger het inkomen, hoe hoger de bijdrage. - De horizontale solidariteit tussen gezonde en zieke mensen. Verticale solidariteit Categorieën van rechthebbenden: Rechthebbenden op individuele rechten verworven op basis van aanwezigheid op de arbeidsmarkt (loontrekkenden, zelfstandigen en ambtenaren). Ze betalen reële of fictieve bijdragen. Er zijn subcategorieën: - Primair uitkeringsgerechtigden (PUG) die in voorkomend geval recht hebben op arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitsuitkeringen. - Niet-uitkeringsgerechtigden (bv. overheidspersoneel, studenten, geestelijkheid) Hun relatie met de arbeidsmarkt kan de volgende zijn: - Ze zijn officieel beroepsactief en ontvangen een loon waarop sociale bijdragen worden geheven; het gedeelte dat aan de geneeskundige verzorging toekomt bedraagt 7,35% van dit loon. - Ze waren tewerkgesteld en hebben bijdragen betaald en hebben tijdelijk recht op een vervangingsinkomen. Ze blijven verzekerd omdat het om gelijkgestelde periodes gaat. De vervangingsinkomens zijn niet onderworpen aan bijdrageheffingen. Het gaat om volgende situaties: primaire arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof (gedeeltelijk), geregistreerde werkloosheid, loopbaanonderbreking/tijdskrediet, de thematische verloven, arbeidsongevallen en beroepsziekten, brugpensioen (voor conventioneel brugpensioen hebben de bijdragen geheven op het supplement dat door de werkgever wordt gestort, betrekking op de werkloosheid en het wettelijk pensioen en niet op de gezondheidszorg). - Ze waren tewerkgesteld en hebben bijdragen betaald en hebben definitief recht op een vervangingsinkomen (rustpensioen). Voor de verzekering voor geneeskundige verzorging 27 De totale invaliditeitsuitkeringen voor werknemers met gezinslast bedragen in 1997 29.338.133.495 BEF, zodat de afgeleide rechten 9.027.117.998 BEF bedragen. 28 Analyse van: Hedwige Peemans-Poullet, Individualisering van rechten in de verzekering voor geneeskundige verzorging, de e in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p.333-364. Pagina 27 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid wordt een bijdrage geïnd van 3,55%, geheven op de pensioenen en aanvullende voordelen indien ze niet minder bedragen dan 1.137,08 euro per maand voor een gepensioneerde zonder een persoon ten laste of 1.347,61 euro per maand voor een gepensioneerde met een persoon ten laste (bedragen van 2007). Bij een gerechtigde die een persoon ten last heeft vermindert dus het bijdragebedrag. Dit is een gezinsmodulering van de bijdrage. Dit principe is aanvechtbaar omdat de persoon ten laste al gratis aan de verzekering voor geneeskundige verzorging is onderworpen en de gepensioneerde rechthebbende al een gezinssupplement geniet (= verhoging van pensioen). Rechthebbenden op rechtstreekse persoonlijke rechten verworven op basis van hun inschrijving in het Rijksregister (IRR-verzekerden) Ze zijn bijgevolg aangesloten noch op basis van aanwezigheid, nu of in het verleden, op de arbeidsmarkt, noch als persoon ten laste van de rechthebbende. Subcategorieën: Bijdrageplichtigen: - Hoge inkomens (4% van alle IRR) die een volledige bijdrage betalen: ca. 600 euro/trimester voor bruto-inkomen van meer dan 30.820 (of meer als er personen ten laste zijn); dus forfaitaire bijdrage en niet proportioneel ten opzichte van het totale inkomen (7,35% van het loon zonder plafond); bv. zelfstandigen, vrije beroepers, renteniers, bestuurders van ondernemingen, ministers, parlementsleden, openbare mandatarissen. - Rechthebbenden met een jaarinkomen dat ligt tussen 30.820 euro en het bedrag dat recht geeft op preferentiële vergoedingen en gezondheidszorg (RVV-statuut = jaarinkomen lager dan 14.624 euro of meer indien persoon ten laste); 1,1% van alle IRR; forfaitaire bijdrage van ongeveer 300 euro per trimester. - Rechthebbenden met een inkomen tussen datgene dat recht geeft op de preferentiële vergoeding (RVV-statuut) en de verschillende bijstandsinkomens; 1,4% van alle IRR; forfaitaire bijdrage van ongeveer 51 euro per trimester. Gezinsmodulering in deze bijdragen: ze worden onrechtstreeks verlaagd indien de rechthebbende ten minste één persoon ten laste heeft; een alleenstaande betaalt de volledige bijdrage als zijn/haar inkomen hoger is dan 30.820 euro per jaar; wanneer er een persoon ten laste is, betaalt de rechthebbende een volledige bijdrage als zijn/haar inkomen meer dan 33.257 euro per jaar bedraagt; de persoon ten laste is al gratis geaffilieerd; hierdoor ontstaat een indirecte discriminatie v/m omdat de grote meerderheid van bijdragebetalers met een persoon ten laste mannen zijn. Vergelijking IRR-bijdragebetalers met de eerste categorie: deze laatste betalen een bijdrage - een percentage van hun totale loon - en hebben geen recht op een bijdragevermindering als ze een persoon te laste hebben. Gratis aangeslotenen 93,5% van de IRR; personen van wie het jaarinkomen hoogstens gelijk is aan 12 maal het leefloon, andere gerechtigden op een bijstandsinkomen, begunstigden van maatschappelijke dienstverlening. Rechthebbenden op afgeleide rechten door huwelijk of samenwonen Degenen die ten laste zijn (geweest) van een gerechtigde uit één van hoger genoemde categorieën (gerechtigden op rechtstreeks individuele rechten/arbeidsmarkt of op persoonlijke rechten/IRR). Pagina 28 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Subcategorieën: Personen die momenteel ten laste zijn van iemand die rechtstreekse of persoonlijke rechten bezit: - Personen die ten laste zijn omdat ze een met de rechthebbende een bloedverwantschapsband hebben (afstammelingen en ascendenten). - Personen die ten laste zijn omdat ze met de gerechtigde een aanverwantschapsband hebben (huwelijk) of met hem/haar samenwonen (levenspartner): ze betalen geen bijdragen als ze niet over een beroeps- of sociaal inkomen beschikken dat in 2007 hoger ligt dan 8.099, 72 euro per jaar - dus enkel arbeidsmarktgelinkte inkomens en niet roerende en onroerende inkomsten van de persoon te laste of het fictieve toegekende inkomen in toepassing van het huwelijksquotiënt; - Dit plafond ligt vrij hoog in vergelijking bijvoorbeeld met het loon van een gehuwde vrouw die deeltijds werkt en sociale bijdragen betaalt op heel haar loon; de onderwerping die gratis aan de persoon ten laste wordt toegekend, wordt beschouwd als een werkloosheidsval; - Dit afgeleid recht wordt vaak voorgesteld als een gezinsgerichte maatregel maar de 'vrouw in kwestie' hoeft geen kinderen te hebben; in 2006 waren er nog 733.340 personen gratis aangesloten.29 - Afgeleide rechten kunnen cumuleren: de gratis onderwerping van de echtgenote/levenspartner van een werkloze, arbeidsongeschikte, gepensioneerde, persoon met een handicap + het feit dat de gerechtigden zelf een verhoging van hun vergoeding kunnen bekomen: personen ten laste stapelen zo redenen op om in de werkloosheidsval te trappen. Personen die ten laste zijn geweest van iemand die rechtstreekse of persoonlijke rechten bezit: het feit dat iemand ten laste is geweest van een gerechtigde en van die persoon gescheiden is of hem/haar overleeft brengt nieuwe rechten met zich mee die afgeleid blijven van het voorgaande huwelijk. Twee categorieën bij echtscheiding: - Vóór de leeftijd van 65 jaar: ze moeten zich persoonlijk als IRR aansluiten of rechtstreekse rechten verwerven op basis van een job; - Vanaf 65 jaar: degenen die een echtscheidingspensioen krijgen; overschrijdt dit pensioen een bepaald plafond, dan wordt eventueel een bijdrage voor gezondheidszorg afgehouden; - De levenspartner die ten laste was van een gerechtigde heeft geen enkel recht meer en moet zich als IRR aansluiten of een baan zoeken. Twee categorieën bij weduwschap: - Voor de leeftijd van 45 jaar ongeacht of er kinderen ten laste zijn; - Na de leeftijd van 45 jaar. 29 De verschillende types rechthebbenden in 2006 worden als volgt opgesplitst: 7,8% van de beroepsbevolking + echtgenoot/partner of 324.123 personen ten laste; 12,8% van de invaliden + echtgenoot/partner of 27.041 personen ten laste; 5,4% van de personen met een handicap + echtgenoot/partner of 3.817 personen te laste; 28,5% van de gepensioneerden + echtgenoot/partner of 355.906 personen te laste; 0,6% van de overlevenden en wezen + echtgenoot/partner of 2.485 personen ten laste; 11,5% van de IRR-verzekerden + echtgenoot/partner of 19.968 personen ten laste. Pagina 29 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid In beide gevallen hebben personen die door hun overleden echtgenoot een overlevingspensioen ontvangen recht op de verzekering voor geneeskundige verzorging; ze moeten net als andere gepensioneerden een bijdrage van 3,55% betalen op hun pensioen dat boven een bepaalde drempel ligt en die hangt af van al dan niet personen ten laste; dit is dus ook gezinsmodulering en in vraag te stellen omdat iedere persoon ten laste van deze gerechtigde al gratis geniet van de onderwerping aan de verzekering voor geneeskundige verzorging. Afgeleide rechten worden gecumuleerd: het overlevingspensioen is afgeleid; de persoon die recht heeft op het overlevingspensioen is vaak gratis onderworpen en indien deze gerechtigde een bijdrage moet betalen geniet hij/zij soms van een gezinsmodulering voor de bijdrage en de personen die zij/hij ten laste heeft zijn gratis onderworpen. Besluit Voor sommige gehuwde/samenwonende partners dekt de bijdrage de levenspartner gratis, bij andere draagt de levenspartner voor zichzelf bij; huwelijk/samenwonen opent dus bepaalde rechten voor sommige gerechtigden en opent er geen voor andere. Om dezelfde uitkeringen te bekomen betaalt een huishouden dat uit twee bijdragebetalers bestaat proportioneel meer bijdragen dan een huishouden dat uit één bijdragebetaler en één persoon ten laste bestaat. Dit is een discriminatie tussen gehuwde en samenwonende personen en een indirecte discriminatie v/m omdat de overgrote meerderheid van diegenen die het recht voor hun partner gratis openen mannen zijn. Er is onduidelijkheid over het begrip "ten laste". Er speelt een vermoeden van geldgebrek terwijl de realiteit anders is, bijvoorbeeld: - De echtgenote/samenwonende blijft thuis: ze heeft al dan niet een kind thuis (gehad); ze heeft al dan niet persoonlijke roerende of onroerende inkomsten;... - Zij/hij verdient een klein aangegeven beroepsinkomen waarop sociale bijdragen worden geheven; deze bijdragen gaan verloren indien zij/hij gratis onderworpen blijft als persoon ten laste. Werkloosheidsval: de inschakeling op de arbeidsmarkt kan belemmerd worden door vergelijking van de kosten en de voordelen van de afgeleide rechten met die van een beroepsinkomen. Horizontale solidariteit Uitgangspunt: de verzekerde die ziek is wordt naar behoren terugbetaald en de zieke behoudt dus dezelfde levensstandaard als wanneer zij/hij niet ziek zou zijn. Een gedeelte van de uitgaven door de gezondheidszorg blijft op rekening van de zieke. Dit gedeelte kan absoluut gezien vrij hoog zijn omwille van de frequentie of de ernst; het kan ook relatief gezien vrij hoog zijn omwille van een laag inkomen van de zieke. De overheid neemt maatregelen om de persoonlijke uitgaven van zieken te beperken. De basis is de volledige of de gedeeltelijke terugbetaling van aanvaardbare uitgaven die de verzekerde doet. De aanvaardbare uitgaven stemmen overeen met de uitkeringen die in de verschillende nomenclaturen zijn opgenomen en door een zorgverlener zijn voorgeschreven; terugbetaling is mogelijk mits een voorschrift van een arts/tandarts. Pagina 30 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Tot de niet-terugbetaalbare geneesmiddelen behoren heel wat pijnstillers, hoestsiroop, koortswerende middelen, vitaminen, druppels en sprays tegen verkoudheid en keelpijn, aspirine, klein verzorgingsmateriaal. Wat van de terugbetaalbare uitgaven wordt terugbetaald is het remgeld of het persoonlijk aandeel van de patiënt. Remgeld en terugbetalingstarief De algemene regel is dat het remgeld 25% bedraagt voor de gewone gerechtigden en personen ten laste en dit voor huisbezoeken en medische consultaties. Er zijn een aantal bijzondere bepalingen: - Het terugbetalingstarief is voor sommige verstrekkingen minder hoog: 70% voor sommige consultaties bij de huisarts, 65% voor sommige huisbezoeken van de huisarts, 60% voor sommige consultaties bij een specialist; - Het terugbetalingstarief is hoger voor personen die voor het globaal medisch dossier kiezen; korting van 30% voor hun getrouwheid; - Het terugbetalingstarief bedraagt 100% (= er moeten geen honoraria betaald worden) voor alle (para)medische verstrekkingen verricht in wijkgezondsheidscentra; individuele toetreding; - Het terugbetalingstarief voor geneesmiddelen hangt af van de categorie (A,B,C, Cs of Cx) en van het sociaal statuut van de begunstigde. Maatregelen om de kosten van het remgeld te beperken De invoering van het remgeld diende oorspronkelijk om de overconsumptie tegen te gaan. In de loop van de jaren is gebleken dat het remgeld voor veel mensen een rem zet op de toegankelijkheid tot de gezondheidszorg. Daarom heeft de overheid ook al een reeks maatregelen genomen om het zogenaamde geprivatiseerde gedeelte van de uitgaven voor de gezondheidszorg te verkleinen en dit op een selectieve manier. De eerste reeks maatregelen was de invoering van categorieën van (al dan niet) zieke verzekerden die over een verondersteld beperkt inkomen beschikken en hogere terugbetalingen ontvangen. Ten tweede zet de overheid zich vrij recent ook in om het globale uitgavenbedrag dat ten laste van de zieke is, te beperken. Bij de bepaling van de categorieën gaat de overheid eigenlijk in tegen het verzekeringsprincipe van de sociale zekerheid. De aansluiting is op individuele basis maar voor de uitkeringen wordt naar het huishouden gerefereerd (samenstelling en/of inkomen van huishouden). Hierdoor wordt het verzekeringsprincipe ook ontregeld. Een huishouden met twee bijdragenbetalenden of gelijkgestelde gerechtigden krijgt minder hoge terugbetalingen dan een huishouden dat bestaat uit één bijdragebetalende of gelijkgestelde gerechtigde en een gerechtigde op afgeleide rechten, zelfs als ze minder ziek zijn. Er is dus een spanning met de verticale sociale solidariteit en de horizontale sociale solidariteit (tussen gezonden en zieken). Eerste maatregel: voordeligere terugbetalingen naargelang van de sociale categorie en het inkomensniveau van de verzekerden Pagina 31 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Sinds 1963: WIGW-verzekerden (weduwen/weduwnaars, invaliden, gepensioneerden, wezen): bescheiden inkomen; - Sinds 1997: uitbreiding naar RVV (rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming): leefloongerechtigden of gerechtigden op een maatschappelijke toelage equivalent aan het leefloon; gerechtigden op het IGO (Inkomensgarantie voor ouderen); gerechtigden op een uitkering voor personen met een handicap; gerechtigden op verhoogde kinderbijslag; volledig werklozen die ouder zijn dan 50 jaar en 'gezinshoofd' zijn,...en sinds 1 juli 2010: eenoudergezinnen en langdurig werklozen jonger dan 50 jaar (minstens 150.000 personen). Inkomensvoorwaarden om recht te hebben op een verhoogde tegemoetkoming; - 2007: OMNIO-statuut: het OMNIO-statuut is er voor gezinnen met een laag inkomen (€ 14 778,26 jaarlijks bruto belastbaar, met € 2735,85 per kind ten laste) die niet voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de verhoogde tegemoetkoming. Het OMNIO-statuut geeft wel aan degenen die het krijgen, dezelfde rechten op verhoogde tegemoetkoming van medische verzorging (dus lager remgeld) als bij de "klassieke" verhoogde tegemoetkoming. Voortaan kan de voorkeurregeling (voor medische en paramedische verstrekkingen en voor terugbetaalbare geneesmiddelen) aan iedereen worden toegekend, ook aan beroepsactieven, op voorwaarde dat de inkomsten van het huishouden een bepaald plafond niet overschrijden. Dit plafond verschilt naargelang het om een gerechtigde zonder of met persoon ten laste gaat. Alle leden van het huishouden van de gerechtigden genieten dan van de verhoogde tegemoetkoming. Een huishouden met twee bijdragenbetalenden valt haast nooit onder het OMNIO-statuut, zelfs als er veel kinderen zijn en zelfs als er regelmatig gebruik gemaakt wordt van de gezondheidszorg. Het OMNIO-plafond ligt iets onder het gewaarborgd minimumloon en een voltijdse werknemer die het minimumloon ontvangt, kan niet van deze voorkeurregeling genieten, zelfs niet als hij/zij personen ten laste heeft; deze ‘arme’ werknemers vertegenwoordigen 5% van alle werknemers. De OMNIO-maatregel is uiteraard sociaal maar toch schort er wat omwille van voorgaande vaststelling. Anderzijds is er ook de OMNIO-val: bijvoorbeeld deeltijdse werkneemsters die erop toezien dat hun inkomen niet te hoog is zodat ze ten laste blijven waardoor hun echtgenoot het OMNIO-statuut kan behouden: dus, het uitoefenen van een beroepsactiviteit doet rechten of voordelen verliezen die ze zonder hun beroepsactiviteit wel zouden gehad hebben. Op 30 juni 2007 waren er 1.225.334 rechthebbenden op een RVV (= 13% van alle verzekerden). Het gaat over volgende categorieën van onderworpenen: PUG (primair uitkeringsgerechtigden), invaliden, personen met een handicap, weduwen, wezen, gepensioneerden, IRR. Deze voorkeurregeling is een belangrijke maatregel voor personen met een bescheiden inkomen maar er schort wat aan het solidariteitsproces (bijdragen storten) en er is geen onderscheid tussen diegenen die vaak ziek zijn en degenen met een goede gezondheid. - Tweede maatregel: vaststellen van een bovengrens voor het remgeld naargelang de omvang van de uitgaven voor de gezondheidszorg: Sinds 2002 (ter vervanging van de franchise) is er de maximumfactuur en het huidig systeem sinds 2005 ziet eruit als volgt: er zijn personen die recht hebben op de sociale MAF en personen die recht hebben op de MAF voor bescheiden inkomens. Deze maatregel heeft betrekking op de medische en paramedische uitgaven, alle voorgeschreven geneesmiddelen en het remgeld voor hospitalisatie. De sociale MAF wordt toegekend aan huishoudens die recht hebben op de verhoogde tegemoetkoning (RVV en OMNIO-huishoudens); ze moeten niet meer dan 450 euro/jaar aan remgeld betalen. De MAF voor bescheiden inkomens geldt voor alle andere huishoudens. Het remgeldbedrag waarboven het persoonlijk aandeel volledig wordt terugbetaald, hangt af van het netto jaarinkomen van het huishouden. De grensbedragen liggen op 450, 650, 1.000, 1.400 en 1.800 euro, gekoppeld Pagina 32 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid aan vijf inkomensschijven. In 2005 waren er 502.840 gerechtigde huishoudens (en 993.962 personen). Deze sociale maatregel is aan een inkomensonderzoek onderworpen, zoals in de bijstandsregelingen, waardoor het verzekeringsprincipe zelf in diskrediet komt. Dit is een gat in de markt voor aanvullende commerciële verzekeringen die geen inkomensonderzoek doen en die succes hebben bij het kredietwaardigste publiek. We hebben in de verzekering voor geneeskundige verzorging - maar ook in de andere socialezekerheidstakken - dus te maken met scheeftrekkingen in de sociale verticale en horizontale solidariteit. Volwassenen die recht hebben op afgeleide rechten zijn gratis onderworpen en genieten aan dezelfde voorwaarden van uitkeringen als de gerechtigden. Zij vormen samen met de gerechtigde een huishouden dat meer kans heeft om van voordeligere terugbetalingen te genieten dan een huishouden dat uit twee bijdragebetalende gerechtigden bestaat, ook wanneer in beide situaties in dezelfde mate van de zorgverlening wordt gebruik gemaakt. Dit wekt een gevoel van onrechtvaardigheid op en is in strijd met de gelijke behandeling van vrouwen en mannen op het vlak van sociale zekerheid, zoals door richtlijn 79/7/EEG al ruim 30 jaar geëist wordt. Vooral gehuwde werkneemsters hebben de indruk dat zij voor niets bijdragen; ze verliezen rechten die ze wel zouden hebben moesten ze geen deel uitmaken van een huishouden. Arbeidsongevallen Als je slachtoffer bent geworden van een arbeidsongeval en de verzekeraar erkent de feiten als een arbeidsongeval, heb je recht op: - de betaling van de vergoedingen voor de volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid; - de terugbetaling van de medische, heelkundige, farmaceutische en verplegingskosten; - vergoedingen en vervolgens renten indien je op het moment van de consolidatie van de letsels gedeeltelijk of volledig je geschiktheid om door arbeid een inkomen te verwerven, verloren hebt. Afgeleide rechten Als één van je naaste familieleden (echtgeno(o)t(e), kind, ouder) slachtoffer is geworden van een dodelijk ongeval, kun je als rechthebbende en onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op: - een tijdelijke rente of lijfrente; - de terugbetaling van de begrafeniskosten; - de terugbetaling van de kosten voor de overbrenging van het lichaam naar de plaats waar de familie het slachtoffer wenst te begraven. Vergoedingen De vergoedingen voor tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid, en de renten dodelijk arbeidsongeval, worden berekend als een percentage op het basisloon. Het basisloon omvat het loon waarop de werknemer, in de functie waarin hij is tewerkgesteld op het moment van het ongeval, recht heeft voor de periode van 365 dagen voorafgaand aan het ongeval. De AOW bepaalt wat onder "loon" dient begrepen te worden. Er zijn ook specifieke bepalingen voor slachtoffers die nog geen jaar in dienst of in dezelfde functie zijn, en voor gepensioneerden die nog bijverdienen. Pagina 33 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Het basisloon voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid verschilt van dat voor vergoeding van de blijvende ongeschiktheid: het vakantiegeld is er niet in opgenomen. Daarnaast kunnen beide basislonen van elkaar verschillen in geval van deeltijdse arbeid en/of minderjarige slachtoffers en leerlingen. Het loon mag niet lager zijn dan wat in de paritare comités gesloten CAO's is bepaald. Met als absolute ondergrens het zogenaamde interprofessionele minimumloon, het gewaarborgd gemiddeld minimum maandloon: Werknemers van 21 jaar of ouder die normale voltijdse arbeidsprestaties verrichten krachtens een arbeidsovereenkomst hebben recht op een gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (GGMMI), ongeacht hun bedrijfstak en dus het paritair comité waaronder zij vallen. Aangezien de paritaire comités in collectieve arbeidsovereenkomsten voor hun bedrijfstak gunstiger minimumlonen kunnen vastleggen, is het GGMMI vooral van belang voor werknemers die ressorteren onder geen enkel paritaire comité, of onder paritaire comités die nog niet zijn samengesteld of nog geen dergelijke CAO hebben afgesloten (CAO nr.43). Voor minderjarigen geldt een degressieve schaal: - op 20 jaar 94%, - 19 jaar 88%, - 18 jaar 82%, - 17 jaar 76% en - 16 jaar en jonger 70% (CAO nr. 50). Deeltijdse werknemers hebben een prorata-recht op dit GGMMI: de verhouding van hun deeltijds arbeidsregime tot het voltijdse arbeidsregime dat in de onderneming van toepassing is (CAO nr. 35). Voor een aantal bijzondere categorieën heeft de wetgever ook forfaitaire basislonen voorzien. Tenslotte stelt de AOW ook een minimum en een maximum basisloon in. De berekeningsformule van de minimale vergoeding voor de rechthebbende na het overlijden van het slachtoffer: minimumvergoeding = basisbedrag x hc1 x hc2 x hc3 x hc4 x vc. Basisbedragen (spilindex 103,14) Per categorie van percentage blijvende arbeidsongeschiktheid Van 1% tot 9% Van 10% tot 35% Van 36% tot 65% Van 66% tot 150% Hulp van een ander persoon 53,51 77,94 103,84 131,80 65,94 Per categorie rechthebbende Overlevende echtgenoot Kinderen, kleinkinderen, broers, zussen Ouders, grootouders 2.903,52 1.935,68 1.451,72 1.935,68 1.451,72 Pagina 34 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid 967,84 Herwaarderingscoëffiënten Hc1 Hc2 Hc3 Hc4 Vereffeningscoëfficiënten VC1 VC 1,04 1,06 1 1,0612 1,2682 1,2434 Beroepsziekten Het Fonds voor Beroepsziekten betaalt volgende vergoedingen voor erkende beroepsziekten (zie: lijst): In geval van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid: - door toekenning van een vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid die overeenstemt met 90% van het basisloon30 van het slachtoffer; - door toekenning van een vergoeding voor het loonverlies in geval van een tijdelijke gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid; - de aanvraag moet ingediend worden gedurende de periode van ongeschiktheid en deze moet minstens 15 dagen duren. In geval van blijvende arbeidsongeschiktheid: - door het toekennen van een vergoeding wegens blijvende arbeidsongeschiktheid die overeenstemt met een percentage van het (geplafonneerd) loon dat betrokkene verdiende in het jaar dat vooraf gaat aan de begindatum van de arbeidsongeschiktheid. Het percentage wordt 30 Het basisloon in de privé-sector is het loon van de vier volledige trimesters die uw aanvraag voorafgaan. Het gaat hier niet alleen om de geldelijke vergoedingen met inbegrip van het vakantiegeld die uit het arbeidscontract voortvloeien, maar ook om voordelen in natura, premies en toeslagen. Indien de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid minder dan één jaar duurt, zal er evenwel geen rekening gehouden worden met het vakantiegeld. Er worden minimum- en maximumgrenzen bepaald aan het basisloon voor de berekening van de vergoedingen. Deze loonbedragen worden elk jaar opnieuw vastgesteld op grond van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Zo bedraagt bijvoorbeeld op 1 januari 2008 de minimumgrens € 5.717,93 en de maximumgrens € 35.099,83. In de publieke sector is er een rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid wordt berekend op grond van de jaarlijkse bezoldiging waarop het slachtoffer recht heeft op het tijdstip dat de beroepsziekte is vastgesteld. De jaarlijkse bezoldiging is geplafonneerd. Het bedrag van dit plafond is dit dat van kracht is op de datum waarop de arbeidsongeschiktheid van blijvende aard wordt. Dit plafond werd vastgesteld op 24 332,08 EUR vanaf 1 januari 2005. De Koning kan dit bedrag wijzigen. Pagina 35 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid toegekend op basis van de medische graad van arbeidsongeschiktheid en in functie van de vermindering van de kansen op de arbeidsmarkt; - de blijvende arbeidsongeschiktheid kan volgen op een periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid; - de vergoeding wordt verminderd met 50% bij een ongeschiktheidspercentage beneden de 5%, en met 25% bij een ongeschiktheid van 5 tot 9%; - de graad van arbeidsongeschiktheid kan herzien worden. In geval er gezondheidszorgen moeten verstrekt worden: - door het remgeld ten laste te nemen van de gezondheidszorgen dat in het stelsel van de verplichte ziekte en invaliditeitsverzekering door de zieke zelf dient betaald te worden; - door de uitgaven te dragen van sommige kosten die niet gedekt zijn door de ziekteverzekering : vaccins, gammaglobulines, prothesen, orthopedische toestellen, individuele beschermingsmiddelen, huur van sanitair materiaal... Indien de hulp van een derde persoon nodig is: - door het toekennen van een bijkomende vergoeding voor hulp van derden; Afgeleide rechten In geval van overlijden: - door de terugbetaling van de begrafeniskosten met een maximum van 30 maal het gemiddeld dagloon; - door de kosten voor het overbrengen van de overleden getroffene naar de begraafplaats ten laste te nemen; - door het toekennen van een jaarlijkse vergoeding aan de overlevende echtgeno(o)t(e) en aan de wezen. We verwijzen ook naar het onderzoeksrapport van Laurent Vogel, Genderanalyse van de gegevens over beroepsziekten in België, Europees Vakbondsinstituut (EVI), opgesteld in het kader van een overeenkomst met de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen (België), 2011. De gegevens over de aangifte en erkenning van beroepsziekte tonen aan dat vrouwen sterk ondervertegenwoordigd zijn en die ondervertegenwoordiging lijkt niet te worden gerechtvaardigd door objectieve arbeidsomstandigheden. Dit rapport bevat ook een reeks aanbevelingen. Door de systeemdiscriminatie ten opzichte van vrouwen, zoals het rapport de ondervertegenwoordiging van vrouwen verklaart, wordt hen het recht op vergoedingen omwille van beroepsziekten ontzegd. Werkloosheid Gezinscategorieën Tabel werkloosheidsuitkeringen na tewerkstelling september 2010 ste 1 periode - deel A = 1 jaar werkloosheid ste 1 periode - deel B = 1 jaar werkloosheid de 2 periode = eerste 3 de maanden van het 2 jaar Samenwonenden met gezinslast 60% op de hoogste loongrens 60% op de intermediaire loongrens 60% op de basisloongrens Alleenstaanden Samenwonenden 60% op de hoogste loongrens 60% op de intermediaire loongrens *53,8% op de basisloongrens 60% op de hoogste loongrens 60% op de intermediaire loongrens 40% op de basisloongrens Pagina 36 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid werkloosheid (soms verlengd) de 3 periode = na de tweede periode 60% op de basisloongrens *53,8% op de basisloongrens Forfaitair bedrag behalve de uitzonderingen Bron: website RVA 2010 de de de *In 2007 bedroegen deze percentages 50% voor de 2 en de 3 periode en in 2008 was dat 53% voor de 2 de periode en 58% voor de 3 periode. Tabel werkloosheidsuitkeringen na tewerkstelling mei 2011 ste 1 periode - deel A = 1 jaar werkloosheid, eerste 6 maanden ste 1 periode - deel B = 1 jaar werkloosheid , volgende 6 maanden de 2 periode = eerste 3 de maanden van het 2 jaar werkloosheid (soms verlengd) de 3 periode = na de tweede periode Samenwonenden met gezinslast 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de hoogste loongrens 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de intermediaire loongrens 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de basisloongrens 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de basisloongrens Alleenwonenden Samenwonenden 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de hoogste loongrens 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de intermediaire loongrens 55% van het laatst verdiende loon maar begrensd tot een specifieke loongrens 55% van het laatst verdiende loon maar begrensd tot een specifieke loongrens 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de hoogste loongrens 60% van het laatst verdiende loon, maar begrensd tot de intermediaire loongrens 40% van het laatst verdiende loon maar begrensd tot de basisloongrens Forfaitair bedrag behalve de uitzonderingen Bron: http://www.rva.be/D_Opdracht_W/Werknemers/T67/ContentNL.htm - - Laatst verdiende loon: loon dat je ontvangen hebt gedurende je laatste tewerkstelling van ten minste 4 aaneensluitende weken bij éénzelfde werkgever en waarop socialezekerheidsbijdragen zijn gestort. Dit loon wordt begrensd. Wanneer deze voorwaarden niet vervuld zijn, wordt het bedrag van de werkloosheidsuitkering berekend op basis van een referteloon dat 1.443,54 euro bedraagt; Hoogste loongrens: bedraagt 2.324,21 euro per maand. Intermediaire loongrens: bedraagt 2.166,20 euro per maand Basisloongrens: bedraagt 2.024,27 euro per maand Samenwonenden met gezinslast (vroeger gezinshoofden genoemd) ontvangen 60% van het laatst verdiende loon gedurende hun hele werkloosheidsperiode. Alleenwonenden ontvangen 60% van hun laatst verdiende loon tijdens het eerste jaar werkloosheid en daarna 55%. Samenwonenden ontvangen 60% van hun laatst verdiende loon tijdens het eerste jaar werkloosheid. Gedurende de volgende drie maanden, ontvangen ze 40% van dit loon. Deze periode wordt verlengd met drie maanden per jaar in loondienst. Nadien ontvangt een samenwonende een forfaitaire Pagina 37 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid uitkering van 465,14 euro per maand. Samenwonenden met 20 jaar beroepsverleden als loontrekkende of met een graad van blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 33% op het ogenblik van de overgang naar forfaitaire uitkeringen, behouden hun uitkering aan 40%. De uitkering toegekend aan alleenstaanden beschouwen we als het eigen basisrecht. Het supplement dat aan gezinshoofden wordt betaald is het afgeleid recht dat onrechtstreeks aan de echtgeno(o)t(e) of partner die een gezinslast vormt, wordt toegekend. De hoogste loongrens bedraagt 2.324,21 euro per maand en geldt gedurende de eerste zes maanden van de eerste vergoedingsperiode. De intermediaire loongrens bedraagt 2.166,20 euro per maand en geldt gedurende de volgende zes maanden van de eerste vergoedingsperiode. De basisloongrens bedraagt 2.024,27 euro per maand en geldt na de eerste vergoedingsperiode. De specifieke loongrens voor alleenwonenden bedraagt tijdens de tweede en derde periode 1.980,21 euro per maand. Je kan weer met een nieuwe cyclus starten als je gedurende 12 maanden (in een periode van 15 maanden) voltijds tewerkgesteld was. In geval van tewerkstelling binnen de programma’s DAC, IBF, PRIME of GEKO, is de terugkeer naar 60% enkel mogelijk na een tewerkstelling van 24 maanden (in een periode van 30 maanden). De eerste en de tweede periode kunnen verlengd worden in geval van werkhervatting als voltijdse werknemer gedurende ten minste drie maanden ononderbroken werk. Ter vergelijking situatie in 2001: Werkloosheid minder dan één jaar: De basisuitkering bedraagt 35% van het begrensd loon. Alle werklozen ontvangen daarboven een aanpassingstoeslag van 20%. De werknemer met gezinslast ontvangt bovendien een toeslag van 5% wegens derving van enig inkomen, gedurende de hele werkloosheidsperiode. De alleenstaande werknemer ontvangt ook een toeslag van 5% wegens derving van enig inkomen, enkel tijdens het eerste jaar. Concreet: - werknemer met gezinslast: 35% + 20% + 5%= 60% - alleenstaande: 35% + 20% + 5%= 60% - samenwonende: 35% + 20%= 55% Werkloosheid van één tot twee jaar31: De werknemer met gezinslast ontvangt een uitkering berekend tegen 60% van het gederfd begrensd dagloon (35% basisbedrag + 5% derving enig inkomen + 20% toeslag wegens gezinslast). De alleenstaande ontvangt een uitkering berekend tegen 42% van het gederfd begrensd dagloon (35% basisbedrag + 7% derving enig inkomen). Voor de samenwonende (35% basisbedrag) is er sprake van een eigen niet-ontvangen recht. 31 In 1997 bedraagt het totaal bedrag aan uitkeringen aan werknemers met personen ten laste 14.837 miljoen BEF en het bedrag van het afgeleid recht komt neer op 4.451,1 miljoen BEF. Pagina 38 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid De berekening van het afgeleid recht voor het tweede jaar ziet er uit als volgt: het eigen recht voor de werknemer met gezinslast bedraagt 42/60 (70%) van de toegekende uitkeringen en het afgeleid recht 18/60 (30%). Werkloosheid van meer dan twee jaar32: Hier geldt dezelfde regeling voor werknemers met gezinslast. Ook hier een eigen niet-ontvangen recht voor samenwonenden. Begrippen alleenwonende, werknemer met gezinslast en samenwonende Doorheen de tijd hebben we ook te maken met een evolutie van de invulling van de begrippen van de categorieën werklozen tijdens de werkloosheidsperiode. Tot in de helft van de jaren 1980 werd bijvoorbeeld het begrip gezinshoofd gebruikt dat wegens de discriminerende (term en ) inhoud ervan werd vervangen door werknemer met gezinslast. Ook het begrip gezinslast is onderhevig aan steeds andere invullingen. Dat maakt het moeilijk om de evolutie naar meer of minder afgeleide rechten ten aanzien van de alleenstaande vast te stellen of te berekenen. Alleenwonende Wanneer je alleen woont. Werknemer met gezinslast Je bent werknemer met gezinslast wanneer je één van de volgende voorwaarden voldoet en je bent samenwonende wanneer je aan geen enkele van deze voorwaarden voldoet. Werknemer met gezinslast - voorwaarden: - Je bent gehuwd en woont samen met je echtgeno(o)t(e) die geen beroeps- of vervangingsinkomsten heeft; - Je woont samen met een partner die geen beroeps- of vervangingsinkomsten heeft In deze gevallen wijzigt de aanwezigheid van andere personen in het gezin je toestand niet, zelfs al hebben deze personen inkomsten; - Je woont niet samen met je echtgeno(o)t(e) of een partner, doch uitsluitend met één of meerdere kinderen, op voorwaarde dat je tenminste voor één van deze kinderen gerechtigd bent op kinderbijslag; - Eén of meerdere kinderen, op voorwaarde dat niemand van hen een beroeps- of vervangingsinkomen heeft; - Eén of meerdere kinderen en andere bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad voor zover gelijktijdig aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: - Je bent gerechtigd op kinderbijslag voor tenminste één kind; - De andere bloed- of aanverwanten beschikken noch over beroepsinkomsten, noch over vervangingsinkomsten; - Eén of meer bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, die noch over beroepsinkomsten, noch over vervangingsinkomsten beschikken. 32 In 1997 beloopt het bedrag van uitkeringen voor werknemers met gezinslast 34.185 miljoen BEF, wat overeenstemt met een afgeleid recht van 10.255,5 miljoen BEF. Pagina 39 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid In deze laatste gevallen wijzigt de aanwezigheid van andere personen in het gezin je toestand niet, op voorwaarde dat deze personen niet beschikken over beroeps- of vervangingsinkomsten. Een alleenwonende kan ook beschouwd worden als werknemer met gezinslast wanneer deze persoon: - Onderhoudsgeld betaalt op basis van een gerechtelijke beslissing of een voor een notaris verleden akte in geval van een procedure van echtscheiding of van scheiding van tafel en bed met wederzijdse toestemming; - Vrijwillig onderhoudsgeld betaalt via een notariële akte (buiten een echtscheidingsprocedure) voor je minderjarig kind of voor je behoeftig meerderjarig kind; - Feitelijk gescheiden bent en het je echtgeno(o)t(e) toegelaten is om door andere personen verschuldigde geldsommen te ontvangen (art. 221 BW). Indien je alleenwonende bent en onderdak biedt aan een regularisatieaanvrager die geen beroepsof vervangingsinkomen ontvangt en ingeschreven is in het bevolkingsregister van het gemeentebestuur, kun je vergoed worden als werknemer met gezinslast, op voorwaarde dat jij en de regularisatieaanvrager de RVA op de hoogte brengen van de samenwoonst en van het feit dat je de regularisatieaanvrager ten laste neemt. Samenwonende Wanneer je niet aan de voorwaarden voldoet van werknemer met gezinslast. Samenwonen betekent dat twee of meerdere personen samen onder hetzelfde dak wonen en gemeenschappelijk de belangrijkste huishoudelijke aangelegenheden regelen. Diegenen die tijdelijk om beroepsredenen een andere verblijfplaats hebben worden eveneens geacht samen te wonen. Partner is de persoon die: - Samenwoont met de werkloze en die met hem/haar een feitelijk gezin vormt (het gezin moet niet noodzakelijk uit een man en een vrouw samengesteld zijn); - Geen familie is van de werkloze d.w.z. die geen bloed-of aanverwant tot en met de 3de graad is van de werkloze; - Geen kind is van een ander gezin waarvoor de werknemer of een ander lid van het gezin gerechtigd kan zijn op kinderbijslag (bijvoorbeeld: het kind van een vrouw die met een werkloze samenwoont en waarvoor de vrouw kinderbijslag ontvangt, kan niet de hoedanigheid van partner hebben); - Die financieel ten laste is van de werkloze. De uitkering toegekend aan de alleenwonende kan beschouwd worden als het eigen basisrecht. Het supplement dat aan samenwonenden met gezinslast wordt betaald is een afgeleid recht dat onrechtstreeks aan de echtgeno(o)t(e) of aan de andere personen die een gezinslast vormen, wordt toegekend. De verlaging van de uitkeringen voor samenwonenden is voor hen een niet-ontvangen eigen recht. Tabel: het relatieve aandeel van de gezinscategorieën van werkloze vrouwen en mannen in 1999 en 2008 in %33 33 Liliane Babilas, Individualisering van rechten in de werkloosheidsverzekering, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, de e 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 378, 387. Pagina 40 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Samenwonende met gezinslast Alleenwonende Samenwonende 1999 v 32 m 41 2008 v 34 m 36 12 55 34 25 18 48 34 31 De categorie samenwonenden met gezinslast situeert zich voor vrouwen en mannen in 2008 rond de 35%. Ten opzichte van 1999 is er voor vrouwen een lichte toename van 32 naar 34% en voor mannen een daling van 41 naar 36%. De categorie alleenwonende blijft stabiel voor mannen maar bij vrouwen is er een toename van 12 naar 18%. De categorie samenwonenden (zonder gezinslast) daalt voor vrouwen van 55 naar 48% en bij mannen is er een toename van 25 naar 31%. Bij de mannen hebben de drie gezinscategorieën ongeveer dezelfde relatieve omvang. Bij de vrouwen blijft de categorie samenwonende met gezinslast stabiel en de categorieën samenwonende (zonder gezinslast) en alleenwonende kennen een omgekeerde evolutie: het aandeel samenwonenden gaat achteruit en het aandeel alleenwonenden gaat vooruit. Bij het begin van de werkloosheid zijn zowel vrouwen (65%) als mannen (54%) bij de samenwonenden zonder gezinslast in de meerderheid. Bij de samenwonenden met gezinslast zijn er 21% mannen en 19% vrouwen. Vrij snel doen er zich tussen deze twee categorieën verschuivingen voor. Het aandeel samenwonenden zonder gezinslast neemt af ten voordele van de categorie samenwonende met gezinslast. Bij de mannen is er ook een verschuiving naar de categorie van de alleenwonenden. De afgeleide rechten ten gunste van de samenwonende met gezinslast in vergelijking met de alleenstaande bedragen 232 miljoen euro. Daarvan is 60% bestemd voor werkloze mannen en 40% voor werkloze vrouwen. Moest iedereen tegen het alleenstaandentarief vergoed worden, zou dat een meerkost betekenen van 4% of - anders gezegd - ons huidig systeem bespaart 4%. De impact daarvan is praktisch onbestaande voor werkloze mannen bij wie de afgeleide rechten en de niet-ontvangen eigen rechten (zie verder) nagenoeg gelijkwaardig zijn en zich beperken tot een negatieve impact van 0,34% van de uitgaven. Bij vrouwen liggen de kaarten anders. Een vergelijking tussen de afgeleide rechten en de niet-ontvangen eigen rechten heeft een negatieve impact van 8,03% van de uitgaven. De grootte van de rechten die door vrouwen niet geïnd worden is te verklaren door het feit dat ze ruimschoots in de meerderheid zijn bij de samenwonenden zonder gezinslast in de tweede periode (65%) en ook bij de samenwonenden met een forfaitair bedrag (75%). Besluit: werkloze vrouwen dragen in hoofdzaak de kosten voor de grotere gezinsgerichtheid van de uitgaven en ze zijn er de voornaamste slachtoffers van. Schorsing Er wordt beweerd dat ons systeem van werkloosheidsuitkering uniek is omdat het niet beperkt is in de tijd maar dit klopt in feite niet. Pagina 41 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Er zijn twee opeenvolgende regelingen34: - De schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen omdat de werkloosheid abnormaal lang was of herhaald was (art. 77 quinquies van het Regentsbesluit van 26mei 1945, art. 143 van het KB van 20 december 1963, art. 80 van het KB van 25 november 1991); - De schorsing van het recht op uitkering in het kader van de procedure voor de activering van het zoekgedrag naar werk (vanaf juli 2004). Uit de analyse van het aantal schorsingen in het kader van deze regelingen blijkt dat ons systeem van werkloosheidsverzekering wel degelijk beperkt is in de tijd, tenminste voor bepaalde groepen werklozen. De eerste regeling beoogde vooral de schorsing van vrouwen, met name de tijdelijke werkneemsters, de onvrijwillig deeltijdse werkneemsters en de samenwonende werkneemsters (zonder gezinslast). De tweede regeling beoogt werkloze mannen en vrouwen die op basis van hun studies werden toegelaten tot de werkloosheidsverzekering. Enkele cijfers mannen Art. 143 1987 1988 1989 1990 Art. 80 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2005 2006 vrouwen Eerste regeling 477 76 29 111 % 16,5 8,6 4,4 6,3 1.168 2.772 2.303 2.448 6.290 4.204 3.652 2.916 2.548 2.362 2.329 2.398 2.574 989 302 44 6,8 7,7 10,8 11,0 19,6 22,2 24,4 25,4 25,1 26,5 28,7 28,7 34,1 25,0 23,8 19,8 61 630 79,2 65,2 2.268 808 637 1.664 16.077 33.114 18.927 19.826 25.754 14.699 11.293 8.566 7.588 6.565 5.787 5.961 4.965 2.972 969 178 Tweede regeling 16 336 totaal % 83,5 91,4 95,6 93,7 2.715 884 666 1.775 93,2 92,3 89,2 89,0 80,4 77,8 75,6 74,6 74,9 73,5 71,3 71,3 65,9 75,0 76,2 80,2 17.245 35.886 21.230 22.274 32.044 18.903 14.945 11.482 10.136 8.927 8.116 8.359 7.539 3.961 1.271 222 20,8 34,8 77 966 34 Dominique Bauwens, Schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, de e 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 401- 433. Pagina 42 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid 2007 1.650 64,4 912 35,6 2.562 Aanvullende inkomens Kraamgeld en kinderbijslagen Kraamgeld wordt toegekend als afgeleid recht aan de niet-beroepsactieve echtgenote of samenwonende partner van de rechthebbende op directe rechten. Werkneemsters ontvangen uiteraard het kraamgeld als een eigen recht maar ze betalen er bijdragen voor. Net zoals bij de kinderbijslag hebben we te maken met een mechanisme van huishoudens met twee bijdragenbetalenden terwijl ze maar één uitkering ontvangen. Besluit Sedert 2001 zijn volgende afgeleide rechten verdwenen: - de primaire arbeidsongeschiktheid (maar sinds 2003 zijn er nieuwe categorieën gerechtigden toegevoegd) Er is ook een vermindering van het aandeel afgeleid recht ten opzichte van het eigen recht bij: - invaliditeit - werkloosheid Anderzijds zijn er afgeleide rechten bijgekomen: - bij de wettelijke pensioenen in het kader van een holebihuwelijk - de aanvullende pensioenen (hetero- en holebihuwelijk) Voor de evolutie van de kosten verwijzen we naar het hoofdstuk Kostenplaatje (p. 51). Eigen niet-ontvangen rechten in de verschillende sectoren Primaire ongeschiktheid Het aspect van de eigen niet-ontvangen rechten is hier niet meer van toepassing maar voordien wel : De situatie in 2001: het eigen niet-ontvangen recht kwam voort uit het verschil van bedrag tussen het eigen recht tegen 60% voor een werknemer met gezinslast en het recht tegen 55% van een samenwonende. 35 35 Voor 1997 beloopt het bedrag van de toegekende uitkeringen tegen 55% 7.385 miljoen BEF. Het eigen niet-ontvangen recht komt neer op 5/55 (9,1%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden, wat overeenstemt met een bedrag van 671,4 miljoen BEF. Pagina 43 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Invaliditeit36 De alleenstaande heeft een recht tegen 45% en de samenwonende tegen 40%, zodat hieruit een eigen niet-ontvangen recht voortvloeit. Dit recht komt neer op 5/40 (12,5%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden. Moederschap - vaderschap - meemoederschap Moederschapsverlof Tabel: periode van moederschapsrust (uitkeringsbedragen op 01/05/2011; vergoed door het RIZIV) Situatie Eerste 30 dagen Actieve werkneemster 82% van het niet geplafonneerd loon (= het onbegrensde brutoloon) Werklozen Invaliden (2) Basisuitkering (1) + 19,5% van het geplafonneerd loon 79,5% van het geplafonneerd loon Eerste 30 dagen maximum bedrag (6-dagen week) - Vanaf de 31e dag 75% van het geplafonneerde of begrensde loon Vanaf 1/1/2007: 97,12 EUR Vanaf 1/1/2009: 97,90 EUR Vanaf 1/1/2011: 98,58 EUR Basisuitkering (1) + 15% van het geplafonneerd loon Vanaf 1/1/2007: 97,12 EUR Vanaf 1/1/2009: 97,90 EUR Vanaf 1/1/2011: 98,58 EUR 75% van het geplafonneerd loon Vanaf de 31e dag maximum bedrag (6-dagen week) Vanaf 1/1/2007: 91,62 EUR Vanaf 1/1/2009: 92,36 EUR Vanaf 1/1/2011: 93,00 EUR Vanaf 1/1/2007: 91,62 EUR Vanaf 1/1/2009: 92,36 EUR Vanaf 1/1/2011: 93,00 EUR Vanaf 1/1/2007: 91,62 EUR Vanaf 1/1/2009: 92,36 EUR Vanaf 1/1/2011: 93,00 EUR (1) De basisuitkering bedraagt 60% van het geplafonneerd loon. Voor werklozen is de basisuitkering gelijk aan hun werkloosheidsuitkering (indien de duur van de arbeidsongeschiktheid minder is dan 7 maanden). (2) Het bedrag kan niet lager zijn dan de uitkering waarop de betrokkene recht heeft als ze zich niet in moederschapsrust bevindt. Zie: http://www.riziv.fgov.be/citizen/nl/allowances/amounts/last/allowances01.htm 36 Het bedrag van deze uitkeringen beloopt in 1997 18.098.457.013 BEF en het eigen niet-ontvangen recht bedraagt dus 2.262.307.127 BEF. Pagina 44 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Het eigen niet-ontvangen recht komt overeen met het verschil tussen 100% (zoals in de meeste EUlidstaten) en 82%/75%. Periode van werkverwijdering wegens zwangerschap Tijdens de zwangerschap mag de werkgever de werkneemster niet laten werken op bepaalde arbeidsposten of productieafdelingen waar ze wordt blootgesteld aan risico's die haar gezondheid of die van de baby in gevaar brengen. De wet omschrijft deze risico's. In dergelijke gevallen moet de werkgever het nodige doen opdat de werkneemster niet meer aan dit gevaar zou worden blootgesteld. De werkgever zal onderzoeken of het mogelijk is om de arbeidsomstandigheden aan te passen. Als dit om technische redenen onmogelijk is, zal de werkgever haar een aangepaste functie voorstellen. Wanneer ook dit laatste niet mogelijk is, zal de werkneemster tijdelijk moeten stoppen met werken. Alleen de arbeidsarts kan deze beslissing nemen.37 De werkverwijdering kan voltijds of deeltijds zijn. De aangepaste arbeid tijdens de zwangerschap kan gepaard gaan met loonverlies: een vergoeding van de mutualiteit die overeenstemt met het verschil tussen het loon dat ze verdiende vóór de maatregel van werkverwijdering en het loon waarop zij recht heeft ingevolge haar wedertewerkstelling. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst ook schorsen wanneer een overplaatsing niet mogelijk is. De duur van de verwijdering hangt af van het risico en eindigt zes of acht weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Bij volledige werkverwijdering als gevolg van zwangerschap Uitkering ten laste van het RIZIV: een daguitkering gelijk aan 78,237% van het gederfde loon beperkt tot het ZIV-plafond (78,237% van 120,735638 in de 6-dagenweek). Het maximumbedrag = 96,34 euro voor gevallen vanaf 1/1/2010 en 97,02 euro voor gevallen vanaf 1/1/2011; vanaf de eerste dag van werkverwijdering tot de zesde week voorafgaand aan de vermoedelijke bevallingsdatum. Als de werkneemster meer dan één kind verwacht, ontvangt ze die vergoeding tot de achtste week voorafgaand aan de vermoedelijke bevallingsdatum.39 Voor onthaalmoeders is er een uitzondering voorzien. Hun uitkering wordt berekend op basis van het inkomen (maandelijks loon: 1.443,54 euro; dagelijks loon: 55,22 euro; uurloon: 8,77 euro). Bij gedeeltelijke werkverwijdering 37 Zie: https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_6/PRITH_1_6.xml 38 Het maximum bedrag van het gederfde loon dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de uitkeringen is begrensd op een bedrag (de zogenaamde dagelijkse ZIV-loongrens). Dat bedrag varieert naargelang de begindatum van de arbeidsongeschiktheid. Bij arbeidsongeschiktheid vanaf 1 januari 2009 is dat 120,7356 euro in de 6-dagenweek en 144,8827 euro in de 5-dagenweek. 39 Zie: https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_6/PRITH_1_6_1.xml#N10037 Pagina 45 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Bij de uitoefening van een aangepaste activiteit met loonverlies ontvangt de werkneemster (zwangere of bevallen werkneemsters of diegenen die borstvoeding geven) in principe een uitkering die gelijk is aan 60% van het gemiddeld dagloon uit haar activiteit vóór de maatregel van moederschapsbescherming. Het loon uit de aangepaste activiteit wordt evenwel op die uitkering in mindering gebracht volgens bepaalde inkomensschijven: - een eerste schijf van dit beroepsinkomen is vrijgesteld; - een tweede schijf wordt voor 25% aangerekend; - een derde schijf wordt voor 50% aangerekend; - alles wat daarboven ligt wordt voor 75% aangerekend. De invloed op het bedrag van de uitkering stijgt naarmate het beroepsinkomen hoger is. Als de werkneemster meerdere activiteiten in loondienst uitoefent en ze moet slechts in één van die twee activiteiten stoppen met werken, ontvangt ze in beginsel 60% van het gemiddeld dagloon van de activiteit die ze heeft moeten stopzetten. Die uitkering wordt evenwel beperkt tot 60% van de som van de gemiddelde daglonen uit de activiteiten die ze heeft uitgeoefend voor de maatregel van werkverwijdering en waarop het gemiddeld dagloon van de activiteit die ze kan voortzetten, in mindering is gebracht. Dit laatste gebeurt volgens bepaalde inkomensschijven: - een eerste schijf van dit beroepsinkomen is vrijgesteld; - een tweede schijf wordt voor 25% aangerekend; - een derde schijf wordt voor 50% aangerekend; - alles wat daarboven ligt wordt voor 75% aangerekend. De invloed op het bedrag van de uitkering stijgt naarmate het beroepsinkomen hoger is.40 Het niet-ontvangen eigen recht is volgens ons het verschil tussen de uitkering en het volledige loon. Periode van verwijdering wegens borstvoeding In een aantal gevallen kan ook de werkneemster die borstvoeding geeft (blootgesteld aan een schadelijk beroepsrisico, nl. een infectueus risico, scheikundig risico, ioniserende stralen, ...) van het werk worden verwijderd, tot vijf maanden na de geboorte van het kind. Tijdens de volledige duur van het profylactisch verlof tot een maand na de werkhervatting geniet de werkneemster ontslagbescherming. Vrouwen die borstvoeding geven aan een premature of dysmature baby, kunnen best bij de arbeidsarts navraag doen naar lactatieverlof. De arbeidsarts richt dan een vraag naar de adviserend arts van de mutualiteit. De gerechtigden krijgen van het RIZIV een uitkering van 60% van het gederfde brutoloon, beperkt tot het ZIV plafond. Voor gevallen vanaf 1/1/2010 is het maximum bedrag vastgesteld op 73,89 euro. Voor gevallen vanaf 1/1/2011 is het maximum bedrag vastgesteld op 74,40 euro. Het niet-ontvangen eigen recht is volgens ons het verschil tussen de uitkering en het volledige loon. Borstvoedingspauzes 40 Zie: https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_6/PRITH_1_6_2.xml Pagina 46 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Te nemen gedurende 7 maanden vanaf de geboorte (uitzonderlijk 9 maanden); duur: 30 min, 1 pauze per arbeidsdag van minstens 4u, 2 pauzes per arbeidsdag van minstens 7u30). Uitkering door RIZIV: Bedraagt 82% van het onbegrensde bruto-uurloon.41 Vaderschapsverlof en geboorteverlof voor meemoeders In de privé-sector hebben vaders de mogelijkheid om 10 dagen vaderschapsverlof te nemen. De drie 3 eerste dagen worden betaald door werkgever (het volledige loon) en de volgende 7 dagen door RIZIV (82 % van het begrensd bruto-dagloon); op te nemen binnen de 4 maanden na de bevalling. Het maximum bedrag voor die 7 dagen is gelijk aan 100,18 euro voor gevallen vanaf 1/1/2007; 100,98 euro voor gevallen vanaf 1/1/2009 en 101,68 euro voor gevallen vanaf 1/1/2011. Er is geen verplichting om alle dagen op te nemen. Dit verlof geldt sedert de wet van 13 april 201142 voor meemoeders maar niet voor meevaders. Vaderschaps- en meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder Bij hospitalisatie van de moeder De vaderschapsrust start pas vanaf de 8ste dag na de geboorte. Het verlof stopt wanneer de moeder het ziekenhuis verlaat of op zijn laatst bij het verstrijken van het niet-opgenomen deel van het moederschapsverlof. De baby moet het ziekenhuis verlaten hebben en de opname van de moeder moet langer dan 7 dagen duren. De vader brengt vóór de aanvang van dit verlof zijn werkgever schriftelijk op de hoogte. De aanvangsdatum en de vermoedelijke duur van de afwezigheid moeten hierin vermeld worden. De vader moet ook een medisch attest indienen waarin wordt bevestigd dat de moeder minstens 7 dagen zal worden opgenomen in het ziekenhuis. De vader ontvangt een ziekte-uitkering (60% van het brutoloon). De moeder behoudt een moederschapsuitkering. Dit verlof geldt wel voor meemoeders maar niet voor meevaders. 41 Zie: https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_4.xml 42 Art. 30ter WAO bepaalt dat de werknemer recht heeft op 10 dagen verlof voor de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs zijn zijde vaststaat (=vaderschapsverlof). De wet van 13 april 2011 breidt het recht op geboorteverlof uit naar werknemers die het bewijs leveren van een duurzaam en affectief partnerschap met de biologische moeder. Een duurzame en affectieve relatie kan aangetoond worden door de huwelijksakte, een bewijs van wettelijke samenwoning, een bewijs van feitelijke samenwoning gedurende tenminste drie jaar voor de geboorte (uittreksel uit het bevolkingsregister). Dezelfde voorwaarden en modaliteiten gelden hier als voor het vaderschapsverlof. Als de afstammingsband van het kind niet alleen ten aanzien van de moeder maar ook ten aanzien van de vader vaststaat, kan maar één werknemer (de vader of de meemoeder) verlof nemen naar aanleiding van de geboorte. Het geboorteverlof voor meemoeders geef geen recht op andere rechten die samenhangen met de opvoeding van een kind (zoals ouderschapsverlof), tenzij de opname van het saldo van postnataal verlof bij hospitalisatie of overlijden van de moeder. Het geboorteverlof en de vaderschaps/meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder, geldt niet voor meevaders. Het recht vereist immers dat de vaderlijke afstamming van de werknemer ten aanzien van het kind vaststaat of dat de werknemer gehuwd is of samenwoont met de persoon die van het kind bevalt. Dat is biologisch en juridisch onmogelijk voor een homokoppel (en zolang het draagmoederschap niet in die zin wettelijk geregeld is). Pagina 47 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Bij overlijden van de moeder De vader kan het resterende deel van het moederschapsverlof opnemen. Hij moet zijn werkgever binnen de 7 dagen na het overlijden schriftelijk op de hoogte brengen. De aanvangsdatum van het verlof en de vermoedelijke duur van de afwezigheid moeten in deze schriftelijke mededeling vermeld worden. De vader ontvangt de 'moederschapsuitkering', die wordt berekend op basis van zijn loon. Dit geldt ook voor meemoeders maar niet voor meevaders. Uitkeringen werknemers: - De eerst 30 dagen: 82% van het brutoloon, niet geplafonneerd. - Vanaf de 31ste dag: 75% van het begrensd brutoloon. Werklozen: - De eerste 30 dagen: 60% van het brutoloon waarop de werkloosheidsuitkering is berekend (referteloon) maar beperkt tot het bedrag van de werkloosheidsuitkering + supplement van 19,50% van het referteloon. - Vanaf de 31ste dag: 60% van het referteloon maar beperkt tot het bedrag van de werkloosheidsuitkering + supplement van 15 % van het referteloon Meer info, zie: http://www.cm.be/nl/108/ziekteverzekering/uitkeringen/zwangerschap_en_geboorte/vaderschapsrust/index.jsp# Adoptieverlof Het adoptieverlof duurt zes weken als kind bij het begin van het adoptieverlof jonger is dan 3 jaar en vier weken als het kind tussen 3 en 8 jaar is. Er is een verdubbeling van deze periodes als het kind gehandicapt is (ten minste 66%, of een aandoening heeft waarbij ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag). Dit verlof moet opgenomen worden voordat het kind 8 jaar wordt. Het adoptieverlof moet aanvangen binnen 2 maanden volgend op de inschrijving van het kind in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het zijn verblijfplaats heeft. Het adoptieverlof moet in volledige weken worden opgenomen en bedraagt dus minstens één week. Het is niet mogelijk om bijvoorbeeld een periode van 2 weken en 3 dagen te nemen. De werknemer die adoptieverlof neemt, geniet bescherming tegen ontslag. De bescherming gaat in twee maanden voor het begin van het verlof en eindigt een maand na het einde ervan. Tijdens de eerste drie kalenderdagen van het adoptieverlof heeft de werknemer recht op het behoud van zijn normaal loon ten laste van de werkgever. Tijdens de rest van het adoptieverlof ontvangt de werknemer geen loon, maar wordt hem /haar een uitkering toegekend via de uitbetalingsinstellingen van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen door RIZIV: 82% van het geplafonneerde brutoloon (idem arbeidsongeschiktheid). Het maximumbedrag is gelijk aan 100,18 euro voor gevallen vanaf 1/1/2007; 100,98 euro voor gevallen vanaf 1/1/2009 en 101,68 euro voor gevallen vanaf 1/1/2011 (= 82% van 120,7356 euro - 6-dagen week). Wanneer de meemoeder het kind adopteert wordt het geboorteverlof in mindering gebracht van het adoptieverlof (wet van 13 april 2011). Pagina 48 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Werkloosheid Situatie in 2001: - Werkloosheid minder dan één jaar43: Het eigen niet-ontvangen recht komt voort uit het verschil tussen het recht op het bedrag voor de alleenstaande (60%) en het recht op het bedrag voor de samenwonende (55%). Dit komt neer op 5/55 (9,1%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden. - Werkloosheid van één tot twee jaar44: De samenwonende ontvangt het basisbedrag (35%) voor een periode van drie maanden, verlengd met drie maanden per jaar loonarbeid. Het eigen niet-ontvangen recht komt neer op 7/35 (20%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden. - Werkloosheid van meer dan twee jaar45: Samenwonenden ontvangen een forfaitair bedrag na afloop van voormelde periode van drie maanden. Het eigen niet-ontvangen recht komt neer op 7/35 (20%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden na het tweede jaar. Situatie vanaf mei 2011: - Werkloosheid minder dan één jaar: gelijke behandeling van samenwonenden met gezinslast, alleenstaanden en samenwonenden - Tweede periode werkloosheid (eerste drie maanden van te 2de jaar): het eigen recht nietontvangen recht komt voort uit het verschil tussen het recht op het bedrag voor alleenstaande (55%) en het recht op het bedrag voor samenwonende (40%). Dit komt neer op 15/40 (37,5%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden. - Derde periode = na de tweede periode: het eigen niet- ontvangen recht komt neer op het verschil tussen het recht op het bedrag voor alleenstaande (55%) en het recht op het forfaitair bedrag voor samenwonende. De verlaging van de uitkeringen waarmee samenwonenden geconfronteerd worden en waardoor hun vervangingsinkomen vanuit de werkloosheidsverzekering relatief snel daalt is dus een nietontvangen eigen recht. Deze degressie is de prijs die ze moeten betalen in ruil voor de zogenaamde winst van het samenwonen. Besluit Sedert onze analyse van 2001, kunnen we stellen dat er een trend is naar afbouw van het onrechtvaardige fenomeen van de eigen niet-ontvangen rechten in volgende sectoren: - Primaire arbeidsongeschiktheid: volledig verdwenen - Werkloosheid van minder dan één jaar: verdwenen 43 Het bedrag toegekend aan samenwonenden is in 1997 21.174 miljoen BEF. Het overeenstemmend eigen niet-ontvangen recht bedraagt 1.924,9 miljoen BEF. 44 Voor 1997 komt het bedrag van de uitkeringen neer op 11.781 BEF en het eigen niet-ontvangen recht bedraagt dan 2.356,2 miljoen BEF. 45 Deze uitkeringen bedragen in 1997 28.302 miljoen BEF en het eigen niet-ontvangen recht bedraagt 5.660,4 miljoen BEF. Pagina 49 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Maar vanaf het tweede jaar werkloosheid verhoogt het bedrag van het eigen niet-ontvangen recht in vergelijking met 2001. Het kostenplaatje De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen stelt in zijn advies nr. 1546 dat de budgettaire last in termen van uitgaven in de sociale zekerheid van de bezoldigde werknemers enorm is, namelijk tussen de 25% en de 30% van alle sectoren samen. Bij de pensioenen gaat het om 146 miljard BEF of ongeveer 36% van het uitgaventotaal in 1996. Het toekennen aan een volwassene van rechten die niet verbonden zijn aan arbeid, maar die afhangen van het huwelijk of van het samenwonen naargelang het regime, met als enige voorwaarde dat men ten laste is van de andere volwassene en die geopend worden zonder dat daarvoor een bijzondere bijdrage wordt betaald, vormt een ongeoorloofde last voor de sociale zekerheid. Het Ministerie van Sociale Zaken (Bestuur van de Informatie en de Studiën) maakte in 1997 ook een berekening van de kosten van afgeleide rechten47: - Geneeskundige verstrekkingen48: 175.509 miljoen BEF - Pensioenen49: 143.329 - Uitkeringen50: 9.027 - Werkloosheid51: 4.707 - Totaal: 348.572 In 1997 werd 1.366.244 miljoen BEF uitgekeerd in de regeling voor werknemers. Het bedrag van de afgeleide rechten komt bijgevolg neer op 25,5 % van de totale sociale zekerheidsuitkeringen. De niet-ontvangen eigen rechten in 1997 bedragen: Uitkeringen: 2.933 miljoen BEF Werkloosheid: 9.941 46 Advies nr. 15 van 21 maart 1997 betreffende bepaalde maatregelen goedgekeurd in het kader van de modernisering van de sociale zekerheid. 47 de Deffet, M en Nuyens, C., Essay over de afgeleide rechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 3 trimester 1999, pp. 661-673. 48 Dit betreft personen ten laste van de PUG (primaire uitkeringsgerechtigden met inbegrip van werklozen en bruggepensioneerden); personen ten laste van de IG (invaliden en gehandicapten); personen ten laste van de P (gepensioneerden); WW (weduwen en wezen) en personen ten laste; en personen ten laste NBP (niet-beschermde personen). 49 Dit omvat: rustpensioen aan gezinsbedrag; pensioen alleenstaande van een uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e); overlevingspensioen. 50 Het gaat om primaire arbeidsongeschiktheid en invaliditeit. 51 Werkloosheid van minder dan 1 jaar; werkloosheid van 1 tot 2 jaar en werkloosheid van 2 jaar en meer. Pagina 50 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Dit bedrag komt neer op 0,9 % van de totale sociale zekerheidsuitkeringen. Tabel: Uitkeringen op basis van het afgeleid recht - regeling werknemers 1997, 2005/2007 in duizend euro52 Tak en diverse categorieën - 1997 Abs bedrag Geneeskundige verzorging Personen ten laste van primaire uitkeringsgerechtigden (PUG) invaliden en personen met een handicap (IG) gepensioneerden (P) personen ingeschreven in het Rijksregister (IRR) Weduwen, wezen en personen ten laste ervan 4.350.754 Pensioenen Rustpensioen aan gezinsbedrag Rustpensioen bij uit de echt gescheiden echtgenoten Overlevingspensioen 3.701.769 566.585 RIZIV-uitkeringen Primaire arbeidsongeschiktheid Inaliditeit Werkloosheid Minder dan een jaar Meer dan een jaar Totaal Aandeel t.o.v. totale uitgaven in % 43,47 2005 Abs bedrag 6.338.501 1.546.137 2.172.438 341.523 480.605 1.017.677 52.256 1.470.007 205.128 1.393.162 2.010.322 32,97 Aandeel t.o.v. totale uitgaven in % 39,19 2007 Abs bedrag 4.542.845 756.300 4.817.000 789.200 69.658 89.345 97.400 3.065.526 3.697.200 3.930.400 Aandeel t.o.v. totale uitgaven in % 30,74 223.773 0 223.773 9,50 195.620 3.851 191.769 208.652 7.175 201.477 5,37 364.577 0 364.577 8.640.874 8,05 272.456 0 272.456 11.349.422 250.705 0 250.705 4,12 30,73 De toekenning van de uitkering op basis van het afgeleid recht doet zich voor onder twee vormen: - Eerste vorm afgeleid recht: bij personen die ten laste zijn van een individu met eigen rechten of dit geweest zijn; - Tweede vorm afgeleid recht: een verhoging van het toegekende eigen recht bij gezinslast 52 Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang van de eigen niet-ontvangen rechten - periode 1997de e 2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 279. Pagina 51 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Evolutie per tak: - Tak geneeskundige zorgen: eerste vorm afgeleid recht; daling van 43,47% in 1997 tot 39,19% in 2005; de groep weduwen en wezen neemt af. - Tak pensioenen: daling van 32,97% in 1997 tot 30,74% in 2007; - De subtak overlevingspensioen vertegenwoordigt 4/5de van de tak pensioenen, neemt de volledige daling voor zijn rekening en valt onder de eerste vorm afgeleid recht; - De subtak rustpensioen aan gezinsbedrag: blijft op ongeveer 5% van het totaal van de toegekende pensioenen; valt onder de tweede vorm afgeleid recht. - Tak RIZIV-uitkeringen: daling van 9,50% in 1997 tot 5,3% in 2007; vooral daling in de subtak invaliditeit; tweede vorm afgeleid recht: bij de subtak primaire arbeidsongeschiktheid zijn sinds 2003 nieuwe categorieën van gerechtigden toegevoegd; ook tweede vorm afgeleid recht. - Tak werkloosheid: een significante daling van 8,05% in 1997 tot 4,12% in 2007; tweede vorm afgeleid recht. Tabel: Verminderingen overeenkomstig het eigen niet-ontvangen recht, periode 1997-2005/2007, in duizend euro53 Tak en diverse categorieën - RIZIV-uitkeringen Primaire arbeidsongeschiktheid Invaliditeit Werkloosheid Werkloosheid minder dan 1 jaar Werkloosheid meer dan 1 jaar samenwonende (eerste periode) samenwonende (tweede periode) 1997 Abs bedrag 72.702 16.634 56.074 246.431 47.720 198.711 58.404 Aandeel t.o.v. totale uitgaven in % 3,09 5,44 2005 Abs bedrag 219.718 29.023 190.695 337.164 43.234 293.930 222.048 71.882 Aandeel t.o.v. totale uitgaven in % 6,42 5,27 2007 Abs bedrag 248.554 34.643 213.912 314.692 37.690 277.003 209.483 67.519 Aandeel t.o.v. totale uitgaven in % 6,40 5,17 140.308 Totaal 4,64 556.882 5,67 563.247 5,65 Het gaat om verminderingen van het eigen recht als het gevolg van het feit dat de uitkering voor samenwonenden lager ligt dan de uitkering voor alleenstaanden. Bij de tak RIZIV-uitkeringen is er een stijging van de verminderingen van 3,09% in 1997 naar 6,40% in 2007. Bij de tak werkloosheid van meer dan 1 jaar is er een verschillend verloop voor samenwonenden tijdens de eerste periode en de tweede periode. Dit is het gevolg van een wijziging in het verschil tussen uitkeringen voor samenwonenden ten opzichte van deze voor alleenstaanden. 53 Hendrik Larmuseau, idem, p. 281. Pagina 52 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Besluiten Op de afgeleide rechten ten gevolge van personen ten laste heeft het beleid geen impact . D Deze vorm is het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toename van de werkzaamheidsgraad van vrouwen. Deze vorm neemt het grootste aandeel voor zich. Op de afgeleide rechten ten gevolge van wijzigingen van de gezinsuitkering ten opzichte van de uitkering van de alleenstaande heeft het beleid wel een impact. In vier takken van sociale zekerheid (geneeskundige verzorging, pensioenen, primaire arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, werkloosheid) is het geheel van afgeleide rechten tussen 1997 en 2007 gedaald, terwijl er bij de verminderingen, althans voor de RIZIV-uitkeringen, een verhoging is. De daling bij het de eerste vorm van afgeleid recht (geneeskundige verzorging en overlevingspensioen) is te wijten aan de daling van het aantal personen te laste in verhouding van het totaal aantal gerechtigden. Dit loopt parallel met de toename van de werkzaamheidsgraad van vrouwen in deze periode. Voor de tweede vorm van afgeleid recht (arbeidsongeschiktheid en werkloosheid) is er een daling van de uitkeringen omdat het verschil tussen de uitkering van de werknemer met gezinslast kleiner wordt ten opzichte van de uitkering van de alleenstaande. Er is ook een vermindering van de uitkeringen van het eigen niet-ontvangen recht door wijzigingen met als doel om het verschil tussen de uitkeringen van de samenwonende ten opzichte van de alleenstaande te verkleinen. Maar we merken op dat indexeringen de verschillen tussen afgeleide en eigen rechten dan weer doen toenemen, bijvoorbeeld: - het gemiddelde overlevingspensioen brengt bij elke indexering van de sociale inkomens meer inkomsten op dan het gemiddelde rustpensioen van de vrouwen; - elke indexering valoriseert meer het gedeelte afgeleid van het gezinspensioen dan de rechtstreekse rechten die door echtgenotes worden afgestaan ten gunste van het gezinsbedrag van hun echtgenoot. Afgeleide rechten en eigen niet-ontvangen rechten in vraag De Vrouwenraad stelt al jaren het systeem van de afgeleide rechten en eigen niet-ontvangen rechten in vraag omdat het als onrechtvaardig en onbillijk wordt ervaren. Zo zijn er ongerijmdheden tussen vrouwen en mannen en tussen vrouwen onderling, tussen de verschillende gezinssituaties, namelijk huwelijk en ongehuwd samenwonen en tussen eenverdieners en tweeverdieners. U vindt deze gegevens in ons dossier van 2001. Maar kort samengevat komt het neer op: Verschillende behandeling van vrouwen en mannen in de verschillende sectoren Pensioenen Pagina 53 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid De uit het huwelijk afgeleide rechten kunnen door mannelijke en vrouwelijke titularissen geopend worden maar omwille van de ongelijkheid v/m op de arbeidsmarkt (loonkloof, deeltijds werken) is er een onevenwicht in de verdeling v/m van de titularissen en is er bijgevolg sprake van indirecte discriminatie. In 2007 waren er 99% vrouwen die van het overlevingspensioen genoten op 229.157 personen (dus de titularissen die het recht geopend hadden waren in 99% van de gevallen mannen). Het pensioen aan het gezinsbedrag werd aan 348.069 personen toegekend waaronder 99,7% mannen als titularis. Het echtscheidingspensioen werd aan 55.704 personen toegekend, 88,3% aan vrouwen. Werkloosheid Het bepalen van de categorieën van werklozen op basis van hun gezinssituatie (werknemers met gezinslast, alleenstaanden, samenwonenden) leidt ertoe dat de samenwonenden (voornamelijk vrouwen) die samenleven met een partner die beschikt over een beroepsinkomen, het bedrag van hun vergoeding sterk zien verminderen. Ziekte en invaliditeit Het bepalen van de categorieën van invaliden op basis van hun gezinssituatie (werknemers met gezinslast, alleenstaanden, samenwonenden) leidt ertoe dat de samenwonenden (voornamelijk vrouwen) die samenleven met een partner die beschikt over een beroepsinkomen, het bedrag van hun vergoeding sterk zien verminderen. Geneeskundige verzorging Voor sommige gehuwde/samenwonende partners dekt de bijdrage de levenspartner gratis, bij andere draagt de levenspartner voor zichzelf bij; huwelijk/samenwonen opent dus bepaalde rechten voor sommige gerechtigden en opent er geen voor andere. Om dezelfde uitkeringen te bekomen betaalt een huishouden dat uit twee bijdragebetalers bestaat proportioneel meer bijdragen dan een huishouden dat uit één bijdragebetaler en één persoon ten laste bestaat. Dit is een discriminatie tussen gehuwde en samenwonende personen en een indirecte discriminatie v/m omdat de overgrote meerderheid van diegenen die het recht voor hun partner gratis openen mannen zijn. Vooral gehuwde werkneemsters hebben de indruk dat zij voor niets bijdragen. Ze verliezen rechten die voor anderen uit het huwelijk/samenwonen voortvloeien of anders geformuleerd: ze verliezen rechten die ze wel zouden hebben als ze niet in een huishouden woonden. Moederschap Zowel bij het moederschapsverlof, werkverwijdering wegens zwangerschap , werkverwijdering wegens borstvoeding en borstvoedingspauzes ontvangen vrouwen slechts een percentage van hun laatste loon. Dit beschouwen wij als niet-ontvangen eigen rechten. Het is niet omdat enkel vrouwen kinderen baren, dat zij hiervoor geen 100% loon mogen ontvangen. Pagina 54 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Vaderschaps- en geboorteverlof voor meemoeders Vaderschapsrust en meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder Adoptieverlof Bij deze hogervermelde verloven hebben we te maken met het feit dat de betrokken werknemers geen 100% van hun eigen loon ontvangen. Meevaders kunnen niet genieten van deze verloven. Maar het gaat ook over verschillende uitkeringen/percentages per verlof die toegekend worden. In dit opzicht is er ook sprake van onrechtvaardigheid. Deeltijdse arbeid Zie: Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Deeltijdse arbeid. Situatie en gevolgen op het gebied van arbeidsrecht en sociale zekerheid, Brussel, 1998. Deze brochure wordt herwerkt in 2011. In principe is een deeltijdwerker, ongeacht de duur van zijn/haar arbeidsprestaties, volledig onderworpen aan de regeling van de sociale zekerheid zoals de voltijdsen. Er bestaan echter een aantal specifieke regels in verband met verminderde prestaties. In bepaalde sectoren zijn er negatieve gevolgen voor de berekening van de prestaties. Het principe van prestaties berekend naar verhouding van de geleverde arbeid lijkt gezond, maar er is vooral het probleem van de onvrijwillige deeltijdse arbeid. Vooral vrouwen, die vaker dan mannen deeltijds werken, ondervinden hiervan hinder. Gevolgen van deeltijds werken voor de sociale uitkeringen Verschillende behandeling tussen vrouwen onderling Het gaat om vrouwen die zich in dezelfde feitelijke situatie bevinden maar die verschillend behandeld worden, afhankelijk van hun status: huwelijk versus alleenstaand of huwelijk versus samenwonend. Het meeste sprekende voorbeeld zijn de afgeleide rechten in de pensioenen die worden berekend op basis van het pensioen van de titularis, meestal de man. Daarom zijn ze vaak hoger dan de rechtstreeks door beroepsarbeid verworven rechten van vrouwen, bijvoorbeeld het zuivere overlevingspensioen voor iemand die nooit gewerkt heeft dat hoger is dan het eigen rustpensioen van een vrouw voor een volledige loopbaan. In 2007 bedroeg het zuiver overlevingspensioen voor vrouwen gemiddeld maandelijks 1.077,45 euro en het eigen rustpensioen van vrouwen 977,69 euro. De wettelijke versus de feitelijke situatie of gehuwd versus samenwonend In tegenstelling tot de ziekteverzekering, de werkloosheid en de gezinsbijslagen, is in de pensioenregeling het huwelijk de uitkeringsbasis. Zowel in de fiscale als de socialezekerheidswetgeving bestaat nochtans de tendens om de feitelijke situatie boven de wettelijke te laten primeren. Gehuwden genieten van een aantal voordelen waarvan ongehuwde samenwoners geen gebruik kunnen maken. In de praktijk komen die voordelen vooral aan vrouwen toe. Pagina 55 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Het gezinspensioen (contributief afgeleid recht) De rechthebbende ontvangt een gemoduleerde uitkering dankzij zijn niet-beroepsactieve huwelijkspartner, meestal is dat de vrouw in haar hoedanigheid van echtgenote en niet van moeder. Het overlevingspensioen (contributief afgeleid recht) Gehuwde vrouwen of mannen kunnen van een overlevingspensioen genieten. Vrouwen of mannen die hebben samengewoond dus niet. Samenloop overlevingspensioen(en) en rustpensioen(en) Vooral gehuwde vrouwen cumuleren één of meer overlevingspensioenen en als ze beroepsactief geweest zijn, komen daar één of meer rustpensioenen bij. Het bedrag van het cumulatieplafond wordt vastgesteld op basis van het overlevingspensioen. Het bedraagt 110 procent van het volledige overlevingspensioen waarbij in geval van een onvolledige loopbaan eerst fictief de omrekening naar een volledige loopbaan wordt gemaakt. Het feit dat er tot 10 procent boven het volledige overlevingspensioen kan worden gecumuleerd, komt er eigenlijk op neer dat diegene die zijn individuele pensioenrechten lastens een minder voordelig pensioenstelsel bekomt, voor een onvolledige of voor een volledige loopbaan, een aanvulling bovenop de eigen rechten kan krijgen wanneer de overledene betere pensioenrechten had opgebouwd. De samenloop van één of meer overlevingspensioenen of van één of meer rustpensioenen met beroepsinkomsten is ook mogelijk. Anderzijds genieten samenwoners ook voordelen: een weduwe/weduwnaar die opnieuw gaat samenwonen, behoudt het overlevingspensioen. Geneeskundige verzorging Voor sommige gehuwde/samenwonende partners dekt de bijdrage de levenspartner gratis, bij andere draagt de levenspartner voor zichzelf bij; huwelijk/samenwonen opent dus bepaalde rechten voor sommige gerechtigden en opent er geen voor andere. De arbeidsongeschiktheidsuitkering varieert naargelang de samenstelling van het gezin. De echtgenote kan bijvoorbeeld persoon ten laste zijn. De samenwonende kan onder bepaalde voorwaarden ook de hoedanigheid van persoon ten laste krijgen. Een verschillend geslacht wordt niet als voorwaarde gesteld maar terwijl de echtgenote onmiddellijk persoon ten laste kan zijn, moet de stabiliteit van het samenwoningsverband blijken uit het feit dat men zes maanden onder hetzelfde dak woont. De regelingen van arbeidsongevallen en beroepsziekten gaan uit van het feitelijk gezin, behalve wanneer een werknemer bij een arbeidsongeval of door beroepsziekte overlijdt. Dan komt de rente of de schadeloosstelling enkel toe aan de echtgeno(o)t(e) (en kinderen, bloedverwanten in opgaande lijn, kleinkinderen, broers en zussen). Een- en tweeverdienersgezinnen en eenverdienersgezinnen Er is sprake van substantiële transfers van beroepsactieve vrouwen naar vrouwen die geen bijdragen hebben geleverd. De gehuwde eenverdieners genieten meer van de solidariteit, onafgezien van hun Pagina 56 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid inkomen en het al dan niet hebben van kinderen. Aan tweeverdieners worden geen verhoogde bedragen voor personen ten laste toegekend. Vanuit sociaal oogpunt zijn afgeleide rechten dus onlogisch. Pensioenen De gezinsmodulering creëert ongelijkheid tussen een- en tweeverdienersgezinnen. Voor de modulering binnen het gezinspensioen wordt geen extra bijdrage betaald. Het overlevingspensioen van de niet-beroepsactieve echtgenote (eenverdienersgezin) bijvoorbeeld, ligt vaak hoger dan het rustpensioen van de werkneemster (alleenstaande of tweeverdienersgezin) en dit omdat het overlevingspensioen gebaseerd is op de loopbaan van de echtgenoot die gemiddeld een hoger loon ontvangen heeft dan de doorsnee werkneemster. Of anders gesteld, een gehuwde arbeidster met een volledige loopbaan kan een rustpensioen hebben dat lager ligt dan het overlevingspensioen dat zij had kunnen genieten als zij niet buitenshuis was gaan werken. Op basis van simulaties met drie type-echtparen (een eenverdienersgezin, een tweeverdienersgezin en een eenverdienersgezin voorheen een eenverdienersgezin) in verschillende situaties is in 2008 aangetoond dat de som van de individuele pensioenrechten voor de tweeverdieners en het desgevallend toe te kennen afgeleid pensioenrecht aan een van hen (overlevingspensioen, echtscheidingspensioen) lager kan liggen dan het gezinspensioen van de eenverdiener of lager dan het overlevingspensioen. Er is ook aangetoond dat de individuele pensioenrechten voor de tweeverdieners of de som ervan (vaak) niet beter zijn dat het pensioen dat aan iemand kan toegekend worden uit hoofde van een huwelijksrelatie met een goedverdienende partner.54 Er is ook sprake van indirecte discriminaties van eenoudergezinnen onderling. Een alleenstaande moeder zal in de praktijk bijna altijd minder voordelige uitkeringen genieten dan een mannelijke titularis van een eenverdienersgezin. Geneeskundige verzorging Om dezelfde uitkeringen te bekomen betaalt een huishouden dat uit twee bijdragebetalers bestaat proportioneel meer bijdragen dan een huishouden dat uit één bijdragebetaler en één persoon ten laste bestaat. Dit is een discriminatie tussen gehuwde en samenwonende personen en een indirecte discriminatie v/m omdat de overgrote meerderheid van diegenen die het recht voor hun partner gratis openen mannen zijn. Vooral gehuwde werkneemsters hebben de indruk dat zij voor niets bijdragen. Ze verliezen rechten die voor anderen uit het huwelijk/samenwonen voortvloeien of anders geformuleerd: ze verliezen rechten die ze wel zouden hebben als ze niet in een huishouden woonden. Echtscheiding Hier zijn drie situaties mogelijk: 54 Yvette Raes, Individuele en afgeleide in het pensioensysteem van werknemers; in Belgisch Tijdschrift voor Sociale e ste Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 315. Pagina 57 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Beide partners waren beroepsactief Als een wettelijk gescheiden beroepsactieve man of vrouw de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, dan heeft hij/zij recht op een pensioen voor de alleenstaande. Elk heeft zijn eigen rechten. Hier stellen zich geen problemen. Eén partner was weinig beroepsactief Een andere regeling geldt als de vrouw bijvoorbeeld slechts tijdelijk of onderbroken beroepsactief was. Deze vrouw heeft recht op een pensioen ‘van de uit de echt gescheiden persoon’ op basis van de loopbaan van haar ex-man. Dit pensioen kan ze samen genieten met het meestal kleine rustpensioen van haar eigen beroepsloopbaan. Eén partner was niet beroepsactief 55 Had de vrouw bijvoorbeeld geen eigen beroepsloopbaan dan kan haar pensioen ‘van de uit de echt gescheiden persoon’ erg laag uitvallen, waardoor ze een groter risico loopt om in de ‘armoede’ te belanden. Vooral oudere vrouwen komen in zo’n situatie terecht. De uitkering van dit pensioen voor de jaren van de huwelijksduur is eigenlijk een persoonlijk afgeleid recht. De ex-partner moet dit deel van zijn pensioen niet derven, ook niet als hij hertrouwt. Als de betrokken vrouw opnieuw huwt, dan verliest zij het pensioen van haar ex-partner. Loopt dit huwelijk ook op de klippen, dan kan zij meerdere pensioenen als echtgescheidene cumuleren, eventueel met een eigen pensioen (cfr. tweede situatie). Ex-samenwoners kunnen van deze regelingen geen gebruikmaken. Verschillende behandeling hetero’s en holebi's Deze verschillende behandeling valt nu nog samen met de verschillende behandeling van gehuwden en samenwoners; dus in de pensioenen en bij de arbeidsongevallen en beroepsziekten indien de echtgeno(o)t(e) overlijdt. De gelijkschakeling van het geboorteverlof voor meemoeders (met vaderschapsverlof) is een feit vanaf 20 mei 2011.56 55 Bij de ambtenaren heeft de gescheiden echtgeno(o)te zolang haar/zijn ex-partner in leven is, geen recht op pensioen uit hoofde van haar/zijn prestaties of op een gedeelte ervan. 56 zie: http://www.cavaria.be/nieuws/wet-geboorteverlof-voege Pagina 58 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Samenvatting knelpunten Visie Het beleid neemt steeds bijkomende maatregelen die de sociale zekerheid, de fiscaliteit en het tewerkstellingsbeleid onoverzichtelijk maken. Er ontbreekt een globale en samenhangende visie. Er is een gebrek aan samenhang in de keuze voor individualisering of gezinsmodulering. Onduidelijke begrippen en technieken Alle takken van de sociale zekerheid nemen op een of andere manier de gezinsdimensie in aanmerking. Maar dit gebeurt op basis van verschillende technieken en het begrip persoon ten laste dat in de socialezekerheidstakken telkens anders wordt ingevuld (bijvoorbeeld ruime invulling bij de geneeskundige verzorging, beperkte invulling bij de pensioenen). Socialezekerheidsrechten gebaseerd op het arbeidsverleden van de werknemer Zolang vrouwen een zwakkere positie innemen op de arbeidsmarkt en er socialezekerheidsrechten zijn die enkel en alleen gebaseerd zijn op het arbeidsverleden, zullen vrouwen steeds een minder gunstige uitgangspositie hebben, tenminste in het huidige stelsel met zijn kostwinnersfaciliteiten. Het zoeken naar een efficiënt en rechtvaardig evenwicht tussen verzekering en solidariteit, tussen sociale bescherming en sociale zekerheid, rekening houdend met de piste van het combinatiemodel, is een moeilijke oefening. Discussies over de herclustering van de sectoren duiken geregeld op: - als universeel recht op basis van burgerschap: kinderbijslag, geneeskundige verzorging; als recht op basis van arbeid: arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, moederschap, pensioenen, werkloosheid Eigen en afgeleide rechten Partners van tweeverdienersgezinnen bouwen elk hun eigen rechten op in de sociale zekerheid op basis van hun eigen bijdragen. Er zijn nog een paar specifieke bepalingen in de sociale zekerheid die individuele rechten garanderen. Zo kan een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze om familiale redenen of sociale redenen tijdelijk niet-werkzoekende zijn zonder dat zij/hij haar/zijn rechten verliest; in de ziekteverzekering kan men zich als IRR (Ingeschreven in het Rijksregister) persoonlijk aansluiten en wie werkt kan periodes van onbetaald verlof dekken via een voortgezette verzekering. Bij eenverdienersgezinnen bouwt de beroepsactieve partner eigen rechten op en afgeleide rechten (zonder een extra bijdrage) voor de niet-beroepsactieve partner. Het gaat om individuele niet-gemoduleerde bijdragen bij de eenverdieners die aanleiding geven tot gemoduleerde uitkeringen (bv. gezinspensioen) of afgeleide rechten (bv. overlevingspensioen) en dezelfde bijdragen bij de tweeverdieners die enkel tot een individuele uitkering kunnen leiden. Veel vrouwenorganisaties ervaren dit als onrechtvaardig en onbillijk. Pagina 59 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid De budgettaire last in termen van uitkeringen bij afgeleide rechten bedraagt tussen de 25 en 30 procent voor alle sectoren samen.57 Afgeleide rechten wijzen op de afhankelijkheid van de ene echtgenoot of partner van de andere. Ze versterken ook die afhankelijkheid en de inactiviteit (werkloosheidsvallen). Ze houden geen rekening met de veranderende gezinsstructuren. Ze zijn gebaseerd op een voorbijgestreefd kostwinnersmodel. Ongelijke behandeling in de socialezekerheidsstelsels Er is sprake van verschillende behandeling van vrouwen en mannen, van gehuwden en niet-gehuwde samenwoners, van eenverdieners en tweeverdieners. Bijvoorbeeld, het differentiëren van de categorieën werknemer met gezinslast, alleenwonende werknemer en samenwonende werknemer in de sectoren werkloosheid en ziekte- en invaliditeitsverzekering leidt ertoe dat samenwonenden (grotendeels vrouwen) benadeeld worden. Vergelijkbare situaties worden op verschillende manieren behandeld. Dit heeft betrekking op het huwelijk versus het ongehuwd samenwonen in de pensioenen, arbeidsongevallen en beroepsziekten; de feitelijk gescheiden echtgeno(o)t(e) en de ex-echtgeno(o)t(e) na echtscheiding; de alleenstaande verweduwden, de alleenstaande en de alleenstaande als gevolg van echtscheiding in het kader van de pensioenen. Personen ten laste en verrekening van de gezinslast De meeste vormen van gezinsmodulering maken enkel een onderscheid tussen gerechtigden met en zonder personen ten laste en houden geen rekening met het aantal personen ten laste of met de kenmerken of behoeften van de personen ten laste. De vraag is of de verrekening van de gezinslast een opdracht moet blijven van de sociale zekerheid? Atypische arbeid Een ander knelpunt is de atypische arbeid, in de zin van afwijking van de voltijdse vaste job, waarin vooral vrouwen tewerkgesteld zijn. Het arbeidsrechtelijk – en socialezekerheidsstatuut inzake deeltijdse arbeid is voor verbetering vatbaar. Binnen de sociale zekerheid hanteren de stelsels verschillende voorwaarden en criteria inzake deeltijdse arbeid, waarvan vooral vrouwen de nadelen ondervinden. Invulling individualisering De doelstelling voor de vrouwenraad is de individuele economische en sociale onafhankelijkheid van elke burger. 57 In 2005: 27,93% voor de categorieën geneeskundige verzorging, pensioenen, RIZIV-uitkeringen (primaire arbeidsongeschiktheid en invaliditeit) en werkloosheid samen (Larmuseau, p. 279). Pagina 60 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Een groot deel van de vrouwenbeweging schuift het concept individualisering naar voor als antwoord op het feit dat het sociaal beleid (bescherming en zekerheid) nog te sterk gekenmerkt is door het traditionele kostwinnersmodel. Het huidige tweesporenbeleid met de keuze voor betaalde arbeid en/of voor onbetaalde zorg/gezinsarbeid zorgt niet voor een individuele economische zelfstandigheid van elke volwassene. Hoe kan men die individualisering in de sociale zekerheid dan wel bereiken? Individualisering kan enerzijds gebeuren via de strikte toepassing van de verzekeringslogica of anderzijds via universalisering: De verzekeringslogica De huidige situatie is dat de beroepsactieve partner van een eenverdienersgezin sociale zekerheidsbijdragen betaalt, die resulteren in eigen rechten voor de betrokken persoon en afgeleide rechten voor de niet-beroepsactieve partner. Er wordt geen dubbele bijdrage betaald. Beide beroepsactieve partners van een tweeverdienersgezin betalen elk hun socialezekerheidsbijdragen maar dat leidt niet altijd tot volledige eigen uitkeringen. Er schort bijgevolg wat aan de verzekeringslogica. Daarom lijkt het rechtvaardig om een dubbele bijdrage in te voeren voor een eenverdienersgezin.58 Deze dubbele bijdrage door een eenverdienersgezin betaald, leidt tot opbouw van eigen sociale zekerheidsrechten (en een eigen pensioen ) van beide partners maar leidt niet tot de individuele economische zelfstandigheid van de niet-beroepsactieve partner tijdens de beroepsactieve periode. Universalisering De staat vergoedt de zorg/gezinsarbeid Een voorbeeld is het zogenaamde huishoudloon, een forfaitaire uitkering betaald via de algemene middelen, voor de niet-beroepsactieve partner (niet op basis van de arbeid van de andere partner). Burgerschap De staat voorziet voor iedereen een basisinkomen op basis van het burgerschap en niet op basis van arbeid. Het basisinkomen kan gecombineerd worden met een inkomen uit betaalde arbeid. 58 De dubbele bijdrage heeft al ooit bestaan. Toen in 1924 het verplichte rustpensioen werd ingevoerd, betaalden de werknemers met een echtgenote ten laste bijkomende premies om voor hen vanaf 65 jaar een ouderdomspensioen of een overlevingspensioen op te bouwen. Pagina 61 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Deze beide mogelijkheden hebben ook individuele rechten voor de niet-beroepsactieve partner als gevolg en biedt hen een zekere mate van economische zelfstandigheid. Referentiekader voor aanbevelingen We verwijzen naar de Vrouwenraadkadertekst Combinatie beroeps- en gezinsleven (2008) o.a. p. 14-15: “In het VR Combinatiemodel bedraagt een normale 'volwaardige' baan 35 u per week als gemiddelde gedurende van een beroepsloopbaan, zonder verplaatsingstijd en met inbegrip van de mogelijkheden om uit te stappen tijdens de loopbaan. Deze onderbrekingsperiodes gelden als gelijkgestelde dagen. Rond deze norm liggen alle banen verdeeld, van de kleinere tot de grotere. Deze kleinere en grotere banen komen minder voor naarmate het aantal uren meer afwijkt van de norm 35u. Het is de bedoeling dat de meesten (ongeacht de gezinsvorm) het gemiddelde van 35u per week bereiken. 35u wordt dus beschouwd als voltijdse arbeid. Mannen en vrouwen presteren dus voldoende uren beroepsarbeid gedurende een voldoende lange periode van hun loopbaan en ondertussen leveren ze bijdragen aan het financiële draagvlak van de overheid zodat voldoende collectieve middelen beschikbaar zijn om te investeren in risico’s die mensen lopen en in afhankelijke personen (kinderen, personen met een handicap, langdurig zieken, personen met onvoldoende opleiding, enzovoort). Het model biedt de mogelijkheid om gedurende bepaalde perioden in de levensfase de tijdsverdeling aan te passen aan de persoonlijke behoeften en aan de gezinsnoden, bijvoorbeeld het aantal uren beroepsarbeid per week te verminderen of te vermeerderen. In de praktijk komt het er op neer dat iedere afgestudeerde vanaf een bepaald moment in de toekomst de keuze zal hebben om: - beroepsactief te zijn: voltijds of deeltijds of tijdelijk minder of tijdelijk niet beroepsactief inclusief het pakket van de onderbrekingsperiodes/gelijkgestelde periodes en de daaraan gekoppelde uitkeringen; - niet beroepsactief te zijn: nooit of niet gedurende een bepaalde periode die buiten de onderbrekingsperiodes/gelijkgestelde periodes en de daaraan gekoppelde uitkeringen valt maar dan wel omwille van de principes van gelijkheid, solidariteit en verantwoordelijkheid een (basis)bijdrage59 betaalt (door de persoon zelf of door de partner) in het kader van de sociale zekerheid. Vrouwen en mannen presteren ook voldoende uren gezinsarbeid per week. De normale huishoudelijke taken liggen verdeeld rond circa 25u gezinsarbeid per week, met een brede variatie tussen 10 en 50u per week. Het is de bedoeling dat hierin naar een m/v evenwicht gezocht wordt. “ 59 Dit principe wordt verder toegelicht in de tekst over sociale zekerheid. Pagina 62 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid We herinneren vervolgens aan een aantal basisprincipes en uitgangspunten uit ons dossier met aanbevelingen van 2001: - - - - - - Het perspectief van gelijke behandeling conform de Europese gelijkekansenrichtlijnen60 en de daarbij horende jurisprudentie. Het Europees recht stelt dat de gelijke behandeling van werkneemsters en werknemers enkel realiseerbaar is in het kader van een strikte individualisering van de bijdragen en de uitkeringen op het vlak van de sociale zekerheid. Individuele rechten (overeenkomstig artikel 23 van de Grondwet dat het recht op sociale zekerheid als een individueel grondrecht erkent); Wij wensen niet de afgeleide rechten te ontzeggen aan degenen die ze momenteel genieten; Wij eisen de opheffing van de feitelijke discriminaties: - tussen vrouwen en mannen: opheffing van de verschillende categorieën (werknemer met gezinslast, alleenstaande, samenwonende); - tussen gehuwden en niet-gehuwden: de verschillende behandeling bij huwelijk versus ongehuwd samenwonen; - tussen tweeverdieners en eenverdieners: afbouw afgeleide rechten; - opheffing verminderde uitkeringen voor samenwoners = het systeem van de eigen nietontvangen rechten bij arbeidsongeschiktheid en werkloosheid; - 2011: opheffing van eigen niet-ontvangen rechten in het kader van zwangerschap; moederschap, vaderschap, meemoederschap bij geboorte en adoptie (zie: Vrouwenraaddossier en aanbevelingen ‘Onderbrekingen en gelijkgestelde periodes’ 2011). Individuele economische, sociale en zorgzelfstandigheid voor elke burger via individualisering van de socialezekerheidsrechten: in principe is iedereen in staat om individuele rechten te verwerven vóór de beroepsloopbaan start en dit via inschrijving als werkzoekende. De verankering van arbeid en zorg in de individualisering; De aanpassing van de sociale zekerheid aan nieuwe gezinsstructuren. De rol van de sociale zekerheid in het kader van een sociaal beleid die een evenwaardige pijler is naast het tewerkstellingsbeleid en de fiscaliteit - en bovendien moeten deze pijlers een geïntegreerd geheel vormen: sociale zekerheidsstelsel aanpassen (gegarandeerd inkomen, pensioenen veilig stellen en betaalbaar houden, sociale integratie stimuleren, hoogwaardige en duurzame gezondheidszorg garanderen); De verdere stijging van de werkgelegenheidsgraad is nodig om het socialezekerheidsstelsel te kunnen blijven financieren: genderdeficit en leeftijdsdeficit (participatiegraad in leeftijdsgroep 55 tot 65 jaar is te gering) tegengaan; De versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt (hogere arbeidsparticipatie): een eigen inkomen garandeert eigen rechten in de sociale zekerheid; 2011: De sociale zekerheid heeft niet de taak om de risico's van het leven als koppel te dekken; de onderhoudsuitkering voor de huwelijkspartner moet sedert de echtscheidingswet van 2007 slechts betaald worden voor de duur van het huwelijk en komt toe aan de huwelijkspartner die relatief behoeftig is en deze uitkering mag niet hoger liggen dan 1/3de van het inkomen van de 60 Onder andere richtlijn 79/7/EEG, art. 7 dat eist dat de lidstaten periodiek onderzoeken of het met het oog op de sociale evolutie nog gerechtvaardigd is om afgeleide rechten te behouden. Deze periodieke onderzoeken hebben nooit plaatsgevonden. Pagina 63 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid betalende huwelijkspartner. Deze echtscheidingsprocedure die de duur van de verplichte 'bijstand' door de ex-echtgeno(o)t(e) verkort in vergelijking met de periode ervoor (duur tot aan de pensioenleeftijd), maakt een individualisering nog dringender. Aanbevelingen Het doel is om individuele rechten in te voeren op een bepaald moment in de (nabije) toekomst voor iedere afgestudeerde. Ondertussen kunnen onrechtvaardigheden in het bestaande systeem weggewerkt worden. Daarvoor is er nood aan een verder doorgedreven analyse61: van de uitkeringen op basis van afgeleide rechten; van de doorgevoerde verminderingen van de uitkeringen op basis van het individuele recht; de mogelijke invloed van het aantal echtscheidingen en de relatieve daling van het aantal gehuwden. Dit kan op basis van individuele data, beschikbaar via de Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale bescherming bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en kan bovendien longitudinaal benaderd worden. - Een herstructurering van de sociale zekerheid Op basis van universele rechten en rechten op basis van beroepsarbeid. Universele rechten Gefinancierd door algemene middelen62 en met geïndividualiseerde uitkeringen op voldoende hoog niveau - Leefloon Inkomensgarantie voor ouderen Tegemoetkomingen aan personen met een handicap - Kinderen: - Geboortepremie Een individueel basisrecht van elk kind. Voor elk kind hetzelfde forfaitair bedrag. - Adoptiepremie Idem 61 Deze analyse bouwt verder op de vaststellingen van Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang de van de eigen niet-ontvangen rechten - periode 1997-2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, e 51 jaargang. 62 Dit zijn in eerste instantie de zogenaamde residuaire stelsels die we in dit dossier niet besproken hebben (de vroegere ‘bijstand’) en we voegen de kosten voor kinderen eraan toe. Pagina 64 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid - Maandelijkse kindervergoeding Een individueel basisrecht van elk kind. De vergoeding dient om de persoonlijke uitgaven te dekken van de diverse vormen van externe opvoeding (kinderopvang, onderwijs, sport, cultuur). De hoogte van het bedrag hangt af van de totale beschikbare middelen. Tot hun 18de jaar zijn de ouders financieel mee verantwoordelijk voor de besteding van de kindervergoeding. Jongeren kunnen de kindervergoeding combineren met beperkte inkomsten uit betaalde arbeid. De uitkering neemt toe met de leeftijd. Alle kinderen van dezelfde leeftijdsgroep worden gelijk behandeld. Er is geen onderscheid naar de rang van het kind. Voor gehandicapte kinderen wordt een verhoogde kindervergoeding voorzien, rekening houdend met de aard/percentage van de handicap en met hun concrete behoeften. De gezinsbijslagen, geboortepremies en adoptiepremies worden overgeheveld naar de Gemeenschappen.63 Rechten op basis arbeid Eigen contributieve rechten - Primaire arbeidsongeschiktheid en invaliditeit Moederschap, vaderschap en meemoederschap Arbeidsongevallen en beroepsziekten Rustpensioen: eerste pijler Aanvullende pensioenen : tweede pijler (veralgemeend voor elke werknemer) Werkloosheid Geneeskundige verzorging: De geneeskundige verzorging is een basisrecht voor iedereen. De werknemers betalen bijdragen op basis van hun beroepsarbeid. Voor de niet-werknemers is een getrapte bijdrage een mogelijke piste ofwel een financiering uit de algemene middelen. Eigen niet-contributieve rechten Onderbrekingen van de beroepsloopbaan en de daaraan gekoppelde gelijkgestelde perioden Zorgverlof Zie Vrouwenraaddossier ‘Onderbrekingen en gelijkgestelde periodes’ 2011: met een overzicht van de huidige mogelijkheden64 en onze voorstellen om de onrechtvaardigheden in de uitkeringen weg te werken. 63 Regeerakkoord 7 december 2011 64 Overzicht systemen van zorgverlof – door de Vrouwenraad ‘ruim’ benaderd: In de periode van de geboorte en adoptie: moederschapsverlof, vaderschapsverlof, geboorteverlof voor meemoeders, vaderschapsrust en meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder, adoptieverlof; Ouderschap en/of combinatie beroeps- en gezinsleven: tijdskrediet en loopbaanvermindering, thematische verloven (ouderschapsverlof, verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, palliatief verlof), deeltijds werk, verlof om dwingende redenen, klein verlet, pleegzorgverlof. Pagina 65 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Zolang vrouwen in grotere mate de zorgrol opnemen dan mannen kan individualisering alleen genderneutraal zijn als deze een omvangrijke compensatie in de vorm van gelijkgestelde periodes inhoudt. Maar volgens Bea Cantillon lijkt het goedkoper te investeren in een betere inkomensbescherming bij echtscheiding (= selectief systeem dat enkel compenseert wanneer risico's realiteit worden) dan te kiezen voor een genderneutrale individualisering (= een veralgemeende compensatie).65 En/of ? Levenslooprekening Dit is een veralgemeend individueel recht; vrij op te nemen; in totaal bijvoorbeeld 5 jaar over een hele loopbaan met overdraagbaarheid van de ene onderneming naar de andere en van de ene sector naar de andere. De uitkering is 100% van het loon… al dan niet met plafonnering of door schalen met plafonnering - hoe hoger het loon hoe kleiner het percentage ervan. Moeten de thematische verloven erin opgenomen worden of blijven ze apart bestaan? Eigen niet-ontvangen rechten: vervangen door 100% eigen rechten - Gelijkgestelde dagen en de daaraan gekoppelde uitkering bij: moederschapsverlof, - vaderschapsverlof, geboorteverlof voor meemoeders, vaderschapsrust en meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder, adoptieverlof; Verminderde uitkeringen wegens het statuut van samenwonende: afschaffing van de categorieën werknemer met gezinslast, alleenstaande, samenwonende bij de werkloosheid en invaliditeit. Uitdovende contributieve afgeleide rechten Ze blijven behouden en doven uit op termijn wegens het overlijden van de personen die ervan genieten. Maar momenteel kan er wel nagegaan worden om voor deze betrokkenen te sleutelen aan het begrip persoon te laste, kwestie van gelijkstelling in de verschillende sectoren. Voor de pas afgestudeerden/nieuwkomers op de arbeidsmarkt vallen in de toekomst volgende uitkeringen weg: - Verschil gezinsbedrag – bedrag alleenstaande bij het gezinspensioen - Rustpensioen voor de uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e) - Overlevingspensioen - Verschil gezinsbedrag – bedrag alleenstaande bij de invaliditeit - Verschil gezinsbedrag – bedrag alleenstaande bij de werkloosheid Elk van deze verloven is beperkt in de tijd. De uitkeringen en de technieken om deze uitkeringen te berekenen verschillen per systeem. Globaal gezien zijn het vooral vrouwen die er gebruik van maken. 65 Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, De individualisering van de sociale zekerheid, tussen utopie en e ste dwaling, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 251. Pagina 66 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Omkaderende maatregelen Iedereen de mogelijkheid bieden om via de creatie van kwaliteitsjobs, duurzame en toereikende eigen rechten te verwerven. Voldoende en kwaliteitsvolle kinderopvang (zie Vrouwenraadstandpunt Kinderopvang 2009). Rekening houden met specifieke situaties, bijvoorbeeld: Vrouwen en mannen in een eenoudersituatie: er bestaan al heel wat overheidsmaatregelen voor eenoudergezinnen in de sociale zekerheid en in de fiscaliteit, ook in de Vlaamse regelgeving, maar die kunnen doelmatiger uitgebouwd worden.66 Specifieke aanbevelingen voor de pensioenen Afbouw afgeleide rechten Men kan de bestaande afgeleide rechten (gezinssupplement, overlevingspensioen na het overlijden van de gepensioneerde echtgeno(o)t(e)e, rustpensioen voor de uit de echtgescheiden echtgenoten/s) laten uitdoven: ze verdwijnen bij het overlijden van degenen die er momenteel van genieten. Voor personen die geen of onvoldoende pensioenrechten hebben opgebouwd en de pensioengerechtigde leeftijd (gaan) bereiken zijn er mogelijkheden om de afgeleide rechten te temperen67, bijvoorbeeld: - Forfaitarisering van het bedrag van het afgeleid recht: iedereen ontvangt hetzelfde bedrag. - Iedereen geniet dan van dezelfde voordelen van de solidariteit van het stelsel, eventueel gecombineerd met het kleine individueel rustpensioen. Plafonnering van het bedrag van de afgeleide rechten: het bedrag van het afgeleid recht wordt in geval van overschrijding van een bepaald bedrag, afgetopt. Het verzekeringsprincipe blijft behouden en bepaalde excessen in het systeem worden weggewerkt. Maar vermits deze personen ooit (al dan niet nood/gedwongen) gekozen hebben om niet of slechts in geringe mate beroepsactief te zijn en ervan uitgingen dat het huidige systeem zou blijven bestaan, kan er ook voor gepleit worden om voor hen de afgeleide rechten (gezinssupplement en pensioen voor de uit de echtgescheiden echtgenoten/s) - zoals ze nu bestaan - te laten uitdoven (ze verdwijnen bij hun overlijden). Het voorstel uit het regeerakkoord van 7 december 2011 inzake het overlevingspensioen (voor de persoon op beroepsactieve leeftijd – zoals de Vrouwenraad het interpreteert) luidt als volgt: 66 Zie Advies nr. 125 van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen met betrekking tot eenoudergezinnen (http://www.raadvandegelijkekansen.be/nl/publicaties) 67 Yvette Raes, Individuele en afgeleide rechten in het pensioensysteem van de werknemers, toegespitst op de situatie van de e de vrouwen, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang , p. 311-314. Pagina 67 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid “Mensen die hun partner verliezen zullen een overgangsuitkering krijgen waarvan de duur zal afhangen van de leeftijd, het aantal kinderen en het aantal jaren van wettelijk samenwonen of huwen. Na afloop van de overgangsuitkering en bij gebrek aan een baan zal er onmiddellijk een recht op werkloosheidsuitkering geopend worden, zonder wachttijd en met een aangepaste vroegtijdige begeleiding.” Dit sluit aan bij de visie van de Vrouwenraad over de afbouw van de afgeleide rechten. Individuele rechten voor iedere afgestudeerde We stellen voor om dit systeem in de nabije toekomst in te voeren: iedere afgestudeerde bouwt eigen pensioenrechten op. Maar om de pensioenkloof tussen vrouwen en mannen als gevolg van de loopbaankloof op te vangen vragen we om volgende pistes te onderzoeken: Verdeling van de beroepsinkomsten over de partners voor de duur van hun relatie: splitting Het loon of de beroepsinkomsten die in aanmerking komen voor de berekening van het pensioen van de meest verdienende partner wordt voor een deel overgeheveld naar de andere partner in functie van de opbouw van pensioenrechten/berekening. - Het kan gaan om een automatische 50/50-regeling (voorkeur Vrouwenraad); - Of, de partners kunnen voor dit systeem kiezen (dit systeem bestaat dan parallel naast het huidige: elk zijn eigen opgebouwde rechten) en bevestigen die keuze (jaarlijks) ten aanzien van de pensioeninstellingen of de databanken die de basisgegevens registreren. De verdeling kan zelf door het koppel bepaald worden: bijvoorbeeld alles wat tussen 50/50 en 40/60 ligt. Als incentive om in dit systeem te stappen kan het berekeningsplafond voor de hogere inkomens doorbroken worden. Op die manier kan: - een onderbreking van de loopbaan of vermindering van de arbeidsduur van de ene partner worden opgevangen op het vlak van de pensioenrechten; - en/of een loonverschil als gevolg van sectorale loonsegregaties worden opgevangen. In dit systeem bestaan geen afgeleide rechten meer. We vragen de beleidsmakers om na te gaan of : - dit splittingsysteem in het nadeel zou zijn van de lagere inkomensklassen (in vergelijking met het huidig systeem); - partners van personen uit de hoogste inkomensklassen daardoor aangemoedigd zouden worden om niet beroepsactief te zijn; - het splittingsysteem zowel in de eerste pijler als in de tweede pijler (die ook veralgemeend moet worden) een optie is, ofwel enkel in de eerste of enkel in de tweede pijler; - een dubbele of extra bijdrage van de beroepsactieve partner van een eenverdienersgezin ook een keuzemogelijkheid kan zijn naast het splittingsysteem. Inzake de berekening van het pensioenbedrag: We verwijzen naar het voorstel van het Raadgevend Comité van de pensioensector (9 juni 2009): het bedrag van het eigen rustpensioen zou worden vastgesteld op 75% van het gemiddelde van het Pagina 68 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid beroepsinkomen van de 25 beste jaren. Dit is een te overwegen piste en deze maakt het bestaan van het gezinsbedrag overbodig. Gelijkgestelde periodes De bestaande regelgeving aanpassen in die zin dat alle onderbrekingen recht geven op volledige gelijkstelling voor de pensioenen en dat iedereen er op een gelijke manier toegang toe heeft. Aanvullende pensioenen Een gendertoets op de wet inzake de aanvullende pensioenen en een democratisering, ook v/m, van de tweede pensioenpijler. 68 Meewerkende echtgenoten/s van zelfstandigen Bij het sociaal statuut van de zelfstandigen vragen we aandacht voor het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoten/s of wettelijk samenwonende partners, meestal vrouwen die meewerken in een familiaal bedrijf. Van belang is dat meewerkende echtgenoten/s hun eigen sociale rechten opbouwen in functie van de bijdrage die zij betaald hebben/betalen.69 Op dit vlak zijn er vier aandachtspunten: - - - De meewerkende echtgenoten/s hebben maar een eigen volwaardig pensioen nadat zij 30 jaar bijdragen hebben betaald. Het is voor hen belangrijk dat, vermits zij in juli 2005 verplicht zijn geweest om tot het zogenaamde maxi statuut toe te treden en daarvoor vaak een extra bijdrage voor betalen naast de vroegere gezinsbijdrage, de vastgelegde opbouw van de pensioenrechten niet verminderd op afgebouwd wordt in de toekomst. Het afgesproken kader moet behouden blijven en gerespecteerd worden. Meewerkende echtgenoten/s die niet aan 30 jaar loopbaan komen, hebben weliswaar gedurende heel wat jaren een extra bijdrage betaald (naast de vroegere gezinsbijdrage) maar daar staan tot op vandaag geen rechten tegenover: ze ontvangen evenveel pensioen als zouden ze nooit bijdragen hebben betaald (het gezinspensioen). Er moet overwogen worden om hier (conform het Europees arrest Herveyn) naast het gezinspensioen een supplement te voorzien dat progressief kan toenemen naarmate de 30 jaar loopbaan benaderd worden. Wanneer de meewerkende echtgenoten/s inkomen uit een andere activiteit halen, kunnen zij niet in het statuut van meewerkende echtgeno(o)t(e) blijven en moeten zij aansluiten als zelfstandige in hoofdberoep, ook al gaat het vaak over vrij beperkte inkomsten uit een andere activiteit. Er zou een geneutraliseerd bedrag moeten voorzien worden dat belast wordt en aan sociale bijdragen onderworpen is, maar dat het behoud van het statuut van meewerkende echtgeno(o)te niet hypothekeert, bijvoorbeeld 3.000 à 4.000 euro per jaar. 68 Zie ook Advies van de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen, nr. 77 van 17 oktober 2003 over de aanvullende pensioenen http://www.raadvandegelijkekansen.be/downloads/advies77.pdf, p. 8-12 69 Aanbevelingen KVLV-Vrouwen met Vaart, Raad van bestuur Vrouwenraad 8 december 2011. Pagina 69 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid - Meewerkende echtgenoten/s zouden meer mogelijkheden moeten krijgen om bijdragen te betalen voor het vrij aanvullende pensioen voor zelfstandigen. Nu slechts 8,17% op een inkomen van ca. 5.200 euro. In het regeerakkoord van 7 december 2011 lezen we: “In het kader van de gelijkwaardige behandeling tussen mannen en vrouwen, zal de regering het statuut van de meewerkende echtgenoot evalueren en bijsturen, zodat de meewerkende echtgenote,, die extra bijdragen betalen voor hun sociale bescherming, er ook daadwerkelijk op vooruitgaan wat hun sociale rechten en pensioenrechten betreft.” Deze passage kan aangevuld worden met: “Deze evaluatie zal gebeuren met respect voor de opgebouwde rechten uit het bestaande reglementair kader (in toepassing waarvan sommige meewerkende echtgenoten/s verplicht zijn geweest om toe te treden tot dit statuut) enerzijds en rekening houden met de noodzaak van een ruimere sociale bescherming anderzijds.” Tot slot We hebben een aantal pistes geformuleerd die mogelijks zouden kunnen leiden naar een rechtvaardiger systeem. We vragen nu aan de betrokken partijen (parlementaire commissies, ministers, sociale partners, academici in socialezekerheidsrecht en fiscaliteit) om samen met de vrouwenbeweging na te denken hoe het systeem rechtvaardiger en doelmatiger te maken. Ook het aspect van de gelijkgestelde dagen/perioden in de sociale zekerheid moet hieraan gekoppeld worden. En we willen in de toekomst nog een stap verder gaan met de koppeling van het socialezekerheidsdossier (eigen rechten; gelijkgestelde dagen) en de inkomstenbelasting (waarin ook het huwelijksvermogensrecht ingebed is), vanuit genderperspectief. Bronnen Gezinsleven en beroepsleven. Uitdagingen, modellen en perspectieven. Platformtekst. Derde fase van de Rondetafelconferentie Gezinsleven en Bedrijfsleven. Colloquium 29/30 april 1999 te Brussel, een initiatief van Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie, Administratie voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn, Vlaamse Minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Vlaamse Minister van Gelijkekansenbeleid, red. Walter Van Dongen en Miriam Beck, april 1999. Liliane Babilas, Individualisering van rechten in de werkloosheidsverzekering, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang. Dominique Bauwens, Schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang Bea Cantillon, Individualisering van de socialezekerheidsrechten. Algemene situering, in Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 5-28. Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, De individualisering van de sociale zekerheid, tussen utopie en dwaling, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2e trimester 2009, 51ste jaargang Pagina 70 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Deffet, M en Nuyens, C., Essay over de afgeleide rechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 3de trimester 1999, pp. 661-673. Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Wetswijzer Gelijke Kansen. Overzicht van wetgeving inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen, uitgevoerd door de Universiteit Gent, Brussel, 1999. Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda Curvers-Sofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang van de eigen niet-ontvangen rechten - periode 1997-2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang Valérie Lootvoet, Individualisering van de rustpensioenrechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang, p. 327-328. Dirk Marcelis, De niet-contributieve rechten in de verzekering voor geneeskundige verzorging, in Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 107-131. Nederlandstalige Vrouwenraad, Naar individuele rechten in de sociale zekerheid. De pensioenen en de werkloosheid in de kijker, red. Mieke Van Haegendoren en Herlindis Moestermans, ACCO Leuven/Amersfoort, 1994. Hedwige Peemans-Poullet, Individualisering van de rechten om de sociale zekerheid rechtvaardiger en socialer te maken, in Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 29-46. Hedwige Peemans-Poullet, Individualisering van rechten in de verzekering voor geneeskundige verzorging, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang Hedwige Peemans-Poullet, Standpunten van het Comité de Liaison des Femmes, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang Hedwige Peemans-Poullet, Un bon mari ou un bon salaire? Féminisme en sécurité sociale, une si longue marche…, Universtité des femmes? Collection Pensées Féministes, Bruxelles, 2009. Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Advies n° 15 van 21 maart 1997 betreffende bepaalde maatregelen goedgekeurd in het kader van de modernisering van de sociale zekerheid. Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Deeltijdse Arbeid. Situatie en gevolgen op het gebied van arbeidsrecht en sociale zekerheid, Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Brussel, 1998. Pagina 71 Dossier en aanbevelingen 2011 Individuele rechten in de sociale zekerheid Yvette Raes, Individuele en afgeleide rechten in het pensioensysteem van de werknemers, toegespitst op de situatie van de vrouwen, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang Bea Van Buggenhout, Individualisering van de socialezekerheidsrechten. Juridische aspecten, in Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 81-106. Walter Van Dongen, e.a. Beck, M. en Omey, E., Gezinsleven en beroepsleven. Het combinatiemodel als motor voor een actieve welvaartsstaat?, CGBS, Garant, Leuven/Apeldoorn, 2000. Pagina 72