HAVO 4 - oefentoets thema 1

advertisement
HAVO 4 - oefentoets thema 1 -antwoorden
2013
punten Herhaling
1
1. Organel – weefsel – orgaanstelsel - populatie
1
2. Biologie en natuurkunde
3. Een levensloop betreft het verloop van een leven van één organisme
(organismeniveau). Een levenscyclus betreft de complete cyclus van bevruchte
2
eicel tot volwassene tot de bevruchte eicel van de volgende generatie. Hier zijn
dus meerdere individuen bij betrokken en speelt dus op populatieniveau.
1
4. Prokaryoten hebben geen celkern en organellen, eukaryoten wel.
1
5. Een weefsel bestaat uit cellen met dezelfde vorm en functie.
6. Dit zijn eigenschappen die op een bepaald organisatieniveau nog niet
bestonden, maar op het volgende niveau wel. Bijvoorbeeld de moleculen van
1
een bladgroenkorrel (molecuulniveau) kunnen alleen nog geen fotosynthese
uitvoeren. Maar wanneer ze samen een bladgroenkorrel vormen
(organelniveau) wel.
7. Geef aan welk hoofdthema het beste past bij de communicatie tussen cellen in
1
een weefsel.
8. Wanneer je van een grote groep mensen of dieren iets wil weten en de groep
te groot is om alle individuen te ondervragen, kies je voor een steekproef. (Je
1
selecteert dan willekeurig een aantal individuen van de grote groep en die
ondervraag je dan. De antwoorden die hieruit komen, gebruik je als antwoord
voor de gehele groep)
1
9. Interview, experiment, enquête, literatuuronderzoek.
10
Bloktotaal
2
2
2
2
4
Toepassing
1. Het is een voorbeeld van beiden. Het delen van cellen als gevolg van schade is
een gevolg van zelfregulatie. De kapotte cellen en allerlei hulpcellen regelen
het herstel van de huid. Daarmee treedt natuurlijk ook organisatie op van het
nieuwe weefsel, een voorbeeld van zelforganisatie.
Als een embryo groeit, zie je aan de uiteinden een soort klompjes, waaruit later
vingers groeien. Dat gebeurt doordat groepen cellen in de klompjes afsterven,
waardoor de vingers als het ware overblijven.
2. Waarvan is dit een voorbeeld?
A
Van zelfregulatie.
B
Van zelforganisatie.
C
Van interactie.
D
Van reproductie.
3. Behoren bacteriën en archaea tot hetzelfde domein?
En tot hetzelfde rijk?
A
Tot hetzelfde rijk en hetzelfde domein.
B
Tot hetzelfde rijk, maar niet tot hetzelfde domein.
C
Niet tot hetzelfde rijk, maar wel tot hetzelfde domein.
D
Niet tot hetzelfde rijk en ook niet tot hetzelfde domein.
4. Team twee doet het meest valide onderzoek. Door mogelijke daders te vragen
of ze de dader zijn, loop je grote kans dat je geen resultaat krijgt die met de
waarheid overeenkomt.
5. Probleemstelling: Door tomatenkweker X is gevraagd om het effect van kalium
en fosfaat op de groei van tomaten uit te zoeken. Dit is in het belang van de
productiviteit van de kweker. Een goed mestbeleid geeft een goede oogst is het
idee. Daarom wordt de volgende onderzoeksvraag gesteld in dit onderzoek:
Wat is de invloed van kalium en fosfaat op de groei van tomatenplanten.
Hypothese: Er wordt verwacht dat het gebruik van kunstmest de groei van
tomaten bevordert. Kalium zal de groeisnelheid sterker verbeteren dan fosfaat /
fosfaat zal de groeisnelheid sterker verbeteren dan kalium.
Methode: Er worden 3 plantenbakken van 5 liter inhoud gebruikt. Deze worden
gevuld met 3 liter potgrond, merk X. De potten worden genummerd 1 t/m3. In
elke pot worden 10 tomatenplantjes van elk 5 cm lengte gepland. De potten
worden in dezelfde ruimte geplaatst, waar voor elke pot dezelfde
omstandigheden aanwezig zijn wat betreft licht, warmte en vochtgehalte. Pot 1
wordt alleen dagelijks bewaterd met 50 ml water, pot 2 wordt met 50 ml water
bewaterd waaraan 1 ml kalium is toegevoegd. Pot 3 wordt met 50 ml water
bewaterd met 5 ml fosfaat toegevoegd. Vanaf de start van het experiment
worden de plantjes van elke pot gemeten met een liniaal. Dit gebeurd
gedurende 10 dagen. Na 10 dagen worden de gemiddelde groeiwaarden per
dag bepaald voor de drie potten. Er worden vervolgens lijngrafieken van
gemaakt. Op basis hiervan worden de conclusies getrokken.
Tekst 1
Prooi blijkt succesvolle rover
Een kikker die kevertjes en torren vangt en opeet, daar kijkt niemand echt van op.
Maar wist je dat het ook andersom kan? De larven van sommige grondkevers
lokken hongerige kikkers en padden naar zich toe om vervolgens zelf aan te vallen.
Grondkevers leven – net als amfibieën – op vochtige plaatsen, zoals onder stenen
of op de grond in het bos. Vandaar dat kikkers, padden en kevers elkaar nog
weleens tegenkomen. Dat zo’n ontmoeting niet altijd goed afloopt voor de
amfibieën is pas sinds kort bekend.. De veel grotere kikkers en padden staan
namelijk bij de grondkevers op het menu.
Larven van de grondkever zijn heel kieskeurig. Zij voeden zich uitsluitend met
kikkers en padden. Als een larve klaar is met eten, is er van de amfibie vaak niet
veel meer over dan een paar botjes. Hoe krijgt een kleine keverlarve het in
hemelsnaam voor elkaar om een veel grotere prooi te vangen en te verslinden?
Aandacht trekken
Dat vroeg Wizen zich ook af. Hij vermoedde dat de larven de amfibieën op een één
of andere manier lokten. Om dit te beantwoorden zette hij zijn laboratorium vol met
plastic bakken, ruim 400 stuks in totaal. In iedere bak plaatste hij een larve van de
grondkever. In 382 bakken kreeg die larve gezelschap van een pad of kikker. Met
behulp van camerabeelden en foto-opnamen kon Wizen precies volgen wat er
tijdens zo’n confrontatie gebeurt.
Zodra een amfibie de plastic bak binnenkomt, begint de keverlarve afwisselend met
zijn antennen te zwaaien of zijn antennen en monddelen opzij te bewegen. Dat kan
hij enkele seconden tot een uur volhouden. De bewegingen van de larve zijn
bedoeld om de aandacht van de kikker of pad te trekken. De amfibie – die niet heel
goed kan zien – denkt dat hij een lekker hapje gespot heeft en komt dus dichterbij.
Maar op het moment dat de amfibie zijn tong uitsteekt om het lekkers te grijpen,
gaat het fout. Binnen een paar milliseconden maakt de keverlarve een snelle
beweging met zijn kop om de tong te ontwijken. Vervolgens grijpt hij zich met zijn
haakachtige monddelen vast aan het lichaam van zijn belager, meestal bij de bek.
Als de kikker of pad van de schrik is bekomen, verplaatst de larve zich naar een
beter plekje en begint hij te eten.
Dat ‘eten’ is in eerste instantie niet veel meer dan het opzuigen van de
lichaamssappen van de amfibie. Als de keverlarve op dit moment loslaat –
bijvoorbeeld om zich te gaan verpoppen tot een volgend stadium – heeft de amfibie
een flink litteken, maar overleeft hij de aanval vaak wel. Meestal blijft het echter niet
bij zuigen en begint de keverlarve na verloop van tijd ook aan het weefsel van de
amfibie te knabbelen. Dat veroorzaakt uiteindelijk de dood van kikker of pad.
Bewerkt naar een artikel op kennislink.nl 22-09-2011
1
1
1
De volgende vragen gaan over tekst 1. Citeer altijd door de eerste paar woorden
en de laatste paar woorden van de tekst te vermelden!
6. Larven van de grondkever zijn heel kieskeurig. Zij voeden zich uitsluitend met
kikkers en padden. Als een larve klaar is met eten, is er van de amfibie vaak
niet veel meer over dan een paar botjes. Hoe krijgt een kleine keverlarve het in
hemelsnaam voor elkaar om een veel grotere prooi te vangen en te verslinden?
7. Hij vermoedde dat de larven de amfibieën op een één of andere manier lokten
8. Om dit te beantwoorden zette hij zijn laboratorium vol met plastic bakken, ruim
400 stuks in totaal. In iedere bak plaatste hij een larve van de grondkever. In
382 bakken kreeg die larve gezelschap van een pad of kikker. Met behulp van
camerabeelden en foto-opnamen kon Wizen precies volgen wat er tijdens zo’n
confrontatie gebeurt.
9. Zodra een amfibie de plastic bak binnenkomt, begint de keverlarve afwisselend
met zijn antennen te zwaaien of zijn antennen en monddelen opzij te bewegen.
Dat kan hij enkele seconden tot een uur volhouden. De bewegingen van de
larve zijn bedoeld om de aandacht van de kikker of pad te trekken. De amfibie
– die niet heel goed kan zien – denkt dat hij een lekker hapje gespot heeft en
komt dus dichterbij.
1
1
2
20
1
Maar op het moment dat de amfibie zijn tong uitsteekt om het lekkers te grijpen,
gaat het fout. Binnen een paar milliseconden maakt de keverlarve een snelle
beweging met zijn kop om de tong te ontwijken. Vervolgens grijpt hij zich met zijn
haakachtige monddelen vast aan het lichaam van zijn belager, meestal bij de bek.
Als de kikker of pad van de schrik is bekomen, verplaatst de larve zich naar een
beter plekje en begint hij te eten.
10. De larven lokken de amfibieën met behulp van hun antennen.
11. De mooie kleurpatronen in een vlindervleugel ontstaan doordat in die vleugel in
bepaalde cellen een kleurgen wordt aangezet, in andere cellen een ander type
kleurgen en in weer andere cellen geen kleurgenen aanstaan.
– Genexpressie
– Zelf organisatie
Bloktotaal
Inzicht
Bij chimpansees komt regelmatig kindermoord voor.
Een man doodt dan een of meer jongen in de groep. De wetenschapper Sarah
5
Blaffer Hardy uitte de veronderstelling dat de evolutionaire achtergrond van dit
gedrag is dat een man de jongen uitschakelt die niet van hem zijn. Zijn genen
hebben dan meer kans om zich in de populatie te handhaven.
1. Dat er regelmatig kindermoord voorkomt bij chimpansees door volwassen
mannetjes chimpansees .
Wanneer een bepaald type alg (een organisme dat fotosynthese kan uitvoeren)
samenleeft met een bepaald type schimmel, ontstaat een organisme dat als
eigenschap heeft dat het op plekken kan leven waar ze normaal gesproken geen
van beiden kunnen leven.
2. Emergente eigenschappen. Op organismeniveau (schimmel of alg alleen)
vertonen ze een eigenschap niet, dat ze gezamenlijk wel vertonen (een hoger
niveau dan organisme)
Een auto kan niet als levend organisme worden beschouwd.
3. Een auto vertoond niet alle levensverschijnselen, bijvoorbeeld reproductie en is
dus niet als levend te beschouwen.
Bloktotaal
35
Totaal cijfer = Aantal behaalde punten / 35 * 9 + 1
2
2
Download