PATHOLOGIE: fysiologie vh bloed DEEL 1 Anemie (20): onevenwicht aanmaak afbraak RBC. Gedaalde aanmaak: onvoldoende stamcelactiviteit, tekort hormonale stim, defect aanmaak DNA Hb, beschadiging beenmergstructuur Verhoogde afbraak: Intracorpusculaire defecten: membraanafwijking, Hb afwijking, enzymdefecten (meestal aangeboren en erfelijk) Extracorpusculaire defecten: beschadiging door AL tegen RBC, infecties RBC, beschadiging RBC door obstakels in de bloedstroom (meestal verworven) Kan ontstaan na acuut verlies bloed. Aplastische bloedarmoede: tekort & functionele stoornissen stamcellen. Hematopoietisch merg daalt, wordt vervangen adipocyten. Pancytopenie= alle cellijnen zijn getroffen. Anemie van Fanconi: congenitaal erfelijke pancytopenie. Idiopatisch of door radioactieve stralen, chemische stoffen, medicatie. Soms autoimmuun. Pure red cell aplasia: enkel rode reeks aangetroffen. LABO: botbiopt en onderzoek merg. Anemie van chronische nierinsufficientie: te laag erythropoietinesecretie, erythropoiese wordt te weinig gestimuleerd. Myelodysplasie: aanwezigheid in merg van kloon abnormale myeloide stamcellen die aanleiding geeft tot inefficientie hematopoiese. Perifere cytopenie, maar rijk beenmerg, morfologische afwijking, toename apoptose in het merg. Infiltratie van het merg: hematopoiestisch weefsel wordt verdrongen door maigne proliferaties v hematologische cellen (leukemie), proliferatie fibreus weefsel (myelofibrose), invasie door niet beenmergcellen (lymfomen, metastasen). Hematopoiese kan hervatten in milt. Megaloblastische bloedarmoede: vertoorde celdeling, cellen met abnormale kernen en veel cytoplasma. Cellen sterven af in beenmerg of geven aanleiding tot macrocyten. Ziekte van biermer: (24) autoimmuun maagmucose, geen IF, geen opname vit B12, pernicieuze anemie Vit B12 en foliumzuur tekort: macrocytaire anemie zonder toename reticulocyten. Mogelijk ook neutropenie en trombopenie. Specifiek voor pernicieuze anemie: AL tegen IF AL tegen binding van IF met receptor in ileum voor opname. Stoornis Hb synthese: hypochroom, microcytaire an (MCV en MCH -) 1 Ijzerdeficiëntie: voornaamste reden anemie. Meestal chronisch bloedverlies (GI of uterien) meer Fe verloren dan gewonnen. Ook malabsorptie of lage zuursecretie maag. LABO: MCV en MHC gedaald, serumijzer gedaald, TIBC compensatoir gestegen door verhoogd transferrine. Anemie bij chronische aandoening: inflammatie hepcidine gestegen inhibeert vrijmaking ijzerreserve macrofagen naar plasma. Milde normochrome normocytaire of licht hypochrome anemie, lage reticulocytose. LABO: serumijzer en TIBC zijn laag, ferritine normaal of gestegen. Genoeg Fe opslag macrofagen beenmerg, maar percent sideroblasten zijn laag. Sideroblastische anemie: stoornis heemsynthese (porphyrine) slechte incorporatie ijzer. Fe stapelt op in mitochondrien van erythroblasten: ringsideroblasten (Perls kleuring). Oorzaak: idiopatisch verworven. Behandeling isoiazide, loodintoxicatie en alcoholisme; inhiberen enzymen heemsynthese. Congenitaal: zwaar hypochrrom microcytair. LABO: serumijzer gestegen, TIBC normaal, ijzeropslag fel toegenomen (hoog serumferritine en veel ijzer in macrofagen vh beenmerg). Thalassemie: erfelijk, synthese globineketen gedaald is. Hypochrome microcytair anemie. In bloed: target cells, basofiele stippeling in RBC en erythroblasten. Aggregaten v globineketens milde hemolyse, toename reticulocyten, toename indirect billirubine, daling haptoglobine (bindt vrij Hb). Parameters ijzer zijn normaal, behalve in erg geval, opstapeling ijzer door vele bloedtransfusies. ß thalassemia major (homozy): erge anemie ß thalassemia minor (heterozy): lichte, maar veel kleine hypochrome RBC. LABO: elektroforese of chromatisch onderzoek Hb. DNA onderzoek voor gendefect te onderzoeken. Hemolyse. Tekens verhoogde afbraak: verhoogd lactaatdehydrogenase in serum saling haptoglobine (vindt Hb, wordt verwijderd RES) toename indirect bilirubine tekens verhoogde productie: erythroide hyperplasie in beenmerg (toename hematopoietisch stelsel) toename retyculocyten tekens intravasculaire hemolyse: hemoglobinemie (vrij Hb in plasma al haptoglobine niet meer kan) hemoglobinurie: vrij Hb wordt gefiltreerd in nier 2 erfelijke spherocytose: defect membraan RBC. Autosomaal dominant. Tekort stuctureel proteine membraan (spectrine). Kan ook door ander deficienties eiwitten: ankyrine, band 3, alfa of beta spectrine, proteine 4.2 (pallidine). instabiliteit lipidenlaag, RBC verliezen stukjes membraan, worden spherocyt. Spherocyten geraken moeilijken door veneuze sinussen lever en milt en worden sneller afgebroken. LABO: onderzoek membraanproteïne. Glucose-6-fosfaat dehydrogenase deficientie: x gebonden. Te lage G-6PD lage productie NADPH, onvoldoende bescherming oxidatie hemoglobine (toxische werking H2O2). Gedenatureerd Hb vormt aggregaten Heinz lichaampjes. Asymptomatisch, behalve als stress acute intravasculaire hemolyse. Eten fava bonen, infecties, geneesmiddelen. Sikkelcelanemie: puntmutatie ß globineketen. Ontstaat HbS polymeriseert als blootgesteld lage PO2 bundels met sikkelvorm. Chronische hemolytische anemie, soms acute hemolytische crisissen (door infectie, dehydratatie, dehydrogenatie). Sikkel opstapeling circulatiestoornis en ischemie en spier- en skeletpijn. LABO: bloeduitstrijkje, HbS w opgespoord elektroforese of chromatografisch. Immuun hemolytische anemie: labo, direct antiglobulinetest & Coombs alloimmune hemolytische anemie: incompatiebele bloedtransfusies (ABO): IgM of IgG van pt binden op RBC complementactivatie intravasculaire hemolyse ziekte pasgeborene : AL tegen rhesus antigenen (mama – kind +), die via placenta in foetus komen en daar RBC binden. Verwijderd door RES lymfocyten allograft: kunnen antistoffen maken tegen RBC ontvanger als bloedgroepverschil autoimmune hemolytische anemie: prod AS tegen eigen RBC koude antilichamen: IgM, zorgt voor agglutinatie circulatiestoornissen in periferie. Kan ook complement binden (wordt dan verwijderd RES) of intravasculair gelyseerd. Voorkomen lymfoproliferatieve aandoening (monoklonaal IgM). LABO: opsporen gestegen titers koude agglutinen in het serum. Warme antilichamen: IgG. RBC verwijderd door RES. Idiopatisch, inname geneesmiddelen (methyldopa), na virale infecties. Lymfoproliferatieve aandoening en AI ziektes. Hemolyse kan acuut of chronisch. Labo: spherocyten. Zie pg 34. Hemolyse door infectie RBC: infectie door protozoa of bacterie, malaria. Hierbij w geinfecteerd door plasmodium. RBC lyseert door ruptuur van geinfecteerde cel en extravasculaire wegname van RBC met immuuncomplex of antlichamen tegen antigenen van parasiet. Labo: opzoeken parasiet op bloeduitstrijkje. 3 Beschadiging RBC: fysische beschadiging botsen tegen abnormale structuren, hartklepprothese of arteriële enten doorgang abnormale kleine bloedvaten door: o afzetting fibrinedraden door diffuse intravasculaire stolling o plaatjesaggregaten (trombotische trombocytopenische purpu) o vasculitis microangiopathische hemolytische anemie. Labo: bloeduitstrijkje, beschadigde RBC en RBC fragmenten. DEEL 2 Neutrofilie (45) agv bact infecties, inflammatie, weefselnecrose en chronische myeloide leukemie. Heel hoog leukemoïde reactie Eosinofilie agv allergie, infecties parasieten, overgevoeligheid medicatie. Geen orzaak gevonden > 6 ma hypereosinofiel syndroom. Chronische eosinofiele leukemie: klonale cytogenetische afwijking Basofilie myeloproliferatieve ziektes Monocytose chronische bacteriele infecties (tuberculose), infecties met protozoa, bep vormen leukemie Neutropenie (<500/mm3 reccurente infecties, <200 levensbedr, sepsis). Ethische neutropenie, polymorfisme DARC gen, beschermd malaria. Syndroom Kostmann: congenitaal, prob gen neutrofile elastase Lymfocytose acute virale infecties e,n bep chronische infecties. Klierkoorts (EBV, cytomegalovirus, taxoplasma). Chronische lymfo leuke. Lymfopenie corticosteroiden, immunosuppressieve therapie, HIV Leukemie (49) acuut > 20% blasten. Normochrome, normocytaire anemie met trombocytopenie. Acute myeloide leukemie (AML) 1e de novo, 2e tgv hema ziekte (myelodysplastisch syndroom & myeloproliferatieve ziekte, chemo). CBF (expressie groeifactor, mutatie betere prognose). Acute promyelocyten leukemie, blok uitrijping (PML-RARalfa) Acute lymfoblastische leukemie (ALL) opstapeling lymfoblasten in beenmerg. LABO: Immunofenotypering (vss T of B). Cytogenetisch onderzoek, aantal chromosomen, prognose. Hyperploïde cel > 50 chr: betere prgnose Hypoploïde cel < 44 chr: slechtere prog Kinderen TEL-AML1 translocatie (onderdrukt een CBFalfa) Philadelphia chromosoom 4 Myelodysplastische syndromen (51) klonale aandoening multipotente hemopoietische stamcellen. + proliferatie, - differentiatie, rijping, + apoptose. Soms hemotopoiese onderdrukt. RBC: normo- of macrocytair. Dyserythropoiese. Afw neutro & megakaryocyt (voorloper patelets) Kan door deletie chr 5 7 8 Uitsluitingsdiagnose: alcohol, megaloblastische anemie, parvovirus infectie, cytotoxische therapie. Myeloproliferatieve neoplasieën (52): + proliferatie. + granulocuten, RBC, bloedplaatjes in bloed. Chronische myeloide leukemie: pluripotente stamcel. Philadelphia chromosoom (transloc chr 9 & 22). BCR-ABL fusieproteïne, hogere tyrosine kinase activiteit, inhibeert apoptose. Leukocytose, veel neutro. Beenmerg hypercell, veel granulopoiese. LABO: Karyotye analyse of FISH voor opsporen van Ph chromosoom. Myeloproliferatieve neoplasieën met JAK2 mutatie: evolutie tussen volgende ziektes. Gemeenschap oorsprong: mut JAK2 (= tyrosine kina). JAK2: signaaltransductie cytokine & groeifactoren. Mutatie: w actief zelfs zonder binding groeifactoren. Bevordert overleving v cellen & proliferatie. Polycythemia rubra vera: polycythemie= toename Hb concentratie. Absolute: RBCmassa toegenomen, pseudo: plasmavol verminderd. o Rubra vera: +Hb, +Hct, + aantal RBC. Hypercell beenmerg. EPO concentratie serum is laag. JAK2 MUT. o 2e polycythemie: gevolg lage O2 saturatie (hoogte, rook, long en hart ziekte). Soms + EPO zonder – O2 = nierziekte o relatieve (pseudo) polycythemie: minder plasmavol. Agv: stress, rook, vochtverlies, verlies plasma brandwond of darmziektes. Essentiële trombocytopenie: proli megakaryocyt, overprod plaatjes. 50% jak2 mut. Grote platen, stuk megak. Merg normaal of licht hypercel. Plaatjesfunctietesten zijn abnormaal. Kan ook gevolg zijn: bloeding, chron infectie, post-splenectomie. Primaire myelofibrose: kenmerk fibrose beenmerg en hematopoiese lever en milt. Klonale stamcelziekte, hyperplasie abnormale megakaryocyten. Fibroblast w gestimuleerd pateletderived GF (secretie door megak). JAK2 mut 50%. Evo leukemie. In bloed pancytopenie. RBC soms teardrops. Beenmergasp= geen beenmerg. Soms ook fibrose geassocieerd met hematologische & andere neoplasieën of chemicaliën. 1e myelofibrose uitsluiten. Chronische lymfoide leukemieën (56): opstapeling bloed & beenmerg rijpe lymfocyten. Soms overlap non hodgkin. Persistentie lymfocytose. LABO: morfologie cellen, immunofenotype, cytogenetische afwijkingen. 5 B cel, chronische lymfocytaire leukemie: tumorcellen zijn rijpe B cel, + levensduur – apoptose. Lymfocytose in bloed. Cellen zijn klein, CD19+ en zwakke IgM en IgD zijn aanwezig. Differentiatie andere chronische B cel leukemieen: expressie CD5 en CD23 en afwezigh CD79b en FMC7. T of NK, Lage granular lymphocytic leukemie: grote lymfocyt, veel cytoplasma en grote azurofiele granules. Kan T (3+) of NK (3-), drukken CD16, CD56, CD57. Neutropenie komt voor. Hodgkin lymfoom (57): Reed-Sternberg cellen w gevonden in aangetaste weefsel. Ok infiltrerende reactieve lymfocyten. Als men IG genherschikking vindt: komt van B cel, maar geen IG productie meer door mutaties. Diagnose door lymfeklierbiopt. Non-hodgkin lymfoom: tumor rijpe lymfoide cel (85% B). Infecties kan rol spelen ontstaan. Lymfeklier biopt, morfologie, immunofenotype en genetisch analyse voor subtypes. Ontstaat 2e lymfoide orgaan. Type afh plaats ontstaan. B cel NHL: Mantelzone: mantelcellymfoom en deel lymfocytaire lymfoom Germinatief centrum: grootcellige ly, lymfoplasmatocytaire ly, folliculair ly Marginale zone: marginale zone ly Plasmacellen: multipel myeloom Folliculair lymfoom: mutatie, constitutieve expressie BCL-2 gen, verlengd overleving (CD10) Mantelcellymfoom: cycline D1 gen komt naast IG zware keten gen, overexpressie cycline D1, ontregeling celcyclus Marginale zone lymfomen: vaak extranodaal. MALT ly. Vaak mensen infl of auto-i aandoening maag en schildklier. Maag heliobacter pylori. Burkitt lymfoom: endemisch en sporadisch. Endemisch: afrika, waar malaria, geass EBV. Altijd translocatie MYC oncogen naast IG zware keten gen ontregeling celcyclus. Multipel myeloom (60): plasmacellen, opstapelen beenmerg. Kenmerk: paraproteïne serum en urine, weefselschade (botletsel, hypercalcemie, nierinsuff, anemie). Opz paraproteine elektroforese v serumeiwitten. Meestal IgG, dan IgA, dan vrije lichte keten. (ziekte van Waldenstorm: IgM). Vrije lichte keten vindt men in urine. Bij monoklonaliteit is abnormale kappa/lambda verhouding, methode opsporen lichte keten myeloom of hyposecreterd myeloom. Plasmacellen in beenmerg is toegenomen, abnormale vorm. CD138 & CD 38 positief. Monoclonal gammopathy of undetermined significance (MGUS): paraproteine, maar geen multiple myeloom. Plasmacellen en paraproteine minder gestegen dan in mm. Mogelijke evolutie. DEEL 3 6 Hereditaire hemorrhagische telangiectasie (74): zichtbare dilataties vaten thv huid, mucosa, interne organen. (petechieen, ecchy. En purpu.) Vasculitis: verworven, purpura (ontstekingsreactie, necrose bloedvatwand). Syndroom Henoch-Schönlein: vasculitis door IgA, kind virale inf Atrofische purpura: tgv afname steunweefsel, bij ouderen, langdurige corticoïdentherapie (syndroom van cushing) Purpura fulminans: bij infecties, beschadiging endotheel door infectieus agens of immuuncomplexen Idiopatische trombocytopenische purpura: door immu afbraak. Meestal door net specifieke aanhechting van immuuncomplexen. Vaak Ab tegen glycopro IIb/IIIa of Ib Veralgemeend trombotische microangiopathie (77): komt voor bij 2 volgende ziektes. Intravasculair plaatsjesaggregatie, verspreide trombi weefselanoxie. Symptomen: trombocytopenie, hemolytische anemie, weefselbeschadiging (+ neuro stoornissen), nierinsufficientie en koorts. Trombotische trombocytopenische purpura: neuro dysfunctie. Probleem vWF-cleaving protease (door mut gen OF inhiberende autoantilichamen IgG). Grote multimeren vWF w niet meer gekliefd meer plaatsjesagg. Inhiberende auto-antilichamen w gevonden: zwangerschaop, infecties, AI ziktes en medicatie. Verworven TTP zonder lage vWF-cp bij BMtransplant en kankers. Hemolytische uremisch syndroom: stoornis nierfunctie. Typische: kind, verotoxine door Ecoli, darminfectie, bloederige diarree (verotoxine beschadigt endotheel, plaatjesaggregatie) Atypische: familiaal en verworven. F: mut in genen van alternatieve complementactivatie verhoogd complementactivatie met beschadiging endotheelcellen als gevolg. Verworven: zie TTP Primaire hemorrhagische trombocythemie: (zie essentiële tombocythemie deel 2) chronische myeloproliferatieve aandoening, veel minderwaardige plaatjes, veroorzaken zowel bloedingen als trombotische verschijnselen. Syndroom van Bernard-Soulier(80): gestoorde adhesie. Plaatjes zijn groter, deficientie GPIb, defect adhesie aan vWF en subendotheliaal bindweefsel. Trombasthenie van Glanzmann-Naegeli: gestoorde aggregatie. Autosomaal recessief. Ontbreekt receptor fibrinogeen (GP IIb/IIIa) op plaatjesmem, aggregatie en klonterreactie zijn onmogelijk. Medicatie: acetylsalicylzuur: blokkeert werking cyclo-oxygenase id plaatjes, nodig synthese thromboxaan A2. Andere oorzaken gestoorde agg: uremie, multipel myeloom en ziekte van waldenstrom (door IG) 7 Ziekte van Von Willebrand: daling VWF activiteit. Noodzakelijk voor: adhesie vd plaatjes aan subendotheliale lagen vh beschadigd vaatwand, dragereiwit voor VIII. Autosomaal dominant. Type 1: lage vWF met normale structuur (partiële def). 80% Type 2: abnormale functie vWF (kwalitatief defect). 20% Type3: totaal afwezigheid vWF Bloeden slijmvliezen, overvloedige menses, nabloeden trauma. Erge gevallen: spierbloedingen en gewrichtbloedingen. (door daling VIII) LABO: PT normaal, aPTT verlengd. Hemofilie A (83): x gebonden recessief. Gehalte factor VIII is gedaald. Ernst bepaald door gehalte van factor. 1%: ernstige hemofilie. Spontaan bloeden spier en gewricht. 1 tot 5% matig tot ernstig 5 tot 20% milde vorm: nabloeden trauma en operatie. 20 tot 50% zware traumata en operaties lichte bloedingsverschijnselen. LABO: opsporen draagster door DNA probe. Foetus ook choriobiopt 810w of dosering factor VIIIc op navelstrengbloed 18-20w. Verlengde aPTT, daling factor VIII, normale vWF en vWF activiteit. Bloedingstijd en PT zijn normaal. Hemofilie B (christmas disease): factor IX gedaald. 5 maal minder freq Leveraandoening: cirrose & hepatitis, verminderde aanmaak vit K afhankelijke factoren. Bloedingsneiging. Erg: minder V en fibrinogeen Gebrek vit K: onwerkzame stollingsfactoren. PIVKA= mol gemaakt afw vit K (orale anticoagulatie). Oorzaken: obstructieve icterus: galzouten nodig vit k absorptie malabsorptie (glutenintolerantie) dieetfouten pasgeborene krijgt preventief vit K (immature lever) vit K antagonisten (orale anticoagulatie) geeft daling PT en verlenging aPTT Aanmaak van inhibitoren van de stolling: auto-AL tegen stollingfactoren of interfererend met interacties tussen stollingsfactoren. Tegen factor VIII: substitutiebehandeling pt hemofilie, vrouw postpartum, AI aandoening, behandeling penicilline. Verlenging aPTT Lupus anticoagulans: beschreven bij SLE. Verhindert interactie stollingsfactor en fosfolipiden. Associatie trombose en miskraam. Diffuse intravasculaire stolling (86): verhoogd verbruik stollingsfactoren. Kan optreden: Stollingsactivatoren komen in bloed terecht Diffuse beschadiging vh endotheel Diffuse plaatjesaggregatie 8 Acute vormen: loslating placenta, vruchtwaterembool, uitbegreide traumata, gram- sepsis, meningokokken sepsis, transfusies met incompatibel bloed, slangenbeten. Sub-acute vormen: chronische hemolyse, rejectie transplant Chronisch: kanker prostaat, pancreas, pre-eclampsie, gedecompenseerde levercirrose Bij acute vormen: diffuse bloedingsfenomenen door massaal verbruik van plaatjes en stollingsfactoren. LABO: pt gedaald, aPTT verlengd, trombopenie, hoge concentraties D-dimeren in bloed door secundaire fibrinolyse. RBC kunnen hemolyseren door beschadiging aan fibrinedraden. Trombofilie: (88) neiging tot trombose. Fam antecedenten, recurrente miskraam. Erfelijke trombofilie: voornamelijk veneus. 2 grote oorzaken: APC resistentie Voorkomen protrombine allel Deficiënties vd inhibitoren vd stolling (antitrombine, pro C en pro S) Uitlokkende factor is nodig voor de trombosevorming. Geactiveerde proteïne C resistentie: aanwezigheid factor V Leiden (mu gen factor V). Heeft normale stollende activiteit, maar verhoogde weerstand tegen inactivatie door APC. LABO: stollingstest. Er w ratio gemaakt van aPTT na toevoeging van APC en die zonder APC. Ratio is laag doordat de aPTT na toevoeging van APC minder verlengd is dan normaal. Factor V Leiden w opgespoord DNA analyse. Protrombine allel G20210A: guanine is vervangen door adenosine. Geassocieerd met hoger gehalte aan factor II in plasma. Deficiënties inhibitoren van de stolling: (antitrombine, pro C, pro S) autosomaal dominant overgeërfd. Veneuze trombosen en longembolen. Homozy overlijden vaak vroeg. Uitsluiten verworven deficienties. (p 90) Antifosfolipiden syndroom: (verwormen trombofilie). Voorkomen antifosfolipidenantistoffen samen met arteriële en veneuze trombosen. Antistoffen die de normale interactie tussen fosfolipiden en stollingsfactoren beletten. 2 types antifosfolipiden AS: Type bij infecties, reageren met fosfolipiden en zijn niet trombogeen Type auto-AL, reageren met proteinen die binden aan fosfolipiden (bv ß2 glycoproteine en prothrombine). Geassocieerd met trombose. Het ß2 glycoproteïne-antistof complex binden op negatief geladen fosfolipiden van de celmembraan. Op bloedplaatjes leidt dit tot activatie en de release reactie. Op endotheel en trofoblast heeft het een trombogeen effect. Kan 1e (idiopathisch) en 2e zijn. Komt voor lupus, AIziekte, lymfoproliferatieve ziekten, na virale infecties, bij medicatie. 9 Heparine-geïnduceerde thrombocytopenia: lichte daling aantal bloedplaatjes 24u na toediening heparine, geen klinisch gevolg, type 1. Type 2 (oorzaak: patiënt behandeld met heparine): meer 50% daling plaatjes vijf dagen of meer na behandeling. Ontstaan IgG tegen complex heparine-plaatjesfactor 4 (PF4) op membraan v plaatjes. Activeren plaatjes trombopenie en trombose. AS w opgespoord in labo. HIT w minder opgewekt door behandeling laag moleculair gewicht heparine ipv ongefractioneerde heparine. 10