Leerstof_inleidende_les

advertisement
Laurens Malfait
Geneeskunde
Bachelor 1
Leerstof: introductieles Spijsvertering
1. Functie van het spijsverteringsstelsel:
-
Propulsie van voedsel van mond naar anus door middel van peristaltiek
m.b.v. sterke spieren
Vertering van voedsel d.m.v. kauwen, zure pH in maag en enzymes in
speekselklieren, maag en pancreas
Absorptie van water en voedingsstoffen in de dunne darm
Detoxificatie van opgenomen voedingsstoffen in de lever
Secretie van interne en externe (nog in het voedsel aanwezige) toxische
stoffen en van water in de lever en colon (dikke darm)
Afweer door imuunsysteem m.b.v. GALT
2. Opbouw (marco- en microscopie) van het spijsverterinsstelsel:
- Buisvormige organen:
o Mond/cavum oris
o Pharynx/keel/slokdarmhhofd
o Slokdarm
o Maag
o Dunne darm
o Dikke darm/colon
- Vaste organen: (geen lumen)
o Speekselklieren (geven producten af in de mond)
o Alvleesklier (geeft producten af in de dunne darm)
o Lever (geeft producten af in de dunne darm)
- Weefsels (epitheelweefsel dat de buitenkanten van het lichaam aflijnt en
-
bescherming en afweer biedt (dus ook in de darmen, maag en slokdarm),
spierweefsel, bindweefsel, kraakveenweefsel, botweefsel, zenuwweefsel)
 organen
De slokdarm, maag, dunne en dikke darm hebben elk een zeer gelijkende
wand opbouw.
- De mucosa bestaat uit drie lagen een eerste epitheel laag die direct rond
het lumen ligt met bijhorend basaal membraan deze epitheel laag kan
verschillen naarmate zijn locatie in het spijsverteringskanaal (bv.
Laurens Malfait
Geneeskunde
-
-
-
Bachelor 1
meerlaagepitheel in de slokdarm, herkenbaar aan vele kernen, of
eenlaagepitheel), dan de lamina propria (bestaande uit bindweefsel,
capillairen, GALT en zenuwvezels), dan muscularis mucosae (bestaande
uit spierweefsel)
De submucosa bestaat uit bindweefsel met submucosale klieren, klieren,
GALT, bloedvaten. Tussen mucosa en submucosa ligt de zenuwplexus van
Meissner, tussen de submucosa en de musculosa ligt de zenuwplexus van
Henle.
De musculosa (= muscularis externa = muscularis propria) bestaat uit een
binnenste circulaire spierlaag, de plexus myentericus van Auerbach en
een buitenste longitudinale spierlaag
De buitenste laag bestaat uit bind- en vetweefsel en heet de serosa als
deze door een peritoneum (=buikvlies) bekleed is, dit is het geval in de
maag en darm, deze laag heet de adventitia als deze geen extra vlies
heeft, dit is het geval bij slokdarm en rectum
3. Bevloeiing van het spijsverteringsstelsel: (met exclusie van mond en
phaynx)
- Arteries: aorta abdominalis (bevloeing infradiafragmatische
-
-
-
buikorganen), aan de aorta abdominalis hangen de arteria phrenica
inferiores, arteria suprarenalis superiores, truncus coeliacus (met arteria
lienalis, arteria gastrica sinistra, arteria hepatica communis (met arteria
hepatica propria, arteria gastrica dextra, arteria gastroduodenalis)),
arteria mesenterica superior, arteriae suprarenalis mediae, arteriae
renalis (met arteriae suprarenalis inferiores), arteria testicularis/ovarica,
arteriae mesenterica inferior en de ruggenmerg arteries
Het grootste gevaar van deze arteriële opbouw is dat als er een enkele
verstopping is deze alles beneden de verstopping doet afsterven
De collaterale arteriële circulatie zorgt ervoor dat als er een bloedvat
uitvalt het weefsel nog door omringende bloedvaten kan bevloeid
worden en dus niet afsterft
Venen: vena cava inferior (met vena cava hepatica in de lever), vena
porta; klinische consequenties: lever cirrose (leverbeschadiging door de
omzetting van leverweefsel naar littekenweefsel) kan voor een
verstopping in de vena porta (= poortader) zorgen wat tot spataders in de
darm kan leiden, kan ook voor spataders in de slokdarm zorgen omdat er
in de slokdarm een verbinding aanwezig is tussen de vena porta en
hepatica, als deze spataders openbarsten krijgt men hevige bloedingen en
doet dit veel pijn, ook kan de detoxificerende functie van de lever
uitvallen waardoor toxische stoffen zich in het lichaam opstapelen
Lymfevaten: sterk ontwikkeld, vooral in de vlokken van de dunne darm;
niet aanwezig in de mucosa van de dikke darm en maag. Tumoren uit het
spijsverteringskanaal kunnen metastaseren via de lymfevaten.
Laurens Malfait
Geneeskunde
Bachelor 1
4. Bezenuwing van het spijsverteringsstelsel: (met inclusie van mond en
pharynx)
- De mond en pharynx worden door het somatische zenuwstelsel
-
-
geïnnerveerd, we hebben er dan ook bewuste controle over. De rest, i.e.
slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, speekselklieren, alvleesklier en
lever, worden door het autonome zenuwstelsel geïnnerveerd.
Er is een wederzijdse communicatie tussen zenuw- en
spijsverteringsstelsel. Door afferente en efferente zenuwen. De afferente
zenuwen nemen sensorische input op en geven die aan het zenuwstelsel
door, de efferente zenuwen geven signalen aan de effector organen die
op de input reageren door motorische output. Afferente zenuwen nemen
een prikkel op uit de omgeving vormen deze om tot een zenuwimpuls
(fysicochemisch proces), leiden deze verder en geven deze dan aan de
volgende zenuw door d.m.v. een neurotransmitter (elektrisch
‘actiepotentiaal’ proces).
Opbouw van het zenuwstelsel:
o Anatomische opbouw: centraal zenuwstelsel (hersenen,
ruggenmerg, bindweefselige hulzen (meningen, vliezen), perifeer
zenuwstelsel (zenuwuitlopers van craniale en spinale zenuwen, 2
soorten: sensorisch (= afferent) en motorisch (= efferent;
motorische of secretorische actie)
o Functionele opbouw: somatische (= willekeurige) zenuwstelsel
(bewuste beweging skeletspieren, bewustzijn), autonome (=
viscerale) zenuwstelsel (ortosympatische zenuwstelsel (ACTIE):
actief in stress-toestand, neurotransmitter is adrenaline wat voor
een hartslag verhoging, pupildilatie, onderdrukking van de
spijsvertering, bronchiedilatie en glucose vrijstelling uit lever
zorgt; parasympatische zenuwstelsel (RELAXATIE): actief in rusttoestand, neurotransmitter is acetylcholine)
o Histologische opbouw: zenuwcellen (neuronen) en steuncellen
(gliacellen); zenuwcellen bestaan uit een cellichaam met een
celkern (perikaryon), dendrieten (afferent), een axon (efferent) en
een celmembraan; een collectie van cellichamen in het CZS heet
een kern of nucleus, in het PZS heet dit een ganglion
o Het autonome zenuwstelsel zal signalen aan de extrensieke en
intrinsieke plexus doorgeven (zie verder) en aan de craniale
zenuwen, de somatische zenuwen zullen aan de craniale zenuwen
signalen door geven; de craniale zenuwen geven aan de mond,
pharynx en speekselklieren signalen
o Te kennen zenuwen:
 Nervus trigeminus:
 Sensorisch: huid van het gelaat, het oog, de neus en
mondholte
Laurens Malfait
Geneeskunde
Bachelor 1
 Motorisch: kauwspieren en spieren van de
mondvloer
 Uit het ganglion van Gasser komen de 3 takken: n.
ophtalmicus (sensorisch, oog), n. maxillaris
(sensorisch, bovenkaak), n. mandibularis
(sensorisch en motorisch, onderkaak)
 Bij ingrepen bij de tandarts wordt de n. maxillaris
en n. mandibularis vaak verdoofd
 Nervus facialis:
 Sensorisch: smaak (tong)
 Motorisch: spieren gelaat (niet kauwspieren),
schedeldak en oor
 Autonoom: speeksel- en traanklieren
 Bij beschadiging door bv. een hevige opzwelling bij
een verkoudheid kan de n. facialis uitvallen: als dit
op tijd opgemerkt en behandeld wordt zullen de
consequenties meevallen (halfzijdige
gezichtsverlamming, eenzijdig smaakverlies), als dit
lange tijd niet behandeld wordt kan het oog
uitdrogen omdat men het oog niet meer kan sluiten
en de traanproductie stilvalt
 Nervus glossopharyngeus: (glossus = tong)
 Somatisch motorisch: spieren keel en larynx
 Somatisch sensorisch: tong en keelholte
 Autonoom parasympatisch: sinus caroticus
(druksensor in halsslagader) en parotis
speekselklier
 Nervus vagus:
 Autonoom, parasympatische zenuw: vertraging
hartslag, bronchi constrictie, stimulatie peristaltiek
en secretie, stimulering gal-secretie,
blaascontractie
 Nervus accesorius:
 Motorische: draaien hoofd
 Nervus hypoglossus:
 Somatisch motorisch: spieren van de tong (behalve
m. palatoglossus)
o Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 3 delen (orthopatisch zs,
parasympatisch zs en enterisch zs (met NO/non-adrenerg, noncholinerge neurotransmitters), het autonome zs bestaat uit
pathways met minstens twee neuronen: pre-ganglionair neuron
Laurens Malfait
Geneeskunde
o
o
o
o
o
o
o
Bachelor 1
(origine in CZS) en post-ganglionair neuron (origine in ganglion),
tussen deze twee neuronen is een synasp (autonoom ganglion)
Het orthosympatisch zs: gebruikt (nor)adrenaline als
neurotranmitter, de preganglionaire neuronen vertrekken vanuit
de laterale hoorn van het ruggenmerg op niveau C7-L2, de
ganglions zijn paravertebraal (vlak naast de ruggengraat) of
prevertebraal (vlak bij het effector weefsel), preganglionaire
neuronen zijn korter dan postganglionaire
Het parasympathisch zenuwstelsel: gebruikt acetylcholine als
neurotransmitter, de preganglionaire neuronen vertrekken vanuit
de hersenstam uit hersenzenuwen III, VII, IX, X en vanuit de
laterale hoorn van S2-S4, de postganglionaire neuronen liggen
dicht bij de effector-organen, preganglionaire zenuwen zijn langer
dan postganglionaire
Het ruggenmerg bestaat uit grijze stof omringd door witte stof, de
grijze stof bevat perikaryons en gliacellen, in de voorste plomp
hoorn (cornu anterius) zitten de somatomotorische celkernen, in
de achterste scherpe hoorn (cornu posterius) bevat strengcellen
die signalen van neuronen opvangen die uit de periferie signalen
aanleveren (celkern ligt buiten het ruggenmerg), de laterale hoorn
(regio tussen cornu anterius en posterius) bevat de celkernen van
preganglionaire neuronen van het autonome zenuwstelsel
(orthosympatisch en parasympatisch)
Extrensieke zenuwen: preganglionaire vezels van het
parasympathisch zs en postganglionaire vezels van het
orthosympatisch zs (afkomstig van de para- en prevertebrale
ganglia)\
Intrinsieke zenuwen: zenuwen die volledig in de wand van het
darmkanaal liggen (= enterisch zenuwstelsel)
Tussen elke laag van de algemene microscopische opbouw ligt een
plexus, bv. plexus van Meissner, Henle, plexus myentericus van
Auerbach
De ziekte van hirschprung: aangeboren ziekte waarbij een deel
van de dikke darm geen gerijpte ganglioncellen heeft en dus geen
enterisch zs, zorgt voor permanente opspanning  constipatie,
diagnose via microscopisch onderzoek van rectaal gebiopseerd
weefsel (zijn er gerijpte enterische zenuwen aanwezig)
5. Immuunsysteem (GALT) van het spijsverteringsstelsel: (met inclusie van
mond en pharynx)
-
In de mond, farynx, slokdarm en darm is bacteriële flora aanwezig, de
maag is steriel door lage pH: bacteriële flora is verantwoordelijk voor
verteren van voedselbestanddelen en het voorkomen van kolonisatie
door pathogene micro-organismen
Laurens Malfait
Geneeskunde
-
-
-
Bachelor 1
De afweer in het spijsverteringskanaal verhindert overgroei: specifieke
afweer door GALT (zie verder) en niet-specifieke afweer door peristaltiek,
secretie van enzymes en mucus en door de epitheel-barrière
GALT (gut associated lympho-epithelial tissue): specifieke
immuunrespons door lymfocyten (MALT – mucosa associated lymphoid
tissue  B-lymfocyten), reticulumcellen en epitheelcellen
B-cellen:
o Maturatie: in de centrale (= primaire) lymfoide organen, i.e.
beenmerg, rijpen hemotopoietische stamcellen tot mature Bcellen, dit gebeurt door VDJ herschikking en selectie op het tot
expressie gebrachte antigenreceptor; na transport naar perifere (=
secundaire) lymfoide organen, i.e. lymfe knopen, milt, extranodaal
(MALT), zal de mature B-cel tot een plasma cel of memory B-cel
ontwikkelen; Vraag: Wat gebeurt er als je je milt verliest?: je
wordt veel vatbaarder voor infecties aangezien de pathway voor
memory-B-cellen wegvalt  deze mensen moeten gevaccineerd
worden om de memory-B-cellen op te wekken.
o De specifieke immuunrespons verloop: naïeve B-cellen (mature
virgin B cellen) komen aan in de lymfocyte corona. Ze migreren
dan naar het germinale centrum of marginale zone. In het
germinale centrum vindt helper-T-cel afhankelijke differentiatie
plaats. Helper-T-cellen bevorderen klasse switch en somatische
hypermutatie van B- cellen (op dit moment heten die
centroblasten) (puntmutaties die trachten de affiniteit te
verhogen, selectie op gunstige mutaties, na deze processen heten
de cellen centrocyten). Hierbij worden Ig-A plasmacellen en Bgeheugencellen gevormd, de Ig-A plasmacellen naar buiten de
perifere lymphoide organen, de B-geheugencellen migreren naar
de marginale zone. Dit is de trage immuunrespons. Diffentiatie in
de marginale zone gebeurt zonder hulp van T-cellen, hierbij
worden Ig-M plasmacellen gevormd. Deze hebben minder
affiniteit voor het antigen, maar worden sneller geproduceerd. Dit
is de snelle immuunrespons.
Laurens Malfait
Geneeskunde
Bachelor 1
De snelle immuunrespons
o T-lymfocyten:
 CD4 + T-cellen = helper T-cellen: bevordering maturatie Bcel tot plasmacel, bevordering isotype class switch,
aanwezig in lamina propria behalve maag
 CD8 + T-cellen = cytotoxische T-cellen: rechtstreekse
vernietiging lichaamsvreemde organismen, aanwezig in
epitheel laag behalve maag
 Lymphoide follikels: hoopjes van B- en T-cellen overal in
gut georganiseerd in platen van Peyer (terminaal ileum) en
tonsillen (amandelen) in de ring van Waldeyer
o Reticulumcellen: de macrofagen zijn de eerste verdedigingslinie.
Ze fagocyteren de lichaamsvreemde cellen en presenteren de
antigenen voor B-cel differentiatie
o Immuunonderstimulatie door bv. aids infectie door het HIV, het
HIV vernietigt helper-T-cellen; of door bv.
immuunsuppressietherapie na orgaantransplantatie  grotere
vatbaarheid voor infecties
o Immuunoverstimulatie: bv. H. pylori veroorzaakt maagzweren
door te sterke B-cel proliferatie  B-cel tumoren
o Hoe beoordelen of weefselvergroting door inflamatie of een
tumor komt: in een polyclonale lymfocytenpopulatie zijn de
antigenreceptorgenen herschikt en dus duidelijk gemuteerd en
van een tumor afkomstig, in een monoclonale
lymfocytenpopulatie hebben we geen herschikking en dus met
een inflammatie te maken
Download