Weten en weten is twee over religie en wetenschap. Trees Schopman / S0748943 Werkstuk ter afronding van de Bacheloropleiding Religiestudies aan de Faculteit der Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Begeleider: Dr. Inigo Bocken 1 juni, 2010 Inhoudsopgave: Voorwoord en leeswijzer Hoofdstuk 1 Weten en weten is twee. blz. 3 4 (inleiding en probleemstelling) Hoofdstuk 2 Zoveel hoofden, zoveel zinnen. 6 (verdere verkenning van de problematiek) 2.1 Inleiding 2.2 Chris Buskes: Evolutionair credo, over de verzoening 6 6 2.3 van Darwin en God Henk Barendregt: Wiskunde, mystiek en 10 2.4 natuurwetenschappen Samenvatting en toespitsing van dilemma. 14 Hoofdstuk 3: Religie en wetenschap in één persoon. 17 (Albert Einstein.) 3.1 Inleiding 3.2 Wie was Einstein? 3.3 De rol van religie in het privéleven van Einstein. 3.4 Einstein’s filosofie van religie. 17 17 18 21 Hoofdstuk 4: Religie en wetenschap in de arena. 23 (Uitwerking van de probleemstelling) 4.1 Religie en wetenschap een controverse 4.2 Religie, eerste - en derde persoonsperspectief. 4.3 Natuurwetenschap, eerste - en derde persoonsperspectief 4.4 De rol van religie 23 23 24 25 Hoofdstuk 5: Wetenschap en religie, een aanvulling? 27 (Samenvatting en conclusie) Nawoord 29 Literatuur en bronnen 30 2 Voorwoord Deze scriptie schrijf ik als afronding van mijn bacheloropleiding religiewetenschappen. De studie religiewetenschappen ben ik gestart als tweede opleiding naast mijn studie filosofie. In deze eerste studie werd ik voor het eerst nadrukkelijk geconfronteerd met het spanningsveld dat er tussen religie en filosofie als wetenschap bestaat. Dit intrigeerde me, temeer daar er meerdere filosofen in de geschiedenis voorkomen die sterk religieus waren en die ondanks dit religieus zijn gelden als belangrijke filosofen. Ik denk bijvoorbeeld aan Spinoza, Descartes, en Hegel. Religie leek eerder hun denken te versterken dan te verzwakken. Vanuit nieuwsgierigheid naar dit spanningsveld heb ik besloten dit tot onderwerp van mijn scriptie te maken waarbij ik me richt op de controverse tussen religie en de empirische wetenschappen. Hieronder ziet u het resultaat. Leeswijzer In hoofdstuk 1, de inleiding, vertel ik u wat het onderwerp van mijn scriptie zal zijn. Ik doe een eerste poging het spanningsveld tussen religie en wetenschap toe te lichten en eindig met het formuleren van de probleemstelling. Vervolgens geef ik in hoofdstuk 2 een verdere uitwerking van dit spanningsveld. Dit doe ik aan de hand van twee artikelen, geschreven door een wetenschapsfilosoof en een hoogleraar wiskunde, waarna ik het geheel samenvat, voorzie van kanttekeningen en het dilemma toespits. In hoofdstuk 3 stel ik het leven en denken van Einstein centraal, als voorbeeld van een persoon waarin wetenschap en gelovig zijn zich verenigen. Hoofdstuk 4 besteed ik aan het uitwerken van de probleemstelling met behulp van de kennis die ik mij in de vorige hoofdstukken heb eigen gemaakt. Tot slot vat ik het geheel samen in hoofdstuk 5 en formuleer mijn conclusie. 3 Hoofdstuk 1: Weten en weten is twee! (Inleiding en probleemstelling) ‘Weten en weten is twee’ is de titel van mijn scriptie. Ik verwijs hiermee naar de twee verschillende invalshoeken die religie en wetenschap hanteren in het zoeken naar waarheid en in dat wat zij erkennen als de bron van - en de weg naar kennis. Vanuit beide invalshoeken denken mensen de werkelijkheid te kennen, de waarheid te bezitten, beschikken ze over ‘een weten’. Deze beide vormen van weten staan echter vaak haaks op elkaar en lijken niet naast elkaar te kunnen bestaan. Volgens religie is waarheid wat via openbaring tot ons komt, terwijl wetenschap stelt dat slechts dat waarheid is wat we empirisch vast kunnen stellen en wat we causaal kunnen verklaren. Zo ontstaan er verschillende verklaringen over voor mensen belangrijke gebeurtenissen. De verschillende versies over het ontstaan van de aarde zijn hier een voorbeeld van, maar het zelfde geldt voor vragen over zingeving, het bovennatuurlijke, de waarde van een mensenleven, een leven na de dood, enzovoort. En dit is lastig want het begrip ‘waarheid’ impliceert toch dat er maar één waarheid is?! Vanuit de wetenschap wordt er gesteld dat God niet bestaat, want hij is niet empirisch te bewijzen. Religie is daarmee een sprookje. Een sprookje dat enerzijds iets nuttigs kan zijn voor de mens vanwege de troost en ethische regels die het biedt, anderzijds als een gevaarlijk hersenspinsel gezien wordt vanwege de religieuze overtuigingen die tot misdaden leiden omdat ‘de ander’ anders en dus ‘gedoemd’ is. Kennis is alleen via wetenschap te verwerven en slechts wetenschap zal de mensheid verder brengen en alle problemen op kunnen lossen. Uit religieuze hoek wordt er zorgelijk gekeken naar de hoogmoed van de mens die met haar wetenschap meent de wereld te kunnen kennen en God dood te kunnen verklaren. Wetenschap is weliswaar een talent van de mens, maar tegelijkertijd een illusie want de wereld is uiteindelijk onkenbaar voor de mens. Wetenschap ondermijnt vanuit haar empirische bewijsbehoefte het geloof en draagt zo bij aan toenemend verval van de mensheid. Slechts het geloof kan uiteindelijk redding en vrede brengen, want alle kennis komt van God. Is het werkelijk slechts een kwestie van de één of de ander? Of kan het zijn dat beide een kern van waarheid in zich dragen? Hoe verhouden religie en wetenschap zich ten opzichte van elkaar? Is objectieve kennis mogelijk? Is intuïtief weten mogelijk? Of maakt religie dat wij bescheiden om leren gaan met de kennis die onze wetenschap brengt; met respect voor het hogere, het alomvattende, met respect voor datgene dat nu nog buiten ons blikveld valt maar waar we nu al wel rekening mee moeten houden? En maakt wetenschap dat wij de onderlinge tegenstellingen tussen de religies weten te overbruggen waardoor we in staat zijn de 4 universele waarde van religie te erkennen die ons met elkaar verbindt in plaats van dat ze ons tot elkaars vijanden maakt? Voor mij zijn religie en wetenschap twee bronnen van weten die elkaar aanvullen. Religie vertegenwoordigt voor mij de intuïtieve kennis voortkomend uit de verbondenheid van mensen onderling en de inbedding van de mens in de natuur, met God als een via harmonie kenbaar, ordenend principe als basis. Wetenschap vertegenwoordigt voor mij de menselijke mogelijkheid om deze harmonie via onze rede te kunnen herkennen en via onze vaardigheden te kunnen benutten om haar zo tot onze eigen materiële en immateriële harmonie maar ook disharmonie te maken. Met deze benadering neem ik afstand van de dogmatische religie en verbind me met de spirituele religie. In een eerste oriëntatie met betrekking tot mijn onderwerp waren enkele artikelen van Herman de Dijn mij zeer behulpzaam. Zijn artikelen1 ‘Einstein’s visie op wetenschap en religie’, evenals ‘Spinoza en de onttovering van de moderne wetenschap’ en ‘God, een parasiet in de hersenen (Dennet)’, vond ik zeer inspirerend als eerste aanknopingspunt om mijn gedachten verder vorm te geven. Hij beschrijft hierin de respectievelijke standpunten van genoemde denkers met betrekking tot de samenhang tussen God, natuur, wetenschap en de mens. In de verdere uitwerking van mijn scriptie gebruik ik niet Herman de Dijn maar andere schrijvers om één en ander terug te laten komen. Mijn eerder genoemde vragen probeer ik te beantwoorden door allereerst nadrukkelijk stil te staan bij het spanningsveld tussen wetenschap en religie. Hiertoe laat ik Chris Buskes aan het woord die een artikel heeft geschreven waarin hij het standpunt van meerdere denkers de revue laat passeren. Daarna vat ik een artikel samen van Henk Barendregt. Hij zoekt juist naar de overeenkomsten tussen mystiek en wetenschap en probeert een mogelijke samenwerking tussen beide inzichtelijk te maken. Tot slot stel ik het leven en denken van een persoon centraal waarin zich religie en wetenschap verenigen, als voorbeeld van vruchtbare samenwerking tussen religie en wetenschap. Ik heb gekozen voor Einstein, maar het zouden ook andere filosofen zoals Spinoza en Kepler kunnen zijn. Via deze weg hoop ik een antwoord te kunnen vinden op mijn centrale vraagstelling: Leidt het samengaan van religie en wetenschap tot een vruchtbaar geheel waar beide sterker van worden, of moet het een gewapende vrede blijven? 1 Deze en vele andere artikelen van hem zijn als pdf te vinden en te downloaden via de site www.hermandedijn.be (19 mei 2010) 5 Hoofdstuk 2: Zoveel hoofden, zoveel zinnen (verdere verkenning van de problematiek) 2.1 Inleiding: In dit hoofdstuk verken ik het spanningveld zoals dat tussen religie, mystiek en wetenschap kan bestaan. In het eerste deel vat ik een artikel van Chris Buskes, wetenschapsfilosoof, samen dat vooral ingaat op de controverse tussen dogmatische religies en wetenschap gecentreerd rondom de schepping of het ontstaan van de aarde. Hij laat hierin meerdere schrijvers aan het woord komen. Het tweede deel van dit hoofdstuk bestaat uit een samenvatting van een artikel van Henk Barendregt, hoogleraar grondslagen van de wiskunde en informatica, waarin juist gezocht wordt naar overeenkomsten tussen mystieke ervaring en wetenschappelijk onderzoek door o.a. het persoonsperspectief van waaruit ervaren of onderzocht wordt centraal te stellen. 2.2 Chris Buskes: Evolutionair credo, over de verzoening van Darwin en God.2 Buskes is wetenschapsfilosoof en heeft dit artikel geschreven in het kader van het thema ‘verzoening’ naar aanleiding van de filosofiemaand van 2009. In dit artikel staat hij stil bij de vermeende botsing tussen Darwin en God, oftewel tussen evolutietheorie en religie. Hij constateert een tegenstelling tussen de Darwin-aanhangers en de orthodoxe Christenen, waarbij de eersten beweren dat Darwin het geloof in God en schepping overbodig zou hebben gemaakt, terwijl de laatsten beweren dat de evolutietheorie een verzinsel is en deze wijsheid in een folder huis aan huis verspreidden in 2009 op de geboortedag van Darwin. Volgens Buskes is verzoening tussen religie en evolutietheorie echter wel mogelijk op voorwaarde dat gelovigen de inzichten uit de moderne wetenschap accepteren. Vervolgens beschrijft hij Darwins leven en werk en hoe Darwin, onder invloed van zijn ontdekking geloofsafvallig werd. Waar Darwin bij het begin van zijn ontdekkingstocht nog de bijbel aanhaalde als onbetwistbare autoriteit op het gebied van morele kwesties, daar kreeg hij gaandeweg meer en meer moeite met de, zijns inziens misleidende wereldgeschiedenis zoals die in het Oude Testament werd beschreven. Ook de aanwezigheid van het lijden in de wereld, het theodiceeprobleem, kon hij niet bevatten binnen zijn eerdere geloofsovertuigingen. Hij kwam tot de ontdekking dat evolutie draait om overleven en 2 Buskes, Chris (2009) ‘Evolutionair credo’, verschenen in Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4. 6 reproduceren. Er is geen hiernamaals of verlossing. De natuur is niet goed of slecht, erger nog, ze is afschuwelijk onverschillig. In een dergelijke wereld is God verpletterend afwezig.3 Ook Richard Dawkins4 wordt aangehaald door Buskes. Volgens Dawkins zijn er goede en slechte redenen iets te geloven. De goede zijn gebaseerd op toetsing en empirie, kortom wetenschap. De slechte zijn gebaseerd op dogma, traditie en openbaring, kortom religie. Wetenschap leidt tot toename van kennis en afname van bijgeloof, terwijl godsdienst volgens Dawkins een uit de hand gelopen verzinsel is dat door geen enkel empirisch feit wordt ondersteund. Religie is volgens Dawkins een gevaarlijk mentaal virus, een ‘meem’. Volgens Dawkins is een meem, een replica, dat zich voortplant door ‘van brein naar brein te springen’ met behulp van imitatie en het gesproken of geschreven woord. In die zin zijn ze te vergelijken met genen, ze zijn ‘zelfzuchtig’ en willen kost wat kost kopieën van zichzelf maken. Godsdienstmemen5 bestaan dus bij de gratie van de zelfreplicatie. Volgens Dawkins zijn de dogma’s van de verschillende geloofstelsels vaak in strijd met elkaar, terwijl ieder voor zich ondertussen de waarheid claimt. Objectief (dus via wetenschappelijke benadering) kan de superioriteit van de één boven de ander niet worden aangetoond. Religie is daarom de natuurlijke vijand van de wetenschap, vindt Dawkins. In combinatie met Dawkins, laat Buskes ook Dennet6 zijn woordje doen. Dennet beschouwt religie als een natuurlijk fenomeen, dat een eigen plek moet krijgen binnen het wetenschappelijke, naturalistische wereldbeeld en in die zin wetenschappelijk onderzocht moet worden. Evolutiebiologisch gezien acht hij religie niet zo’n vreemd verschijnsel. Sociale primaten leven in complexe hiërarchische verbanden, zij hebben leidersfiguren nodig, individuen die de groep onder hun hoede nemen en de rangorde bepalen.7 Godsdienst is de ultieme invulling van deze behoefte, want zij kweekt saamhorigheid, solidariteit en biedt troost door de belofte aan een hiernamaals. Op deze manier overleeft de spirituele component 3 Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4: C. Buskes (2009) Evolutionair credo, p. 8 4 Richard Dawkins, evolutiebioloog, hoogleraar aan de universiteit van Oxford, vurig atheïst en schrijver van The God delusion. (2006) 5 Memetica kent volgens Buskes een eigen onderzoeksgebied, waarin ons erop gewezen wordt dat een traditie niet zozeer door ons, maar door zichzelf in stand gehouden wordt. 6 Daniel Dennet, filosoof, schrijver van Breaking the spell (2006) 7 Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4: C. Buskes (2009) Evolutionair credo, p. 10 7 van de mens. Religie is een menselijk fenomeen, typerend voor een wezen dat als enige op de planeet zijn eigen sterfelijkheid beseft. Ook Dennet hangt de mimetica aan. Volgens hem gehoorzaamt de evolutie van de cultuur aan dezelfde darwinistische principes en wetmatigheden als de biologische evolutie. Godsdienstmemen zijn efficiënte replicators omdat ze de mensen een doel voorspiegelen waardoor hun leven betekenis krijgt. Hij heeft het in die zin over clusters van memen die door begrippen als ‘openbaring, onvoorwaardelijk geloof’ en ‘bekeringsijver’ elkaar versterken en helpen te overleven. Maar de religie krijgt zo in ieder geval een eigen plek, namelijk binnen de wetenschap. Het antwoord van de gelovigen is gelijksoortig. Waarom zou de religie een plek binnen de wetenschap moeten krijgen? Het hoort omgekeerd te zijn, namelijk dat de wetenschap een plek dient te krijgen binnen de religie. De creationisten verwerpen de evolutietheorie in zijn geheel en houden de bijbelse getallen aan, wat inhoudt dat de aarde slechts een paar duizend jaar oud is en geen 4 miljard jaar. Intelligent Design gaat er vanuit dat de biologische en natuurlijke fenomenen zo onherleidbaar complex zijn dat er een intelligent ontwerp aan ten grondslag moet hebben gelegen. De aanhangers hiervan wordt echter weer verweten dat ze God van stal halen zodra ze zelf niet meer in staat zijn iets te herleiden. Zo creëren ze een ‘God van de gaten’8 en doen daarmee een beroep op pseudowetenschap. Het Vaticaan stelt zich op het standpunt dat het leven is geëvolueerd, maar dat uiteindelijk God de schepper van alle dingen is. Bij het theïstisch evolutionisme van Collins9 staat Buskes wat langer stil. Collins noemt zijn theorie BioLogos. Dit houdt in dat God de bron van alle leven is en dat het leven de wil van God uitdrukt. Het bestaan van God valt af te leiden uit het bestaan van een persoonlijke God (want we hebben besef van goed en kwaad), uit het feit dat mensen in alle tijden en culturen naar God hebben gezocht en uit het antropisch principe10. Dit zou duiden op een ontwerper en een kosmisch wetgever. Buskes is het hier echter niet mee eens en verwijst respectievelijk naar het bestaan van moraal bij primaten11, naar het feit dat mensen wel iets 8 Uitspraak van Michael Schermer, directeur van de Sceptics Society 9 Francis S. Collins, geneticus, schrijver van The language of God (2006) en hoofd van het Human Genoomproject 2000 10 Antropisch principe: de natuurconstanten en –wetten zijn precies zo afgesteld dat het ontstaan van leven en menselijk bewustzijn mogelijk is geworden. 11 8 Frans van der Waal (1996) ‘Van nature goed’. kunnen zoeken maar dat dit niet bewijst dat het gezochte ook bestaat (de heilige graal bijvoorbeeld), en naar het feit dat als iets gebeurt dit niet bewijst dat het ook noodzakelijk zo had moeten zijn. Buskes stelt hier: Natuurlijk, het prachtige universum – en het feit dat er iets is en niet niets – wekt verwondering en ontzag. Maar daarom hoeven we religie nog niet te omarmen. De verwondering en ontzag kunnen immers ook tot uitdrukking komen in de wetenschap, de kunst, de literatuur, de poëzie en de muziek.12 Met aanhaling van Kant (kennis van God is onmogelijk omdat ons denken de fenomenale werkelijkheid niet kan ontstijgen) en Ockham met zijn ‘scheermes’ (aangezien onze kennis eindig en feilbaar is, is het gewenst niet meer ‘zijnden’ aan te nemen dan logisch strikt noodzakelijk is) stelt Buskes dat schepping via evolutie niet toetsbaar is en daarom binnen de wetenschap als positie van geen enkel nut kan zijn. Binnen de wetenschap wordt uitgegaan van de causale geslotenheid van de fysische wereld, de natuur kan dus als gesloten systeem niet door iets van buitenaf (God) worden beïnvloed. Daarmee is de wetenschap universeel (overal ter wereld dezelfde uitgangspunten en uitkomsten via verifieerbare redenatie) terwijl elke religie zijn eigen dogma en daarmee zijn eigen waarheid aanhangt. Dan laat hij Gould aan het woord. Volgens Stephen Jay Gould13 zijn wetenschap en religie twee gescheiden denksferen. Daar waar de één de empirische feiten bestudeert, houdt de ander zich bezig met zin, waarde en betekenis. Daarom is er volgens Gould sprake van een principiële boedelscheiding van beide werelden. In de praktijk lopen deze twee echter voortdurend door elkaar, becommentarieert Buskes, dus een dergelijke scheiding is misschien aantrekkelijk, maar ook naïef. En op de breuklijn van de twee werelden vinden we de theorie van Darwin, want waar komt de mens nu vandaan? God of de apen? Volgens Buskes zijn wetenschap en religie echter wel met elkaar te verzoenen. Hij verwijst hiervoor als eerste naar het deïsme. Dit is het idee dat God dan wel het prille begin heeft geschapen (de oerknal), maar zich er verder niet meer mee heeft bemoeid en de natuurwetten hun gang heeft laten gaan. Hij verwijst ook naar het pantheïsme van Spinoza en Einstein. Dit houdt in dat God en de natuurwetten één zijn, God is het diepste wezen van de werkelijkheid zelf. Tot slot verwijst hij naar Kitcher14 die pleit voor spirituele religie. 12 Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4: C. Buskes (2009) Evolutionair credo, p. 14 13 Stephen Jay Gould, evolutiebioloog, schrijver van het boek Rocks of ages (1999) 14 Philip Kitcher, filosoof, hoogleraar Columbia University en schrijver van Living with Darwin. (2007) 9 Spirituele religie neemt afstand van een letterlijke interpretatie van de geloofsdoctrines waardoor die ene godsdienst zaligmakend zou zijn en daardoor superieur aan alle andere, maar erkent de sociale, betekenisgevende en troostende functie van godsdienst. Kanttekening bij Buskes: Buskes heeft het over verzoening tussen religie en wetenschap. Maar wat houdt die verzoening volgens hem nu precies in? Het lijkt eerder op een ‘verdragen’ waarbij de religie zich moet ‘inpassen’ en ‘aanpassen’ dan op een vruchtbare samenwerking waar beide beter van worden. De wetenschap hoeft volgens hem niet te veranderen, want die is al universeel en aangezien zij zich baseert op empirische gronden werkt zij aan een toetsbare waarheid. Vooral de religies moeten veranderen en datgene gaan bieden waar de wetenschap geen pretenties heeft, namelijk op het gebied van troost en betekenisgeving en op het sociale (ethische) vlak. Bemoeit wetenschap zich inderdaad niet met betekenisgeving? Kan iets wetenschappelijk geanalyseerd worden zonder bij de betekenis die het voor ons heeft stil te staan? Wat iets is en hoe het werkt heeft toch alles te maken met betekenisgeving? Valt de manier waarop wij kennis inzetten ten behoeve van verandering of beheren van onze wereld dan buiten de wetenschap omdat sturing op verandering en beheer altijd gekoppeld is aan betekenisgeving? Hoe zit dat dan met de sociale- en de geesteswetenschappen? In hoeverre zijn dit nog wetenschappen te noemen en in hoeverre is hier sprake van religie? 2.3 Henk Barendregt: Wiskunde, mystiek en natuurwetenschappen.15 Barendregt is zelf hoogleraar grondslagen van de wiskunde en informatica. Daarnaast heeft hij ervaring met meditatie en is geïnteresseerd in neurowetenschappen. Vanuit deze achtergrond schrijft hij over de samenhang van de drie bovengenoemde gebieden. Wiskunde en mystiek lijken in eerste instantie onverenigbaar, begint hij, omdat wiskunde één van de meest exacte wetenschappen is, terwijl mystiek gebaseerd is op subjectieve inzichten en niet gedefinieerde begrippen. Mystici zeggen zelfs dat hun ervaring niet in gewone taal uit te drukken is en waarschuwen dat het rationele denken de mystieke ervaring in de weg staat. Volgens Barendregt zal die onverenigbaarheid mee blijken te vallen omdat wiskundig inzicht en mystieke ervaring beide gebaseerd zijn op fenomenologisch innerlijk schouwen. Hij verwacht meer problemen met de natuurwetenschappen omdat deze vanuit een derde persoonsperspectief redeneren, terwijl wiskunde en mystiek dit doen vanuit 15 Barendregt, Henk (2009) ‘Wiskunde, mystiek en natuurwetenschappen’, verschenen in Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4. 10 een eerste persoonsperspectief. Wil er dus een verbinding ontstaan met de natuurwetenschappen dan zal de wiskunde gedefenomenologiseerd moeten worden en zal de mystiek herleid moeten worden tot hersenprocessen, concludeert Barendregt. Volgens hem kan dit op een natuurlijke en verantwoorde manier gebeuren. Als voorbeeld geeft hij het orgasme dat enerzijds wetenschappelijk onderzocht kan worden, terwijl je er op een ander moment ook van kunt genieten. Wiskunde ontstaat als de werkelijkheid geabstraheerd wordt tot getallen, die vervolgens geabstraheerd worden tot begrippen die daarna gebruikt worden in formules die iets vertellen over een werkelijkheid die op dat moment misschien nog niet gekend kan worden. Zo ontstaat een toren van abstracties, wiskundige begrippen, die via die abstracties inzicht kunnen geven in de onderste laag, die van de natuurlijke getallen. De drijfveer van de wiskundige, om deze toren te kunnen bouwen, is het verlangen naar het goede, schone, het ware, ook wel eros genoemd. Het is de gemoedstoestand die wil weten en niet eerder rust, zo omschrijft Barendregt, en voegt er de opmerking aan toe dat het een wonder is dat dit spel nuttig is voor het begrijpen van de natuur.16 Onze geest creëert en verifieert de wiskunde. Ze gebruikt als exacte wetenschap weliswaar berekeningen en bewijzen, waardoor ze objectief is, er is echter ook altijd sprake van een mentaal oordeel. De abstractie moet weer herkenbaar zijn in het laagste niveau, zelfs op een moment dat je dit nog niet kunt demonstreren17 en dit moet beaamd worden met ‘het is goed’. Men heeft dus innerlijk schouwen (eerste persoonsperspectief) nodig voor het scheppen van wiskunde. En desondanks is wiskunde niet elitair. Zijn de introspectieve overwegingen niet correct dan zal er geen erkenning volgen van het forum wiskundigen. Mystieke ervaringen gaan over het proces van waarnemen zelf: niet om het waarnemen van de dingen, maar om hoe wij ze waarnemen. Een mystieke ervaring is kortstondig, krachtig en niet alledaags. Dit maakt het moeilijk om een dergelijk ervaring in alledaagse taal uit te drukken. Barendregt omschrijft een mystieke ervaring als ‘een overweldigende ervaring waarbij het ‘ik’ verdwijnt en men zich soms samen voelt smelten met het Al’18. Hij definieert het als ‘een bewustzijnstoestand met een hoge concentratie, vreugde 16 Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4, H. Barendregt (2009) Wiskunde, mystiek en natuurwetenschappen, p. 51 17 Zie stelling Pierre de Fermat over analoge 3-tallen voor n>2, uitgesproken in 1637 en pas in 1995 door Andrew Wiles bewezen. 18 Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4, H. Barendregt (2009) Wiskunde, mystiek en natuurwetenschappen, 11 en gelijkmoedigheid, verkregen door globale observatie van het bewustzijn, waarbij de ervaring van het zelf wegvalt.’ Een mystieke ervaring kan men proberen op te roepen door het lezen van mystieke teksten of door systematische meditatie, waarbij de boeddhistische mystiek vier fasen (absorbties, jhana’s) kent die een toenemende verstilling en onthechting inhouden. Volgens Barendregt berusten zowel wiskunde als mystiek op innerlijk schouwen. Een vereiste voor dit innerlijk schouwen, zowel bij wiskunde als bij mystiek, is concentratie, Deze concentratie is te verkrijgen door voldoende oefening en doorzetting. Het schouwen leidt tot een waarnemen of ervaren van een zuivere vorm. Bij wiskunde is dat het concept, bij mystiek is dat de bewustzijnstoestand. Dit ervaren leidt bij beide tot een schoonheidsbeleving waarbij het ‘ik’ wegvalt. Bij beide gebieden wordt daardoor de vergelijking met eros gemaakt. Hij verwijst naar Husserl (1901), Brouwer (Atken -2003), Gödel (1995) en Bernays (Hao Wang-1997) die eveneens de gemeenschappelijke basis voor mystiek en wiskunde benadrukken. Om vervolgens de verbinding te kunnen leggen met de natuurwetenschappen moeten wiskunde en mystiek bekeken worden vanuit het derde persoonsperspectief. Barendregt stelt dat natuurwetenschappen weliswaar volledig afhankelijk zijn van wiskunde, maar er slechts oppervlakkig en in kwantitatieve zin (meten is weten) gebruik van maken. Wiskunde is kwalitatief in plaats van kwantitatief, benadrukt hij, en verwijst vervolgens naar Aristoteles die de wiskunde natuurwetenschappelijk geduid heeft door zijn beschrijving van de axiomatische methode en de logica. Later is dit vervolmaakt door Frege, Russel en anderen. Ook doordat gebruik van de computer mogelijk werd, werd de wiskunde meer losgekoppeld van het innerlijke schouwen, en daardoor gedefenomenologiseerd, vertelt Barendregt. De ideeën en bewijzen komen nog steeds van de mensen, de berekening en de verificatie gebeurt door de computer. Dit tot onvrede van meerdere wiskundigen, die vinden dat de totale wiskunde zich in het hoofd van mensen hoort af te spelen en niet via het geheugen van machines. Op deze manier wordt de schoonheid van de wiskunde aangetast, vinden ze. Om mystiek natuurwetenschappelijk te kunnen duiden, zal de mystieke ervaring, volgens Barendregt vertaald moeten kunnen worden naar een neurofysiologisch proces. Hier staan we echter nog maar in de kinderschoenen, vindt hij. Vragen die hier dienst doen als eerste aanknopingspunten zijn: waar komen de qualia vandaan? (hoe ervaart men een kleur zoals die direct aan ons gegeven is?) Wat is concentratie? Wat is opmerkzaamheid, hoe p. 52 12 ontstaat het gevoel van eenheid in het bewustzijn? Via onderzoek is geconstateerd dat mediterenden op verschillende plaatsen een dikkere hersenschors hebben en dat zij beter in staat zijn opeenvolgende cijfers van letters te onderscheiden.19 Daarnaast kent de cognitieve psychologie het ‘binding-problem’ (hoe worden verschillende relevante aspecten van de werkelijkheid bijeen gebracht?) Volgens Malsburg (1981) en Singer (1999) gebeurt dit door neurale synchronisatie (neuronen die bij elkaar behorende patronen ordenen, gaan samen in hetzelfde ritme vuren). Uhlhaas (2008) toont in een onderzoek aan dat bij psychiatrische patiënten een duidelijk verminderde synchroniteit optreedt. Op grond van deze bevindingen komt Barendregt tot vijf hypothesen met betrekking tot de mogelijke vertaling van mystiek tot neurofysiologische processen20: 1. Concentratiemeditatie bevordert binding en daarmee neurale synchronisatie. 2. Inzichtmeditatie tijdens de dissociatieve fases, gaat gepaard met lagere neurale synchronisatie. 3. Symptomatische onderdrukking van de dissociatie maakt gebruik van neuromodulatoren zoals opiaten. 4. Het zuiveren van de geest, ontwikkeld door opmerkzaamheid, legt nieuwe neurale paden aan, waarbij informatie minder door het limbische systeem loopt. Hierdoor wordt het centrum voor angst, de amygdala, minder geactiveerd. 5. Opmerkzaamheid is een vorm van meta-bewustzijn, dat mogelijk is omdat de menselijke geest als ‘computationeel model Turing’ volledig is en daardoor over zichzelf kan reflecteren. Volgens Barendregt verklaart de voorlaatste hypothese vermoedelijk dat gevorderde beoefenaars van meditatie vrijer en flexibeler in het leven staan en beter bestand zijn tegen tegenslagen. Hij besluit met het citeren van enkele andere beroemdheden, waaronder Musil (1996) ‘Het is te begrijpen dat een ingenieur opgaat in zijn specialisme in plaats van in de vrijheid en ruimte van de ideeënwereld uit te komen, al worden zijn machines tot aan de uithoeken van de aarde geleverd; want hij hoeft evenmin in staat te zijn het gedurfde en het nieuwe van de ziel van zijn techniek over te dragen op zijn persoonlijke ziel als een machine in staat is om de aan haar ten grondslag liggende infinitesimaalvergelijkingen op zichzelf toe 19 Slagter, H (2007) Mental training affects distribution of limited brain resources’ PLoS Biol 5. 138 20 Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4, H. Barendregt (2009) Wiskunde, mystiek en natuurwetenschappen, p. 58 13 te passen. Van wiskunde kan dat niet gezegd worden; die is de nieuwe denkmethode zelf, de geest zelf, daarin liggen de bronnen van tijd en de oorsprong van een kolossale transformatie.’ Volgens Barendregt is hieruit af te leiden dat zowel de wiskunde als de mystiek een objectiverende houding aannemen, en hij haalt tot slot Bitbol (2008) aan dat de fenomenologische methode, en uiteindelijk het bewustzijn, de grondslag voor al het kennen vormt. Kanttekeningen bij Barendregt: Barendregt baseert zijn verhaal vooral op het verschil tussen het eerste en derde persoonsperspectief, waarbij hij verklaart dat natuurwetenschappen vanuit een derde persoonsperspectief worden beoefend. Is dit een terechte veronderstelling? Wel wordt duidelijk dat, om een ervaring of inzicht te kunnen delen met iemand anders, deze of een vergelijkbaar eerste persoonsperspectief moet kunnen ondergaan, of het inderdaad via een derde persoonsperspectief verklaard en inzichtelijk gemaakt moet kunnen worden. In dit kader verwijst hij zelf bijvoorbeeld al naar mystieke teksten, maar ook via beelden, muziek, en geur kun je een met elkaar vergelijkbaar eerste persoonsperspectief oproepen. De invalshoek van het defenomenologiseren om het innerlijke schouwen van wiskunde te verklaren en het vertalen in neurofysiologische processen van de mystieke ervaring is dan dus een keuze via welke je duidelijk kunt maken dat deze ervaringen onomstotelijk bestaan en effect teweeg brengen, anderzijds kun je daarmee de kracht van deze ervaring, de kracht van deze concentratie zelf niet overdragen. Bereik je met deze keuze je doel? Wat is het doel van de vergelijking van mystiek, wiskunde en natuurwetenschappen? Om te komen tot een ‘verdragen’ van elkaar? Of om ook tot gemeenschappelijke meerwaarde te komen? 2.4 Samenvatting en toespitsing van dilemma. Buskes duidt de universaliteit van wetenschap tegenover het dogmatisch denken van religie, waarbij hij vanwege de universaliteit en het toetsbare karakter meer waarde toekent aan wetenschap dan aan religie. De meerwaarde van religie, met name de spirituele religie, ligt volgens hem in de betekenisgevende rol die religie heeft. Wetenschap heeft geen betekenisgevende rol want zij is neutraal en slechts duidend, vooral gericht op het aantonen van causaal verband. Buskes verwoordt het niet als zodanig, maar zou dit in kunnen houden dat bij de toepassing van wetenschappelijke kennis, religie een woordje mee dient te spreken als bron van betekenisgeving en ethiek? Of is dit al een te belangrijke rol in de ogen van Buskes, die er vooral voor pleit dat religie zich voegt naar de bewezen waarde van wetenschap in plaats van omgekeerd? En andersom, kan wetenschap met haar universele 14 waarde een voorbeeld zijn voor religie? Kan zij religies stimuleren te zoeken naar hun overkoepelende waarheden om zo ook universele ethische waarden te ontdekken? Vruchtbare samenwerking lijkt in het belang te zijn van zowel wetenschap als religie. Dit is meer dan elkaar ‘verdragen’. Door de richtinggevende betekenisgeving van religie zou wetenschap enerzijds misschien tot grotere hoogten opgestuwd kunnen worden doordat religieuze beleving een drijfveer, een motor achter wetenschappelijk onderzoek wordt. Anderzijds voorkomt zij door haar betekenisgevende rol misschien dat we wetenschappelijk ontsporen en we een technische maatschappij21 creëren die ons beheerst in plaats van dat wij haar beheersen. Want wetenschap zonder doel wordt chaos en iets waarvan we bang zijn dat het ons gaat overheersen. Terwijl religies zonder overkoepelende universaliteit oorlogen creëren in de vorm van kruistochten, jihad en religieus terrorisme, Daartegenover staat echter dat religieuze beleving, door de ervaring van het ultieme hogere, de onbereikbare God, ook een oefening in bescheidenheid is. Of betreft het hier een meme, de meme dat bescheidenheid een deugd is die ons voortbestaan en onze kwaliteit van leven ten goede komt? Een meme dat uit is op zijn eigen overleving en daarom van brein naar brein springt? Betekenisgeving is gekoppeld aan wezens met een bewustzijn en betekenisgeving is als zodanig sturend bij het maken van keuzes en het opbouwen van overtuigingen. Het is onze behoefte aan betekenisgeving die de traditie of een dogma levend houdt. Volgens deze opvatting zouden ook wetenschappelijke theorieën gezien kunnen worden als memen. Wetenschappelijke theorieën zijn belangrijk om de wereld te kunnen duiden en worden ieder op hun beurt weer gebruikt om een volgende theorie te bouwen. Dit kan doorgaan tot één van die theorieën fout blijkt te zijn en het geheel als een kaartenhuis in elkaar stort, wat leidt tot een nieuw paradigma22. Mystieke ervaring, zoals beschreven door Barendregt, ontkomt dan aan het gevaar een meme te zijn want een mystieke ervaring is een directe ervaring, te vergelijken met de directe sensatie van kleur en temperatuur (qualia) en blijkt niet of nauwelijks in taal gevat te kunnen worden. Daarom zet een mystieke ervaring zich niet om in de gestolde werkelijkheid van een dogma en doet de mystieke ervaring altijd een beroep op de directe emotionele betrokkenheid van degene die het ondergaat. Het eerste persoonsperspectief, noemt Barendregt dit. 21 Denk hierbij bijvoorbeeld aan de robottechnologie en aan de vraagstukken rondom levensverlenging en levenscreatie. 22 http://nl.wikipedia.org/wiki/Paradigma_(wetenschapsfilosofie) (14 mei 2010) 15 Barendregt beschrijft het eerste persoonsperspectief als een innerlijk schouwen. Hij zet dit tegenover het derde persoonsperspectief, een uiterlijk schouwen, gebaseerd op onderling te delen empirische bevindingen. Zo ontstaan er twee waarheden, want er zijn twee beoordelingscriteria voor de waarheid. Daar waar het eerste persoonsperspectief uitgaat van “het is goed, zuiver, puur”, gepaard gaand met extase en verlies van het eigen ‘ik’, gaat het derde persoonsperspectief uit van “het is voorspelbaar en bewijsbaar (causaliteit)”. En deze twee waarheden lijken op het oog niet verenigbaar tot één waarheid, want er lijkt sprake te zijn van twee werelden. Toch blijken deze twee werelden vanuit empirisch oogpunt verbonden met elkaar. De wetenschap ontrafelt enerzijds steeds meer geheimen die in eerste instantie als mystiek en goddelijk werden geduid, anderzijds lijkt door de toename van kennis de wereld steeds groter, complexer en mystieker te worden. Mystieke ervaringen op hun beurt blijken fysieke veranderingen met zich mee te brengen, zoals Barendregt laat zien. Er vinden veranderingen in de hersenen plaats onder invloed van meditatie en bidden. Het is een vorm van concentratie die andere hersengolven met zich meebrengt (alfagolven in plaats van bètagolven23) en die nieuwe verbindingen in de hersenen lijkt te kunnen creëren. De vraag blijft dus; zijn de wereld van de religie en de mystiek en de wereld van de wetenschap met elkaar te verenigen? Leidt deze vereniging tot een hogere en grotere kennis die de waarheid dichter benadert dan de waarheden uit deze wereld afzonderlijk? Is er een wetenschapper (of zijn er wetenschappers) waarin men de vereniging van beide werelden herkent? 23 Spilka e.a. (2003) The psychology of religion, p. 65 16 Hoofdstuk 3: Religie en wetenschap in één persoon. (Albert Einstein) 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wil ik een beschrijving geven van Einsteins leven en denken als voorbeeld van een wetenschapper waarin religie en wetenschap zijn verenigd. Einstein heeft in zijn latere leven meerdere geschriften over filosofie, politiek en religie geschreven waarin hij specifiek uitspraken doet over de verhouding tussen wetenschap en religie. Niet alleen aan de hand van zijn ideeën, maar eveneens aan de manier waarop religie zich in zijn leven heeft ontwikkeld, denk ik één en ander af te kunnen leiden met betrekking tot de vraagstelling van deze scriptie. Een boek van Max Jammer ‘Einstein and religion’ (2002) vormt hierbij mijn leidraad. 3.2 Wie was Einstein: Einstein, vooral bekend als natuurwetenschapper en uitvinder van het foto-elektrisch effect en de relativiteitstheorieën, werd geboren op 14 maart 1879 in Ulm, Duitsland. Hij kwam uit een gegoede handelsfamilie van Joods komaf. Zijn ouders waren niet fanatiek gelovig (zo werd Albert bijvoorbeeld niet zoals gebruikelijk naar zijn vader of voorvaderen genoemd en werden evenmin allerlei joodse spijswetten in acht genomen, op de sabbath maaltijd na) maar gingen heel liberaal met het Joodse geloof om. Met zijn ouders heeft hij o.a. in Italië, Zwitserland en Oostenrijk-Hongarije gewoond. In 1901 werd hij Zwitsers staatsburger. In 1903 trouwde hij met zijn eerste vrouw, Mileva Maric. Uit dit huwelijk kwamen drie kinderen voort. Van 1901 tot 1908 werkte Einstein bij een patentbureau. Deze jaren worden zijn wonderjaren genoemd omdat hij toen meerdere uitvindingen deed, waaronder die van het 17 foto-elektronisch effect en de relativiteitstheorie. Daarna werd hij docent en uiteindelijk hoogleraar aan diverse universiteiten (Bern, Zürich en Praag). In 1914 verbond hij zich aan de Pruisische Academie van Wetenschappen in Berlijn. Hij herkreeg zijn Duitse nationaliteit en was tot 1933 directeur van het Keizer Wilhelm instituut voor Natuurkunde. In deze tijd (1921) won hij de nobel-prijs voor zijn ontdekking van het foto-elektronisch effect. Eveneens raakte gedurende deze jaren zijn eerste huwelijk ontwricht en hertrouwde hij in 1919 met zijn nicht Elsa Löwenthal. Nadat Hitler in 1933 aan de macht was gekomen besloot Einstein Amerika zijn thuisland te maken. Hij aanvaarde een baan bij het instituut voor advanced study in Princeton en verwierf in 1940 zijn Amerikaanse staatsburgerschap. Vanuit Amerika toonde hij zich betrokken bij de oprichting van de staat Israel na de WO II en bovenal bij het opzetten van een hebreeuwse universiteit in Jeruzalem. Na het overlijden van de Israëlische president Weizman in 1952 werd Einstein gevraagd om president van Israel te worden. Hij zei vereerd te zijn, maar zich niet geschikt te achten voor een dergelijke positie, en sloeg het af. Op 18 april 1955 overleed hij in het ziekenhuis van Princeton aan een aneurisma.24 3.3 De rol van religie in het privéleven van Einstein. Einstein’s religieuze beleving is gebaseerd op 3 peilers: muziek, natuur en God. Al jong was Einstein gegrepen door ‘het wonder van de natuur’. Dit opende volgens Moszkowski25 (de eerste biografieschrijver van Einstein die hem ook persoonlijk kende) de poort naar iets dat Einstein zelf later ‘het religieuze paradijs’ noemde. Op zijn 6e ging Einstein naar de katholieke basisschool. Om iets mee te krijgen van zijn eigen ‘roots’ kreeg hij als aanvulling op het katholieke onderricht, les over het joodse geloof. Ook startte hij met vioolles op zijn 6e. Muziek ontroerde hem sterk en was voor hem intens verbonden met zijn religieuze gevoelens. Dit bleef zo tijdens de rest van zijn leven. Einstein zelf schrijft laconieker over de rol van religie in zijn jonge leven. In zijn autobiografische noten van 194926 beschrijft hij hoe hij als ‘vroegrijpe jongeman’ de zinloosheid inziet van de hoop en het streven zoals dat voor de meeste mensen richtinggevend is in hun leven. Hij ervoer hoe deze zinloosheid werd toegedekt door ‘hypocrisie en schitterende woorden’. De eerste ontsnappingsmogelijkheid uit deze hypocrisie was religie, 24 http://nl.wikipedia.org/wiki/Albert_Einstein (16 mei 2010) 25 A. Moszkowski (1920), Einstein-Einblicke in Seine Gedankenwelt (Hoffmann und Campe, Hamburg) 26 A. Einstein, Autobiographical notes, in Albert Einstein: Philosopher-Scientist, p.3 18 zoals Einstein omschreef ‘iets dat bij elk kind geïmplanteerd wordt volgens de traditionele educatiemachine’ en daardoor richtinggevend is in het leven van de meeste mensen. En zo werd Einstein, ondanks atheïstische ouders, zelf diep gelovig. Einstein benadrukt dat het dus niet zozeer te maken had met liefde voor de natuur en de muziek, maar vooral met een poging om te ontsnappen aan depressieve en wanhopige gevoelens die het leven zelf met zich meebracht. Volgens Jammer is dit echter een projectie van de volwassen Einstein op de ontwikkelingen in zijn jeugdjaren. Duidelijk is dat Einstein al vroeg werd geconfronteerd met het bestaan van meerdere religieuze dogma’s (jodendom en katholicisme). Dit leerde hem verdraagzaam te zijn ten opzicht van elke religieuze uiting. Naast zijn voorliefde voor muziek, heeft hij ook deze verdraagzaamheid zijn leven lang behouden. Op zijn 12e jaar was er plotseling een kentering. Einstein weigerde de Bar-mitzwa te doen. Dit protest tegen religie (niet alleen joodse religie) kwam tot stand door het lezen van populairwetenschappelijke boeken (Kant- Kritiek der rainer Vernunft; Büchner- Krafft und Stoff; Bernstein – Naturwissenschaftlicher Volksbücher). Via deze boeken ontdekte Einstein dat veel uit de bijbelse verhalen niet waar kon zijn. Deze ervaring bracht hem aan het twijfelen ten opzichte van elke autoriteit. Hij toonde zich voortaan sceptisch ten opzichte van elke menselijke overtuiging. Naarmate hij ouder werd verzachtte zijn standpunt zich enigszins. Niettemin heeft hij ook deze sceptische houding zijn leven lang behouden. Deze sceptische houding ten opzichte van autoriteit, in combinatie met de ideologieën van Marx en Mach hebben volgens enkele biografieschrijvers27 de basis gelegd voor de relativiteitstheorie. In die tijd werd duidelijk dat de mens de maatschappij beschreef vanuit zijn maatschappelijke positie. Dit leverde een verschil op tussen de beleving en zienswijze van de bourgeois en die van de socialist. Deze sociale relativiteit zou vervolgens geprojecteerd worden op de fysische wereld. Jammer citeert hier Feuer, die het als volgt verwoordt: The emotions that gave rise to sociological relativity might then seek to express themselves in a physical relativity; transposed and projected upon the study of the physical world, they would issue in an overthrow of absolute space and time, and in conception of the relativity of length and time measurements to the observer’s state of motion.28 Uit deze zienswijze zou volgens biografieschrijvers af te leiden zijn dat wetenschappelijk denken en religie elkaars onverenigbare antagonisten zijn. Maar Einstein ziet religie en wetenschap als 27 Bijvoorbeeld L.S. Feuer, ‘the social roots of Einsteins’ theory of relativity’, annals of science 27 (1971) 28 Citaat Feuer, Jammer (1999), Einstein and religion, p. 30 19 elkaars aanvulling, als complementair: Science without religion is lame, religion without science is blind. […] I am of the opinion that all the finer speculations in the realm of science spring from a deep religious feeling, and that without such feeling they would not be fruitful.29 Hoe kan het dat Einstein zich enerzijds tegen religie en autoriteit keert, anderzijds religie en wetenschap zo nauw met elkaar verbindt? Ondanks het idee bij anderen blijkt de relativiteitstheorie van Einstein geen getuigenis zijnerzijds tegen religie te zijn. Volgens Einstein is de relativiteitstheorie een simpele samenvatting en generalisatie van het MaxwellLorentsiaanse electromagnetische idee, en heeft het niets te maken met een revolte tegen autoriteit en religie. Op een vraag naar de achtergrond van zijn overtuigde religiositeit antwoordde Einstein: Try and penetrate with your limited means the secrets of nature and you will find that, behind all the discernible concatenations, there remains something subtle, intangible and inexplicable. Veneration for this force beyond anything that we can comprehend is my religion. To that extent I am, in point of fact, religious […] I began with a skeptical empiricism more or less like that of Mach. But the problem of gravitation converted me into a believing rationalist, that is, into someone who searches for the only reliable source of Truth in mathematical simplicity.30 In zijn zoeken naar de unanieme orde was Einstein een aanhanger van Spinoza. Net als Spinoza geloofde hij in het bestaan van een superieure intelligentie die zich openbaarde in de harmonie en de schoonheid van de natuur. Evenals Spinoza geloofde hij in een absoluut determinisme. God was niet te vatten in een afbeelding maar in de prachtige orde en wetmatigheid van alles dat bestaat en in de ziel zoals die bestaat in mens en dier. Einstein noemt dit een ‘kosmisch religieus gevoel’ dat kenbaar is aan het besef van de futiliteit van het menselijk verlangen en de grootsheid van de natuurlijke orde die zich manifesteert in de natuur en de wereld van de gedachte. In het veronderstellen van die ene orde in natuur en bewustzijn, volgt Einstein het motto van Spinoza: ‘ordo et connexio idearum idem est, ac ordo et connexio rerum’31. Einstein zegt dus, met Kant, dat de wereld kenbaar is, wat voor hem inhoudt dat er een rationele verklaring van het universum mogelijk is. Max Jammer beëindigt zijn hoofdstuk met twee vragen: was de religiositeit van Einstein zijn drive om lang en geconcentreerd te werken aan natuurwetenschappelijke 29 Citaat Einstein, Jammer (1999) Einstein and religion, p.31en 32 30 Jammer (1999), Einstein and religion, p. 40 31 Orde en de samenhang van ideeën, zijn hetzelfde als orde en de samenhang van dingen’ 20 problemen en door te zetten tot hij de oplossing gevonden had? En werd zijn wetenschappelijk onderzoek beïnvloedt door zijn religieuze conceptie van kosmische religiositeit? In ieder geval blijkt uit de verhalen dat muziek hem hielp bij zijn concentratie en bovendien dat muziek voor hem gekoppeld was aan een sterk religieuze beleving. Daarnaast, Einstein was geïntrigeerd door die éne orde die zich overal in manifesteerde. Zijn streven was, zoals hij eens tegen een voormalig student van hem zei: to obtain a formula that will account in one breath for Newton’s falling Apple, the transmission of light and radio-waves, the stars and the composition of matter32. Zijn streven om deze unieke orde te doorgronden was volgens Jammer de motor achter het wetenschappelijk onderzoek van Einstein en bracht hem tot grote hoogte qua kennis. 3.4 Einstein’s filosofie van religie Einstein heeft meerdere artikelen, essays, interviews en brieven gewijd aan wat religie voor hem betekende en hoe hij de relatie tussen wetenschap en religie zag. Veel daarvan is te herkennen in de vorige paragraaf. Hij hoedde zich in deze betogen ervoor het woord ‘theologie’ te gebruiken omdat hij zich realiseerde hij religie anders invulde dan de theologen, die er in de regel vanuit gaan dat de theologie de waarheid bezit, daar waar de filosofen de waarheid zoeken. Zijn uitgangspunt was dat al het diepgaande denken en zoeken (fine speculations) binnen de wetenschap ontsprong vanuit een diep religieus gevoel en dat zonder dit gevoel deze speculaties niet vruchtbaar zouden zijn33. Volgens Einstein kent het religieus besef van mensen drie fasen. Als eerste ontstaat er religie gebaseerd op angst; deze is ontstaan als reactie op gebrek aan causale inzichten van de verschijnselen. De tweede fase is de sociale en morele conceptie van God; hieronder vallen het Oude en Nieuwe Testament, maar ook de Koran. In deze fase stelt men zich God als mens voor (antropomorfe benadering). De derde fase is wat Einstein het ‘kosmisch religieuze gevoel’ noemt. Hier is een menselijke voorstelling van God niet meer nodig. Dit kosmische gevoel is herkenbaar in de psalmen van David, in het boeddhisme en ook alle religieuze genieën van alle tijden onderscheiden zich door deze vorm van religie, volgens hem. Kunst en wetenschap hebben volgens Einstein de 32 Citaat Einstein, Jammer (1999), Einstein and religion, p. 57 33 “I am of the opinion that all the finer speculations in the realm of science spring from a deep religious feeling, and that without such feeling they would not be fruitful”. Jammer 1999, p. 69 21 functie de mensen die er ontvankelijk voor zijn bekend te maken met dit gevoel van kosmische religie. Wetenschappelijk onderzoek is volgens Einstein gebaseerd op de veronderstelling dat alle gebeurtenissen, inclusief de menselijke handelingen, gedetermineerd zijn door de natuurwetten. Menselijke vrijheid bestaat niet en dus bestaat de zonde ook niet. God intervenieert niet en straft of beloont evenmin. Omdat wetenschap zich bezig houdt met wat is, en religie zich bezig houdt met wat zou moeten zijn, kan er geen conflict tussen deze twee bestaan, is het standpunt van Einstein. Het is zelfs zo dat er sprake is van een onderlinge relatie in die zin dat daar waar religie zich bezig houdt met het doel, wetenschap zich bezig houdt met hoe dit doel te bereiken. Wil wetenschap deze functie werkelijk kunnen vervullen, dan kan dit slechts door wetenschappers die doordrongen zijn van de behoefte om de waarheid te vinden. En deze behoefte ontspringt aan de sfeer van religie, volgens Einstein. Zo komt hij tot de conclusie: ‘science without religion is lame, religion without science is blind’34. 34 Jammer 1999, Einstein and religion, p. 94 22 Hoofdstuk 4: Religie en wetenschap in de arena. (Uitwerking van de probleemstelling.) 4.1 Religie en wetenschap, een controverse? Nogmaals, religie en wetenschap lijken elkaar uit te sluiten. Als je kijkt naar discussies over het ontstaan van de aarde en de plek van de mens daarbinnen, dan toont deze controverse zich overduidelijk. Ook de geloofscrisis van Darwin en Einstein, zoals beschreven in deze scriptie, laten ieder voor zich zien hoe mensen die zich bezig houden met wetenschap, zich bedrogen kunnen voelen door de verhalen in de heilige Schrift. Deze verhalen blijken niet waar te zijn terwijl ze toch zouden zijn ingegeven door God, het hoogste van het hoogste?! In die zin gaan wetenschap en religie uit van verschillende waarheden. Wetenschap vertrouwd op de waarheid gevonden via empirie door de met rede begiftigde mens, terwijl religie verwijst naar een waarheid zoals die via openbaring door God is gegeven aan de onmachtige en feilbare mens. Buskes en Einstein wijzen op het onderscheid dat religie voorschrijvend (prescriptief) is en zich in die zin bezig houdt met betekenisgeving of met wat zou moeten zijn, terwijl wetenschap volgens hen beschrijvend (descriptief) is en de werkelijkheid als causaliteit verklaart. De voorschrijvende en beschrijvende benadering zouden elkaar in principe aan kunnen vullen en zo naast elkaar bestaan. Waarom is er dan toch sprake van een controverse? Is er geen, voor beide herkenbaar en acceptabel aangrijpingspunt die de twee benaderingen van elkaar gescheiden houdt en toch effectief laat samenwerken? Of is het misschien zo dat wetenschap, ondanks haar descriptieve taak, zich eveneens bezig houdt met een betekenisgevende en prescriptieve taak? (bijvoorbeeld de geesteswetenschappen en de wetenschappelijk gebaseerde ethiek?) En is het ook niet zo dat religie zich niet alleen houdt aan haar prescriptieve taak, maar zich eveneens bezig houdt met een descriptieve die de wereld en het geluk en ongeluk daarbinnen meent te moeten verklaren via de mythes die aan een religie verbonden zijn? 4.2 Religie, eerste - en derde persoonsperspectief. Barendregt introduceert in zijn verhaal het eerste en derde persoonsperspectief. Mystiek verbindt hij, evenals het wiskundige scheppen, aan een innerlijk schouwen. Dit innerlijk schouwen is een rechtstreeks ervaren dat leidt tot een sterk emotionele beleving en directe betrokkenheid vraagt van degene die het ondergaat. Hij noemt in dit kader een geluksgevoel 23 te vergelijken met eros. Hier is dus blijkbaar sprake van een gevoeld ‘goed’ en in die zin een instemming met ‘dit is juist’. Barendregt heeft het in zijn verhaal niet over religie, maar over mystiek. Wat is het verschil tussen beide? Religie betreft niet alleen de mystieke ervaring maar het geheel aan tradities, dogma’s dat er mee samenhangt. Bovendien, menigeen zegt te geloven zonder ooit een mystieke ervaring gehad te hebben. Religie wordt dan boven alles een kwestie van instemmen met de dogma’s en het volgen van de voorgeschreven geloofsregels. Het betreft hier dus religie als instituut. Dit is geen eerste maar een derde persoonsperspectief, waarbij vooral de dogma’s bepalend zijn. Betekenisgeving vindt dan niet plaats vanuit een gevoeld ‘goed’, maar vanuit een overgeleverd dogma hoe iets zou moeten zijn. En daar kan, zoals hierboven beschreven, een controverse liggen met de wetenschap. Is het eerste persoonsperspectief dan per definitie niet controversieel met de wetenschap? Wanneer is er sprake van een mystieke ervaring en wanneer van een psychose, hallucinatie of waan? Deze betreffen toch ook een eerste persoonsperspectief? Een ervaring in eerste persoonsperspectief levert dus niet per definitie de juiste informatie op die de controverse met de wetenschap opheft. Bovendien, ook de wetenschap kampt met paradigmawisselingen. Het lijkt dus alsof we met twee onzekere factoren te maken hebben. Hoe vinden we hierin de juiste balans? 4.3 Natuurwetenschap, eerste - en derde persoonsperspectief. Volgens Barendregt worden de natuurwetenschappen vanuit een derde persoonsperspectief beoefend. Is dit een terechte veronderstelling? Hij geeft als vergelijking de manier waarop de wiskundige in euforie kan raken als hij zijn abstracties schept. Als we echter de manier in beschouwing nemen waarop Einstein over kennis spreekt: “I am of the opinion that all the finer speculations in the realm of science spring from a deep religious feeling, and that without such feeling they would not be fruitful”…..Dan denk ik dat we hier te maken hebben met een natuurkundige die dezelfde euforie kent als de wiskundige van Barendregt. Het lijkt dus niet alleen voorbehouden te zijn aan de wiskunde en de mystiek, maar in principe voor elke wetenschap te kunnen gelden. Mystiek, wiskunde en natuurwetenschappen lijken dus samen te kunnen vallen in iets dat Barendregt ‘concentratie’ noemt en een beleving weergeeft waarbij het ‘ik’ samensmelt met het AL. De vraag blijft echter, ondanks het gevoelde ‘goed’ die het eerste persoonsperspectief impliceert…hoe weten we nu dat we de waarheid benaderen? Barendregt geeft hierbij voor de wiskunde, naast het gevoel van ‘dit is goed’ de voorwaarde dat de hoogste abstractie weer 24 te herkennen is in het niveau van de natuurlijke getallen. Zou het kunnen dat hetzelfde opgaat voor religie en wetenschap? De juiste abstracte kennis van het eerste persoonsperspectief van religie (dit is dus niet de dogmatische maar de spirituele religie) is daaraan te herkennen dat zij zich weerspiegelt in onze empirische wereld, in de orde zoals wij die als mensen in de wereld herkennen en de manier waarop wij aan die harmonische orde weten mee te werken en haar weten te versterken. Het uitgangsprincipe van Spinoza lijkt dit te bevestigen (ordo et connexio idearum idem est, ac ordo et connexio rerum). De abstraherende en betekenisgevende werking van religie is in die zin vergelijkbaar met die van de wiskunde. 4.5 De rol van religie. Religie moet zich bezig houden met troost en betekenisgeving, een terrein waar de wetenschap geen pretenties heeft, zegt Buskes. Ook Einstein geeft aan dat wetenschap zich bezig houdt met wat is en dat religie zich bezig houdt met wat zou moeten zijn. Hoe ziet die rol van religie er dan precies uit? In de wetenschap lijkt het principe gehanteerd te worden dat ‘alles mag, wat kan’. De wetenschap kan voor zichzelf dus niet richtinggevend zijn met betrekking tot goed en kwaad. Ook binnen experimenteel onderzoek stelt zij zichzelf geen grenzen. De experimenten op mensen tijdens WO II en de experimenten op dieren zijn hier voorbeelden van. Experimenten met dieren lijkt voor ons nu acceptabel, als het met een zekere zorg gebeurt. Experimenten op mensen, zoals dat tijdens WO II plaats vond, ervaren wij nu als schokkend en mensonterend, terwijl het voor de wetenschappers die daar destijds bij betrokken waren blijkbaar acceptabel was. Het principe ‘alles mag, wat kan’ vraagt dus om begrenzing. Daarom zoekt de wetenschap richtlijnen binnen de ethiek. Ethiek kan verdeeld worden in vier benaderingswijzen. Allereerst zijn er de teleologische (gebaseerd op doel) en de deontologische (gebaseerd op plicht) benadering. Binnen deze benaderingen kan er weer onderscheid gemaakt worden tussen de persoonlijke en de algemene of neutrale variant. Zo ontstaat er de ethiek van de deugd (persoonlijk teleologisch), de ethiek van de plicht (persoonlijk deontologisch), de ethiek van het utilitarisme ofwel het grootste nut (neutraal teleologisch) en de ethiek van het contractualisme ofwel van de afspraak (neutraal deontologisch). De persoonlijke variant is gekoppeld aan overtuigingen in het eerste persoonsperspectief, de neutrale variant is gekoppeld aan uitgangspunten van het derde persoonsperspectief. Aangezien wetenschap beoefend wordt vanuit een derde persoonsperspectief, is ethiek, gebaseerd op het utilitarisme en het contractualisme, het eenvoudigste te verenigen met het wetenschappelijke denken omdat 25 principes als ‘het grootst gemeenschappelijk nut’ en ‘overeenkomst op grond van afspraak’ te beredeneren zijn en eveneens berusten op een derde persoonsperspectief. Vanuit deze vormen van ethiek is men niet zozeer in staat het hoogst goede - (is voorbehouden aan het eerste persoonsperspectief) maar misschien wel in staat de minste van twee kwaden te kiezen. Het utilitariteitsbeginsel en de contractsethiek kunnen dus maar tot op zekere hoogte richtinggevend zijn omdat zij niet corresponderen met het eros-gevoel van het eerste persoonsperspectief. Zij sluiten experimenten op mensen en dieren dan ook niet vanzelfsprekend uit. Religieuze spiritualiteit is als eerste persoonsperspectief de drager van de persoonlijke ethiek van de deugd en de plicht. Daar waar de vorige vorm van ethiek nog ruimte laat voor tegenstrijdigheid van eigen belang en andermans belang, overbrugt deze vorm van ethiek deze tegenstrijdigheid. Hier sluit ook de verwondering aan als eerste persoonsperspectief zoals zowel door Buskes, Barendregt en Einstein onder woorden gebracht. De verwondering die ontzag inboezemt voor het grotere geheel, die tegelijk de drijfveer is om de hoogste orde te zoeken en te bevatten en die tegelijkertijd wijst op de futiliteit van de mens. Deze verwondering roept op tot de hoogste deugd en dat is enerzijds het ultieme kennen in combinatie met de grootste bescheidenheid en achting voor het ons omringende leefmilieu, terwijl het tegelijk oproept tot de hoogste plicht en dat is het intomen van het menselijk egoïsme als perverterende drijfveer achter het scheppend vermogen van de mens. Dit is de betekenisgevende, de troostende en de voorschrijvende rol van religie. 26 Hoofdstuk 5 Wetenschap en religie, een aanvulling? (Samenvatting en conclusie) De ontdekking van wetenschap werkte bij Darwin en Einstein in eerste instantie ontwrichtend op het geloof. Het betrof hier echter het geloof in de religieuze dogma’s die een verklaring voor de wereld probeerden te geven die niet overeen kwam met de empirische bevindingen. Wat Einstein vooral laat zien in zijn uitspraken is dat natuurwetenschappelijk onderzoek echter ook een religieus beleven kan versterken. Het ontzag en de verwondering voor een groter geheel. Niet een God die ingrijpt en voor ons zorgt (de basis van de teleurstelling van Darwin) maar een God die zich uitdrukt in de logica en samenhang van de natuur, waar wij als mens deel van uitmaken. Wetenschap helpt ons dan het universele in religie te ontdekken, doordat we de verschillende dogma’s die strijdig zijn met elkaar en met onze wetenschappelijke bevindingen kunnen ontmantelen. Daarnaast helpt het spirituele gevoel dat ons bekend maakt met een hogere orde waar wij deel van uitmaken, ons zoeken naar die ultieme causaliteit die aan alles ten grondslag ligt. Zo versterken religie en wetenschap elkaar: wetenschap zuivert religieuze dogma’s tot een spiritualiteit en spiritualiteit brengt een zoeken naar de hoogste eenheid met zich mee, stimuleert wetenschap daardoor. Ook oefent de concentratie van meditatie en spiritualiteit de hersenen zoals sport de spieren traint en sterker maakt. Zie daarvoor o.a. de onderzoeken die Barendregt in zijn artikel aanhaalt en die getuigen van veranderingen in de hersenschors en zijn hypothese dat ‘het zuiveren van de geest nieuwe neurale paden aanlegt die minder door het limbisch systeem lopen’. Het valt aan te nemen dat de hersenen daardoor tot grotere prestaties in staat zijn, wat o.a. weer terug te lezen is in de eerste hypothese van Barendregt dat concentratiemeditatie de binding en daarmee de neurale synchronisatie bevordert. In dit opzicht is het interessant te vermelden dat ook de hersenen van Einstein afweken van het gemiddelde doordat het gedeelte dat wordt gebruikt voor wiskundig denken, ruimtelijk inzicht en bewegingsinzicht bij hem 15% breder was dan normaal35. Naast het verwerven van ‘ware’ kennis, is ook het toepassen van kennis in onze wereld een belangrijk item in de discussie tussen wetenschap en religie. Het breekpunt zit in die zin minder in de onderzoekende wetenschap maar meer in de toegepaste wetenschap, de mens in de rol van schepper. Respect voor de grootsheid van de wereld waar we deel van uitmaken is 35 http://nl.wikipedia.org/wiki/Albert_Einstein (18 mei 2010) 27 dan essentieel, willen we haar in onze eigendunk als mens niet te gronde richten en zo onszelf te gronde richten. Laten we terug gaan naar de probleemstelling: Leidt het samengaan van religie en wetenschap tot een vruchtbaar geheel waar beide sterker van worden, of moet het een gewapende vrede blijven? Het samengaan van religie en wetenschap, lijkt op grond van onderzoek in deze scriptie, voor beide een meerwaarde op te leveren, ondanks dat samengaan van deze twee de nodige spanning en strijd met zich mee zullen brengen. Bepalend is dat bij religie, niet de dogmatische maar de spirituele religie voorop staat en dat zij aanvulling vanuit de wetenschap accepteert bij het uitzuiveren van haar dogma’s tot universele kennis. Bij wetenschap is het belangrijk dat de betekenisgevende rol van religie erkend wordt in het toepassen en verwerven van kennis van de wereld, waardoor vervreemding wordt tegengegaan en de kracht van de persoonlijke ethiek gestimuleerd en benut wordt. 28 Nawoord: Deze scriptie heeft mij zeer geholpen om mijn eigen standpunt in dit spanningsveld van religie en wetenschap beter te doordenken. Ik wil Inigo Bocken hartelijk danken voor zijn inspirerende inbreng en begeleiding. Via hem ben ik in aanraking gekomen met de artikelen van Herman de Dijn die mij verder op het juiste spoor hebben gebracht. Trees Schopman. 29 Literatuur: • Barendregt, Henk ‘Wiskunde, mystiek en natuurwetenschappen’, verschenen in Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4, Uitgeverij Damon Budel 2009 • Buskes, Chris, ‘Evolutionair credo’, verschenen in Filosofie & praktijk, jaargang 30, nr. 4, Uitgeverij Damon Budel 2009 • Dijn de, H, ‘Over Einsteins visie op religie en wetenschap’, (Verschenen in: Jochanan Eynikel (red.), De dobbelstenen van Albert Einstein. Over kosmische religiositeit (SPES-cahier 6). Antwerpen, Tertio, 2006 • Dijn de , H., ‘Spinoza en de onttovering door de moderne wetenschap’, Verschenen in: Marc Van den Bossche (red.), Meesterstukken. Rotterdam, Lemniscaat, 2001 • Einstein, Albert, Autobiographical notes, in Albert Einstein: Philosopher-Scientist, 1949 • Jammer, Max , ‘Einstein and religion’, Princeton University Press, 5e druk, 2002 • Moszkowski, A Einstein-Einblicke in Seine Gedankenwelt, Hoffmann und Campe, Hamburg, 1920 • Slagter, H, Mental training affects distribution of limited brain resources’ PLoS Biol 5, 2007 • Spilka, Bernard e.a. The psychology of religion, Guilford Press, 3e druk, 2003 • Waal, van der, Frans ‘Van nature goed’. Olympus, 1996 Bronnen: • http://nl.wikipedia.org/wiki/Albert_Einstein (18 mei 2010) 30 • http://nl.wikipedia.org/wiki/Paradigma_(wetenschapsfilosofie) (14 mei 2010) • www.hermandedijn.be (19 mei 2010)