Evangelische Theologische Academie Een kritische evaluatie van de kernpunten van Berkhofs christologie Vak: Christologie/Soteriologie Docent: drs.ing. Nathan Witkamp Naam student: Jan-Willem de Reus Ingeleverd op: Juni 2004 ────────────── In te vullen door corrector ──────────────── Beoordeling: …….… Nagekeken op: …….… Inhoudsopgave 1. Inleiding ......................................................................................................... 3 1.1. Hendrikus Berkhof ............................................................................... 3 1.2. Probleemstelling ................................................................................... 3 2. Berkhofs christologie van beneden ............................................................. 4 2.1. De hermeneutiek bij Berkhof ............................................................... 4 2.2. Geen homoousios ................................................................................. 4 2.3. Geen Triniteit ....................................................................................... 5 2.4. Geen genadeverbond ............................................................................ 6 2.5. Geen zondeval en geen verlossing ....................................................... 6 3. Conclusie........................................................................................................ 7 Literatuurlijst ........................................................................................................ 8 2 1. Inleiding 1.1. Hendrikus Berkhof Hendrikus Berkhof werd in 1914 geboren in Appeltern, studeerde theologie in Leiden en Amsterdam en werd in 1938 predikant in Lemele. Daar promoveerde hij op een proefschrift over Eusebius van Caesarea. Na de oorlog werd hij in 1950 de eerste rector van het pas opgerichte Hervormd Seminarium in Driebergen. Van 1945 tot 1960 was hij tevens verbonden aan de opleiding van Kerk en Wereld. In 1960 werd hij hoogleraar te Leiden. Berkof heeft een grote rol gespeeld in de Wereldraad van Kerken. Hij stond tevens aan de basis van vele publicaties van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. Eind 1995 overleed prof. Dr. H. Berkof. (Van den Brink 1996:571). De bekendste boeken van zijn hand zijn: Christus, de zin der geschiedenis (1958), de leer van de Heilige Geest (1964) en Christelijk Geloof (1973). In deze studie gaan we ons bezig houden met de kernpunten van Berkhofs christologie zoals deze beschreven staan in zijn Christelijk Geloof (CG). 1.2. Probleemstelling Berkhof (1985:288v) richt zijn aandacht voor Jezus voornamelijk op zijn menszijn, waardoor we spreken van een lage christologie. “Jezus is het trekpunt geworden van de antropologie en wordt afgeschilderd als de ideale door God bedoelde mens” (Berkhof 1985:307). Berkhof belijdt in zijn CG Jezus niet als de wezensgelijke Zoon van God de Vader, maar als “de voleindigde verbondsmens, de Nieuwe Mens, de eschatologische mens.”(Berkhof 1985:284) We zouden met Van de Beek (1998:211) kunnen zeggen, dat bij Berkhof de idealistische tendensen van de westerse cultuur in de christologie duidelijk tot expressie komen. We dienen volgens Van de Beek Berkhof dan ook te verstaan tegen de periode van voor en na de Tweede Wereldoorlog en de wederopbouw: Het ging om een nieuw Europa dat socialer en rechtvaardiger was dan voorheen en dat de idealen van ware menselijkheid en redelijkheid conform de Verlichting zou uitvoeren. Het ware ideaal van de Verlichting; vrijheid, gelijkheid en broederschap, moest in de geest van Christus gestalte krijgen (Van de Beek 1998:214v). Dat Berkhofs lage christologie niet zonder gevolgen is voor de gangbare opvattingen binnen de orthodoxie, moge duidelijk zijn. Hij gaat in zijn CG rechtstreeks in tegen het klassieke belijden van de oecumene en de vroege concilies: Nicea 325 en Chalcedon 451. Berkhofs christologische visie heeft uiteindelijk enorme gevolgen voor het juiste zicht op God en de mens. Als Jezus Christus uiteindelijk niet meer was dan een mens, weliswaar de ultieme door God vervulde mens, zijn we dan nog wel door God zelf verlost? 3 2. Berkhofs christologie van beneden 2.1. De hermeneutiek bij Berkhof1 Alvorens stil te staan bij de christologie van Berkhof, is het belangrijk na te gaan hoe Berkhof tegen de Schrift aan kijkt. Zijn Schriftgebruik is (mede) bepalend voor het juist verstaan van zijn christologie. Berkhof is zonder meer enorm beïnvloed door de ervaringsconceptie van Rudolf Bultmann. Bultmann maakte een onderscheid tussen de verpakking (de tekst van de Schrift; de mythen; de verhalen) en de blijvende boodschap van verlossing (het kerygma). Openbaring is dan een vermenging van Gods spreken tot ons en van de ervaringen (interpretaties; theologieën) van de hoorders en vertolkers van deze boodschap (Wentsel 1995:599). Blijkens de gevarieerde wijzen waarop in het NT getuigenis gegeven wordt van Christus en het heil, lopen volgens Berkhof openbaring en ervaring door elkaar heen. Berkhof is daarom van mening dat theologen dan ook de vrijheid en bevoegdheid mogen ontlenen om hun eigen heilservaringen op eigen wijze te verwoorden vanuit eigentijdse contexten, zij het in oriëntatie op en met terugkoppeling naar geleidende woorden in de Bijbel (Wentsel 1995:599v). Concreet betekent dat bij Berkhof: eerst verwijst de Schrift ons met gezag naar de openbaring, vervolgens beoordelen wij op gezag van wat wij van de openbaring hebben verstaan, de getuigenissen van de bijbel en daarna groeit er dan een wisselwerking tussen beide (Berkhof 1985:91). Berkhof hanteert uiteindelijk een subjectief ervaringsapriori om de gegevens van het NT te selecteren. Hij neemt dan ook zijn vertrekpunt in een benadering van beneden. Berkhof meent dat dat ook niet anders kan, want na de Verlichting is Jezus moeilijk anders te benaderen dan als een historisch figuur. Ons modern historisch bewustzijn laat ons geen andere keus. Maar ook de mensen uit Jezus’ eigen tijd begonnen Hem te interpreteren vanuit hun ervaringswereld (Berkhof 1985:266v). 2.2. Geen homoousios In Nicea heeft de kerk beleden dat Jezus Christus, de Verlosser, de Zoon van God, één van wezen is met de Vader (homoousios). ‘Chalcedon’ probeerde de vraag te beantwoorden hoe we het geheimenis van de vleeswording van het Woord hebben te verstaan. De kerk als zodanig heeft dit geheim in der tijd niet verklaard, ze hebben het 1 Berkhof 1985: § 7 t/m § 18, p. 41-108; § 32-35, p. 265-305; §38, p. 326-333 4 met de vier negatieve uitspraken (onvermengd, onveranderd, ongedeeld, ongescheiden) een dubbele rij bakens aangebracht om een vaargeul aan te wijzen en te waarschuwen tegen de gevaren van links en rechts. Het ging hun om de existentiële belijdenis dat wij mensen door God zelf verlost worden (Van den Brink 1996:293). Berkhof staat lijnrecht tegenover dit belijden, hij vindt dat het geen recht doet aan de menselijke persoon van Jezus. Berkof spreekt dan over Jezus niet als zijnde een goddelijke Persoon, maar in de zin van het aardse; Jezus als een bijzonder en uniek mens die helemaal van God doortrokken is. Met deze christologie van beneden nemen we definitief afscheid van Chalcedon. Berkhof herinterpreteert het belijden van toen ingrijpend voor de mens van vandaag. “Tegelijkertijd worstelt hij er mee om maximaal recht te doen aan het feit van Gods heilbrengend komen in Jezus” (Van den Brink 1996:287 e.v). Toch is bij Berkhof Jezus Christus de Zoon van God, zelfs de eniggeboren Zoon. Berkhof vat dit allereerst als een heilshistorisch begrip op: “Jezus is mens, de voleindigde verbondsmens, de Nieuwe Mens, de eschatologische mens” (Berkhof 1985:284). Hoe vol deze mens Jezus ook van God is, Hij is niet God zelf! 2.3. Geen Triniteit Wat zijn de gevolgen van het feit dat Berkhof Jezus ziet als de uiteindelijk nieuwe voltooide eschatologische verbondsmens? Volgens de opvatting van Berkhof is Jezus in die zin Zoon van God, dat hij het nieuwe trouwe Israël is in wie Gods verbond vervuld wordt (zie ook §2.4). Zijn preëxistentie als de eeuwige, voor-tijdelijke Zoon, wordt daarmee ontkend. De teksten die gewoonlijk aangevoerd worden om dit te staven, worden dan geïnterpreteerd als slaande op het plan of initiatief van God (Joh. 1:14; 10:30; Kol 1:15-20; Fil. 2:6) (Wentsel 1981:321-322). De ontologische Triniteit wijst Berkhof dus in zijn geheel af. Het samengaan van de drie Personen ziet hij als de samenvattende beschrijving van het verbonds-gebeuren. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest hebben voor de gelovige elk hun eigen functie in het verkeer van God met de mens. Zij vormen samen niet één wezen in de eeuwigheid, maar één geschiedenis in de tijd (Berkhof 1985:349). De drieënige God, aldus Berkhof, “omvat niet drie personen: Hijzelf is persoon en Hij ontmoet ons in de Zoon en in diens Geest” (Berkhof 1985:129). Van een eigen zelfstandig bestaan van de Persoon van de Geest is bij Berkhof dus ook geen sprake meer, maar alleen van een werkzaam worden van God in een persoonlijke ontmoeting. Bij Berkhof is de Heilige Geest de goddelijke band tussen God en mens. (Wentsel 1995:887). De aseïtas of het eigen-zijn van God en zijn soevereiniteit komen bij Berkhof volgens Wentsel op deze wijze niet tot hun recht. Er is eerder sprake van modalisme, dynamisch Monoarchianisme en unitarisme. De triniteit als wezens-gemeenschap valt totaal weg. Berkhof (1985:129) betrekt de liefde Gods namelijk direct op ons bondgenoot-zijn van 5 God (zie 2.4) en spreekt ten onrechte niet van liefde van de Vader tot de Zoon van eeuwigheid. We stellen tegenover Berkhof dat de Triniteit veel meer is dan een gebeuren in de tijd zoals hij dat voorstelt. Openbaring en wezen hangen zeker innig samen, maar vallen uiteindelijk niet samen (Wentsel 1987:413). 2.4. Geen genadeverbond Als het gaat om de Gereformeerde orthodoxe theologie aangaande het verbond, nuanceert Berkhof de formule over het verbond enigszins, door te stellen dat het “eenzijdig van oorsprong, maar tweezijdig van strekking” is (Berkhof 1985:245). Het initiatief ligt helemaal bij God, maar vervolgens worden wij er helemaal in betrokken. Volgens Wentsel (1987:248) heeft Berkhof de bijbelse verbondsleer willen aanpassen aan de maat van de eigentijdse mens. God wordt in Jezus de Bondgenoot van ieder mens, terwijl in de Schriften het genadeverbond met Abraham wordt gesloten, en in hem ook alle gelovigen. Heeft God de mens nodig als ‘Bondgenoot’ om uiteindelijk tot zichzelf te komen, zoals Berkhof beweert? God en mens zijn bij Berkhof dan wel geen gelijkwaardige partners, maar God geeft de mens als verantwoordelijk wezen wel ruimte en beperkt Zijn macht door de schepping van de mens (zie ook §2.5). Berkhof ziet het volk Israël als partner van God en als model voor de kerk en al de volken. Als Israël in ontrouw faalt, zendt God Jezus als de volmaakte verbondspartner. Israël blijft naast de kerk als teken van Gods oordeel en verbondstrouw (Wentsel 1982:154). Voor Berkhof is Israël uiteindelijk een mislukte proeftuin. Met Van de Beek (2002:359) wijzen we dit standpunt af, want van meet af aan was duidelijk dat Israël de wet niet zou volbrengen (Joz. 24:19). De Thora dient dan ook niet om de kansen van Israël te schetsen in het vervullen van de wet, maar de wet dient tot kennis der zonde (Rom. 3:20; 7:7-24). Berkhof heeft uiteindelijk het wezenstriniteit omgezet in een heilshistorische, maar juist op de wezenshistorische komt het aan: ”zoals God in de Gekruisigde is, zo is Hij helemaal”(Wentsel 1987:248). 2.5. Geen zondeval en geen verlossing Het is opvallend dat er bij Berkhof (1985:136) geen sprake meer is van de duivel (demonologie) en de zondeval. Berkhof (1985:211-213) rekent satan niet eens tot de eigenlijke inhoud van het christelijke belijden. Hij spreekt slechts over satan als een ‘voorstelling’ en plaatst hem op één lijn met andere voorstellingen als slavernij, de machten, enz.. Berkhof ziet niet als hoofddoel van Jezus’ komst zijn strijd tegen en zijn verbreken van de werken van satan (Matth. 4:1-11; 1 Joh. 3:8, enz.). Het moge duidelijk zijn dat het hermeneutisch uitgangspunt van Berkhof hier mede bepalend is (zie ook §2.1). Strijd, lijden en dood behoren niet tot de gevolgen van de zonde maar tot de voorlopigheid en de onvoltooidheid van de schepping. Berkhof (1985:215-216) spreekt dan ook liever van een schepping-inontwikkeling en over God als de Weerloze overmacht. De volgorde scheppingval-verlossing kent Berkhof niet, wel net als Barth een christocentrische schepping: “Gods eerste en dominerende gedachte bij zijn scheppingsplan was Jezus de Zoon” (Berkhof 1985:290). 6 Het is eveneens van belang op te merken dat Berkhof in de zondeleer ook de evolutieleer heeft verwerkt. Zijn invulling hiervan heeft namelijk grote gevolgen voor de soteriologie (de verlossingsleer). Berkhof (1985:188) verwerpt het onderscheid tussen de staat der rechtheid en de staat van de zondeval als twee achtereenvolgende fasen in de geschiedenis van de mens. “Zonde is een met de vrijheid geschapen mogelijkheid” (Berkhof 1985:207). De evolutie wordt in de verlossing opgenomen: Jezus voltooit in zijn offer de nieuwe humaniteit. Berkhof verwerpt dan ook de verkondiging dat Jezus in onze plaats aan het kruis is gestorven (Berkhof 1985:§33-§35). 3. Conclusie Berkhofs christologische visie heeft enorme gevolgen voor het juiste zicht op God en de mens. In §1.2 vroegen we ons af indien “Jezus Christus uiteindelijk niet meer was dan een mens, weliswaar de ultieme door God vervulde mens, zijn we dan nog wel door God zelf verlost?” Het antwoord van Berkhof is ontkennend. En dat kan ook bijna niet anders. Berkhof heeft namelijk een totaal andere kijk op het wezen van God. Het is zeer te betreuren dat Berkhof het drieënig bestaan van God in wezensmatige zin prijs heeft gegeven, evenals de incarnatie van God, de Zoon. Berkhof beweegt zich uiteindelijk in de gedachtetrant van Arius, voor wie Jezus eveneens het hoogst denkbare schepsel was. Jezus’ menselijke ik is tot in de laatste uithoeken doordrongen van het Ik van God. Maar bij Berkhof is en blijft Jezus een mens en niet de Logos. Berkhof heeft uiteindelijk een (te) hoge prijs betaald voor zijn hermeneutiek 7 Literatuurlijst Beek, A. van den. 1998. Jezus Kurios: de christologie als hart van de theologie. (Spreken over God 1.1). Kampen: Kok. ______. 2002. De kring om de Messias: Israël als volk van de lijdende Heer. (Spreken over God 1.2). Zoetermeer: Boekencentrum. Berkhof, H. 1985 (7e druk 1993). Christelijk geloof: een inleiding tot de geloofsleer. Nijkerk: Callenbach. Brink, G. van den (ed.). 1996. Gegrond geloof: kernpunten uit de geloofsleer: in bijbels, historisch en belijdend perspectief. Zoetermeer: Boekencentrum. Haan, M.J. de. z.j. Christologie. (Module Systematische Theologie: ST02/A/1). Zwijndrecht: St. E.T.A.. McGrath, A.E. 1997. Christelijke theologie: een introductie. Kampen: Kok. ______. 2000. 2000 jaar christendom: een introductie. Kampen: Kok. Wentsel, B. 1981. Het Woord, de Zoon en de dienst. (Dogmatiek deel 1). Kampen: Kok. ______. 1982. De openbaring, het verbond en de aprioris. (Dogmatiek deel 2). Kampen: Kok. ______. 1987. God en mens verzoend: Godsleer, mensleer en zondeleer. (Dogmatiek deel 3a). Kampen: Kok. ______. 1991. God en mens verzoend:incarnatie, verzoening, koninkrijk van God. (Dogmatiek deel 3b). Kampen: Kok. ______. 1995. De Heilige Geest, de kerk en de laatste dingen: de persoon en het werk van de Heilige Geest. (Dogmatiek 4a) Kampen: Kok. ______. 1998. De Heilige Geest, de kerk en de laatste dingen: de kerk als het saamhorige volk Gods. (Dogmatiek deel 4b) Kampen: Kok. ______. 1998. De Heilige Geest, de kerk en de laatste dingen: de genademiddelen, het gemenebest en het eschaton. (Dogmatiek 4c). Kampen: Kok. 8