De rela tie tusse n wetgeve r en recht er in een tijd va n rechterlijk activisme KONINKLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VOOR WETENSCHAPPEN Mededelingen van de Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 52 no. 3 Deze themabijeenkomst van de Sectie Rechtswetenschappen werd gehouden op g januari I g8g P . \, :\;\1 DIJK (RED. ) De relatie tussen wetgever en rechter in een tijd van rechterlijk activisme KONI N KLIJKE NEDERLANDSE AKADEMIE VAN WETENSCHAPP EN NOO RD-HOLLA N DS C HE , AMSTERDAM ! NEW YORK ! OXFORD ! TOKYO , I g8g Copyright \'a n deze uitga ve Am stcrdam © I g8g K oninklijke Nederlandse Akad emie van Wetenschappen, Niets uit d ezc uitga\'e mag worden verveel voudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk , fotokopi e, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming \'a n de rec hth ebbend e, behoudens d e uitzonderingen bij de wet ges teld . Druk: Casparie Heerhugowaard BV Inhoud vVelkomswoord door d e voo rzitter van de Sec tie R echtswetenschappen Prof Mr. ]. Remmelink 7 Wi e stelt d e wet: d e wetgeve r of d e rechter? Prof Mr. M. Scheltema 9 Co- referaa t Prof Mr. A.M. Donna J udicial 19 res tra int a ls barricad e op weg naar opperste gerechtigheid Prof Mr. ]. C.M. LeUten R echtspra a k en politi ek Mr. H. Drion 22 27 R ec hterlijk ac tivisme in Europees rechtelijk perspectief Mr . T. Koopmans 31 R ec hterlijk ac tivisme en rechterlijke terughoudendheid Prof Mr. W. van Gerven 39 Slotwoord van d e voorzitter 43 Prof. M r. J. R emmelink, voorzitter van de Sectie Rechtswetenschappen WelkOIIlswoord Dames en heren, Wij gaan ons vanmiddag bezinnen over een thema, dat tegenwoordig, als ik het goed zie (ik hoop ni et dat het mij zo gaat als onze zo geestige collega Wim Duk, die in zo'n geval soms in een noot vermeldde: het spijt me , ik zag het niet goed ), in diverse gremia aan d e orde is ges teld . Laatstelijk , voor zover mij bekend , tijdens het zo buitengewoon goed geslaagde symposium ter gelegenheid van het lso-j arig bestaa n van de Hoge Raad op 30 september jl. , ter gelegenheid waarvan ook de mooie bundel over de plaats van de Hoge Raad in het huidige staatsbestel is verschenen. Wat moeten wij aan heel grof geformuleerd - met de in het Montesquieuse model van de trias politica vastgestelde verhouding tussen wetgevende en rechterlijke macht nu , door allerlei omstand igheden, technisch e, cu lturele en niet te vergeten ook geestelijke, steeds sneller veranderingen optreden in de rechtsopvatting van d e mensen (het verschijnsel is uiteraard onnoemelijk veel gecompliceerder dan ik hier stel) en deswege de wet, hoe extensief ook geïnterpreteerd, niet meer function eel is, niet meer op de door de rechter vastgesteld e verhoudingen past, en d e rechter, soms met als richtsnoer bepaalde rechtsbeginselen of teksten uit verdragen , eigenhandig het recht voor de concrete situatie, maar daarmee in beginsel ook voor reeksen vergelijkbare gevallen , moet opstellen. D e term: de rechter a ls plaatsvervangend wetgever is in dit verband gelanceerd . Ik meen, dat onze coll ega lens Verburgh deze heeft bedacht. Andere slogans die in dit verband vallen zijn: de rechter als miniwetgever, en rechterlijk activisme, of in modern Nederlands: judicial activism. Het verschijnsel is, zoals ook ongetwijfeld hier weer betoogd zal worden, niet nieuw , en men zal wel ten bew ijze hiervan diverse klassieke arresten, bijv. Meerenberg, uit de oude doos halen. Zelf woonde ik reeds op 16 december 1976 te Utrecht over dit onderwerp een podiumgesprek bij , waaraan door diverse belangrijke juristen werd deelgenomen, die sedertdien het strijdperk niet meer verlaten hebben: ik noem de collegae j .M . Polak en (wederom ) Verburgh ; verder Schipper, de voorzitter van de Raad van Beroep. Gerard vViarda, daar toen ook aanwezig, is ons helaas ontvall en . Het thema luidde toen: 'De rechter op de stoel van de wetgever'. Doen wij met elkaar, zo vroeg de voorzi tter Steen beek zich af, een stoelendans? Betwisten wetgever en rechter elkaar de 'stoel of proberen ze elkaar daarop te drukken? En in 1975, ter gelegenheid van het 2s-jarig bestaan van het Duitse BGH, zijn er ook allerlei toespraken gehouden over het zo sterk toegenomen rechtersrecht, en over de spanning die dit betekende voor het klassieke patroon van de machtenscheiding. Tegenover de oude Rechtsquellenlehre, die alleen 83 8 J. R emmelink m aa r va n rec htersrecht wilde weten , wa nneer het tot gewoonterecht 'ersta rkt' was, stond d e mod erne opva tting , d a t het rechtersrec ht zo' n legitima tie niet nodig had. In dit verband is ook nog ve rmeld enswaa rd d e zinsned e uit d e toespraa k va n Theodor H euss, na d e Tweed e Wereldoorlog, zoals u weet, alom gewa ard eerd Bondspresid ent : ' Die G ewalten bl eiben im staatlichen W esen 'inein a nd er verkl a mmert". Ik acce ntueer d eze laa tste woord en. H oewel, zo ik al zei, met na me d e laa tste jaren veel aa n dit th em a is ged aa n, kan h et geen kwaad , dunkt mij , wa nneer wij er in d e kring in en rondom d e A kademie ook eens met elkaa r over spreken. Ik meen, d a t wij d e verwac hting mogen hebben, d a t dit in ied er geva l een goed voo rbereid e discussie zal word en , ingeleid a ls d eze za l word en d oo r beproefd e d eskundigen . 84 Prof. Mr. M. Schel tema Wie stelt de wet: de wetgever of de rechter? I. I NLE IDI NG ' De rechter moet volgens de wet rechtspreken. Hij mag in geen geval d e innerlijke waarde of billijkheid van d e wet beoordelen.' Dit nog steeds geldend e wetsartikel van d e Wet Algemene Bep a lingen uit 1829 stel ik graag voorop, nu het d e bedoeling is dat ik het th ema va n vandaag inl eid vanuit het perspec tief va n d e wetgever. Ik zal overigens dat perspec ti ef niet te eenzijdig hante ren. H et uitgangs punt va n de aa ngehaald e bepa ling is dat de rechtsvorming primair d oor d e wetgever geschiedt en dus in ee rste insta ntie niet tot de taak van d e rechter behoort, zeker niet voor zover h et d e hoofdlijnen van het recht betreft. Dit uitgangsp unt werd tot een jaar of twintig geleden onder juristen betrekkelijk a lgem ee n aanvaard. H et pas te goed in d e gangbare opva tting van de tri as politica. Onderscheidt men d e wetgevende, d e uitvoerende en de rechterlijke macht, dan pleegt d e wetgevende m acht gezien te worden als het orgaan d a t - mede door zijn d emocratische legitimatie - bij uitstek gesc hikt is vast te stellen welke rechtsregels er moeten gelden. Daartegenover staat dan de rec hter, on a fhankelijk omdat hij voor het leven is benoemd, m aar ook tegenover niem a nd verantwoording schuldig voor de keuzes di e hij m aa kt. Daaro m is hij niet gelegitimeerd om zelf de regels vast te stellen, maar behoort hij recht te spreken overeenkomstig d e regels die via een d emocratische procedure door d e wetgever zijn gemaakt. De rechter behoort volge ns deze gedachtengang d e kwaliteit va n d e wetgeving niet te beoordelen. Hij ka n de wetgeving niet op enigerlei wijze toetsen: het oordeel of de wetgever een juiste beslissing heeft genomen berust uitsluitend bij die wetgever zelf. De gedachte dat de rechter zich in beginsel niet bezig houdt met d e beoordeling van wetgeving is ni et alleen aa nvaa rd en in d e grondwet neergelegd \'oor formele wetgeving - wetten die tot sta nd komen in samenwerking tussen regering en pa rlement - m aa r heeft ook lang ingang gevonden met betrekking tot lagere wetgeving. H et id ee dat wetgeving iets aparts is dat d e rechter hee ft te accep teren strekte zich d aardoor ook uit tot regeli ngen waaraa n het pa rl ement geen med ewerking had verleend, maar die krachtens een mac htiging va n d e wetgever werden vastgesteld door d e regering, een minister of' een gemee nteraad. Wat kon d e rechter dan doen indien hij meende dat een d ergelijke regeling elementaire gebreken vertoonde? Uit zichzelf eigenlijk heel weinig. Het enige d a t hij kon doen was nagaan of d e regeling wellicht in strijd was met een a nd ere door een wetgever vastgestelde regel. Komen twee conflicterende wettelijke regels voor toepassing in aanmerking, dan moet er gekozen wor85 10 M. Scheltema d en. Onderscheidt m en verschillende niveaus van wetgeving, dan kan de rechter nagaan of d e lagere regel in strijd is met een regel van een hogere wet. In dat geval kan d e rechter de met een hogere wet strijdige regel in het voor hem gebrachte geschil buiten toepassing laten . Hij geeft dan echter geen zelfstandig oordeel over d e aanvaardbaarheid van de regel, maar ontleent dit oordeel aan d e hogere wetgever. De a ldus vrij beperkte bevoegdheid van d e rechter een wettelijke regel buiten toepassing te la ten wegens strijd met een hogere regel geldt echter ingevolge a rtikel 1 20 va n d e Grondwet niet voo r formele wetten: d e toetsing daa rvan aan d e Grondwet is de rec hter niet toegestaan. De wetgever zelf komt hier het eind oo rdeel toe. De hi er geschetste situ a ti e leek een twintig j aa r geled en in ons land vrij onomstreden. 2. VERANDERINGEN I N D E HO U DING VAN DE RECHTER In d e afgelopen twintig jaar hebbe n zich echter een aa ntal belangrijke ontwikkelingen voo rged aa n. Om d e lijn aan te geven accentueer ik misschien de tegenstelling tussen vroeger en de nu ontstane situatie enigszins, maar naa r mijn indruk toch niet al te sterk. In d e eerste plaats noem ik het Pocketboek-arres t (HR 24 jan. 1969, NJ 1969, 3 I 6). Dat arrest ging niet over formele wetgeving, maar over een lagere regeling, afkomstig van een staatssecretaris. Aan de orde was de vraag of d e rechter buiten het geval dat hij in een bepaalde rechtszaa k een regeling wegens strijd m et een hogere wet buiten toepassing mocht laten , ook een regeling a ls geheel onrechtmatig mocht verklaren . Of anders gezegd: geldt d e bepaling van artikel 1401 van het Burgerlijk W etboek , dat bepaalt dat ieder die een onrechtmatige d aad verricht, voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is, ook voor het vaststellen van wettelijke regels? Kan het handelen van d e (lagere) wetgever een onrechtmatige d aad zijn? De Hoge R aad bean twoordde die vraag bevestigend , althans voor de regeling die in het arrest aan d e orde was: het vaststellen in strijd met d e Grondwet van een regeling die met behulp van strafsancties werd gehandhaafd. Brac ht d eze uitspraak een verandering teweeg? J a en nee n. De uitspraak betekend e in die zin geen wijziging ten opzichte van het verleden, dat er vroeger nooit een arrest met een tegeno verges telde strekking was gewezen . YIaar de vraag was oo k nooit eerd er aa n d e rechter voorgelegd. Dat mag merkwaardig heten wanneer men ziet d at d e laats te j a ren d ergelijke vragen regelma tig aan de rec hter worden voorgelegd . Waarom gebeurde dat dan vroeger niet? Eenvoudig omdat het in het toen bestaande d enkpatroon niet paste dit te doen: het hand elen va n de wetgever, ook van d e lagere, werd zozeer gez ien als een verlengstuk van het werk van d e 'echte' wetgever, dat de rechter dit ni et onrechtmatig zou kunn en verkl a ren. Voor het bereiken van die conclusie zou d e rechter verder moeten gaa n dan men m eend e dat hij 86 Wie stelt de wet: d e wetgever of de rechter? 11 in ons staa tsrechtelijke systeem kon gaa n . Zijn taa k bij d e beoordeling va n wetgeving was immers be perkt tot h et in een concreet geding bu iten toepassing la ten va n die regels, di e in strijd waren met een h ogere wet. Daarom betekende h et arrest wel d egelijk een ve randering: d e oude ben ad ering werd verlaten. Nog ee n stap ve rd er ging de Hoge R aad in het LandbouwvJiege rsarrest uit I g86 (NJ I 987, 25 I ) ; het lag ove rigens in d e lijn va n oudere uitspraken va n som mige administratieve rechters. O ok hier ging het om lagere regelgeving : een a lgemene m aat regel va n bestu ur. De vraag was echter ni et of d e regeling onrechtmatig was wege ns strijd met een hogere wet, want d a t was ni et het geva l, maar of zij wegens strijd met het ongeschreven recht of de algemene rechtsbeginselen onrechtma tig ver kl aa rd moest worden. H et arrest aa nvaard t uitdrukkelijk de mogelijkheid dat een d ergelijk oordeel wordt uitges proken, a l meend e d e H oge Raad dat ee n d ergelijk geval zich in co ncreto ni et voo rd eed . Toetsing doo r d e rechter aa n het ongeschreve n rec ht betekent d a t de rechter zijn eigen weg gaa t. Ongeschreven rec h t is ni et in wetten vas tgelegd , maa r is in wezen d atgene waarvan d e rechter zelf zegt d a t het recht is. Voor de door de wetgever vastges teld e toetsingsmaatstaf komt een d oor de rechter zelf o ntwikkeld e in d e pl aats. 3. DE I NVLOE D VAN I NTE R NAT IONAA L R EC HT Een para lelIe ontwikkeling uit d e afgelopen tijd is d e toen em ende betekenis va n interna tionale verdragen. H oewel zij een eigen d yna miek heeft , kan tegelijkertijd geconstateerd worden dat zij leid t tot een versterking van d e posi tie van d e rec h ter ten opzich te van de wetgever. Dit ha ngt samen met het feit dat d e rechter bij d e toetsing van Nederlandse regelgeving aan verdrage n een verdergaande bevoegdheid heeft dan bij de toetsing va n die regelgeving aa n d e grondwet. Hij ka n niet a llee n lagere wetgevi ng aa n verdragen toe tsen , maa r hij ka n ook form ele wetten beoordelen op hun strijdigheid met ve rdrage n . Sinds d e vijftiger j are n geldt krachtens onze grondwet d eze regel. vVa nn eer dus een door regerin g en parlement tot sta nd gebrachte wet in strijd komt m et bijv. het EEG -Verdrag ofmet een verdrag ter bescherming van d e rechten van d e mens, ka n d e rechter, dat wil zeggen ied ere rechter in ons la nd , d eze wet onverbindend verklaren. Een voorbeeld d aa rvan is d e recente uitspraa k van de Centrale R aad van Beroep waarin het toekennen d oor de wetgever van pensioenen aa n weduwen en niet op d ezelfd e basis aan weduwnaars in strijd met het in een internationaa l ve rdrag vas tgelegde gelijkh eidsbeginsel werd geoo rd eeld . De mogelijkh eid dat een rechter ee n wet onverbindend ve rkl aart wegens strijd met een ve rdrag bestaat a l geruime tijd. Opmerkelijk is echter dat d e betekenis van ve rdrage n voor de rec htspraa k vanaf het begin va n d e jaren tach tig ex tra acce nt heeft gekregen . Vroeger was de rec h ter terughoudend bij zijn toetsing , d oo rd a t hij trac htte zowel h et ve rdrag a ls de Ned erlandse 87 12 M. Schellema wet zod a nig uit te leggen dat er geen strijd tussen beide overbleef, maar die houdin g lijkt ve rla ten. Wanneer h et gaat om interna tionaal gegara ndeerd e grondrechten d a n is de Ned erla ndse rechter, daarin overigens gesteund door intern a tiona le rechters, bereid tot vergaand e toetsing, ook va n formel e wetten, aan d e internationa le regels. H et is daarbij va n belang dat die interna tionale regels ni et a lleen bestaan uit nauwkeurig geformulee rde teksten die de rechter veel ho uvas t bieden , maar ook om heel a lgemene, en daardoor vage bepalingen a ls h et gelijkheidsbeginsel. H et is daa rdoor in belangrijke mate d e rechter di e bep aalt wat d aa rva n de inhoud is. De uitspraa k van de H aagse president, waarbij d e Harmonisatiewet in strijd met het in het Statuut gegarandeerde rechtszekerheidsbeginsel werd geoordeeld , betekent nog weer een stapje verder in de hiervoor geschetste ontwikkeling. Toetsing van d e formele wet aan het ongeschreven recht is weliswaar nog niet mogelijk, maa r er bleek een door niemand voorheen geziene opening in het Statuut te zijn: het rechtszekerheidsbeginsel is daarin opgenomen. Wanneer men het rechtszekerheidsbeginsel uit h et Statuut als toetsingsmaatstaf combineert met het gelijkheidsbeginsel en m et andere beginsel en uit verdrage n en uit het Statuut, dan is er in feite niet zoveel verschil meer met een rechtstree kse toetsing door d e rechter aa n het ongeschreven recht. De ca ta log us aa n vaag geformul eerde regels die hij d a n tot zijn beschikking heeft , doet niet veel ond er voo r d e beginselen di e hij a ls ongeschreven recht hantee rt bij d e toetsing va n a nder overheidsha ndelen d an wetgeving: d e algemene beginselen van behoorlijk bestuur. H oe d e H oge Raa d over d e benadering va n d e H aagse presid ent zal oordelen moet overigens nog blijken. Belangrijk is echter wel te cons tateren dat er va n een snelle ontwikkeling spra ke is. Twintig jaar geleden zo u een uitspraak als die va n d e Haagse presid ent vrij a lgemee n zijn ve roordeeld . D e vraag zou h em wellicht in het geheel ni et zijn voorgelegd . H et toen geld end e recht bood onvoldoend e aa nknopings punten voor een d ergelijke uitspraa k. Thans kan er verschillend ove r gedacht worden. Deze ontwikkeling betekent een ve rsc huiving in d e verhouding tussen wet geve r en rechter. Di e verschui ving blijkt ook op andere manieren. Wanneer men zich de cri de coe ur van Dubbink , de toenmalige president van d e Hoge R aad, herinn ert , di e zich er in NRc- Handelsbl ad in 1980 ove r beklaagd e dat d e wetgever d e rechter te veel in d e steek liet en hem te weinig leiding gaf, en d eze vergelijk t met d e uitspra ken ter gelegenheid va n h et jubileum van de Hoge Raad vorig j aar, d a n val t een soortgelijke ve rschuiving te constateren . N u ziet men het, ook binnen d e H oge R aad, a ls een bela ngrijke taa k van d e rechter de burger tegen de overheid te beschermen . M en ziet d e wetgever niet meer a llee n als d egene di e leiding behoort te geven aa n h et rechtsvormings proces, maa r oo k a ls een ond erd eel va n d e overheid, een overheid die zo mac htig is gewo rd en dat een goed e bescherming daartegen ook door d e rech ter moe t worden geboden. 88 Wie stelt de wet: de wetgever of de rechter? 4. IS ER REDEN VOOR EEN HEEL ANDERE HOUDING VAN DE RECHTER? T egen welke achtergrond moeten deze veranderingen gezien worden? Is er een goede reden voor de andere houding van de rechter? Zijn er met name red enen kritischer te kijken naar de wetgeving dan vroeger? Ik zou menen dat die vraag ind erdaad bevestigend beantwoord moet word en . Er zijn twee argumenten om wetgeving minder vanzelfsprekend te aanvaarden dan de rechter vroeger deed. Ik zou die willen aanduiden met de woorden partijdigheid van de wetgever en afnemende legitimatie van de wetgever. Partijdigheid van de wetgever Een kenmerk van de rechtsstaat is dat de overheid gebonden is aan het recht. Een consequentie van het aanvaarden van die gebondenheid is dat er scheiding van machten moet zijn. Wanneer alle functies van de overheid op één plaats samen zouden komen, en de overheid dus als een ongedeelde eenheid zou werken , kan er van een werkelijke gebondenheid aan het recht geen sprake zijn . Dan zou het orgaan dat gebonden is aan het recht, dat recht zelf kunnen vaststellen en dus ook wijzigen. Nodig is dat de functies binnen de staat worden gescheiden, zodanig dat de regels die een bepaald orgaan in acht moet nemen, door een ander orgaan worden vastgesteld. De wetgevende macht stelt de regels vast waaraan vervolgens het bestuur en de rechter gebonden zijn . Maar op dit punt zijn duidelijke problemen ontstaan. Met name in de verhouding tussen wetgever en bestuur is het niet meer zo dat de een de regels vaststelt en de ander daaraan gebonden is, maar dat degene die vaststelt voor een groot deel samen is gaan vallen met degene die gebonden wordt. Twee factoren dragen aan deze situatie bij . In de eerste plaats kennen wij geen afzonderlijke wetgevende macht, los van het bestuur, maar wordt wetgeving tot stand gebracht door regering en parlement te zamen . Daardoor ligt niet alleen bij gedelegeerde wetgeving maar ook bij formele wetgeving het accent bij het bestuur: de voorbereiding ervan gebeurt in hoofdzaak op de departementen . De inbreng van het bestuur is bij het proces van wetgeving daardoor betrekkelijk dominant geworden . In de tweede plaats is wetgeving steeds meer geworden wat Koopmans modificerende wetgeving heeft genoemd. Bij modificerende wetgeving moet gedacht worden aan wetten waarmee beoogd wordt bepaalde veranderingen aan te brengen in de samenleving. Men wil een bepaald doel bereiken, zoals een schoner milieu, beter onderwijs of een doelmatigere gezondheidszorg. Natuurlijk is er naast codificerende altijd modificerende wetgeving geweest, maar het accent is stellig meer op het laatste komen te liggen. Wanneer de wetgever echter bepaalde veranderingen wil bereiken, is wetgeving alleen meestal niet voldoende. Er is een goede organisatie nodig die de wetten uitvoert en de naleving ervan controleert. Veel van die wetgeving kent daarom 89 '4 M. Scheltema aa n bestuursorganen - in d e pra ktijk veelal d e depa rtementen - grote bevoegdheden toe en regelt d e verhouding tussen die bestuursorga nen en d e burgers. De combinati e van beide factoren werkt verkeerd uit. De d epartem enten hebben een grote invloed op de inhoud va n wetgeving, en tegel ijkertijd spelen die d epa rtem en ten een zeer belangrijke rol bij d e uitvoering van d e wetten . Op die wijze wordt het bestuur gebond en aan d e wet die het zichzelf voorsc hrijft . D e wetgever wordt partijdig: hij is partij in d e verhouding van bes tuur to t burger di e hij moet regelen . Na tuurlijk overdrijf ik . H et zijn niet uitsluitend de d epa rtementen die d e inh oud van d e wet bepalen: het pa rlement drukt d aarop ook zijn stempel. Maar zelfs het pa rlement wordt meer en meer partij in d e verhoudingen die het moe t regelen. Anders dan twintig jaar geleden worden d e hoofdlijnen van het beleid vastgesteld door regering en parlement te zamen . Vroeger lag het accent van het pa rlementaire werk behalve op d e wetgeving vooral op d e controle van het gevoerde beleid. Vroeg de Kamer vooroverleg met een minister over een beslissing voordat die d efinitief werd vastgesteld , dan pl ac ht de minister eraan te herinneren dat het d e taa k van de regering was beslissingen te nemen en die van de Kamer genomen beslissingen te controleren. Men beriep zich d a n op het prerogatief van de Kroon , een beg rip dat in korte tijd uit het staa tkundig jargon is verdwenen. Maar tegenwoordig wo rdt in beleidsdebatten, meestal in U itgebreide Comm issievergad eringen, uitvoerig beraadslaagd over het nog te voe ren beleid . Op deze wijze, en door regeerakkoorden, is de Tweede K a mer veel meer betrokken bij d e beleid svo rming, en daa raa n dus veel meer gecommitteerd . \"'ord t er vervolgens wetgeving voorbereid ter realise ring va n het gekozen bel eid , dan is d e T weed e K ame r a ls het ware ook reeds partij geworden: ook zij heeft zich al uitgesproke n ove r het gewenste milieubeleid of de noodza kelijke bezuinigingen. G eheel onbevoo roord eeld is de K amer dan niet indien toedeling bij d e wet va n ruime bevoegdheden aa n het bestuur nodig blijkt voor het bereiken van d e gekozen doelstelling of indien de afgesp roken bezuin iging slechts gerealisee rd kan worden ten koste va n maatregelen di e met d e rec htszekerheid op gespannen voet komen te staa n . De wetgeving is ook in ha nd en van het pa rlement een instrument geword en ter bereiking van d e beleidsdoelstellingen . De waarborgkant van d e wet, waarbij d e positie van d e burger in het geding is en waarvoor het parlement in ieder geval aa nd acht zou moeten hebben, verd wijn t daardoor naar d e ac h tergrond . Afn emende legitimatie van beslissingen van de wetgever Vervolgens kom ik op het tweed e punt: de vermindering van de legitimerende werking van besluiten van d e wetgever. H et feit dat een wet med e door het parlement wordt vastgesteld, heeft een 90 Wie stelt de wet: de wetgever of de rechter? '5 sterk legitimerende werking. De gekozen volksvertegenwoordiging is veel meer dan de onafhankelijke, maar dan ook aan niemand verantwoording verschuldigde rechter het aangewezen orgaan om de belangrijkste regels in de samenleving vast te stellen. Die legitimatie zit overigens niet alleen in de samenstelling van het orgaan, maar"ook in de zorgvuldige procedure die aan de vaststelling van wetgeving voorafgaat. Niet voor niets besteedt de Grondwet de nodige aandacht aan die procedure. Nu loopt het op dit punt niet zo vlekkeloos als men zou wensen. Zonder uitvoerig bij deze problematiek stil te staan is het toch een teken aan de wand dat de Eerste Kamer, onderdeel van het parlement, steeds scherpere kritiek laat horen op het proces van wetgeving dat voorafgaat aan de behandeling in de Eerste Kamer. Hoe zit het dan met de rechter? Die mist de democratische legitimatie van de wetgever. Dat spreekt tegen een verschuiving van de rechtsvormende taak in de richting van de rechter. ~aar de wijze waarop de rechterlijke procedure is ingericht heeft wel degelijk een zekere legitimerende werking. Partijen krijgen d e gelegenheid hun standpunten uiteen te zetten, en de rechter is verplicht en ook gewend serieus op die standpunten te reageren. :vrisschien is het met de legitimatie van rechterlijke beslissingen die procedureel zorgvuldig zijn voorbereid, nog niet zo slecht gesteld. :vreer in het algemeen valt te constateren dat het vertrouwen in de rechter, wanneer men een vergelijking trekt met het vertrouwen in de wetgever of de politi ek, nu relatief gezien aanzienlijk groter is dan twintig jaar geleden. Zo schreef Koopmans in 197 I: 'De rechter is beroepshalve en door afkomst, mIlieu, opleiding en andere invloeden over het algemeen weinig geïnteresseerd om in sociale veranderingen een groot goed te zien. Bovendien is hij door de bank genomen ni et erg politiek geïnteresseerd'. Rech tsvorming in handen van een dergelijke rechter lijkt niet erg aantrekkelijk. Dit citaat uit een tijd waarin het woord ' klassejustitie' voor in de mond lag, geeft d e huidige situatie niet goed weer. Het vertrouwen in de rechter als onbevooroordeelde instantie is stellig gegroeid. Men vertrouwt hem, zo lijkt soms uit enquêtes te volgen, de bescherming van de burger eerder toe dan aan de wetgever. 5. EEN BELANGRIJKER ROL VOOR DE RECHTER? Men kan uit het voorgaande concluderen dat er bij de rechtsvorming een verschuiving plaatsvindt van de wetgever in de richting van de rechter. Er bestaan ook redenen de rechtsvorming door de wetgever kritischer te bezien. De gedachte dat de wetgever vanzelfsprekend het beste orgaan is om in een democratische rechtsstaat de rechtsregels vast te stellen, behoeft nuancering. Maar is het aantrekkelijk wanneer de rechter een steeds belangrijkere rol gaat spelen? Hoever behoort hij te gaan met het stellen van zijn maatstaven naast die van de wetgever en in hoeverre moet hij ook de produkten van de wetgever aan die maatstaven toetsen? Ik stel voorop dat het op zichzelf niet aantrekkelijk is wanneer de rechter 91 M. Schel tema te zeer wordt belast met het maken van de keuzes die wij in principe van de wetgever verwachten. De legitimerende werking die behoort uit te gaan van de uitspraken van de volksvertegenwoordiging kan niet gemist worden . Wanneer er reden is kritiek uit te oefenen op het proces van wetgeving, behoort dat niet in de eerste plaats te leiden tot het toedelen van een grotere rol aan de rechter, maar tot het verbeteren van dat proces zelf. Daar komt bij dat er los van dit hoofdpunt een aantal redenen zijn waarom rechtsvorming door d e wetgever de voorkeur verdient boven rechtsvorming door de rechter. Rechterlijke uitspraken zijn toegespitst op individuele gevallen. Het is daardoor meestal niet eenvoudig algemene regels af te leiden uit de jurisprudentie. Rechtersrecht is moeilijker toegankelijk dan door de wetgever opgestelde en gesystematiseerde regels. Bovendien beschikt de rechter over minder instrumenten dan de wetgever wanneer het erom gaat een nieuwe regel te formuleren of een bestaande te veranderen. Hij kan geen algemene discussie organiseren over de voor- en nadelen van een bepaalde oplossing. Hij kan ook geen onderzoek laten verrichten door deskundigen of advies vragen over de beste vormgeving van een bepaalde regel. Hij heeft , kortom , minder mogelijkheden om de consequenties van een voorgenomen regel te overzien dan de wetgever. De rechter kan ook overgangsproblemen niet goed regelen. Het uitgangspunt blijft nog steeds dat de rechter uitspreekt hoe het recht luidt. Dat betekent dat hij als het ware doet alsof het recht altijd al geweest is zoals het uit zijn uitspraak blijkt. Aan dat uitgangspunt wordt de laatste tijd minder strak vastgehouden dan vroeger. Rechters gaan uitdrukkelijk 'om' en vermelden soms zelfs vanaf welk moment de nieuw door hen aanvaarde regel geacht wordt te gelden. Maar er blijven in verhouding tot de wetgever aanzienlijke beperkingen. Zo heeft de Centrale Raad van Beroep, zoals gezegd, kort geleden beslist dat het in strijd met het internationaal vastgelegde gelijkheidsbeginsel is om uitsluitend weduwen en niet ook weduwnaars een pensioen toe te kennen. Het schijnt dat daardoor weduwnaars voor in totaal ongeveer een half miljard aan pensioenrechten kunnen opeisen. Hoezeer men het ook eens kan zijn met de juridische redenering in de uitspraak, het gevolg ervan is dat er een groot bedrag wordt uitgegeven aan pensioenen. Zou men de vraag stellen op welke wijze dat bedrag het beste door de overheid besteed zou kunnen worden, dan zou welhaast niemand deze besteding de meest verstandige keuze hebben gevonden. Wanneer de wetgever hetzelfde probleem had moeten oplossen, had hij de wetgeving heel goed met het internationale recht in overeenstemming kunnen brengen zonder tot deze uitkeringen te besluiten. Men moet dus voorzichtig zijn bij het toedelen van een te grote rol aan de rechter. De rechter zal ook moeten bedenken dat, wanneer hij zich te veel als wetgever-plaatsvervanger gaat opstellen en ook verder gaat met het toetsen van wetgeving aan door hem zelf ontwikkelde maatstaven, de kans bestaat dat het nu gegroeide vertrouwen in de rechter weer verdwijnt. Het feit 92 Wie stelt de wet: de wetgever of de rechter? 17 dat het vertrouwen in hem nu duidelijk groter lijkt dan twintig jaar geleden is immers geen garantie dat dit over twintig jaar nog steeds het geval zal zIJn. Verbetering van het proces van wetgeving is daarom in de eerste plaats noodzakelijk. Er zouden naar mijn mening een aantal structurele wijzigingen in dat proces nodig zijn. Zowel op het punt van onpartijdigheid als op dat van de legitimatie door een goede procedure zou dat ook mogelijk zijn. Voor wat de onpartijdigheid betreft zou gezorgd moeten worden dat de afstand tussen degenen die met de uitvoering van wetgeving zijn belast en degenen die over wetgeving beslissen groter wordt. Verschillende maatregelen kunnen daaraan bijdragen. De positie van het (departementale ) wetgevende apparaat zou meer los kunnen staan van de uitvoering. Er zou een specifieke politieke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de wetgeving bij een bepaalde bewindspersoon gelegd kunnen worden. De rol van de Raad van State zou versterkt kunnen worden. Het parlement zou aan de waarborgkant van de wetgeving meer aandacht moeten besteden door het treffen van een institutionele voorziening. Ook in procedureel opzicht zijn er verbeteringen aan te brengen. Gedeeltelijk zullen de veranderingen er wel komen. De rol die de Eerste Kamer enigszins op zich lijkt te nemen ten aanzien van het bewaken van de kwaliteit van de wetgeving is een indicatie dat er iets kan, en ook wel moet gebeuren. Voor wat de rechter betreft denk ik dat die er niet zozeer naar zou moeten streven taken van de wetgever over te nemen , maar wel de wetgever voldoende moet controleren, opdat de wetgeving beter verloopt. In dat opzicht is het niet slecht dat hij voldoende druk blijft uitoefenen . Doet hij dat niet, dan zullen de verbeteringen onvoldoende blijven . De wetgever moet zich er voldoende van bewust zijn dat ook voor hem regels gelden. De benadering van de Centrale Raad van Beroep, waarvan ik een uitspraak noemde, past goed in een dergelijk beeld. Dat rechtscollege had al eerder duidelijk gemaakt dat het de Nederlandse wetgeving in strijd met de door het internationale recht gegarandeerde grondrechten achtte. De wetgever had echter geweigerd op dat punt actie te ondernemen. Dan past een uitspraak als is gedaan. Die heeft ook, als de voortekenen niet bedriegen, effect. Men zal in het vervolg zorgvuldiger op strijd met de grondrechten gaan letten. Werd eerder gezegd dat de regering voor een betere positie van de wetgevingsafdelingen geen geld had , nu gaat men, als fouten zoveel geld kunnen kosten, daarover anders denken. Toetsing van wetgeving door de rechter aan fundamentele rechtsbeginselen kan een goede weg zijn om de kwaliteit van de wetgeving te bewaken. Daar zal het de rechter om moeten gaan: hij moet niet streven naar het overnemen van de wetgevende taak, maar naar het toetsen van het werk van de wetgever aan de hand van de grondbeginselen van de rechtsstaat. Tenslotte nog dit. Nu het vaker voorkomt dat de rechter wetgeving onverbindend of onrechtmatig verklaart , zou er een weg gevonden moeten wor93 18 M. Scheltema den om de gevolgen van een onverbindendverklaring goed te regelen. De uitspraak over de weduwnaarspensioenen toont aan dat die gevolgen onder de huidige regels welhaast onaanvaardbaar kunnen zijn. Misschien is er reden de procedure tegen wetgeving speciaal te regelen. ~en bedenke in dit verband dat de administratieve rechter, wanneer hij andere besluiten in strijd met het recht oordeelt, bijzondere bevoegdheden heeft om d e gevolgen van zijn uitspraak te regelen. Zo kan hij de nietigheid van een besluit voor gedekt verklaren. Een dergelijke mogelijkheid bestaat ten aanzien van wettelijke regelingen niet. Maar zij lijkt hier meer nodig dan bij andere besluiten omdat de kans op het ontstaan van een Gordiaanse knoop bij wetgeving juist het grootste is. 94 Prof. Mr. A.M. Donner Co-referaat Wie de term wetgeving, na haar jaren te hebben gebezigd, eens kritisch gaat bezien en beluisteren, ontdekt er iets vreemds aan : de samenstelling van wet en geven verhult een tegenspraak, een spanning. Wat gewoon en vanzelfsprekend leek begint vragen op te roepen . Immers, door te beginnen met de wet suggereert die term iets bestendigs, iets onverzettelijks, waarop men vertrouwen kan. Pas als wij bedenken dat het over andere wetten gaat dan de zgn. natuurwetten en dat deze wet evenmin verward mag worden met de norm, de zedewet, die ons, naar men zegt, is aangeboren en in geweten bindt, valt de aandacht op het andere deel van de term : wat een gegeven scheen, een deel van het bestaan waarin men geboren wordt - zoiets als de taal ofhet weer ofhet lichaam - blijkt te worden gegeven, te worden gemaakt. Een vorig geslacht kende die paradox ook, maar noemde de dingen bij de naam . Eén van de oudste en - zo zou ik, tegen de stroom in, willen volhouden - eerbied waardigste vormen van wetgeving en regelgeving zijn de gemeenteverordeningen. Maar op dit terrein ontmoeten we de wat onthutsende benaming 'stedelijke willekeuren', de door stadsbestuur of vroedschap besloten en gehandhaafde regels. Reeds het woord lijkt het tegendeel van wet. Het bevat bovendien twee stammen die ook het nadenken waard zijn: wil en keuze. Die vreemde benadering heeft sporen achtergelaten want de strafverordeningen van waterschappen heten nog altijd keuren. En dan begint de verwondering, zelfs een zeker ressentiment, tegen een bestaan en een samenleving welke maar opleggen en dwingen. Wat is het recht eigenlijk dat ons als onheugelijke gewoonte wordt voorgesteld en waarin men zich blijkbaar maar heeft te schikken? Dan begint de discussie over wetgeving en rechtspraak en rijzen de vragen hoe die moeten worden ingericht en georganiseerd zodanig dat de betrouwbaarheid van het recht bewaard blijft. Want met het woord rechtspraak is het ongeveer als met wetgeving: iemand heeft het blijkbaar voor het zeggen. In de tijd toen men nog onbekommerd van keuren en willekeuren sprak, kwam namelijk ook de term 'de wet' reeds voor - en wel als aanduiding van schout en schepenen, het bestuur dat verordeningen maakt en deze handhaaft door zijn voorzieningen. (Het is als met onze woorden justitie en politie; de taak en de macht om die taak uit te oefenen worden in zo'n nauwe samenhang gezien, dat men de organisatie noemt naar haar taak .) Onze Bataafse voorouders hebben daar snel een eind aan gemaakt en zijn van B. en W . ofhet gemeentebestuur gaan spreken. Het ressentiment had toen al tot 'Verlichting' geleid. De dingen kregen andere namen . Hoe dat ook zij, zo is ons geldende rechtsstelsel gegroeid. Het heeft de ver95 20 A.M. Donner schijnselen van wetgeving en rechtspraak in een vaste orde opgenomen, hen uit de buurt van gezag en rechtsbedeling weggehaald en onder de leuze van de rechtsstaat aan de nationale wil trachten te onderwerpen. Doch al was dat de bedoeling, daarmee zijn de vervlechtingen van recht en staat of politiek niet ontward. Het blijft nog altijd zo dat de rechtsstaat zijn inspiratie vindt in twee idealen, dat van het recht en dat van de vrede. De rechter blijft, hoe ook genoemd, verwant aan zulke instellingen als dejuge de paix en de justiee of peaee. Want het rechtsleven is een net van beperkingen dat, al speelt het zich dan af rond zulke grondcategorieën als 'mijn en dijn', aan voortdurende verandering onderworpen blijft en voortdurend aanpassing behoeft. In het rechtsstelsel te overleven en zich daarin staande te houden, vergt niet alleen kennis maar ook vaardigheid. Wat de geleerden ook mogen volhouden over rechtsvinding en rechtsvorming, de activiteiten van wetgeving en rechtspraak hebben niet in de laatste plaats een politiek karakter. Wij hebben wel geen goede vertaling voor het Duitse 'Befriedung', maar deze activiteiten zijn gericht op 'bevrediging' van de samenleving, van haar behoeften en haar botsende belangen, en dat gebeurt dan ook ... met beleid, met prudentie: we ondervinden het dag aan dag! Dat de taak- en functieverdeling tussen wetgever en rechter iets te maken heeft met het afgezaagde onderscheid tussen algemeen en bijzonder, daarover is men het, dacht ik, wel eens, doch de meningen en opvattingen over hoe dat onderscheid verloopt en vooral zou behoren te verlopen, liggen tamelijk ver uiteen en zijn heftig omstreden. (Een zelfde onderscheiding wordt gebezigd om regeling en bestuur uiteen te houden, zij het dat daar het verschil heel anders wordt gemaakt. Dat is verwarrend en daarom zal de discussie, hoe het onderscheid zou móeten zijn, wel blijven voortduren.) Gevolg is een stille strijd tussen de machten. Zij wordt met veel plichtplegingen gevoerd, maar is niet minder hardnekkig dan de meeste wedijver die in het menselijk verkeer voorkomt. Psychologen zullen van zelfingenomenheid en een behoefte aan zelfhandhaving spreken, anderen ontdekken er het opmerkelijke mengsel van ijdelheid, ambitie en plichtsbesef in, waardoor de rollenspellen, die in de geschiedenis zijn uitgedacht of anderszins ontstaan, blijven functioneren en steeds weer nieuwe gegadigden vinden. Aan Groningen ontleen ik een beeld : Op de singel worden geregeld honden uitgelaten. Die gedragen zich graag alsof zij het zijn die hun baas uitlaten. Een verstandige baas laat zijn hond die voorstelling van zaken - zo valt er gemakkelijker met het dier te leven. Er zijn tenminste twee complexen die met elkaar om de voorrang strijden en de ander zijn gedrag en tempo proberen op te dringen. De rechtspraak verdenkt er de wetgever van onvoldoende oog te hebben voor de eisen van goed recht en goede procedures, de wetgever (de politiek) klaagt dat de rechter maar in rechte lijn doorholt en onvoldoende beseft dat hij vrede en kalmte te bevorderen heeft. En intussen wordt allerwege koortsachtig - ij that is the right wordfor it - gewerkt aan stelselvervolmaking en functieverbetering. 96 Co-referaat 21 Als we het ideaalbeeld van de maatschappij zien dat de reclame ons op de achterkant van het spoorboekje voorhoudt', dan kunnen wij ons voorstellen dat ook wetgevers èn rechters de moed wel eens in de schoenen zakt. Hoe aan die utopische beelden van veiligheid en zekerheid, voor ieder apart en voor allen te zamen, te beantwoorden en die toestand te verwerkelijken? Het optreden van ijveraars voor een gezonde, eerzame maatschappij hebben we al eerder meegemaakt en d e geschiedenis leert welke gevaren dat meebrengt van dictatuur en willekeur. Juristen met hun traditionele zwak voor orde en regelmaat zijn daarvoor nogal gevoelig en helpen eventueel om door het onderscheid tussen het algemene en het bijzondere heen te sto ten of het te omzeilen. Het is daarbij wel' zaak te zien dat wetgeving en rechtspraak tot de trias behoren - over het bestuur spreek ik niet; dat ligt buiten het onderwerp van vanmiddag. Die trias is een politieke wijsheid en dus nooit geheel waar. Maar toen de eerste plooien in onze staatsinrichting werden gelegd is zij goed in acht genomen. Het blijkt moeilijk om uit de plooi te komen, hoewel de te verdelen taken en opgaven bijna onvoorstelbaar zijn toegenomen. Toch heeft de trias goede zin: het is een middel gebleken om de opeenstapeling van machten en verantwoordelijkheden te voorkomen, om die te onderscheiden, en alle machten voor te houden dat zij op sámenwerking zijn aangewezen als de maatstaf voor eigen en anderer gedrag. Nu aan onze instellingen, kamers van de volksvertegenwoordiging, regering, raden en gerechten wordt voorgehouden dat zij zichzelf serieus moeten nemen, als zij serieus genomen willen worden, zou men uit die maatstaf van samenwerking een les kunnen trekken. Zij zouden van zichzelf en van elkaar kunnen leren dat de zaken mislopen , als men probeert om het te mooi te maken en álles piekfijn wil 'regelen'. I Reclame AMEV. 97 Prof. Mr. j.C.M . Leijten Judicial restraint als barricade op weg naar opperste gerechtigheid De wet zwijgt haast nooit, maar zij praat wel vaak met een dubbele tong. De tijd die mij is toegewezen wil ik gebruiken allereerst om aan een drietal voorbeelden te illustreren, hoe en wanneer de rechter - met name in civiele zaken - buiten de wet om en als men wil in strijd met de wet beslissingen neemt. Ik zal daarbij een heleboel zaken onbesproken laten omdat ik in een tweede deel van mijn betoog wat meer algemene opmerkingen wil maken over de verhouding tussen judicial restraint en judicial activity ofwel over de rechter als toepasser van wet en recht en de rechter als corrector van de wet en aldus schepper van recht. De drie gevallen die mij voor ogen staan hebben twee gemeenschappelijke kenmerken. Telkens eist - of eiste - de wet onvoorwaardelijk toestemming, instemming of medewerking van een derde, wil de door de belanghebbende begeerde rechtstoestand inderdaad tot stand komen. Pas de Hoge Raad is voorts - telkens van die eisen afgeweken . In geval één is het de toestemming van de ouders van een minderjarige, over wie zij gezag uitoefenen, wanneer dat kind wil gaan trouwen. In geval twee is het de toestemming van de moeder van een onwettig kind, wanneer een man dat kind wil erkennen. In geval drie is het de toestemming insluitende medewerking van de huurder van een huis, die nodig is om iemand die een gemeenschappelijke huishouding met hem voert (en niet met hem getrouwd is) tot medehuurder te maken , desnoods tegen de zin van de verhuurder. De zin van elk dier bepalingen is, dunkt mij, duidelijk. Heel kort gezegd: de ouderlijke macht strekt zich ook uit over iets zo wezenlijks als het sluiten van een huwelijk en ouders worden geacht hier enkel het belang van hun kind op het oog te hebben; de vrouw mag niet tegen haar zin een vader voor haar kind opgedrongen krijgen ; en de huurder behoeft zich geen medehuurder te laten welgevallen, die, eenmaal die status hebbend, niet alleen 'huurbescherming' heeft maar de hoofdhuurder zelfs door de rechter uit het huis kan laten zetten . Telkens betrof het, voor zover van belang, een regel van dwingend recht. In deze drie gevallen heeft de rechtspraak van de Hoge Raad deze regels onder bepaalde omstandigheden buiten werking gesteld, hoewel zij op die gevallen toepasselijk waren. 98 Judical restraint als barricade op weg naar opperste gerechtigheid In het eerste gevat> geschiedde dat met een beroep op artikel 12 van het Verdrag van Rome, dat aan mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht geeft te huwen, echter, dat voeg ik er aan toe 'volgens de nationale wetten welke de uitoefening van dat recht beheersen'. Volgens de HR laat zich daarmee niet rijmen een onbeperkt vetorecht van de ouders. Zo'n weigering kon dus vervangen worden door toestemming van de kantonrechter. De wet is intussen aangepast. Ik merk op dat de rechter derhalve bij weigering der ouders over de toestemming besliste. Een onbeperkt huwelijksrecht bestaat voor minderjarigen van huwbare leeftijd niet. In het tweede geval3, dat de meeste deining heeft opgeroepen en vooral bij vrouwelijke juristen op weerstand is gestuit, heeft de Hoge Raad beslist, dat wanneer de erkenner de biologische vader is de mogelijkheid om te erkennen, wanneer family life in de zin van artikel 8 van het Verdrag van Rome tussen vader en kind bestaat, niet kan worden beperkt door een niet voor rechterlijke toetsing vatbaar vetorecht van de moeder van het kind . Ook hier weer zal die weigering kunnen worden vervangen door een rechterlijke uitspraak, waarbij het verzoek - eventueel - wordt toegewezen . Ook hier ligt - bij weigering van de moeder - de beslissing dus weer in handen van de rechter. In het derde geval 4 werd bepaald dat aan de wetsbepaling, die medewerking van de huurder verlangt, niet onder alle omstandigheden de hand behoeft te worden gehouden, omdat de eisen van de goede trouw kunnen meebrengen, dat de huurder zich niet op die bepaling mag beroepen en dan dus moet gedogen dat een samenwonende ook tégen zijn zin medehuurder wordt en ontvankelijk is in een verzoek aan de rechter om de huurder, kort gezegd, het huis uit te zetten. 5 Wanneer de eisen van de goede trouw dat meebrengen, valt, noch in algemene zin, noch in dit individuele geval, uit het arrest te lezen, wèl dat de rechters dat niet snel moeten aannemen. 6 Als rechters inderdaad snel aannemen dat de goede trouw aan de geldende regel derogeert, dan is, zoals wel duidelijk zal zijn, de regel ten hoogste nog uitgangspunt. De waarschuwende wenk is dus niet meer dan vanzelfsprekend. " Terwijl wij nog steeds geneigd zijn te menen - en juist te achten - dat rechters de wet toepassen, komt het meer en meer voor da t de wetgever de rechtspraak toepast. T och lijkt mij de opvatting van de niet-jurist d a t het recht si mpel uit een veelheid van wetten en de wet uit wetsartikelen bestaat minder onjuist d an die van sommige juristen dat wetten hoogstens een guide-line voor rech terlijke beslissingen vormen en meer dan eens een obstakel vormen 4 juni 1982, NJ 1983, 132 , artt. 35, lid 1 en 36, lid 2 oud BW. 8 april 1988 (nr. 7272, R .v.d.W. 88), art. 221 en art. 224, lid 4 Art. 1623h, lid 1 en lid 7 BW. 'i HR 13 nov. 1987, NJ 1988,254. 6 J.M. Polak-bundel, Eenheid van rec h t, 1988, blz. 54 e.v. • HR 3 HR I, onder d BW. 99 j.C.M. Leijten voor goede rechtspraak . Obstakels toch moeten uit de weg geruimd worden. Het zijn, volgens Van Dale, hinderpalen, dingen die in de weg staan. Het is de vraag of dat uitgangspunt in een democratische rechtsstaat aanvaardbaar is. De obstakel-theorie gaat er vanuit dat de rechter buiten de wet om wéét welke beslissing de goede, de meest aanvaardbare, de minst slechte is. Ik denk dat men daarbij echter uit het oog verliest dat ons oordeel over wat recht moet zijn, in niet geringe mate bepaald wordt door de normatieve kracht van oudere en huidige wetgeving, ten dele uit wetsgetrouwheid, ten dele omdat zij de neerslag zijn van de heersende opvattingen - los van haar ethisch gehalte. Anders is onverklaarbaar waarom er altijd een rechterlijke macht is geweest die bestaande wetgeving, hoe aanvechtbaar of ronduit slecht ook, met toewijding heeft toegepast. In zijn onvolprezen studie 'Drie typen van rechtsvinding', waarvan kort voor zijn dood de derde druk verscheen, heeft G.J. Wiarda twee oplossingen van één probleem tegenover elkaar gezet, dat aan velen wellicht als een luxeprobleem zal voorkomen . Het gaat er daarbij namelijk niet om hoe goede rechtspraak tot stand komt, maar hoe goede rechtspraak, die op gespannen voet staat met de geldende wetgeving, zich laat rechtvaardigen . Artikel 6. I. 1.2 NBW bepaalt - in het kader van het verbintenissenrecht dat een tussen schuldeiser en schuldenaar krachtens wet geldende regel niet van toepassing is, voorzover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. E.M. Meijers had in zijn inleidende titel, die bedoeld was voor het gehele BW, een beperkter werkende soortgelijke regel opgesteld in artikel 3, luidende: Een regelende wet of gewoonte wordt niet toegepast, wanneer haar toepassing in het gegeven geval op grond van bijzondere omstandigheden in hoge mate onbillijk zou zijn. Die inleidende titel is onder het gewicht van de kritiek van met name Kisch van het toneel verdwenen , maar zij en artikel 6. I. 1.2 van het voorgestelde nieuwe BW zijn eigenlijk wettelijke meta-regels die méér dan grondwettelijke regels boven de wetgeving staan en in feite het oordeel over het rechtvaardigheidskarakter van de wet aan de rechter overlaten en hem toestaan naar dat oordeel recht te doen. (I ) Volgens de wet rechtsprekend kom ik tot uitkomst A. (11) De billijke uitkomst is echter B. (111 ) Gelet op de onaanvaardbaarheid, de hoge mate van onbillijkheid van uitkomst A, wordt uitkomst B in de rechterlijke uitspraak in de plaats gesteld van uitkomst A. AI deze uitspraken zijn afkomstig van de rechter. Alleen de eerste is, in de opvatting van Montesquieu, een typisch rechterlijke. De andere passen in het Turkije van zijn dagen, waar de rechter zichzelf de regel is: 'Ie juge est lui-même sa règle' ('l'état despotique') . Deze in de wet ingebedde meta-wettelijke correctiemethode acht Schoordijk een verfoeilijke. Hij gewaagt van zijn afkeer van art. 6.1.1.2, waarin zij 100 J udical restraint als barricade op weg naar opperste gerechtigheid een quasi-wettelijk steunpunt vindt. Schoordijk wijst, in onze vaktaal gezegd, de derogerende werking van de goede trouw af, omdat, ik citeer nu: 'wanneer de rechter wettelijke bepalingen in bepaalde gevallen buiten werking zou kunnen stellen, de rechtsstaat op de tocht staat') En toch wenst ook Schoordijk alleen maar die goede beslissing. Met een zelfverzekerdheid, die ik wel leuk vind , verklaart hij : 'Gelukkig zal artikel 6. I. 1.2 lid 2 in de toekomst geen toepassing vinden . De bepaling miskent dat een goed rechter een wetstekst alleen maar juridisch - het oog gericht op een rechtvaardig oordeel - leest en nooit aan zal (mogen ) nemen, dat een bepaling in een bepaald geval, zo zij een onredelijk resultaat zou opleveren, desalniettemin zal gelden, om haar daarna buiten gevecht te stellen'. Schoordijk heeft jozef Essers leer ten einde toe doorgedacht: de wet kan niet beogen een slechte oplossing voor een conflict aan de hand te doen. Het toe te passen recht kan niet iets ' ungerechtes und unvernünftiges' verlangen en eist een zodanige uitleg van zijn inhoud dat daaruit 'gerechte Lösungen' voortvloeien. Beide opvattingen getuigen m.i . - hoe verschillend ook - van een grenzeloos vertrouwen in de condition humaine, van een optimisme dat door de wereldgeschiedenis en de literatuur van alle eeuwen wordt geloochenstraft: ten eerste weten wij , inclusief alle rechters ter wereld en het hele juridische gespuis, niet ten naaste bij wat goed en rechtvaardig is, ten hoogste wat - in brede kring nu - voor goed en rechtvaardig wordt gehouden. En ten tweede is er geen enkele reden om aan te nemen dat wetten als zodanig slechts beogen het fundament te vormen van rechtvaardige beslissingen. Hierover zeer principieel G . Langemeijer in De Gerechtigheid in ons burgerlijk vermogensrecht , waar hij zich afvraagt hoe ons de vraag naar een rechtvaardige uitspraak van de rechter in het vermogensrecht zo kan passioneren, ook al zijn wij ervan overtuigd, dat het burgerlijk vermogensrecht op zichzelf geen rechtvaardige goederenverdeling kan verzekeren (p. 41). Ik zal maar weer eens het voorbeeld geven van die Düsseldorfse rechtbank die in een uitspraak van 1938 de Wet op de Feiertagslohnanspräche niet meer van toepassing achtte op de joden want: 'Es muss als ausgeschlossen angesehen werden, der Gesetzgeber wollte die jüden auch heute noch von einem Nachteil bewaren oder ihnen eine Wohltat zukommen lassen'. Die uitspraak zou zowel op de 6. I. I .2-leer als op toepassing van de leer van Esser-Schoordijk kunnen berusten, ware het niet dat zij zo immens onrechtvaardig is . Maar de Düsseldorfse rechters waren zo'n vijftig jaar geleden in het land van Beethoven en Goethe en in de stad waar Heine geboren werd 7 Themis, [982, p. [63. 101 j .C.M . Leijten - een andere mening toegedaan. Zij vonden hun corrigerende rechtspraak vanzelfsprekend . Wellicht hebben zij nog jaren na 1945 hun ambt uitgeoefend. Strikt te rechtvaardigen is afwijking van een geldende regel niet (op zich is 6. I. 1.2 daarom al paradoxaal zo niet innerlijk tegenstrijdig gedefinieerd). En toch zal er behoefte aan blijven bestaan en zal er afgeweken worden. De rechtvaardiging dier afwijking zal dus bij behoud van genoegzaam cynisme vooral hierin gevonden moeten worden dat de beslissing niet het werk van de eenling was èn dat zij achteraf instemming ontmoet en zeker niet wederspraak en verzet. Maar dat alles kan niet wegnemen dat aanvaarding van de beslissing, die naar vastgesteld wordt in de beslissing niet strookt met de gewone toepassing van de geldende wet, door haar uiterste relativiteit en grote subjectiviteit, als zij niet hoge uitzondering is, daarom reeds in hoger mate bedenkelijk is. Wel ben ik overigens met Schoordijk van mening, dat uitleg van wetsteksten in veel randgevallen - bijv. volgens de aloude methode van Geny - tot aanvaardbare beslissingen leidt, die zich met de wet laten rijmen . Maar die uitleg kan niet dan op straffe van onwaarachtigheid uitgerekt worden tot elke betekenis, die een aanvaardbare uitkomst geeft. Wij zullen in een democratische wettenstaat moeten leven met wetten die, evenals de mensen die haar maakten en zich vervolgens onder haar gezag stelden, zeer onvolmaakt zijn, en die slechts juist worden toegepast - en dus overeenkomstig hun bedoeling - als die onvolmaaktheid zich in de uitspraken weerspiegelt. 'Autobiography', zo schreef George Orwell, 'is only to be trusted when it reveals something disgraceful. A man who gives a good account of himself, is probably lying, since an y life when viewed from the inside is simply a series ofdefeats' .8 Men kan dat wat al te somber vinden om het onverkort op recht en rechtspraak toe te passen . Maar toch vrees ik dat die verliezende serie er net zo goed bijhoort. BIn: Decline ofthe English Murder and other essays: Benefit ofClergy: Some notes on Salvador Dali, p. 20. 102 Mr. H. Drion Rechtspraak en politiek In '979 publiceerden Woodward en Armstrong onder de titel The Brethren een boek over de U .S. Supreme Court. Het bedoelde een kijkje te geven achter de coulissen van het Amerikaanse hoogste rechtscollege, een college dat met zijn beslissingen voor en na de Tweede Wereldoorlog een zo belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkelingen van de politieke en maatschappelijke opvattingen in de Verenigde Staten. Het boek is grotendeels gebaseerd op interviews met de 'c1erks' die de negen rechters van de Supreme Court bij hun werk assisteren: 'bright young men' van Harvard en andere top law schools. Het pretendeert niet een juridische studie te zijn. Het is een journalistiek onderzoek waarin wordt beschreven, hoe de beslissingen van de Supreme Court in feite tot stand komen, wat voor mensen die negen rechters eigenlijk zijn en wat hen beweegt in hun rechterlijk werk. Het boek veroorzaakte al dadelijk - zoals ook kennelijk beoogd - de nodige opwinding. Eén passage in het bijzonder heeft de aandacht getrokken. Deze passage betrof het volgende: Een wegens moord veroordeelde man had er bij de Supreme Court over geklaagd , dat zijn veroordeling op onregelmatige wijze tot stand was gekomen. De tot de conservatieve vleugel gerekende rechter Blackmun had voor de meerderheid een beslissing geformuleerd waarin gemotiveerd werd, waarom de klachten ongegrond waren, althans niet tot de vernietiging van de beslissing konden leiden. Daartegen had rechter Marshall een dissenting opinion geproduceerd, die voor enige leden van de meerderheid zó overtuigend was, dat zij alsnog ómgingen. Maar daarmee was nog geen meerderheid voor Marshall's visie verkregen . Om die te krijgen , zou nog één rechter óm moeten gaan. De hoop was gevestigd op de progressieve rechter Brennan. Deze werd daartoe door één van zijn eigen c1erks benaderd. Maar Brennan weigerde zijn stem aan de meerderheidsopinie van Blackmun te onttrekken. Voor die weigering zou hij de volgende grond hebben aangevoerd . Hij vond het ongewenst rechter Blackmun, die zich juist een beetje in progressieve richting aan het ontwikkelen was, voor het hoofd te stoten door zich tegen diens met zoveel zorg geformuleerde opinion te keren, op een moment dat er enige veel belangrijkere zaken beslist moesten worden, waarin het van belang was Blackmuns steun te verkrijgen. In een uitvoerige bespreking in de New Vork Review of Books 9 heeft Anthony Lewes de vraag opgeworpen, hoe betrouwbaar de niet of moeilijk te controleren beweringen van beide journalisten over het gebeuren achter de schermen van de Supreme Court wel zijn. Om daarvan een idee te krijgen 9 The London Review of Books with The New Vork Review of Books, 7 febr. 1980 (Vol. I , pp. 3-8). XXVII , nr. 103 H. Drion heeft hij zich geconcentreerd op de zojuist besproken episode. Hij is erin geslaagd op één na alle clerks die toentertijd bij de Supreme Court werkzaam waren, over de juistheid van hel verhaal van Woodward en Armstrong te ondervragen. Geen van de ondervraagden gaf enige steun aan de waarheid ervan. Maar dat is niet de reden waarom ik mijn verhaal met deze anecdote ben begonnen. Wat mij er in interesseert, is dat zij de Amerikaanse juridische wereld, en waarschijnlijk niet alleen de juridische wereld , heeft geschokt, zoals hetzelfde verhaal, wanneer het binnen de Hoge Raad zou hebben gespeeld, ongetwijfeld de Nederlandse juridische wereld zou hebben geschokt, voorzover die al bereid zou zijn geweest om het verhaal te geloven. Dat doet dan de vraag rijzen, waaróm het schokkend is dat een lid van een rechterlijk college zijn votum in een zaak waarover dit college moet beslissen , mede zou laten bepalen door de invloed die dit in een andere zaak zou kunnen hebben op de stem van één of meer van zijn mederechters. U begrijpt dat dit geen retorische vraag is. Ik vind het inderdaad schokkend en in strijd met de taak en de verantwoordelijkheid van d e rechter. Dat is dan niet, omdat de rechter nooit tot compromissen bereid zou mogen zijn. In hoeverre en wanneer hij dat soms mag of moet, is een vraag op zichzelf, waarvan een bespreking mij ver buiten de mij toegemeten tijd zou brengen. Maar wat een rechter in ieder geval niet mag doen, is zijn beslissing in de ene zaak laten beïnvloed en door de wens, in een andere zaak één of meer van zijn mederechters aan zijn zijde te krijgen. En zo iets kan en mag in de politiek nou juist wel, althans in een meerpartijendemocratie zoals wij die kennen . Wanl het is het wezen van zo een democratie, dat de samenleving het bestaan van verschillende partijen tolereert die uitgaan van uiteenlopende rangorden van waarden en belangen, en dat tolereren leidt tot de noodzaak van een geven en nemen . Een geven en nemen zoals dat in het recht niet mogelijk is, omdat het recht niet binnen zichzelf onderling tegenstrijdige rangorden van waarden en belangen kan dulden. Dat zou onverenigbaar zijn m et het wezen van het recht, onverenigbaar met het beginsel dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Als men het geven en nemen van de politiek als koehandel wil kwalificeren , moet men wel bedenken, dat deze koehandel tot het wezen van de meerpartijenpolitiek behoort, en dat het verwerpen ervan dan ook niet goed te rijmen is met de verwerping van de éénpartijstaat. Daarmee wil ik niet zeggen dat bereidheid tot geven en nemen bij politici niet tot een déJormation proJessionnelle kan leiden, een beroepsdeformatie die dat geven en nemen kan doen ontaarden in een ordinaire koehandel. Ieder beroep, ook dat van het juristenbedrijf, kent zijn eigen beroepsdeformaties. Wanneer van een politicus een beslissing wordt gevraagd in een vraag die de samenleving verdeelt, zal hij zijn beslissing een plaats moeten geven binnen het geheel van zijn politieke opvattingen en van het politieke krachtenveld . Als de rechter een beslissing moet geven over zo'n zelfde controversiële vraag, zal hij zijn beslissing moeten kunnen plaatsen binnen het geheel van het recht. Dat is iets wezenlijk anders. T erentius wist het al: als twee hetzelf104 Rechtspraak en politiek de doen, is het niet hetzelfde. Bij de rechterlijke taakuitoefening passen niet overwegingen als die door Woodward en Armstrong aan rechter Brennan in de schoenen zijn geschoven . Dit verschil tussen de taken van rechter en politicus staat er overigens niet aan in de weg, dat de gevolgen van een rechterlijke beslissing over een politiek geladen vraag op korte termijn dezelfde kunnen zijn als de gevolgen van een door de politiek genomen beslissing. Maar op langere termijn doet zich ook op het stuk van de gevolgen een verschil voor tussen het beslissen door de rechtspraak en het beslissen door de politiek over politiek geladen vragen. Het is een verschil dat rechtstreeks samenhangt met het verschil tussen de taak van de rechter en die van de politicus. H et laat zich het best illustreren met een a l eens eerder door mij aangehaalde opmerking van een Amerikaanse progressieve politicoloog: Michael Walzer, hoogleraar aan het Institute for Advanced Studies in Princeton. In een interview van 1983'0 zei deze het volgende: 'De gerechtshoven zijn in de afgelopen twintig jaar eigenlijk het enige en zeker het voornaamste middel van sociale verandering geweest. Keer op kee r zijn op het terrein van d e pornografie, de abortus, de doodstraf en de strafrechtspleging, echtscheiding en gezinspolitiek, burgerlijke vrij heden , de rechten van gevangenen, enz. in de rechtspraak overwinningen geboekt, die uitgesloten zouden zijn geweest, a ls ze door de wetgeving of via verkiezingen tot stand hadden moeten komen . De rechtszaal werd op die manier voor links een uiterst voordelige ruimte om korte-termijnpolitiek te bedrijven ( ... ) . Maar d e overwinningen waren dubieus, omdat ze (. .. ) niet gepaard gingen met base-building, niet vergezeld gi ngen van grote campagnes op nationale schaal om deze thema's ingang te laten vinden bij bredere lagen van de bevolking. Het was en bleef een zaak van de elite.' Deze opmerkingen van de Amerikaan Walzer zijn uiteraard afgestemd op de situatie in de Verenigde Staten, en zijn voorbeelden zijn daaraan ontleend. Maar de kern van zijn betoog is ook relevant voor onze democratie. De ShOT/cut van de rechterlijke beslissing in politiek gevoelige vragen heeft het voordeel dat zij de moeizame kronkels van het politieke besluitvormingsproces van de westerse democratische stelsels vermijdt. Maar het aldus vermijden van die irriterend vertragende kronkelwegen heeft ook het nadeel, dat beslissingen sneller worden geforceerd dan door de samen leving in haar geheel kan worden verdragen, het nadeel dat belangrijke delen van die samenleving niet de tijd krijgen de beslissing in hun gedachten- en gevoelswereld te verwerken. Met het te verwachten gevolg dat er spanningen ontstaan die in een heftige reactie kunnen resulteren . Die reactie zal zich richten tegen de inhoud van de betreffende rechterlijke uitpraak, maar ook tegen de rechtspraak zelf. De natuurlijke weerstand van de rechter tegen het betrokken worden in la Interview door Bart Tromp in Vrij Nederland van 27 augustus 1983. 105 H. Drion de politieke strijd, mag vooral geworteld zijn in zijn angst om, door in de politiek betrokken te worden, zijn onafhankelijkheid tegenover het politieke veld te verliezen . Maar die rechterlijke weerstand vindt ook een rechtvaardiging in de gevaren, verbonden aan het uitschakelen van de moeizame weg van de politieke compromissen. 106 Mr. T. Koopmans Rechterlijk activisllle in Europeesrechtelijk perspectief I. INLEIDING Het verschijnsel rechterlijk activisme heeft te maken met de autonomie die de rechter zich toekent ten opzichte van het politiek gezag: hij is activistischer naar gelang hij zich minder gelegen laat liggen aan standpunten en houdingen ingenomen door andere staatsorganen. Activisme is daarom niet alleen maar onderdeel van de betrekkingen tussen rechter en wetgever; het kan ook worden bezien in het licht van de verhouding tot de regering of de administratie (men denke bijv. aan rechterlijke inmenging in het vreemdelingenbeleid ). Tijdens het recente symposium ter gelegenheid van het 15o-jarig bestaan van de Hoge Raad als cassatierechter is naar voren gebracht dat juist die laatste vorm van activisme recentelijk steeds belangrijker is geworden." Ons thema is evenwel tot het eerste punt, rechter-wetgever, beperkt. Met inachtneming van die beperking kan m.i. activisme het beste omschreven worden tegen de achtergrond van zijn Amerikaanse herkomst. Toen men het Amerikaanse hooggerechtshof activistisch noemde bedoelde men daarmee dat het hof zich, bij de uitlegging en de toepassing van de grondwetsartikelen en rechtsbeginselen die het als toetsingsmaatstaf bezigde, niet liet leiden door gezichtspunten die uit de wet, of uit de activiteiten van legislatieve organen, voortvloeien; het schiep zelfstandig een normatief begrippenapparaat, stuurde de ontwikkeling daarvan en liet zich leiden door de aldus, door zijn eigen rechtspraak, in het leven geroepen dynamiek.' o Die visie laat zich ook aldus weergeven: keuzen gemaakt door de wetgever vormen niet een argument voor een bepaalde visie op de uitlegging van de grondwet; de toelaatbaarheid van die keuzen moet juist worden beoordeeld aan de hand van een autonome rechterlijke interpretatie. Het is derhalve binnen een stelsel van constitutionele toetsing dat het - aldus gedefinieerde - begrip activisme tot ontplooiing komt. In het licht van het voorgaande is het niet zo moeilijk de Europeesrechtelijke parall el te vinden. Zowel het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hof van Justitie of EG-Hof) als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM of MR-Hof) hanteren verdragsteksten en algemene rechtsbeginselen als toetsingsmaatstaven , en zij gunnen zich beide een ruime autonomie bij de uitlegging en de toepassing daarvan , zonder al te veel acht te slaan op (wat ik voorlopig noemen zal ) legislatieve keuzen . 1 1 Zie met na me E.M.H. Hirsch Ba llin , Onafhankelijke Rechtsvorming, Staatsrechtelijke aantekeningen over de plaats en functie van de Hoge Raad in het huidige staatsbestel ('sy mposiumbundel ', Zwolle Ig88 ) p. 21 I. 12 Daarover T. Koopmans, The roots of judicial activism, in: Protecting human rights - the European dim ension (Mélanges Wiarda, K eulen Ig88 ) p. 317. 107 T . Koopmans 2. OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN TUSSEN DE TWEE EUROPESE GERECHTEN De beide Europese gerechten hebben met elkaar gemeen dat zij werken in een betrekkelijk los normenstelsel , dat veel ruimte laat voor rechterlijke vindingrij kheid . De Europese Conventie voor de Rechten van de Mens (ECRM ) houdt ruim geformuleerde beginselen in; voor een belangrijk deel gaan deze terug op constitutionele tradities die evenwel zelf, de Îaatste jaren, nogal in beweging zijn gekomen (men denke aan de debatten over de toelaatbaarheid van de doodstraf, o.a. in Frankrijk en Groot-Brittannië, en over de bescherming van ongeboren leven, vooral in Duitsland en Oostenrijk). Sommige ECRM-bepalingen hebben ook het karakter van een morele boodschap die weinig juridisch houvast biedt. ' 3 Het EEG-Verdrag heeft een andere constructie: het kent een normenhiërarchie met een heel scala van verschillende typen voorschriften: waarden, doelstellingen, beginselen, bevoegdheden , hoofdregels, uitvoeringsregeIs. Dat geeft het gemeenschapsrecht een grote mate van cohesie: van ruim of onhandig geformuleerde voorschriften kan de betekenis worden vastgesteld door de samenhang met andere voorschriften en met het systeem van het EEG-Verdrag op te sporen.'4 Daar komt dan nog de merkwaardigheid bij dat in de gemeenschapsverdragen weinig of niets te vinden is over de juridische hoofdproblemen , zoals de verhouding tot nationaal recht, bronnen van gemeenschapsrecht, algemene rechtsbeginselen, bescherming van grondrechten. Het EEG-Verdrag geeft als het ware een onaf raamwerk, maar het gaat er wel van uit dat er een stelsel van gemeenschapsrecht is waaraan de economische wetgeving kan worden getoetst.'5 Zo gezien houdt het verdrag een opgaaf aan d e rechter in tot systematische interpretatie. Het EG-Hof is al vroeg op die koers gaan varen.,6 Er zijn, naast overeenkomsten, ook grote verschillen tussen het stelsel van de ECRM en dat van de gemeenschapsverdragen. Het belangrijkste verschil , voor ons thema, is dat de gemeenschappen een eigen wetgevend mechanisme hebben dat geen tegenhanger heeft bij de ECRM. Wetgeving in de EEG geschiedt in hoofdzaak door middel van verordeningen en richtlijnen van de Raad. Er is, zoals bekend, een gecompliceerde besluitvormingsprocedure die de totstandkoming van regels tot een lange en uitputtende hordenloop lijkt te maken. Meer algemeen gezien kan men stellen dat de gemeenschapswetgeving de moeilijkheden van modern legislatief optreden sterk uitvergroot laat zien: er is een grote bureaucratische invloed, traagheid in de besluitvorming, gebrek aan openheid , onduidelijkheid in de verantwoordelijkheden; bovendien bestaat de neiging om lastige onderwer'3 Zie ook dissenting opinion Martens, in EHRM 29 november 1988, Brogan and others, Series A vol. 145-B. '4 Over dat verschil A.M. Donner, Transition, in: Mélanges Wiarda (zie noot 12) p. 145. ' j Dat blijkt uit art. 164 EEG-Verdrag, dat de taakstelling van het Hofvanjustitie beschrijft. ,6 Een vroeg voorbeeld is zaak 75 /63, Unger c. Detam,jur. X (1964) p. 369. 108 Rechterlijk activisme in europeesrechtelijk perspectief 33 pen gewoon te laten liggen, in afwachting van betere tijden. Dat neemt echter niet weg dat er een gemeenschapswetgever is en dat deze eventueel ook kan reageren op ontwikkelingen in de jurisprudentie. En soms gebeurt dat ook: bij enkele onderwerpen heeft het EG-Hof het voortouw genomen door, in perioden van legislatief immobilisme, de rechtstreeks werkende bepalingen van het verdrag ruim uit te leggen; mede door die rechtspraak (misschien ook door het schrikeffect ervan) kwam de wetgever dan in het geweer. Deze situatie heeft zich o.a. voorgedaan bij het vestigingsrecht en bij de gelijke behandeling van man en vrouw. I7 Een recent voorbeeld is het iuchtvervoer: pas nadat het EG-Hof had vastgesteld dat de mededingingsregels van het verdrag ook op die branche van toepassing waren, kwam de eerste serie verordeningen over luchtvervoer tot stand. 18. Men zou het aldus kunnen formuleren dat rechtspraak soms de regelgeving kan aanzwengelen, zoals regelgeving soms rechtspraak kan corrigeren, of de gevolgen ervan kan verzachten: er is een zekere vorm van terugkoppeling. De ECRM kent geen vergelijkbare vorm van regelgeving: wetgeving ter uitvoering van het verdrag is nationale wetgeving, en dat is juist de wetgeving die aan het verdrag moet worden getoetst. Soms pogen de Verdragsstaten wel de gevolgen van de rechtspraak van het MR-Hof te verzachten door voorbehouden te formuleren, of te herformuleren, maar de mogelijkheden daartoe zijn beperkt. De Zwitserse regering ondervond dat toen een 'verklaring' harerzijds door het MR-Hof te vaag werd geacht om als voorbehoud te kunnen worden aangemerkt; maar zij diende twee weken na het wijzen van het arrest een herziene 'verklaring' in, om haar aanvankelijke bedoeling te verduidelijken en om de Straatsburgse jurisprudentie, voor Zwitsers gebruik, haar scherpe kantjes te ontnemen. '9 Het EG-regime kent nog een tweede vorm van terugkoppeling die bij het MR-Hof ontbreekt: het stelsel van prejudiciële verwijzingen doet een rechtstreekse band ontstaan tussen het EG-Hof en de nationale gerechten. 20 Het belang daarvan voor ons onderwerp moet niet worden onderschat: als zich, na een gedurfde interpretatie door het Hof van Justitie, praktische moeilijkheden blijken voor te doen bij de uitvoering van de nieuwe leer - hetgeen wel eens voorkomt -, zal het probleem via prejudiciële verwijzing opnieuw bij het Hof op tafel komen . Het EG-Hof moet zodoende zelf de moeilijkheden helpen oplossen die door zijn rechtspraak kunnen ontstaan; het bevindt zich ' 7 Verg. H.J. Bronkhorst, De ontwikkelingen op het gebied van het vestigingsrecht en het vrij verrichten van diensten in de Europese Gemeenschap, SEW, 1976, p. 330. ,8 Gevoegde zaken 209-213 /84, Asjes c. s. ('Nouvelles Frontières'),Jur. 1986 p. 1457. Zie de beide verordeningen , alsmede een richtlijn en een beschikking van de Raad in Pb. 1987 nr. L 374; uitvoeringsverordeningen van de Commissie in Pb. 1988 nr. L 239. '9 ZieJ. van der Velde, De reactie van de Zwitserse regering op het Belilos-arrest, NJcM-Bulletin 13- 6 (1988 ) p. 597· 20 Art. '77 EEG-Verdrag. Er is veel over geschreven. Een overzicht geeft Ulrich Everling, Das Vorabentschcidungsverfahren vor dem Gerechtshof der Europäisischen Gemeinschaften (Baden-Baden 1986), vooral hfdst. I en IV. 109 T. Koopmans 34 daarom, veel sterker dan het MR-Hof, in de noodzaak om stapje voor stapje te opereren. Deze samenhang tussen de jurisprudentie van communautaire en nationale rechter, die overigens versterkt wordt door de leer van het EG-Hof dat de gemeenschapsverdragen een samenhangend stelsel van rechtsbescherming in het leven hebben geroepen," heeft o.a. de ontwikkeling van de rechtspraak over de grondrechtenbescherming op gemeenschapsniveau bepaald. De problemen zijn door Duitse gerechten aan de orde gesteld, hetgeen vervolgens leidde tot prejudiciële verwijzingen; het EG-Hof heeft toen, op basis van die verwijzingen, een nieuwe rechtspraak ontwikkeld, die op zijn beurt weer de jurisprudentie van de Duitse en Italiaanse constitutionele rechters heeft beÏnvloed." 3. PRO'S EN CONTRA'S VAN DE ACTIVISTISCHE BENADERING De rechtspraak van het EG-Hoflaat in de eerste plaats zien dat bepaalde duidelijk geformuleerde doelstellingen bij verminderd politiek enthousiasme soms door de rechter geheel of gedeeltelijk kunnen worden gerealiseerd. Het integratieproces is een onomkeerbaar proces; toen regeringsvertegenwoordigers die gedachte in de verdragsteksten neerlegden beseften zij waarschijnlijk niet dat zij daarmee het toezicht op het verloop van dat proces uit handen gaven. Aan de instellingen van de gemeenschap werd aldus een geheel eigen taak gegeven , en die taak vormde met name richtsnoer voor de instellingen die niet aan politieke invloeden uit de nationale hoofdsteden onderworpen konden worden, dus in de eerste plaats voor het Hof van Justitie. De mate waarin het vrij verkeer van goederen binnen de gemeenschap is verwezenlijkt, gaat voor een niet onbelangrijk deel terug op het activisme van het EGHof. In meer algemene termen kan men zeggen dat de gedachte van de eenheid van de gemeenschappelijke markt sterk door de rechter is gepousseerd in de periode waarin de politieke instellingen het lieten afweten.'3 In de tweede plaats tonen de ervaringen van beide Europese gerechten aan dat de rechter soms groepen kan beschermen die op politiek niveau vergeten dreigen te worden, bijv. omdat er geen politieke partijen, vakbonden of andere organisaties zijn die zich voor hen inzetten. Ter illustratie kan gewezen worden op de jurisprudentie van het MR-Hof over de positie van gedetineerden en van onwettige kinderen.'4 In de rechtspraak van het EG-Hof 2 1 Zaak '2 /79, Hans-Qlto Wagner Agrarhandel, Jur. '979 p. 3657; gevoegde zaken 239 en 275 /82, ABied Corporation, Jur. '984 p. '005. 22 Zie o.a. J .A. Frowein, Europäische Grundrechtprobleme, in: Das Europa der zweiten Generation (Gedächtnisschrirt Sasse, Kehl-Straatsburg '98, ) dl. II p. 727. Voorts BverfGE 73 nr. '0, Solange II , '986. 23 Verg. Kapteyn en VerLoren van Themaat, Inleiding tot het recht van de Europese Gemeenschappen (4e druk , Deventer '987 ), p. 248-271. 24 Zie resp. EHRM 2' rebr. '975 , Golder, N.]. '975 nr. 462 ; EHRM '3 juni '979, Marckx, N.]. '980 nr. 462. 110 Rechterlijk activisme in europeesrechtelijk perspectief 35 vinden we o.a. de onderbetaalde vrouwen in de kledingindustrie, alsmede de migranten van de tweede generatie uit andere Lid-Staten!5 Dat laatste is nogal verrassend, want men kan geneigd zijn te denken dat bij die groepering uitvoerig zou zijn stilgestaan toen de verordeningen over vrij verkeer van werknemers tot stand kwamen; maar, hoe merkwaardig dat thans ook moge klinken, uit de tekst van de verordeningen blijkt nergens dat de communautaire wetgever zich voor ogen heeft gesteld dat werknemers afkomstig uit andere Lid-Staten wel eens met hun gezin in het gastland zouden kunnen blijven wonen!6 In elk geval: belangen of ideeën, die in het politiek proces in het gedrang dreigen te komen, kunnen soms bij de rechter bescherming vinden . Derde voordeel: een activistische houding kan ertoe bijdragen om verouderde wetgeving enigszins bij de tijd te brengen. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan procedurevoorschriften die in de jaren vijftig en zestig totstandgebracht zijn en die niet meer altijd voldoen aan de eisen die wij thans aan behoorlijke procedurevoorschriften plegen te stellen. Het EG-Hof toetst zulke voorschriften thans aan de grondrechtelijk getinte waarborg van de rechten van de verdediging ('droits de la défense' ). Op die grond werd o.a. de vertrouwelijkheid van de correspondentie tussen advocaat en cliënt beschermd, hoewel daarvoor geen enkel handvat te vinden was in de toepasselijke teksten .'7 Het MR-Hof heeft verouderde tuchtregels in leger en gevangenis strijdig geacht met in de ECRM neergelegde mensenrechten .,B Bovendien heeft het o.a. de staf gebroken over nationale wetsbepalingen die het recht om gehoord te worden buiten haakjes plaatsten wanneer het om de opsluiting van psychopaten ging.'9 Er zijn echter niet alleen maar voordelen verbonden aan rechterlijk activisme. Het eerste bezwaar is dat het gemakkelijk in zijn dynamiek kan worden gestuit: het is een tijdelijk verschijnsel. Op een gegeven ogenblik loopt het nl. tegen zijn eigen grenzen op, in die zin dat het, door zijn zelf-gestuurde ontwikkeling, moeilijkheden op zijn weg krijgt die nu eenmaal niet door de rechter kunnen worden opgelost. De jurisprudentie van het EG-Hof over vrij verkeer van voedingsmiddelen levert hier een illustratie. Het Hof heeft op dat terrein veel kunnen uitrichten, vooral door zijn leer dat de autoriteiten van een Lid-Staat niet hun nationale kwaliteitsvoorschriften kunnen inroepen om de import te weren van produkten die in een andere Lid-Staat overeenkomstig de aldaar geldende normen zijn vervaardigd en in het verkeer gebracht (dit is de jurisprudentielijn die bekend staat als ' Cassis de Zie resp. zaak 96/80, Jenkins c. Kingsgate, Jur. 19BI p. 91 I; zaak 235/87, Matteucci, arrest va n 27 sept. 1988 (nog niet gepubliceerd ). ,6 Verg. verordening nr. 1612/68 van de Raad , van 15 oktober 1968, inzake het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (Pb. 1968, nr. L 257 p. 2), met name artt. 9, 10 en 12. '7 Zaak 155179, A.M . & S.,Jur. 1982 p. 1575. ,8 Verg. EHRM 8 juni 1976, Engel, N.J. 1978 nr. 223. '9 EHRM 24 oktober 1979, Winterwerp, N.J. 1980 nr. 114. '5 111 T. Koopmans Dijon' ) .3° Korte tijd na de eerste principiële uitspraak in die zin liet de Commissie in een perscommuniqué weten dat de harmonisatie van kwaliteitsnormen voortaan een lage prioriteit zou hebben omdat immers het vrij verkeer van levensmiddelen zonder veel verdere harmonisatie tot stand zou kunnen komen nu , dank zij de rechtspraak van het Hof, de onderlinge erkenning van nationale normen was gewaarborgdY Dat bleek voorbarig: de jurisprudentie stuitte meer en meer op problemen met gezondheidseisen. Deze blijven nl., bij gebreke van harmonisatie, nationaal bepaald; de rechter heeft die eisen te eerbiedigen voorzover zij niet een verkapte bescherming van de nationale produktie vormen of aanleiding geven tot onevenredig zware belemmeringen van het handelsverkeer. De rechterlijke speelruimte is zodoende betrekkelijk gering. Regeringen van Lid-Staten beginnen dat langzamerhand in te zien , zodat een beleid gericht op bescherming van de nationale markt meer en meer wordt ingekleed als gezondheidsbeleidY Het is de rechter soms, maar niet altijd, mogelijk dit soort ballonnetjes door te prikken. Het tweede bezwaar hangt hiermee samen: activisme wekt verwachtingen bij de justitiabelen welke niet altijd gehonoreerd kunnen worden . Na de jurisprudentie van het MR-Hof over verouderde toestanden in het Britse en Oostenrijkse gevangeniswezen is veel verwacht van de invloed van de ECRM toen de berechting van terroristen en de stadsguerilla in de Bondsrepubliek tot veel kritiek aanleiding gaf. Daar kwam echter niet veel uit. Een klacht over zgn . 'Isolationsfolter' in de Duitse gevangenissen haalde het MR-Hofniet omdat zij al bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens struikelde.3 3 Het heeft er trouwens alle schijn van dat de Commissie weinig anders kon doen dan afwijzen omdat er, ondanks sterke verhalen in de pers, weinig feitelijke grondslag voor een klacht over schending van mensenrechten aanwezig was. Het EG-Hof wordt de laatste jaren nogal eens geconfronteerd met pogingen om de rechter te laten beslissen in politiek gevoelige geschillen waar de politieke instellingen of d e nationale regeringen niet uit kunnen komen. Die druk wordt de laatste jaren sterker, o.a. met betrekking tot begrotingsproblemen en tot het zetelvraagstuk; en het Hof heeft af en toe duidelijk moeten maken dat de rechter, op grond van zijn functie , bepaalde afwegingen nu Zaak 120178, R ewe-Zentral A.G . (' Cassis de Dijon') ,jur. 1979 p. 649. Daarover P.J. Slot, Commentaar op een opmerkelijke brief, SEW 1981 p. 174. Zie overigens, voor de huidige stand van het denken van de Commissie: 'Voltooiing van de interne markt: communautaire wetgeving inzake levensmiddelen' (mededeling aan de Raad en aan het Europese Parlement ), doe . COM (85 ) 603 van 8 november 1985, 3' Verg . zaak 40/82 , Verenigd Koninkrijk (' Newcastle disease'), jur. 1982 p. 2793; zaak '78/84, Bondsrepubliek Duitsland (' Reinheitsgebot ftir Bier'), arrest van 12 maart 1987 (nog niet gepubliceerd ). 33 De klacht werd ' kennelijk ongegrond ' geacht; art. 27 lid 2 ECRM. Zie Eur. Commissie Rechten van de Mens 30 mei 1975, Baader e.a. , N.J. 1976 nr. 145. Verg. ook de noot van Th.W. van Veen. 3° 3' 112 Rechterlijk activisme in europeesrechtelijk perspectief 37 ee nmaal niet kan verrichten.34 Dat wordt het Hof niet altijd in dank afgenomen . Het had zich de naam verworven pal te staan voor de rechten van het Europese Parlement, o.a. door - overigens op basis van de toepasselijke teksten - te beslissen dat deze instelling als interveniërende partij kan optreden en gerechtigd is een beroep wegens nalaten in te stellen. Toen het onlangs besliste dat het Parlement niet ontvankelijk is in een beroep tot nietigverklaring - eveneens op basis van d e toepasselijke tekst, die stelt dat 'een LidStaat, de Raad en de Commissie' zo'n beroep aanhangig kunnen maken _35, werd dit in parlementaire kring gekwalificeerd als ' une gifle pour Ie Parlement' , ' un grave pas en arrière' die aanleiding zou geven tot ondemocratische praktijken 'avec la bénédiction de la Cour deJustice'.3 6 4. NAWOORD Uit de Amerikaanse ervaringen kan men afleiden dat rechterlijk activisme zich in golven voordoet.37 Het zal interessant zijn om na te gaan of zulke golfbewegingen ook bij de Europese gerechten waarneembaar zullen zijn. Vooral voor het EG-Hof is dat een mogelijke ontwikkeling nu het wetgevende werk in de Gemeenschap, na lange jaren van politiek immobilisme, weer op volle toeren is gaan draaien in het perspec tief van d e totstandkoming van de interne markt in 1993. Zou men moeten treuren om het teruglopen van het getij? Op zo'n vraag kan alleen maar een zeer genuanceerd antwoord worden gegeven. Ver doorgevoerd activisme betekent, sociologisch gezien, versterking van de positie van de professionele juristen, en daarmee van een bepaalde sociale laag, met ' upper middle class values'.3 8 Uit democratisch oogpunt is activisme daarom altijd een ' pis-aller', dat beter verdedigbaar is zolang, en voor zover, de representatieve kanalen niet goed functioneren; maar wanneer die kanalen verstopt zijn, maakt activisme ook d eel uit van de 'checks and balances' die ertoe bij kunnen dragen de d emocratie in stand te houden . In de Europese Gemeenschappen, met hun bekende 'democratische deficit' , weegt dit element minder zwaar dan elders soms het geval is; de keus gaat daar, als regel, niet zozeer om beslissing van een belangrijk probleem door hetzij de rechter, hetzij de gekozen vertegenwoordiging, maar om de Zie zaak 34/86, Raad c. Europees Parlement (' begroting 1986'), Jur. 1986 p. 2155; zaak 358/85, Franse Republiek c. Europees Parlement ('derde zetelzaak' ), arrest van 21 september 1988 (nog niet gepubliceerd ). 3ó Art . 173 EEG-Verdrag. Zie zaak 302/87 , Europees Parlement c. Raad ('comitologie' ), arrest van 27 september 1988 (nog niet gepubliceerd ). 6 3 Zie Agence ' Europe' 28 september 1988. 37 Verg. het in noot 12 genoemde artikel. 38 In d e V.S. heeft vooral John H . Ely daarover zijn ongerustheid uitgesproken; zie o.a. zijn artikelen The wages of crying wolf - a commcnt on Roe v. Wade, 82 Yale L. Jn. 920 (1973); Constitutional interpretivi sm: its allure and impossibility, 53 Indiana L. Jn. 399 (1978). In andere zin o.a. èv1 au ro Cappelletti, Giudici legislatori? (Milaan (984), hfdst. 111 ('Debolezze e virtu del diritto giurisprudenziale' ) . 34 11 3 T. Koopmans keus tussen rechter enerzijds, deskundigencomité of diplomatieke onderhandelaars anderzijds . Weliswaar is, in theorie, de nationale minister die als lid van de Raad met een onderhandelingsresultaat instemt, uiteindelijk verantwoordelijk voor zijn handelen tegenover zijn nationale parlement, maar de band tussen de wens van de kiezer en de uiteindelijke beslissing is dan wel erg lang en dun geworden. Voor het gemeenschapsrecht ligt daar het hoofdprobleem: activisme vindt zijn legitimatie in het ontbreken van democratie. Voor de uitlegging van de ECRM schuilen de problemen in een andere hoek : door het gebrek aan communicatie tussen MR-Hof en nationale gerechten ontbreekt een terugkoppelingsmechanisme, zodat rechterlijk activisme geen ander weerwerk ondervindt dan kritische commentaren in de rechtsgeleerde pers. Er ontstaat ook wel eens boosheid of ergernis in deze of gene nationale hoofdstad, maar daar plegen Europese rechters niet erg van onder de indruk te zijn. 114 Prof. Mr. W. van Gerven Rechterlijk activisme en rechterlijke terughoudendheid ALGEMENE BEMERKINGEN a . Van een co-referent wordt verwacht dat hij het referaat op één of ander punt zou aanvullen. De hier nages treefde aanvulling bestaat erin d e grenzen van het rechterlijk kunnen en derhalve de noodzaak van rechterlijke terughoudendheid te onderstrepen. Daarbij zal ik mij echter niet beperken tot het Europees of internationaal recht ; evenmin zal ik mij beperken tot de verhouding tussen rechter en wetgever. De hierna onderstreepte grens aan het rechterlijk handelen is immers van algemene aard. Toch eerst enkele randbemerkingen bij d e inleidende beschouwingen van de referent. b. Een eerste randbemerking betreft de door de referent gegeven omschrijving van rechterlijk activisme: die heeft plaats wanneer de rechter zich niet laat leiden door gezichtspunten die uit de wet of uit de activiteiten van legislatieve organen dan wel uit door de wetgever gemaakte keuzen voortvloeien, maar wanneer hij integendeel zelfstandig een normatief begrippenapparaat ontwikkelt. Zo algemeen gesteld gaat mij dit te ver. 39 Een rechter moet m.i., bij het ontwikkelen van normen, altijd steun zoeken in grondwet of wet, waarbij ik dadelijk aanstip dat ik dit wettensysteem dan niet zie als een coherent geheel - dat is het niet en kan het ook niet zijn - maar als een open systeem van tekens en signalen waaruit bijv. ook algemene beginselen kunnen worden afgeleid die op hun beurt aanknopingspunten zijn voor rechterlijke beslissingen. Het bij de tijd brengen van verouderde wetgeving (door de referent onder III als voordeel van d e activistische benadering genoemd ) is dan ook vaak een her-interpreteren van oude wetteksten in het licht van recente wetteksten in hetzelfde of een naburig domein. c. Een tweede ra ndbemerking is deze : het rechterlijk activisme is groter c.q. moet groter zijn wanneer de rechter actief is in een 'onaffe' rechtstak en/of in een domein waar d e wetgever (aldus de EG-Raad) het soms laat afweten omwille van nationale tegenstellingen. Men moet er zich voor hoeden conclusies uit d e ene rechtstak over te planten naar een andere rechtstak . Het onderscheid door de referent gemaakt tussen het rechterlijk op39 Ik ben er overigens niet zeker van of dit wel de mening is van de referent: wat verder verduidel ijkt hij zijn definiti e van rechterlijk ac tivisme door te zeggen dat keuzen gemaakt door d e wetgever geen argument vormen voor een bepaalde visie op de uitlegging van de grondwet. In feite bedoelt hij dus, gelet op het kader van zijn med edeling (die alleen de verhouding wetgever/ rec hter betreft), dat de rechter bij het controleren van d e wetgever niet mag te rade gaan bij d e interpretati e di e de gecontroleerde zelf aan de grondwet geeft, wat vanzelfsprekend is. 11 5 W. van Gerven treden met betrekking tot d e ECRM c.q. het EEG-Verdrag wijst in dezelfde richting. RECHTERLqKETERUGHOUDENDHDD a. De stelling die ik hier naar voren wil brengen is de volgende: rechterlijk activisme moet de plaats ruimen voor rechterlijke terughoudendheid, zodra aan de rechter wordt gevraagd andermans gedrag te beoordelen zonder dat hem daarvoor rechtens definieerbare criteria worden aangereikt. Ik wil deze stelling nader toelichten met verwijzingen naar verschillende rechtstakken. b. Een eerste voorbeeld is de rechterlijke controle op wetten (in de formele zin ). In landen die een constitutionele rechter hebben is dergelijke controle aan de hand van geschreven rechtsbeginselen perfect mogelijk. Ook controle aan de hand van (direct werkend) internationaal ofsupranationaai recht is mogelijk. En zelfs controle aan de hand van ongeschreven beginselen indien zij ' het karakter van juridische norm hebben bereikt', waarmee bedoeld wordt 'dat het beginsel een zodanige vorm en inhoud heeft gekregen dat het als toetssteen kan dienen voor wat wel en wat niet in overeenstemming is met het rechtsgevoel'.40 Daarbuiten zijn er heel wat gedragsregels (bijv. zuinigheid in de regelgeving of deregulering) die een goed functionerende wetgever zichzelf zal wensen op te leggen maar die een zuiver 'politieke' inslag hebben en dus niet door de rechter als toetssteen kunnen of mogen worden gebruikt. c. Zonder een soort van 'political questions'-doctrine op zijn Amerikaans te willen bepleiten ,4 1 zijn er gevallen waar de rechter, bij het toetsen van beleidshandelingen die uitgaan van de top van de executieve, te maken krijgt met een 'acte de gouvernement' die niet of nauwelijks vatbaar is voor rechterlijke toetsing omdat er in de woorden van een Britse rechter ' . .. no judicialor manageable standards (zijn ) by which to judge these issues'Y Een voorbeeld uit d e rechtspraak van het EG-Hof is het arrest van 22 november 1978 in de zaak 93 /78, Mattheus/Doego,43 waar het Hof, in verband met de vaststelling van de toetredingsvoorwaarden voor nieuwe Lid-Staten (art. 237 EEG ), zich onbevoegd verklaarde omdat het voor de rechter onmogelijk is de inhoud van die voorwaarden juridisch vast te stellen (ze zijn het voorwerp van politieke onderhandeling) . d. De regel dat d e rechter (niet strikt gebonden ) bestuurlijk handelen slechts marginaal kan en mag toetsen gaat terug op dezelfde gedachte. In het 4° Aldus Van Angeren, 'Beginselen van behoorlijke wetgeving' , in: Kracht van wet, 1984, p. 63 e.v. , op p. 66. 4' Over deze doctrine K. Lenaerts, Constitutie als rechter, (Kluwer, Antwerpen 1983), P.79 e.v. 2 4 Lord Wilberforce in Bulter Gas and Oil Co. v. Hammer, ( 1982 ) AC 888, 938. 43 Jur. 1978, 2203. 116 Rechterlijk activisme in europeesrechtelijk perspectief Generale-dossier dat vorig jaar financieel België in rep en roer zette, kon men ervaren hoe zeer rechterlijk en bestuurlijk optreden (in casu van de Bankcommissie) onderling verschillen. Het komt mij namelijk voor dat een bestuursorgaan (bij de beoordeling van vennootschappelijk optreden: irifra, onder e. ) verder mag gaan dan een rechter en dat het in zijn beoordeling overwegingen van algemeen belang (binnen het hem toegewezen domein ) mag laten meespelen. Ik zie niet goed in hoe de rechter dit kan of mag doen. Het algemeen belang is een begrip dat door (rechtstreeks of onrechtstreeks) politiek gelegitimeerde overheidslichamen hic et nunc moet worden opgevuld. De rechter kan dit niet - en mag het dus ook niet - omdat hem geen juridische criteria ter beschikking staan om het algemeen belang met (politiek ) gezag te definiëren . Dit betekent dat wanneer de (civiele of administratieve ) rechter gevraagd wordt om bestuurlijk handelen te toetsen, hij de beleidsvrijheid van de overheid slechts marginaal mag toetsen (m.a.w . zeggen wat geen weldenkende overheid als algemeen belang zou kunnen aanmerken ).44 e. Ook in het privaatrecht komen besluitvormingskernen voor ten aanzien van dewelke de rechter - desgevallend ook een overheidsbestuur - zich terughoudend moet opstellen, alweer m.i. omdat er geen juridisch definieerbare criteria voorhanden zijn tot positiefrechtelijke opvulling van de gebruikte begrippen. Begrippen als 'belang van het kind', 'familiaal belang' , 'vennootschapsbelang' zijn daarvan voor de hand liggende voorbeelden. Het positief opvullen ervan moet worden overgelaten aan ditmaal particuliere 'beleidsbepalers', in casu de ouders ofhet vennootschapsbestuur, die dichter bij de 'feiten' staan en bij wet zijn aangewezen om genoemde begrippen op te vullen. De rechter moet zich daartegenover overigens nog meer dan een overheidsbestuur (supra, onder d.) - terughoudend opstellen. 45 f. De noodzaak van rechterlijke terughoudendheid komt in het privaatrecht niet alleen te voorschijn in relaties van 'bovengeschiktheid' (zoals de hierboven vermelde relaties van ouders c.q. vennootschapsbestuurders t.o.v. personen die aan hun gezag 'onderworpen' zijn) maar ook in relaties van (relatieve ) 'nevengeschiktheid'. Een voorbeeld daarvan biedt de rechterlijke beoordeling van professioneel handelen. Het komt mij voor dat de rechter zich terughoudend moet opstellen, d.i. de kern van de opportuniteit van de beoordeelde gedraging ongemoeid moet laten, wanneer hij zich moet uitspreken over het al dan niet 'foutieP karakter van een complexe professionele handeling (bijv. het gedrag van een chirurg moet beoordelen tijdens een delicate operatie).46 44 Over het zogenaamd (min of meer, nooit volledig) discretionnair karakter van overheidsbeslissingen, zie mijn opstel Hoe blauw is het bloed van de prins? De overheid in het verbintenissenrecht, (Kluwer, Antwerpen [984). 4'> Daarover Van Gerven , Behoorlijk handelen, (Story en Tjeenk Willink, [983 ). 6 4 Zie 'Hoe blauw is het bloed .. .', hiervoor geciteerd, p. 57 e.v. 117 W. van Gerven g. Met het voorgaande heb ik niet willen zeggen dat rechterlijk activisme moet worden afgewezen. Ik heb slechts de aandacht willen vragen voor een beperking aan rechterlijk activisme die in verschillende domeinen te voorschijn komt. 118 Prof. Mr. J. Remmelink Slotwoord Ik zou de discussie thans gesloten willen verklaren . Ik geloof, dat wij het bescheiden doel, dat wij voor deze themamiddag gesteld hebben, hebben bereikt, althans behoorlijk zijn genaderd. Eén ding is daarbij wel duidelijk geworden: behalve de behoefte aanjudicial activism, is er ook noodzaak totjudicial restraint. En verder is het mij opgevallen, schoon dat evenmin als op het symposium van de Hoge Raad voldoende aan het licht is gekomen, dat die min of meer zelfstandige rechtsvormende taak van de rechter, in de verschillende rechtsgebieden niet dezelfde kan zijn. Zo blijf ik erbij, dat de plaatsvervangende wetgever in mijn vak, het strafrecht, maar een bescheiden rol kan spelen, omdat daar de wet (art. 1 Sr) nu juist de justitiabelen de nodige bescherming moet bieden. Op het terrein van het strafproces daarentegen, bijv. bij de vraag of het bewijs al of niet rechtmatig is verkregen, is dat wellicht anders. Zo is daar naast het wetboek van strafvordering jurisprudentiegewijs welhaast een tweede 'wetboek ', een ' rechtsboek' ontstaan. Merkwaardig is echter, dat er tegenwoordig ook in die branche van diverse zijden (Schalken, Simmelink ) met een beroep op art. 1 van het wetboek (strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien ) op wordt aangedrongen dat die jurisprudentie in de wet wordt opgevangen. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid overigens binnenkort in ons Koninkrijk gebeuren: edoch niet in Nederland, maar in de Nederlandse Antillen en Aruba, zodat anders dan wij vroeger gewend waren, wij vermoedelijk de rechtsontwikkeling in 'onze' overzeese gebiedsdelen zullen moeten volgen. Dan nog een kleine aanvulling van de door Koopmans terloops in diens mondelinge presentatie gemaakte opmerking over de amicus curiae, dus over de invoering van de mogelijkheid, dat de Hoge Raad in moeilijke en belangrijke zaken het advies zou kunnen inwinnen van een maatschappelijke instelling. Welnu , eenmaal heb ik de Hoge Raad ervan 'verdacht', dat hij met de list der liefde zo'n advies, weliswaar niet heeft gevraagd, maar wel heeft uitgelokt. Ik denk hierbij aan HR 27 nov. 1984, NJ 1985, 106, waarin hij de mogelijkheid aanvaardde, dat bij euthanasie de arts een beroep zou kunnen doen op noodtoestand . Nadat in april de zaak was bepleit, en de AG in mei zijn conclusie had overgelegd, duurde het nog een half jaar alvorens het college arrest wees. In die tussentijd werd het probleem uiteraard allerwegen bediscussieerd in de pers en allerlei gremia, en kwam in de zomer van 1984 het rapport uit van de Maatschappij Geneeskunst, waarin deze haar vroegere nee verving door een geclausuleerd ja. Ik ben er stellig van overtuigd, dat dit rapport de beslissing van de Hoge Raad doorslaggevend heeft beïnvloed. 119 44 Alvorens te eindigen, zou ik nog hen willen bedanken, die zo veel hebben bijgedragen aan het welslagen van deze onderneming, die, naar wij allen hopen, ook de integratie van de Akademie in de Nederlandse juristenstand ten goede is gekomen. 120