Wetenschap 552 Kenmerken Nederlanders die de rechtspraak wantrouwen zich door institutioneel wantrouwen in het algemeen? Peter Achterberg en Peter Mascini1 Aan de hand van een recent (in 2012) uitgevoerde enquête onder een representatieve uitsnede van de bevolking, onderzoeken de auteurs of wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak deel uitmaakt van een meer algemeen institutioneel onbehagen. Ze vinden dat wantrouwen tegenover de rechtspraak samenvalt met andere vormen van institutioneel wantrouwen – bijvoorbeeld wantrouwen in de media, de wetenschap en de politiek. Ook vinden ze dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voorkomt onder exact dezelfde groepen die ook uitblinken in wantrouwen ten aanzien van andere instituties: mannen, lager opgeleiden, ouderen en achterbannen van niet-gevestigde politieke partijen. Zij sluiten af met een bespreking van de beleidsmatige relevantie van de centrale conclusie dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak deel uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel onbehagen. De rechtspraak in woelig water? Politici als Geert Wilders die stellen: ‘Als ik niet zou worden vrijgesproken, dan hebben, denk ik, miljoenen mensen in Nederland terecht geen vertrouwen meer in de rechterlijke macht in Nederland. Ik hoop dat dat niet gebeurt, want ik kan die mensen dan niet meer ongelijk geven als ze een bijl zetten aan de wortel van wat toch iets heel belangrijks in Nederland is.’2 Publiek bekende advocaten als Ines Weski die openlijk te kennen geven te geloven in een politiestaat te leven.3 Burgers die menen het advocatenkantoor van de gebroeders Anker te moeten trakteren op bakstenen door de ruiten, vanwege het simpele feit dat het de van pedofilie verdachte Robert M. bijstaat.4 De legitimiteit van de rechtspraak lijkt in woelig publiek vaarwater te verkeren. Om het tij te keren, en de publieke steun voor de rechtspraak te herstellen, wordt veelal gewezen op de rol van de zittende en staande magistratuur (vergelijk Huls, 2009). En inderdaad, ook (leden van) de rechterlijke macht trekken zich dit schijnbare legitimiteitsprobleem aan, en werken aan een oplossing. Bijvoorbeeld door te suggereren dat door het toelaten van camera’s in de rechtszaal het begrip voor rechterlijke uitspraken zal vergroten.5 Of bij- voorbeeld door de aanstelling van zogenaamde persrechters om de uitspraken te vertalen en uit te leggen aan het publiek (vergelijk Gies, 2005). De afgelopen jaren is, gezien het maatschappelijk belang niet zo opmerkelijk, een stroom aan publicaties los gekomen waarin verslag wordt gedaan over de publieke steun voor de rechtsstaat en rechtspraak (zie bijvoorbeeld: Hertogh, 2011: 31; Dekker en Van der Meer, 2007: 49). Uit dit onderzoek blijkt, kort gesteld, dat empirisch gezien de rechtspraak weliswaar betwist wordt, er zijn voor- en tegenstanders, maar dat er maar weinig aanleiding is te geloven dat het gemiddelde vertrouwen tanende is (Dekker en Van Auteurs 3. Zie bijvoorbeeld Ines Weski in Dit is de 1. Dr. P.H.J. Achterberg en dr. P. Mascini zijn dag, (EO; radio 1; 20 oktober 2012). beiden als universitair hoofddocent Sociolo- 4. Zie bijvoorbeeld: http://www.volkskrant. gie verbonden aan de Erasmus Universiteit nl/vk/nl/4244/Kindermisbruik/article/ Rotterdam. detail/2865402/2011/08/25/GebroedersAnker-bedreigd.dhtml Noten 5. Erik van den Emster in NRC Handelsblad, 2. Dat zei Wilders tijdens het spraakmaken- 28 september. de proces tegen hem in 2010. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 671 Wetenschap der Meer, 2007, zie ook het pas verschenen WRR-rapport Speelruimte voor transparantere rechtspraak, Broeders et al. 2013 voor een overzicht). Ook suggereert Vlaams onderzoek van Elchardus en Smits (2009) dat wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak onder juist die sociale groepen te vinden is die eveneens uitblinken in andere vormen van institutioneel wantrouwen. Het kan dus zo maar zo zijn dat Wantrouwen heeft betrekking op door mensen ervaren onzekerheid in verband met het aan anderen breken van een onderscheid tussen het oordeel van leken en professionals (rechters) en gebrek aan deskundigheid van officieren van justitie. Items die twijfels ten aanzien van de juistheid van de motieven van in de rechtspraak betrokken actoren of de integriteit van het systeem van rechtspraak als geheel meten gaan bijvoorbeeld over het ontbreken van principes bij advocaten die ernstige misdaden verdedigen en die te veel letten op vormfouten en de idee dat het gehele rechtssysteem niet deugt waardoor het begrijpelijk is dat mensen het recht in eigen hand nemen. Samengevat is het door ons gemeten vertrouwen eerst en vooral ‘de perceptie van de betrouwbaarheid van anderen’ (Grimmelikhuijsen en Meijer, 2012, geciteerd in Jonkers, 2013: 451). Mensen die hoger scoren op deze schaal hebben een wantrouwender blik ten aanzien van deze anderen. overdragen van de zorg voor zaken die zij waardevol vinden wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak samenvalt met andere vormen van institutioneel wantrouwen en daarmee deel uit maakt van een bredere cultuur van onbehagen onder bepaalde groepen in de Nederlandse samenleving. We doen daarom in deze bijdrage onderzoek naar de volgende twee vragen: 1. In hoeverre valt wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak samen met wantrouwen ten aanzien van andere instituties? 2. In hoeverre komt wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voor onder dezelfde groepen die ook andere instituties wantrouwen? We onderzoeken dit aan de hand van een recent (in 2012) door de auteurs van dit stuk afgenomen vragenlijstonderzoek onder een representatieve steekproef (N=1.302) van de Nederlandse bevolking (Achterberg et al., 2012). Wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak: een wijd verbreid fenomeen? Wantrouwen heeft betrekking op door mensen ervaren onzekerheid in verband met het aan anderen overdragen van de zorg voor zaken die zij waardevol vinden (Shapiro 1987). Deze ervaren onzekerheid kan betrekking hebben op het vermogen (kunnen) en de bereidheid (willen) van de ander om deze zorg op zich te nemen (Mishra 1996). In het geval van de rechtspraak heeft wantrouwen betrekking op ervaren onzekerheid met betrekking tot de capaciteiten en de wil van actoren die actief zijn binnen de rechtspraak (rechters, officieren van justitie en advocaten) om rechtvaardig te oordelen over conflicten tussen partijen en over de integriteit en effectiviteit van de rechtspraak als geheel. Om wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak te meten, hebben wij een nieuw instrument ontwikkeld.6 De vragen in onderstaande tabel 1 vormen tezamen een schaal voor iemands wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak. Het achterliggende idee is dat deze items allemaal ingaan op ervaren onzekerheid ten aanzien van het functioneren en de motieven van actoren die actief zijn binnen de rechtspraak. Items die ervaren onvermogen van in de rechtspraak betrokken actoren meten gaan bijvoorbeeld over het letten op verkeerde dingen (vormfouten), het ont- 672 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 – Doordat advocaten te veel letten op ‘vormfouten’ lopen te veel criminelen ten onrechte vrij – Door gebrek aan deskundigheid van officieren van justitie mislukken rechtszaken te veel – Mensen die zich beroepen op hun recht op privacy hebben iets te verbergen – Advocaten die verdachten van hele ernstige misdaden verdedigen hebben geen principes – Als de formele rechtspraak faalt, is het logisch dat mensen het recht in eigen hand nemen – Zonder advocaten is een eerlijke rechtsgang onmogelijk7 – Rechterlijke uitspraken zijn uiteindelijk ook niet meer dan een interpretatie van de rechter – Wantrouwen rechterlijke macht – Wantrouwen rechters – Wantrouwen advocaten Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha % (helemaal) mee eens/ (absoluut) geen vertrouwen 75,1 Factor lading 51,0 0,73 31,4 0,57 13,3 0,63 25,9 0,51 65,1 -0,34 45,5 0,60 8,3 0,78 8,6 19,8 0,81 0,68 4,14 0,41 0,83 0,64 Tabel 1 Nederlands wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak gemeten Uit bovenstaande tabel kunnen twee conclusies worden getrokken. Ten eerste blijkt dat de mate waarin men het eens is met elk van de items nogal verschilt. Op sommige items, bijvoorbeeld die over het wantrouwen ten aanzien van rechters laat slechts een klein deel van de bevolking zich wantrouwend uit, op andere, bijvoorbeeld die over op vormfouten gerichte advocaten, laat de meerderheid zich minder positief uit. Ten tweede blijkt uit de tevens in tabel 1 gerapporteerde factor analyse,8 dat de antwoorden van de respondenten op elk van de tien vragen sterk samenhangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat mensen die vinden dat mensen die zich beroepen op hun recht op privacy iets te verbergen hebben in de regel ook vaker zullen vinden dat veel rechtszaken mislukken door gebrek aan deskundigheid van officieren van justitie. Ook zullen zij hoger scoren op elk van de overige vragen. En hoewel het aantal voorstanders betrekkelijk gering is, zullen zij het dus ook vaker eens zijn met de bewering dat er iets mis is met de principes van advocaten van verdachten van hele ernstige misdrijven. De resultaten van deze analyse leiden dus tot de conclusie dat de tien vragen samengenomen kunnen worden tot één enkele schaal die staat voor wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak. Hogere scores op deze schaal staan voor een meer wantrouwender blik. 6. De auteurs van dit stuk hebben deze en consistente wijze clusterden. Dat bleek komt in het kort neer op het volgende: op (dat zijn de factor ladingen in de derde items (stellingen waarop gevraagd wordt te het geval en de resultaten van deze test basis van de onderlinge samenhangen van kolom van de tabel), hoe groter de ‘eigen- reageren op een vijfpuntschaal) opgesteld. gaven verder geen aanleiding tot verande- de scores op elk van de in de analyse betrok- waarde’ is, en hoe dichter tegen de 1 de Deze schaal is, alvorens op te nemen in het ringen. ken vragen wordt een variabele geschat en Cronbach’s alpha (een andere statistische vragenlijstonderzoek, getest op 84 respon- 7. Antwoorden omgecodeerd om de maat wordt gekeken hoe sterk die ene variabele maat voor interne consistentie) is. De score denten om te kijken of a) alle vragen goed voor betrouwbaarheid van de schaal – correspondeert met elk van de losse vragen. van 0,83 maakt duidelijk dat de schaal voor eenduidig te beantwoorden waren en b) Cronbach’s alpha – te kunnen berekenen. Hoe sterker dat is, hoe hoger de correlaties wantrouwen in de rechtspraak die wij heb- empirisch de antwoorden op een logische 8. Deze zogenaamde datareductietechniek van die vragen zijn met die nieuwe variabele ben ontwikkeld betrouwbaar is. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 673 Wetenschap De mate waarin mensen wantrouwend staan tegenover de rechtspraak hangt sterk samen met andere vormen van institutioneel wantrouwen Wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak in een cultuur van institutioneel onbehagen? Het thema van institutioneel wantrouwen is niet alleen van belang als het gaat om de rechtspraak. In tal van sociaal wetenschappelijke studies is veel aandacht voor het maatschappelijke onbehagen wat zich uit in wantrouwen in instituties als wetenschap, gezondheidszorg, media, en, niet te vergeten, de politiek (zie voor een overzicht Elchardus en Smits, 2002; De Keere en Elchardus, 2012). Voor het ontstaan van een gedeelde cultuur van onbehagen worden grofweg twee te onderscheiden verklaringen aangedragen in de sociologische literatuur. Kerngedachte in de eerste verklaring is dat het proces van detraditionalisering – het verminderen van de kracht van tradities – gepaard is gegaan met een verregaande afkalving van min of meer stabiele (morele en vaak institutioneel verankerde) overtuigingen. Juist doordat vanwege dit proces aloude vanzelfsprekendheden verdwijnen, nemen maatschappelijke gevoelens van onzekerheid toe onder bepaalde, vooral lager opgeleide, lagen van de bevolking (vergelijk Elchardus en Smits, 2002). Het gevolg is dan dat wantrouwen kan groeien op deze gevoelens van onzekerheid. De tweede verklaring is gericht op de maatschappelijke gevolgen van voortschrijdende bureaucratisering in vergevorderde samenlevingen. Deze processen brengen onevenredig hoge verwachtingen onder burgers teweeg met als gevolg gevoelens van ontgoocheling over wat bureaucratische instituties feitelijk tot stand brengen (Croes, 2011: 311). Beide processen, zorgen er kortom voor dat in samenlevingen zoals de Nederlandse, groepen binnen de samenleving te maken kunnen krijgen met gevoelens van onzekerheid (vergelijk Zijderveld, 2002). En dit werkt institutioneel wantrouwen in de hand. Deze cultuur van onbehagen lijkt op meerdere instituties betrekking te hebben dan alleen de rechtspraak. Op basis hiervan mag worden verwacht dat dat wantrouwen in rechtspraak sterk clustert met andere soorten van institutioneel wantrouwen. Om dit te onderzoeken is, op precies dezelfde manier als hierboven, onderzocht in hoeverre onze nieuwe schaal voor wantrouwen in de rechtspraak clustert met andere vormen van institutioneel wantrouwen. Hiertoe is per onderzochte institutie (media, politiek, bankwezen, – Wantrouwen rechtspraak – Wantrouwen media – Wantrouwen politiek – Wantrouwen bankwezen – Wantrouwen medische wereld – Wantrouwen wetenschap Eigenwaarde R2 Factorlading 0,77 0,69 0,80 0,70 0,73 0,72 3,24 0,54 Eigenwaarde tweede factor=0,79 Tabel 2 Factoranalyse op indicatoren voor institutioneel wantrouwen 674 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 gezondheidszorg, en wetenschap) een schaal gecreëerd die bestaat uit een drietal items die vragen naar het wantrouwen in de algemene institutie, naar het wantrouwen in de voornaamste representanten van die instituties, en naar het wantrouwen in kennisclaims die gedaan worden binnen deze instituties (zie appendix). Als tabel 2 ons één ding duidelijk maakt dan is het wel dat de mate waarin mensen wantrouwend staan tegenover de rechtspraak sterk samenhangt met andere vormen van institutioneel wantrouwen. Net als hierboven, zo blijkt, zijn de scores van de respondenten op elk van de zes schalen terug te voeren op een algemene achterliggende latente factor. In dit geval is dat algemeen institutioneel wantrouwen. Hoe men aankijkt tegen de rechtspraak, het bankwezen of bijvoorbeeld de wetenschap maakt dus onderdeel uit van een breder institutioneel wantrouwen. En dit betekent dat de kans heel groot is dat mensen die een aantal instellingen sterk wantrouwen ook een groot wantrouwen zullen hebben ten aanzien van de rechtspraak en vice versa. Iemands denkbeelden over de rechtspraak en iemands wantrouwende blik daarop maken daarmee deel uit van een algemeen wantrouwen in centrale instituties (cf. Jonkers, 2013: 489). Wie wantrouwt wat? Bovenstaande maakt duidelijk dat onder het Nederlandse publiek wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak voorkomt, en dat dit deel uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel wantrouwen. Als gevoelens van onzekerheid en overspannen verwachtingen ten aanzien van bureaucratische instituties zowel wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak als wantrouwen ten aanzien van andere instituties voeden, dan moet het ook zo zijn dat beide typen wantrouwen voorkomen onder dezelfde sociale groepen. Daarom zullen we in deze paragraaf onderzoeken onder wie een dergelijk wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak vooral voorkomt en of dat dezelfde mensen zijn bij wie ook andere vormen van institutioneel wantrouwen te vinden zijn. In de sociaalwetenschappelijke literatuur wordt dikwijls gewezen op verschillen tussen ‘demografische’ categorieën (ofwel: achtergrondvariabelen) naar de mate van wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak. Zo wordt vaak gesteld dat dergelijk wantrouwen verschilt naar geslacht. Uit het eerder vermelde onderzoek van Dekker en van der Meer (2007: 27) blijkt dat vrouwen wantrouwender zijn dan mannen als het gaat om kwesties rond het recht. Ook laten zij zien dat deze verschillen tussen mannen en vrouwen allerminst stabiel zijn – op sommige momenten zijn die verschillen groter, op andere momenten kleiner, en heel soms kan het zelfs voorkomen dat vrouwen meer vertrouwen hebben dan mannen. Wel moet, met Hertogh (2011), worden opgemerkt dat over het algemeen de verschillen tussen mannen en vrouwen betrekkelijk bescheiden van omvang zijn. Een tweede factor die zou moeten Gemiddeld wantrou- F wen rechtspraak 2,87 3,69* 2,76 Gemiddeld institu- F tioneel wantrouwen9 2,81 10,26** 2,72 Geslacht Man Vrouw Opleiding Basisonderwijs 3,14 VMBO MBO Havo/VWO HBO WO 2,94 2,93 2,77 2,71 2,45 Leeftijd 15-24 25-34 35-44 45-54 55-64 65+ 2,78 2,69 2,79 2,78 2,81 3,08 12,19*** 2,53 2,59 2,74 2,80 2,90 3,04 20,22*** Inkomen 1.150 of minder 1.151-1.800 1.801-2.600 2.600 of meer 2,77 2.80 2,82 2,90 1,74 n.s. 2,78 2,78 2,78 2,74 0,19 n.s. Politieke voorkeur Gevestigde partijen 10 Niet gevestigde partijen11 Blanco/ niet- stemmers 2,57 2.95 15,34*** 2,52 2,92 62,33*** Totaal N 18,67*** 3,01 7,56** 2,78 2,80 2,71 2,72 2,58 2.95 2,86 2,79 1.046 2.74 1.064 n.s. statistisch niet significant * p<0,05; **p<0,01; ***p<0,001 Tabel 3 Gemiddeld wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak en de andere instituties per categorie (Estimated marginal means, GLM) uitmaken hoe iemand over de rechtspraak denkt is leeftijd. Zo blijkt uit onderzoek van Dekker en van der Meer (2007) dat ouderen hier over het algemeen wantrouwender tegenover staan dan jongeren. Ook blijkt uit dit, en ander onderzoek, dat ook lagere sociale klassen en lagere inkomensgroepen wantrouwender zijn (vergelijk Van Velthoven en Ter Voert, 2003; Dekker et al. 2004; Jonkers, 2013). Tot slot, en wellicht wel het meest belangrijk, is opleidingsniveau voor iemands wantrouwen. Naast bijvoorbeeld het feit dat opleiding zeer belangrijk is voor het vergroten van het algemene en sociale vertrouwen (zie Achterberg en Houtman, 2009), blijkt dat lager opgeleiden de rechtspraak meer wantrouwen (Hertogh, 2011; Jonkers, 2013). Bovendien blijkt dat deze variabele doorgaans het sterkste verband met wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak laat zien (Dekker en van der Meer, 2007). Naast deze vier belangrijk geachte demografische variabelen – geslacht, leeftijd, inkomen en opleidingsniveau – onderzoeken we hieronder nog een andere achtergrondvariabele, namelijk stemvoorkeur voor een politieke partij. Dikwijls wordt gewezen op de samenhang van stemvoorkeur met institutioneel wantrouwen. Zo kan het zijn dat bepaalde achterbannen kunnen grossieren in wantrouwen omdat bepaalde partijen zich doelbewust presenteren als niet-behorend tot het politieke establishment. Te denken valt daarbij aan de PVV, maar ook aan relatieve nieuwkomers als Partij voor de Dieren of 50Plus. Deze partijen verwijten politici van gevestigde partijen deel uit te maken van een hechte bestuurscultuur waarin leden elkaar bestuursfuncties toespelen en op deze manier wakkeren ze het wantrouwen ten aanzien van bestuurlijke instituties aan. We zullen mensen met een stemvoorkeur voor gevestigde en niet gevestigde politieke partijen vergelijken met mensen die aangeven niet te gaan stemmen of blanco te zullen stemmen – omdat dit ook wijst op institutioneel wantrouwen. In tabel 3 zijn de resultaten gepresenteerd van een meerwegs-variantie analyse. In het kort komt dit neer op het vergelijken van de gemiddelde scores op wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak en ten aanzien van andere instituties onder constant houding van de invloed van de andere variabelen in de analyse. De gepresenteerde gemiddelden van bijvoorbeeld mannen en vrouwen zijn dus de gemiddelden voor mannen en vrouwen gecorrigeerd voor de invloed van opleidingsniveau, leeftijd, inkomen en politieke voorkeur. De gerapporteerde F-waarden 9. Samenvattende schaal van wantrouwen 10. PvdA, VVD, D66, GroenLinks, CDA, ten aanzien van de media, de politiek, het SGP, CU. bankwezen, de medische wereld en de 11. SP, PVV, DKP (Brinkman), 50Plus, PvdD. wetenschap. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 675 Wetenschap zijn nodig om te kunnen bepalen in hoeverre de hier gerapporteerde verschillen gemiddelden afhangen van het toeval. Het mede gerapporteerde significantieniveau zegt ten slotte hoe klein die kans is. Uit de tabel blijkt eerst en vooral dat de categorieën die de rechtspraak het meeste wantrouwen ook de categorieën zijn die zich kenmerken door institutioneel onbehagen in het algemeen. Voorts blijkt dat één factor niet van belang is voor het gemiddelde wantrouwen ten aanzien van de rechtspraak en ten aanzien van de andere instituties. Er zijn geen (statistisch significante) verschillen tussen inkomensgroepen naar de mate waarin zij wantrouwend tegenover instituties staan. Geslacht, opleidingsniveau, leeftijd en politieke voorkeur blijken wel belangrijk voor het wantrouwen. Zo zijn vooral de ouderen boven de 65 jaar het met de wantrouwende stellingen ten aanzien van de rechtspraak en de overige instituties eens. Ook zijn mannen, zowel als het gaat om de rechtspraak als om de andere instituties, wantrouwender dan vrouwen. Verder blijkt dat opleidingsverschillen samenhangen met verschillen in denkbeelden over de rechtspraak: lager opgeleiden zijn sterker wantrouwend dan hoger opgeleiden. Deze verschillen zijn bovendien nogal sterk. Deze opleidingsverschillen worden ook – zij het iets minder sterk – teruggevonden in algemeen institutioneel wantrouwen. Deze verschillen tussen lager en hoger opgeleiden duiden overigens op een radicaal maatschappelijk conflict tussen hoger en lager opgeleiden rondom nieuwe – niet strikt economische – thema’s (vergelijk Bovens, 2012). Ten slotte hangt iemands politieke voorkeur ook sterk samen met beide indicatoren voor institutioneel wantrouwen. Over het algemeen kan worden gesteld dat achterbannen van gevestigde partijen minder wantrouwend tegenover de rechtspraak staan dan achterbannen van niet-gevestigde partijen en niet- en blanco-stemmers. Ditzelfde patroon wordt eveneens gevonden voor het wantrouwen ten aanzien van de overige instituties. Conclusie In Nederland worden wantrouwende opvattingen ten aanzien van de rechtspraak, cynische opvattingen rond het optreden van advocaten, de kwaliteit van officieren van justitie, en eigenrichting door bepaalde groepen in de samenleving gedeeld. De hierboven gepresenteerde empirische resultaten laten zien dat dit gedachtengoed deel uitmaakt van een bredere cultuur van institutioneel wantrouwen, en dat dit vooral voorkomt onder specifieke maatschappelijke groeperingen: mannen, ouderen, lager opgeleiden en de achterbannen van niet-gevestigde partijen en niet-stemmers en blanco-stemmers. Het komt juist minder voor onder de jongere leeftijdscohorten, hoger opgeleiden, en de achterbannen van gevestigde partijen. Onze bevindingen hebben consequenties voor het debat over de legitimiteit van de rechtspraak waarin wordt gewezen op het belang van het bieden van transparantie in verband met wantrouwen in de rechtspraak. Recentelijk nog werd door Erik van Emden, voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, geopperd om de luiken naar de buitenwereld open te zetten om zo het opkomende wantrouwen ten aanzien van de rechterlijke macht en maatschappelijke kritiek op uitspraken te stuiten. Beter uitleggen en een kijkje in de keuken geven zou het devies zijn om weer 676 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 begrip te kweken in de samenleving.12 Daar zijn echter wel wat argumenten tegen te geven op basis van voorgaande analyse. Ten eerste blijkt dat kritische denkbeelden rond de rechtspraak niet op zich staan, maar samenvallen met bredere tendensen om kritisch tegenover allerlei instituties te staan. Zo valt een kritische blik tegenover rechters, officieren van justitie samen met een evenzo kritische blik tegenover journalisten, wetenschappers, politici en bankiers. En zo valt wantrouwen in de rechterlijke macht samen met wantrouwen in politiek, media en bijvoorbeeld de medische wereld. De kritische blik die juristen dus proberen te bestrijden lijkt daarmee niet direct gerelateerd aan het op enigerlei wijze incorrect of onvoldoende informeren over hun functioneren, of over de institutie waarvan zij deel uitmaken. Ten tweede blijkt uit onze analyseresultaten dat wantrouwen in de rechtspraak vooral voorkomt onder lager opgeleiden. Politiek sociologisch onderzoek naar de wereldbeelden van deze mensen maakt sinds jaar en dag duidelijk dat zij, meer dan hoger opgeleiden, een rigide wereldbeeld hebben dat minder nuanceverschil toelaat (Lipset, 1959; Achterberg & Houtman, 2009). Laten zien dat een gerechtelijke uitspraak klopt, en dat er bijvoorbeeld voor een bepaalde crimineel verzachtende omstandigheden in aanmerking zijn genomen, zal wellicht bij deze categorie moeilijk of niet worden geaccepteerd omdat zij nuances niet kunnen waarderen. Ten slotte, laat onderzoek zien dat het simpelweg verstrekken van informatie aan mensen lang niet altijd hoeft te resulteren in positieve oordelen over hetgeen waarover informatie wordt verstrekt. Recent nog concludeerde Jonkers nog: ‘dat meer transparantie waarschijnlijk niet rechtstreeks zal leiden tot meer vertrouwen bij de burgers in de rechtspraak’ (2013: 270). Brits onderzoek bevestigt deze conclusie en laat zien dat het publiek niet per definitie positiever is over de rechtspraak naarmate zij hierover beter is geïnformeerd (Chapman et al, 2002). Sterker nog, onderzoek binnen de wetenschapscommunicatie suggereert dat mensen wier wereldbeeld het niet toelaat, informatie zodanig kunnen wegen dat dit hun aanvankelijke negatieve oordeel verder versterkt (vergelijk Achterberg, 2013). Met andere woorden: het verstrekken van meer (goedbedoelde) informatie aan een groep mensen met een wantrouwend wereldbeeld kan een averechts effect hebben. En positieve effecten van informatieverstrekking vallen wellicht niet te verwachten bij mensen die ook wantrouwend zijn ten aanzien van alle andere instituties. Hun denkbeelden worden gestuurd door gevoelens van onzekerheid en overspannen verwachtingen ten aanzien van bureaucratische instellingen en om dergelijke denkbeelden te beïnvloeden is wellicht wat meer nodig dan het bieden van transparantie over de rechtspraak. In dit verband is een lastig aan te pakken probleem dat politici een rol vervullen waarin ze kiezers willen laten geloven dat zij dingen kunnen veranderen en problemen kunnen oplossen en daarmee verwachtingen wekken die in de uitvoeringspraktijk niet altijd kunnen worden ingelost. 12. Vergelijk: http://www.rechtspraak.nl/ belangrijke-rechtszaken%E2%80%99.aspx Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/ en http://www.bnr.nl/programma/juridi- Nieuws/Pages/Raadsvoorzitter- schezaken/628079-1209/rechters-willen- %E2%80%98Vaker-live-verslag-van- processen-op-de-buis Gebruikte literatuur Achterberg, P. (2013). Knowing hydrogen and loving it too? Informational provision, cultural predispositions, and support for hydrogen technology among the Dutch. Public Understanding of Science, in druk. Achterberg, P., en Houtman, D. (2009). ‘Ideologically “Illogical”? Why Do the Lower-Educated Dutch Display so Little Value Coherence? Social Forces 87 (3):1649-70. Achterberg, P., Manevska, K., De Koster, W., Aupers, S., Mascini, P., en Van der Waal, J. (2012) CROCUS Survey on Worldviews in the Netherlands III: Religion, Politics, and Anti-Institutionalism. Rotterdam/Tiburg: CentERData. Broeders, D., Prins, C., Griffioen, H., Jonkers, P., Bokhorst, M. & Sax, M. (red.) (2013) Speelruimte voor transparantere rechtspraak. Amsterdam: Amsterdam University Press. Bovens, M. (2012) Opleiding als scheidslijn; van oude en nieuwe maatschappelijke breukvlakken. Rotterdam: B&T Ontwerp en advies. Chapman, B., Mirrlees-Black, C. and Brown, C. (2002). Improving public attitudes to the Criminal Justice System: The impact of information, London: Home Office Research Study 245. Croes, M. (2011). ‘Heeft de burger vertrouwen in de rechter’. In M. Hertogh en H. Weyers (Eds.), Recht van onderop: Antwoorden uit de rechtssociologie (p. 301-326). Nijmegen: Ars Aequi Libri. De Keere, K., en Elchardus, M. (2012). ‘Persoonlijk geluk en maatschappelijke verzuring. Een analyse naar de effecten van modernisering op de publieke en private evaluatie’. In M. Elchardus en I. Glorieux (Eds.), Voorspelbaar Uniek. Dieper graven in de symbolische samenleving (p. 276-303). Leuven: LannooCampus. Dekker, P., Maas, C., en Van der Meer, T. (2004). Vertrouwen in de rechtspraak. Theoretische en empirische verkenningen voor een monitor. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dekker, P., en Van der Meer, T. (2007). Vertrouwen in de rechtspraak nader onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Elchardus, M., en Smits, W. (2002). Anatomie en oorzaken van het wantrouwen. Brussel: VUBPRESS. Gies, L. (2005). ‘The Empire Strikes Back: Press Judges and Communication Advisers in Dutch Courts’. Journal of Law and Society, 32(3), 450-472. Hertogh, M. (2011). ‘Loyalists, cynics and outsiders: who are the critics of the justice system in the UK and the Netherlands’. International Journal of Law in Context, 7(1), 31-46. Huls, N. (2009). ‘Hoogste gerechten, legitimiteit en leiderschap’. Justitiële Verkenningen, 35(4), 112-130. Jonkers, P. (2013). ‘Zet transparantie liever in voor bekritiseerbaarheid dan voor vertrouwen’ (p. 449-492). In: Broeders, D., Prins, C., Griffioen, H., Jonkers, P., Bokhorst, M. & Sax, M. (red.) (2013). Speelruimte voor transparantere rechtspraak. Amsterdam: Amsterdam University Press. Lipset, S.M. (1959). ‘Democracy and Working-Class Authoritarianism.’ American Sociological Review 24 (4):482-501. Mishra, A.K. (1996). ‘Organizational Responses to Crisis: The Centrality of Trust’ (p. 261-287). In: Tyler, T.R. & Kramer, R.M. (red.). Trust in Organizations: Frontiers of Theory and Research. California, London, New Delhi: Sage Publications Inc. Shapiro, S.P. (1987). ‘The Social Control of Impersonal Trust’. American Journal of Sociology 93(3): 623-658. Van Velthoven, B., en Ter Voert, M. (2004). Geschilbeslechtingsdelta 2003: over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 677 Wetenschap Appendix additionele metingen Tabel A Nederlands wantrouwen ten aanzien van de media gemeten Wantrouwen media Wantrouwen journalisten ‘Als ik naar het journaal kijk, dan twijfel ik aan het waarheidsgehalte van de informatie’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha % (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 31,0 22,8 18,3 Factorlading 0,89 0,85 0,67 1,97 0,66 0,73 Tabel B Nederlands wantrouwen ten aanzien van de politiek gemeten Wantrouwen politiek Wantrouwen politici ‘Politici vertellen bijna nooit de waarheid’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha % (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 35,9 38,8 51,8 Factorlading 0,92 0,93 0,85 2,43 0,81 0,87 Tabel C Nederlands wantrouwen ten aanzien van het bankwezen gemeten Wantrouwen bankwezen Wantrouwen bankiers ‘Economische prognoses van banken zijn uit de lucht gegrepen’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha % (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 40,5 43,6 31,1 Factorlading 0,92 0,92 0,72 2,20 0,73 0,79 Tabel D Nederlands wantrouwen ten aanzien van de medische wereld gemeten Wantrouwen medische wereld Wantrouwen medisch specialisten ‘Diagnoses van medisch specialisten zijn vaak aanvechtbaar’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha % (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 2,4 1,5 21,0 Factorlading 0,91 0,89 0,61 1,99 0,66 0,73 Tabel E Nederlands wantrouwen ten aanzien van de wetenschap gemeten Wantrouwen wetenschap Wantrouwen wetenschappers ‘Wetenschappelijke kennis is uiteindelijk gebaseerd op een mening’ Eigenwaarde R2 Cronbach’s alpha 678 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-03-2013 – AFL. 11 % (absoluut)geen vertrouwen/ (helemaal) mee eens 3,2 4,2 25,8 Factorlading 0,91 0,91 0,68 2,11 0,70 0,75