Belangrijke aantekeningen Cel:: 3 dubbele wand: voornamelijk vetten en eiwitten. Bloed: 55-60% bloedplasma, 40-45% 45% bloedlichaampjes en cellen. 92% van bloedplasma is water, 7 % bloedeiwitten. 60% van het lichaam is water! Venen bevatten 70-80% van het bloed. 7% van het lichaamsgewicht is bloed (80kg = 5,6l). 0,5% van het lichaamsgewicht is hart (80kg = 400gr). Contractie hart: zonder beïnvloeding: 120 slagen per minuut. Sinus knoop (SA knoop) -> > Atrioventriculaire knoop (AV knoop) kno -> bundels van His ->> vezels van Purkinje. HMV = SV x HF = 70 cc x 70 slagen per minuut = 4,9l (HMV is beperkende factor voor inspanning). Het hart: Opbouwstofwisseling:: anabolisme, assimilatie, plastische stofwisseling. Hieraan wordt energie toegevoegd. Bedrijfsstofwisseling:: katabolisme, dissimilatie, energetische stofwisseling. ATP. Energie komt vrij. Koolhydraten:: belangrijkste energiebron, splitsing doo door amylase (= een carbohydrase) in mond en dunne darm (via bloed naar v. Porta -> lever). ). Opslag als glycogeen in lever of mee met bloed als glucose. Vetten:: splitsing in de dunne darm met behulp van gal uit de galblaas (klein deel al in maag door maaglipase maaglipase). Daarna inwerking door lipase (= een lipase).. Wordt door lymfe geresorbeerd, daarna pas in bloed. Eiwitten: vormen de bouwstoffen van het lichaam. 22 aminozuren, 10 hiervan zijn essentieel en moeten we ujit de voeding halen (vlees, melk, eieren, kaas, bonen, noten, peulvruchten, graanproducten). Gesplitst in maag door pepsine, in de dunne darm door erypsine met ondersteuning van trypsine (vanuit alvleesklier). Via v. Porta naar de lever (mee met bloed, of opbouwleverprotoplasma, of opbouw bloedeiwitten). Deze enzymen zijn protheasen. Vitaminen: ADEK oplosbaar in vet, opslag boven max in lever (dus kunnen schadelijk zijn). BC oplosbaar in water en wordt via urine uitgescheiden. Gebreksziekten: A Orgaanaandoeningen, nachtblindheid, verhoogde gevoeligheid infecties B1 Minder spierkracht, snelle vermoeidheid (bij langere duur ook hart en centrale zenuwstelsel B2 Huidschilferingen aan mondhoeken, oogafwijkingen B3 Ernstige huidaandoeningen (vitamine B3 = nicotinezuur) B12 Afwijkingen van de rode bloedcellen C Vermoeidheid, prikkelbaarheid, bloedingen, verhoogde gevoeligheid infecties, bij kinderen: slechte groei en gestoorde beenvorming. Maag: de overgang slokdarm naar maag heet cardia, laatste stuk maag heet antrum, overgang van maag naar de 12vingerige darm heet pylorus. Eerste stukje dunne darm na de maag noemt men de bulbus. Dunne darm: 3 onderdelen, duodenum (12vingerige darm), jejenum (nuchtere darm) en ileum (kronkeldarm). Dikke darm: diverse onderdelen: coecum (blinde darm), appendix (wormvormig aanhangsel), colon (colon ascendens, colon transversum, colom descendens, colon sigmoideum), rectum, endeldarm, anus. Lever: ligt rechts bovenin buik, tegen diaphragma. Huid: - epidermis/opperhuid (bestaat uit een hoornlaag en een slijm/kiemlaag): geen bloedvaten/zenuwen dermis/cutis/lederhuid: bindweefsel met collageen: bloedvaten, zenuwen, lymfevaten, zintuigen en tenslotte hypodermis/onderhuids bindweefsel: losmazig bindweefsel met vet Functies: beschermen mechanisch geweld, warmteregulerend, zintuiglijke functie (tast en druk sensoren (mechanoreceptoren), koude en warmte sensoren (thermoreceptoren) en pijnsensoren (nociceptoren)). Nieren en urinewegen: per minuut 1 liter bloed door nieren, per etmaal is dit 1500 liter bloed, 150 liter wordt door de glomerulus als voorurine doorgelaten, slechts 1,5 liter hiervan wordt daadwerkelijk urine. Normale bestanddelen van urine: water, afbraakproducten van eiwitten, zouten, vitaminen en hormonen. Hypofyse: middelpunt hormoonstelsel (staat ook in contact met het zenuwstelsel), wordt gestuurd door grote hersenen en hypothalamus. Afscheiding van oa: TSH (prikkel schildklier), ACTH (prikkel bijnierschors), gonadotrope hormoon (geslachtsklieren), ADH (waterhuishouding). Schilklier (glandula thyroidea): regelt stofwisseling in het lichaam. Bijschildklier (glandula parathyroidea): invloed op kalk- en fosfor huishouding. Bij verwijdering: kramp/dood. Alvleesklier (pancreas): gemende klier, maakt ook spijsverteringssappen, interne en externe secretie. Groepen kliercellen (Eilandjes van Langerhans), bétacellen produceren insuline. Insuline bevordert in de lever en spieren de omzetting van glucose in glycogeen en houdt dus suiker vast. Insuline stelt ook de cellen in het lichaam in staat de suiker uit het bloed op te nemen. Te weinig insuline: suikerziekte (te veel suiker in het bloed). Alphacellen produceren glucagon: omzetting glycogeen -> glucose. Bijnier (glandula suprarenalis): vormt oa adrenaline en noradrenaline. Oefenen invloed uit op de lever, hart en vaatwijdte. Antagonist van insuline. Werkt gunstig op de arbeidsprestaties van de spieren en gaat vermoeidheid tegen (stimulatie van katabole processen en remming van anabole processen). De thymus (zwezerik) groeit de eerste jaren en neemt na de puberteit weer af. Werkt vooral op groei en lichamelijke ontwikkeling. De epifyse (pijnappelklier): alleen in de jeugd (ontwikkeling geslachtsorganen). Zenuwstelsel: functionele eenheid is neuron (cellichaam met kern en meerdere uitlopers). Een dendriet is een korte uitloper die prikkels naar het cellichaam toe brengen (receptief gedeelte). Neuriet/axon: lang! Voert prikkels van de cel af (conductief gedeelte). Omheen zit glia-weefsel (vet/eiwitten = WIT), betere geleiding: binnenste laag: myelineschede, buitenste: schede van Schwan. De synaps is het transmissieve gedeelte, zorgt voor overbrenging naar de volgende cel. Hierin zitten neurotransmitters die dit doorgeven (bijv acetylcholine -> spieren). Animaal / willekeurig / cerebrospinaal Centraal en perifeer deel Regelt oa zintuigen en bewegingen Vegatatief / onwillekeurig / autonoom (Ortho)sympatisch / parasympatisch Regelt reflexen / interne levensverrichtingen Ruggenmerg en hersenen: 3 vliezen. Pia mater (zacht met veel bloedvaten), arachnoidea (bevat liquor)en dura mater (bestaat uit 2 bladen, buitenste is vergroeid met periost van wervelkolom of schedel). Encephalon (hersenen): Cerebrum: linker en rechter kant, verbonden door corpus callosum, witte stof centraal. Functie bij: bewustwordings processen. Cerebellum: linker en rechter kant, verbondon door brug van Varol (pons varoli), witte stof centraal. Functie bij regeling van spiertonus en coördinerende bewegingen; Truncus Cerebri: hierin liggen meerdere centra met verschillende functies: evenwicht, stofwisseling, ademhaling, bloeddruk, reflexcentra (medulla spinalis = ruggemerg). Sensibele zenuwen: lopen naar het centrale zenuwstelsel toe. Dit is een afferente zenuwcel: voert prikkels naar het centrale zenuwstelsel. Stijgend in het ruggemerg vanaf de achterhoornen. Motorische zenuwen is een efferente zenuwcel: voert prikkels van het centrale zenuwstelsel af naar spieren of klieren toe. Lopen altijd dalend, ook wel piramidebanen genoemd. Korte reflexboog of directe reflex: zoals kniepeesreflex. Receptor, conductor en en effector lopen over hetzelfde ruggenmerg segment. Lange reflexboog / indirect reflex: gaat via schakel neuron (dus naar onder en/of naar boven in het ruggenmerg). Effect is veel groter: hand raakt kachel – lichaam springt terug. Voorwaardelijke reflexen: samenwerking tussen vegetatieve en animale zenuwstelsel. Aangeleerd. Ook psuedoreflexen of ingeslepen reflexen zijn bewust aangeleerd: bepaalde sporttechniek. Myostatisch reflex: spiereigenreflex: contractie door een passieve rekking. Energie (inspanningsfysiologie): ATP is een energierijke verbinding in alle lichaamscellen, met name in de spiercellen. Levert enkele seconden energie door omzetting ATP naar ADP (+P +energie). CP levert 10-20 seconden energie (zit 3x zoveel in spiercellen) CP wordt C + P + energie. Glycolyse / Oxidatie Glucose → pyrodruivenzuur ↓ Te weinig 02? → vorming melkzuur Genoeg 02? → oxidatie: +O2 → CO2 + H2O Vetzuren: alleen aeroob -> 130 ATP Verhoudingsgewijs veel meer zuurstof nodig. + energie ↓ 2 ADP + 2P -> 2 ATP + energie ↓ 36 ADP + 36P -> 36 ATP Samen 38! Bij matige inspanning: 2/3 vet en 1/3 glulcose. Bij maximale inspanning: 1/3 vetten, 2/3 glucose. Zuurstofschuld: er zit myoglobine in spiercel met zuurstof (alactische fase), dit moet weer aangevuld worden en de melkzuur moet na training weer omgezet worden (latische fase). Melkzuur + zuurstof -> koolstofdioxide en water. Bloeddruk tijdens inspanning -> systolische druk gaat altijd omhoog, bij statische arbeid ook de diastole.