Individuele rechten in de sociale zekerheid 2011

advertisement
Figure 1 logo vrouwenraad
INDIVIDUELE RECHTEN IN DE
SOCIALE ZEKERHEID
Dossier en aanbevelingen 2011: naar een afbouw van de afgeleide
rechten en pro individuele rechten voor iedereen.
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
INHOUDSTAFEL
Inhoud
Individuele rechten in de sociale zekerheid ................ 1
Inleiding ...................................................................................... 5
Verzekering en solidariteit ........................................................... 6
Analyse Bea Cantillon ............................................................................... 6
Analyse Hedwige Peemans-Poullet ........................................................... 7
Wettelijke en aanvullende verzekeringen? ............................................... 8
Spanningsvelden in het debat individuele en afgeleide rechten .... 9
Begrippenkader/definiëring individuele en afgeleide rechten ..... 10
Deffet en Nuyens .....................................................................................10
Bea Van Buggenhout ...............................................................................12
Hedwige Peemans-Poullet .......................................................................17
Begrip persoon ten laste ............................................................ 18
RIZIV ........................................................................................................18
RVA .........................................................................................................18
RVP ..........................................................................................................18
Bespreking ...............................................................................................18
Afgeleide rechten in de verschillende sectoren............................ 19
Wettelijke Pensioenen .............................................................................19
Aanvullende pensioenen .........................................................................22
Pagina 2
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Uitkeringen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit ...................................25
Geneeskundige verzorging .......................................................................27
Arbeidsongevallen ...................................................................................33
Beroepsziekten ........................................................................................35
Werkloosheid ..........................................................................................36
Aanvullende inkomens ............................................................................43
Besluit .....................................................................................................43
Eigen niet-ontvangen rechten in de verschillende sectoren ......... 43
Primaire ongeschiktheid ..........................................................................43
Invaliditeit ...............................................................................................44
Moederschap - vaderschap - meemoederschap .......................................44
Adoptieverlof ..........................................................................................48
Werkloosheid ..........................................................................................49
Besluit .....................................................................................................49
Het kostenplaatje ...................................................................... 50
Afgeleide rechten en eigen niet-ontvangen rechten in vraag ...... 53
Verschillende behandeling van vrouwen en mannen in de verschillende
sectoren...................................................................................................53
Verschillende behandeling tussen vrouwen onderling .............................55
De wettelijke versus de feitelijke situatie of gehuwd versus samenwonend
................................................................................................................55
Een- en tweeverdienersgezinnen en eenverdienersgezinnen ...................56
Pagina 3
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Echtscheiding ...........................................................................................57
Verschillende behandeling hetero’s en holebi's .......................................58
Samenvatting knelpunten .......................................................... 59
Visie.........................................................................................................59
Onduidelijke begrippen en technieken ....................................................59
Socialezekerheidsrechten gebaseerd op het arbeidsverleden van de
werknemer ..............................................................................................59
Eigen en afgeleide rechten .......................................................................59
Ongelijke behandeling in de socialezekerheidsstelsels .............................60
Personen ten laste en verrekening van de gezinslast ...............................60
Atypische arbeid ......................................................................................60
Invulling individualisering .......................................................... 60
De verzekeringslogica ..............................................................................61
Universalisering .......................................................................................61
Referentiekader voor aanbevelingen .......................................... 62
Aanbevelingen ........................................................................... 64
Een herstructurering van de sociale zekerheid .........................................64
Omkaderende maatregelen .....................................................................67
Specifieke aanbevelingen voor de pensioenen.........................................67
Meewerkende echtgenoten/s van zelfstandigen .....................................69
Pagina 4
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Inleiding
Onze sociale zekerheid/bescherming voor werknemers bevat een aantal kostwinnersfaciliteiten
die voortspruiten uit het sociale contract van 1944 en die maken dat het systeem niet
genderneutraal is. Er bestaan nog een aantal indirecte discriminaties en onrechtvaardigheden in het
nadeel van vrouwen. Ook vrouwen onderling worden verschillend behandeld.
Daarnaast zijn er maatregelen die verschillende gevolgen hebben voor gehuwden en samenwoners,
voor eenverdieners en tweeverdieners.
De sociale zekerheid is gekoppeld aan de betaalde arbeid, via de financiering (bijdragen) en de
uitkeringen1.
Globaal gezien zijn er twee soorten risico's die de sociale zekerheid dekt, met name het loonverlies
en het ontoereikend loon2.
De sociale zekerheid heeft bijgevolg een aantal functies3:
- de bescherming en verbetering van (het bestaan en het creëren van) de werkgelegenheid;
- een minimum inkomen waarborgen;
- de verworven levensstandaard waarborgen;
- de sociale integratie promoten.
Maar er is volgens de Vrouwenraad ook het risico dat verbonden is aan de combinatie van beroepsen gezinsleven. Dit heeft te maken met de ondersteuning van de zorgfunctie. Net deze functie wordt
opvallend doorkruist door genderverschillen.
De sociale zekerheid neemt de zorgfunctie voor een stuk ten laste:
- Op een directe manier voor beroepsactieve personen via de zogenaamde individuele
oplossingen waarbij een persoon zich tijdelijk of gedeeltelijk kan terugtrekken uit de
beroepsarbeid (bijvoorbeeld loopbaanonderbreking, tijdskrediet, ouderschapsverlof,...); deze
onderbrekingen worden omgezet in gelijkgestelde periodes en gedeeltelijk vergoed door de
sociale zekerheid. Het zijn vooral vrouwen die gebruik maken van deze individuele
oplossingen. Er zitten echter een aantal anomalieën in het systeem van onderbrekingen en
gelijkgestelde periodes. Dit aspect komt aan bod in ons dossier ‘Gelijkgestelde periodes’.
- Op een indirecte manier4 voor niet-beroepsactieve personen via de afgeleide rechten in
gezinsverband. Dit dossier handelt voornamelijk over deze afgeleide rechten, die we afwegen
1
Zelfs de kinderbijslag en de gezondheidszorg worden betaald op grond van een relatie tot arbeid.
2
Het gaat hier om de gezondheidsuitgaven en de uitgaven inzake de kosten van het kind.
3
Conform diverse artikels.
4
‘Indirect’ omdat we er kunnen vanuit gaan dat de zorgfunctie via de afgeleide rechten wordt ondersteund. De begrippen
afgeleide en individuele rechten komen echter niet voor in de regelgeving omtrent de sociale zekerheid. Ze worden
evenmin gehanteerd door de socialezekerheidsinstellingen. Ze worden wel gedefinieerd en toegepast door een aantal
academici socialezekerheidsrecht en door de vrouwenbeweging. De regelgeving en de socialezekerheidsinstellingen
hanteren wel het begrip ‘personen te laste’. Aan die personen ten laste worden ofwel eigen uitkeringen toegekend ofwel
ontvangen de rechthebbenden die deze personen te laste hebben verhoogde uitkeringen en dit zonder dat er een bijdrage
voor betaald wordt/werd. In die zin gaat het om afgeleide rechten voor de persoon ten laste (vaak een niet-beroepsactieve
vrouwelijke partner die dus ook geen vervangingsinkomen geniet) die bijgevolg op een indirecte manier vergoed wordt en
waarvan we veronderstellen dat deze persoon gezins- en huishoudelijk werk verricht, hoewel dat geen verplichting is voor
Pagina 5
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
tegenover de individuele rechten. Ook hier hebben we te maken met heel wat
onrechtvaardigheden.
Onze sociale zekerheid heeft zich in de loop van de jaren ontwikkeld via allerlei ad hoc maatregelen
in een aantal sectoren. Deze maatregelen zijn niet op elkaar afgestemd.
De Vrouwenraad gaat op zoek naar structurele, duurzame en doelmatige oplossingen. We kaderen
onze voorstellen binnen de problematiek van de combinatie van het beroeps- en gezinsleven waarbij
het Vrouwenraadcombinatiemodel5 de leidraad is. Dat houdt in dat vrouwen en mannen gemiddeld
in dezelfde mate blijven werken doorheen de beroepsloopbaan en het beroeps- en gezinsleven
evenwichtig met elkaar combineren.
In het eerste deel van dit dossier gaan we in op de basisprincipes van verzekering en solidariteit.
Vervolgens hebben we aandacht voor de begrippen 'eigen/individuele' en 'afgeleide' rechten binnen
de verschillende socialezekerheidssectoren, gezien door de bril van een aantal
socialezekerheidsdeskundigen. We geven daarna een stand van zaken van de afgeleide rechten en
de eigen niet-ontvangen rechten in de verschillende sectoren, vergeleken met de situatie van tien
jaar geleden en we stellen het systeem van afgeleide en eigen niet-ontvangen rechten in vraag
omwille van de verschillende behandeling van vrouwen en mannen, van vrouwen onderling, van
gehuwden en samenwonenden, van een- en tweeverdienersgezinnen. Ten slotte zetten we de
belangrijkste knelpunten op een rij, we duiden het begrip individualisering en we eindigen met een
reeks Vrouwenraadaanbevelingen.
Verzekering en solidariteit
Analyse Bea Cantillon6
Binnen de verzekeringslogica kunnen enkel personen die een bijdrage betalen verzekerd zijn. De
hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het risico dat een persoon loopt op het risico waarvoor
hij/zij zich verzekert. Hoe meer kans op een risico, hoe hoger de premie. Een hogere premie geeft
recht op een hogere schadeloosstelling.
Het verzekeringsprincipe wordt ook toegepast in de sociale zekerheid maar het wordt begrensd door
het solidariteitsprincipe. Concreet:
- Het proportionaliteitsverband tussen bijdrage en uitkering wordt niet strikt toegepast zoals
in de verzekeringslogica. Er is geen band tussen het risico en de bijdrage (bijvoorbeeld: een
60-jarige persoon met ernstige hartproblemen betaalt dezelfde bijdrage als een 25-jarige
gezonde persoon).
een volwassen persoon ten laste want het algemene criterium om als dusdanig beschouwd te worden is enkel de
afwezigheid van beroepsinkomsten of een vervanginginsinkomen.
5
Visietekst Vrouwenraad Combinatie beroeps- en gezinsleven, 2008
6
Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, De individualisering van de sociale zekerheid, tussen utopie en dwaling,
e
ste
in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 242-244.
Pagina 6
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
-
De uitkering staat niet in verhouding met de hoogte van de bijdrage; er wordt ook rekening
gehouden met het inkomen of de samenstelling van het gezin. Sommige mensen brengen
dus meer in dan dat ze terugkrijgen van de sociale zekerheid en omgekeerd. Er zijn drie
vormen van solidariteit:
o de horizontale: tussen lagere en hogere risicogroepen; de premie wordt berekend als
een voor iedereen gelijklopend percentage van de eigen inkomsten;
o de verticale: corrigeert de strakke link tussen de betaalde bijdrage en de ontvangen
schadeloosstelling in de verzekeringen. Het behoud van de verworven
levensstandaard speelt hier een rol. De uitkeringen van de werkloosheid
bijvoorbeeld worden mede bepaald door het tot aan de werkloosheid ontvangen
loon en dit gebeurt binnen minimum- en maximumgrenzen. De hogeloontrekkers
betalen bijgevolg meer bijdrage dan ze recht hebben op uitkeringen en omgekeerd.
Ook de gezinsmodulering valt onder de verticale solidariteit. Hierbij is de hoogte van
de uitkering afhankelijk van de samenstelling van het gezin (gehuwd of
samenwonende met of zonder kinderen). De veronderstelde behoefte is groter bij
ééninkomensgezinnen en gezinnen met kinderlast en daarom ontvangen ze hogere
uitkeringen dan alleenstaanden en meerinkomensgezinnen;
o De intergenerationele: de actieve bevolking betaalt bijdragen voor de niet-actieve
(gepensioneerde) bevolking.
Voor mensen die enkel zorgarbeid verrichten en geen betaalde baan hebben en geen bijdragen
betalen werden de afgeleide rechten uitgewerkt.
Sinds de jaren 2000 is het individualiserings- versus het gezinsmoduleringsdebat in het spanningsveld
gekomen van activering versus bescherming. De oorspronkelijke doelstellingen van de sociale
zekerheid (waarborgen van minimuminkomen en van verworven levensstandaard) zijn uitgebreid
met 'actieve participatie' (niet alleen beschermen maar ook risicopreventie).
Analyse Hedwige Peemans-Poullet
Bij de sociale verzekeringen, in tegenstelling tot de commerciële verzekeringen, zijn de bijdragen
proportioneel in verhouding tot de beroepsinkomsten maar niet proportioneel in verhouding tot het
risico dat men loopt. De herverdeling is sociaal en dit op twee manieren:
- De sociale risico's zijn omgekeerd proportioneel met het inkomensniveau. Werknemers met
lage inkomens hebben meer risico om werkloos te worden, arbeidsongeschikt/invalide of
een slechtere gezondheid te hebben dan werknemers met een hogere opleiding/inkomen.
De inbreng van hoge inkomens in de sociale verzekering is dus hoger dan de gemiddelde kost
van hun eigen risico en draagt dus bij tot de financiering van de risico's van de werknemers
met lagere inkomens;
- De sociale bijdragen worden betaald op de niet-geplafonneerde beroepsinkomsten maar de
uitkeringen in verschillende takken (vervangingsinkomens) zijn wel geplafonneerd of
forfaitair (gezinsbijslagen); degenen die in verhouding het meest bijdragen ontvangen in
verhouding het minst en dat laat toe dat degenen die het minst bijdragen een behoorlijke
uitkering ontvangen; dit is de zogenaamde verticale herverdeling tussen hogere (lagere
risico's) en lagere (hogere risico's) inkomens
Het dubbele mechanisme van het systeem van afgeleide rechten en de vermindering van bepaalde
eigen rechten:
- onderbreekt de normale loop van de sociale herverdeling in het nadeel van werkneemsters
en van tweeverdieners en in het voordeel van mannelijke titularissen met een niet-
Pagina 7
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
-
beroepsactieve partner ten laste. Werkneemsters zijn vooral te vinden in de lagere
inkomensdecielen en lopen een hoger professioneel risico; bijgevolg moeten ze de
voornaamste begunstigden zijn;
schept verwarring tussen de twee lijnen van de sociale bescherming. In bepaalde gevallen
worden de eigen contributieve rechten voorwaardelijk en residuair, o.a. de samenwonenden
bij de werklozen, in andere gevallen is er geen sprake van inkomensvoorwaarden.
De toegang tot diverse takken van de sociale zekerheid is individueel, gebaseerd op individuele
bijdragen op basis van het eigen beroepsinkomen van de titularis. Deze bijdragen houden geen
rekening met het aantal personen ten laste in het huishouden.
De uitkeringen zijn wel gemoduleerd in functie van de gezinssituatie van de titularis.
Deze contradictie tussen bijdragen (individueel) en uitkeringen (gemoduleerd) zorgt voor een
spanningsveld.
In de realiteit gaat het bijna altijd om de mannelijke titularis met een samenwonende partner ten
laste (die geen beroepsactiviteit heeft en afgeleide rechten geniet). De omkeerbaarheid van de
toegang tot afgeleide rechten verzekert op geen enkel vlak de gelijkheid tussen werknemers en
werkneemsters vermits de rechtvaardiging van de afgeleide rechten voortvloeit uit de pratiques de
vie, buiten het professioneel leven, die diametraal verschillen voor mannen en vrouwen. In geval van
een gelijk loon (rechtstreeks loon + indirect loon of sociale bijdragen), zijn de sociale retombées (of
salaire differé socialisé) minder voordelig voor het geheel van werkneemsters dan voor het geheel
van werknemers. De gezinsmodulering onderbreekt dus de loop van de normale sociale herverdeling.
Zo zijn de eigen rustpensioenen van werkneemsters gemiddeld lager dan de overlevingspensioenen
(afgeleid recht/gezinsmodulering) of soms ook dan de pensioenen van de echtgescheidene die niet
beroepsactief geweest zijn.
Een huishouden met twee bijdragebetalende titularissen ontvangt maar één maal gezinsbijslagen.
Deze huishoudens betalen bijna altijd meer bijdragen dan dat ze uitkeringen ontvangen. Deze
tweeverdieners genieten niet of nauwelijks van de transfer van de alleenstaanden en gezinnen
zonder kinderen naar alleenstaanden en gezinnen met kinderen.
Wettelijke en aanvullende verzekeringen?
Er zijn de zogenaamde wettelijke (eerste) pijlers en de aanvullende (tweede) pijlers in de sociale
zekerheid.
De aanvullende pijlers omvatten de aanvullende pensioenen en de aanvullende ziekteverzekering.
De gerechtigde kan aanvullende verzekeringen voor de echtgeno(o)t(e)/partner ten laste financieren
terwijl er geen bijdragen moeten betaald worden in de overeenstemmende wettelijke verzekering.7
Bovendien wordt er belastingaftrek toegepast op het inkomen van de gerechtigde.
7
Hedwige Peemans-Poullet, Ibidem, p. 463-464.
Pagina 8
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Spanningsvelden in het debat individuele en afgeleide rechten
Het debat over de individualisering van de sociale zekerheidsrechten situeert zich volgens Prof. Bea
Cantillon8 binnen drie spanningsvelden: verzekering en solidariteit (zie hoger), individualisering,
individuele en sociale risico's.
Over individualisering en emancipatie
-
-
-
Er is sprake van een nieuw waardebesef: een vooruitgang van de gelijkmaking van vrouwen
en mannen (scholing en betrokkenheid bij beroepsarbeid) en de gelijkschakeling van
gehuwden, samenwonenden en alleenwonenden.
Ondanks toegenomen scholings- en activiteitsgraad van vrouwen waardoor ze eigen rechten
opbouwen, blijven er verschillen m/v op vlak van werkgelegenheid en loon; het is een illusie
ervan uit te gaan dat het individualiseren van de sociale zekerheid de emancipatie van
vrouwen zal voltooien (pensioenkloof), zolang deelname aan arbeid de belangrijkste
voorwaarde is voor uitkerings- en pensioenrechten;
Emancipatie in twee snelheden: de blijvende verschillen v/m zijn ook sterk sociaal gelaagd:
laaggeschoolde vrouwen nemen minder deel aan het arbeidsleven dan hooggeschoolde
vrouwen. Het hebben van jonge kinderen speelt ook een rol (2/5de van de laaggeschoolde
vrouwen is aan het werk en 4/5de van de hooggeschoolde vrouwen). Hooggeschoolde
vrouwen werken vaker voltijds en laag- en midden geschoolde vrouwen vaker deeltijds.
Over individuele en relationele sociale risico's
Mannen en vrouwen stemmen hun arbeids- en zorgbeslissingen op elkaar af en dat leidt tot
verschillende types van koppels. Vrouwen met een relatief zwakke band met de arbeidsmarkt
bijvoorbeeld, wonen meer dan gemiddeld samen met mannen die ook al geen sterke positie hebben
op de arbeidsmarkt.
Bij een eventuele individualisering van de sociale zekerheid moet dan ook rekening gehouden
worden met de legitimiteit van de gelijkgestelde periodes: welke onderbrekingen van de
beroepsactiviteiten kunnen als maatschappelijk legitiem aanvaard worden. Dus als gelijkwaardig met
beroepsarbeid en met een trekkingsrecht?
Een eenzijdige individualisering van de sociale zekerheid maakt slachtoffers bij:
- Vrouwen uit lagere sociaaleconomische groepen met een lage opleiding, zeker als er
kinderen zijn;
- Vrouwen (of mannen) die de zorg voor de kinderen opnemen (langere periode van zorgverlof
heeft negatieve invloed op levensloopinkomen).
8
Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, idem, p. 244-252.
Pagina 9
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Begrippenkader/definiëring individuele en afgeleide rechten
Deffet en Nuyens9
Er zijn verschillende invalshoeken om de rechten op de sociale zekerheid te benaderen:
- De juridische invalshoek: maakt uit wie (of wat) het recht doet ontstaan;
- De financiële invalshoek: antwoordt op de vraag hoe het recht gefinancierd wordt.
De ene benadering maakt een onderscheid tussen eigen rechten (verkregen door de betrokkene zelf)
en afgeleide rechten (verkregen door een derde).
De andere benadering maakt een onderscheid tussen contributieve rechten (bijdrage) en nietcontributieve rechten (geen bijdrage).
Alle combinaties van deze rechten zijn mogelijk.
Bijvoorbeeld: het overlevingspensioen is een contributief afgeleid recht voor de niet-beroepsactieve
echtgeno(o)t(e) omdat het hoofdzakelijk gefinancierd wordt door een bijdrage van de
beroepsactieve echtgeno(o)t(e).
Er zijn dus vier categorieën rechten die elkaar uitsluiten en waarin alle sociale uitkeringen kunnen
ondergebracht worden:
- de eigen contributieve rechten
- de eigen niet-contributieve rechten
- de afgeleide rechten
- de eigen niet-ontvangen rechten
Eigen contributief recht10: recht op een sociale uitkering toegekend aan een individu omdat hij/zij
bijdragen betaalt of voor haar/hem worden betaald in de socialezekerheidsregeling waartoe hij/zij
behoort. Dit geeft recht op een bedrag dat overeenstemt met het bedrag van de uitkering dat het
individu zou ontvangen indien hij/zij een alleenstaande zou zijn en indien hij/zij slechts over een enig
inkomen zou kunnen beschikken;
Eigen niet-contributief recht: recht op een sociale uitkering toegekend aan een individu zonder dat
door hem/haar of voor hem/haar een bijdrage werd of wordt betaald en zonder dat er een band als
bloedverwant, als aanverwant of als samenwonende met een individu dat bijdragen heeft betaald of
betaalt wordt vereist. Dit zijn rechten erkend in de residuaire sociale beschermingsregelingen of
voortkomend uit perioden gelijkgesteld met perioden van arbeid;
Afgeleid recht: recht op een sociale uitkering toegekend aan een individu op basis van een band als
bloedverwant, als aanverwant of als samenwonende met een individu dat eigen al dan niet
9
de
M. Deffet en Christel Nuyens, Essay over de afgeleide rechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 3 trimester
1999, pp. 661-673.
Deze definiëring vinden we ook terug bij Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang van de eigen
de
e
niet-ontvangen rechten - periode 1997-2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang,
p. 267-269.
10
Op bijdrage gebaseerd.
Pagina 10
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
contributieve rechten heeft, ongeacht deze gerechtigde nog leeft of niet. Deze personen zijn of
waren (weduwen en wezen) dus ten laste van iemand met eigen rechten.
Een afgeleid recht is ook de eventuele verhoging van een eigen recht, aan de gerechtigde toegekend
wegens zijn/haar toestand als niet-alleenstaande of wegens het hebben van personen ten laste.
Afgeleide rechten kunnen uitgesplitst worden in:
- contributieve afgeleide rechten
- niet-contributieve afgeleide rechten
naargelang het eigen recht waarvan zij afgeleid zijn, een al dan niet contributief recht is (was);
Eigen niet-ontvangen recht: vermindering van het eigen recht wegens een toestand als
samenwonende, waaruit kan worden afgeleid dat het individu niet over enig inkomen beschikt.
Hieronder vallen de verminderingen toegepast op de invaliditeitsuitkeringen en op de
werkloosheidsuitkering van samenwonenden.
Tabel: overzicht eigen rechten
Eigen contributieve rechten
Geneeskundige verzorging voor werknemers
Uitkeringen (arbeidsongeschiktheid, invaliditeit,
11
moederschap )
Rustpensioen
Werkloosheid
Brugpensioen
Gewone kinderbijslag
Gewoon kraamgeld
-
Eigen niet-contributieve rechten
Geneeskundige verzorging voor niet-werknemers
Gelijkgestelde perioden in de pensioenen
Gewaarborgde inkomens
Tegemoetkomingen aan personen met een handicap*
Verhoogde kinderbijslag voor werklozen, invaliden,...
Loopbaanonderbreking
Verminderingen (niet-ontvangen eigen rechten):
uitkeringen (arbeidsongeschiktheid, invaliditeit)
samenwonenden
werkloosheid samenwonenden
* het zogenaamde residuaire stelsel: gefinancierd uit algemene middelen
Tabel: overzicht afgeleide rechten
Contributieve afgeleide rechten
Geneeskundige verzorging voor personen ten laste van
werknemers
Invaliditeit: verschil gezinsbedrag (65%)-bedrag
alleenstaande (55%)
Gezinspensioen: verschil gezinsbedrag (75%)-bedrag
alleenstaande (60%)
Rustpensioen voor de uit de echt gescheiden
echtgeno(o)t(e)
Overlevingspensioen
Niet-contributieve afgeleide rechten
Geneeskundige verzorging voor personen ten laste van
niet-werknemers
Geneeskundige verzorging voor weduwen en wezen
Gewaarborgde inkomens: verschil gezinsbedragbedrag alleenstaande
11
De uitkering bedraagt 82% van het brutoloon in de eerste maand, 75% nadien, met een plafond. De
moederschapsverzekering is een apart stelsel dat gefinancierd wordt door bijdragen van werkgevers.
Pagina 11
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Werkloosheid: verschil gezinsbedrag (65%)-bedrag
alleenstaande (55%)
Bea Van Buggenhout
Het begrip individualisering
Individualisering van de bijdragen betekent dat de bijdragen op individuele basis (het individuele
arbeidsinkomen) berekend worden en niet op het gezinsinkomen.
Individualisering van de sociale uitkeringen wordt omschreven als een recht op uitkeringen dat
rechtstreeks aan de begunstigde wordt toegekend, wanneer deze aan een aantal voorwaarden
beantwoordt die op hem/haarzelf en op zijn/haar situatie betrekking hebben. In deze betekenis staat
individualisering zowel tegenover de afgeleide rechten van personen ten laste als tegenover de
verhoging van de uitkeringen van een sociaal verzekerde vanwege het feit dat hij/zij personen ten
laste heeft.
Bij afgeleide rechten heeft de begunstigde recht op uitkeringen door zijn/haar band (familiaal of
economisch) met een andere sociaal verzekerde (de primaire gerechtigde).
Bij een verhoging van de uitkeringen vanwege gezinslast krijgen de personen ten laste geen eigen
recht. Enkel de primaire gerechtigde is sociaal verzekerd al wordt het bedrag van de uitkeringen wel
verhoogd door de aanwezigheid in het gezin van personen ten laste, die zelf dus geen rechtstreekse
aanspraak op een uitkering kunnen maken.
Individualisering ten aanzien van de begunstigde kan meerdere betekenissen hebben:
- Het verwijst naar een recht dat aan de persoon toekomt op basis van criteria die enkel met zijn
individuele situatie (bijvoorbeeld als werknemer) en niet met zijn relatie tot anderen te maken
hebben;
- Het verwijst naar het recht op uitkeringen toegekend aan de persoon zelf waarbij deze als
titularis of gerechtigde optreedt, ongeacht of hij deze positie aan zijn eigen sociaal-rechtelijke
kenmerken (bijvoorbeeld als werknemer) of aan zijn relatie met bepaalde primaire gerechtigden
(wat zich voordoet bij de weduwe van een werknemer) te danken heeft;
- Het bedrag van een uitkering is uitsluitend voor een individuele persoon en wordt met het oog
op zijn behoeften berekend, zonder rekening te houden met de gezinssituatie;
- Een uitkering ten behoeve van een bepaalde persoon die ook effectief aan deze persoon wordt
uitbetaald (bijslagtrekkende).
Gezinsmodalisering betekent dat men rekening houdt met het samenlevingsmodel van de
begunstigde van de sociale uitkeringen en met het huishouden waartoe deze persoon behoort.
Gezinsmodalisering neemt de vorm aan van afgeleide rechten of van een verhoging van de
uitkeringen.
De technieken van individualisering en gezinsmodalisering hebben verschillende doelstellingen:
- Door individualisering beoogt men elke persoon als individu te erkennen door de toekenning van
een eigen recht op sociale bescherming;
- Door gezinsmodalisering wil men in de sociale bescherming rekening houden met de
gezinssituatie van de sociaal verzekerde: leeft hij in een huishouden waarin hij ook op het
Pagina 12
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
inkomen van anderen een beroep kan doen, leeft hij alleen of leeft hij met anderen die te zijnen
laste zijn.
De technieken
De bijdragen
-
Meestal individueel op basis van het arbeidsinkomen;
Berekeningswijze niet gemodaliseerd volgens de gezinssituatie van de sociaal-verzekerde;
De bijdragevoeten niet gemodaliseerd volgens de gezinssituatie;
Tweeverdieners betalen twee bijdragen en dat leidt tot maximaal de uitbetaling van twee
vervangingsinkomens aan het bedrag dat bepaald is voor alleenstaanden of samenwonenden;
De eenverdiener betaalt slechts één bijdrage en ontvangt een hoger vervangingsinkomen
(gezinspensioen), eventueel aangevuld of gevolgd door een afgeleid recht (overlevingspensioen).
De uitkeringen
Technieken van gezinsmodalisering:
Toekenning van een hogere uitkering aan de rechthebbende met personen ten laste : wordt
gebruikt voor de vervangingsinkomens. Maar niet alle vervangingsinkomens zijn afhankelijk van de
gezinssituatie (arbeidsongevallen en beroepsziekten, tenzij in geval van overlijden).
Drie varianten die verschillen in de omschrijving van de personen ten laste en in de wijze waarop de
verhoging berekend wordt:
-
-
Alleenstaande en rechthebbende met echtgenoot ten laste: pensioen: het
berekeningspercentage bedraagt 60% van het loon bij de alleenstaande en 75% voor een
gezinspensioen. Kritiek: enkel de echtgeno(o)t(e) als persoon ten laste wordt erkend, niet de
ongehuwde samenwonende partner of de kinderen, ook niet het aantal personen ten laste.
Rechthebbenden met gezinslast, alleenstaanden en samenwonenden: in deze variant is er
een onderscheid tussen rechthebbenden met personen ten laste (rechthebbenden met
gezinslast), rechthebbenden zonder personen ten laste bij wie het enig inkomen wegvalt
(alleenstaanden) en rechthebbenden zonder personen ten laste en zonder verlies van enig
inkomen (samenwonenden). Deze variant treft men aan in de werkloosheidsreglementering en
in de ziekteverzekering. Deze variant houdt rekening met een vrij ruim omschreven gezinslast
maar de omvang (aantal personen ten laste) speelt hierbij evenmin een rol als bij de pensioenen.
De verhoging van de uitkering is procentueel bepaald en staat enkel in verhouding tot het
vroegere inkomen van de werknemer, dus niet tot de gezinslast. Er is ook een onderscheid
tussen personen die alleen leven en personen die samenleven met anderen. Deze laatsten
krijgen een lagere uitkering. De concrete invulling van de drie categorieën verloopt in de twee
stelsels niet volledig parallel. Maar grosso modo wordt als werknemer met gezinslast
beschouwd: de werknemer die zijn echtgenoot of partner ten laste heeft, die kinderen ten laste
heeft of die samenwoont met ascendenten ten laste. Deze personen ten laste mogen niet over
een beroeps- of vervangingsinkomen beschikken dat bepaalde grenzen overschrijdt.
Alleenstaanden zijn de personen die alleen wonen. In de ziekteverzekering zijn het werknemers
die samenwonen met personen die geen eigen beroepsinkomen hebben maar die niet als
personen ten laste worden beschouwd. De anderen (samenwonenden of rechthebbenden
zonder personen ten laste en zonder verlies van enig inkomen) zijn de werknemers die
samenwonen met personen waarvan het inkomen de vastgestelde grenzen overschrijdt. Deze
Pagina 13
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
personen worden geacht voor hun eigen bestaanszekerheid te kunnen instaan. Men gaat er
meestal ook vanuit dat ook de uitkeringsgerechtigde in zekere mate op het inkomen van degene
met wie hij samenwoont kan terugvallen. De gezinsmodalisering kan hier een negatief effect
hebben, namelijk bij de werkloosheidsreglementering. Samenwonenden krijgen een lager
vervangingsinkomen, zelfs wanneer zij kinderen ten laste hebben.
-
Aangepaste forfaitaire uitkeringen
Het gaat om de toekenning van een forfaitair bedrag, aangepast aan de gezinssituatie:
- Gewaarborgd inkomen voor bejaarden: de gezinslast wordt zoals bij de pensioenen
beperkend gedefinieerd als het ten laste hebben van de wettige echtgenoot. Het
gezinsbedrag wordt uitbetaald aan de aanvrager die gehuwd is.
- Bestaansminimum: gezinsbedrag wordt toegekend aan samenwonende echtgenoten en aan
de persoon die enkel samenwoont met een minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste of met
meerdere kinderen onder wie minstens een minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste. Er is
ook het tarief alleenstaande en het tarief samenwonende voor elke persoon die met een of
meerdere personen samenwoont, ongeacht of deze al dan niet bloed- of aanverwant is.
- Tegemoetkomingen aan gehandicapten: de gerechtigde met personen ten laste is de
gehuwde gerechtigde die niet feitelijk noch van tafel en bed gescheiden is, de gerechtigde
die een huishouden vormt en de gerechtigde die minstens één kind ten laste heeft. Zij
hebben recht op het gezinsbedrag.
Alleenstaande is de gerechtigde die alleen leeft. De samenwonenden zijn alle anderen (helft
van het gezinsbedrag). Hier worden wettelijk en feitelijk gezin gelijkgeschakeld. Er is enkel
een verhoging voor de alleenstaande met minstens een kind ten laste.
- Diversiteit in de gehanteerde technieken (procentuele of forfaitaire verhoging) en in de
omschrijving van personen ten laste;
- Verschil in behandeling tussen gehuwde en ongehuwde partners;
- Verschil in behandeling tussen de verschillende groepen gescheidenen (uit de echt
gescheiden, feitelijk gescheiden, van tafel en bed gescheiden).
Toekenning van een afgeleid recht aan de persoon ten laste zelf
Een persoon wordt een sociaal recht toegekend op grond van een band met een andere persoon die
zelf aan een aantal criteria beantwoordt (bijvoorbeeld verzekerd als werknemer of als zelfstandige).
Het is een eigen recht, maar het is een afgeleid recht. De relatie die aanleiding geeft tot de
toekenning kan het huwelijk zijn, de samenwoning, de afstamming of een daarmee gelijkgestelde
situatie. Vaak wordt geëist dat de begunstigde financieel afhankelijk is van de primair gerechtigde.
Er zijn verschillende varianten:
Afstemming op de begunstigde:
De inhoud van het recht wordt bepaald door de individuele kenmerken van de begunstigde.
Verzekering geneeskundige verzorging: personen ten laste van de primair gerechtigde, de
overlevende echtgenoot en de wezen krijgen een eigen recht op tenlasteneming van geneeskundige
verstrekkingen toegekend. Kenmerkend is dat de omvang van het recht volledig bepaald wordt door
de behoeften van de begunstigde zelf. Er is geen band met de primaire gerechtigde, zijn situatie of
met zijn inkomen. Het recht blijft doorlopen wanneer de band met de primair gerechtigde verbroken
wordt door overlijden, door een feitelijke scheiding of door scheiding van tafel en bed. Vervalt de
juridische band volledig (echtscheiding), dan vervalt ook het afgeleid recht.
Pagina 14
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Afstemming op de primair gerechtigde:
De omvang van het afgeleid recht wordt bepaald door kenmerken van de primaire gerechtigde,
namelijk door zijn inkomen en eventueel zijn loopbaan en niet door de situatie van de begunstigde
van het afgeleid recht. Het betreft:
- De verstrekking van een vervangingsinkomen (pensioenen: overlevingspensioen en
rustpensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot);
- De regelingen inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten (renten voor langstlevende
echtgenoot, kinderen, kleinkinderen, ascendenten of broers en zussen).
Deze uitkeringen worden berekend als een percentage van het arbeidsinkomen van de overleden
primaire gerechtigde. Dit inkomen wordt geacht geheel of gedeeltelijk de bestaanszekerheid van
de begunstigde verzekerd te hebben, wat bijgevolg een ernstig sociaal risico inhoudt bij het
wegvallen van dit inkomen.
- Pensioen aan de uit de echt gescheiden echtgenoot:
De pensioenwetgeving neemt als het ware de plaats in van de burgerrechtelijke
onderhoudsplicht na echtscheiding. Het rustpensioen van de gescheidene wordt berekend
alsof deze zelf een activiteit als werknemer zou hebben uitgeoefend tijdens de duur van het
huwelijk, rekening houdend met 62,5% van het loon van de gewezen echtgenoot. Dit is het
enige geval waarin het verrichten van huishoudelijke arbeid binnen het huwelijk aanleiding
geeft tot een eigen, zij het afgeleid recht op een vervangingsinkomen. Deze valorisatie van de
huishoudelijke arbeid doet zich slechts voor als het huwelijk op de klippen loopt. De exechtgenoot/werknemer kan met een nieuwe echtgenoot van een gezinspensioen genieten.
Bijgevolg kan uit een enkele bijdrage het recht op vervangingsinkomens voor drie personen
worden geput.
- Specifieke gezinsprestaties:
De gezinsbijslagen zijn een vorm van gezinsmodulering in positieve zin, die bestaat in de
toekenning van een uitkering die specifiek als doel heeft de gezinslast op te vangen. Ze
vormen een aparte uitkering, het zijn dus geen verhogingen. Bovendien worden ze aan de
sociaal verzekerde zelf toegekend in tegenstelling tot de afgeleide rechten.
Gezinsbijslagen zijn niet enkel gedifferentieerd naargelang van de kenmerken en behoeften
van het rechtgevend kind (leeftijd, handicap). Daarnaast telt ook de professionele situatie
van de sociaal verzekerde (hogere bijslag voor kinderen van zieken, gepensioneerden en
werklozen) en de totale gezinslast (hogere bijslag voor het tweede kind en nog een hogere
bijslag voor de derde en volgende kinderen).
Het is een sociaal risico dat niet verbonden is aan de arbeidssituatie. Het toepassingsgebied is
uitgebreid tot een groot deel van de bevolking net als bij de gezondheidszorg.
Negatieve gezinsmodalisering: de aanrekening van het gezinsinkomen
Het gezinsinkomen kan een negatief effect hebben op het bedrag van de uitkeringen: er wordt een
lagere uitkering toegekend wegens de aanwezigheid van een ander inkomen in het gezin.
Er worden verschillende technieken gebruikt:
Inkomensgebonden uitkeringen
De uitkering is afhankelijk van een inkomensgrens:
Pagina 15
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
De uitkering wordt niet toegekend of wordt verminderd wanneer deze grens wordt
overschreden.
Wordt enkel het inkomen van de aanvrager beschouwd dan gaat het om een geïndividualiseerde
benadering.
Ook elementen van gezinsmodulering kunnen aanwezig zijn, bijvoorbeeld wanneer inkomsten
die erop gericht zijn de gezinslast te compenseren (gezinsbijslagen) buiten beschouwing blijven.
Verder kan een bepaald bedrag aan inkomsten zijn vrijgesteld (bijvoorbeeld 94.259 BEF per
kwartaal inzake de gewaarborgde gezinsbijslag), waarbij het bedrag stijgt wanneer men personen
ten laste heeft (bijvoorbeeld in dezelfde regeling: verhoging van de grens met 20% voor ieder
kind vanaf het tweede)
Gaat men bij de berekenen van het inkomen uit van het huishouden als eenheid en ook de
inkomsten van de echtgenoot, partner of andere gezinsleden, dan zal het totaalbedrag sneller de
grens overschrijden, met een negatief effect op de uitkering.
Inkomensgebonden verhogingen
Sommige uitkeringen worden slechts verhoogd voor rechthebbenden met personen ten laste op
voorwaarde dat deze personen ten laste geen inkomen hebben dat een bepaalde grens
overschrijdt. In de werkloosheidsreglementering bijvoorbeeld wordt een echtgenoot als persoon
ten laste beschouwd als hij geen beroepsinkomen heeft dat meer dan 7.163 BEF per maand
bedraagt en evenmin een pensioen van meer dan 16.909 BEF per maand.
-
Individuele uitkeringen
- voor een persoon op basis van criteria inzake de individuele situatie
- voor een persoon als titularis of als rechthebbende
- voor een persoon met het oog op behoeften, geen rekening met gezinssituatie
- ten behoeve van een persoon die de uitkering ook ontvangt

-
Gezinsmodalisering
Afgeleide rechten
Op grond van band met persoon die zelf aan een
aantal criteria beantwoordt.
Afstemming op begunstigde
- verzekering geneeskundige verzorging
Afstemming op primair gerechtigde
- vervangingsinkomen (overlevingspensioen en
rustpensioen uit de echtgescheiden echtgenoot)
- arbeidsongevallen en beroepsziekten
Specifieke gezinsprestaties
- gezinsbijslagen



Negatieve gezinsmodalisering
Inkomensgebonden uitkeringen
- Afhankelijk van inkomensgrens
niet-toekenning of
vermindering wanneer een bepaalde grens wordt bereikt
- Bij gezinsbijslagen

Inkomensgebonden verhogingen


-


-
Verhoging van uitkeringen
Vervangingsinkomens
- gezinspensioen
- werkloosheid
Aangepaste forfaitaire uitkeringen
- gewaarborgd inkomen bejaarden
- bestaansminimum
- tegemoetkoming aan gehandicapten
Pagina 16
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
-
- werkloosheid
Hedwige Peemans-Poullet12
Directe rechten
Ze worden verworven door een werknemer vanwege zijn aangegeven beroepsactiviteit.
Afgeleide rechten
Ze zijn gebaseerd op een relatie van bloedverwantschap, aanverwantschap of samenwonen die een
volwassene zonder beroepactiviteit heeft of heeft gehad met een rechthebbende op directe rechten.
Afgeleide rechten worden toegekend aan titularis van eigen rechten (verhoogde uitkeringen) of aan
de volwassene die van de titularis afhankelijk is of geweest is (gezondheidszorgen,
overlevingspensioen). Deze afgeleid rechten worden gratis toegekend zonder dat er een specifieke of
verhoogde bijdrage voor betaald is.
De afgeleide rechten toegekend op basis van bloedverwantschap betreffen kinderen van de titularis
en in bepaalde gevallen oudere ouders die bij hun kinderen inwonen.
De afgeleide rechten gebaseerd op aanverwantschap (= huwelijk) met de titularis van eigen rechten,
zijn deze rechten waarvan 'huisvrouwen' genieten of de samenwonende partner ten laste. Ze zijn
vaak in contradictie met de fiscale voordelen verbonden aan het huwelijk (huwelijksquotiënt: 30%
van het inkomen van de titularis wordt toegekend aan de echtgenote zonder inkomen). In de sociale
wetgeving heeft de echtgenote geen inkomen. Deze huishoudens cumuleren de voordelen van de
sociale zekerheid en de fiscaliteit.
De afgeleide rechten toegekend op basis van een samenwoonrelatie met de titularis tonen een
aanpassing van de wetgeving aan de evolutie in de samenleving. In het algemeen zijn ze minder
restrictief dan de afgeleide rechten op basis van het huwelijk. De term samenwoonrelatie dekt in de
werkloosheidsreglementering tegelijk de gehuwden en de samenwonenden.
Gezinsmodulering
-
-
-
Een verhoging van de uitkeringen van de rechthebbende op directe rechten die een volwassene
ten laste heeft;
Toekenning van een uitkering (pensioen, bijslag,…) of verkrijging van een recht (verzekering
geneeskundige verzorging) voor een persoon die ten laste is of was van een rechthebbende op
directe rechten;
Vermindering of afschaffing van de uitkeringen van directe rechten van een rechthebbende
omdat dat deze laatste gehuwd/samenwonend is of dat hij geen persoon ten laste heeft
(werkloosheid);
Verwijzing naar de middelen van het huishouden als voorwaarde voor de toekenning of het
behoud van directe rechten aan een gehuwde of samenwonende rechthebbende (werkloosheid).
12
Hedwige Peemans-Poullet, L'individualisation des droits, in Un bon mari ou un bon salaire? Féminisme en sécurité sociale,
une si longue marche…, Universtité des femmes? Collection Pensées Féministes, Bruxelles, 2010, p. 399-401.
Pagina 17
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
De eerste twee categorieën (verhogingen van rechten en uitkeringen bestemd voor volwassenen ten
laste) worden gratis toegekend: het zijn niet-bijdrage-uitkeringen.
De laatste twee zijn directe, op bijdrage berustende rechten die geen verzekeringskarakter meer
hebben en worden behandeld als bijstandsuitkeringen.
Begrip persoon ten laste13
We vinden onderstaande definities op de websites van:
RIZIV
Persoon ten laste 14
Persoon die, door de band die hij heeft met een gerechtigde, onrechtstreeks geneeskundige
verstrekkingen geniet (bijvoorbeeld: echtgenote die niet werkt, kind ...). "Worden beschouwd als
persoon ten laste: - kinderen jonger dan 25 jaar voor wie de gerechtigde in het onderhoud voorziet, evenals de personen die onder hetzelfde dak verblijven; lage beroeps - en/of vervangingsinkomens
hebben en ofwel echtgenoot, ascendent of samenwonende zijn."
RVA
Werknemer met gezinslast15
De werknemer met gezinslast woont samen met zijn/haar echtgeno(o)t(e) of met een partner die
geen inkomsten heeft, of woont uitsluitend met zijn/haar kinderen, op voorwaarde dat hij/zij
gerechtigd is op kinderbijslag, of met andere verwanten niet over een inkomen beschikken, of hij/zij
woont alleen en moet onderhoudsgeld betalen.
RVP
Een gezinspensioen: als je gehuwd bent en je echtgeno(o)t(e) zelf geen pensioen noch andere sociale
uitkeringen geniet en geen of slechts een beperkt beroepsinkomen heeft.16
Bespreking
Het begrip persoon ten laste wordt door de uitbetalingsinstellingen op een verschillende manier
ingevuld.
Algemeen kunnen we stellen dat het criterium om als ten laste beschouwd te worden de totale of
relatieve afwezigheid van beroeps- of sociale inkomsten is, dus het vermoeden van geldgebrek van
de echtgeno(o)te of de levenspartner.
13
Dirk Marcelis, De niet-contributieve rechten in de verzekering voor geneeskundige verzorging, in Nieuw Tijdschrift voor
Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 107-131;
Hedwige Peemans-Poullet, Standpunten van het Comité de Liaison des Femmes, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale
de
e
Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 462-463.
14
Bron: www.riziv.be ; woordenlijst.
15
Bron: www.rva.be ; definities
16
Bron: http://www.rvponp.fgov.be ; veel gestelde vragen
Pagina 18
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
De zorglast is niet van tel. De afgeleide rechten van het huwelijk of samenwonen vloeien niet voort
uit gezinsarbeid maar alleen uit de aanwezigheid van een gehuwde of samenwonende gerechtigde.
Indirect wordt de zorglast (gezins- en huishoudelijke arbeid) wel gedragen door het arbeids- en het
socialezekerheidsrecht bij wijze van onderbrekingen en gelijkgestelde periodes maar dit geldt dan
voor beroepsactieve personen.
We kunnen ons dan de vraag stellen of het normaal is dat terwijl de sociale zekerheid de gezins- en
huishoudelijke last voor een stuk op zich neemt, dan ook nog eens tegelijkertijd gratis afgeleide
rechten aanbiedt aan personen die zich, vaak zonder reden, niet op de arbeidsmarkt aanbieden of
deze verlaten?
Een volwassene wordt dus in de sociale zekerheid beschouwd als persoon te laste van een
gerechtigde op basis van het feit dat zij/hij geen of weinig beroeps- of vervangingsinkomen heeft.
Het vermoeden van geldgebrek wordt zelfs niet gecontroleerd. Dat verklaart waarom afgeleide
rechten een tewerkstellingsval kunnen vormen. Wanneer bijvoorbeeld vrouwen (opnieuw) aan het
werk kunnen gaan, maken ze (eventueel samen met hun partner) een berekening. Ze trekken van
hun (vaak bescheiden) loon de waarde af van de rechten waarvan het gezin voordien gratis genoot of
van bijvoorbeeld de te verwachten kosten voor de kinderopvang. We mogen hier ook de fictieve
toekenning van het huwelijksquotiënt niet uit het oog verliezen. De volwassene ten laste kan echter maar dat zal niet zo vaak voorkomen - ook beschikken over een inkomen uit roerend of onroerend
goed.
Het kan ook dat de volwassene ten laste een of meer kinderen ten laste heeft of had, misschien ook
niet. Zij/hij heeft/had misschien ook een betaalde hulp in het huishouden. Het enige criterium dat
hier telt is het feit dat zij/hij als partner/echtgeno(o)t(e) afhankelijk is van een gerechtigde. Dit leunt
aan bij de notie van bijstand in de eigenlijke kern van de socialezekerheidstakken.
De situatie kind ten laste wordt ook op onlogische manier behandeld. Een alleenstaande werkloze
kan als 'gezinshoofd' worden beschouwd en de hoogste uitkeringen ontvangen omdat hij/zij een kind
te laste heeft of voor dit kind alimentatie betaalt.
Ouders met kinderen waarvan de ene ouder werkloos is en de andere een persoon met een handicap
is, hebben geen gezinslast.
Afgeleide rechten in de verschillende sectoren
Wettelijke Pensioenen
De wettelijke pensioenen (of de eerste pensioenpijler) zijn gebaseerd op het individueel inkomen en
zijn in principe sociaal herverdelend. De bijdragen worden berekend op de ongeplafonneerde lonen
en de pensioenbedragen op de geplafonneerde lonen. Daardoor is de vervangingsratio ten opzichte
van het loon hoger dan het loon en vice-versa. Voor de lagere lonen benadert het pensioenbedrag de
hoogte van het vroegere loon. Dit herverdelende kenmerk zou in het voordeel van vrouwen moeten
zijn omdat hun lonen zich bijna altijd onder het berekeningsplafond bevinden. Het gaat niet op om te
zeggen dat de lage lonen van vrouwen de oorzaak zijn van hun lage pensioenen. De grootste
verschillen tussen vrouwen komen van de toekenning van afgeleide rechten die in de meeste
gevallen toegekend worden op basis van de lonen van mannen.
Pagina 19
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Drie soorten afgeleide rechten
Het gezinssupplement
Het verschil tussen het gezinsbedrag en het bedrag voor de alleenstaande inzake het rustpensioen is
het zogenaamde gezinssupplement17: het rustpensioen met het bedrag voor alleenstaande (60%) is
een eigen recht. Het pensioen met gezinsbedrag wordt berekend tegen 75% van de werkelijke
(geplafonneerde) en fictieve lonen (beroepsinkomsten voor zelfstandigen). Het verschil tussen het
gezinsbedrag en het bedrag voor alleenstaande is een contributief afgeleid recht en het is een
verhoging van 25% (=gezinssupplement).
Wanneer het eventueel toegekende pensioen aan de partner kleiner is dan het gezinssupplement,
wordt dit er in mindering op gebracht.
Met ongeveer tien loopbaanjaren kan een individueel pensioenbedrag opgebouwd worden dat hoger
is dan het gezinssupplement.
Een echtpaar krijgt ook een gezinssupplement toegekend wanneer de twee individuele pensioenen
lager liggen dan het gezinspensioen dat aan één van hen kan worden toegekend.
Zo'n 27% vrouwen18 laat het eigen rustpensioen vallen omdat het gezinssupplement voordeliger is.
Deze vrouwen hebben voor zichzelf voor niets bijgedragen want het gezinspensioen zou even hoog
zijn als ze niet hadden gewerkt.
Het gezinssupplement geldt ook voor de jaren dat de gerechtigde niet gehuwd was of voor periodes
waarin hij met een echtgenote leefde die niet ten zijnen laste was (die zelf beroepsactief was).
Voor de gerechtigden op een rustpensioen met gezinsbedrag komt het deel toegekend als eigen
recht neer op 80% van het bedrag van hun pensioen en de afgeleide rechten komen neer op 20%.19
De vermeerdering voor de persoon ten laste is dus een percentage van het
vervangingsinkomen/pensioen (dit komt ook voor bij uitkeringen arbeidsongeschiktheid/invaliditeit).
In 2007 betrof het gezinspensioen 348.069 personen waarvan 99,7% mannen. Bij de gepensioneerde
mannen geniet 42,3% van een gezinspensioen en 0,1% van de gepensioneerde vrouwen.
Het overlevingspensioen20
(= contributief afgeleid recht).
Er zijn voorwaarden inzake leeftijd en duur van het huwelijk. De weduwe of weduwnaar moet in
principe 45 jaar zijn, tenzij er kinderen zijn. Het huwelijk moet in principe ook één jaar geduurd
hebben. Wanneer aan de voorwaarden niet is voldaan kan de overlevende een tijdelijk
overlevingspensioen gedurende één jaar genieten. Wanneer een gerechtigde op een
17
Dergelijke verschillen worden ook gezinsgemoduleerde uitkeringen genoemd.
18
De cijfers in dit deel over de pensioenen zijn gepubliceerd in: Valérie Lootvoet, Individualisering van de
de
e
rustpensioenrechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 327-328.
19
Volgens een nota van de Rijksdienst voor Pensioenen (BC/1998/340 van 12 oktober 1998) bedraagt dit afgeleid recht in
1997 22.856 miljoen BEF, waarvan 31 miljoen BEF wordt uitbetaald aan vrouwen en 22.825 miljoen BEF aan mannen.
20
Volgens dezelfde nota bedragen deze afgeleide rechten voor 1997 123.663 miljoen BEF, waarvan 742 miljoen BEF voor
mannen en 122.921 miljoen BEF aan vrouwen.
Vanaf 1984 is dit recht uitgebreid tot echtgenoten.
Pagina 20
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
overlevingspensioen op een bepaald moment niet meer aan de voorwaarden voldoet, kan deze
gedurende één jaar het overlevingspensioen genieten en dat noemt men het voortgezet
overlevingspensioen. Deze beide tijdelijke voordelen dienen om de herintegratie op de
arbeidsmarkt te bewerkstelligen, zonder inkomensvallen. De cumulatie van een
overlevingspensioen met een rustpensioen is toegestaan tot een plafond gelijk aan 110% van het
overlevingspensioen voor een volledige loopbaan. Ligt het rustpensioen van de overlevende hoger
dan deze 110%, dan vervalt het overlevingspensioen. Dat is het vooral het geval voor weduwnaars.
Het overlevingspensioen is uiteraard toegankelijk voor mannen en vrouwen maar de effecten van
deze omkeerbaarheid zijn dus zeer ongelijk gezien de ongelijkheid van het referentie-inkomen en de
berekeningswijze van de mogelijke cumul.
In 2007 ontvingen 229.157 werknemers een overlevingspensioen, waarvan 99% vrouwen. Het
gemiddelde maandbedrag bedroeg 691,70 euro voor de mannen en 672,80 euro voor de vrouwen.
Het rustpensioen voor de uit de echt gescheiden echtgenoten/s
(= contributief afgeleid recht): de niet hertrouwde uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e) die niet
beroepsactief geweest is, ontvangt een rustpensioen berekend tegen 37,5% (62,5% van het bedrag
voor alleenstaande volgens de wet) als percentage toegepast op de lonen van de voormalige
echtgeno(o)t(e), verminderd met haar/zijn eigen eventuele lonen. De betrokkene moet zelf aan de
leeftijdsvoorwaarden voldoen. Dit pensioen heeft de kenmerken van een individueel pensioen. Het
kan net als een eigen pensioen gecumuleerd worden met een overlevingspensioen uit een vorig
huwelijk. Men noemt dit pensioen soms ook een geïndividualiseerd afgeleid recht. Er is geen
vermindering van het eigen rustpensioen van de ex-echtgeno(o)t(e). Bij hertrouw vervalt het recht
op echtscheidingspensioen. Meerdere ontbonden huwelijken kunnen meerdere pensioenen als
echtgescheidene doen ontstaan, telkens voor de betrokken huwelijksjaren. Het gaat hier over de
zogenaamde polygamie van de sociale zekerheid. Er worden immers geen specifieke of extra
bijdragen voor betaald.
In 2007 kregen 55.704 personen een pensioen als uit de echtgescheidene, waarvan 88,3% vrouwen.
Feitelijke scheiding
Bij feitelijke scheiding bestaat het eventueel afgeleid recht uit het gezinssupplement. Er kan dan
recht bestaan op de helft van het gezinspensioen of op een aanvulling van het eigen pensioen. Dit
recht ontstaat vanaf het moment dat de andere huwelijkspartner de pensioengerechtigde leeftijd
bereikt. Beide huwelijkspartners behouden hun recht op overlevingspensioen wanneer een van hen
overlijdt.
Alleen het huwelijk doet in deze tak afgeleide rechten ontstaan en de bijzondere toekennings- en
betalingsvoorwaarden staan in verband met feiten die zich binnen een huwelijksrelatie situeren.
Gelijkgestelde periodes
De beroepsarbeid opent ook recht op pensioen voor bepaalde tijdvakken van inactiviteit. Dit zijn de
zogenaamde gelijkgestelde periodes.
Zie apart Vrouwenraaddossier Gelijkgestelde periodes.
Duur tewerkstelling en arbeidsintensiteit
Een volledig eigen rustpensioen verwerf je na 45 jaar tewerkstelling. Niet alleen de duur speelt een
rol maar ook de arbeidsintensiteit. Men heeft ook recht op een vervroegd pensioen vanaf 60 jaar en
Pagina 21
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
minstens 35 loopbaanjaren met tenminste éénderde van een voltijdse tewerkstelling. Werknemers
moeten ook een minimum tewerkstelling in VTE's bewijzen om recht te hebben op het
minimumpensioen of op het minimumrecht per loopbaanjaar.
Een deel van de vrouwen komt aan een beroepsloopbaan van 45 jaar maar toch blijken ze niet aan
de minimumregels te voldoen om recht te krijgen op bepaalde rechten van het stelsel.
Aanvullende pensioenen
De eerste pensioenpijler verglijdt geleidelijk naar een 'basispensioen'.
De tweede pensioenpijler (of de aanvullende pensioenen) wordt gezien als een oplossing om de
levensstandaard te kunnen behouden. Het beleid ondersteunt de tweede pijler via diverse fiscale
voordelen maar vooral via de vermindering van de sociale bijdragen voor de eerste pijler. Dat geeft
aan de werkgevers de nodige middelen om zonder bijkomende kosten de bijdragen voor de
aanvullende pensioenen voor hun rekening te nemen.
De tweede pensioenpijler21 is facultatief en wordt georganiseerd in het kader van collectieve,
sectoriële of ondernemingsovereenkomsten:
Initiatiefnemer
Paritaire commissie van
Werkgeversbedrijf
een sector
Pensioencontract
collectief
collectief
Plankeuze
gewoon
sociaal
gewoon
sociaal
Werknemers: bv. aanvullend pensioenstelsel van de RVP; zie:
http://www.rvponp.fgov.be/onprvp2004/NL/I/IG/IG_01.asp
Zelfstandigen: gewoon vrij aanvullend pensioen, sociaal vrij aanvullend pensioen
individueel
gewoon
De aanvullende pensioenen zijn gekoppeld aan de beroepsarbeid en worden gefinancierd door de
kapitalisatie van de gestorte premies. Ze vullen de inkomsten uit de wettelijke pensioenen aan.
Deze tweede pijler is meer ‘verzekerend’ dan de eerste want de verworven rechten komen overeen
met de gestorte premies. Bovendien komen de verworven rechten ook meer overeen met de
geleverde arbeid en is de tweede pijler in die zin ook meer ‘professioneel’ dan de eerste. Toch
introduceren de aanvullende pensioenen ook hier afgeleide rechten, wat in tegenspraak is met de
eigen filosofie.
Afgeleid recht
Personen kunnen van het aanvullend pensioen genieten via individuele of eventueel via afgeleide
rechten (dus voortvloeiend uit het aanvullend pensioen van hun echtgeno(o)t(e)). 22De meerderheid
van de aanvullende pensioenen voorziet afgeleide rechten, zoals de transfer van een
overlevingsrente. Een weduwe zal dan een hogere rente ontvangen die berekend is op de kortere
levensverwachting van mannen en een weduwnaar zal een lagere rente ontvangen gebaseerd op de
langere levensverwachting van vrouwen. Globaal gezien is het voor een vrouw voordeliger haar man
te overleven dan zelf beroepsactief te zijn geweest.
21
Wet op de aanvullende pensioenen van 13 maart 2003.
22
Hedwige Peemans-Poullet, Pensions du deuxième pillier: le mieux est l’ennemi du bien, in Un bon Marie ou un bon
salaire? Féminisme en sécurité sociale, une si longue marche…, Université des Femmes, Collection Pensées Féministes,
Bruxelles, 2009, p. 497-505.
Pagina 22
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
De wet op de aanvullende pensioenen laat een aantal discriminaties toe23:
- Men is niet verplicht om een werknemer jonger dan 25 jaar te laten aansluiten: degenen die het
vroegst beginnen te werken zullen niet altijd de kans hebben om hun loon te compenseren met
een langere beroepsloopbaan;
- Bij de actuariële berekening kunnen verzekeraars rekening houden met de verschillen in
levensverwachting tussen mannen en vrouwen; in een systeem met gelijke bijdragen zal de
uitgekeerde rente hoger zijn voor mannen dan voor vrouwen.
Een ander heikel punt zijn de inactiviteitsperiodes. Werkgevers betalen voor arbeidsperiodes die
effectief gepresteerd worden door de werknemers binnen het bedrijf, ook voor de periodes van
moederschapsverlof. Voor de andere inactiviteitsperiodes24, namelijk werkloosheid,
arbeidsongeschiktheid/invaliditeit, cursussen sociale promotie, bepaalde loopbaanonderbrekingen
kunnen werkgevers een keuze maken. De vraag is voor welke periodes ze kiezen?
Enkele cijfers
Vrouwen kunnen veel minder een beroep doen op aanvullende pensioenen omdat ze vooral
tewerkgesteld zijn in sectoren waar dergelijke pensioenplannen (nog) niet gebruikelijk zijn.
In 2001 genoten 15,3% van de gepensioneerde werkneemsters van een aanvullend pensioen en
36,7% van de gepensioneerde werknemers. 25
Tabel: Toegang tot de tweede pijler naar leefsituatie en geslacht, 2006
M
V
Totaal
N
alleenstaand
%
23.621
10.157
33.778
42
32
39
koppelverband
M
V
Totaal
137.526
27.077
164.603
51
16
37
Totaal
M
161.147
49
V
37.234
19
Totaal
198.381
38
Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde
huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 72.
23
Richtlijn 2004/113/EG legt gelijke behandeling van mannen en vrouwen op met betrekking tot de toegang tot en het
aanbod van diensten en goederen (activiteiten die niet tot de arbeidssfeer behoren). Artikel 5 voorziet dat voor financiële
diensten of voor verzekeringspremies geen verschillende actuariële factoren voor mannen en vrouwen gebruikt worden bij
de berekening van premies en uitkeringen. Lidstaten kunnen echter beslissen dat zij dit artikel 5 niet willen toepassen in
hun wetgeving en hebben hiervoor tijd tot 21 december 2007 om die beslissing te nemen.
24
Opgesomd in het Koninklijk besluit van 14 november 2003.
25
zie Belgisch Nationaal Strategisch Pensioenrapport 2005; www.steunpuntwse.be/download/nl/641714/pdf).
Pagina 23
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Uit deze tabel blijkt dat mannen meer toegang tot de tweede pijler hebben dan vrouwen. Het
verschil m/v is groter bij gepensioneerden die met een echtgeno(o)t(e) samenleven dan bij
alleenstaanden. Eén op drie alleenstaande vrouwen heeft een aanvullend pensioen en bij vrouwen
die deel uitmaken van een koppel is dat één op zes. Bij mannen is de verhouding omgekeerd maar
het verschil tussen alleenstaande mannen (iets meer dan 40%) en mannen met een echtgenote
(50%) is minder groot dan bij vrouwen.
Tabel: Uitkeringsvorm van de tweede pijler naar leefsituatie en geslacht in %, 2006
alleenstaand
vorm
Kapitaal
Rente
Rente &
kapitaal
Totaal (N)
totaal
68
22
10
m
65
25
10
v
75
15
10
33.778
23.621
10.157
koppel
kapitaal
73
71
81
rente
19
20
12
Rente &
9
9
6
kapitaal
Totaal (N)
164.603
137.526
27.077
Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde
huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 82.
De meeste gepensioneerden (m/v) ontvangen hun aanvullend pensioen in de vorm van een kapitaal.
Tabel: gemiddeld maandelijks aanvullend pensioenbedrag naar leefsituatie en geslacht, 2006
alleenstaand
geslacht
M
V
totaal
N
23.621
10.157
33.778
gemiddeld
497
362
456
mediaan
143
179
152
SA
921
510
822
koppel
M
137.526
645
206
1.134
V
27.077
256
86
430
totaal
164.603
581
175
1.061
Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde
huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 84.
Gepensioneerden die deel uitmaken van een koppel ontvangen maandelijks een hoger aanvullend
pensioen dan alleenstaanden. Vrouwen ontvangen duidelijk een lager aanvullend pensioen. Bij
vrouwen in koppelverband is dat 60% minder dan bij mannen en bij de alleenstaanden is dat 25%.
Tabel: Gemiddeld aanvullend pensioenbedrag op maandbasis op koppelniveau naar koppeltype en
geslacht, 2006
Koppeltype en geslacht
Koppels met gezinspensioen
Koppels met 1 alleenstaandenpensioen
N
bedrag
39.324
30.600
mediaan
776
633
305
142
Pagina 24
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Koppels met 2 alleenstaandenpensioenen
31.405
476
150
Man heeft aanvullend pensioen
19.148
357
122
Vrouw heeft aanvullend pensioen
3.882
176
55
Beiden hebben aanvullend pensioen
8.375
887
517
Bron: Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde
huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 88.
Koppels met twee aanvullende pensioenen scoren het hoogst, gevolgd door koppels die een
gezinspensioen ontvangen.
De situatie in 2006 samengevat26:
Mannen hebben vaker toegang tot en ontvangen gemiddeld hogere aanvullende
pensioenuitkeringen dan vrouwen.
Samenwonende mannen hebben vaker toegang tot de tweede pijler dan alleenstaande mannen
(51% tegenover 42%). Ze ontvangen ook hogere uitkeringen (645 tegenover 497 euro).
Alleenstaande vrouwen ontvangen vaker en ook een hoger aanvullend pensioen dan vrouwen in
koppelverband (31% tegenover 16%; 362 tegenover 256 euro).
Noch voor alleenstaanden, noch voor koppels slagen de aanvullende pensioenen er in om de
verschillen in de eerste pijler weg te werken. Het aanvullend pensioen komt immers vooral ten goede
aan gepensioneerden met een hoog wettelijk pensioen. Er is dus nood aan een verregaande
democratisering van de tweede pijler. Dat betekent dat werknemers in de zogenaamde zwakkere
sectoren en werknemers met een onderbroken en/of flexibele, atypische loopbaan moeten bereikt
worden.
De eerste en tweede pijler samengeteld: alleenstaande vrouwen blijken de meest kwetsbare groep
te zijn.
6% van de alleenstaande vrouwen moet rond komen met een maandelijks pensioen van minder dan
500 euro en eenderde met een pensioen dat onder de armoedegrens van 878 euro ligt.
Het pensioen van alleenstaande mannen is vergelijkbaar met of zelfs beter dan dat van
samenwonende gepensioneerden.
Bij de koppels zijn diegenen die het met één alleenstaandenpensioen moeten doen er het slechtst
aan toe. Bijna eenderde valt onder de armoederisicogrens van 1.317 euro per maand. Dat geldt ook
voor eenvijfde van de koppels met een gezinspensioen.
Gepensioneerde koppels waarvan beide partners een eigen pensioen ontvangen, hebben de beste
financiële bescherming.
Uitkeringen arbeidsongeschiktheid en invaliditeit
Primaire ongeschiktheid
26
Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor gepensioneerde
huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit Leuven. Jos Berghman-Giselda CurversSofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten, p. 117-118.
Pagina 25
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Tijdens het eerste jaar arbeidsongeschiktheid ontvangt de werknemer een ziekte-uitkering van 60%
van het brutoloon.
Een werkloze maakt aanspraak op een ziekte-uitkering van 60% van het brutoloon dat als basis heeft
gediend voor de berekening van de werkloosheidsuitkering. Tijdens de eerste zes maanden ontvangt
de werkloze een bedrag dat gelijk is aan dat van haar/zijn werkloosheidsuitkering.
Ter vergelijking de situatie in 2001:
Het eigen recht is het tegen 60% toegekend recht, wat overeenkomt zowel met het recht van een
alleenstaande met derving van een enig inkomen als met het recht van een werknemer met een
persoon ten laste. In dit laatste geval is er dus geen afgeleid recht. De samenwonende ontvangt een
recht tegen 55% vanaf de tweede maand arbeidsongeschiktheid. Er is dus geen afgeleid recht maar
wel een eigen niet-ontvangen recht en dat komt neer op een vermindering van 8%.
Het afgeleide recht is hier nu verdwenen.
Invaliditeit
Wordt toegekend vanaf het tweede jaar arbeidsongeschiktheid.
Voor de werknemer bedraagt de ziekte-uitkering:
- 65% van het brutoloon, voor een gerechtigde met personen ten laste;
- 55% van het brutoloon, voor een alleenstaande;
- 40% van het brutoloon, voor een samenwonende.
Voor een werkloze wordt de ziekte-uitkering volgens dezelfde percentages berekend op het
brutoloon dat als basis heeft gediend voor de berekening van haar/zijn werkloosheidsuitkering.
Inhaalpremie voor langdurige invaliditeit:
Deze premie wordt jaarlijks in de maand mei gestort aan de gerechtigden waarvan de duur van
ongeschiktheid minstens 5 jaar bereikt heeft op 31 december van het voorgaande jaar.
Wat het bedrag van de uitkering betreft, gelden er maximumbedragen. Vanaf de 7de maand is er voor
iedereen een minimumuitkering gegarandeerd. Het bedrag van de ziekte-uitkering is gekoppeld aan
de index.
Het afgeleid recht stemt overeen met het verschil tussen het recht van de alleenstaande tegen 55%
en van de werknemer met personen ten laste tegen 65% van het brutoloon. Het deel dat aan de
werknemer met personen ten laste als eigen recht wordt toegekend is 55/65 (84,5%) en het afgeleid
recht is 10/65 (15,3%).
Ter vergelijking de situatie in 2001:
De werknemer met personen ten laste heeft een recht tegen 65% van het geplafonneerde inkomen,
de alleenstaande met derving van het enig inkomen heeft een recht tegen 45%, wat een eigen recht
is, en de samenwonende heeft een recht berekend tegen 40%. Het verschil tussen het bedrag van
werknemer met gezinslast en het bedrag van de alleenstaande stemt overeen met het afgeleid
recht. Het deel toegekend als eigen recht aan de werknemer met gezinslast komt neer op 45/65
Pagina 26
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
(69,2%) van het bedrag van de uitkeringen en het afgeleid recht op 20/65 (30,8%). De
samenwonende die een invaliditeitsuitkering ontvangt wordt geconfronteerd met een eigen nietontvangen recht. 27
Geneeskundige verzorging28
Steunt op de principes van:
- De verticale of sociale solidariteit: herverdeling via het systeem dat de onderworpenen bijdragen
naargelang hun inkomsten en niet naargelang de risico's die ze lopen; hoe hoger het inkomen,
hoe hoger de bijdrage.
- De horizontale solidariteit tussen gezonde en zieke mensen.
Verticale solidariteit
Categorieën van rechthebbenden:
Rechthebbenden op individuele rechten verworven op basis van aanwezigheid op de
arbeidsmarkt (loontrekkenden, zelfstandigen en ambtenaren).
Ze betalen reële of fictieve bijdragen.
Er zijn subcategorieën:
- Primair uitkeringsgerechtigden (PUG) die in voorkomend geval recht hebben op
arbeidsongeschiktheids- of invaliditeitsuitkeringen.
- Niet-uitkeringsgerechtigden (bv. overheidspersoneel, studenten, geestelijkheid)
Hun relatie met de arbeidsmarkt kan de volgende zijn:
- Ze zijn officieel beroepsactief en ontvangen een loon waarop sociale bijdragen worden
geheven; het gedeelte dat aan de geneeskundige verzorging toekomt bedraagt 7,35% van dit
loon.
- Ze waren tewerkgesteld en hebben bijdragen betaald en hebben tijdelijk recht op een
vervangingsinkomen. Ze blijven verzekerd omdat het om gelijkgestelde periodes gaat. De
vervangingsinkomens zijn niet onderworpen aan bijdrageheffingen. Het gaat om volgende
situaties: primaire arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, zwangerschapsverlof,
vaderschapsverlof (gedeeltelijk), geregistreerde werkloosheid,
loopbaanonderbreking/tijdskrediet, de thematische verloven, arbeidsongevallen en
beroepsziekten, brugpensioen (voor conventioneel brugpensioen hebben de bijdragen
geheven op het supplement dat door de werkgever wordt gestort, betrekking op de
werkloosheid en het wettelijk pensioen en niet op de gezondheidszorg).
- Ze waren tewerkgesteld en hebben bijdragen betaald en hebben definitief recht op een
vervangingsinkomen (rustpensioen). Voor de verzekering voor geneeskundige verzorging
27
De totale invaliditeitsuitkeringen voor werknemers met gezinslast bedragen in 1997 29.338.133.495 BEF, zodat de
afgeleide rechten 9.027.117.998 BEF bedragen.
28
Analyse van: Hedwige Peemans-Poullet, Individualisering van rechten in de verzekering voor geneeskundige verzorging,
de
e
in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p.333-364.
Pagina 27
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
wordt een bijdrage geïnd van 3,55%, geheven op de pensioenen en aanvullende voordelen
indien ze niet minder bedragen dan 1.137,08 euro per maand voor een gepensioneerde
zonder een persoon ten laste of 1.347,61 euro per maand voor een gepensioneerde met een
persoon ten laste (bedragen van 2007). Bij een gerechtigde die een persoon ten last heeft
vermindert dus het bijdragebedrag. Dit is een gezinsmodulering van de bijdrage. Dit
principe is aanvechtbaar omdat de persoon ten laste al gratis aan de verzekering voor
geneeskundige verzorging is onderworpen en de gepensioneerde rechthebbende al een
gezinssupplement geniet (= verhoging van pensioen).
Rechthebbenden op rechtstreekse persoonlijke rechten verworven op basis van hun
inschrijving in het Rijksregister (IRR-verzekerden)
Ze zijn bijgevolg aangesloten noch op basis van aanwezigheid, nu of in het verleden, op de
arbeidsmarkt, noch als persoon ten laste van de rechthebbende.
Subcategorieën:
Bijdrageplichtigen:
- Hoge inkomens (4% van alle IRR) die een volledige bijdrage betalen: ca. 600 euro/trimester voor
bruto-inkomen van meer dan 30.820 (of meer als er personen ten laste zijn); dus forfaitaire
bijdrage en niet proportioneel ten opzichte van het totale inkomen (7,35% van het loon zonder
plafond); bv. zelfstandigen, vrije beroepers, renteniers, bestuurders van ondernemingen,
ministers, parlementsleden, openbare mandatarissen.
- Rechthebbenden met een jaarinkomen dat ligt tussen 30.820 euro en het bedrag dat recht geeft
op preferentiële vergoedingen en gezondheidszorg (RVV-statuut = jaarinkomen lager dan 14.624
euro of meer indien persoon ten laste); 1,1% van alle IRR; forfaitaire bijdrage van ongeveer 300
euro per trimester.
- Rechthebbenden met een inkomen tussen datgene dat recht geeft op de preferentiële
vergoeding (RVV-statuut) en de verschillende bijstandsinkomens; 1,4% van alle IRR; forfaitaire
bijdrage van ongeveer 51 euro per trimester.
Gezinsmodulering in deze bijdragen: ze worden onrechtstreeks verlaagd indien de rechthebbende
ten minste één persoon ten laste heeft; een alleenstaande betaalt de volledige bijdrage als zijn/haar
inkomen hoger is dan 30.820 euro per jaar; wanneer er een persoon ten laste is, betaalt de
rechthebbende een volledige bijdrage als zijn/haar inkomen meer dan 33.257 euro per jaar bedraagt;
de persoon ten laste is al gratis geaffilieerd; hierdoor ontstaat een indirecte discriminatie v/m omdat
de grote meerderheid van bijdragebetalers met een persoon ten laste mannen zijn.
Vergelijking IRR-bijdragebetalers met de eerste categorie: deze laatste betalen een bijdrage - een
percentage van hun totale loon - en hebben geen recht op een bijdragevermindering als ze een
persoon te laste hebben.
Gratis aangeslotenen
93,5% van de IRR; personen van wie het jaarinkomen hoogstens gelijk is aan 12 maal het leefloon,
andere gerechtigden op een bijstandsinkomen, begunstigden van maatschappelijke dienstverlening.
Rechthebbenden op afgeleide rechten door huwelijk of samenwonen
Degenen die ten laste zijn (geweest) van een gerechtigde uit één van hoger genoemde categorieën
(gerechtigden op rechtstreeks individuele rechten/arbeidsmarkt of op persoonlijke rechten/IRR).
Pagina 28
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Subcategorieën:
Personen die momenteel ten laste zijn van iemand die rechtstreekse of persoonlijke rechten bezit:
- Personen die ten laste zijn omdat ze een met de rechthebbende een bloedverwantschapsband
hebben (afstammelingen en ascendenten).
- Personen die ten laste zijn omdat ze met de gerechtigde een aanverwantschapsband hebben
(huwelijk) of met hem/haar samenwonen (levenspartner): ze betalen geen bijdragen als ze niet
over een beroeps- of sociaal inkomen beschikken dat in 2007 hoger ligt dan 8.099, 72 euro per
jaar - dus enkel arbeidsmarktgelinkte inkomens en niet roerende en onroerende inkomsten van
de persoon te laste of het fictieve toegekende inkomen in toepassing van het huwelijksquotiënt;
- Dit plafond ligt vrij hoog in vergelijking bijvoorbeeld met het loon van een gehuwde vrouw
die deeltijds werkt en sociale bijdragen betaalt op heel haar loon; de onderwerping die gratis
aan de persoon ten laste wordt toegekend, wordt beschouwd als een werkloosheidsval;
- Dit afgeleid recht wordt vaak voorgesteld als een gezinsgerichte maatregel maar de 'vrouw in
kwestie' hoeft geen kinderen te hebben; in 2006 waren er nog 733.340 personen gratis
aangesloten.29
- Afgeleide rechten kunnen cumuleren: de gratis onderwerping van de
echtgenote/levenspartner van een werkloze, arbeidsongeschikte, gepensioneerde, persoon
met een handicap + het feit dat de gerechtigden zelf een verhoging van hun vergoeding
kunnen bekomen: personen ten laste stapelen zo redenen op om in de werkloosheidsval te
trappen.
Personen die ten laste zijn geweest van iemand die rechtstreekse of persoonlijke rechten bezit: het
feit dat iemand ten laste is geweest van een gerechtigde en van die persoon gescheiden is of
hem/haar overleeft brengt nieuwe rechten met zich mee die afgeleid blijven van het voorgaande
huwelijk.
Twee categorieën bij echtscheiding:
- Vóór de leeftijd van 65 jaar: ze moeten zich persoonlijk als IRR aansluiten of rechtstreekse
rechten verwerven op basis van een job;
- Vanaf 65 jaar: degenen die een echtscheidingspensioen krijgen; overschrijdt dit pensioen een
bepaald plafond, dan wordt eventueel een bijdrage voor gezondheidszorg afgehouden;
- De levenspartner die ten laste was van een gerechtigde heeft geen enkel recht meer en moet
zich als IRR aansluiten of een baan zoeken.
Twee categorieën bij weduwschap:
- Voor de leeftijd van 45 jaar ongeacht of er kinderen ten laste zijn;
- Na de leeftijd van 45 jaar.
29
De verschillende types rechthebbenden in 2006 worden als volgt opgesplitst: 7,8% van de beroepsbevolking +
echtgenoot/partner of 324.123 personen ten laste; 12,8% van de invaliden + echtgenoot/partner of 27.041 personen ten
laste; 5,4% van de personen met een handicap + echtgenoot/partner of 3.817 personen te laste; 28,5% van de
gepensioneerden + echtgenoot/partner of 355.906 personen te laste; 0,6% van de overlevenden en wezen +
echtgenoot/partner of 2.485 personen ten laste; 11,5% van de IRR-verzekerden + echtgenoot/partner of 19.968 personen
ten laste.
Pagina 29
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
In beide gevallen hebben personen die door hun overleden echtgenoot een overlevingspensioen
ontvangen recht op de verzekering voor geneeskundige verzorging; ze moeten net als andere
gepensioneerden een bijdrage van 3,55% betalen op hun pensioen dat boven een bepaalde drempel
ligt en die hangt af van al dan niet personen ten laste; dit is dus ook gezinsmodulering en in vraag te
stellen omdat iedere persoon ten laste van deze gerechtigde al gratis geniet van de onderwerping
aan de verzekering voor geneeskundige verzorging.
Afgeleide rechten worden gecumuleerd: het overlevingspensioen is afgeleid; de persoon die recht
heeft op het overlevingspensioen is vaak gratis onderworpen en indien deze gerechtigde een
bijdrage moet betalen geniet hij/zij soms van een gezinsmodulering voor de bijdrage en de personen
die zij/hij ten laste heeft zijn gratis onderworpen.
Besluit
Voor sommige gehuwde/samenwonende partners dekt de bijdrage de levenspartner gratis, bij
andere draagt de levenspartner voor zichzelf bij; huwelijk/samenwonen opent dus bepaalde rechten
voor sommige gerechtigden en opent er geen voor andere.
Om dezelfde uitkeringen te bekomen betaalt een huishouden dat uit twee bijdragebetalers bestaat
proportioneel meer bijdragen dan een huishouden dat uit één bijdragebetaler en één persoon ten
laste bestaat. Dit is een discriminatie tussen gehuwde en samenwonende personen en een indirecte
discriminatie v/m omdat de overgrote meerderheid van diegenen die het recht voor hun partner
gratis openen mannen zijn.
Er is onduidelijkheid over het begrip "ten laste". Er speelt een vermoeden van geldgebrek terwijl de
realiteit anders is, bijvoorbeeld:
- De echtgenote/samenwonende blijft thuis: ze heeft al dan niet een kind thuis (gehad); ze heeft al
dan niet persoonlijke roerende of onroerende inkomsten;...
- Zij/hij verdient een klein aangegeven beroepsinkomen waarop sociale bijdragen worden
geheven; deze bijdragen gaan verloren indien zij/hij gratis onderworpen blijft als persoon ten
laste.
Werkloosheidsval: de inschakeling op de arbeidsmarkt kan belemmerd worden door vergelijking
van de kosten en de voordelen van de afgeleide rechten met die van een beroepsinkomen.
Horizontale solidariteit
Uitgangspunt: de verzekerde die ziek is wordt naar behoren terugbetaald en de zieke behoudt dus
dezelfde levensstandaard als wanneer zij/hij niet ziek zou zijn.
Een gedeelte van de uitgaven door de gezondheidszorg blijft op rekening van de zieke. Dit gedeelte
kan absoluut gezien vrij hoog zijn omwille van de frequentie of de ernst; het kan ook relatief gezien
vrij hoog zijn omwille van een laag inkomen van de zieke.
De overheid neemt maatregelen om de persoonlijke uitgaven van zieken te beperken. De basis is de
volledige of de gedeeltelijke terugbetaling van aanvaardbare uitgaven die de verzekerde doet. De
aanvaardbare uitgaven stemmen overeen met de uitkeringen die in de verschillende nomenclaturen
zijn opgenomen en door een zorgverlener zijn voorgeschreven; terugbetaling is mogelijk mits een
voorschrift van een arts/tandarts.
Pagina 30
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Tot de niet-terugbetaalbare geneesmiddelen behoren heel wat pijnstillers, hoestsiroop,
koortswerende middelen, vitaminen, druppels en sprays tegen verkoudheid en keelpijn, aspirine,
klein verzorgingsmateriaal.
Wat van de terugbetaalbare uitgaven wordt terugbetaald is het remgeld of het persoonlijk aandeel
van de patiënt.
Remgeld en terugbetalingstarief
De algemene regel is dat het remgeld 25% bedraagt voor de gewone gerechtigden en personen ten
laste en dit voor huisbezoeken en medische consultaties.
Er zijn een aantal bijzondere bepalingen:
- Het terugbetalingstarief is voor sommige verstrekkingen minder hoog: 70% voor sommige
consultaties bij de huisarts, 65% voor sommige huisbezoeken van de huisarts, 60% voor sommige
consultaties bij een specialist;
- Het terugbetalingstarief is hoger voor personen die voor het globaal medisch dossier kiezen;
korting van 30% voor hun getrouwheid;
- Het terugbetalingstarief bedraagt 100% (= er moeten geen honoraria betaald worden) voor alle
(para)medische verstrekkingen verricht in wijkgezondsheidscentra; individuele toetreding;
- Het terugbetalingstarief voor geneesmiddelen hangt af van de categorie (A,B,C, Cs of Cx) en van
het sociaal statuut van de begunstigde.
Maatregelen om de kosten van het remgeld te beperken
De invoering van het remgeld diende oorspronkelijk om de overconsumptie tegen te gaan. In de loop
van de jaren is gebleken dat het remgeld voor veel mensen een rem zet op de toegankelijkheid tot de
gezondheidszorg.
Daarom heeft de overheid ook al een reeks maatregelen genomen om het zogenaamde
geprivatiseerde gedeelte van de uitgaven voor de gezondheidszorg te verkleinen en dit op een
selectieve manier.
De eerste reeks maatregelen was de invoering van categorieën van (al dan niet) zieke verzekerden
die over een verondersteld beperkt inkomen beschikken en hogere terugbetalingen ontvangen.
Ten tweede zet de overheid zich vrij recent ook in om het globale uitgavenbedrag dat ten laste van
de zieke is, te beperken.
Bij de bepaling van de categorieën gaat de overheid eigenlijk in tegen het verzekeringsprincipe van
de sociale zekerheid.
De aansluiting is op individuele basis maar voor de uitkeringen wordt naar het huishouden
gerefereerd (samenstelling en/of inkomen van huishouden). Hierdoor wordt het
verzekeringsprincipe ook ontregeld. Een huishouden met twee bijdragenbetalenden of gelijkgestelde
gerechtigden krijgt minder hoge terugbetalingen dan een huishouden dat bestaat uit één
bijdragebetalende of gelijkgestelde gerechtigde en een gerechtigde op afgeleide rechten, zelfs als ze
minder ziek zijn. Er is dus een spanning met de verticale sociale solidariteit en de horizontale sociale
solidariteit (tussen gezonden en zieken).
Eerste maatregel: voordeligere terugbetalingen naargelang van de sociale categorie en het
inkomensniveau van de verzekerden
Pagina 31
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Sinds 1963: WIGW-verzekerden (weduwen/weduwnaars, invaliden, gepensioneerden, wezen):
bescheiden inkomen;
- Sinds 1997: uitbreiding naar RVV (rechthebbenden op de verhoogde
verzekeringstegemoetkoming): leefloongerechtigden of gerechtigden op een maatschappelijke
toelage equivalent aan het leefloon; gerechtigden op het IGO (Inkomensgarantie voor ouderen);
gerechtigden op een uitkering voor personen met een handicap; gerechtigden op verhoogde
kinderbijslag; volledig werklozen die ouder zijn dan 50 jaar en 'gezinshoofd' zijn,...en sinds 1 juli
2010: eenoudergezinnen en langdurig werklozen jonger dan 50 jaar (minstens 150.000
personen). Inkomensvoorwaarden om recht te hebben op een verhoogde tegemoetkoming;
- 2007: OMNIO-statuut: het OMNIO-statuut is er voor gezinnen met een laag inkomen (€ 14
778,26 jaarlijks bruto belastbaar, met € 2735,85 per kind ten laste) die niet voldoen aan de
voorwaarden voor het verkrijgen van de verhoogde tegemoetkoming. Het OMNIO-statuut geeft
wel aan degenen die het krijgen, dezelfde rechten op verhoogde tegemoetkoming van medische
verzorging (dus lager remgeld) als bij de "klassieke" verhoogde tegemoetkoming. Voortaan kan
de voorkeurregeling (voor medische en paramedische verstrekkingen en voor terugbetaalbare
geneesmiddelen) aan iedereen worden toegekend, ook aan beroepsactieven, op voorwaarde dat
de inkomsten van het huishouden een bepaald plafond niet overschrijden. Dit plafond verschilt
naargelang het om een gerechtigde zonder of met persoon ten laste gaat. Alle leden van het
huishouden van de gerechtigden genieten dan van de verhoogde tegemoetkoming. Een
huishouden met twee bijdragenbetalenden valt haast nooit onder het OMNIO-statuut, zelfs als
er veel kinderen zijn en zelfs als er regelmatig gebruik gemaakt wordt van de gezondheidszorg.
Het OMNIO-plafond ligt iets onder het gewaarborgd minimumloon en een voltijdse werknemer
die het minimumloon ontvangt, kan niet van deze voorkeurregeling genieten, zelfs niet als hij/zij
personen ten laste heeft; deze ‘arme’ werknemers vertegenwoordigen 5% van alle werknemers.
De OMNIO-maatregel is uiteraard sociaal maar toch schort er wat omwille van voorgaande
vaststelling. Anderzijds is er ook de OMNIO-val: bijvoorbeeld deeltijdse werkneemsters die erop
toezien dat hun inkomen niet te hoog is zodat ze ten laste blijven waardoor hun echtgenoot het
OMNIO-statuut kan behouden: dus, het uitoefenen van een beroepsactiviteit doet rechten of
voordelen verliezen die ze zonder hun beroepsactiviteit wel zouden gehad hebben.
Op 30 juni 2007 waren er 1.225.334 rechthebbenden op een RVV (= 13% van alle verzekerden). Het
gaat over volgende categorieën van onderworpenen: PUG (primair uitkeringsgerechtigden),
invaliden, personen met een handicap, weduwen, wezen, gepensioneerden, IRR.
Deze voorkeurregeling is een belangrijke maatregel voor personen met een bescheiden inkomen
maar er schort wat aan het solidariteitsproces (bijdragen storten) en er is geen onderscheid tussen
diegenen die vaak ziek zijn en degenen met een goede gezondheid.
-
Tweede maatregel: vaststellen van een bovengrens voor het remgeld naargelang de omvang van de
uitgaven voor de gezondheidszorg:
Sinds 2002 (ter vervanging van de franchise) is er de maximumfactuur en het huidig systeem sinds
2005 ziet eruit als volgt: er zijn personen die recht hebben op de sociale MAF en personen die recht
hebben op de MAF voor bescheiden inkomens. Deze maatregel heeft betrekking op de medische en
paramedische uitgaven, alle voorgeschreven geneesmiddelen en het remgeld voor hospitalisatie.
De sociale MAF wordt toegekend aan huishoudens die recht hebben op de verhoogde
tegemoetkoning (RVV en OMNIO-huishoudens); ze moeten niet meer dan 450 euro/jaar aan remgeld
betalen. De MAF voor bescheiden inkomens geldt voor alle andere huishoudens. Het remgeldbedrag
waarboven het persoonlijk aandeel volledig wordt terugbetaald, hangt af van het netto jaarinkomen
van het huishouden. De grensbedragen liggen op 450, 650, 1.000, 1.400 en 1.800 euro, gekoppeld
Pagina 32
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
aan vijf inkomensschijven. In 2005 waren er 502.840 gerechtigde huishoudens (en 993.962
personen). Deze sociale maatregel is aan een inkomensonderzoek onderworpen, zoals in de
bijstandsregelingen, waardoor het verzekeringsprincipe zelf in diskrediet komt. Dit is een gat in de
markt voor aanvullende commerciële verzekeringen die geen inkomensonderzoek doen en die
succes hebben bij het kredietwaardigste publiek.
We hebben in de verzekering voor geneeskundige verzorging - maar ook in de andere
socialezekerheidstakken - dus te maken met scheeftrekkingen in de sociale verticale en horizontale
solidariteit. Volwassenen die recht hebben op afgeleide rechten zijn gratis onderworpen en genieten
aan dezelfde voorwaarden van uitkeringen als de gerechtigden. Zij vormen samen met de
gerechtigde een huishouden dat meer kans heeft om van voordeligere terugbetalingen te genieten
dan een huishouden dat uit twee bijdragebetalende gerechtigden bestaat, ook wanneer in beide
situaties in dezelfde mate van de zorgverlening wordt gebruik gemaakt. Dit wekt een gevoel van
onrechtvaardigheid op en is in strijd met de gelijke behandeling van vrouwen en mannen op het vlak
van sociale zekerheid, zoals door richtlijn 79/7/EEG al ruim 30 jaar geëist wordt.
Vooral gehuwde werkneemsters hebben de indruk dat zij voor niets bijdragen; ze verliezen rechten
die ze wel zouden hebben moesten ze geen deel uitmaken van een huishouden.
Arbeidsongevallen
Als je slachtoffer bent geworden van een arbeidsongeval en de verzekeraar erkent de feiten als een
arbeidsongeval, heb je recht op:
- de betaling van de vergoedingen voor de volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid;
- de terugbetaling van de medische, heelkundige, farmaceutische en verplegingskosten;
- vergoedingen en vervolgens renten indien je op het moment van de consolidatie van de letsels
gedeeltelijk of volledig je geschiktheid om door arbeid een inkomen te verwerven, verloren hebt.
Afgeleide rechten
Als één van je naaste familieleden (echtgeno(o)t(e), kind, ouder) slachtoffer is geworden van een
dodelijk ongeval, kun je als rechthebbende en onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op:
- een tijdelijke rente of lijfrente;
- de terugbetaling van de begrafeniskosten;
- de terugbetaling van de kosten voor de overbrenging van het lichaam naar de plaats waar de
familie het slachtoffer wenst te begraven.
Vergoedingen
De vergoedingen voor tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid, en de renten dodelijk
arbeidsongeval, worden berekend als een percentage op het basisloon.
Het basisloon omvat het loon waarop de werknemer, in de functie waarin hij is tewerkgesteld op
het moment van het ongeval, recht heeft voor de periode van 365 dagen voorafgaand aan het
ongeval.
De AOW bepaalt wat onder "loon" dient begrepen te worden. Er zijn ook specifieke bepalingen voor
slachtoffers die nog geen jaar in dienst of in dezelfde functie zijn, en voor gepensioneerden die nog
bijverdienen.
Pagina 33
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Het basisloon voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid verschilt van dat voor vergoeding van de
blijvende ongeschiktheid: het vakantiegeld is er niet in opgenomen. Daarnaast kunnen beide
basislonen van elkaar verschillen in geval van deeltijdse arbeid en/of minderjarige slachtoffers en
leerlingen.
Het loon mag niet lager zijn dan wat in de paritare comités gesloten CAO's is bepaald. Met als
absolute ondergrens het zogenaamde interprofessionele minimumloon, het gewaarborgd
gemiddeld minimum maandloon:
Werknemers van 21 jaar of ouder die normale voltijdse arbeidsprestaties verrichten krachtens een
arbeidsovereenkomst hebben recht op een gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen
(GGMMI), ongeacht hun bedrijfstak en dus het paritair comité waaronder zij vallen. Aangezien de
paritaire comités in collectieve arbeidsovereenkomsten voor hun bedrijfstak gunstiger
minimumlonen kunnen vastleggen, is het GGMMI vooral van belang voor werknemers die
ressorteren onder geen enkel paritaire comité, of onder paritaire comités die nog niet zijn
samengesteld of nog geen dergelijke CAO hebben afgesloten (CAO nr.43).
Voor minderjarigen geldt een degressieve schaal:
- op 20 jaar 94%,
- 19 jaar 88%,
- 18 jaar 82%,
- 17 jaar 76% en
- 16 jaar en jonger 70% (CAO nr. 50).
Deeltijdse werknemers hebben een prorata-recht op dit GGMMI: de verhouding van hun deeltijds
arbeidsregime tot het voltijdse arbeidsregime dat in de onderneming van toepassing is (CAO nr. 35).
Voor een aantal bijzondere categorieën heeft de wetgever ook forfaitaire basislonen voorzien.
Tenslotte stelt de AOW ook een minimum en een maximum basisloon in.
De berekeningsformule van de minimale vergoeding voor de rechthebbende na het overlijden van
het slachtoffer: minimumvergoeding = basisbedrag x hc1 x hc2 x hc3 x hc4 x vc.
Basisbedragen (spilindex 103,14)
Per categorie van percentage blijvende arbeidsongeschiktheid
Van 1% tot 9%
Van 10% tot 35%
Van 36% tot 65%
Van 66% tot 150%
Hulp van een ander persoon
53,51
77,94
103,84
131,80
65,94
Per categorie rechthebbende
Overlevende echtgenoot
Kinderen, kleinkinderen, broers, zussen
Ouders, grootouders
2.903,52
1.935,68
1.451,72
1.935,68
1.451,72
Pagina 34
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
967,84
Herwaarderingscoëffiënten
Hc1
Hc2
Hc3
Hc4
Vereffeningscoëfficiënten
VC1
VC
1,04
1,06
1
1,0612
1,2682
1,2434
Beroepsziekten
Het Fonds voor Beroepsziekten betaalt volgende vergoedingen voor erkende beroepsziekten (zie:
lijst):
In geval van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid:
- door toekenning van een vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid die overeenstemt met
90% van het basisloon30 van het slachtoffer;
- door toekenning van een vergoeding voor het loonverlies in geval van een tijdelijke gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid;
- de aanvraag moet ingediend worden gedurende de periode van ongeschiktheid en deze moet
minstens 15 dagen duren.
In geval van blijvende arbeidsongeschiktheid:
- door het toekennen van een vergoeding wegens blijvende arbeidsongeschiktheid die
overeenstemt met een percentage van het (geplafonneerd) loon dat betrokkene verdiende in het
jaar dat vooraf gaat aan de begindatum van de arbeidsongeschiktheid. Het percentage wordt
30
Het basisloon in de privé-sector is het loon van de vier volledige trimesters die uw aanvraag voorafgaan. Het gaat hier
niet alleen om de geldelijke vergoedingen met inbegrip van het vakantiegeld die uit het arbeidscontract voortvloeien, maar
ook om voordelen in natura, premies en toeslagen. Indien de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid minder dan één
jaar duurt, zal er evenwel geen rekening gehouden worden met het vakantiegeld. Er worden minimum- en
maximumgrenzen bepaald aan het basisloon voor de berekening van de vergoedingen. Deze loonbedragen worden elk jaar
opnieuw vastgesteld op grond van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Zo bedraagt
bijvoorbeeld op 1 januari 2008 de minimumgrens € 5.717,93 en de maximumgrens € 35.099,83.
In de publieke sector is er een rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid wordt berekend op
grond van de jaarlijkse bezoldiging waarop het slachtoffer recht heeft op het tijdstip dat de
beroepsziekte is vastgesteld. De jaarlijkse bezoldiging is geplafonneerd. Het bedrag van dit plafond
is dit dat van kracht is op de datum waarop de arbeidsongeschiktheid van blijvende aard wordt. Dit
plafond werd vastgesteld op 24 332,08 EUR vanaf 1 januari 2005. De Koning kan dit bedrag wijzigen.
Pagina 35
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
toegekend op basis van de medische graad van arbeidsongeschiktheid en in functie van de
vermindering van de kansen op de arbeidsmarkt;
- de blijvende arbeidsongeschiktheid kan volgen op een periode van tijdelijke
arbeidsongeschiktheid;
- de vergoeding wordt verminderd met 50% bij een ongeschiktheidspercentage beneden de 5%,
en met 25% bij een ongeschiktheid van 5 tot 9%;
- de graad van arbeidsongeschiktheid kan herzien worden.
In geval er gezondheidszorgen moeten verstrekt worden:
- door het remgeld ten laste te nemen van de gezondheidszorgen dat in het stelsel van de
verplichte ziekte en invaliditeitsverzekering door de zieke zelf dient betaald te worden;
- door de uitgaven te dragen van sommige kosten die niet gedekt zijn door de ziekteverzekering :
vaccins, gammaglobulines, prothesen, orthopedische toestellen, individuele
beschermingsmiddelen, huur van sanitair materiaal...
Indien de hulp van een derde persoon nodig is:
- door het toekennen van een bijkomende vergoeding voor hulp van derden;
Afgeleide rechten
In geval van overlijden:
- door de terugbetaling van de begrafeniskosten met een maximum van 30 maal het gemiddeld
dagloon;
- door de kosten voor het overbrengen van de overleden getroffene naar de begraafplaats ten
laste te nemen;
- door het toekennen van een jaarlijkse vergoeding aan de overlevende echtgeno(o)t(e) en aan de
wezen.
We verwijzen ook naar het onderzoeksrapport van Laurent Vogel, Genderanalyse van de gegevens
over beroepsziekten in België, Europees Vakbondsinstituut (EVI), opgesteld in het kader van een
overeenkomst met de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen (België), 2011. De
gegevens over de aangifte en erkenning van beroepsziekte tonen aan dat vrouwen sterk
ondervertegenwoordigd zijn en die ondervertegenwoordiging lijkt niet te worden gerechtvaardigd
door objectieve arbeidsomstandigheden. Dit rapport bevat ook een reeks aanbevelingen. Door de
systeemdiscriminatie ten opzichte van vrouwen, zoals het rapport de ondervertegenwoordiging van
vrouwen verklaart, wordt hen het recht op vergoedingen omwille van beroepsziekten ontzegd.
Werkloosheid
Gezinscategorieën
Tabel werkloosheidsuitkeringen na tewerkstelling september 2010
ste
1 periode - deel A
= 1 jaar werkloosheid
ste
1 periode - deel B
= 1 jaar werkloosheid
de
2 periode = eerste 3
de
maanden van het 2 jaar
Samenwonenden
met gezinslast
60% op de hoogste
loongrens
60% op de
intermediaire
loongrens
60% op de
basisloongrens
Alleenstaanden
Samenwonenden
60% op de hoogste
loongrens
60% op de
intermediaire
loongrens
*53,8% op de
basisloongrens
60% op de hoogste
loongrens
60% op de
intermediaire
loongrens
40% op de
basisloongrens
Pagina 36
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
werkloosheid (soms verlengd)
de
3 periode = na de tweede
periode
60% op de
basisloongrens
*53,8% op de
basisloongrens
Forfaitair bedrag
behalve de
uitzonderingen
Bron: website RVA 2010
de
de
de
*In 2007 bedroegen deze percentages 50% voor de 2 en de 3 periode en in 2008 was dat 53% voor de 2
de
periode en 58% voor de 3 periode.
Tabel werkloosheidsuitkeringen na tewerkstelling mei 2011
ste
1 periode - deel A
= 1 jaar werkloosheid,
eerste 6 maanden
ste
1 periode - deel B
= 1 jaar werkloosheid ,
volgende 6 maanden
de
2 periode = eerste 3
de
maanden van het 2 jaar
werkloosheid (soms verlengd)
de
3 periode = na de tweede
periode
Samenwonenden
met gezinslast
60% van het laatst
verdiende loon,
maar begrensd tot
de hoogste
loongrens
60% van het laatst
verdiende loon,
maar begrensd tot
de intermediaire
loongrens
60% van het laatst
verdiende loon,
maar begrensd tot
de basisloongrens
60% van het laatst
verdiende loon,
maar begrensd tot
de basisloongrens
Alleenwonenden
Samenwonenden
60% van het laatst
verdiende loon,
maar begrensd tot
de hoogste
loongrens
60% van het laatst
verdiende loon,
maar begrensd tot
de intermediaire
loongrens
55% van het laatst
verdiende loon
maar begrensd tot
een specifieke
loongrens
55% van het laatst
verdiende loon
maar begrensd tot
een specifieke
loongrens
60% van het laatst
verdiende loon, maar
begrensd tot de
hoogste loongrens
60% van het laatst
verdiende loon, maar
begrensd tot de
intermediaire
loongrens
40% van het laatst
verdiende loon maar
begrensd tot de
basisloongrens
Forfaitair bedrag
behalve de
uitzonderingen
Bron: http://www.rva.be/D_Opdracht_W/Werknemers/T67/ContentNL.htm
-
-
Laatst verdiende loon: loon dat je ontvangen hebt gedurende je laatste tewerkstelling van ten
minste 4 aaneensluitende weken bij éénzelfde werkgever en waarop socialezekerheidsbijdragen
zijn gestort. Dit loon wordt begrensd. Wanneer deze voorwaarden niet vervuld zijn, wordt het
bedrag van de werkloosheidsuitkering berekend op basis van een referteloon dat 1.443,54 euro
bedraagt;
Hoogste loongrens: bedraagt 2.324,21 euro per maand.
Intermediaire loongrens: bedraagt 2.166,20 euro per maand
Basisloongrens: bedraagt 2.024,27 euro per maand
Samenwonenden met gezinslast (vroeger gezinshoofden genoemd) ontvangen 60% van het laatst
verdiende loon gedurende hun hele werkloosheidsperiode.
Alleenwonenden ontvangen 60% van hun laatst verdiende loon tijdens het eerste jaar werkloosheid
en daarna 55%.
Samenwonenden ontvangen 60% van hun laatst verdiende loon tijdens het eerste jaar werkloosheid.
Gedurende de volgende drie maanden, ontvangen ze 40% van dit loon. Deze periode wordt verlengd
met drie maanden per jaar in loondienst. Nadien ontvangt een samenwonende een forfaitaire
Pagina 37
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
uitkering van 465,14 euro per maand. Samenwonenden met 20 jaar beroepsverleden als
loontrekkende of met een graad van blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 33% op het
ogenblik van de overgang naar forfaitaire uitkeringen, behouden hun uitkering aan 40%.
De uitkering toegekend aan alleenstaanden beschouwen we als het eigen basisrecht. Het supplement
dat aan gezinshoofden wordt betaald is het afgeleid recht dat onrechtstreeks aan de
echtgeno(o)t(e) of partner die een gezinslast vormt, wordt toegekend.
De hoogste loongrens bedraagt 2.324,21 euro per maand en geldt gedurende de eerste zes maanden
van de eerste vergoedingsperiode. De intermediaire loongrens bedraagt 2.166,20 euro per maand en
geldt gedurende de volgende zes maanden van de eerste vergoedingsperiode. De basisloongrens
bedraagt 2.024,27 euro per maand en geldt na de eerste vergoedingsperiode.
De specifieke loongrens voor alleenwonenden bedraagt tijdens de tweede en derde periode 1.980,21
euro per maand.
Je kan weer met een nieuwe cyclus starten als je gedurende 12 maanden (in een periode van 15
maanden) voltijds tewerkgesteld was. In geval van tewerkstelling binnen de programma’s DAC, IBF,
PRIME of GEKO, is de terugkeer naar 60% enkel mogelijk na een tewerkstelling van 24 maanden (in
een periode van 30 maanden).
De eerste en de tweede periode kunnen verlengd worden in geval van werkhervatting als voltijdse
werknemer gedurende ten minste drie maanden ononderbroken werk.
Ter vergelijking situatie in 2001:
Werkloosheid minder dan één jaar:
De basisuitkering bedraagt 35% van het begrensd loon. Alle werklozen ontvangen daarboven een
aanpassingstoeslag van 20%. De werknemer met gezinslast ontvangt bovendien een toeslag van 5%
wegens derving van enig inkomen, gedurende de hele werkloosheidsperiode. De alleenstaande
werknemer ontvangt ook een toeslag van 5% wegens derving van enig inkomen, enkel tijdens het
eerste jaar.
Concreet:
- werknemer met gezinslast: 35% + 20% + 5%= 60%
- alleenstaande: 35% + 20% + 5%= 60%
- samenwonende: 35% + 20%= 55%
Werkloosheid van één tot twee jaar31:
De werknemer met gezinslast ontvangt een uitkering berekend tegen 60% van het gederfd begrensd
dagloon (35% basisbedrag + 5% derving enig inkomen + 20% toeslag wegens gezinslast). De
alleenstaande ontvangt een uitkering berekend tegen 42% van het gederfd begrensd dagloon (35%
basisbedrag + 7% derving enig inkomen). Voor de samenwonende (35% basisbedrag) is er sprake van
een eigen niet-ontvangen recht.
31
In 1997 bedraagt het totaal bedrag aan uitkeringen aan werknemers met personen ten laste 14.837 miljoen BEF en het
bedrag van het afgeleid recht komt neer op 4.451,1 miljoen BEF.
Pagina 38
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
De berekening van het afgeleid recht voor het tweede jaar ziet er uit als volgt: het eigen recht voor
de werknemer met gezinslast bedraagt 42/60 (70%) van de toegekende uitkeringen en het afgeleid
recht 18/60 (30%).
Werkloosheid van meer dan twee jaar32:
Hier geldt dezelfde regeling voor werknemers met gezinslast. Ook hier een eigen niet-ontvangen
recht voor samenwonenden.
Begrippen alleenwonende, werknemer met gezinslast en samenwonende
Doorheen de tijd hebben we ook te maken met een evolutie van de invulling van de begrippen van
de categorieën werklozen tijdens de werkloosheidsperiode. Tot in de helft van de jaren 1980 werd
bijvoorbeeld het begrip gezinshoofd gebruikt dat wegens de discriminerende (term en ) inhoud ervan
werd vervangen door werknemer met gezinslast. Ook het begrip gezinslast is onderhevig aan steeds
andere invullingen. Dat maakt het moeilijk om de evolutie naar meer of minder afgeleide rechten ten
aanzien van de alleenstaande vast te stellen of te berekenen.
Alleenwonende
Wanneer je alleen woont.
Werknemer met gezinslast
Je bent werknemer met gezinslast wanneer je één van de volgende voorwaarden voldoet en je bent
samenwonende wanneer je aan geen enkele van deze voorwaarden voldoet.
Werknemer met gezinslast - voorwaarden:
- Je bent gehuwd en woont samen met je echtgeno(o)t(e) die geen beroeps- of
vervangingsinkomsten heeft;
- Je woont samen met een partner die geen beroeps- of vervangingsinkomsten heeft
In deze gevallen wijzigt de aanwezigheid van andere personen in het gezin je toestand niet, zelfs al
hebben deze personen inkomsten;
- Je woont niet samen met je echtgeno(o)t(e) of een partner, doch uitsluitend met één of
meerdere kinderen, op voorwaarde dat je tenminste voor één van deze kinderen gerechtigd bent
op kinderbijslag;
- Eén of meerdere kinderen, op voorwaarde dat niemand van hen een beroeps- of
vervangingsinkomen heeft;
- Eén of meerdere kinderen en andere bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad voor
zover gelijktijdig aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Je bent gerechtigd op kinderbijslag voor tenminste één kind;
- De andere bloed- of aanverwanten beschikken noch over beroepsinkomsten, noch over
vervangingsinkomsten;
- Eén of meer bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, die noch over
beroepsinkomsten, noch over vervangingsinkomsten beschikken.
32
In 1997 beloopt het bedrag van uitkeringen voor werknemers met gezinslast 34.185 miljoen BEF, wat overeenstemt met
een afgeleid recht van 10.255,5 miljoen BEF.
Pagina 39
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
In deze laatste gevallen wijzigt de aanwezigheid van andere personen in het gezin je toestand niet,
op voorwaarde dat deze personen niet beschikken over beroeps- of vervangingsinkomsten.
Een alleenwonende kan ook beschouwd worden als werknemer met gezinslast wanneer deze
persoon:
- Onderhoudsgeld betaalt op basis van een gerechtelijke beslissing of een voor een notaris
verleden akte in geval van een procedure van echtscheiding of van scheiding van tafel en bed
met wederzijdse toestemming;
- Vrijwillig onderhoudsgeld betaalt via een notariële akte (buiten een echtscheidingsprocedure)
voor je minderjarig kind of voor je behoeftig meerderjarig kind;
- Feitelijk gescheiden bent en het je echtgeno(o)t(e) toegelaten is om door andere personen
verschuldigde geldsommen te ontvangen (art. 221 BW).
Indien je alleenwonende bent en onderdak biedt aan een regularisatieaanvrager die geen beroepsof vervangingsinkomen ontvangt en ingeschreven is in het bevolkingsregister van het
gemeentebestuur, kun je vergoed worden als werknemer met gezinslast, op voorwaarde dat jij en de
regularisatieaanvrager de RVA op de hoogte brengen van de samenwoonst en van het feit dat je de
regularisatieaanvrager ten laste neemt.
Samenwonende
Wanneer je niet aan de voorwaarden voldoet van werknemer met gezinslast.
Samenwonen betekent dat twee of meerdere personen samen onder hetzelfde dak wonen en
gemeenschappelijk de belangrijkste huishoudelijke aangelegenheden regelen. Diegenen die tijdelijk
om beroepsredenen een andere verblijfplaats hebben worden eveneens geacht samen te wonen.
Partner is de persoon die:
- Samenwoont met de werkloze en die met hem/haar een feitelijk gezin vormt (het gezin moet
niet noodzakelijk uit een man en een vrouw samengesteld zijn);
- Geen familie is van de werkloze d.w.z. die geen bloed-of aanverwant tot en met de 3de graad is
van de werkloze;
- Geen kind is van een ander gezin waarvoor de werknemer of een ander lid van het gezin
gerechtigd kan zijn op kinderbijslag (bijvoorbeeld: het kind van een vrouw die met een werkloze
samenwoont en waarvoor de vrouw kinderbijslag ontvangt, kan niet de hoedanigheid van
partner hebben);
- Die financieel ten laste is van de werkloze.
De uitkering toegekend aan de alleenwonende kan beschouwd worden als het eigen basisrecht. Het
supplement dat aan samenwonenden met gezinslast wordt betaald is een afgeleid recht dat
onrechtstreeks aan de echtgeno(o)t(e) of aan de andere personen die een gezinslast vormen, wordt
toegekend. De verlaging van de uitkeringen voor samenwonenden is voor hen een niet-ontvangen
eigen recht.
Tabel: het relatieve aandeel van de gezinscategorieën van werkloze vrouwen en mannen in 1999 en
2008 in %33
33
Liliane Babilas, Individualisering van rechten in de werkloosheidsverzekering, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid,
de
e
2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 378, 387.
Pagina 40
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Samenwonende met
gezinslast
Alleenwonende
Samenwonende
1999
v
32
m
41
2008
v
34
m
36
12
55
34
25
18
48
34
31
De categorie samenwonenden met gezinslast situeert zich voor vrouwen en mannen in 2008 rond de
35%. Ten opzichte van 1999 is er voor vrouwen een lichte toename van 32 naar 34% en voor mannen
een daling van 41 naar 36%.
De categorie alleenwonende blijft stabiel voor mannen maar bij vrouwen is er een toename van 12
naar 18%.
De categorie samenwonenden (zonder gezinslast) daalt voor vrouwen van 55 naar 48% en bij
mannen is er een toename van 25 naar 31%.
Bij de mannen hebben de drie gezinscategorieën ongeveer dezelfde relatieve omvang. Bij de
vrouwen blijft de categorie samenwonende met gezinslast stabiel en de categorieën samenwonende
(zonder gezinslast) en alleenwonende kennen een omgekeerde evolutie: het aandeel
samenwonenden gaat achteruit en het aandeel alleenwonenden gaat vooruit.
Bij het begin van de werkloosheid zijn zowel vrouwen (65%) als mannen (54%) bij de
samenwonenden zonder gezinslast in de meerderheid. Bij de samenwonenden met gezinslast zijn er
21% mannen en 19% vrouwen. Vrij snel doen er zich tussen deze twee categorieën verschuivingen
voor. Het aandeel samenwonenden zonder gezinslast neemt af ten voordele van de categorie
samenwonende met gezinslast. Bij de mannen is er ook een verschuiving naar de categorie van de
alleenwonenden.
De afgeleide rechten ten gunste van de samenwonende met gezinslast in vergelijking met de
alleenstaande bedragen 232 miljoen euro. Daarvan is 60% bestemd voor werkloze mannen en 40%
voor werkloze vrouwen.
Moest iedereen tegen het alleenstaandentarief vergoed worden, zou dat een meerkost betekenen
van 4% of - anders gezegd - ons huidig systeem bespaart 4%. De impact daarvan is praktisch
onbestaande voor werkloze mannen bij wie de afgeleide rechten en de niet-ontvangen eigen rechten
(zie verder) nagenoeg gelijkwaardig zijn en zich beperken tot een negatieve impact van 0,34% van de
uitgaven. Bij vrouwen liggen de kaarten anders. Een vergelijking tussen de afgeleide rechten en de
niet-ontvangen eigen rechten heeft een negatieve impact van 8,03% van de uitgaven. De grootte van
de rechten die door vrouwen niet geïnd worden is te verklaren door het feit dat ze ruimschoots in de
meerderheid zijn bij de samenwonenden zonder gezinslast in de tweede periode (65%) en ook bij de
samenwonenden met een forfaitair bedrag (75%).
Besluit: werkloze vrouwen dragen in hoofdzaak de kosten voor de grotere gezinsgerichtheid van de
uitgaven en ze zijn er de voornaamste slachtoffers van.
Schorsing
Er wordt beweerd dat ons systeem van werkloosheidsuitkering uniek is omdat het niet beperkt is in
de tijd maar dit klopt in feite niet.
Pagina 41
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Er zijn twee opeenvolgende regelingen34:
- De schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen omdat de werkloosheid abnormaal lang
was of herhaald was (art. 77 quinquies van het Regentsbesluit van 26mei 1945, art. 143 van het
KB van 20 december 1963, art. 80 van het KB van 25 november 1991);
- De schorsing van het recht op uitkering in het kader van de procedure voor de activering van het
zoekgedrag naar werk (vanaf juli 2004).
Uit de analyse van het aantal schorsingen in het kader van deze regelingen blijkt dat ons systeem
van werkloosheidsverzekering wel degelijk beperkt is in de tijd, tenminste voor bepaalde
groepen werklozen.
De eerste regeling beoogde vooral de schorsing van vrouwen, met name de tijdelijke werkneemsters,
de onvrijwillig deeltijdse werkneemsters en de samenwonende werkneemsters (zonder gezinslast).
De tweede regeling beoogt werkloze mannen en vrouwen die op basis van hun studies werden
toegelaten tot de werkloosheidsverzekering.
Enkele cijfers
mannen
Art. 143
1987
1988
1989
1990
Art. 80
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2005
2006
vrouwen
Eerste regeling
477
76
29
111
%
16,5
8,6
4,4
6,3
1.168
2.772
2.303
2.448
6.290
4.204
3.652
2.916
2.548
2.362
2.329
2.398
2.574
989
302
44
6,8
7,7
10,8
11,0
19,6
22,2
24,4
25,4
25,1
26,5
28,7
28,7
34,1
25,0
23,8
19,8
61
630
79,2
65,2
2.268
808
637
1.664
16.077
33.114
18.927
19.826
25.754
14.699
11.293
8.566
7.588
6.565
5.787
5.961
4.965
2.972
969
178
Tweede regeling
16
336
totaal
%
83,5
91,4
95,6
93,7
2.715
884
666
1.775
93,2
92,3
89,2
89,0
80,4
77,8
75,6
74,6
74,9
73,5
71,3
71,3
65,9
75,0
76,2
80,2
17.245
35.886
21.230
22.274
32.044
18.903
14.945
11.482
10.136
8.927
8.116
8.359
7.539
3.961
1.271
222
20,8
34,8
77
966
34
Dominique Bauwens, Schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid,
de
e
2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 401- 433.
Pagina 42
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
2007
1.650
64,4
912
35,6
2.562
Aanvullende inkomens
Kraamgeld en kinderbijslagen
Kraamgeld wordt toegekend als afgeleid recht aan de niet-beroepsactieve echtgenote of
samenwonende partner van de rechthebbende op directe rechten. Werkneemsters ontvangen
uiteraard het kraamgeld als een eigen recht maar ze betalen er bijdragen voor. Net zoals bij de
kinderbijslag hebben we te maken met een mechanisme van huishoudens met twee
bijdragenbetalenden terwijl ze maar één uitkering ontvangen.
Besluit
Sedert 2001 zijn volgende afgeleide rechten verdwenen:
- de primaire arbeidsongeschiktheid (maar sinds 2003 zijn er nieuwe categorieën gerechtigden
toegevoegd)
Er is ook een vermindering van het aandeel afgeleid recht ten opzichte van het eigen recht bij:
- invaliditeit
- werkloosheid
Anderzijds zijn er afgeleide rechten bijgekomen:
- bij de wettelijke pensioenen in het kader van een holebihuwelijk
- de aanvullende pensioenen (hetero- en holebihuwelijk)
Voor de evolutie van de kosten verwijzen we naar het hoofdstuk Kostenplaatje (p. 51).
Eigen niet-ontvangen rechten in de verschillende sectoren
Primaire ongeschiktheid
Het aspect van de eigen niet-ontvangen rechten is hier niet meer van toepassing maar voordien wel :
De situatie in 2001: het eigen niet-ontvangen recht kwam voort uit het verschil van bedrag tussen
het eigen recht tegen 60% voor een werknemer met gezinslast en het recht tegen 55% van een
samenwonende. 35
35
Voor 1997 beloopt het bedrag van de toegekende uitkeringen tegen 55% 7.385 miljoen BEF. Het eigen niet-ontvangen
recht komt neer op 5/55 (9,1%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden, wat overeenstemt met een bedrag
van 671,4 miljoen BEF.
Pagina 43
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Invaliditeit36
De alleenstaande heeft een recht tegen 45% en de samenwonende tegen 40%, zodat hieruit een
eigen niet-ontvangen recht voortvloeit. Dit recht komt neer op 5/40 (12,5%) van de uitkeringen
toegekend aan samenwonenden.
Moederschap - vaderschap - meemoederschap
Moederschapsverlof
Tabel: periode van moederschapsrust (uitkeringsbedragen op 01/05/2011; vergoed door het RIZIV)
Situatie
Eerste
30 dagen
Actieve
werkneemster
82% van het niet
geplafonneerd loon
(= het onbegrensde
brutoloon)
Werklozen
Invaliden (2)
Basisuitkering (1)
+ 19,5% van het
geplafonneerd loon
79,5% van het
geplafonneerd loon
Eerste 30 dagen
maximum bedrag
(6-dagen week)
-
Vanaf de 31e dag
75% van het
geplafonneerde of
begrensde loon
Vanaf 1/1/2007:
97,12 EUR
Vanaf 1/1/2009:
97,90 EUR
Vanaf 1/1/2011:
98,58 EUR
Basisuitkering (1)
+ 15% van het
geplafonneerd loon
Vanaf 1/1/2007:
97,12 EUR
Vanaf 1/1/2009:
97,90 EUR
Vanaf 1/1/2011:
98,58 EUR
75% van het
geplafonneerd loon
Vanaf de 31e dag
maximum bedrag
(6-dagen week)
Vanaf 1/1/2007:
91,62 EUR
Vanaf 1/1/2009:
92,36 EUR
Vanaf 1/1/2011:
93,00 EUR
Vanaf 1/1/2007:
91,62 EUR
Vanaf 1/1/2009:
92,36 EUR
Vanaf 1/1/2011:
93,00 EUR
Vanaf 1/1/2007:
91,62 EUR
Vanaf 1/1/2009:
92,36 EUR
Vanaf 1/1/2011:
93,00 EUR
(1) De basisuitkering bedraagt 60% van het geplafonneerd loon.
Voor werklozen is de basisuitkering gelijk aan hun werkloosheidsuitkering (indien de duur van de arbeidsongeschiktheid
minder is dan 7 maanden).
(2) Het bedrag kan niet lager zijn dan de uitkering waarop de betrokkene recht heeft als ze zich niet in moederschapsrust
bevindt.
Zie: http://www.riziv.fgov.be/citizen/nl/allowances/amounts/last/allowances01.htm
36
Het bedrag van deze uitkeringen beloopt in 1997 18.098.457.013 BEF en het eigen niet-ontvangen recht bedraagt dus
2.262.307.127 BEF.
Pagina 44
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Het eigen niet-ontvangen recht komt overeen met het verschil tussen 100% (zoals in de meeste EUlidstaten) en 82%/75%.
Periode van werkverwijdering wegens zwangerschap
Tijdens de zwangerschap mag de werkgever de werkneemster niet laten werken op bepaalde
arbeidsposten of productieafdelingen waar ze wordt blootgesteld aan risico's die haar gezondheid of
die van de baby in gevaar brengen. De wet omschrijft deze risico's. In dergelijke gevallen moet de
werkgever het nodige doen opdat de werkneemster niet meer aan dit gevaar zou worden
blootgesteld.
De werkgever zal onderzoeken of het mogelijk is om de arbeidsomstandigheden aan te passen. Als
dit om technische redenen onmogelijk is, zal de werkgever haar een aangepaste functie voorstellen.
Wanneer ook dit laatste niet mogelijk is, zal de werkneemster tijdelijk moeten stoppen met werken.
Alleen de arbeidsarts kan deze beslissing nemen.37
De werkverwijdering kan voltijds of deeltijds zijn.
De aangepaste arbeid tijdens de zwangerschap kan gepaard gaan met loonverlies: een
vergoeding van de mutualiteit die overeenstemt met het verschil tussen het loon dat ze verdiende
vóór de maatregel van werkverwijdering en het loon waarop zij recht heeft ingevolge haar
wedertewerkstelling.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst ook schorsen wanneer een overplaatsing niet mogelijk is.
De duur van de verwijdering hangt af van het risico en eindigt zes of acht weken voor de
vermoedelijke bevallingsdatum.
Bij volledige werkverwijdering als gevolg van zwangerschap
Uitkering ten laste van het RIZIV: een daguitkering gelijk aan 78,237% van het gederfde loon beperkt
tot het ZIV-plafond (78,237% van 120,735638 in de 6-dagenweek). Het maximumbedrag = 96,34 euro
voor gevallen vanaf 1/1/2010 en 97,02 euro voor gevallen vanaf 1/1/2011; vanaf de eerste dag van
werkverwijdering tot de zesde week voorafgaand aan de vermoedelijke bevallingsdatum. Als de
werkneemster meer dan één kind verwacht, ontvangt ze die vergoeding tot de achtste week
voorafgaand aan de vermoedelijke bevallingsdatum.39
Voor onthaalmoeders is er een uitzondering voorzien. Hun uitkering wordt berekend op basis van het
inkomen (maandelijks loon: 1.443,54 euro; dagelijks loon: 55,22 euro; uurloon: 8,77 euro).
Bij gedeeltelijke werkverwijdering
37
Zie: https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_6/PRITH_1_6.xml
38
Het maximum bedrag van het gederfde loon dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de uitkeringen is
begrensd op een bedrag (de zogenaamde dagelijkse ZIV-loongrens). Dat bedrag varieert naargelang de begindatum van de
arbeidsongeschiktheid. Bij arbeidsongeschiktheid vanaf 1 januari 2009 is dat 120,7356 euro in de 6-dagenweek en 144,8827
euro in de 5-dagenweek.
39
Zie:
https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_6/PRITH_1_6_1.xml#N10037
Pagina 45
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Bij de uitoefening van een aangepaste activiteit met loonverlies ontvangt de werkneemster
(zwangere of bevallen werkneemsters of diegenen die borstvoeding geven) in principe een uitkering
die gelijk is aan 60% van het gemiddeld dagloon uit haar activiteit vóór de maatregel van
moederschapsbescherming. Het loon uit de aangepaste activiteit wordt evenwel op die uitkering in
mindering gebracht volgens bepaalde inkomensschijven:
- een eerste schijf van dit beroepsinkomen is vrijgesteld;
- een tweede schijf wordt voor 25% aangerekend;
- een derde schijf wordt voor 50% aangerekend;
- alles wat daarboven ligt wordt voor 75% aangerekend.
De invloed op het bedrag van de uitkering stijgt naarmate het beroepsinkomen hoger is.
Als de werkneemster meerdere activiteiten in loondienst uitoefent en ze moet slechts in één van die
twee activiteiten stoppen met werken, ontvangt ze in beginsel 60% van het gemiddeld dagloon van
de activiteit die ze heeft moeten stopzetten.
Die uitkering wordt evenwel beperkt tot 60% van de som van de gemiddelde daglonen uit de
activiteiten die ze heeft uitgeoefend voor de maatregel van werkverwijdering en waarop het
gemiddeld dagloon van de activiteit die ze kan voortzetten, in mindering is gebracht. Dit laatste
gebeurt volgens bepaalde inkomensschijven:
- een eerste schijf van dit beroepsinkomen is vrijgesteld;
- een tweede schijf wordt voor 25% aangerekend;
- een derde schijf wordt voor 50% aangerekend;
- alles wat daarboven ligt wordt voor 75% aangerekend.
De invloed op het bedrag van de uitkering stijgt naarmate het beroepsinkomen hoger is.40
Het niet-ontvangen eigen recht is volgens ons het verschil tussen de uitkering en het volledige loon.
Periode van verwijdering wegens borstvoeding
In een aantal gevallen kan ook de werkneemster die borstvoeding geeft (blootgesteld aan een
schadelijk beroepsrisico, nl. een infectueus risico, scheikundig risico, ioniserende stralen, ...) van het
werk worden verwijderd, tot vijf maanden na de geboorte van het kind.
Tijdens de volledige duur van het profylactisch verlof tot een maand na de werkhervatting geniet de
werkneemster ontslagbescherming.
Vrouwen die borstvoeding geven aan een premature of dysmature baby, kunnen best bij de
arbeidsarts navraag doen naar lactatieverlof. De arbeidsarts richt dan een vraag naar de adviserend
arts van de mutualiteit.
De gerechtigden krijgen van het RIZIV een uitkering van 60% van het gederfde brutoloon, beperkt tot
het ZIV plafond.
Voor gevallen vanaf 1/1/2010 is het maximum bedrag vastgesteld op 73,89 euro.
Voor gevallen vanaf 1/1/2011 is het maximum bedrag vastgesteld op 74,40 euro.
Het niet-ontvangen eigen recht is volgens ons het verschil tussen de uitkering en het volledige loon.
Borstvoedingspauzes
40
Zie: https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_6/PRITH_1_6_2.xml
Pagina 46
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Te nemen gedurende 7 maanden vanaf de geboorte (uitzonderlijk 9 maanden); duur: 30 min, 1
pauze per arbeidsdag van minstens 4u, 2 pauzes per arbeidsdag van minstens 7u30).
Uitkering door RIZIV:
Bedraagt 82% van het onbegrensde bruto-uurloon.41
Vaderschapsverlof en geboorteverlof voor meemoeders
In de privé-sector hebben vaders de mogelijkheid om 10 dagen vaderschapsverlof te nemen. De drie
3 eerste dagen worden betaald door werkgever (het volledige loon) en de volgende 7 dagen door
RIZIV (82 % van het begrensd bruto-dagloon); op te nemen binnen de 4 maanden na de bevalling.
Het maximum bedrag voor die 7 dagen is gelijk aan 100,18 euro voor gevallen vanaf 1/1/2007;
100,98 euro voor gevallen vanaf 1/1/2009 en 101,68 euro voor gevallen vanaf 1/1/2011. Er is geen
verplichting om alle dagen op te nemen.
Dit verlof geldt sedert de wet van 13 april 201142 voor meemoeders maar niet voor meevaders.
Vaderschaps- en meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de
moeder
Bij hospitalisatie van de moeder
De vaderschapsrust start pas vanaf de 8ste dag na de geboorte. Het verlof stopt wanneer de moeder
het ziekenhuis verlaat of op zijn laatst bij het verstrijken van het niet-opgenomen deel van het
moederschapsverlof. De baby moet het ziekenhuis verlaten hebben en de opname van de moeder
moet langer dan 7 dagen duren. De vader brengt vóór de aanvang van dit verlof zijn werkgever
schriftelijk op de hoogte. De aanvangsdatum en de vermoedelijke duur van de afwezigheid moeten
hierin vermeld worden. De vader moet ook een medisch attest indienen waarin wordt bevestigd dat
de moeder minstens 7 dagen zal worden opgenomen in het ziekenhuis.
De vader ontvangt een ziekte-uitkering (60% van het brutoloon). De moeder behoudt een
moederschapsuitkering. Dit verlof geldt wel voor meemoeders maar niet voor meevaders.
41
Zie: https://www.socialsecurity.be/CMS/nl/citizen/displayThema/private_life/PRITH_1/PRITH_1_4.xml
42
Art. 30ter WAO bepaalt dat de werknemer recht heeft op 10 dagen verlof voor de geboorte van een kind waarvan de
afstamming langs zijn zijde vaststaat (=vaderschapsverlof). De wet van 13 april 2011 breidt het recht op geboorteverlof uit
naar werknemers die het bewijs leveren van een duurzaam en affectief partnerschap met de biologische moeder. Een
duurzame en affectieve relatie kan aangetoond worden door de huwelijksakte, een bewijs van wettelijke samenwoning,
een bewijs van feitelijke samenwoning gedurende tenminste drie jaar voor de geboorte (uittreksel uit het
bevolkingsregister). Dezelfde voorwaarden en modaliteiten gelden hier als voor het vaderschapsverlof. Als de
afstammingsband van het kind niet alleen ten aanzien van de moeder maar ook ten aanzien van de vader vaststaat, kan
maar één werknemer (de vader of de meemoeder) verlof nemen naar aanleiding van de geboorte. Het geboorteverlof voor
meemoeders geef geen recht op andere rechten die samenhangen met de opvoeding van een kind (zoals
ouderschapsverlof), tenzij de opname van het saldo van postnataal verlof bij hospitalisatie of overlijden van de moeder. Het
geboorteverlof en de vaderschaps/meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder, geldt niet voor
meevaders. Het recht vereist immers dat de vaderlijke afstamming van de werknemer ten aanzien van het kind vaststaat of
dat de werknemer gehuwd is of samenwoont met de persoon die van het kind bevalt. Dat is biologisch en juridisch
onmogelijk voor een homokoppel (en zolang het draagmoederschap niet in die zin wettelijk geregeld is).
Pagina 47
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Bij overlijden van de moeder
De vader kan het resterende deel van het moederschapsverlof opnemen. Hij moet zijn werkgever
binnen de 7 dagen na het overlijden schriftelijk op de hoogte brengen. De aanvangsdatum van het
verlof en de vermoedelijke duur van de afwezigheid moeten in deze schriftelijke mededeling vermeld
worden. De vader ontvangt de 'moederschapsuitkering', die wordt berekend op basis van zijn loon.
Dit geldt ook voor meemoeders maar niet voor meevaders.
Uitkeringen werknemers:
- De eerst 30 dagen: 82% van het brutoloon, niet geplafonneerd.
- Vanaf de 31ste dag: 75% van het begrensd brutoloon.
Werklozen:
- De eerste 30 dagen: 60% van het brutoloon waarop de werkloosheidsuitkering is berekend
(referteloon) maar beperkt tot het bedrag van de werkloosheidsuitkering + supplement van
19,50% van het referteloon.
- Vanaf de 31ste dag: 60% van het referteloon maar beperkt tot het bedrag van de
werkloosheidsuitkering + supplement van 15 % van het referteloon
Meer info, zie:
http://www.cm.be/nl/108/ziekteverzekering/uitkeringen/zwangerschap_en_geboorte/vaderschapsrust/index.jsp#
Adoptieverlof
Het adoptieverlof duurt zes weken als kind bij het begin van het adoptieverlof jonger is dan 3 jaar en
vier weken als het kind tussen 3 en 8 jaar is. Er is een verdubbeling van deze periodes als het kind
gehandicapt is (ten minste 66%, of een aandoening heeft waarbij ten minste 4 punten toegekend
worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de
kinderbijslag). Dit verlof moet opgenomen worden voordat het kind 8 jaar wordt.
Het adoptieverlof moet aanvangen binnen 2 maanden volgend op de inschrijving van het kind in het
bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het zijn verblijfplaats
heeft. Het adoptieverlof moet in volledige weken worden opgenomen en bedraagt dus minstens één
week. Het is niet mogelijk om bijvoorbeeld een periode van 2 weken en 3 dagen te nemen.
De werknemer die adoptieverlof neemt, geniet bescherming tegen ontslag. De bescherming gaat in
twee maanden voor het begin van het verlof en eindigt een maand na het einde ervan.
Tijdens de eerste drie kalenderdagen van het adoptieverlof heeft de werknemer recht op het behoud
van zijn normaal loon ten laste van de werkgever.
Tijdens de rest van het adoptieverlof ontvangt de werknemer geen loon, maar wordt hem /haar een
uitkering toegekend via de uitbetalingsinstellingen van de verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen door RIZIV: 82% van het geplafonneerde brutoloon (idem
arbeidsongeschiktheid). Het maximumbedrag is gelijk aan 100,18 euro voor gevallen vanaf 1/1/2007;
100,98 euro voor gevallen vanaf 1/1/2009 en 101,68 euro voor gevallen vanaf 1/1/2011 (= 82% van
120,7356 euro - 6-dagen week).
Wanneer de meemoeder het kind adopteert wordt het geboorteverlof in mindering gebracht van
het adoptieverlof (wet van 13 april 2011).
Pagina 48
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Werkloosheid
Situatie in 2001:
- Werkloosheid minder dan één jaar43:
Het eigen niet-ontvangen recht komt voort uit het verschil tussen het recht op het bedrag voor
de alleenstaande (60%) en het recht op het bedrag voor de samenwonende (55%). Dit komt neer
op 5/55 (9,1%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden.
- Werkloosheid van één tot twee jaar44:
De samenwonende ontvangt het basisbedrag (35%) voor een periode van drie maanden,
verlengd met drie maanden per jaar loonarbeid. Het eigen niet-ontvangen recht komt neer op
7/35 (20%) van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden.
- Werkloosheid van meer dan twee jaar45:
Samenwonenden ontvangen een forfaitair bedrag na afloop van voormelde periode van drie
maanden. Het eigen niet-ontvangen recht komt neer op 7/35 (20%) van de uitkeringen
toegekend aan samenwonenden na het tweede jaar.
Situatie vanaf mei 2011:
- Werkloosheid minder dan één jaar: gelijke behandeling van samenwonenden met gezinslast,
alleenstaanden en samenwonenden
- Tweede periode werkloosheid (eerste drie maanden van te 2de jaar): het eigen recht nietontvangen recht komt voort uit het verschil tussen het recht op het bedrag voor alleenstaande
(55%) en het recht op het bedrag voor samenwonende (40%). Dit komt neer op 15/40 (37,5%)
van de uitkeringen toegekend aan samenwonenden.
- Derde periode = na de tweede periode: het eigen niet- ontvangen recht komt neer op het
verschil tussen het recht op het bedrag voor alleenstaande (55%) en het recht op het forfaitair
bedrag voor samenwonende.
De verlaging van de uitkeringen waarmee samenwonenden geconfronteerd worden en waardoor
hun vervangingsinkomen vanuit de werkloosheidsverzekering relatief snel daalt is dus een nietontvangen eigen recht. Deze degressie is de prijs die ze moeten betalen in ruil voor de zogenaamde
winst van het samenwonen.
Besluit
Sedert onze analyse van 2001, kunnen we stellen dat er een trend is naar afbouw van het
onrechtvaardige fenomeen van de eigen niet-ontvangen rechten in volgende sectoren:
- Primaire arbeidsongeschiktheid: volledig verdwenen
- Werkloosheid van minder dan één jaar: verdwenen
43
Het bedrag toegekend aan samenwonenden is in 1997 21.174 miljoen BEF. Het overeenstemmend eigen niet-ontvangen
recht bedraagt 1.924,9 miljoen BEF.
44
Voor 1997 komt het bedrag van de uitkeringen neer op 11.781 BEF en het eigen niet-ontvangen recht bedraagt dan
2.356,2 miljoen BEF.
45
Deze uitkeringen bedragen in 1997 28.302 miljoen BEF en het eigen niet-ontvangen recht bedraagt 5.660,4 miljoen BEF.
Pagina 49
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Maar vanaf het tweede jaar werkloosheid verhoogt het bedrag van het eigen niet-ontvangen
recht in vergelijking met 2001.
Het kostenplaatje
De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen stelt in zijn advies nr. 1546
dat de budgettaire last in termen van uitgaven in de sociale zekerheid van de bezoldigde werknemers
enorm is, namelijk tussen de 25% en de 30% van alle sectoren samen. Bij de pensioenen gaat het om
146 miljard BEF of ongeveer 36% van het uitgaventotaal in 1996.
Het toekennen aan een volwassene van rechten die niet verbonden zijn aan arbeid, maar die
afhangen van het huwelijk of van het samenwonen naargelang het regime, met als enige voorwaarde
dat men ten laste is van de andere volwassene en die geopend worden zonder dat daarvoor een
bijzondere bijdrage wordt betaald, vormt een ongeoorloofde last voor de sociale zekerheid.
Het Ministerie van Sociale Zaken (Bestuur van de Informatie en de Studiën) maakte in 1997 ook een
berekening van de kosten van afgeleide rechten47:
- Geneeskundige verstrekkingen48: 175.509 miljoen BEF
- Pensioenen49: 143.329
- Uitkeringen50: 9.027
- Werkloosheid51: 4.707
- Totaal: 348.572
In 1997 werd 1.366.244 miljoen BEF uitgekeerd in de regeling voor werknemers. Het bedrag van de
afgeleide rechten komt bijgevolg neer op 25,5 % van de totale sociale zekerheidsuitkeringen.
De niet-ontvangen eigen rechten in 1997 bedragen:
Uitkeringen: 2.933 miljoen BEF
Werkloosheid: 9.941
46
Advies nr. 15 van 21 maart 1997 betreffende bepaalde maatregelen goedgekeurd in het kader van de modernisering van
de sociale zekerheid.
47
de
Deffet, M en Nuyens, C., Essay over de afgeleide rechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 3 trimester 1999,
pp. 661-673.
48
Dit betreft personen ten laste van de PUG (primaire uitkeringsgerechtigden met inbegrip van werklozen en
bruggepensioneerden); personen ten laste van de IG (invaliden en gehandicapten); personen ten laste van de P
(gepensioneerden); WW (weduwen en wezen) en personen ten laste; en personen ten laste NBP (niet-beschermde
personen).
49
Dit omvat: rustpensioen aan gezinsbedrag; pensioen alleenstaande van een uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e);
overlevingspensioen.
50
Het gaat om primaire arbeidsongeschiktheid en invaliditeit.
51
Werkloosheid van minder dan 1 jaar; werkloosheid van 1 tot 2 jaar en werkloosheid van 2 jaar en meer.
Pagina 50
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Dit bedrag komt neer op 0,9 % van de totale sociale zekerheidsuitkeringen.
Tabel: Uitkeringen op basis van het afgeleid recht - regeling werknemers 1997, 2005/2007 in duizend
euro52
Tak en diverse categorieën
-
1997
Abs
bedrag
Geneeskundige verzorging
Personen ten laste van
primaire uitkeringsgerechtigden
(PUG)
invaliden en personen met een
handicap (IG)
gepensioneerden (P)
personen ingeschreven in het
Rijksregister (IRR)
Weduwen, wezen en personen ten
laste ervan
4.350.754
Pensioenen
Rustpensioen aan gezinsbedrag
Rustpensioen bij uit de echt
gescheiden echtgenoten
Overlevingspensioen
3.701.769
566.585
RIZIV-uitkeringen
Primaire arbeidsongeschiktheid
Inaliditeit
Werkloosheid
Minder dan een jaar
Meer dan een jaar
Totaal
Aandeel
t.o.v.
totale
uitgaven
in %
43,47
2005
Abs
bedrag
6.338.501
1.546.137
2.172.438
341.523
480.605
1.017.677
52.256
1.470.007
205.128
1.393.162
2.010.322
32,97
Aandeel
t.o.v.
totale
uitgaven
in %
39,19
2007
Abs
bedrag
4.542.845
756.300
4.817.000
789.200
69.658
89.345
97.400
3.065.526
3.697.200
3.930.400
Aandeel
t.o.v.
totale
uitgaven
in %
30,74
223.773
0
223.773
9,50
195.620
3.851
191.769
208.652
7.175
201.477
5,37
364.577
0
364.577
8.640.874
8,05
272.456
0
272.456
11.349.422
250.705
0
250.705
4,12
30,73
De toekenning van de uitkering op basis van het afgeleid recht doet zich voor onder twee vormen:
- Eerste vorm afgeleid recht: bij personen die ten laste zijn van een individu met eigen rechten of
dit geweest zijn;
- Tweede vorm afgeleid recht: een verhoging van het toegekende eigen recht bij gezinslast
52
Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang van de eigen niet-ontvangen rechten - periode 1997de
e
2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 279.
Pagina 51
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Evolutie per tak:
- Tak geneeskundige zorgen: eerste vorm afgeleid recht; daling van 43,47% in 1997 tot 39,19% in
2005; de groep weduwen en wezen neemt af.
- Tak pensioenen: daling van 32,97% in 1997 tot 30,74% in 2007;
- De subtak overlevingspensioen vertegenwoordigt 4/5de van de tak pensioenen, neemt de
volledige daling voor zijn rekening en valt onder de eerste vorm afgeleid recht;
- De subtak rustpensioen aan gezinsbedrag: blijft op ongeveer 5% van het totaal van de
toegekende pensioenen; valt onder de tweede vorm afgeleid recht.
- Tak RIZIV-uitkeringen: daling van 9,50% in 1997 tot 5,3% in 2007; vooral daling in de subtak
invaliditeit; tweede vorm afgeleid recht: bij de subtak primaire arbeidsongeschiktheid zijn sinds
2003 nieuwe categorieën van gerechtigden toegevoegd; ook tweede vorm afgeleid recht.
- Tak werkloosheid: een significante daling van 8,05% in 1997 tot 4,12% in 2007; tweede vorm
afgeleid recht.
Tabel: Verminderingen overeenkomstig het eigen niet-ontvangen recht, periode 1997-2005/2007, in
duizend euro53
Tak en diverse categorieën
-
RIZIV-uitkeringen
Primaire arbeidsongeschiktheid
Invaliditeit
Werkloosheid
Werkloosheid minder dan 1 jaar
Werkloosheid meer dan 1 jaar
samenwonende (eerste periode)
samenwonende (tweede periode)
1997
Abs
bedrag
72.702
16.634
56.074
246.431
47.720
198.711
58.404
Aandeel
t.o.v.
totale
uitgaven
in %
3,09
5,44
2005
Abs
bedrag
219.718
29.023
190.695
337.164
43.234
293.930
222.048
71.882
Aandeel
t.o.v.
totale
uitgaven
in %
6,42
5,27
2007
Abs
bedrag
248.554
34.643
213.912
314.692
37.690
277.003
209.483
67.519
Aandeel
t.o.v.
totale
uitgaven
in %
6,40
5,17
140.308
Totaal
4,64
556.882
5,67
563.247
5,65
Het gaat om verminderingen van het eigen recht als het gevolg van het feit dat de uitkering voor
samenwonenden lager ligt dan de uitkering voor alleenstaanden.
Bij de tak RIZIV-uitkeringen is er een stijging van de verminderingen van 3,09% in 1997 naar 6,40% in
2007.
Bij de tak werkloosheid van meer dan 1 jaar is er een verschillend verloop voor samenwonenden
tijdens de eerste periode en de tweede periode. Dit is het gevolg van een wijziging in het verschil
tussen uitkeringen voor samenwonenden ten opzichte van deze voor alleenstaanden.
53
Hendrik Larmuseau, idem, p. 281.
Pagina 52
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Besluiten
Op de afgeleide rechten ten gevolge van personen ten laste heeft het beleid geen impact . D
Deze vorm is het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toename van de
werkzaamheidsgraad van vrouwen. Deze vorm neemt het grootste aandeel voor zich.
Op de afgeleide rechten ten gevolge van wijzigingen van de gezinsuitkering ten opzichte van
de uitkering van de alleenstaande heeft het beleid wel een impact.
In vier takken van sociale zekerheid (geneeskundige verzorging, pensioenen, primaire
arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, werkloosheid) is het geheel van afgeleide rechten tussen 1997
en 2007 gedaald, terwijl er bij de verminderingen, althans voor de RIZIV-uitkeringen, een verhoging
is.
De daling bij het de eerste vorm van afgeleid recht (geneeskundige verzorging en
overlevingspensioen) is te wijten aan de daling van het aantal personen te laste in verhouding van
het totaal aantal gerechtigden. Dit loopt parallel met de toename van de werkzaamheidsgraad van
vrouwen in deze periode.
Voor de tweede vorm van afgeleid recht (arbeidsongeschiktheid en werkloosheid) is er een daling
van de uitkeringen omdat het verschil tussen de uitkering van de werknemer met gezinslast kleiner
wordt ten opzichte van de uitkering van de alleenstaande.
Er is ook een vermindering van de uitkeringen van het eigen niet-ontvangen recht door wijzigingen
met als doel om het verschil tussen de uitkeringen van de samenwonende ten opzichte van de
alleenstaande te verkleinen.
Maar we merken op dat indexeringen de verschillen tussen afgeleide en eigen rechten dan weer
doen toenemen, bijvoorbeeld:
- het gemiddelde overlevingspensioen brengt bij elke indexering van de sociale inkomens meer
inkomsten op dan het gemiddelde rustpensioen van de vrouwen;
- elke indexering valoriseert meer het gedeelte afgeleid van het gezinspensioen dan de
rechtstreekse rechten die door echtgenotes worden afgestaan ten gunste van het gezinsbedrag
van hun echtgenoot.
Afgeleide rechten en eigen niet-ontvangen rechten in vraag
De Vrouwenraad stelt al jaren het systeem van de afgeleide rechten en eigen niet-ontvangen rechten
in vraag omdat het als onrechtvaardig en onbillijk wordt ervaren. Zo zijn er ongerijmdheden tussen
vrouwen en mannen en tussen vrouwen onderling, tussen de verschillende gezinssituaties, namelijk
huwelijk en ongehuwd samenwonen en tussen eenverdieners en tweeverdieners.
U vindt deze gegevens in ons dossier van 2001. Maar kort samengevat komt het neer op:
Verschillende behandeling van vrouwen en mannen in de verschillende
sectoren
Pensioenen
Pagina 53
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
De uit het huwelijk afgeleide rechten kunnen door mannelijke en vrouwelijke titularissen geopend
worden maar omwille van de ongelijkheid v/m op de arbeidsmarkt (loonkloof, deeltijds werken) is er
een onevenwicht in de verdeling v/m van de titularissen en is er bijgevolg sprake van indirecte
discriminatie. In 2007 waren er 99% vrouwen die van het overlevingspensioen genoten op 229.157
personen (dus de titularissen die het recht geopend hadden waren in 99% van de gevallen mannen).
Het pensioen aan het gezinsbedrag werd aan 348.069 personen toegekend waaronder 99,7%
mannen als titularis. Het echtscheidingspensioen werd aan 55.704 personen toegekend, 88,3% aan
vrouwen.
Werkloosheid
Het bepalen van de categorieën van werklozen op basis van hun gezinssituatie (werknemers met
gezinslast, alleenstaanden, samenwonenden) leidt ertoe dat de samenwonenden (voornamelijk
vrouwen) die samenleven met een partner die beschikt over een beroepsinkomen, het bedrag van
hun vergoeding sterk zien verminderen.
Ziekte en invaliditeit
Het bepalen van de categorieën van invaliden op basis van hun gezinssituatie (werknemers met
gezinslast, alleenstaanden, samenwonenden) leidt ertoe dat de samenwonenden (voornamelijk
vrouwen) die samenleven met een partner die beschikt over een beroepsinkomen, het bedrag van
hun vergoeding sterk zien verminderen.
Geneeskundige verzorging
Voor sommige gehuwde/samenwonende partners dekt de bijdrage de levenspartner gratis, bij
andere draagt de levenspartner voor zichzelf bij; huwelijk/samenwonen opent dus bepaalde rechten
voor sommige gerechtigden en opent er geen voor andere.
Om dezelfde uitkeringen te bekomen betaalt een huishouden dat uit twee bijdragebetalers bestaat
proportioneel meer bijdragen dan een huishouden dat uit één bijdragebetaler en één persoon ten
laste bestaat. Dit is een discriminatie tussen gehuwde en samenwonende personen en een indirecte
discriminatie v/m omdat de overgrote meerderheid van diegenen die het recht voor hun partner
gratis openen mannen zijn. Vooral gehuwde werkneemsters hebben de indruk dat zij voor niets
bijdragen. Ze verliezen rechten die voor anderen uit het huwelijk/samenwonen voortvloeien of
anders geformuleerd: ze verliezen rechten die ze wel zouden hebben als ze niet in een huishouden
woonden.
Moederschap
Zowel bij het moederschapsverlof, werkverwijdering wegens zwangerschap , werkverwijdering
wegens borstvoeding en borstvoedingspauzes ontvangen vrouwen slechts een percentage van hun
laatste loon. Dit beschouwen wij als niet-ontvangen eigen rechten. Het is niet omdat enkel vrouwen
kinderen baren, dat zij hiervoor geen 100% loon mogen ontvangen.
Pagina 54
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Vaderschaps- en geboorteverlof voor meemoeders
Vaderschapsrust en meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder
Adoptieverlof
Bij deze hogervermelde verloven hebben we te maken met het feit dat de betrokken werknemers
geen 100% van hun eigen loon ontvangen. Meevaders kunnen niet genieten van deze verloven.
Maar het gaat ook over verschillende uitkeringen/percentages per verlof die toegekend worden. In
dit opzicht is er ook sprake van onrechtvaardigheid.
Deeltijdse arbeid
Zie: Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Deeltijdse arbeid. Situatie en gevolgen op
het gebied van arbeidsrecht en sociale zekerheid, Brussel, 1998.
Deze brochure wordt herwerkt in 2011.
In principe is een deeltijdwerker, ongeacht de duur van zijn/haar arbeidsprestaties, volledig
onderworpen aan de regeling van de sociale zekerheid zoals de voltijdsen. Er bestaan echter een
aantal specifieke regels in verband met verminderde prestaties. In bepaalde sectoren zijn er
negatieve gevolgen voor de berekening van de prestaties. Het principe van prestaties berekend naar
verhouding van de geleverde arbeid lijkt gezond, maar er is vooral het probleem van de onvrijwillige
deeltijdse arbeid. Vooral vrouwen, die vaker dan mannen deeltijds werken, ondervinden hiervan
hinder.
Gevolgen van deeltijds werken voor de sociale uitkeringen
Verschillende behandeling tussen vrouwen onderling
Het gaat om vrouwen die zich in dezelfde feitelijke situatie bevinden maar die verschillend
behandeld worden, afhankelijk van hun status: huwelijk versus alleenstaand of huwelijk versus
samenwonend.
Het meeste sprekende voorbeeld zijn de afgeleide rechten in de pensioenen die worden berekend op
basis van het pensioen van de titularis, meestal de man. Daarom zijn ze vaak hoger dan de
rechtstreeks door beroepsarbeid verworven rechten van vrouwen, bijvoorbeeld het zuivere
overlevingspensioen voor iemand die nooit gewerkt heeft dat hoger is dan het eigen rustpensioen
van een vrouw voor een volledige loopbaan. In 2007 bedroeg het zuiver overlevingspensioen voor
vrouwen gemiddeld maandelijks 1.077,45 euro en het eigen rustpensioen van vrouwen 977,69 euro.
De wettelijke versus de feitelijke situatie of gehuwd versus samenwonend
In tegenstelling tot de ziekteverzekering, de werkloosheid en de gezinsbijslagen, is in de
pensioenregeling het huwelijk de uitkeringsbasis.
Zowel in de fiscale als de socialezekerheidswetgeving bestaat nochtans de tendens om de feitelijke
situatie boven de wettelijke te laten primeren.
Gehuwden genieten van een aantal voordelen waarvan ongehuwde samenwoners geen gebruik
kunnen maken. In de praktijk komen die voordelen vooral aan vrouwen toe.
Pagina 55
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Het gezinspensioen (contributief afgeleid recht)
De rechthebbende ontvangt een gemoduleerde uitkering dankzij zijn niet-beroepsactieve
huwelijkspartner, meestal is dat de vrouw in haar hoedanigheid van echtgenote en niet van moeder.
Het overlevingspensioen (contributief afgeleid recht)
Gehuwde vrouwen of mannen kunnen van een overlevingspensioen genieten. Vrouwen of mannen
die hebben samengewoond dus niet.
Samenloop overlevingspensioen(en) en rustpensioen(en)
Vooral gehuwde vrouwen cumuleren één of meer overlevingspensioenen en als ze beroepsactief
geweest zijn, komen daar één of meer rustpensioenen bij. Het bedrag van het cumulatieplafond
wordt vastgesteld op basis van het overlevingspensioen. Het bedraagt 110 procent van het volledige
overlevingspensioen waarbij in geval van een onvolledige loopbaan eerst fictief de omrekening naar
een volledige loopbaan wordt gemaakt.
Het feit dat er tot 10 procent boven het volledige overlevingspensioen kan worden gecumuleerd,
komt er eigenlijk op neer dat diegene die zijn individuele pensioenrechten lastens een minder
voordelig pensioenstelsel bekomt, voor een onvolledige of voor een volledige loopbaan, een
aanvulling bovenop de eigen rechten kan krijgen wanneer de overledene betere pensioenrechten
had opgebouwd.
De samenloop van één of meer overlevingspensioenen of van één of meer rustpensioenen met
beroepsinkomsten is ook mogelijk.
Anderzijds genieten samenwoners ook voordelen: een weduwe/weduwnaar die opnieuw gaat
samenwonen, behoudt het overlevingspensioen.
Geneeskundige verzorging
Voor sommige gehuwde/samenwonende partners dekt de bijdrage de levenspartner gratis, bij
andere draagt de levenspartner voor zichzelf bij; huwelijk/samenwonen opent dus bepaalde rechten
voor sommige gerechtigden en opent er geen voor andere.
De arbeidsongeschiktheidsuitkering
varieert naargelang de samenstelling van het gezin. De echtgenote kan bijvoorbeeld persoon ten
laste zijn. De samenwonende kan onder bepaalde voorwaarden ook de hoedanigheid van persoon
ten laste krijgen. Een verschillend geslacht wordt niet als voorwaarde gesteld maar terwijl de
echtgenote onmiddellijk persoon ten laste kan zijn, moet de stabiliteit van het
samenwoningsverband blijken uit het feit dat men zes maanden onder hetzelfde dak woont.
De regelingen van arbeidsongevallen en beroepsziekten
gaan uit van het feitelijk gezin, behalve wanneer een werknemer bij een arbeidsongeval of door
beroepsziekte overlijdt. Dan komt de rente of de schadeloosstelling enkel toe aan de echtgeno(o)t(e)
(en kinderen, bloedverwanten in opgaande lijn, kleinkinderen, broers en zussen).
Een- en tweeverdienersgezinnen en eenverdienersgezinnen
Er is sprake van substantiële transfers van beroepsactieve vrouwen naar vrouwen die geen bijdragen
hebben geleverd. De gehuwde eenverdieners genieten meer van de solidariteit, onafgezien van hun
Pagina 56
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
inkomen en het al dan niet hebben van kinderen. Aan tweeverdieners worden geen verhoogde
bedragen voor personen ten laste toegekend. Vanuit sociaal oogpunt zijn afgeleide rechten dus
onlogisch.
Pensioenen
De gezinsmodulering creëert ongelijkheid tussen een- en tweeverdienersgezinnen. Voor de
modulering binnen het gezinspensioen wordt geen extra bijdrage betaald.
Het overlevingspensioen van de niet-beroepsactieve echtgenote (eenverdienersgezin) bijvoorbeeld,
ligt vaak hoger dan het rustpensioen van de werkneemster (alleenstaande of tweeverdienersgezin)
en dit omdat het overlevingspensioen gebaseerd is op de loopbaan van de echtgenoot die gemiddeld
een hoger loon ontvangen heeft dan de doorsnee werkneemster. Of anders gesteld, een gehuwde
arbeidster met een volledige loopbaan kan een rustpensioen hebben dat lager ligt dan het
overlevingspensioen dat zij had kunnen genieten als zij niet buitenshuis was gaan werken.
Op basis van simulaties met drie type-echtparen (een eenverdienersgezin, een tweeverdienersgezin
en een eenverdienersgezin voorheen een eenverdienersgezin) in verschillende situaties is in 2008
aangetoond dat de som van de individuele pensioenrechten voor de tweeverdieners en het
desgevallend toe te kennen afgeleid pensioenrecht aan een van hen (overlevingspensioen,
echtscheidingspensioen) lager kan liggen dan het gezinspensioen van de eenverdiener of lager dan
het overlevingspensioen. Er is ook aangetoond dat de individuele pensioenrechten voor de
tweeverdieners of de som ervan (vaak) niet beter zijn dat het pensioen dat aan iemand kan
toegekend worden uit hoofde van een huwelijksrelatie met een goedverdienende partner.54
Er is ook sprake van indirecte discriminaties van eenoudergezinnen onderling. Een alleenstaande
moeder zal in de praktijk bijna altijd minder voordelige uitkeringen genieten dan een mannelijke
titularis van een eenverdienersgezin.
Geneeskundige verzorging
Om dezelfde uitkeringen te bekomen betaalt een huishouden dat uit twee bijdragebetalers bestaat
proportioneel meer bijdragen dan een huishouden dat uit één bijdragebetaler en één persoon ten
laste bestaat. Dit is een discriminatie tussen gehuwde en samenwonende personen en een indirecte
discriminatie v/m omdat de overgrote meerderheid van diegenen die het recht voor hun partner
gratis openen mannen zijn. Vooral gehuwde werkneemsters hebben de indruk dat zij voor niets
bijdragen. Ze verliezen rechten die voor anderen uit het huwelijk/samenwonen voortvloeien of
anders geformuleerd: ze verliezen rechten die ze wel zouden hebben als ze niet in een huishouden
woonden.
Echtscheiding
Hier zijn drie situaties mogelijk:
54
Yvette Raes, Individuele en afgeleide in het pensioensysteem van werknemers; in Belgisch Tijdschrift voor Sociale
e
ste
Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 315.
Pagina 57
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Beide partners waren beroepsactief
Als een wettelijk gescheiden beroepsactieve man of vrouw de pensioengerechtigde leeftijd bereikt,
dan heeft hij/zij recht op een pensioen voor de alleenstaande. Elk heeft zijn eigen rechten. Hier
stellen zich geen problemen.
Eén partner was weinig beroepsactief
Een andere regeling geldt als de vrouw bijvoorbeeld slechts tijdelijk of onderbroken beroepsactief
was. Deze vrouw heeft recht op een pensioen ‘van de uit de echt gescheiden persoon’ op basis van
de loopbaan van haar ex-man. Dit pensioen kan ze samen genieten met het meestal kleine
rustpensioen van haar eigen beroepsloopbaan.
Eén partner was niet beroepsactief 55
Had de vrouw bijvoorbeeld geen eigen beroepsloopbaan dan kan haar pensioen ‘van de uit de echt
gescheiden persoon’ erg laag uitvallen, waardoor ze een groter risico loopt om in de ‘armoede’ te
belanden. Vooral oudere vrouwen komen in zo’n situatie terecht.
De uitkering van dit pensioen voor de jaren van de huwelijksduur is eigenlijk een persoonlijk afgeleid
recht. De ex-partner moet dit deel van zijn pensioen niet derven, ook niet als hij hertrouwt. Als de
betrokken vrouw opnieuw huwt, dan verliest zij het pensioen van haar ex-partner. Loopt dit huwelijk
ook op de klippen, dan kan zij meerdere pensioenen als echtgescheidene cumuleren, eventueel met
een eigen pensioen (cfr. tweede situatie).
Ex-samenwoners kunnen van deze regelingen geen gebruikmaken.
Verschillende behandeling hetero’s en holebi's
Deze verschillende behandeling valt nu nog samen met de verschillende behandeling van gehuwden
en samenwoners; dus in de pensioenen en bij de arbeidsongevallen en beroepsziekten indien de
echtgeno(o)t(e) overlijdt.
De gelijkschakeling van het geboorteverlof voor meemoeders (met vaderschapsverlof) is een feit
vanaf 20 mei 2011.56
55
Bij de ambtenaren heeft de gescheiden echtgeno(o)te zolang haar/zijn ex-partner in leven is, geen recht op pensioen uit
hoofde van haar/zijn prestaties of op een gedeelte ervan.
56
zie: http://www.cavaria.be/nieuws/wet-geboorteverlof-voege
Pagina 58
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Samenvatting knelpunten
Visie
Het beleid neemt steeds bijkomende maatregelen die de sociale zekerheid, de fiscaliteit en het
tewerkstellingsbeleid onoverzichtelijk maken. Er ontbreekt een globale en samenhangende visie.
Er is een gebrek aan samenhang in de keuze voor individualisering of gezinsmodulering.
Onduidelijke begrippen en technieken
Alle takken van de sociale zekerheid nemen op een of andere manier de gezinsdimensie in
aanmerking. Maar dit gebeurt op basis van verschillende technieken en het begrip persoon ten laste
dat in de socialezekerheidstakken telkens anders wordt ingevuld (bijvoorbeeld ruime invulling bij de
geneeskundige verzorging, beperkte invulling bij de pensioenen).
Socialezekerheidsrechten gebaseerd op het arbeidsverleden van de
werknemer
Zolang vrouwen een zwakkere positie innemen op de arbeidsmarkt en er socialezekerheidsrechten
zijn die enkel en alleen gebaseerd zijn op het arbeidsverleden, zullen vrouwen steeds een minder
gunstige uitgangspositie hebben, tenminste in het huidige stelsel met zijn kostwinnersfaciliteiten.
Het zoeken naar een efficiënt en rechtvaardig evenwicht tussen verzekering en solidariteit, tussen
sociale bescherming en sociale zekerheid, rekening houdend met de piste van het combinatiemodel,
is een moeilijke oefening.
Discussies over de herclustering van de sectoren duiken geregeld op:
- als universeel recht op basis van burgerschap: kinderbijslag, geneeskundige verzorging;
als recht op basis van arbeid: arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, moederschap, pensioenen,
werkloosheid
Eigen en afgeleide rechten
Partners van tweeverdienersgezinnen bouwen elk hun eigen rechten op in de sociale zekerheid op
basis van hun eigen bijdragen.
Er zijn nog een paar specifieke bepalingen in de sociale zekerheid die individuele rechten garanderen.
Zo kan een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze om familiale redenen of sociale redenen tijdelijk
niet-werkzoekende zijn zonder dat zij/hij haar/zijn rechten verliest; in de ziekteverzekering kan men
zich als IRR (Ingeschreven in het Rijksregister) persoonlijk aansluiten en wie werkt kan periodes van
onbetaald verlof dekken via een voortgezette verzekering.
Bij eenverdienersgezinnen bouwt de beroepsactieve partner eigen rechten op en afgeleide rechten
(zonder een extra bijdrage) voor de niet-beroepsactieve partner.
Het gaat om individuele niet-gemoduleerde bijdragen bij de eenverdieners die aanleiding geven tot
gemoduleerde uitkeringen (bv. gezinspensioen) of afgeleide rechten (bv. overlevingspensioen) en
dezelfde bijdragen bij de tweeverdieners die enkel tot een individuele uitkering kunnen leiden. Veel
vrouwenorganisaties ervaren dit als onrechtvaardig en onbillijk.
Pagina 59
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
De budgettaire last in termen van uitkeringen bij afgeleide rechten bedraagt tussen de 25 en 30
procent voor alle sectoren samen.57
Afgeleide rechten wijzen op de afhankelijkheid van de ene echtgenoot of partner van de andere. Ze
versterken ook die afhankelijkheid en de inactiviteit (werkloosheidsvallen).
Ze houden geen rekening met de veranderende gezinsstructuren. Ze zijn gebaseerd op een
voorbijgestreefd kostwinnersmodel.
Ongelijke behandeling in de socialezekerheidsstelsels
Er is sprake van verschillende behandeling van vrouwen en mannen, van gehuwden en niet-gehuwde
samenwoners, van eenverdieners en tweeverdieners.
Bijvoorbeeld, het differentiëren van de categorieën werknemer met gezinslast, alleenwonende
werknemer en samenwonende werknemer in de sectoren werkloosheid en ziekte- en
invaliditeitsverzekering leidt ertoe dat samenwonenden (grotendeels vrouwen) benadeeld worden.
Vergelijkbare situaties worden op verschillende manieren behandeld. Dit heeft betrekking op het
huwelijk versus het ongehuwd samenwonen in de pensioenen, arbeidsongevallen en beroepsziekten;
de feitelijk gescheiden echtgeno(o)t(e) en de ex-echtgeno(o)t(e) na echtscheiding; de alleenstaande
verweduwden, de alleenstaande en de alleenstaande als gevolg van echtscheiding in het kader van
de pensioenen.
Personen ten laste en verrekening van de gezinslast
De meeste vormen van gezinsmodulering maken enkel een onderscheid tussen gerechtigden met en
zonder personen ten laste en houden geen rekening met het aantal personen ten laste of met de
kenmerken of behoeften van de personen ten laste.
De vraag is of de verrekening van de gezinslast een opdracht moet blijven van de sociale zekerheid?
Atypische arbeid
Een ander knelpunt is de atypische arbeid, in de zin van afwijking van de voltijdse vaste job, waarin
vooral vrouwen tewerkgesteld zijn. Het arbeidsrechtelijk – en socialezekerheidsstatuut inzake
deeltijdse arbeid is voor verbetering vatbaar. Binnen de sociale zekerheid hanteren de stelsels
verschillende voorwaarden en criteria inzake deeltijdse arbeid, waarvan vooral vrouwen de nadelen
ondervinden.
Invulling individualisering
De doelstelling voor de vrouwenraad is de individuele economische en sociale onafhankelijkheid van
elke burger.
57
In 2005: 27,93% voor de categorieën geneeskundige verzorging, pensioenen, RIZIV-uitkeringen (primaire
arbeidsongeschiktheid en invaliditeit) en werkloosheid samen (Larmuseau, p. 279).
Pagina 60
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Een groot deel van de vrouwenbeweging schuift het concept individualisering naar voor als antwoord
op het feit dat het sociaal beleid (bescherming en zekerheid) nog te sterk gekenmerkt is door het
traditionele kostwinnersmodel.
Het huidige tweesporenbeleid met de keuze voor betaalde arbeid en/of voor onbetaalde
zorg/gezinsarbeid zorgt niet voor een individuele economische zelfstandigheid van elke volwassene.
Hoe kan men die individualisering in de sociale zekerheid dan wel bereiken?
Individualisering kan enerzijds gebeuren via de strikte toepassing van de verzekeringslogica of
anderzijds via universalisering:
De verzekeringslogica
De huidige situatie is dat de beroepsactieve partner van een eenverdienersgezin sociale
zekerheidsbijdragen betaalt, die resulteren in eigen rechten voor de betrokken persoon en afgeleide
rechten voor de niet-beroepsactieve partner. Er wordt geen dubbele bijdrage betaald.
Beide beroepsactieve partners van een tweeverdienersgezin betalen elk hun
socialezekerheidsbijdragen maar dat leidt niet altijd tot volledige eigen uitkeringen.
Er schort bijgevolg wat aan de verzekeringslogica.
Daarom lijkt het rechtvaardig om een dubbele bijdrage in te voeren voor een eenverdienersgezin.58
Deze dubbele bijdrage door een eenverdienersgezin betaald, leidt tot opbouw van eigen sociale
zekerheidsrechten (en een eigen pensioen ) van beide partners maar leidt niet tot de individuele
economische zelfstandigheid van de niet-beroepsactieve partner tijdens de beroepsactieve periode.
Universalisering
De staat vergoedt de zorg/gezinsarbeid
Een voorbeeld is het zogenaamde huishoudloon, een forfaitaire uitkering betaald via de algemene
middelen, voor de niet-beroepsactieve partner (niet op basis van de arbeid van de andere partner).
Burgerschap
De staat voorziet voor iedereen een basisinkomen op basis van het burgerschap en niet op basis van
arbeid.
Het basisinkomen kan gecombineerd worden met een inkomen uit betaalde arbeid.
58
De dubbele bijdrage heeft al ooit bestaan. Toen in 1924 het verplichte rustpensioen werd ingevoerd, betaalden de
werknemers met een echtgenote ten laste bijkomende premies om voor hen vanaf 65 jaar een ouderdomspensioen of een
overlevingspensioen op te bouwen.
Pagina 61
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Deze beide mogelijkheden hebben ook individuele rechten voor de niet-beroepsactieve partner als
gevolg en biedt hen een zekere mate van economische zelfstandigheid.
Referentiekader voor aanbevelingen
We verwijzen naar de Vrouwenraadkadertekst Combinatie beroeps- en gezinsleven (2008)
o.a. p. 14-15:
“In het VR Combinatiemodel bedraagt een normale 'volwaardige' baan 35 u per week als gemiddelde
gedurende van een beroepsloopbaan, zonder verplaatsingstijd en met inbegrip van de
mogelijkheden om uit te stappen tijdens de loopbaan. Deze onderbrekingsperiodes gelden als
gelijkgestelde dagen. Rond deze norm liggen alle banen verdeeld, van de kleinere tot de grotere.
Deze kleinere en grotere banen komen minder voor naarmate het aantal uren meer afwijkt van de
norm 35u. Het is de bedoeling dat de meesten (ongeacht de gezinsvorm) het gemiddelde van 35u per
week bereiken. 35u wordt dus beschouwd als voltijdse arbeid.
Mannen en vrouwen presteren dus voldoende uren beroepsarbeid gedurende een voldoende lange
periode van hun loopbaan en ondertussen leveren ze bijdragen aan het financiële draagvlak van de
overheid zodat voldoende collectieve middelen beschikbaar zijn om te investeren in risico’s die
mensen lopen en in afhankelijke personen (kinderen, personen met een handicap, langdurig zieken,
personen met onvoldoende opleiding, enzovoort).
Het model biedt de mogelijkheid om gedurende bepaalde perioden in de levensfase de tijdsverdeling
aan te passen aan de persoonlijke behoeften en aan de gezinsnoden, bijvoorbeeld het aantal uren
beroepsarbeid per week te verminderen of te vermeerderen.
In de praktijk komt het er op neer dat iedere afgestudeerde vanaf een bepaald moment in de
toekomst de keuze zal hebben om:
- beroepsactief te zijn: voltijds of deeltijds of tijdelijk minder of tijdelijk niet beroepsactief inclusief
het pakket van de onderbrekingsperiodes/gelijkgestelde periodes en de daaraan gekoppelde
uitkeringen;
- niet beroepsactief te zijn: nooit of niet gedurende een bepaalde periode die buiten de
onderbrekingsperiodes/gelijkgestelde periodes en de daaraan gekoppelde uitkeringen valt maar
dan wel omwille van de principes van gelijkheid, solidariteit en verantwoordelijkheid een
(basis)bijdrage59 betaalt (door de persoon zelf of door de partner) in het kader van de sociale
zekerheid.
Vrouwen en mannen presteren ook voldoende uren gezinsarbeid per week. De normale
huishoudelijke taken liggen verdeeld rond circa 25u gezinsarbeid per week, met een brede variatie
tussen 10 en 50u per week. Het is de bedoeling dat hierin naar een m/v evenwicht gezocht wordt. “
59
Dit principe wordt verder toegelicht in de tekst over sociale zekerheid.
Pagina 62
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
We herinneren vervolgens aan een aantal basisprincipes en uitgangspunten uit ons dossier met
aanbevelingen van 2001:
-
-
-
-
-
-
Het perspectief van gelijke behandeling conform de Europese gelijkekansenrichtlijnen60 en de
daarbij horende jurisprudentie. Het Europees recht stelt dat de gelijke behandeling van
werkneemsters en werknemers enkel realiseerbaar is in het kader van een strikte
individualisering van de bijdragen en de uitkeringen op het vlak van de sociale zekerheid.
Individuele rechten (overeenkomstig artikel 23 van de Grondwet dat het recht op sociale
zekerheid als een individueel grondrecht erkent);
Wij wensen niet de afgeleide rechten te ontzeggen aan degenen die ze momenteel genieten;
Wij eisen de opheffing van de feitelijke discriminaties:
- tussen vrouwen en mannen: opheffing van de verschillende categorieën (werknemer met
gezinslast, alleenstaande, samenwonende);
- tussen gehuwden en niet-gehuwden: de verschillende behandeling bij huwelijk versus
ongehuwd samenwonen;
- tussen tweeverdieners en eenverdieners: afbouw afgeleide rechten;
- opheffing verminderde uitkeringen voor samenwoners = het systeem van de eigen nietontvangen rechten bij arbeidsongeschiktheid en werkloosheid;
- 2011: opheffing van eigen niet-ontvangen rechten in het kader van zwangerschap;
moederschap, vaderschap, meemoederschap bij geboorte en adoptie (zie:
Vrouwenraaddossier en aanbevelingen ‘Onderbrekingen en gelijkgestelde periodes’ 2011).
Individuele economische, sociale en zorgzelfstandigheid voor elke burger via individualisering van
de socialezekerheidsrechten: in principe is iedereen in staat om individuele rechten te verwerven
vóór de beroepsloopbaan start en dit via inschrijving als werkzoekende.
De verankering van arbeid en zorg in de individualisering;
De aanpassing van de sociale zekerheid aan nieuwe gezinsstructuren.
De rol van de sociale zekerheid in het kader van een sociaal beleid die een evenwaardige pijler is
naast het tewerkstellingsbeleid en de fiscaliteit - en bovendien moeten deze pijlers een
geïntegreerd geheel vormen: sociale zekerheidsstelsel aanpassen (gegarandeerd inkomen,
pensioenen veilig stellen en betaalbaar houden, sociale integratie stimuleren, hoogwaardige en
duurzame gezondheidszorg garanderen);
De verdere stijging van de werkgelegenheidsgraad is nodig om het socialezekerheidsstelsel te
kunnen blijven financieren: genderdeficit en leeftijdsdeficit (participatiegraad in leeftijdsgroep 55
tot 65 jaar is te gering) tegengaan;
De versterking van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt (hogere arbeidsparticipatie): een
eigen inkomen garandeert eigen rechten in de sociale zekerheid;
2011: De sociale zekerheid heeft niet de taak om de risico's van het leven als koppel te dekken;
de onderhoudsuitkering voor de huwelijkspartner moet sedert de echtscheidingswet van 2007
slechts betaald worden voor de duur van het huwelijk en komt toe aan de huwelijkspartner die
relatief behoeftig is en deze uitkering mag niet hoger liggen dan 1/3de van het inkomen van de
60
Onder andere richtlijn 79/7/EEG, art. 7 dat eist dat de lidstaten periodiek onderzoeken of het met het oog op de sociale
evolutie nog gerechtvaardigd is om afgeleide rechten te behouden. Deze periodieke onderzoeken hebben nooit
plaatsgevonden.
Pagina 63
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
betalende huwelijkspartner. Deze echtscheidingsprocedure die de duur van de verplichte
'bijstand' door de ex-echtgeno(o)t(e) verkort in vergelijking met de periode ervoor (duur tot aan
de pensioenleeftijd), maakt een individualisering nog dringender.
Aanbevelingen
Het doel is om individuele rechten in te voeren op een bepaald moment in de (nabije) toekomst voor
iedere afgestudeerde.
Ondertussen kunnen onrechtvaardigheden in het bestaande systeem weggewerkt worden.
Daarvoor is er nood aan een verder doorgedreven analyse61:
van de uitkeringen op basis van afgeleide rechten;
van de doorgevoerde verminderingen van de uitkeringen op basis van het individuele recht;
de mogelijke invloed van het aantal echtscheidingen en de relatieve daling van het aantal
gehuwden.
Dit kan op basis van individuele data, beschikbaar via de Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale
bescherming bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en kan bovendien longitudinaal
benaderd worden.
-
Een herstructurering van de sociale zekerheid
Op basis van universele rechten en rechten op basis van beroepsarbeid.
Universele rechten
Gefinancierd door algemene middelen62
en met geïndividualiseerde uitkeringen op voldoende hoog niveau
-
Leefloon
Inkomensgarantie voor ouderen
Tegemoetkomingen aan personen met een handicap
-
Kinderen:
- Geboortepremie
Een individueel basisrecht van elk kind. Voor elk kind hetzelfde forfaitair bedrag.
-
Adoptiepremie
Idem
61
Deze analyse bouwt verder op de vaststellingen van Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang
de
van de eigen niet-ontvangen rechten - periode 1997-2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009,
e
51 jaargang.
62
Dit zijn in eerste instantie de zogenaamde residuaire stelsels die we in dit dossier niet besproken hebben (de vroegere
‘bijstand’) en we voegen de kosten voor kinderen eraan toe.
Pagina 64
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
-
Maandelijkse kindervergoeding
Een individueel basisrecht van elk kind. De vergoeding dient om de persoonlijke uitgaven te
dekken van de diverse vormen van externe opvoeding (kinderopvang, onderwijs, sport,
cultuur). De hoogte van het bedrag hangt af van de totale beschikbare middelen. Tot hun
18de jaar zijn de ouders financieel mee verantwoordelijk voor de besteding van de
kindervergoeding. Jongeren kunnen de kindervergoeding combineren met beperkte
inkomsten uit betaalde arbeid. De uitkering neemt toe met de leeftijd. Alle kinderen van
dezelfde leeftijdsgroep worden gelijk behandeld. Er is geen onderscheid naar de rang van het
kind. Voor gehandicapte kinderen wordt een verhoogde kindervergoeding voorzien, rekening
houdend met de aard/percentage van de handicap en met hun concrete behoeften.
De gezinsbijslagen, geboortepremies en adoptiepremies worden overgeheveld naar de
Gemeenschappen.63
Rechten op basis arbeid
Eigen contributieve rechten
-
Primaire arbeidsongeschiktheid en invaliditeit
Moederschap, vaderschap en meemoederschap
Arbeidsongevallen en beroepsziekten
Rustpensioen: eerste pijler
Aanvullende pensioenen : tweede pijler (veralgemeend voor elke werknemer)
Werkloosheid
Geneeskundige verzorging:
De geneeskundige verzorging is een basisrecht voor iedereen. De werknemers betalen bijdragen op
basis van hun beroepsarbeid. Voor de niet-werknemers is een getrapte bijdrage een mogelijke piste
ofwel een financiering uit de algemene middelen.
Eigen niet-contributieve rechten
Onderbrekingen van de beroepsloopbaan en de daaraan gekoppelde gelijkgestelde perioden
Zorgverlof
Zie Vrouwenraaddossier ‘Onderbrekingen en gelijkgestelde periodes’ 2011: met een overzicht van de
huidige mogelijkheden64 en onze voorstellen om de onrechtvaardigheden in de uitkeringen weg te
werken.
63
Regeerakkoord 7 december 2011
64
Overzicht systemen van zorgverlof – door de Vrouwenraad ‘ruim’ benaderd:
In de periode van de geboorte en adoptie: moederschapsverlof, vaderschapsverlof, geboorteverlof voor
meemoeders, vaderschapsrust en meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder,
adoptieverlof;
Ouderschap en/of combinatie beroeps- en gezinsleven: tijdskrediet en loopbaanvermindering, thematische
verloven (ouderschapsverlof, verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, palliatief verlof), deeltijds werk,
verlof om dwingende redenen, klein verlet, pleegzorgverlof.
Pagina 65
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Zolang vrouwen in grotere mate de zorgrol opnemen dan mannen kan individualisering alleen
genderneutraal zijn als deze een omvangrijke compensatie in de vorm van gelijkgestelde periodes
inhoudt. Maar volgens Bea Cantillon lijkt het goedkoper te investeren in een betere
inkomensbescherming bij echtscheiding (= selectief systeem dat enkel compenseert wanneer risico's
realiteit worden) dan te kiezen voor een genderneutrale individualisering (= een veralgemeende
compensatie).65
En/of ?
Levenslooprekening
Dit is een veralgemeend individueel recht; vrij op te nemen; in totaal bijvoorbeeld 5 jaar over een
hele loopbaan met overdraagbaarheid van de ene onderneming naar de andere en van de ene sector
naar de andere. De uitkering is 100% van het loon… al dan niet met plafonnering of door schalen met
plafonnering - hoe hoger het loon hoe kleiner het percentage ervan.
Moeten de thematische verloven erin opgenomen worden of blijven ze apart bestaan?
Eigen niet-ontvangen rechten: vervangen door 100% eigen rechten
- Gelijkgestelde dagen en de daaraan gekoppelde uitkering bij: moederschapsverlof,
-
vaderschapsverlof, geboorteverlof voor meemoeders, vaderschapsrust en
meemoederschapsrust bij hospitalisatie of overlijden van de moeder, adoptieverlof;
Verminderde uitkeringen wegens het statuut van samenwonende: afschaffing van de
categorieën werknemer met gezinslast, alleenstaande, samenwonende bij de werkloosheid
en invaliditeit.
Uitdovende contributieve afgeleide rechten
Ze blijven behouden en doven uit op termijn wegens het overlijden van de personen die ervan
genieten.
Maar momenteel kan er wel nagegaan worden om voor deze betrokkenen te sleutelen aan het
begrip persoon te laste, kwestie van gelijkstelling in de verschillende sectoren.
Voor de pas afgestudeerden/nieuwkomers op de arbeidsmarkt vallen in de toekomst volgende
uitkeringen weg:
- Verschil gezinsbedrag – bedrag alleenstaande bij het gezinspensioen
- Rustpensioen voor de uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e)
- Overlevingspensioen
- Verschil gezinsbedrag – bedrag alleenstaande bij de invaliditeit
- Verschil gezinsbedrag – bedrag alleenstaande bij de werkloosheid
Elk van deze verloven is beperkt in de tijd. De uitkeringen en de technieken om deze uitkeringen te berekenen verschillen
per systeem. Globaal gezien zijn het vooral vrouwen die er gebruik van maken.
65
Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, De individualisering van de sociale zekerheid, tussen utopie en
e
ste
dwaling, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang, p. 251.
Pagina 66
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Omkaderende maatregelen
Iedereen de mogelijkheid bieden om via de creatie van kwaliteitsjobs, duurzame en toereikende
eigen rechten te verwerven.
Voldoende en kwaliteitsvolle kinderopvang (zie Vrouwenraadstandpunt Kinderopvang 2009).
Rekening houden met specifieke situaties, bijvoorbeeld:
Vrouwen en mannen in een eenoudersituatie: er bestaan al heel wat overheidsmaatregelen voor
eenoudergezinnen in de sociale zekerheid en in de fiscaliteit, ook in de Vlaamse regelgeving, maar
die kunnen doelmatiger uitgebouwd worden.66
Specifieke aanbevelingen voor de pensioenen
Afbouw afgeleide rechten
Men kan de bestaande afgeleide rechten (gezinssupplement, overlevingspensioen na het overlijden
van de gepensioneerde echtgeno(o)t(e)e, rustpensioen voor de uit de echtgescheiden
echtgenoten/s) laten uitdoven: ze verdwijnen bij het overlijden van degenen die er momenteel van
genieten.
Voor personen die geen of onvoldoende pensioenrechten hebben opgebouwd en de
pensioengerechtigde leeftijd (gaan) bereiken zijn er mogelijkheden om de afgeleide rechten te
temperen67, bijvoorbeeld:
-
Forfaitarisering van het bedrag van het afgeleid recht: iedereen ontvangt hetzelfde bedrag.
-
Iedereen geniet dan van dezelfde voordelen van de solidariteit van het stelsel, eventueel
gecombineerd met het kleine individueel rustpensioen.
Plafonnering van het bedrag van de afgeleide rechten: het bedrag van het afgeleid recht
wordt in geval van overschrijding van een bepaald bedrag, afgetopt. Het verzekeringsprincipe
blijft behouden en bepaalde excessen in het systeem worden weggewerkt.
Maar vermits deze personen ooit (al dan niet nood/gedwongen) gekozen hebben om niet of slechts
in geringe mate beroepsactief te zijn en ervan uitgingen dat het huidige systeem zou blijven bestaan,
kan er ook voor gepleit worden om voor hen de afgeleide rechten (gezinssupplement en pensioen
voor de uit de echtgescheiden echtgenoten/s) - zoals ze nu bestaan - te laten uitdoven (ze
verdwijnen bij hun overlijden).
Het voorstel uit het regeerakkoord van 7 december 2011 inzake het overlevingspensioen (voor de
persoon op beroepsactieve leeftijd – zoals de Vrouwenraad het interpreteert) luidt als volgt:
66
Zie Advies nr. 125 van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen met betrekking tot eenoudergezinnen
(http://www.raadvandegelijkekansen.be/nl/publicaties)
67
Yvette Raes, Individuele en afgeleide rechten in het pensioensysteem van de werknemers, toegespitst op de situatie van
de
e
de vrouwen, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2 trimester 2009, 51 jaargang , p. 311-314.
Pagina 67
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
“Mensen die hun partner verliezen zullen een overgangsuitkering krijgen waarvan de duur zal
afhangen van de leeftijd, het aantal kinderen en het aantal jaren van wettelijk samenwonen of
huwen.
Na afloop van de overgangsuitkering en bij gebrek aan een baan zal er onmiddellijk een recht op
werkloosheidsuitkering geopend worden, zonder wachttijd en met een aangepaste vroegtijdige
begeleiding.”
Dit sluit aan bij de visie van de Vrouwenraad over de afbouw van de afgeleide rechten.
Individuele rechten voor iedere afgestudeerde
We stellen voor om dit systeem in de nabije toekomst in te voeren: iedere afgestudeerde bouwt
eigen pensioenrechten op.
Maar om de pensioenkloof tussen vrouwen en mannen als gevolg van de loopbaankloof op te vangen
vragen we om volgende pistes te onderzoeken:
Verdeling van de beroepsinkomsten over de partners voor de duur van hun relatie: splitting
Het loon of de beroepsinkomsten die in aanmerking komen voor de berekening van het pensioen van
de meest verdienende partner wordt voor een deel overgeheveld naar de andere partner in functie
van de opbouw van pensioenrechten/berekening.
- Het kan gaan om een automatische 50/50-regeling (voorkeur Vrouwenraad);
- Of, de partners kunnen voor dit systeem kiezen (dit systeem bestaat dan parallel naast het
huidige: elk zijn eigen opgebouwde rechten) en bevestigen die keuze (jaarlijks) ten aanzien van
de pensioeninstellingen of de databanken die de basisgegevens registreren. De verdeling kan zelf
door het koppel bepaald worden: bijvoorbeeld alles wat tussen 50/50 en 40/60 ligt. Als incentive
om in dit systeem te stappen kan het berekeningsplafond voor de hogere inkomens doorbroken
worden.
Op die manier kan:
- een onderbreking van de loopbaan of vermindering van de arbeidsduur van de ene partner
worden opgevangen op het vlak van de pensioenrechten;
- en/of een loonverschil als gevolg van sectorale loonsegregaties worden opgevangen.
In dit systeem bestaan geen afgeleide rechten meer.
We vragen de beleidsmakers om na te gaan of :
- dit splittingsysteem in het nadeel zou zijn van de lagere inkomensklassen (in vergelijking met het
huidig systeem);
- partners van personen uit de hoogste inkomensklassen daardoor aangemoedigd zouden worden
om niet beroepsactief te zijn;
- het splittingsysteem zowel in de eerste pijler als in de tweede pijler (die ook veralgemeend moet
worden) een optie is, ofwel enkel in de eerste of enkel in de tweede pijler;
- een dubbele of extra bijdrage van de beroepsactieve partner van een eenverdienersgezin ook
een keuzemogelijkheid kan zijn naast het splittingsysteem.
Inzake de berekening van het pensioenbedrag:
We verwijzen naar het voorstel van het Raadgevend Comité van de pensioensector (9 juni 2009): het
bedrag van het eigen rustpensioen zou worden vastgesteld op 75% van het gemiddelde van het
Pagina 68
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
beroepsinkomen van de 25 beste jaren. Dit is een te overwegen piste en deze maakt het bestaan van
het gezinsbedrag overbodig.
Gelijkgestelde periodes
De bestaande regelgeving aanpassen in die zin dat alle onderbrekingen recht geven op volledige
gelijkstelling voor de pensioenen en dat iedereen er op een gelijke manier toegang toe heeft.
Aanvullende pensioenen
Een gendertoets op de wet inzake de aanvullende pensioenen en een democratisering, ook v/m, van
de tweede pensioenpijler. 68
Meewerkende echtgenoten/s van zelfstandigen
Bij het sociaal statuut van de zelfstandigen vragen we aandacht voor het sociaal statuut van de
meewerkende echtgenoten/s of wettelijk samenwonende partners, meestal vrouwen die
meewerken in een familiaal bedrijf. Van belang is dat meewerkende echtgenoten/s hun eigen sociale
rechten opbouwen in functie van de bijdrage die zij betaald hebben/betalen.69
Op dit vlak zijn er vier aandachtspunten:
-
-
-
De meewerkende echtgenoten/s hebben maar een eigen volwaardig pensioen nadat zij 30 jaar
bijdragen hebben betaald. Het is voor hen belangrijk dat, vermits zij in juli 2005 verplicht zijn
geweest om tot het zogenaamde maxi statuut toe te treden en daarvoor vaak een extra bijdrage
voor betalen naast de vroegere gezinsbijdrage, de vastgelegde opbouw van de pensioenrechten
niet verminderd op afgebouwd wordt in de toekomst. Het afgesproken kader moet behouden
blijven en gerespecteerd worden.
Meewerkende echtgenoten/s die niet aan 30 jaar loopbaan komen, hebben weliswaar
gedurende heel wat jaren een extra bijdrage betaald (naast de vroegere gezinsbijdrage) maar
daar staan tot op vandaag geen rechten tegenover: ze ontvangen evenveel pensioen als zouden
ze nooit bijdragen hebben betaald (het gezinspensioen). Er moet overwogen worden om hier
(conform het Europees arrest Herveyn) naast het gezinspensioen een supplement te voorzien dat
progressief kan toenemen naarmate de 30 jaar loopbaan benaderd worden.
Wanneer de meewerkende echtgenoten/s inkomen uit een andere activiteit halen, kunnen zij
niet in het statuut van meewerkende echtgeno(o)t(e) blijven en moeten zij aansluiten als
zelfstandige in hoofdberoep, ook al gaat het vaak over vrij beperkte inkomsten uit een andere
activiteit. Er zou een geneutraliseerd bedrag moeten voorzien worden dat belast wordt en aan
sociale bijdragen onderworpen is, maar dat het behoud van het statuut van meewerkende
echtgeno(o)te niet hypothekeert, bijvoorbeeld 3.000 à 4.000 euro per jaar.
68
Zie ook Advies van de Raad van de Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen, nr. 77 van 17 oktober 2003 over de
aanvullende pensioenen
http://www.raadvandegelijkekansen.be/downloads/advies77.pdf, p. 8-12
69
Aanbevelingen KVLV-Vrouwen met Vaart, Raad van bestuur Vrouwenraad 8 december 2011.
Pagina 69
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
-
Meewerkende echtgenoten/s zouden meer mogelijkheden moeten krijgen om bijdragen te
betalen voor het vrij aanvullende pensioen voor zelfstandigen. Nu slechts 8,17% op een inkomen
van ca. 5.200 euro.
In het regeerakkoord van 7 december 2011 lezen we: “In het kader van de gelijkwaardige
behandeling tussen mannen en vrouwen, zal de regering het statuut van de meewerkende
echtgenoot evalueren en bijsturen, zodat de meewerkende echtgenote,, die extra bijdragen betalen
voor hun sociale bescherming, er ook daadwerkelijk op vooruitgaan wat hun sociale rechten en
pensioenrechten betreft.”
Deze passage kan aangevuld worden met: “Deze evaluatie zal gebeuren met respect voor de
opgebouwde rechten uit het bestaande reglementair kader (in toepassing waarvan sommige
meewerkende echtgenoten/s verplicht zijn geweest om toe te treden tot dit statuut) enerzijds en
rekening houden met de noodzaak van een ruimere sociale bescherming anderzijds.”
Tot slot
We hebben een aantal pistes geformuleerd die mogelijks zouden kunnen leiden naar een
rechtvaardiger systeem.
We vragen nu aan de betrokken partijen (parlementaire commissies, ministers, sociale partners,
academici in socialezekerheidsrecht en fiscaliteit) om samen met de vrouwenbeweging na te denken
hoe het systeem rechtvaardiger en doelmatiger te maken. Ook het aspect van de gelijkgestelde
dagen/perioden in de sociale zekerheid moet hieraan gekoppeld worden.
En we willen in de toekomst nog een stap verder gaan met de koppeling van het
socialezekerheidsdossier (eigen rechten; gelijkgestelde dagen) en de inkomstenbelasting (waarin ook
het huwelijksvermogensrecht ingebed is), vanuit genderperspectief.
Bronnen
Gezinsleven en beroepsleven. Uitdagingen, modellen en perspectieven. Platformtekst. Derde fase van
de Rondetafelconferentie Gezinsleven en Bedrijfsleven. Colloquium 29/30 april 1999 te Brussel, een
initiatief van Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie, Administratie voor Gezin en Maatschappelijk
Welzijn, Vlaamse Minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, Vlaamse Minister van Gelijkekansenbeleid,
red. Walter Van Dongen en Miriam Beck, april 1999.
Liliane Babilas, Individualisering van rechten in de werkloosheidsverzekering, in Belgisch Tijdschrift
voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang.
Dominique Bauwens, Schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen, in Belgisch Tijdschrift
voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang
Bea Cantillon, Individualisering van de socialezekerheidsrechten. Algemene situering, in Nieuw
Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 5-28.
Bea Cantillon, Joris Ghysels en Marjolijn De Wilde, De individualisering van de sociale zekerheid,
tussen utopie en dwaling, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2e trimester 2009, 51ste
jaargang
Pagina 70
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Deffet, M en Nuyens, C., Essay over de afgeleide rechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale
Zekerheid, 3de trimester 1999, pp. 661-673.
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Wetswijzer Gelijke Kansen. Overzicht van
wetgeving inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen, uitgevoerd door de Universiteit Gent,
Brussel, 1999.
Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. Working Paper. Nr 10. Toereikende pensioenen voor
gepensioneerde huishoudens. Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO). Katholieke Universiteit
Leuven. Jos Berghman-Giselda Curvers-Sofie Palmans-Hanne Vandermeerschen-Rika Verpoorten
Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang van de eigen niet-ontvangen
rechten - periode 1997-2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e
jaargang
Valérie Lootvoet, Individualisering van de rustpensioenrechten, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale
Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang, p. 327-328.
Dirk Marcelis, De niet-contributieve rechten in de verzekering voor geneeskundige verzorging, in
Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 107-131.
Nederlandstalige Vrouwenraad, Naar individuele rechten in de sociale zekerheid. De pensioenen en de
werkloosheid in de kijker, red. Mieke Van Haegendoren en Herlindis Moestermans, ACCO
Leuven/Amersfoort, 1994.
Hedwige Peemans-Poullet, Individualisering van de rechten om de sociale zekerheid rechtvaardiger
en socialer te maken, in Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000,
pp. 29-46.
Hedwige Peemans-Poullet, Individualisering van rechten in de verzekering voor geneeskundige
verzorging, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang
Hedwige Peemans-Poullet, Standpunten van het Comité de Liaison des Femmes, in Belgisch
Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester 2009, 51e jaargang
Hedwige Peemans-Poullet, Un bon mari ou un bon salaire? Féminisme en sécurité sociale, une si
longue marche…, Universtité des femmes? Collection Pensées Féministes, Bruxelles, 2009.
Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Advies n° 15 van 21 maart 1997 betreffende
bepaalde maatregelen goedgekeurd in het kader van de modernisering van de sociale zekerheid.
Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, Deeltijdse Arbeid. Situatie en gevolgen op het
gebied van arbeidsrecht en sociale zekerheid, Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid,
Brussel, 1998.
Pagina 71
Dossier en aanbevelingen 2011
Individuele rechten in de sociale zekerheid
Yvette Raes, Individuele en afgeleide rechten in het pensioensysteem van de werknemers,
toegespitst op de situatie van de vrouwen, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2de trimester
2009, 51e jaargang
Bea Van Buggenhout, Individualisering van de socialezekerheidsrechten. Juridische aspecten, in
Nieuw Tijdschrift voor Politiek, CEPESS Kijk op de samenleving, nr. 3-4, 2000, pp. 81-106.
Walter Van Dongen, e.a. Beck, M. en Omey, E., Gezinsleven en beroepsleven. Het combinatiemodel
als motor voor een actieve welvaartsstaat?, CGBS, Garant, Leuven/Apeldoorn, 2000.
Pagina 72
Download