College De Heemlanden LEVENSBESCHOUWING A5 Inleiding Filosofie periode 2 1 Levo-info 2.1 Wie ben ik? Kernbegrippen - Descartes: Cogito ergo sum - Ken uzelf - De vraag naar het onveranderlijke zelf: „Zijn‟ versus „Worden‟ - Onderzoek je leven! (Socrates) - Ideeën volgens Plato - Aristoteles en het doel van het leven (Geluk, eudaimonia) - Hume, en het empirisme - John Locke en de tabula rasa - Het nurture/nature debat - Bestaanservaringen Jezelf zijn; wie ben je dan? Je hoort het vaak als goed bedoeld advies: „Blijf jezelf‟, „blijf dicht bij jezelf‟. Je kunt niet iemand anders zijn dan wie je bent. Je kunt wel meer of minder „jezelf durven zijn‟. Maar wat is dat „zelf‟? We hebben allemaal ideeën over wie we zijn maar soms komen we in verwarring: “dit was ik misschien ooit maar ben ik dit nu nog?”. “Past deze kleding nu eigenlijk wel nog bij wie ik nu ben?” „Wie ben ik eigenlijk?‟ Ieder mens stelt zich zo nu en dan (op één of andere manier) deze vraag. Een mening kan veranderen. Iets wat je heel graag wilde, hoeft nu niet meer actueel te zijn. Gevoelens kunnen sterk veranderen. Iemand die je ooit heel aardig vond, kun je nu misschien niet meer uitstaan. De vraag naar het zelf is verbonden met het begrippenpaar Zijn - Worden. Vanaf de Oudheid verwonderen filosofen zich over begrippen als „identiteit‟ en „zelf‟: hoe kan iets wat continu verandert toch een onveranderlijke kern hebben? “Wie bent u, wie kan ik zeggen die mij heeft gestuurd?” vroeg Mozes toen hij geroepen werd door de God van zijn voorouders om zijn volk uit Egypte te bevrijden. Het antwoord was (vrij vertaald) “Ik ben, die ik ben” (JHWH) en dat werd direct de heilige naam van Adonaj voor het jodendom. Mozes vroeg niet verder. Wij zouden misschien vragen: “Wie ben je dan?” Een belangrijke filosoof uit de tijd van de Verlichting (Descartes) stelde: „Ik denk dus ik ben‟ (Cogito ergo sum). Descartes stelde vast dat hij eigenlijk niets zeker wist. Als ik de veronderstelling niet kan weerleggen dat ik alles wat ik ervaar misschien in werkelijkheid „slechts‟ droom, dan staat één ding vast: ik twijfel. Voor Descartes stond denken gelijk aan „in twijfel brengen van zekerheden‟. „Ik denk dus ik ben‟ betekent dus: het enige wat ik zeker weet is dat ik denk. Ik mag er dus van uit gaan dat ik ben. Wie die „ik‟ is, is hiermee nog niet verhelderd. Wie ben je? Wie denk je dat je bent? Mag ik dat zelf bepalen of is dit al bepaald en moet ik er naar op zoek gaan? De zoektocht naar binnen om te ontdekken wie je bent, zul je nooit voltooien. Hoe komt dat? Verander je in wie je bent of heb je nooit helemaal helder wie je bent? Moet je worden die je bent of word je tot iemand door wat je hebt meegemaakt, je ervaringen, je keuzes, hoe je de ervaringen verwerkt, je verstand en alles bij elkaar opgeteld maakt wat je bent. 2 Persoon – Persona In de Griekse tragedie was „persona‟ het masker waarachter de persoon van de acteur schuilging. Ons woord „persoon‟ verwijst dus naar een masker. Gaat er iets schuil achter het masker? Of hebben we slechts het masker? In Oosterse religies gaan velen er al eeuwen van uit dat een (aan tijd en ruimte gebonden) blijvend „ego‟ een illusie is, hiertegenover wordt een beeld gehanteerd waarin een mens „deelneemt‟ aan diverse (deels eeuwige) bewustzijnslagen. Een deel van het Oud-Grieks denken (vóór Socrates) heeft hier verwantschap mee. Kun je een portret maken van je ‘zelf’? Rembrandt deed het toen hij jong was en ook weer veertig jaar later. Was hij nog dezelfde? Na alles wat hij in die veertig jaar had meegemaakt? Is het met ons „zelf‟, niet zo dat het eerst bestaat en dan toch weer stukje bij beetje vergaat, of heb ik een zelf dat het zelfde blijft terwijl de tijd verstrijkt? En is dat misschien wat „de ziel‟ genoemd wordt? Een klassiek motto uit het oude Athene: Ken u zelve Maar wat bedoelen we met „zelf‟? Is er wel een samenhangend „zelf‟ met een zekere continuïteit? Een (althans tijdens het leven) onveranderlijk zelf? Als we vaststellen dat ons „zelf‟ veranderlijk is dan heeft dit consequenties voor de verantwoordelijkheid die we dragen. Kunnen we dan wel beloftes van trouw doen die we ons hele leven moeten houden? Kunnen partners dan van elkaar op aan? Kunnen kinderen dan rekenen op hun ouders? Mogen we gestraft worden voor de daden die we in onze jeugd hebben begaan? Wie is er dan nog verantwoordelijk voor wat? We waren toen nog niet wie we nu zijn. Het waren toch de omstandigheden die ons gemaakt hebben tot wie we zijn? Kunnen we dan wel verantwoordelijkheid dragen voor wat we toen deden? Tabula Rasa Tabula rasa is Latijn voor 'schone lei, onbeschreven blad'. Het begrip wordt vermoedelijk het eerst gebruikt door John Locke (1632 – 1704, empirist) voor een pure, onbeïnvloede mens. Ieder mens wordt volgens Locke geboren als een Tabula Rasa, ofwel een onbeschreven blad. Een mens begint met een leeg 'verstand' en het hoofd wordt door ervaringen en indrukken gevuld. Locke claimt dus dat de bron van alle kennis in de ervaring ligt. Empirisme De filosoof Hume (1711 – 1776) geeft als empirist aan dat we op zoek naar onszelf ons naar binnen moeten keren en op zoek moeten gaan naar een constante in onszelf. We herinneren ons hoe we vroeger waren. Een blik op een foto roept soms een wereld van herinneringen op. Jouw verleden is van jou en maakt wie je bent. Nurture – Nature debat Het nature-nurture-debat (aanleg-opvoeding-debat) is de discussie omtrent de oorsprong van de eigenschappen van een individu. In deze discussie bestaan meerdere standpunten, die variëren tussen twee extremen: Nature: (bepaalde) eigenschappen van het individu zijn bepaald door aanleg, bijvoorbeeld het genetisch materiaal. Nurture: (bepaalde) eigenschappen van het individu zijn bepaald door opvoeding, met name door de leefomgeving. Het nature-nurture debat is een debat onder psychologen, maar heeft haar oorsprong in de filosofische discussie, die gevoerd wordt door empiristen en rationalisten. 3 Levensverhaal (1) Levenservaringen – Bestaanservaringen – Je bent beïnvloed door je ervaringen. De belangrijkste ervaringen spelen een rol in de persoon die je geworden bent. In de PO Levensverhaal (vierde periode) ga je op zoek naar jouw belangrijkste ervaringen (bestaanservaringen). Ken uzelf „Ken uzelf‟, deze woorden staan gegrift in het voorportaal van Apollo‟s tempel in Delphi. Veel oude Grieken vatten dit advies op als een voorschrift, als een herstellend middel tegen de kwalen van de mensheid (heling, heil); anderen beschouwden het als een profetisch raadsel dat moest worden opgelost. Socrates Voor Socrates was het beide, en zijn leven illustreert het belang van de boodschap ervan: „Ik moet eerst mezelf leren kennen, zoals de inscriptie van Delphi zegt. Nieuwsgierig zijn naar dingen die mij niet aangaan, terwijl ik nog steeds onwetend ben over mijn eigen zelf, zou belachelijk zijn. „Blijf vragen stellen‟, zou Socrates zeggen, zowel aan jezelf als aan de omgeving. Een leven dat niet wordt onderzocht is het, volgens Socrates, niet waard geleefd te worden. Plato In alles wat we waarnemen gaat het ultieme, niet waarneembare Idee schuil dat eeuwig, abstract en onveranderlijk is. Onze ziel komt daar vandaan en heeft herinneringen uit deze wereld meegenomen. Plato geloofde in de pre-existentie en de onsterfelijkheid van de ziel. Volgens hem was het leven niets anders dan de kerkering van de ziel in een lichaam. Behalve de fysieke wereld is er een hemels domein dat een grotere werkelijkheid heeft dan de door de zintuigen waarneembare wereld. Het is een domein dat bestaat uit vormen, of Ideeën (zoals gelijkheid, recht, menselijkheid enz.) De „nature‟ van de ziel bepaalt wie de mens is. In één van de volgende lessen staan we uitvoerig stil bij Plato‟s opvatting van „Ideeën‟. Aristoteles Voor Aristoteles geldt dat geluk (Eudaimonia) het doel van het leven is. Hij is de grondlegger van de logica en geloofde dat het hoogste menselijke streven het gebruik van de rede is in de theoretische beschouwing. Een van zijn bekendste ideeën is het begrip van het gulden midden, het uiterste vermijden. Hij adviseerde in alles gematigd te zijn. De (zelf)opvoeding „nurture‟ bepaalt wie de mens uiteindelijk is. Levensverhaal (2) Bewaar de levo-informatie, maar ook je eigen antwoorden op de vragen van de week. In je PO Levensverhaal (periode 4) kun je hiervan gebruik maken. 4 Vraag van de week 2.1 (oefening, dus nog geen handelingsdeel) – voorbereidend op P.O. Levensverhaal Wie ben je? Verzamel een aantal, min of meer stabiele, kenmerken* van je persoon. *Je kunt denken aan: - fysieke kenmerken - mentale kenmerken (gedachten, overtuigingen, meningen) - waarden - deugden - emotionele kenmerken - motivationele kenmerken (idealen, wil, motivatie, idolen) - kenmerkend gedrag/kenmerkende handelingen/vrije tijdsbesteding - smaak/voorkeuren (muziek/eten/kleding…) - kenmerken van je gewenste imago (hoe wil je graag dat mensen over je spreken?) -… Als er iets onzeker is, dan is het de toekomst. Stel dat je ooit 70 jaar mocht worden. Schrijf een brief aan wie je dan bent. Kies drie kenmerken van je persoon waarvan je denkt dat deze ook nog van toepassing zullen zijn dan. Kies er één waarvan je betwijfelt of dit dan nog bij je past. Leg in je brief uit hoe deze stabiele kenmerken volgens jou gedurende heel je leven zichtbaar zijn. Natuurlijk kun je het makkelijk maken door fysieke kenmerken te kiezen die relatief stabiel zijn. We willen jou echter uitdagen het wat moeilijker te maken. Gebruik per kenmerk één alinea, totaal dus vier alinea‟s. Verwerkingsvragen 1) Leg in eigen woorden uit: “Ik denk dus ik ben” (Descartes). 2) Als we er van uit gaan dat een „onveranderlijk zelf‟ een illusie is dan volgt hieruit dat a) er geen enkele grond meer is om een misdadiger te straffen b) er geen sprake van een voortbestaan van de ziel na de dood kan zijn c) ik morgen niet degene zal zijn die ik vandaag was d) er toch wel iets in mijn persoon kan zijn dat onveranderlijk is Beschrijf een situatie waarin je niet „jezelf was‟. Beschrijf een andere situatie waarin je „(dicht bij) jezelf was‟. b) Wat is kenmerkend voor „niet jezelf zijn‟? c) Ga in gesprek met een klasgenoot om een algemeen geldend criterium te bedenken voor „de mate waarin je (dichtbij) jezelf bent‟. 3*) a) Vragen met een * zijn bedoeld als verrijking en bewegen zich buiten het gevraagde niveau 5 Levo-info 2.2 Hoe is de wereld ontstaan? Kernbegrippen - Presocraten en hun wereldbeeld - Filosofie en Mythologie - Natuurfilosofen - Parmenides: Zijn en Niet-Zijn - Scholen van Milete en Elea - Heraclites en Panta Rhei - Dialectiek - Pythagoras - Atomisten en sofisten PRESOCRATEN Voor de oude Grieken is de werkelijkheid eeuwige chaos (of eeuwige materie), waarin goddelijke principes ordening aanbrengen. Het woord kosmos betekent dan ook oorspronkelijk „mooie orde‟. Ook het begrip „Logos‟ heeft als één van zijn betekenissen: „geordend geheel‟. In de filosofie gaat men op zoek naar een eenheidsprincipe in de veelheid. De eerste Griekse filosofen zochten het antwoord op de vraag: wat is het ene blijvende achter de verwarrende veelheid? Vanuit welk oerprincipe is de wereld voortgekomen? De vroegste filosofen waren natuurfilosofen. Voor de grote Socrates met zijn vragen alles aan de orde stelde wat maar als vraag in de mens opkwam, hielden de natuurfilosofen zich vooral bezig met de vragen rond het ontstaan en het bestaan van de kosmos. Men was vooral op zoek naar de oerstof, de arche (principe, oorzaak) van de kosmos (de orde) van de physis (de evoluerende natuur). Belangrijk in het denken van de natuurfilosofen is dat ze hun denken en zoektocht naar het eenheidsprincipe, het blijvende, niet direct koppelden aan een godheid, maar meer aan een element in de natuur. Deze zoektocht naar een eenheidsprincipe is het thema van de metafysica. Deze filosofische onderneming vormde een breuk met de mythologie die voorheen een antwoord gaf op bestaansvragen. Toch leeft er ook mythologisch (beeld)denken in de vroege filosofen door. Net als hun mythisch georiënteerde voorgangers veronderstellen de natuurfilosofen dat er een (weliswaar verborgen) eenheidsprincipe is. Ook al kan de wereld zich aan onze zintuigen voordoen als een onsamenhangende chaos, op een dieper niveau moet er wel sprake zijn van „iets wat alles met alles verbindt‟. Deze oriëntatie heeft verwantschap met Oosters religieus denken zoals we bijvoorbeeld ontmoeten in Boeddhisme. De school van Milete (of de Mileziërs) De oudste school van deze natuurfilosofen bevindt zich in de Griekse stadstaat Milete in Ionië. Deze stad stond in de 6e eeuw v.C. sterk onder Oosterse invloed. Het was een bloeiende handelsstad aan de westkust van Klein-Azië. Hier kwamen de grote karavaanwegen uit het oosten bij elkaar, en werden de waren naar Griekenland verscheept. De belangrijkste filosofen uit deze school waren Thales, Anaximander en Anaximines Thales (ca.624 – 545 v.C.) veronderstelde dat water de oersubstantie was, de aarde zou hierop drijven. Zijn leerling Anaximander (ca.610 – 546 v.C.) veronderstelde een niet- waarneembare oersubstantie, waardoor de tegenstellingen werden veroorzaakt. Hij noemde dit het principe van de apeiron. Uit de oertoestand van het Apeiron (het onbegrensde) kwamen vervolgens warm en koud, vochtig en droog en alle andere tegenstellingen in de wereld voort (vergelijk ook het denken van Heraclites, die op zijn beurt minder geïnteresseerd is in het „fysische‟ hoe van het ontstaan van de werkelijkheid). 6 Anaximenes (ca.570 v.C) was leerling van Anaximander maar voor hem was de lucht de oerstof. Water is lucht en lucht gaf het leven aan de dingen. De school van Elea Deze school werd ook gevormd door natuurfilosofen (ook wel de Eleaten genoemd) die in de Griekse kolonie van het Magna Graecia (in het zuiden van Italië) woonden. De bekendste filosofen uit deze school zijn Parmenides en Zeno. Parmenides van Elea (ca. 515 - 540 v.C.) Parmenides heeft veel invloed gehad op Plato en Aristoteles in zijn denken over het zijn (ontologie). Volgens Parmenides kom je alleen via de rede echt iets te weten. De wetten van logica zijn voor hem een "goddelijk" gegeven en kunnen zelf niet meer gefundeerd worden. Volgens Parmenides leert de rede dat je alleen een Zijn kunt denken, niet een niet-Zijn. Moderne illustratie: kun je je voorstellen dat er „vóór‟ de Big Bang Niets was, dus ook geen tijd? Zeno van Elea (± 490 - 430 v. Chr.) Zeno wordt beschouwd als de grondlegger van de dialectiek. Dit is een redeneervorm die door middel van het gebruik van tegenstellingen naar de waarheid probeert te zoeken. Hij bedacht allerlei argumenten om de uitspraken van Parmenides te verdedigen. Bekend zijn zijn uiteenzettingen over de onmogelijkheid van beweging, zoals Achilles en de schildpad. Achilles en de schildpad De schildpad daagde Achilles uit voor een hardloopwedstrijd. Hij beweerde dat hij zou winnen als Achilles hem een kleine voorsprong gaf. Achilles moest lachen, want hij was natuurlijk een machtige strijder, snel van voet, terwijl de Schildpad zwaar en langzaam was. "Hoeveel voorsprong ?" vroeg hij de Schildpad met een glimlach. "Tien meter," antwoordde deze. Achilles lachte harder dan ooit. "Dan ga jij zeker verliezen,vriend" vertelde hij de Schildpad, "maar laten we vooral rennen, als je dat graag wilt." "In tegendeel," zei de Schildpad, "ik zal winnen, en ik kan het je met een eenvoudige redenering bewijzen."" "Kom op dan ," antwoordde Achilles, die al iets minder vertrouwen voelde dan eerst. Hij wist dat hij de superieure atleet was, maar hij wist ook dat de Schildpad een scherper verstand had, en dat hij al vaak een discussie met het dier had verloren. "Veronderstel," begon de Schildpad, "dat u me een voorsprong van 10 meter geeft. Zou u zeggen dat u die 10 meters tussen ons snel kunt afleggen?" "Zeer snel," bevestigde Achilles. "En hoeveel meter heb ik in die tijd afgelegd, denkt u?" "Misschien een meter - niet meer," zei Achilles na even nagedacht te hebben. "Zeer goed," antwoordde de Schildpad, "dus nu is er een meter afstand tussen ons. En zou u die achterstand snel inlopen ?" "Zeer snel inderdaad!" "En toch zal ik in die tijd verder gegaan zijn , zodat u DIE afstand moet inhalen, ja?" "Eeh ja" zei Achilles langzaam. "En terwijl u dat doet, zal ik een stukje verder gegaan zijn, zodat u steeds een nieuwe achterstand moet inlopen" ging de Schildpad stug door. Achilles zei niets. "En zo ziet u, elke periode dat u bezig bent uw achterstand in te halen zal ik gebruiken om een nieuwe afstand, hoe klein ook, aan die achterstand toe te voegen." "Inderdaad, daar valt geen speld tussen te krijgen," antwoordde Achilles, nu al vermoeid. "En zo kunt u nooit de achterstand inlopen," besloot de Schildpad met een sympathieke glimlach. "U heeft gelijk, zoals altijd," besloot Achilles droevig - en gaf de race gewonnen 7 Heraclites Ongeveer 500 vC. verkondigde Heraclites van Efese zijn inzichten in raadselachtige aforismen en orakelachtige toespraken. Voor hem bestaat de werkelijkheid als geheel uit tegengestelden die samen één zijn. Heraclites is (in vergelijking met de Milesische natuurfilosofen) minder geïnteresseerd in het „fysische‟ hoe van het ontstaan van de werkelijkheid, maar meer in het principe van de grondgedachte dat alles wat gebeurt, bestaat uit tegenstellingen, waarin de eenheid zich voortdurend vernieuwt). Elke realiteit is een synthese van tegenstellingen. De tegengestelden zijn niet identiek, maar wel op elkaar betrokken. Dit geeft een spanning die de structuur en de dynamiek van de werkelijkheid bepaalt. „Alles is strijden‟, daaruit ontstaat evenwicht en harmonie. Hieruit volgt de wet van het eeuwige vervloeien: niets is blijvend. Dit is een wet van een altijd aanwezige natuurkracht. Slechts één ding is blijvend en dat is de goddelijke wet, de Logos. Die wet bepaalt elke verandering. Panta rhei (Grieks: πάντα ῥεῖ) is zijn bekende uitspraak die weergeeft. Het betekent alles stroomt of alles is in beweging. "Men kan niet tweemaal in dezelfde rivier stappen, want het is steeds weer vers water dat u tegemoet stroomt." (Bovendien ben je de tweede keer dat je in „dezelfde‟ rivier stapt, niet meer dezelfde als de eerste keer…). Onder meer Plato ("Niets is ooit, maar alles wordt") en Aristoteles ("Niets is standvastig") werden door deze gedachte geïnspireerd. Pythagoras en de Pythagoreërs Pythagoras is een bekende natuurfilosoof, mysticus en vegetariër. We kennen hem van zijn beroemde stelling. Volgens zijn school was de kosmos op een verborgen manier geordend door getalsverhoudingen. De „geheime‟ ordening van de wereld blijkt uit perfecte getalsverhoudingen. Bijvoorbeeld: wanneer een snaar verdubbeld wordt in lengte, klinkt zijn toon precies een octaaf lager. Uit de beroemde stelling van Pythagoras blijkt dat er ook getallen zijn (bijvoorbeeld √3) die niet als breuk van twee gehele getallen te schrijven zijn. Pythagoras wilde dat dit geheim zou blijven voor de bevolking en eiste van zijn volgelingen op straffe van dood dat ze dit geheim hielden. De ideeën van Pythagoras hebben Plato beïnvloed. Atomisten en sofisten Atomisten denken dat de wereld bestaat uit onzichtbare deeltjes (atomen – niet deelbaar). Bekend is Democritus, de reizende filosoof die veel kennis van buiten Griekenland onder de aandacht van de Griekse filosoof bracht. De sofisten zijn vooral bekend omdat Socrates en Plato zich tegen hen hebben verzet. Voor hen was de kunst van de retorica van belang. Het gaat niet om de waarheid maar om het gelijk krijgen. Sofisten waren leraren die betaald werden voor hun lessen en elk vastgelegde norm afwezen. Protagoras achtte de mens de maat van alle dingen. De mens bepaalt wat goed en niet goed is. Er is geen instantie buiten de mens waar dit zou zijn vastgelegd. Dit maakt de sofist tot relativerend denker. Er is geen absolute waarheid en het heeft derhalve geen zin om de waarheid te vinden. We bepalen zelf wel wat de waarheid is. 8 Vraag van de week 2.2 (geen handelingsdeel) De vier elementen (aarde, water, lucht en vuur) kunnen dienen als beschrijving van je persoonlijkheid. Aarde: stabiliteit, betrouwbaarheid. Water: innerlijk leven, gevoeligheid, verbeelding. Lucht: (v)luchtigheid, los kunnen laten, humor. Vuur: wilskracht, enthousiasme, gerichtheid. Zet deze vier elementen in vier alinea‟s op volgorde voor je eigen persoonlijkheid en voor je buurman/vrouw. Welk element beschrijft jou het best? Dit komt op nummer 1. Welk element beschrijft jou het minst: nummer 4. Wissel daarna uit. Verwerkingsvragen 1) Welke eigenschappen van water zouden deze vloeistof geschikt kunnen maken als „oersubstantie‟? Je kunt „oersubstantie‟ natuurwetenschappelijk opvatten, je kunt het ook ruimer zien. Hoezo zou water een metafoor kunnen zijn voor „alles wat is‟? 2) Leg uit dat je alleen een Zijn kunt denken, niet een niet-Zijn (Parmenides). 3) A) Maak op een aansprekende wijze „de paradox van Achilles en de Schildpad‟ duidelijk aan je medeleerlingen B) Volgens sommige filosofen gaat de paradox van Zeno over „de ondeelbaarheid van het Ene‟, de Tijd valt dan onder „het Ene‟. Leg dit uit. 4) Is er volgens Heraclites niets blijvend? 5) *Een rationaal getal (verzameling Q) is een ratio (breuk) van twee gehele getallen. Het blijkt dat √2 geen rationaal getal is. (Voor de wis-freaks: bewijs dit!). Verklaar waarom dit voor Pythagoras een dusdanig probleem is dat het geheim gehouden moest worden voor de bevolking. 6) *Al in de derde eeuw vóór Christus benaderde Erathostenes de omtrek van de Aarde m.b.v. schaduwmeting. Hoe zou hij dat aangepakt hebben? (Realiseer je dat Erathostenes zich bewust was van de bolvorm van onze Aarde terwijl Middeleeuwers zich later weer aan het pannenkoekmodel zouden vasthouden…) 7) Voor de Griekse natuurfilosofen geldt dat a) ze totaal geen belang aan zintuiglijke observatie hechtten b) ze totaal geen belang aan logisch redeneren hechtten c) wetenschap en religie onderscheiden fenomenen waren d) zij geloofden in een vorm van Logos (orde) 9 Levo-info 2.3 Illusie of werkelijkheid? Kernbegrippen - Socratische vragen - De filosoof als vroedvrouw - Illusie en werkelijkheid bij Socrates - Ideeën en de Grotmetafoor volgens Plato - Absolute kennis Socrates (470-399 v. Chr.) “Een leven zonder zelfonderzoek is geen leven voor de mens” Er wordt weleens gezegd dat Socrates de filosofie „van de hemel naar de aarde bracht‟. In de voorgaande les zagen we dat de Presocraten zich bezighielden met vragen naar „het oerprincipe‟ en „de oerstof‟. Vragen die ervan uitgingen dat er een kenbaar eenheidsprincipe ligt onder de werkelijkheid. In het verleden hadden de mythen antwoorden op deze vragen gegeven, antwoorden die begrepen werden door het onbewuste. De „rationeel ontwakende‟ mens zocht naar beredeneerde antwoorden. Bij Socrates verlaten we de grote vragen van mythologie en Presocraten. Socrates beriep zich niet zo zeer op zijn kennis. Hij pretendeerde te weten dat hij niet veel wist en hij nam zijn Griekse medeburgers op de korrel met het feit dat “ze wel doen alsof ze iets weten maar niets weten”. Socrates had een missie: hij wilde zijn tijdgenoten prikkelen om na te denken over het goede leven. Onverschilligheid en zelfgenoegzaamheid zag hij als bedreigingen. De belangrijkste ontdekking die iemand in het leven kan doen, is tot het besef komen waar zijn werkelijke voorkeur naar uitgaat. Het belang van dit streven is ook vandaag de dag nog actueel: leef je het leven waarvan je denkt dat het zo hoort omdat anderen het ook zo doen? Laat je je leiden door dominante waarden in je cultuur of omgeving? Of ga je op zoek naar jouw persoonlijke waarden die wel eens op gespannen voet zouden kunnen staan met wat „normaal‟ gevonden wordt. “Ken jezelf” betekent dan dat je een samenhangende persoonlijkheid ontwikkelt waarin denken, voelen, willen en doen één zijn. Laat illusies over je zelf los en ont-dek wie je bent. Filosofie heette bij Socrates (zoon van een vroedvrouw) dan ook vroedvrouwkunde. Dit betekent dat Socrates er zich van bewust was dat er, binnen en buiten de mens, krachten werkzaam zijn waardoor mensen niet tot werkelijk besef van hun voorkeur komen. En dat denken, willen en voelen niet automatisch een integraal geheel vormen. Dat je dus iets kunt doen, zonder dat je dat eigenlijk wilt. Of dat je iets denkt te willen terwijl je je er niet goed bij voelt. Socrates‟ bijnaam was „de horzel‟. Hij prikkelde zijn medeburgers met lastige vragen: “Wie ben jij?, Wat zijn jouw belangrijkste waarden? Wat versta jij onder moed of zelfbeheersing? Wéét je dat niet? Zorg dan beter voor jezelf. Leer jezelf beter kennen opdat je kunt zeggen wat je van waarde vindt, en probeer daarnaar te leven!” Socrates‟ methode wordt tot op de dag van vandaag beoefend: de Socratische dialoog van het kritisch doorvragen. Twee vragen staan hierbij centraal: 1) Wat bedoel je precies? - begrippen verhelderen 2) Klopt het wat je bedoelt? - toetsing aan voorbeelden 10 Plato (ca. 428 – 348 v. Chr.): “Ga op zoek naar een glimp van het Goede…” Het verhaal gaat dat Plato op zijn 20ste in vervoering raakte voor Socrates, zijn leven slechts aan de filosofie wilde wijden en al de gedichten die hij had gemaakt in brand stak. De beroemdste filosofische metafoor is Plato‟s allegorie van de Grot (zie illustraties). Er zijn diverse interpretaties van deze metafoor. Een populaire voorstelling is de volgende: “Er zijn twee werelden, de wereld die wij denken te kennen is een schijnwereld, de wereld hierachter is de werkelijke wereld, de wereld van Plato‟s „Ideeën‟.” Volgens veel filosofen, onder wie Plato-kenner (en beroemd Nederlands filosoof) Cornelis Verhoeven (1928-2001) ligt het wat genuanceerder: Er is een wereld van waarneming (“de wereld op het eerste gezicht”) en een wereld van reflectie (“de wereld op het tweede gezicht”), het gaat echter om dezelfde wereld Verschillende niveaus van bewustzijn corresponderen met verschillende kennisniveaus omtrent de werkelijkheid (overeenkomst met oude Oosterse filosofieën), absolute kennis is kennis die losstaat van zintuiglijke toetsing (absolvere – losmaken) De schaduwen zijn geen illusies (iets wat er niet is) maar zijn er werkelijk, de oorspronkelijke vormen (Ideeën) bestaan, op een ander niveau, even werkelijk Het begrip „Idee‟ verwijst bij Plato niet naar iets subjectiefs zoals in het moderne taalgebruik het geval is. Hoe kan het, zo vraagt Plato zich af, dat wij totaal verschillende dieren onmiddellijk weten te identificeren als „hond‟? Dit kan, doordat wij allen een „voorgegeven‟ Idee van „Hond‟ hebben. Het Goede, Ware en Schone zijn volgens Plato absoluut van aard, dus niet kenbaar voor de mens die slechts aan de zintuigen is gebonden. Geestelijk toegang tot de Ideeën is niet zo zeer een proces van diep nadenken maar meer van verlangen naar wijsheid (filo-sofia). Zelfinkeer (meditatie, concentratie) en onthechting van het lichamelijke zijn de twee wegen die Plato aanwijst. Een standaardoefening was de denkproef om je eigen leven regelmatig vanuit een hoger standpunt, van bovenaf, te bezien. De wereld van de zintuiglijke waarneming en de wereld van de Ideeën zijn door de ziel met elkaar verbonden. De ziel is (volgens Plato) afkomstig uit de geestelijke Ideeënwereld. Hieruit stamt zijn „voorgegeven‟ (te herontdekken) kennis. De ziel gaat een tijdelijke verbintenis aan met het lichaam. Verwerkingsvragen 1) Welke deugden zijn ervoor nodig om „te ontdekken waar je werkelijke voorkeur naar uitgaat‟? Welke tegenkrachten kunnen dit proces moeilijk maken? 2) Beschrijf Plato‟s allegorie van de Grot en maak duidelijk wat bedoeld wordt met „Ideeën‟. Maak gebruik van de illustraties op bladzijde 11. 3) “Wiskunde en meetkunde stellen ons in staat de alledaagse werkelijkheid te doorzien, er doorheen te zien en iets wezenlijks en onveranderlijks te begrijpen”. Leg uit waarom wiskunde gezien kan worden als voorbeeld voor Plato‟s „Ideeën‟. 4) De overige illustraties op blz. 13 zijn schilderijen van René Magritte. Maak duidelijk in hoeverre Magritte wel/niet een volgeling van Plato is. Het afgedrukte citaat kan hierbij behulpzaam zijn. 11 Vraag van de week 2.3 “De filosofie begint op het moment waarop een denkend wezen zich gedwongen ziet te gaan nadenken over wat er door anderen al gedacht is en over de status en de pretenties van dat denken en van alle denken. Gewoonlijk dient dat moment zich aan als het instorten van een bepaald systeem of als een vorm van kritiek op het voorafgaande denken. Ineens en voordat we weten wat het precies inhoudt, dient zich iets aan dat „anders‟ is. Van wat anders is, weten wij dat het er is of moet zijn, voordat we met enige nauwkeurigheid weten wat en hoe het is. De filosofie begint met het nogal kinderlijke, maar ontwrichtende vermoeden dat alles anders is dan wij denken; de filosofie is eerder een moment van radeloosheid zonder systeem dan een alternatief systeem.” Uit: Een Inleiding in de Filosofie (Cornelis Verhoeven, 1998) Plato wees in zijn allegorie van de grot op (tenminste) twee „werelden‟: eentje op het eerste gezicht, en eentje op het tweede gezicht. De filosoof Cornelis Verhoeven beschrijft in bovenstaand citaat het proces dat naar groeiend inzicht leidt. Ga op zoek naar een overtuiging, een gedachte, die je (ooit) had en beschrijf in drie alinea‟s het proces dat geleid heeft naar een veranderd inzicht. (Kies niet het ontwaken uit de Sinterklaas-illusie…) illustraties van Plato‟s Grot 12 Citaat Magritte: “Het probleem van het venster resulteerde in “La Condition Humaine”. Voor een venster gezien van binnen uit de kamer, zette ik een schilderij dat precies dat deel van het landschap voorstelt, dat door dit schilderij verborgen wordt. De op het schilderij voorgestelde boom verborg dus de boom erachter, buiten de kamer. Voor de toeschouwer bevond hij zich tegelijk binnen de kamer op het schilderij, en, via de gedachte, buiten in het echte landschap. Zo zien wij de wereld. We zien hem buiten onszelf, maar hebben in ons toch slechts een voorstelling ervan. Op dezelfde manier verplaatsen wij soms iets naar het verleden wat in het heden gebeurt.” René Magritte – La Condition Humaine (1933) 13 Levo-info 2.4 Heb ik een lichaam of ben ik een lichaam? Kernbegrippen - Lichaam-geest (body-mind) probeem Monismen: Idealisme Materialisme Dualisme Descartes over mens en dier Materialistisch wereldbeeld, materialistisch mensbeeld Argumenten voor een materialistisch mensbeeld (en hun weerleggingen) Monisme en dualisme Een monistische opvatting brengt al het bestaande terug tot één (mono) oersubstantie. Alles wat bestaat, komt dan voort uit die substantie. Meestal gaat het hier om materialisme: “er is alleen materie” (Illustratie: tekst 2): “Never mind the mind, all that matters is matter.” “Zoals de nieren urine produceren, zo maken de hersenen geest.” Er zijn ook idealisten geweest die ervan uitgingen dat alle materie in feite illusie is die door de geest wordt geprojecteerd. Volgens een dualistische opvatting zijn er twee basissubstanties: geest en lichaam. Beroemd dualist: René Descartes. (Illustratie: tekst 1) 14 Tekst 1 Filosofie voor dummies (fragment over Descartes) – Tom Morris De vader van de moderne filosofie, René Descartes (1596-1650), zei dat we een heel andere relatie met ons lichaam hebben dan een kapitein met zijn schip. We turen niet eenvoudig door de poorten van ons lichaam om het vaartuig van de ene haven naar de andere te sturen. Er is een innerlijk wezen. Er is sprake van een zeer innig contact tussen geest en lichaam dat uiterst moeilijk te omschrijven is. En toch herkennen we deze nauwe verbondenheid onmiddellijk. Hoe kan onze geest met ons lichaam verbonden zijn? Zijn lichaam en geest inderdaad onderscheiden entiteiten? Zijn ze op de een of andere wijze dimensies van een onwrikbaar verenigde realiteit? Werken ze op elkaar in of lijkt dat alleen maar zo? Is de geest een grotere realiteit dan het lichaam, of is de geest in feite een illusie die wordt opgeroepen door een neurale activiteit in een door en door materieel brein? Toevoeging: volgens Descartes zijn er twee fundamenteel verschillende entiteiten (op zich staande gehelen). Het ene is de materie, het Rijk van de stoffelijke zaken (res extensa – alles wat een „mate van uitgestrektheid‟ heeft), bestaande in ruimte en tijd. Het andere is het Rijk van de geest (res cogitans), voorbehouden aan de mens. Het dier is volgens Descartes onbezielde materie, het is volgens hem een vergissing dat dieren gevoelens zouden hebben. De pijnkreet van een dier is volgens Descartes te vergelijken met het piepen van een deur. Deze les richten we ons op het materialistisch wereldbeeld. Later komt het dualistische wereldbeeld aan de orde. Materialisme Een materialistisch wereldbeeld impliceert een materialistisch mensbeeld: als je er van uitgaat dat er in de kosmos slechts materie is, dan bestaat de mens ook slechts uit materie. Voor een (onstoffelijke) „ziel‟ of „geest‟ is dan geen plaats. De volgende argumenten gebruiken materialisten: De mens is evolutionair afkomstig van de kleinste organismen. Als de eenvoudigste slijmdiertjes geen ziel hebben, dan hebben wij ook geen ziel. Materie brengt materie voort. (Tegenargument: “Als het mogelijk is dat nieuwe eigenschappen ontstaan, is het mogelijk dat de voorwaarden worden vervuld voor het belichamen van geestelijke vermogens die voortvloeien uit het natuurlijke evolutieproces, een proces dat op het primitiefste niveau een aanvang kan hebben genomen.” (Tom Morris)) “Een moreel wezen is een wezen dat in staat is zijn handelingen of beweegredenen (…) goed te keuren of af te keuren. We hebben geen redenen aan te nemen dat een lagere diersoort dit vermogen heeft.” (Charles Darwin – The descent of man) Onze hersenen zijn een soort computer. Een computer is ook gebaseerd op schakelingen en elektrische stroompjes. Een computer heeft geen geest, dus wij ook niet. (Tegenargument: onderwerp voor discussie) Het brein is afhankelijk van fysisch-chemische processen (zie tekst 2). Hierin is geen plaats voor een „ziel‟ of „geest‟. (Tegenargument: afhankelijkheid is iets anders dan samenvallen met. Als de geest afhankelijk is van het brein, wil dat niet zeggen dat ze samenvallen. Voorbeeld: zonder radio kunnen de radiogolven niet omgezet worden in muziek, de radiogolven hebben een radio nodig, toch bestaan ze los van elkaar). De aanname van een geest of een ziel is een overbodige, we kunnen het menselijk gedrag verklaren zonder een beroep te doen op een geest. (Tegenargument: niemand kan heel het menselijk gedrag verklaren, bovendien: het dualisme is nooit als wetenschappelijke verklaring van menselijk gedrag bedoeld) Hoe kan iets niet-fysieks oorzakelijk inwerken op iets fysieks? Wat niet kan worden begrepen, moet niet worden geloofd. (Tegenargument: wie begrijpt precies hoe de zwaartekracht werkt?) “Afwezigheid van bewijs is iets anders dan bewijs van afwezigheid” 15 Vraag van de week 2.4 Stelling “Als er alleen maar materie is én als materie zich noodzakelijk voegt naar (bekende en nog onbekende) wetten zoals de zwaartekracht, dan is menselijk leven (inclusief de zogenaamde „vrije‟ beslissingen) even gedetermineerd (vastgelegd) als de planeetbewegingen in het heelal.” Reageer op de stelling in drie ruime alinea‟s: - Klopt de redenering volgens jou? Beargumenteer. - Beschouw je jezelf als een (filosofisch) materialist? Beargumenteer. Tekst 2 Recensie (fragment) van ‘Onverklaarbaar bewoond’. Het wonderlijke domein van de hersenen (2010) - Bert Keizer „De geest zit in het brein zoals de stemming in een feestje, en als de stemming eruit is, dan ben je niet geneigd om buiten te gaan kijken waar hij gebleven is. Het grappige is dat mensen dat rond de geest wél doen, en dan nog terugkeren met verhalen ook.‟ „Zoals Wittgenstein zei: “Elk innerlijk proces moet je uiteindelijk beoordelen aan de hand van een uiterlijk criterium.” Als je deze gezonde regel opgeeft, dan kunnen jouw kamerplanten op dit moment zitten te peinzen over de sonnetvorm bij P.C. Hooft – je kunt nooit weten.‟ Keizer weet wel waarom mensen toch hardnekkig in de ziel als een zelfstandige entiteit blijven geloven: „We willen niet dood.‟ Pim van Lommels populaire exegese van bijna-doodervaringen noemt hij dan ook „als wetenschap verpakte troost‟. Keizer: „Kijk, het demasqué van de menselijke geest dat de neurologie bewerkstelligt, vind ik zelf ook niet leuk. Maar filosofie ís niet leuk. Hoewel het kennisavontuur dat filosofie kan zijn, die halve ontnuchtering en ontluistering die optreedt als ineens het licht aangaat, wél een vreugde kan geven die ik iedereen zou gunnen.‟ En toch blijft het besef dat de menselijke geest samenvalt met het menselijk brein voor Keizer moeilijk te verteren. Niet voor niets spreekt hij van „een neurologische kater‟. „Ik zou zo graag zien dat de ziel lenig wegsprong voor het mes van de neurochirurg, maar in feite blijkt ze wegsnijdbaar, desnoods in plakjes.‟ Het verlangen naar een reizende ziel is een residu van zijn katholieke jeugd, weet Keizer. „Ik ben opgegroeid met een middeleeuws wereldbeeld, waarin ik tot mijn elfde overigens heel comfortabel heb geleefd. Daarna is het geloof gewoon van mij af gegleden, ik heb er nooit mee hoeven worstelen of zo. Wij zijn achter de Beatles aan de kerk uit gelopen. Maar het besef dat de mens niet de kroon op de schepping is, blijft wennen. Wij zijn betekenisvolle wezens in een betekenisloos universum.‟ Tekst 3 Gerard Visser – Niets cadeau, een filosofisch essay over de ziel (2009) Niets cadeau Niets cadeau gekregen, alles te leen. Ik zit tot over mijn oren in de schulden. Ik zal met mezelf voor mezelf moeten betalen, mijn leven voor mijn leven geven. Het is nu eenmaal zo ingericht Dat het hart terug moet En de lever terug moet En elke vinger afzonderlijk. Te laat om het contract te verbreken. De schulden zullen worden geïnd, het vel over de oren gehaald. 16 Op de wereld loop ik rond in een menigte van andere schuldenaren. Sommigen zijn verplicht hun vleugels af te betalen. Anderen moeten of ze willen of niet hun blaadjes afrekenen. Aan de debetzijde staat elk weefsel in ons. Geen trilhaartje, geen steeltje mogen we voorgoed behouden. De lijst is uitputtend en het ziet er naar uit dat we met lege handen zullen achterblijven. Ik kan me niet herinneren waar, wanneer en waarom ik zo‟n rekening heb laten openen. Het protest ertegen noemen we de ziel. En dat is het enige wat niet op de lijst staat. Gedicht van Wislawa Szymborska (Uitzicht met zandkorrel, 1993) Tekst op de achterflap van het boek van Gerard Visser: “Hoewel Socrates het als belangrijkste opdracht in het leven van de mens beschouwde de psuchè te leren kennen, is de ziel tegenwoordig uit het wetenschappelijke en filosofische gesprek verdwenen. Daar staat tegenover dat de omgangstaal het woord nog onverminderd koestert. Sterker nog, zij duldt geen equivalent naast uitdrukkingen als „iemand op de ziel trappen‟ of „met je ziel bloot moeten‟. (…) Gerard Visser gaat uit van de hypothese dat de ziel in de Europese filosofie is gestorven aan de illusie van haar kenbaarheid. Verwerkingsvragen 1) Verklaar in je eigen woorden de eerste alinea van tekst 2. 2) Voor Bert Keizer is het idee „ziel‟ een soort zelfbedrog dat de mens toepast om met sterfelijkheid om te kunnen gaan. Op welke aanname(s) berust deze redenering van de arts Bert Keizer? 3) Draag het gedicht van Szymborska voor (met de nodige intensiteit). Welke betekenis krijgt de ziel bij de Poolse dichteres Szymborska? 4) Zijn Szymborska en Keizer geestverwanten (of zo je wilt zielsverwanten) in hun denken over de ziel? 5) * Wat zal Gerard Visser bedoelen als hij zegt dat “de ziel in de Europese filosofie is gestorven aan de illusie van haar kenbaarheid.” 17 Levo-info 2.5 Wat is de ziel? Kernbegrippen etymologie (woordgeschiedenis) en betekenissen van 'ziel' de ziel bij Plato de geschiedenis van de ziel in de Westerse filosofie de ziel in Oosterse en Westerse levensbeschouwingen het verband met 'logos' in de Antieke filosofie Een Presocraticus over de ziel „Van de ziel zul je de grenzen op je speurtocht niet vinden, al bewandel je elke weg: zo diepe samenhang heeft zij‟ (Heraclites) Als iets samenhang vertoont (met zichzelf) dan is het juist goed begrensd waarneembaar. Bijvoorbeeld: een deur, een boom, een hond. Een druppel inkt die je laat vallen in een glas water lost geleidelijk op, verliest „samenhang‟. Heraclites verbindt (onpeilbare) „grenzen‟ met diepe „samenhang‟. Op deze wijze schept hij een paradox (schijnbare tegenstelling). Hoe kan iets samenhang vertonen als je de grenzen, de contouren, van dat iets niet kunt waarnemen? De Ziel In diverse talen heeft het woord 'ziel' oorspronkelijk een betekenis in de sfeer van wind, lucht, adem. Dat geldt overigens ook voor het woord 'geest': spirit, spiritus (respiratie = ademhaling; inspiratie). Blijkbaar leent het element 'lucht' zich goed voor de verbeelding van het mysterie dat al sinds mensenheugenis met 'ziel' wordt aangeduid. Denk maar aan de uitdrukking 'leven inblazen'. Het woord „atman‟ (Sanskriet- oud-Indiaas) waarvan ons woord adem afgeleid is, betekent oorspronkelijk „ziel‟. 'Ziel' krijgt in verschillende tijden en culturen variërende betekenissen. Gemeenschappelijke elementen: onstoffelijk principe niet aan ruimte gebonden ongrijpbaar: niet met het rationele verstand te bevatten iets essentieels, wezenlijks op één of andere wijze verbonden met 'andere dimensie' of 'hogere werkelijkheid' onsterfelijk Plato Vrij vertaald citaat uit Plato‟s Phaedrus: “Datgene dat in staat is zichzelf te bewegen is niets anders dan de ziel, want de ziel moet noodzakelijkerwijs uit zichzelf voortkomen en onsterfelijk zijn. Echt te kunnen vertellen wat de ziel is, vraagt bovenmenselijke kwaliteiten. (…).” 18 Een strikt materialistische filosofie heeft een probleem met het idee van vrijheid: als er alleen materie is en als die materie bovendien gehoorzaamt aan natuurwetten, hoe kun je dan spreken over een vrije handeling, een vrije wil? (2.4) Plato laat deze vrijheid zetelen in de ziel: dat wat (vanuit) zichzelf beweegt. Tijdens de eerste filosofielessen bleek dat Plato uitging van een reïncarnerende ziel die zich de (bovenzinnelijke) kennis 'slechts' hoefde te herinneren. Hierbij paste het idee van „de filosoof als vroedvrouw‟ (Socrates): de kennis is er al, zij hoeft alleen maar te worden her-in-nerd. Kennis waarover we hier spreken is nog synoniem met (een deel van de ) waarheid. Later in de geschiedenis van de filosofie zullen kennis (menselijke interpretatie van de wereld) en waarheid (de wereld op zich) uit elkaar groeien. Geschiedenis van het ‘zielsbegrip in de Westerse filosofie 1)Plato sprak nog over het „bovennatuurlijke‟ karakter van de ziel: met ons alledaagse rationele verstand zullen we haar wezen niet doorgronden. De ziel als mysterie, iets ondoorgrondelijks wat ons bezielt, bezieling geeft. De menselijke ziel die een verbinding vormt met de wereld van de Ideeën waaruit zij voortkomt. 2)Latere filosofen benadrukten dat bepaalde functies (denken, voelen) in de ziel zetelen (bijv.: Descartes). 3)Vervolgens bleek uit wetenschappelijk onderzoek dat de hersenen en de zenuwen een essentiële rol spelen bij functies als denken en voelen. De logische conclusie: er is geen ziel nodig om processen, die voorheen raadselachtig waren, te verklaren. Ergo: de ziel bestaat niet. (In de laatste positie past Bert Keizer, tekst 2 van levo-info 2.4) Het proces van stap 1 t/m stap 3 werd door filosoof Gerard Visser samengevat als: “de ziel is ten gronde gegaan aan de illusie van haar kenbaarheid” (zie levo-info 2.4). De ziel in levensbeschouwingen In de grote monotheïstische religies is de ziel gekoppeld aan een individu. In het Hindoeïsme geldt dit ook voor de reïncarnerende ziel tot het moment van Samsara: de ziel (atman) hoeft dan niet meer terug te keren en wordt eeuwig deel van de grote kosmische ziel (Brahman). Veel Boeddhisten zien 'ziel' net als 'zelf' als een illusie. In het Oude Griekenland stond het begrip 'Logos' zowel voor 'kosmische orde' als 'menselijk kenvermogen'. Bij de filosofen van de Stoa (levo-info 2.6) zal Logos er een betekenis bij krijgen: de werkzame kracht die alles doortrekt. Met name het Hindoeïsme (en sommige Boeddhistische stromingen) tonen een parallel met dit antiek Griekse denken. Sinds de Verlichting wordt gesproken over 'de dood van de ziel'. Veel exact georiënteerde wetenschappers spreken over de ziel als een 'overbodig geworden hypothese': iets wat niet nodig is om verschijnselen te verklaren. Wetenschappers hebben behoefte aan meetbare (kwantificeerbare) processen. Cardioloog van Lommel en zijn onderzoek naar BDE Tijdens de presentatie ben je geïnformeerd over het verschijnsel Near Dead Experience, Bijna Dood Ervaring. Cardioloog van Lommel interpreteert de fenomenen die bij BDE optreden op een wijze die doet denken aan het Oud-Griekse en het Boeddhistische denken. Net zoals adem/lucht zowel in ons als buiten ons is, zo is ons individueel bewustzijn een onderdeel van het „eindeloos bewustzijn‟. Op deze wijze verklaart van Lommel een fenomeen als „uittreding‟ en „buiten zintuiglijke waarneming‟ (ESP). De hersenen en het bewustzijn vallen in deze optiek niet samen. Als er helder bewustzijn kan optreden zonder dat er hersenactiviteit vastgesteld kan worden, dan is bewustzijn dus niet noodzakelijk afhankelijk van functionerende hersenen. In ons alledaagse leven zijn we hier volgens van Lommel niet van bewust. Een BDE toont volgens hem aan dat er sprake is van een hoger bewustzijnsniveau waarin contact gemaakt wordt met een „non lokaal‟, eindeloos bewustzijn. Sceptische wetenschappers hebben fel geageerd toen van Lommel zijn onderzoek naar BDE publiceerde in het medisch tijdschrift The Lancet. 19 Tekst 1 Fragment uit ‘Eindeloos bewustzijn’ . Een wetenschappelijke visie op de bijna-dood ervaring (2007) – Pim van Lommel Normaliter ontlenen we ons gevoel van wie we zijn aan ons lichaam, ons uiterlijk, onze familie (…), ons werk, onze bezittingen, wat anderen van ons denken etc. Ook ontlenen we onze identiteit aan onze gedachten en gevoelens (…), onze persoonlijkheid. Maar wie zijn we uiteindelijk in essentie, los van onze gevoelens, gedachten en ideeën? Wat bepaalt ons bewustzijn, en wat bepaalt hoe we ons bewustzijn ervaren? Is het bewustzijn een primaire eigenschap van het universum, dat non-lokaal altijd aanwezig is geweest, of is bewustzijn het product of het gevolg van iets anders? Waarom en waaruit het bewustzijn is ontstaan zal denk ik altijd een mysterie blijven, omdat volgens mij het antwoord op deze vraag niet kenbaar is. De fysicus en psycholoog Peter Russell vergelijkt het vermogen om bewustzijn te ervaren met het licht van een filmprojector. De projector zendt licht uit op een scherm en het geprojecteerde beeld verandert constant. Alle beelden die geprojecteerd worden zijn inhoudelijke aspecten van het bewustzijn, zoals waarnemingen, gevoelens, herinneringen, dromen, gedachten en emoties. Zonder het licht van de projector zouden er geen beelden ontstaan en daarom kan dit licht worden vergeleken met het vermogen om bewustzijn te ervaren. Maar de beelden zijn niet het bewustzijn zelf. Wanneer alle beelden verdwenen zijn, en alleen het licht van de projector nog schijnt, kunnen we spreken van de zuivere bron van het bewustzijn. Dit is puur bewustzijn zonder inhoud, iets wat onder andere door jarenlange meditatie ervaren kan worden en door Indiase wijsgeren „samadhi‟ wordt genoemd. Men zegt dat iemand op dat moment „verlicht‟ is. Tijdens een BDE (bijna-dood ervaring) wordt de ontmoeting met „het licht‟ als het meest indringende en essentiële onderdeel van de ervaring beleefd. Dit gaat altijd gepaard met een overweldigend gevoel van onvoorwaardelijke liefde en acceptatie. Men is op dat moment volledig opgenomen in het „verlichtend‟ en alomvattend bewustzijn. Tekst 2 Uit: Weerwerk (28 januari 2010) De dood van de ziel – De moderne primitieven* (Jef Boven) Cijfers spelen in de wetenschap een belangrijke rol. Het is misschien een overdrijving te beweren dat „het boek van de natuur in getallen is geschreven„*(Galileo), het lijdt geen twijfel dat de wetenschap via de wiskunde en de statistiek een flink stuk van de natuur heeft leren begrijpen en beheersen. Maar wetenschap is één zaak. Een andere is de rol die ze buiten haar eigenlijke praktijken in de maatschappij vervult, de opmerkelijke invloed die zij en haar methoden uitoefenen. Daar verbergt onze preoccupatie met cijfers en liefst dan „groeicijfers‟ (opiniepeilingen, kijkcijfers, beurskoersen, budgetten, salarissen, penislengte enz.) een onderliggende angst om te denken. Men gelooft op den duur dat het getal zelf in staat is de waarheid te produceren over een verondersteld transparant gemaakte werkelijkheid. Dit veralgemeende cijferfetisjisme illustreert het dalende belang en zelfs de teloorgang van de taal, vooral van complexe wijzen van spreken. De antropoloog Clifford Geertz wijst erop dat voor het indringend begrip van menselijke zaken een „thick description‟ nodig is: een uitvoerige beschrijving vanuit zoveel mogelijk invalshoeken, waarin allerlei facetten, lagen en zijnswijzen van het fenomeen in taal worden gevat. Toch schiet de taal (of ruimer: symbolisering), waartoe ook cijfers en statistiek behoren, in principe tekort in haar benadering van het Reële (het leven dat de mens leidt in deze wereld), hoewel zij een belangrijke toegang daartoe is. De werkelijkheid die de taal in haar eigen structuren vangt en oproept is voor een stuk een menselijke constructie en representeert niet volstrekt de objectieve realiteit. Dat is precies de reden waarom een beschrijving van een fenomeen zo complex, zo rijk en zo veelgelaagd mogelijk dient te zijn. Wat we nu meemaken is dat de taal op een ruime maatschappelijke schaal haar belang verliest. Het cijferfetisjisme is daar slechts een symptoom van. 20 Verwerkingsvragen: 1. Met wat voor soort vragen hielden zich Presocratici als Heraclites bezig? 2. *Op wat voor een samenhang zou Heraclites kunnen duiden in bovenstaand citaat over „de ziel‟? 3. Welke Pre-socraticus zal het hartsgrondig eens zijn met de uitspraak van Galileo dat het boek van de natuur in getallen geschreven is? 4. In welke betekenis gebruikt de auteur het begrip „ziel‟? 5. Maak een vierkeuzevraag waarbij je kernbegrippen uit de lessen toepast op dit fragment. Voorbeeld van zo‟n vierkeuzevraag (zoals gevraagd bij 5) Met ‘cijferfetisjsime’ bedoelt de auteur a) De natuurwetenschappelijke benadering waarin op basis van „meten‟ gestreefd wordt naar „weten‟ (combinatie van empirisme (J. Locke) en rationalisme (Descartes)) b) Het uitgangspunt van Pythagoras en Galileï dat de werkelijkheid ten diepste getalsmatig geordend is c) De veronderstelling dat de werkelijkheid overeenkomt met hetgeen wij via taal en andere symbolen (inclusief getallen en mentale categorieën als causaliteit) benoemen d) De overtuiging dat getalsmatige facetten er nog het meest toe doen Vraag van de week 2.5 Kies één van volgende vragen en doe verslag in 3 uitgebreide alinea‟s 1) Hoe sta jij tegenover het Platonische idee dat de mens via zijn ziel (logos) in contact staat met een kosmisch bewustzijn (logos)? 2) Doe via Wikipedia een onderzoekje naar de ideeën van Pim van Lommel en analyseer de wetenschappelijke kritiek hierop: a) waarop komt de kritiek neer? b) wat vind jij van die kritiek? 3) Kies iemand uit met wie je een filosofisch (doorvragend) gesprek voert over de ziel. 21 Levo-info 2.6 Bepaalt het lot ons leven? De filosofie van de Stoa Kernbegrippen - vrije wil - bedreigingen van het idee van de „vrije wil‟: - theologische aanval: fatalisme, determinisme - wetenschappelijke aanval: causaliteit - De filosofische school van de Stoa - „Logos‟ bij de Stoa - De Stoicijnse visie op geluk en ongeluk: het Cruciale Onderscheid - Amor Fati - De Stoicijnse omgang met gevoelens In deze les staat de „vrije wil‟ centraal. We staan stil bij het belang van het idee van een vrije wil. Vervolgens bekijken we vanuit twee (schijnbaar tegengestelde) richtingen een aanval op het idee van de vrije wil. Tenslotte gaan we weer terug naar de oude filosofen. Deze keer de beroemde school van de Stoa. In hun leer krijgt „vrijheid‟ een betekenis die niet op gespannen voet staat met welke opvatting van (nood)lot dan ook: “vrij is de mens die zijn lot wil”. Fatalisme en determinisme “We moeten wel geloven in de vrije wil. We hebben geen keuze.” (Isaac Bashevis Singer) Hoe zou het zijn als we niet zouden geloven in een vrije wil? Als we er van uit zouden gaan dat alles al „in de sterren geschreven staat‟. Het noodlot (fatum) regeert: fatalisme. Alles wat er gebeurt is van te voren bepaald door een goddelijke instantie (determinisme). Zou je ergens spijt van kunnen hebben of ergens trots op kunnen zijn? Zouden we anderen kunnen waarderen of verwijten kunnen maken? Zouden we energie besteden aan al onze beslissingen: van de kleine keuzen („wat trek ik vandaag aan?‟) tot de grote keuzen („welke opleiding kies ik?‟). Redenering: “als de toekomst vastligt, dan hebben wij niet de vrijheid om haar te veranderen” Gedicht: De tuinman en de dood Verdiepingsvraag: is fatalisme hetzelfde als determinisme? Wetenschap en vrije wil “Alles is bepaald, zowel het begin als het eind, door krachten die wij niet beheersen. Het is vastgelegd voor het insect en voor een ster. Mensen, planten en kosmisch stof, alles danst op een mysterieuze melodie, die vanuit de verte wordt voorgedragen door een onzichtbare speler.” (Albert Einstein) Volgens (natuur)wetenschappelijke denkers heeft alles wat er in de natuur gebeurt een oorzaak. Stel je voor dat er een „vrije‟ menselijke handeling plaatsvindt. Dan zou deze handeling geen oorzaak hebben. Dat kan niet want alles heeft een oorzaak. In de uitspraak van Einstein is een moderne variant te herkennen van het begrip „logos‟. Bij de voor-Socratici betekende „logos‟ de goddelijke wet, de kosmische orde. Bij de beroemde school van de Stoicijnen krijgt „logos‟ er een actieve betekenis bij. 22 De Stoïcijnse opvatting van vrijheid “Leiden zal het lot wie wil, wie niet wil, dwingt het.” Stoa: hal met gekleurde zuilen. In de vierde eeuw voor Christus stichtte Zeno de filosofische school van de Stoa. Tegenwoordig gaat de meeste aandacht uit naar de late Stoa: Seneca (1-61) Epictetus (55-125) Marcus Aurelius (121-180) Context van de late Stoa: Romeinse wereldrijk, machtswisselingen, onzekerheid over de toekomst, oorlogen. De filosofen van de Stoa voegden een dimensie aan „Logos‟ toe: de 'Universele Natuur' (goddelijke kosmos, wereld) wordt bepaald door een actief principe. De wereld is zelf een levend wezen op zich, waarin alles in verband staat met alles, alles in alles is, en alles ook alles nodig heeft. De mens, onderdeel van de kosmos, wordt ook bezield door dit principe. Dit principe heet bij de Stoa Logos. In de mens komt de Logos tot uiting via de Rede. Door de Rede kan de mens deel hebben aan de goddelijke kosmos. Wanneer is de mens in overeenstemming met de Universele Natuur? Wanneer mijn intenties zuiver ('redelijk') zijn. Zelfonderzoek bestaat uit de vragen: ben ik wel redelijk bezig? Zijn mijn motieven redelijk? Is mijn doel redelijk? Heb ik nagedacht over de consequenties voor mijzelf en anderen? Klopt het wel wat ik doe? Deze vragen scherpen het 'innerlijk kompas'. We leven in een bezield Universum en in elk mens schuilt een goddelijke vonk. Het is onze taak als mensen ons hiervan voortdurend bewust te blijven. Ongeluk De mens wordt ongelukkig als hij denkt invloed te hebben op datgene waarop hij geen invloed heeft. (Zie bij Epictetus: het „cruciale onderscheid‟) Ook zijn de passies een bron van ongeluk wanneer we verkeerde oordelen aan een gevoel koppelen. “Leiden zal het lot wie wil, wie niet wil, dwingt het.” Een belangrijke stoïcijnse vraag is: “wat hangt van mij af, wat niet? Wat gaat mij dus aan? Wat niet?” 23 Teksten en verwerkingsopdrachten Opdracht 1 Seneca schreef dialogen over woede, geluk en gemoedsrust. De mens moet proberen zo redelijk mogelijk te zijn en zichzelf onafhankelijk te maken van emoties of uitwendige machten. Toen Seneca van keizer Nero het bevel kreeg om zelfmoord te plegen, sneed hij zich kalm (in bad) de aderen door. Seneca verdedigt de mogelijkheid en de zin van leefregels. De kracht van leefregels en spreuken is “dat ze voor zich zelf spreken”. Zonder na te denken besef je dat het om iets waars gaat. Ze zijn 'logisch'. Seneca adviseerde het bij de hand hebben van leefregels die tot steun kunnen zijn in moeilijke situaties. Een aantal spreuken die hij noemt: “In niets te veel” “Hebzucht is nooit te verzadigen” “Wat je een ander aandoet, kun je van een ander verwachten” “Want door eendracht worden kleine gemeenschappen groot, door tweedracht vallen zelfs de grootste uiteen” Formuleer 3 zelfbedachte (stoïcijnse) spreuken en presenteer die aan de klas. Opdracht 2. Epictetus was de zoon van een Turkse slavin, toen hij vrijgelaten was, stichtte hij een filosofenschool die grote roem zou verwerven. Uit aantekeningen van zijn leerlingen werd het 'Encheiridon' ('in de hand passend') samengesteld, een boekje dat het zou brengen tot de top 3 van de wereldliteratuur. Enkele citaten uit de Nederlandse vertaling: 'Wenken voor een evenwichtig leven': “Al wat bestaat is in twee categorieën te verdelen: de ene valt binnen ons bereik, de andere niet” (hieronder wordt hiernaar verwezen als 'het cruciale onderscheid') “Niet de dingen zelf maken de mensen van streek, maar hun denkbeelden erover (...) Een man zonder enige ervaring met filosofie zal altijd anderen aansprakelijk stellen voor zijn tegenslagen, een beginnend filosoof zichzelf, een volleerd wijsgeer geen van beide.” “Je mag er nooit van uitgaan dat de man die jou uitscheldt of een pak slaag geeft, je kan krenken. Het is niet meer dan een idee dat dergelijke mensen je kunnen krenken. En wanneer iemand je irriteert, wees je dan wel bewust dat je eigen inschatting de aanleiding van je irritatie is. Probeer eerst en vooral je hoofd niet door indrukken van buitenaf op hol te laten brengen, want als je de zaak later nog eens op je gemak bekijkt, keert je zelfbeheersing al gauw weer terug.” “Als je een rol in een toneelstuk op je hebt genomen die te moeilijk voor je is, dan heb je niet alleen in die rol een flater geslagen, maar tevens de rol die je wél had aangekund, laten lopen.” Kies een uitspraak van Epictetus die zich leent voor illustratie d.m.v. een rollenspel. Bereid dit voor en voer het uit. Opdracht 3 Marcus Aurelius werd in 161 keizer van het Romeinse Rijk. Zijn regeerperiode werd gekenmerkt door oorlogen en rampspoed. De laatste vijftien jaar bracht Marcus Aurelius vrijwel geheel door aan het front. Meer dan andere stoïsche filosofen pleit Marcus Aurelius voor zelfinkeer en het verwerven van innerlijke rust. Andere kenmerken van zijn levenskunstfilosofie: eenvoudig, oprecht leven, sympathie met de medemens en met de natuur, een religieuze grondhouding waarin alles met alles is verbonden. “Het ergste onrecht doet de ziel zich aan wanneer zij zich, voor zover dat van haar afhangt, ontwikkelt tot een vreemd element, als het ware een zieke plek in de kosmos. Iets wat gebeurt niet willen aanvaarden, is zich vervreemden van de Universele Natuur, waarin ieders individuele natuur opgenomen is. In de tweede plaats doet zij zich onrecht aan wanneer zij 24 zich afkeert van een ander mens, of zelfs zich tegen hem keert met de bedoeling hem te schaden, zoals men doet in woede. Ten derde, wanneer zij zich laat overmeesteren door pijn of genot. Ten vierde, wanneer zij een rol speelt, huichelt of onoprecht spreekt. Ten vijfde, wanneer ze een handeling of initiatief niet op een bepaald doel richt, maar zonder er bij na te denken lukraak iets doet. Want ook de kleinste dingen moeten met het oog op een doel gedaan worden. En het doel van redelijke wezens is: zich voegen naar de orde en de wet van de meest eerbiedwaardige staat en rechtsorde die er is.” “Wanneer je jezelf wilt opvrolijken, denk dan aan de goede eigenschappen van de mensen uit je omgeving (...) Want niets is zo verheugend als wanneer de meest getrouwe afspiegelingen van deugden zich manifesteren in het karakter van onze medemensen. Daarom moet je daar voorbeelden van paraat hebben.” “Ik heb me vaak afgevraagd hoe het komt dat weliswaar iedereen zichzelf het meeste liefheeft, maar toch, als het over hemzelf gaat, minder waarde hecht aan zijn eigen oordeel dan aan dat van anderen.” “Probeer toegang te krijgen tot ieders innerlijk kompas, gun ook ieder ander toegang tot het jouwe.” “Wanneer je lijdt door iets van buitenaf, bezorgt niet dat ding zelf je de pijn, maar je eigen oordeel erover. En je hebt het zelf in de hand dat op ieder gewenst moment te herroepen.” Benoem 5 stoïsche deugden en noem bij elk van deze deugden iemand uit de klas van wie je vindt dat deze persoon de betreffende deugd uitdraagt. Opdracht 4 Lees onderstaand gedicht van Van Eyck en benoem de karaktereigenschappen van de drie personages. Geef ook aan welke levensles verborgen zit in het misverstand. P.N. van Eyck – De tuinman en de dood Een Perzisch edelman Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: „Heer, Heer, één ogenblik!‟ Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!‟ – Van middag (lang reeds was hij heengespoed) Heb ik in ‟t cederpark de Dood ontmoet „Waarom‟, zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, „Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?‟ Glimlachend antwoordt hij: „Geen dreiging was „t, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, Toen ik ‟s morgens hier nog stil aan ‟t werk zag staan, Die „k ‟s avonds halen moest in Ispahaan.‟ Vraag van de week 2.6 Kies een uitspraak van een Stoïcijns filosoof (bijvoorbeeld Epictetus, Seneca of Aurelius) en licht in 3 voldoende uitgebreide alinea‟s toe waarom je dit citaat hebt gekozen. 25 Levo-info 2.7 Kunnen we iets werkelijk kennen? Kernbegrippen - Logos bij de Presocratici Logos bij Socrates en Plato Kennis Geloof Waarheid Triviale en cruciale overtuigingen Relativisme (Radicaal) Scepticisme 5-minuten hypothese (Russell) Empirisme John Locke : de mens als tabula rasa Rationalisme René Descartes : Je pense donc je suis Categorieën Logos Het klassieke begrip logos heeft verschillende betekenissen. Bij de filosofen die vóór Socrates leefden (Presocratici) stond „logos‟ voor de wetmatige orde in de kosmos. Het woord „kosmos‟ betekent „geordend geheel‟. Voor de Oude Grieken was het „logisch‟ (vanzelfsprekend) dat de kosmos een Goddelijk geordend geheel was. Voorbeeld: de planeten moeten wel in cirkelvormige banen bewegen omdat de cirkelvorm een volmaakte vorm was. (Waarom zou de cirkelvorm volmaakt zijn en de ellips niet?) Dat wij mensen de beweging van de planeten anders waarnemen, doet hier niets aan af. De zintuiglijke waarneming is immers onbetrouwbaar. Bij Plato treffen we eenzelfde reserve ten aanzien van de zintuiglijke waarneming: we zien slechts de schaduwen van de Ideeën. Er ontstaat bij Socrates en Plato een nieuwe betekenis van „logos‟, niet in plaats van maar naast de oude betekenis. In deze nieuwe betekenis is „logos‟ het menselijk kenvermogen (later geïdentificeerd met „de ratio‟ ). Het menselijk kenvermogen zetelt in de ziel. De ziel draagt de herinnering van de Ideeënwereld. In zeker opzicht verwijst de nieuwe betekenis van Logos (Plato – menselijk kenvermogen) dus naar de oude betekenis van Logos (goddelijke orde): we kunnen kennen (tweede betekenis Logos) omdat we, via de ziel, een connectie hebben met de geestelijke Ideeënwereld (eerste betekenis Logos). De namen van moderne wetenschappen verwijzen naar het oude „logos‟: biologie, geologie, psychologie. Oorspronkelijk hoorde de astrologie ook thuis in de familie van wetenschappen: als de gehele kosmos een geordend geheel is, dan hangt de grote kosmos (hemellichamen) samen met de kleine kosmos (gebeurtenissen op aarde). In de Stoïcijnse filosofie kreeg „Logos‟ er nog een derde betekenis bij: de werkzame kracht die al het Zijnde doortrekt. 26 Kennis, geloof, overtuigingen en waarheid “Niets geloven we zo vast als dat waarvan we de minste kennis hebben.” (Montaigne) „Kennis‟ heeft betrekking op menselijke overtuigingen. „Waarheid‟ verwijst naar het absolute: het altijd, onveranderlijk, universeel ware. Overtuigingen kunnen op diverse manieren onderbouwd zijn: ze kunnen berusten op afspraken (de letter a komt voor de letter b) (triviaal) ze kunnen verbonden zijn met jouw eigen waarden ('democratie is de beste staatsvorm') („cruciaal‟) ze kunnen voortkomen uit een (kleine of grotere) mate van waarschijnlijkheid ze kunnen voortkomen uit onomstotelijk bewijs Filosofisch beschouwd berusten kennis en geloof beide op overtuigingen. Absolute (eeuwige, universele, voor iedereen geldende) kennis, biedt alleen de wiskunde. En dat alleen wanneer men de afspraken onderschrijft waarop ze gebaseerd is. Niet voor niets gebruikte Plato de wiskunde als voorbeeld om de Ideeënwereld uit te leggen. Relativisme en Scepticisme Het relativisme beweert dat mensen niet kunnen claimen ergens kennis van te hebben. Door deze algemene bewering is het relativisme met zichzelf in tegenspraak. Het scepticisme stelt kennisclaims ter discussie. Een radicaal sceptische houding komt overeen met relativisme. Een gematigd scepticisme vraagt naar de verantwoording van kennis. Waarop baseer je je overtuigingen? Welke aannames gebruik je zonder deze te onderzoeken? “Ieder moet door het portaal van de twijfel om in de tempel der waarheid te komen.” Het blijkt dat geheugen, zintuiglijke ervaringen en getuigenissen van anderen nooit een onfeilbare kennisbron kunnen zijn. De 5-minuten-hypothese van de 20ste eeuwse filosoof Russell is hierop gebaseerd: het is niet mogelijk deze hypothese (zie presentatie) op logische gronden te weerleggen. Empirisme en Rationalisme Bij de Oude Grieken was het nog mogelijk dat (ziele)kennis en waarheid geheel samenvielen: de logos (beide betekenissen) verbond hen beide. In de geschiedenis van de filosofie zien we hoe er een scheiding gaat ontstaan tussen kennis en waarheid. In het begin van de moderne tijd (rond 1600) leeft de volgende vraag sterk: “wat is het ultieme uitgangspunt van kennis: is dat de zintuiglijke ervaring of is dat de menselijke rede?”. Deze vraag laat zien dat het principe van de Logos niet meer heerste in het denken. John Locke (1632-1704) vertegenwoordigde het standpunt dat de zintuiglijke ervaring de primaire kennisbron was. Welke overtuigingen heb je die zonder zintuiglijke ervaring tot stand zijn gekomen? De mens komt geheel blanco ter wereld, een onbeschreven blad, ofwel 'Tabula Rasa'. Door de ervaring wordt dit blad beschreven, ontstaat er kennis. Dit standpunt wordt aangeduid met 'empirisme' (empirie = ervaring). René Descartes (1596-1650) wantrouwde de zintuiglijke ervaring: “hoe weet ik zeker dat ik nu niet droom?”. Hij verhief het twijfelen tot principe, als je twijfelt, vraag je je af of iets echt wel zo is als het lijkt te zijn. Dit bracht hem tot de conclusie dat hij aan alles kon twijfelen behalve aan het feit dat hij twijfelde. Twijfelen is echter bij hem een synoniem voor denken. Het denken is de primaire kennisbron: ik denk dus ik ben, je pense donc je suis. Tegen het empirisme bracht hij de volgende argumentatie in stelling: “Als een steen door de ruit vliegt, zeggen we dat de ruit breekt doordat er een steen tegenaan komt. Niemand heeft echter ooit 27 een 'doordat' gezien. Causaliteit (oorzaak-gevolg denken) is ons, mensen, meegegeven. Het is een verstandelijke capaciteit die we niet uit kunnen schakelen. Dit soort met het mens-zijn meegegeven capaciteiten worden ook wel categorieën genoemd. Voor Descartes toont het bestaan van categorieën aan dat we niet „onbeschreven‟ op de aarde zijn gekomen. We kunnen er niet omheen ons verstand te gebruiken. Het standpunt van Descartes wordt aangeduid met 'rationalisme'. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Verwerkingsvragen Maak met een voorbeeld duidelijk dat een overtuiging die voor de één triviaal is, voor de ander cruciaal kan zijn. Het concept van de zwaartekracht waardoor voorwerpen door elkaars massa naar elkaar toe getrokken worden berust op feitelijkheid of op overtuiging (en dus geloof)? Bedenk een niet-wiskundige uitspraak die bestand is tegen radicaal scepticisme. Becommentarieer onderstaand (beroemd) schilderij van René Magritte door twee verschillende interpretaties te geven aan de uitspraak. Is het verschijnsel „kleur‟ een mentale categorie of is „kleur‟ in de waarneming meegegeven? Kun je aantonen dat hetgeen jij als „rood‟ ervaart, door mij ook als „rood‟ ervaren wordt? Zou het niet zo kunnen zijn dat ik jouw (voor jou) rode broek als (voor jou) groen ervaar maar dat vervolgens „rood‟ noem zodat we ten onrechte denken gelijksoortige ervaringen te hebben? Geef een aantal voorbeelden van mentale categorieën (klank, geur, smaak enz.) Bij onderstaande tekst van Calederón: Welk (hypothetisch perspectief heb je nodig om de (alledaagse) wereld als een droom te beschouwen? Het leven een droom - Calderón Pedro Calderón de la Barca (1600-1681) La vida es sueno 'Wij leven in een zonderlinge wereld waarin het leven zelf een en al droom is, en alle mensen dromen wat ze zijn tot ze ontwaken. En zo droomt de koning dat hij een koning is, en in die roem, vluchtig als wind, leeft hij totdat de dood ook dat uiteenstuift als een handvol as. Wie zou nog talen naar een majesteit die moet ontwaken in de droom des doods? De rijke droomt zijn rijkdom, en de arme droomt zijn armoe, de strever droomt zijn streven, en de vernederde droomt zijn vernedering. Iedereen droomt zonder het te beseffen; ik droom dat ik in deze boeien lig. Het leven is een waanzinnige waan, een zinsbegoocheling, een hersenschim. Het leven is één droom, en wat zijn dromen zelf? Het zijn niet meer dan dromen.' Vraag van de week 2.7 “Twijfel is het begin van kennis, niet het einde.” (George Iles) Je hebt nu 7 lessen filosofie achter de rug. Welk (nog niet in een andere vraag van de week beschreven) filosofisch idee heeft jou aan het denken gezet? Schrijf hier drie, zinnig gevulde, alinea‟s over. 28