Holmes, Basic Moral Philosophy Klaas Jacob vat samen Hoofdstuk 2 Theorieën van het moreel juiste en onjuiste 2.1 Moreel legalisme and moreel particularisme Moreel legalisme de morele rechtvaardiging van handelingen is volledig bepaald door regels, principes of geboden Voorbeelden 1. Ethisch egoïsme (het persoonlijke welzijn vergroten) 2. Theorie van het goddelijk gebod 3. Ethiek van de natuur (in overeenkomst met de natuur) 4. Kantianisme (handelen volgens maximums die universaliseerbaar zijn) 5. Utilitarianisme (iedereen moet altijd het algemene welzijn vergroten) 6. Principe van rechtvaardigheid (iedereen moet altijd rechtvaardig handelen) 7. Liefde-ethiek (liefdevol handelen) 8. Pacifistische ethieken (geweldloos handelen) Het zoeken naar een overkoepelend principe is begrijpelijk (natuurwetenschappen streven er ook naar). Variaties: monistisch legalisme – één principe als uitgangspunt (1-6) pluralistisch legalisme – meerdere principes als uitgangspunt (7-8) Als de regels uitzonderingen hebben, voldoen de regels niet om in alle situaties goed en kwaad af te kunnen leiden. Bovendien zijn regels algemeen terwijl ze in uiterst specifieke situaties moeten worden toegepast. Moreel particularisme De juistheid van de handelingen wordt volledig bepaald door de situaties waarin ze tot stand komen en zijn niet afgeleid van regels, principes of geboden In het geval van moreel legalisme zijn goed en kwaad objectieve grootheden In het geval van moreel particularisme zijn goed en kwaad subjectieve grootheden die per situatie bepaald moeten worden Geen van beiden vertelt dus met zekerheid de juiste handelswijze of regel voor een bepaalde situatie. Daar is normatieve ethische theorie voor nodig 2.2 Theorieën op recht gebaseerd Sommige ethische theorieën zijn louter gebaseerd op (mensen)rechten (bijv. utilitarianisme). Het bestaan van de mens geeft hem rechten. De vraag is: zijn rechten de basis voor moraal? Moreel taalbegruik 1. Value Terms (waardering) – goed, kwaad, wenselijk, niet wenselijk, waardig, onwaardig 2. Deontic Terms (voorschriften) – juist, fout, plicht, verplichting, zou, zou niet 3. Entitlement Terms (rechtskader) – rechten, claims, eisen, rechtvaardigheid De vraag is niet eensluidend te beantwoorden. Wel is elk moreel oordeel zonder gebruik van het rechtskader in woorden uit te drukken. Het is zelfs onzeker of het rechtskader wel bruikbaar is voor voorschriften ('je zou je zieke grootmoeder eens moeten bezoeken') of waardering ('zij is een goed mens'). Holmes concentreert zich zodoende op Value en Deontic Terms. 2.3 De verhouding tussen 'goed' en 'juist' Hoe verhoudt het goede, de waarden, zich tot de richtlijnen die ons handelen bepalen? Vier mogelijkheden: 1. Causaal verband – geloven dat iets goed is leidt tot een daad die dat goed stimuleert 2. Normatief verband – zelfs als niet iedereen goed doet, is er een principe dat ons verplicht 3. Conceptueel, begripsmatig verband – 'juist' is een toepassing van 'goed' 4. Geen verband – 'goed' en 'juist' hebben niets met elkaar te maken (Nietzsche) Als het waar is dat de juistheid niet afhangt van (algemene) goedheid, dan zijn morele oordelen op iets anders gebaseerd dan de waarde die in het gedrag wordt gerealiseerd. Er zijn verschillende manieren om de theorieën in te delen (2.4-2.6) 2.4 Axiologische en deontologische morele theorieën Axiologische theorieën zijn waardebepalend en definieert recht in termen van 'goed' Deontologische theorieën zijn niet waardebepalend 2.5 Sterk en zwak deontologisme Deontologische theorieën bestaan 1. in sterke vorm (juist of onjuist is volstrekt onafhankelijk van goed of kwaad) 2. en zwakke vorm (het goede is relevant om het juiste af te leiden, maar niet beslissend). 2.6 Consequentialistisch en nonconsequentialistisch axiologische theorieën Axiologische theorieën variëren in de antwoorden op de volgende vragen: 1. Wat is de locus van het goede dat de juistheid bepaalt? (nadruk op de handeling, of de gevolgen van de handeling, maar er is een scheiding tussen die twee) 2. Wat is de relevantie van kwaad dat met het goede verwezenlijkt wordt? (nadruk op de gevolgen die veroorzaakt worden met de handeling; 2.7) 3. Als consequenties relevant zijn voor de keuze, welke gevolgen voor welke groepen zijn dan bepalend? (2.8) Nonconsequentialistisch-axiologisch (sterk en zwak): de juistheid van de handeling wordt bepaald door de daad zelf, niet door de gevolgen. Consequentialistisch-axiologisch: de juistheid van de handeling wordt alleen bepaald door diens gevolgen (teleologisch denken). Er zijn nog meer axiologische theorieën die niet direct in deze tweedeling passen: Deugd-ethiek: juist gedrag is simpelweg gevolg van goed mens-zijn (3.11) 2.7 De balans tussen goed en kwaad in gevolgen De meeste daden hebben zowel goed als kwaad tot gevolg (het voorbeeld van de tandarts). Teleologisten zeggen zodoende dat er een dominantie moet zijn van het goede over het kwade in de gevolgen van de daad. De beste daad heeft het meeste goed en het minste kwaad tot gevolg. 2.8 Het goede van het zelf, anderen en collectieven Voor wie moeten de gevolgen van een handeling goed zijn? Antwoorden lopen uiteen van ethisch egoïsme tot utilitatianisme. Collectieven kunnen naast de individuen een eigen waardering krijgen (Socrates, nazisme) Het collectief hoeft niet alleen uit mensen te bestaan, maar kan ieder omsluiten dat pijn en plezier voelt (biotic community, Oosterse filosofieën). 2.9 Micro-ethiek en macro-ethiek Micro-ethiek stelt dat het welzijn van het individu (mens, dier, plant) als hoogste ideaal, en accepteert alles wat dat ideaal stimuleert. Macro-ethiek stelt het welzijn van collectieven op de eerste plek (staten, rassen, religies, natuur, de wereld). Het moreel gedrag wordt gedefinieerd in termen die dat gedrag stimuleren. Het collectief heeft een zin die boven de individuen uitstijgt (een organic unity). Elke vorm van ethiek maakt gebruik van beide gebieden. 2.10 Samengevat Axiologisch Deontologisch Teleologische Consequentialistisch Ethisch egoïsme Utilitarianisme van het recht Utilitarianisme Sommige rechtstheorieën Macro-ethiek Sommige natuur-ethiek Kantianisme Nonconsequentialistisch Contextualisme Theorie van het goddelijk Sommige deugd-ethiek gebod Sommige rechtstheorieën Ethisch intuïtiedenken Sommige natuur-ethiek 2.11 Karakter en gedrag Tot nu toe ging het vooral over gedrags-ethiek. Maar de belangrijkste oordelen worden over personen geveld. De eigenschappen die beoordeeld worden heten deugden. De ethiek die er bij hoort zodoende deugd-ethiek. De antieke ethiek focust op deze deugden. Tegenwoordig ligt de nadruk vaak op het gedrag. Toch wint de deugd-ethiek weer aan populariteit. Hoofdstuk 4 Deugd en geluk 4.1 Plato en Aristoteles over de noodzakelijkheid van deugd en geluk Moet je een goed persoon zijn om gelukkig te zijn? Plato Deugdzaam leven brengt het geluk. Het genoegen van het filosofische leven is het enige ware genoegen. Die duurt een leven lang en verrijkt de hele persoon. Andere genoegens zijn vooral genoegens omdat ze pijn verlichten (eten na honger etc.) Wat geluk precies is wordt bij Plato niet precies duidelijk. Job Geluk is niet voorspelbaar. Juist de rechtvaardige is soms niet gelukkig. Aristoteles Niet deugdzaam leven maakt in elk geval niet gelukkig. Aan bepaalde voorwaarden moet voldaan zijn (bepaalde levenslengte, eten etc.) wil een mens eventueel gelukkig kunnen worden. Plato en Aristoteles zijn het erover eens dat 1. iedereen geluk verlangt 2. deugd noodzakelijk is voor geluk 3. geluk ontstaat door ons verstand en karakter te perfectioneren, wat grotendeels in onze macht ligt. 4.2 Perfectionisme en het hoogste goed Aristoteles redeneert niet ver genoeg over het hoogste goed, zoals Job heeft gemerkt. Als het het hoogste goed is, moet het ook permanent zijn. Augustinus gaf dit toe. Perfectioneren van ons karakter en verstand brengt niet tot deugd of geluk. Ons leven is kort en het hoogste geluk moet duurzaam zijn. Als geluk het hoogste goed is, is het in dit leven niet te bereiken 4.3 Augustinus en de duurzaamheid van het hoogste goed Augustinus een deugd van iets is het goed uitvoeren van zijn taak (evenals Plato en Aristoteles). De ziel voldoet aan zijn doel, verkrijgt perfectie, door God te volgen, d.i. God lief te hebben. Als we dit doen, ongeacht of we gelukkig zijn in dit leven, zullen we eewig geluk ontvangen in het komende leven. Deugden zijn geloof, hoop en liefde. Al het andere zal deze drie vergezellen. Zo gaat bij Augustinus een gedragsethiek (het liefdegebod) vooraf aan de deugdethiek. Thomas van Aquino stelt dat menselijke deugden kunnen worden verkregen zonder liefde tot God. Hij grijpt dan ook terug op Plato en Aristoteles. 4.4 Verlangt iedereen naar geluk? Nietzsche over herenmoraal en slavenmoraal Creativiteit kan van mensen eisen om alleen te zijn. Dit is tegenovergesteld aan de algemene ingredienten van geluk: familie, vrienden, geliefden. Nietzsche Perfectie van het zelf ontstaat niet door moreel goed te zijn of door religie of ascetisme. Het ontstaat door meester te zijn over het zelf en de creatieve krachten vrij uit te oefenen. Waarden ontstaan door bezigheden die getuigen van creativeit en intelligentie. Zodoende zullen sterken de zwakken overheersen. De sterken hebben net zo’n gevecht in zichzelf te leveren. It is the natural life. Dit is herenmoraal. Alle vormen van goed en kwaad en religie zijn door de zwakken verzonnen om zich neer te kunnen leggen bij hun positie. Het is een projectie van hun zwakheid. Slavenmoraal. Zo ontstaat een kader waarbinnen niet iedereen geluk verlangt. Of Nietzsche nu gelijk heeft of niet, de mogelijkheid dat moraliteit niet het belangrijke is in de keuzes die mensen maken om waardevol te leven, is uiterst plausibel. 4.5 Is morele deugd begerenswaardig? Moreel deugdzaam zijn impliceert dat iemands motieven goed zijn, niet dat iemand gemotiveert is om moreel deugdzaam te leven. A person may be perfectly wonderful without being perfectly moral – Susan Wolf Moraliteit verlangt niet van iedereen kruisvaarder of missionaris of sociaal hervormer te zijn. Moraliteit verlangt dat we ons moreel gedragen in de keuzes die we maken. Moraliteit kan verlangen dat we bepaalde gaven niet uitbouwen. (Abert Schweitzer was een betere organist geweest als hij minder tijd aan de zieken had besteed). Maar moraliteit verlangt niet van ons saai te zijn. 4.6 Het belang van het geven van rekenschap over gedrag voor de deugdethiek Het is uitermate belangrijk om in de smiezen te hebben hoe goed en kwaad ons gedrag binnenkomen (daarom deel 3). Hoofdstuk 8 Kantianisme 8.1 Moraal is niet gefundeerd op geluk Immanuel Kant benadrukt in zijn ethisch concept consitentie. Het levert een resultaat op waarvan de interpretatie weinig overeenstemming kent. Kant Morele oordelen zijn niet afleidbaar van een externe autoriteit. Het hoogste goed: - geluk. Dit hangt in elk geval deels af van factoren die buiten onze controle liggen. Bovendien kunnen we nooit met zekerheid zeggen of onze handelingen ons geluk of het geluk van anderen op de lange duur zal schaden. - de goede wil. Dit is het enige dat zonder voorbehoud goed is. 8.2 De goede wil Kant De goede wil probeert bepaalde doelen te volbrengen. We hebben onze plicht gedaan als het motief voor de daad moreel juist was; we handelden omdat de daad in zich goed was – andere motieven zijn niet per se slecht, maar hebben geen morele waarde. Als wij handelen volgens onze plicht, hebben we een goede wil. Dit is het enige dat zonder voorbehoud goed is. We kunnen nooit weten wat de motieven van anderen zijn. Of anderen een goede wil hebben, kunnen we dan ook niet weten. Hierdoor heeft de ethiek van Kant een interne gerichtheid die hem apart zet van ethisch concequentialisme, maar ook van ethisch subjectivisme, omdat niets gebaseerd wordt op gevoelens. 8.3 Het plichtsconcept Wat een morele plicht is voor mij in een specifieke situatie, moet een morele plicht zijn voor iedereen in soortgelijke omstandigheden. Dit veralgemeniseren is mogelijk omdat rationaliteit bij elk mens, maar ook (als ze bestaan) bij God, engelen, of buitenaardse wezens, de kern is. Ieder die kan kiezen is onderworpen aan dezelfde morele wet. 8.4 Objectieve principes en hypothetische imperatieven Moraliteit vraagt dat we handelen alsof we volledig rationele wezens zijn. Moreel gedrag is rationeel gedrag. Een rationeel wezen is allereerst consistent. Het oordeel dat gegeven wordt voor de handeling aan is een hypothetisch imperatief. (Als ik… dan moet ik…). Deze imperatieven zijn afhankelijk van wat ik wil en dus niet moreel. Er zijn ook principes die niet afhankelijk zijn van smaak. Een volledig rationeel wezen doet bepaalde dingen omdat hij rationeel is. (Een rationeel wezen houdt beloftes, daarom moet een imperfect rationeel wezen…, ik ben…, dus ik moet beloftes houden.) Dit zijn categorische imperatieven, of morele imperatieven. 8.5 Subjective principes of stelregels Als we een handeling volbrengen kiezen we een type handeling in een specifieke situatie. Als we dat niet deden zou ons handelen gefragmenteerd zijn. De principes waarop we kiezen noemt Kant 'subjectieve principes', of 'stelregels'. 1. subjectieve principes of stelregels 2. objectieve principes a. van bekwaamheid conditioneel b. van voorzichtigheid c. van moraliteit onconditioneel 8.6 De categorische imperatief Als een perfect rationeel wezen zo handelt, dan is normatief hoe wij als imperfecte rationele wezens moeten handelen. Categorische imperatief 1 (CI1) handel alleen in overeenstemming met een stelregel die ook bruikbaar zou zijn als universele wet. CI1 refereet niet aan het goede. Als we handelen volgens CI1 cultiveren we het enige dat goed is in zichzelf, namelijk de goede wil. Kants positie is dus legalistisch, nonconsequentialistisch en deontologisch. 8.7 Toepassen van de categorisch imperatief. Hoe specifieke catgorische imperatieve afleiden van de categorische imperatief? Zinnig spreken over een handeling is alleen mogelijk op een manier die vooronderstelt wat het betekent voor wezens om rationeel te zijn. Als de stelregel veruniversaliseerd wordt en er blijkt een inconsistentie, klopt de stelregel niet. 8.8 Personen als doel behandelen Categorische Imperatief 2 (CI2) handel zo dat je de mensheid (jezelf of anderen) nooit alleen als middel behandelt Een gemeenschap kan alleen functioneren als de leden elkaar met respect behandelen. 8.9 De wil als universele wetgever Categorische imperatief 3 (CI3) Handel alleen zo dat de wil door zijn stelregels zichzelf kan zien als universeel wetgever. Imperatieven I. Hypothetisch A A. problematisch (technisch, bekwaamheid) B. hypothetisch (pragmatisch, voorzichtigheid) II. Categorisch A. Het basis-principe van moraliteit, waarvan de formuleringen benadrukken 1. Consistentie 2. Menselijkheid 3. Autonomie B. Speciale morele oordelen van plicht 8.10 Kant geen consequentialist Door de nadruk op gedrag, regels en principes is Kants theorie een ethiek van gedrag. Deze is consequentialistisch, maar de consequenties zijn niet bepalend voor onze goedheid Er is kritiek op Kant. Hume: passionele natuur is onmisbaar om te selcteren en te kiezen. De rede alleen kan dat niet. Toch is Kants theorie een sterke en een schoolvoorbeeld van moreel legalisme. Hoofdstuk 9 Consequentialisme 9.1 De aantrekkelijkheid van consequentialisme Alles heeft z'n consequenties. Waarom niet simpelweg dat doen wat de beste consequenties heeft? Consequentialisten stellen: de gevolgen van een daad maken de daad goed of slecht. 9.2 Deontologisch consequentialisme Sommige consequentialistische visies zijn deontologisch: iets anders dan goed of kwaad bepaalt juistheid. Bijv. theorieën bepaald door recht; theorieën bepaald door de eerlijke verdeelsleutel 9.3 Utilitarianisme (Beperking tot axiologisch-consequentialistische theorieën. Ethisch egoïsme is al besproken.) Utilitarianisme maximaliseert het goede voor iedereen Wat is dan goed en kwaad; juist en onjuist? 9.4 Intrinsieke en extrinsieke waarde Waardebepaling vindt plaats op basis van de eigenschappen die iets bezit Intrinsieke waarde hangt alleen af van de intrinsieke eigenschappen die het bezit Extrinsieke waarde hangt alleen af van de extrinsieke eigenschappen die het bezit Het tweede is duidelijk. Het eerste is moeilijker te bepalen. Volgens het hedonisme is genot het enige met intrinsieke waarde. Zo ook deugd bij de Stoa, een goede wil bij Kant. Utilitarianisten: - hedonist - pluralist (zowel genot als kennis en deugd hebben een intrinsieke waarde. 9.5 Problemen voor utilitarianisme 1. Hoe kunnen we de gevolgen voorspellen voor iedereen die met gevolgen te maken krijgt? 2. Wat te doen in situaties waarin andere overwegingen spelen dan de waarde van de gevolgen? a. als 'waarheid vertellen' en 'belofte houden' het goede niet maximaliseren? b. als rechten als vrijheid en het recht op leven het gevolg zijn van een daad? c. als rechtvaardigheid lijnrecht tegenover de gevolgen van een daad staat? Deze vragen benadrukken de spanning tussen utilitarianisme en deontologisch denken. Mill benadrukt tegen 2.a. dat het genoeg is regels te volgen als je er zeker van bent dat die regels leiden tot algemeen geluk. 9.6 Act-utilitarianisme en Rule-utilitarianisme Mill als het breken van een belofte in een specifieke situatie betere gevolgen heeft, dan nog is het fout een belofte te breken. In het algemeen is het namelijk beter een belofte te houden. Act-utilitarianisme (AU) Een handeling is juist als en alleen als de balans van de gevolgen voor alle mensen doorslaat naar het goede. Rule-utilitarianisme (RU) Een handeling is juist als die in overeenstemming is met een regel die in het algemeen gesproken de balans van de gevolgen voor alle mensen door laat slaan naar het goede. 9.7 Actueel Rule-utilitarianisme en Ideaal Rule-utilitarianisme ARU onderschrijft de regels die op dit moment in de maatschappij gelden IRU onderschrijft de regels volgens een ideaal. Elk RU wijkt in zekere zin af van het consequentialisme. Een regel bepaalt en niet de gevolgen. Bij IRU is het zelfs zo dat als de regel gevolgd zou worden, dit de beste gevolgen zou opleveren. Utilitarianisme Klassiek (hedonistisch) Rule-utilitarianisme Act-utilitarianisme Actueel Rule-utilitarianisme Ideaal Rule-utilitarianisme Ideaal (non-hedonistisch) Act-utilitarianisme Rule-utilitarianisme Actueel Rule-utilitarianisme Ideaal Rule-utilitarianisme 9.8 Zijn AU en IRU equivalent? AU zou de ideale regel zijn van IRU. In de praktijk van het dagelijkse is dit echter niet het geval. (verschillende plaatsen, verschillende regels en verschillende invullingen) 9.9 Kunnen we ooit alle gevolgen van een handeling weten? De gevolgen zijn, zeker op de lange termijn nooit te overzien en ieder kan er naar eigen voorkeur uit selecteren. Als het tot handelen komt is de morele status van onze daden onbepaalbaar. 9.10 Wat telt als de gevolgen van een daad? Hiervoor werd uitgegaan dat duidelijk is wat een consequentie is. Is dat ook zo? (Kants voorbeeld van de verborgen persoon die zich bij je verstopt) Er zijn bemiddelde (indirecte) onbemiddelde (directe) consequenties Maar hoe tussen deze twee te onderscheiden? Is niet alles en bemiddeld gevolg? De vraag naar de gevolgen is een morele vraag. Dit maakt elk consequentialisme behalve Kantianisme en DCT zwak. Hoofdstuk 11 Ethisch relativisme 11.1 Culturele diversiteit Verschillende mensen (groepen) beoordelen verschillende zaken in verschillende mate. Impliceert dit dat moraal relatief is? 11.2 Wat is ethisch relativisme? Om ethisch relativisme te begrijpen is het handig drie thesen te onderscheiden A. Morele orde en praktijk verschilt per cultuur B. Moraliteit hangt af van 1. de menselijke natuur (motivatie, emotie, rede, doorzettingsvermogen) 2. de menselijke conditie (de wijze waarop het menselijk leven is beperkt door de natuurlijke orde; sterfelijkheid) 3. specifieke sociale en culturele omstandigheden (tradities) 4. van alledrie C. Wat als moreel juist of onjuist wordt gezien verschilt fundamenteel van persoon tot persoon en van cultuur tot cultuur A. is niet problematisch. B. stelt dat moraliteit afhankelijk is van de wereld en condities waarin de mens leeft. Dit is ethisch conditionalisme. C. representeert het ethisch relativisme. De eerste vorm, verschil van cultuur tot cultuur, is cultureel of sociaal relativisme (of B1 en B3) De tweede vorm, verschil van persoon tot persoon, is extreem of individueel relativisme (of B4) Het ethisch relativisme is niet sceptisch of nihilistisch. Het gelooft in moreel juist en onjuist. Het stelt alleen dat wat basaal juist is voor de een (ene cultuur) verkeerd kan zijn voor de ander (andere cultuur). Verschillende morele oordelen over het zelfde gedrag kunnen juist zijn op het zelfde moment. 11.3 Universalisme en absulutisme Ethisch universalisme stelt dat juist en onjuist fundamenteel het zelfde is voor alle mensen. Het ontkent A. (11.2) niet, het hoeft zelfs B. niet te ontkennen. Zo wel, dan ontstaat Ethisch absolutisme Moraliteit is eeuwig en onveranderlijk en is gelijk voor alle mensne van alle tijden en plaatsen. Dus: Ethisch Relativisme Ethisch Universalisme Verschil van mening Moreel juist en onjuist verschilt fundamenteel van persoon tot persoon (extreem relativisme) of van cultuur tot cultuur (cultureel relativisme). Moreel juist en onjuist zijn fundamenteel het zelfde voor alle mensen. over stelling C (zie 11.2) Conditionalisme Moraliteit hangt af van de menselijke natuur, de menselijke conditie en/of de natuurlijke orde. - een meta-ethische discussie wel of geen consistentie tussen morele oordelen Absolutisme Moraliteit is eeuwig en onveranderlijk en houdt stand voor iedereen, overal en altijd. Verschil van mening over stelling B (zie 11.2) 11.4 Wat maakt het uit of relativisme waar is? Veel mensen wijzen relativisme af omdat acceptatie van deze theorie de morele standaard afbreekt. Universalisme en zeker absolutisme wil een stevige bodem bieden voor die standaard. Toch stelt de multiculturele samenleving vragen. Is er nu een morele standaard of niet? En waarom zijn die verschillen tussen mensen en culturen er? 11.5 Relativisme en morele meningsverschillen Cultureel relativisme stelt dat er een objectieve standaard is binnen een bepaalde cultuur. Hierin verschilt het van extreem relativsime. Cultureel relativisme hoeft dus niet subjectivistisch te zijn, maar kan volhouden dat er een externe standaard is waar de verschillende culturen op verschillende wijze een morele standaard uit afleiden. Buiten de eigen cultuur (voor cultureel relativisme), of sowieso (voor extreem relativisme) is elkaar overtuigen van het eigen standpunt alleen mogelijk op niet-morele gronden. 11.6 Bestaan er echte morele meningsverschillen volgens relativisme? Als morele meningsverschillen alleen te maken hebben met feitelijke zaken zijn die meningsverschillen niet mogelijk. De een wijst af en de ander accepteert. Sommige relativisten scheiden tussen meningsverschillen in geloof (of zaken) en in houding (hoe men er over voelt). Als dat laatste het geval is, is er wel degelijk sprake van een meningsverschil. 11.7 Zijn er culturele verschillen in Moral Beliefs? Enkele voorbeelden geven aan dat er culturele verschillen zijn die evt. terug gaan op universele principes. 11.8 Culurele verschillen in Basic Moral Beliefs bewijzen relativisme niet Relativisten geven toe dat sommige waarden en praktijken gemeengoed zijn bij alle mensen. Die kunnen volgens hen alleen niet worden uitgelegd als verschillende toepassingen van hetzelfde principe. Socrates Het feit dat de meerderheid er een bepaalde mening op na houdt wil nog niet zeggen dat ze ook gelijk hebben. Zo ook Jezus, Ghandi, Martin Luther King etc. Het kan dus zo zijn dat een meerderheid niet gelijk blijkt te hebben. Dat moet minstens bescheiden maken in het geloof dat de conventies die bestaan ook de juiste zijn. 11.9 Relativisme en het onderscheid tussen 'is' en 'ought' Hume Vanuit descriptieve, non-morele statements (is) kun je geen morele oordelen afleiden. Meer redenen moeten gegeven worden, waarin ought een plek heeft. Anders verval je in de fout van de naturalistische drogreden. Het feit dat er cultureel bepaalde verschillen zijn in moraliteit bewijst nog niet het bestaan van relativisme. 11.10 Universalisme en de grond voor moraliteit Het universalisme stelt dat er een basale (veranderbare) morele grond is, voor iedereen de zelfde. Maar universalisme moet daar wel goed redenen voor hebben. 11.12 Zijn logica en waarheid zelf relatief? De enige uitweg voor zowel voor universalisme is bewijzen dat logica en waarheid, de methode om te komen tot juist en onjuist, cultureel bepaald zijn. 1. Het feit dat er cultureel bepaalde verschillen zijn in moraliteit bewijst nog niet het bestaan van universalisme. 2. De relativiteit van logica helpt niet in het debat tussen relativisme en universalisme. Deze uitspraak geldt namelijk alleen in deze cultuur. 11.12 Relativisme en morele tolerantie Er is een mogelijk voordeel aan relativisme: het levert meer tolerantie op. Uiteindelijk hangt het er maar van af of een cultuur tolerant is of niet, daar is het relativisme afhankelijk van. Zelfs als er meer tolerantie zou zijn als relativisme waar is en iedereen weet dat ook, dan zou er best nog wel minder tolerantie kunnen zijn in een cultuur waar iedereen denkt dat relativisme onjuist is, terwijl het juist is. Je hebt gewoon geen poot om op te staan binnen het relativisme. 11.13 Conclusie Als het voorgaande juist is, heeft het relativisme een groot probleem. Hoofdstuk 12 Zijn morele principes te rechtvaardigen? 12.1 Diversiteit op het nivo van principes Net als er diversiteit is op het nivo van gedrag, is dat er ook op het nivo van morele principes. Pleit dit ook voor relativisme? Drie van de meest invloedrijke pogingen om vorm te geven aan morele principes worden behandeld. 12.2 Filosofisch intuïtionisme 12.3 Ethisch naturalisme 12.4-12.6 Contract-theorie 12.2 Filosofisch Intuïtionisme Intuïtionisme a. De eerste principes waar een moreel principe van wordt afgeleid zijn aannames en dus niet te bewijzen. b. Intuïtionisme in de zin van evident in zichzelf: De waarheid van het begrip is duidelijk als je het begrijpt. Zo Thomas van Aquino en W.D. Ross. W.D. Ross Sommige regels weten we intuïtief. Dit zijn de prima facie plichten. Ze vertellen ons wat we moeten doen als er geen andere morele overwegingen zijn. Ross theorie faalt, want a. de theorie is pluralistisch, omdat geen principe wordt aangeleverd op basis waarvan een keuze gemaakt kan worden tussen de prima facie principes. b. de theorie mixt particularisme en legalisme, omdat de prima-facie principes wel van te vorne zijn geformuleerd en toch evident zijn. Problemen bij het intuïtionisme: a. hoe te kiezen tussen tegensprekende intuïties? b. hoe schijnbare van echte intuïties onderscheiden? c. het is nogal onwaarschijnlijk dat deze methode echt werkt. 12.3 Ethisch naturalisme Ethisch naturalisme Feiten uit de wereld (inclusief taal) zijn voldoende om ethische principes op te baseren. Hier speelt echter weer het probleem van is en ought (zie 11.9). 12.4 Contractarianisme Contractarianisme Het samen afspreken van morele principes in een – hypothetisch – contract. 12.5 Rawls en de oorspronkelijk positie John Rawls stelt een theoretisch kader om een maatschappij te kunnen bouwen waarbinnen rechten, en verantwoordelijkheden goed verdeeld worden. De leden van de maatschappij maken de normen voor deze verdeling vanuit een original position, dat is met een sluier van onwetendheid: a. zonder hun plaats in de maatschappij te kennen. b. zonder hun persoonlijke eigenschappen te kennen. c. zonder de situatie van het land te kennen. Vanuit deze positie stellen ze principes op die de maatschappij rechtvaardig laten gelden: a. het welzijn van de leden moet toenemen. b. er is een effectief rechtssysteem. De procedures staan vast en garanderen zo gerechtigheid. c. de afspraken worden door iedereen geaccepteerd. d. de maatchappij is stabiel. Deze principes zijn bepaald door twee dingen: a. iedereen heeft gelijke rechten en een gelijke vrijheid. b. sociale en economische ongelijkheden zijn zo dat ze zijn: 1. in ieders voordeel. 2. voor iedereen bereikbaar. Omdat deze principes gemaakt zijn vanuit de original position, zijn ze juist. Het probleem is welke relevantie het idee heeft vanuit de hypothese. Het is niet bewezen dat deze principes ook juist zijn. De onpartijdigheid alleen die in het concept van Rawls verwerkt zit, geeft nog niet aan dat de principes juist zijn. Daarvoor zijn meer argumenten nodig. Zodoende geeft dit systeem geen antwoord op het relativisme. Als Rawls systeem cultuurbepaald is bevestigd het relativisme alleen maar. 12.6 Problemen bij regels en principes Het probleem bij legalistische kaders is, dat niet duidelijk is a. wanneer de regels op welke situatie betrekking hebben. b. wat de regels precies voorschrijven. Daarom is legalisme geen goede bodem voor gedragsethiek. Hoofdstuk 13 Persoonlijke beslissing in situatie-ethiek, existentialisme en zorgethiek 13.1 Afwijzen van traditionele ethiek Scepticisme over de mogelijkheid moraliteit te rechtvaardigen is terecht. Op z'n minst geeft het reden serieus alternatieven te onderzoeken. Vaak blijkt een regelgevende benadering inadequaat. Zodoende hebben veel contemporaine ethici de uniciteit van de particuliere situaties benadrukt. Ze verwerpen de traditionele ethiek. 13.2 Situatie-ethiek Joseph Fletcher stelt dat alle ethiek terug is te voeren op waarde. Zijn theorie is dan ook axiologisch. Fletcher verwerpt alles wat in het verleden is gezegd over zaken met intrinsieke waarde. Hij stelt daar tegenover de christelijke liefde, agape, dat iets anders is dan eros of philia. Agape a. ziet af van haat. b. behandelt alle mensen als schepselen van God. Alle andere mensen hebben de capaciteit elkaar op een dergelijke manier lief te hebben. Maar (zie 2.3) stellen dat iets goed is in zichzelf, wil nog niet zeggen dat dat ook zo is. Bovendien moet dit principe ook toegepast worden in een gedragsethiek. Fletcher stelt hier tegenover dat situaties zo zeer van elkaar verschillen dat regels niet ter zake doen. Het situationisme stelt dat in elke concrete situatie de actor zichzelf moet afvragen wat de meest liefdevolle handelswijze is. 13.3 Het principe van de liefde Toch lijkt het situationisme te zeggen: iedereen moet altijd zo liefdevol mogelijk handelen. Wat is dan het verschil met consequentialisme of utilitarianisme? Het liefdeprincipe is absoluut. Het komt onaangepast elke situatie binnen. Maar de toepassing van het begrip is relatief. Elk individu moet voor zichzelf beslissen wat het principe in de concrete situatie te zeggen heeft. Hier treedt het probleem op van het legalisme (zie 12.6). Maar: a. de betekenis van het liefdeprincipe wordt afgeleid uit de situatie zelf. Aan de ene kant wordt zo de oriëntatie op regels vermeden. Aan de andere kant wil het de claim om lief te hebben laten staan. De tegenwerping gaat dus niet helemaal op. b. het blijft een gebod. De problemen van de DCT treden dan wel op. Situatie-ethiek lijkt door de nadruk op particuliere situaties een vorm van particularisme, maar is in feite een vorm van legalisme. 13.4 Existentialistische ethiek Existentialistische ethiek lijkt op situatie-ethiek in de nadruk op het belang van de individuele keuze in concrete situaties. Uitdaging vand eze ethiek is het vinden van morele betekenis in een wereld verstoken van de gebruikelijke morele rechtvaardiging en verstoken van God. Simone de Beauvoir Om de morele betekenis te vinden moet de mens vrij willen zijn boven alles. Wij zijn gedoemd om vrij te zijn (Sartre). Maar er zijn twee soorten vrijheid: a. de vrije wil. Iedereen kan spontaan reageren. b. creatieve vrijheid, authenticiteit, waarvoor je uitdrukkelijk moet kiezen. Je moet nadrukkelijk kiezen. Of je blijft infantiel hangen in de kaders zoals je die geleerd zijn, je ontkent je vrijheid; of je kiest voor de vrijheid die zich nergens achter verschuilt. 13.5 Vrijheid, het ultieme doel Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen leven. Je kan je nergens achter verschuilen. Vrijheid is het ulieme doel. Zin en waarde zijn niet intrinsiek maar moeten in vrijheid zelf aan het leven gegeven worden. Dit lijkt verrotte toch weer een principe: one ought always to act as to maximize freedom. Dit betekent niet dat existentialisme adequaat is, maar wel dat het nog wat meer uitgewerkt mag worden. 13.6 Zorgethiek Zorgethiek stelt zorgen als het centrale in de condition humaine. Als we zorgen voor anderen of andere dingen zien we die als waarde hebbend in zichzelf, apart van de waarde die ze voor ons hebben in het plezier dat ze ons geven. We moeten bereid zijn mensen te verzorgen in de hoop en in het geloof dat ze zullen groeien in de richting dei het beste voor hen is. Zorg, zo wordt wel gezegd, neemt een centralere rol in in het leven van vrouwen dan in het leven van mannen. Dit komt uit in de verschillen tussen zorg-ethiek en de traditionele ethiek. 13.7 Hoe leidt zorgen tot gedrag? Hoe komt een ethiek tot stand uit het denken vanuit zorg? a. Het verwerpt het centrale van regels. Regels spelen hoogstens een adviserende rol en spelen geen rol bij het bepalen van juist en onjuist (als in situatie-ethiek). b. Anders dan situatie-ethiek breekt zorg-ethiek ook met principes. Die kunnen moraal niet funderen. c. Alle universaliteit wordt afgewezen. d. De betekenis van morele oordelen wordt gerelativeerd. Kern van de zorg-ethiek is de relatie tussen de zaken en personen die elkaar ontmoeten in het leven. Hier treedt toch weer een probleem op. Als de zorg-ethiek stelt: 'handel zorgvol', wat is dan het verschil met situatie-ethiek, die stelde 'handel liefdevol'? Als dit juist is onderschrijven zowel situatie-ethiek en existentialisme als zorg-ethiek een principe.. a. Zorg-ethiek is een ethiek van handelen, een deugdethiek. Kan de zorg-ethiek echt aanwijzingen voor handelen bieden? b. Het principe is afgeleid uit situaties en niet uit een goddelijk gebod of uit een norm. Dit zegt dus iets belangrijks over moraal. Toch blijft de vraag staan; hoe in een situatie te bepalen wat juist handelen is? Zorgethiek en existentialisme zijn utdagende kaders die om een nadere uitwerking vragen. Hoofdstuk 14 Contextualisme: een ethiek van pragmatisme 14.1 Een Deweyaanse benadering van ethiek John Dewey heeft een begin gemaakt met het pragmatisme. Holmes zet in dit hoofdstuk een pragmatische ethiek op, als alternatief tegenover particularisme en legalisme: moreel contextualisme. 14.2 Subjectieve, actuele en actionable juistheid Subjectieve juistheid is dat wat je denkt dat juist is Actuele juistheid is dat wat feitelijk juist is Actionably juistheid is dat waarvan het gerechtvaardigd is dat je het juist vindt (om zo te doen). Particularisme en legalisme draaien om de actuele of feitelijke juistheid. Maar we zouden ons achteraf kunnen hebben vergist. Contextualisme draat om de actionably juistheid. Handel vanuit te rechtvaardigen motieven en intenties. Dat is het meeste wat je kan doen. 14.3 Het alternatief van het contextualisme Contextualisme a. benadrukt de situatie waarin de oordelen gemaakt worden (zoals het particularisme) b. geeft een rol aan regels en principes (zoals legalisme) Tussen de subjectieve en de actuele juistheid ontstaat zodoende de categorie van actionable juistheid. Je moet handelen naar de best mogelijke oordelen vanuit jouw beperkte perspectief en mogelijkheden. Je kan niets meer dan de uiterlijke wereld proberen te veranderen. Als dat niet lukt, kan je in elk geval je innerlijk veranderen en zodoende alsnog proberen anderen te overtuigen. 14.4 Elementen van de morele situatie In elke situatie ontmoeten we de regels, gebruiken en gewoontes van een samenleving, als deel van de externe wereld. In je eigen rol komen verplichtingen mee. Contextualisme stelt dat een daad voor juist of verplicht houden, je ook verplicht andere daden op dezelfde wijze te beoordelen, tenzij er aantoonbare verschillen zijn. Zo ontstaan (in navolging van Kant) maxims. Als maxims met elkaar in strijd blijken, is geen uiteindelijk antwoord te geven. Dewey geeft een definitie van regels die mogelijk hulp kan bieden. Een regel is geen gebod, maar een hulpmiddel om een bepaalde situatie te analiseren. Juist of onjuist wordt dan ook niet door de regel, maar door de situatie bepaald. Geen enkele regel of principe mag regeren. Maar ook de consequenties mogen niet regeren, hoewel ze wel mee bepalend zijn voor zover ze in te schatten zijn. Dit afwegen van de gevolgen op zich is al een morele beslissing. Daden in zichzelf kunnen iets goeds in zich hebben, in liefde, zorg, eerlijkheid. Allerlei morele overwegingen kunnen zo een rol spelen, maar geen is vaststaand. 14.5 Zaken om te koesteren Moraliteit is een creatieve activiteit gericht op het verbeteren van de wereld. We moeten de goede tendenzen als zorg, sympathie, en liefde in onszelf dan ook koesteren. We gebruiken zo allerlei morele overwegingen om te komen tot een keuze die de beste is in een bepaalde situatie. Die keuze is zelf onderdeel van de situatie. Doordat het goede een argument is in de morele overwegingen is conextualisme uitermate axiologisch. Doordat het handelen centraal staat in contextualisme is het een gedrags-ethiek. Maar bovenal wil het contextualisme tendenzen en intenties stimuleren; het is een deugd-ethiek. 14.6 Een Kantiaans protest Maar gaat het dan toch om principes: 'Doe altijd wat het beste is'? Is contextualisme dan een vorm van legalisme? Nee, want het draait om de persoonlijke beslissing in de situatie. 14.7 Het belang van de persoonlijke beslissing Hoe zeer er een principe mag zijn, het is je persoonlijke keuze hoe het principe toe te passen in de specifieke situatie. Het principe kan nooit voor je beslissen. In de situatie moeten we beslissen a. of een principe van toepassing is b. wat het principe van ons verlangt in de concrete situatie c. welk principe voorgaat als het strijdt met een ander principe d. waarom deze situatie een uitzondering is e. of waarom in deze situatie het principe adequaat is. Daarom heeft Kant ongelijk als hij zegt dat er eerst principes zijn. De mens is een moreel wezen. Hij is er eerder dan de principes. Dat maakt elke beoordeling experomenteel. 14.8 Intuïtie of emotie Betekent dit nu dat de morele natuur bepaald wordt door intuïtie of door emotie? Dit is een theoretische vraag. Dus doet die er niet toe in zoverre de woorden bepaald worden door de theorie. Terwijl het er juist op aan komt niet theoretisch, maar in de praktijk de juiste morele oordelen te maken. 14.9 Geweten en menselijke natuur Van het grootste belang is dat we in elkaar een moreel besef herkennen. Een geweten. Dit geeft een universele grond voor moraliteit. Dit maakt contextualisme niet universalistisch, maar het fundeert moraliteit in de menselijke natuur. 14.10 Contextualisme en relativisme Dit wil niet zeggen dat er eenheid is in de morele beslissingen die genomen worden in concrete situaties. Dit maakt contextualisme niet tot relativisme. Dat zou betekenen dat in een situatie meerdere beslissingen de juiste zouden kunnen zijn. Maar (zie 14.4) beslissingen in verschillende situaties moeten aan elkaar veratwoording afleggen. 14.11 Universalisme en een moreel postulaat In alle culturen streeft men er naar om de menselijke situatie te doorgronden in al zijn complexiteit. Als dit net zo stipt wordt gedaan als de uitvoering van wetenschap zal de moraliteit misschien convergeren. Dan zal elke handeling voor iedereen die leeft in deze wereld (tegen Kant in dus) actionable juist handelen. Dat is het meeste dat we kunnen bereiken. Dat is het morele principe onder de theorie van Holmes.