Regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling

advertisement
Regiovisie huiselijk geweld
en kindermishandeling
Augustus 2013
Inhoudsopgave
1. Inleiding en leeswijzer
1.1 Voor wie is dit format? 1.2 Leeswijzer
3
3
4
8. Doelen, resultaten en verantwoording
8.1 Doelen en te behalen resultaten
8.2 Concreet formuleren
27
27
27
2. Waarom een regiovisie?
6
28
28
3. Definities
8
9. Bovenregionale en landelijke afspraken
9.1 Specifieke groepen
9.2 G
aranderen van de landelijke
toegankelijkheid van de Opvang
9.3 L
andelijk programma gericht op
kennisdeling en effectmeting
9.4 Instellen visitatiecommissies
Bijlage 1 Voorbeelden van concrete doelen
Bijlage 2 Seksueel geweld
Bijlage 3 Prevalentiecijfers
Bijlage 4 Scenario’s indeling lokaal-regionaal
Bijlage 5 Scenario’s voor regie
Bijlage 6 Spoorboekje maken regiovisie
4. Welke regio en welk budget?
5.Geïntegreerde visie op huiselijk geweld
en kindermishandeling
10
11
6. Product en proces
6.1 Het proces
6.2 Het product
13
13
16
7.
17
18
20
Verdeling van taken, verantwoordelijkheden
en financiën
7.1 Preventie
7.2 Vroegsignalering / melding
7.3 I nterventie en nazorg: Adequaat
opereren na een incident en afronden
29
30
31
32
35
37
39
42
44
21
2
1. Inleiding en leeswijzer
1.1 Voor wie is dit format?
Gemeenten staan voor de opgaaf om regiovisies
te maken op het gebied van Geweld in Huiselijke
Kring. Die opdracht hebben ze gekregen in de
Kamerbrief van de Staatssecretaris van VWS
van 14 december 2011. Vanaf 2015 worden ze
geacht in regionaal verband met elkaar afspraken
te maken over de besteding van de regionale
middelen die het rijk ter beschikking stelt aan
de centrumgemeenten. En als logisch gevolg
zullen gemeenten samen afspraken moeten
maken over de aansluiting van het regionaal
gefinancierde deel van de aanpak van geweld in
huiselijke kring op het lokaal gefinancierde deel
van die aanpak.
In de meeste regio’s bestaat er al een praktijk
van samenwerking met een taakverdeling
tussen centrumgemeenten en regiogemeenten
en ook zullen er vaak al inhoudelijke doelen zijn
geformuleerd. Dit format geeft de mogelijkheid
om daar bij aan te sluiten en op verder te
bouwen.
Het format biedt gemeenten handvatten en het
geeft keuzemogelijkheden aan waarbinnen de
gemeenten in een regio hun afwegingen kunnen
maken. Maar het belangrijkste aspect van het
format is dat het binnen de keuzemogelijkheden
een aantal mogelijke opties belicht. Niet als
mogelijke blauwdruk, maar als handvat om de
goede keuzes te kunnen maken die passen bij
de situatie in de regio.
Meer specifiek is dit format dus bedoeld voor
gemeenteambtenaren van de verschillende
gemeenten in de regio die samen de regiovisie
zullen moeten gaan maken en voor hun
gemeentebestuurders, die de regiovisie zullen
moeten vaststellen en er de verantwoordelijkheid
voor zullen moeten nemen.
3
1.2 Leeswijzer
Eerst gaan we1 in hoofdstuk 2 in op de vraag
waarom er eigenlijk een regiovisie gemaakt
moet worden en op de kansen die er voor de
regio liggen om samenhang aan te brengen
tussen met name de drie decentralisaties en de
aanpak van geweld in huiselijke kring.
In hoofdstuk 3 staan we stil bij de begrippen
‘huiselijk geweld’, ‘kindermishandeling’, ‘geweld
in huiselijke kring en het bredere begrip ‘geweld
in afhankelijkheidsrelaties’.
Hoofdstuk 4 gaat in op de vraag voor welke
regio er eigenlijk een regiovisie moet worden
gemaakt. Dat lijkt op het eerste gezicht
heel voor de hand liggend, maar daar zit als gevolg van de decentralisaties - meer aan
vast. Tevens gaan we in dit hoofdstuk in op het
budget dat voor de regio nu en in de toekomst
beschikbaar is.
In hoofdstuk 5 besteden we aandacht aan een
elementaire randvoorwaarde voor het kunnen
maken van een regiovisie: het hebben (of
samen ontwikkelen) van een visie op de aanpak
van geweld in huiselijke kring. In dit hoofdstuk
komt ook de geïntegreerde visie op de aanpak
van huiselijk geweld en kindermishandeling
aan de orde, die gemaakt is door een platform
van deskundigen in opdracht van de vier
grote gemeenten: de G4. Die visie leent zich
uitstekend als onderlegger voor een regiovisie,
in welke regio dan ook. In dit hoofdstuk lichten
we de kernelementen van die visie toe.
We gebruiken verderop in dit format de G4visie niet als blauwdruk, maar op een aantal
plekken wel als referentie. We geven aan welke
keuzes in de G4-visie zijn gemaakt en waartoe
die leiden. Maar tevens geven we aan op basis
van welke overwegingen u andere keuzes zou
kunnen maken en waartoe die op hun beurt
zouden leiden.
In hoofdstuk 6 gaan we in op de vraag of
een regiovisie nu eigenlijk een product is, of
een proces. Wie eerder een regiovisie heeft
gemaakt, kent het antwoord: het is beide. Op
beide aspecten gaan we in dit hoofdstuk dan ook
nader in. Verder geven we u in dit hoofdstuk tips
over de onderdelen die het product tenminste zou
moeten bevatten en de wijze waarop het proces
4
zou kunnen worden ingericht. Daarbij benoemen
we ook de rol die de centrumgemeente op zich
zou moeten nemen.
Hoofdstuk 7 is het belangrijkste deel van dit
format. Dat hoofdstuk gaat over de verdeling
van taken en verantwoordelijkheden waaraan
de gemeenten gezamenlijk in regioverband
inhoud willen geven en over de taken en
verantwoordelijkheden waaraan iedere gemeente
onder eigen regie inhoud wil geven. Veel aandacht
wordt besteed aan de verbinding van die twee
elementen. Ook gaan we in op de financiering
van de verschillende taken. Met de G4-visie als
referentie geven we u een aantal alternatieven
(met hun overwegingen) om de verdeling tussen
de gezamenlijke regionale aanpak en de eigen
lokale aanpak te kunnen maken. We doen dat
op een zodanige manier dat die het best past bij
uw visie op de aanpak en bij de cultuur van de
bestuurlijke samenwerking en de verhoudingen
in uw regio.
afleggen van verantwoording van de gemeenten
naar elkaar, als over de beoordeling of uitvoerende
organisaties er in geslaagd zijn de beoogde
resultaten te behalen. We relateren al deze zaken
aan de afspraken uit het vorige hoofdstuk.
In hoofdstuk 9 tot slot gaan we in op de
afspraken die regio’s onderling zouden kunnen of
moeten maken over onderdelen van de aanpak
van geweld in huiselijke kring die een hoger
schaalniveau nodig hebben dan de regio kan
bieden.
“We benoemen ook de rol
van de centrumgemeenten”
Waar in dit format gesproken wordt over ‘we’ of ‘ons’ worden de samenstellers bedoeld. Dit format is samengesteld door het
programmateam van het programma RegioAanpak Veilig Thuis, aangevuld met een klankbordgroep van gemeenteambtenaren uit
centrumgemeenten.Programmateam en klankbordgroep hebben gebruik kunnen maken van de commentaren op conceptversies
van een bredere groep van gemeenteambtenaren en van het voorwerk dat door Radar-Advies is verricht in de vorm van interviews
met deskundigen en het organiseren van regionale bijeenkomsten voor gemeenten.
1
In hoofdstuk 8 staan we stil bij afspraken
over de doelen, de te bereiken resultaten en de
verantwoording daarvan. Dat gaat zowel over het
5
2.Waarom een regiovisie?
De directe aanleiding voor het maken van een
regiovisie vormt de brief van 14 december
2011 van de Staatssecretaris van VWS aan de
Tweede kamer, met als onderwerp ‘geweld in
afhankelijkheidsrelaties’ (de zogenaamde GIAbrief). In de GIA-brief geeft VWS haar reactie op
het advies van de Commissie de Jong (Opvang
2.0) over de herziening van het stelsel van
vrouwenopvang.
te decentraliseren naar alle gemeenten. In de tussentijd volg
ik het advies van commissie De Jong om gemeenten aan te
sporen regiovisies te ontwikkelen en kwaliteit en toezicht
te verbeteren. (…) Ik volg het advies van de commissie om
bij artikel 3 van de Wmo aan te sluiten en elke vier jaar
gemeenten een „regiovisie geweld in huiselijke kring”
te laten ontwikkelen. Die visie moet leiden tot beter lokaal
en regionaal beleid waarbij alle partijen daarbinnen hun
daarom best het systeem van financiering via de
centrumgemeenten in takt laten. Ze stelt daarbij
wel als voorwaarde dat er in de regio een betere
sturing en samenhang in het beleid komt en dat
alle gemeenten in de regio zich in hun regiovisie
akkoord verklaren met de inzet van die (regionale)
gelden. En dat is dan ook precies de kern van het
‘waarom’ van de regiovisie.
verantwoordelijkheid nemen voor de aanpak van geweld in
huiselijke kring.
In die Kamerbrief schrijft de staatssecretaris o.a.
het volgende (cursivering door ons):
Op dit moment zijn centrumgemeenten verantwoordelijk
voor het organiseren van de opvang. Op termijn is mijn
wens dat alle gemeenten verantwoordelijk zijn voor de hele
ketenaanpak. Maar er komt de komende jaren al heel veel
op gemeenten af op het terrein van VWS; ten eerste de
decentralisatie van begeleiding vanuit de Awbz naar de Wmo,
gevolgd door de decentralisatie van de jeugdzorg. Ik wil op
het terrein van geweld in huiselijke kring op dit moment niet
te veel onrust veroorzaken. Tegen die tijd zijn de genoemde
decentralisaties goed geland binnen het gemeentelijk domein.
Die ervaringen kunnen meegenomen worden in de overweging
om de verantwoordelijkheid voor het organiseren van opvang
De redenering van VWS is duidelijk. Eigenlijk
zijn - op basis van de Wmo - niet alleen de
centrumgemeenten,
maar
alle
gemeenten
verantwoordelijk voor een ketenaanpak op het
gebied van geweld in huiselijke kring. In die
redenering is het niet logisch dat het geld voor
een regionale aanpak naar de centrumgemeente
gaat. Aan de andere kant begrijpt VWS heel
goed dat er grote praktische voordelen zitten
aan het werken met centrumgemeenten die door
hun schaal gemakkelijker in staat zijn complexe
processen te organiseren en aanspreekpunt te zijn
voor regionaal werkende organisaties. VWS wil
“Alle gemeenten worden
verantwoordelijk voor de gehele
ketenaanpak”
6
Naast deze directe aanleiding is er nog een tweede
belangrijke reden. In de afgelopen jaren is steeds
vaker het belang van de gezamenlijke aanpak van
huiselijk geweld en kindermishandeling benadrukt.
Met name voor kinderen die getuige of slachtoffer
zijn van huiselijk geweld is dat belang erg groot.
Die gezamenlijke aanpak kan alleen maar in
de regio concreet worden gemaakt. Afspraken
daarover zullen dus ook in de regio moeten worden
gemaakt.
Sinds de beleidsbrief van december 2011 is er een
aantal ontwikkelingen geweest die de noodzaak
van regionale samenwerking alleen maar meer
heeft versterkt.
De noodzaak daartoe wordt nog eens vergroot
door de bezuinigingensopgaven waar gemeenten
voor staan. Efficiëntie in de uitvoering, geen
dubbelingen, zo weinig mogelijk professionals op
een casus (maar wel meteen de goede), één gezin,
één plan, allemaal aspecten die u in de regiovisie
kunt verankeren.
En tot slot is er nog de verwevenheid tussen de
aanpak huiselijk geweld en de aanpak kindermishandeling. Ook dat aspect komt in dit format
uitgebreid aan de orde.
De omvang van de decentralisaties is groter
geworden, evenals de korting daarop door het
rijk. Meer dan ooit is het zaak om de aanpak
van geweld in huiselijke kring in te bedden in het
beleid dat gemeenten op dit moment ontwikkelen,
gericht op een geïntegreerde uitvoering van het
sociale domein. Ook daarvoor biedt de regiovisie
goede kansen.
7
3.Definities
De begrippenaanduiding in de wereld van
huiselijk geweld en kindermishandeling is verre
van uniform.
eergerelateerd
geweld,
kindermishandeling,
geweld tegen ouderen, inclusief financiële
uitbuiting of geweld tegen ouders.
De term huiselijk geweld wordt meestal gebruikt
voor geweld tussen (ex-)partners. In heel veel
gevallen zijn daar kinderen bij betrokken. Als
kinderen getuige zijn van huiselijk geweld, wordt
dat beschouwd als kindermishandeling.
Kindermishandeling is goed gedefinieerd in de
Wet op de Jeugdzorg (artikel 1):
‘Elke vorm van een voor een minderjarige
bedreigende of gewelddadige interactie van
fysieke, psychische of seksuele aard die de
ouders of andere personen ten opzichte van wie
de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid
of onvrijheid staat, actief of passief opdringen,
waardoor ernstige schade wordt berokkend of
dreigt te worden berokkend aan de minderjarige
in de vorm van fysiek of psychisch letsel.
Het gaat hierbij om: seksuele mishandeling,
fysieke mishandeling, emotionele/psychische
mishandeling, fysieke verwaarlozing, emotionele/
psychische verwaarlozing en getuige zijn van
partnergeweld.’
Toen duidelijk werd dat zich achter de voordeur
veel meer vormen van geweld afspeelden dan
alleen geweld tussen (ex-)partners, is de term
geweld in huiselijk kring door VWS ontwikkeld:
geweld dat door iemand uit de huiselijke kring
van het slachtoffer is gepleegd. Met ‘huiselijke
kring’ worden (ex-)partners, familieleden en
huisvrienden bedoeld. Het woord huiselijk
verwijst niet naar de plaats van het delict (het kan
zowel binnenshuis als buitenshuis plaatsvinden)
maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer.
Bij geweld in huiselijke kring kan het gaan om
lichamelijk, psychisch of seksueel geweld. Het
kan de vorm aannemen van (ex-)partnergeweld,
ook onder kindermishandeling gerekend.
Tot slot geweld in afhankelijkheidsrelaties
(GIA). Onder geweld in afhankelijkheidsrelaties
vallen allereerst alle vormen van geweld in huiselijke
kring. Maar er zijn meer afhankelijkheidsrelaties
dan alleen die in de huiselijke kring. Bij geweld in
afhankelijkheidsrelaties gaat het ook om geweld
in organisaties: geweld uitgeoefend
Hoewel het in de wet op de Jeugdzorg niet expliciet
wordt genoemd, wordt ‘meisjesbesnijdenis’ - ook
wel vrouwelijke genitale verminking genoemd -
8
door professionals of vrijwilligers jegens hun
‘cliënten’ en door ‘cliënten’ jegens elkaar. We
hebben het woord cliënten hier bewust tussen
aanhalingstekens gezet. Afhankelijkheidsrelaties
komen voor in intramurale woonvormen (de
residentiële jeugdzorg, de verzorgings- en
verpleeghuizen,
psychiatrische
inrichtingen,
woonvormen
voor
mensen
verstandelijke
beperkingen), maar ook - en dan vooral tussen
volwassen en kinderen - in peuterspeelzalen
en in de kinderopvang, in het onderwijs en in
sportverenigingen en in alle andere verbanden
waar kinderen onder begeleiding van volwassenen
hun tijd doorbrengen.
In de Kamerbrief van 14 december 2011 worden
de regiovisies beperkt tot geweld in huiselijke
kring. Toch gaan we in dit format ook in op
uw mogelijkheden om het deel van geweld in
afhankelijkheidsrelaties dat zich afspeelt binnen
organisaties in uw gemeente aan de orde te stellen,
zodat u een actieve bijdrage kunt leveren aan het
verminderen ervan. We hebben in de discussies
ter voorbereiding van dit format gemerkt dat
gemeenten - mede als gevolg van de rapporten
van mevrouw Samson en de heer Deetman - van
mening zijn dat ze hier een taak hebben, ook als
ze niet in directe zin verantwoordelijk zijn of als
er inspecties zijn die toezicht (dienen te) houden.
9
4.Welke regio en welk budget?
Op het moment dat de Kamerbrief werd
geschreven (december 2011) was het duidelijk
in welke regio’s gemeenten gezamenlijk een
regiovisie zouden moeten maken. Het ging om
de regio-indeling van de 35 centrumgemeenten
voor Vrouwenopvang.
Inmiddels is in het concept van de Jeugdwet
opgenomen dat de Steunpunten Huiselijk
Geweld (SHG’s) en de Advies- en Meldpunten
Kindermishandeling (AMK’s) zullen worden
samengevoegd. De taken en de bevoegdheden
van die gecombineerde Advies- en Meldpunten
worden bij wet geregeld.
Het is op dit moment niet bekend op welke
schaal de gecombineerde Advies- en Meldpunten
(voor huiselijk geweld en kindermishandeling)
zullen worden georganiseerd. Deze regio
hoeft niet gelijk te zijn aan de regio van de
centrumgemeente.
Op basis van het concept van de Jeugdwet
hebben gemeenten aangegeven dat zij in 42
regio’s op het gebied van de zorg voor Jeugd
willen gaan samenwerken.
Voor welke regio gemeenten gaan kiezen bij
het maken van hun regiovisie is dus ongewis.
Ze hebben in principe de keuze uit de regio van
de centrumgemeente, de AMHK-regio (in de
praktijk zal naar verwachting de AMHK-regio
gelijk zijn aan de regio van de centrumgemeente,
of een combinatie van twee of meer regio’s van
centrumgemeenten) of een jeugdregio.
Budget
Er is nog mogelijk een punt van onzekerheid.
Dat is het budget. Op dit moment wordt gewerkt
aan een nieuw verdeelmodel voor de financiële
middelen die de centrumgemeenten van het
rijk ontvangen voor de aanpak van geweld
in huiselijke kring. Het gaat om een bedrag
van ongeveer € 110 miljoen. Voordat zij aan
een regiovisie beginnen, zullen gemeenten
willen weten over hoeveel geld ze in de regio
kunnen beschikken. De planning was dat de
uitkomsten van de herverdeling zouden worden
verdisconteerd in de septembercirculaire.
Tijdens het afronden van deze handreiking werd
duidelijk dat dit tijdpad niet is gehaald.
10
5.Geïntegreerde visie op huiselijk
geweld en kindermishandeling
In opdracht van de vier grote steden (de G4) is een
nieuwe geïntegreerde visie gemaakt voor de aanpak
van huiselijk geweld en kindermishandeling. Een
platform van 15 deskundigen - afkomstig uit alle
sectoren die met de aanpak van geweld in huiselijke
kring te maken hebben - heeft deze visie opgesteld.
De wethouders van de G4 hebben aan de wethouders
huiselijk geweld van de 35 centrumgemeenten
aangeboden dat zij deze visie mogen gebruiken als
onderlegger voor de regiovisie. U vindt de visie op
www.regioaanpakveiligthuis.nl/toolkit.
sociale infrastructuur. Iedere gemeente ontwikkelt
die structuur zodat die het best past bij de lokale
situatie. In de G4-visie wordt daarbij als voorwaarde
genoemd dat er specifieke deskundigheid op het
gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling
aan de lokale sociale infrastructuur wordt
toegevoegd.
In de G4-visie wordt een aantal expliciete keuzes
gemaakt, die helpen bij het maken van een verdeling
tussen lokale en regionale taken. Voor lokale taken
zijn de gemeenten ieder voor zich verantwoordelijk.
Voor regionale taken zijn alle gemeenten in een
regio gezamenlijk verantwoordelijk. In de G4-visie
wordt op de onderdelen preventie, vroegsignalering,
herstel en nazorg expliciet gezegd dat die het
beste kunnen worden uitgevoerd binnen de lokale
11
Een tweede belangrijk element in de G4-visie
is de positionering van interventies, namelijk
binnen het domein van de veiligheid.
De G4-visie bepleit, in situaties van (acute)
dreiging en escalerende onveiligheid, een
krachtige en snelle aanpak in nauwe afstemming
met Politie en Justitie. In die aanpak wordt direct
na een melding door een expert op het terrein
van huiselijk geweld en/of kindermishandeling
ingeschat (triage) wat de ernst van de situatie
en de veiligheidsdreiging voor slachtoffer en/of
kinderen is.
Op basis daarvan wordt een plan gemaakt gericht
op het waarborgen van de veiligheid van de
betrokkenen op korte èn lange termijn. Dat plan
moet, als de veiligheid dat vereist, onmiddellijk
tot uitvoer kunnen worden gebracht. In deze
fase zijn snelheid van handelen, het onmiddellijk
kunnen inzetten van hooggespecialiseerde
professionals en nauwe afstemming met Politie
en Justitie de codewoorden.
Het ligt voor de hand om - op basis van de G4visie - de verantwoordelijkheid voor dit deel
van het proces neer te leggen op het regionale
niveau. De consequentie daarvan is logischerwijs
dat de organisaties die in dit domein een directe
rol spelen regionaal zouden moeten worden
georganiseerd. Dan gaat het om organisaties als
de procesregie, het gecombineerde Advies- en
Meldpunt, het Veiligheidshuis en de Opvang.
In hoofdstuk 7 gaan we nader in op de keuzes
en de consequenties voor de regiovisie die u
kunt maken als u de G4-visie volgt, maar laten
ook zien hoe het plaatje er uit zou kunnen
zien als u tot een andere afweging komt. We
nemen kortom de hierboven weergegeven
consequenties van G4-visie op het gebied
van de verdeling ‘regionaal-lokaal’ kortom als
referentie en we laten zien wat er gebeurt als u
andere keuzes maakt.
“Het ligt voor de hand om de
verantwoordelijkheid voor het
veiligheidsplan neer te leggen
bij de regio”
12
6. Product en proces
Een regiovisie is allereerst een product. Of het
nu een boekje wordt of een website, er liggen
afspraken in vast over het schaalniveau waarop
verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden
worden belegd. Er worden financiële verplichtingen
in aangegaan en op basis van de regiovisie
kan - als het goed is - worden nagegaan of de
uitvoerende organisaties de beoogde resultaten
hebben gehaald.
Maar het komen tot een regiovisie is ook een
proces. Het is een proces omdat gemeenten in een
regio zich gezamenlijk een aantal vragen moeten
stellen. Bij de beantwoording daarvan zullen ze
keuzes moeten maken waar ze gezamenlijk voor
een langere tijd achter kunnen staan. Ze zullen
gezamenlijk overleg moeten voeren, waarin ze
gezamenlijk tot consensus komen. De ervaring
leert dat er alleen maar een goed product komt
als het gezamenlijke proces goed is verlopen.
Daarom besteden we in dit format allereerst
aandacht aan het proces.
6.1. Het proces
De organisatie van het proces
Het ligt voor de hand dat de centrumgemeente
het proces in werking zet door de andere
gemeenten in de regio uit te nodigen om hun
bijdrage te leveren aan de totstandkoming van
de regiovisie.
Vier onderdelen ter voorbereiding
van het proces
1
4
2
3
1H
et maken van een regio-analyse
(inclusief stakeholders)
2H
et formuleren van gezamenlijke doelen
en ambities
3H
et maken van een taken- en budgetoverzicht
4O
nderzoeken niveau vaststelling regiovisie
Daarbij is het van belang dat vanaf het begin
aandacht bestaat voor het feit dat bij een
regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling
ook andere beleidssectoren een rol spelen.
De sectoren ‘jeugd’ en ‘veiligheid’ kunnen niet
worden gemist.
Vier onderdelen ter voorbereiding het proces
Om het proces voorspoedig te laten verlopen is
het verstandig om aan de volgende vier aspecten
nader aandacht te schenken:
1. Het maken van een regio-analyse (inclusief
stakeholdersanalyse)
2. Het formuleren van gezamenlijke doelen en
ambities
3. H
et maken van een taken- en budgetoverzicht
4. Onderzoeken niveau vaststelling regiovisie
“Er komt alleen een goed
product als het gezamenlijk
proces ook goed is verlopen,
zo leert de ervaring”
13
Regio-analyse
Het is belangrijk om het proces van de regiovisie
in te gaan met een goede beschrijving en typering
van de regio. Is het een overwegend stedelijk
gebied, of heeft het een sterk plattelandskarakter?
Welke kernen maken er onderdeel van uit? Hoe
zit het met de Sociaaleconomische Scores (SES)?
Hoe vaak komen bij benadering de verschillende
typen huiselijk geweld en kindermishandeling in
de regio voor? (Zie voor de prevalentiebenadering
bijlage 3). Ook is het de moeite waard in kaart te
brengen hoeveel nieuwe gevallen zich voor doen
en wat voor soort gezinnen of huishoudens dat
gebeurt (risicoprofielen).
Een regio-analyse maakt het gemakkelijker om de
gezamenlijke urgentie in een regio te formuleren
en desgewenst prioriteiten te stellen.
Gezamenlijke doelen en ambities
Een regiovisie is veel meer dan een set afspraken
over het verdelen van verantwoordelijkheden en
geld. In een regiovisie geven gemeenten zich
ook een maatschappelijke opdracht tot het met
succes aanpakken en bestrijden van geweld
in huiselijke kring. De hardnekkigheid van het
vraagstuk, de persoonlijke drama’s waar het toe
leidt en de enorme maatschappelijke schade die
erdoor wordt berokkend, zijn redenen genoeg om
uzelf een stevige opdracht mee te geven.
Om achteraf (en tussentijds) te kunnen vaststellen
in hoeverre de gezamenlijke gemeenten in
uw regio in die opdracht zijn geslaagd, is het
belangrijk dat u in de regiovisie ook doelen
opneemt. Dat mogen in eerste instantie, gezien
de aard van het vraagstuk, best ‘grote’ doelen
zijn. In de visie van de G4 werd bijvoorbeeld als
primaire doel ‘het duurzaam beëindigen van het
geweld of de mishandeling’ opgenomen.
U kunt dit hoofddoel vervolgens vertalen naar
subdoelen en daar concrete resultaten bij noemen.
Deze dienen haalbaar te zijn qua inzet van geld,
tijd en menskracht. Anders blijven ambities loze
kreten. In hoofdstuk 8 gaan we daar verder op in.
Niet alles hoeft daarbij opnieuw te worden bedacht.
Er zijn ongetwijfeld doelstellingen vanuit de
Maatschappelijke Opvang die u kunt overnemen
en ook de manier van resultaatbepaling van het
Stedelijk Kompas kan worden ‘geleend’.
Ook is het voor het maken een regiovisie nodig
dat de gemeenten het er gezamenlijk over eens
worden wat de reikwijdte zal zijn. Valt geweld in
afhankelijkheidsrelaties er onder en zo ja, met wat
voor soort betrokkenheid vanuit de gemeenten?
Vinden we ook dat opvangen van slachtoffers van
mensenhandel een onderdeel van de regiovisie
moet zijn? En zo ja, wat is dan de inzet vanuit uw
regio?
Taken- en budgetoverzicht
Voor het maken van een regiovisie is het handig als
er overzicht bestaat van:
a.het budget dat de centrumgemeente ontvangt
voor de aanpak van geweld in huiselijke kring
ten behoeve van de regio en de besteding
daarvan;
b.de taken die iedere gemeente afzonderlijk nu al
uitvoert in het kader van de aanpak van geweld
in huiselijke kring (en als het uit te splitsen is,
ook het budget dat iedere gemeente daaraan
spendeert);
c.de onderliggende afspraken hierover. Kortom,
het is handig om te beschrijven hoe het nu is,
zodat in de regiovisie zichtbaar wordt wat er
gaat veranderen en wat niet.
Tevens is het van belang om een inschatting te
maken van budgetten die in het kader van de
aanpak van geweld in huiselijke kring op
14
dit moment worden ingezet vanuit drie andere
wetten: de AWBZ, de Wet op de Jeugdzorg en
Zorgverzekeringswet. Daarbij is het verstandig om
tevens aan te geven welke budgetten vanuit de
AWBZ bij de decentralisatie worden overgeheveld
naar de gemeenten.
Tenslotte moet dat overzicht worden aangevuld
met gegevens over het budget onder a., na
de toepassing van het nieuwe verdeelmodel.
Daarna kan er in de regio een zinvolle discussie
plaatsvinden over gewenst en beschikbaar budget
en over de keuzes die voorliggen om die twee met
elkaar in overeenstemming te brengen.
Die discussie heeft natuurlijk een aantal niveaus.
Uiteindelijk zal die overeenstemming moeten
worden bereikt tussen alle Colleges van B&W in
de regio en alle gemeenteraden zullen moeten
instemmen. De complexiteit van dat bestuurlijke
afstemmingsproces zal vooral worden bepaald door
de vraag of alle gemeenten ook moeten bijdragen
aan regionale taken, of dat regionale taken volledig
kunnen worden gefinancierd uit het budget dat de
centrumgemeente daarvoor krijgt.
“Een regiovisie is veel meer dan
alleen een set afspraken over
verantwoordelijkheid en geld”
15
6.2. Het product
Het is belangrijk om nauwkeurig stil te staan bij
wat een regiovisie tenminste moet opleveren. In
de regiovisie gaat het allereerst om het benoemen
van alle elementen die nodig zijn om te komen
tot effectieve èn efficiënte aanpak van geweld
in huiselijke kring in de betreffende regio. Een
regiovisie is dus per definitie regiospecifiek.
Per element zal in de regiovisie moeten worden
vastgelegd of gemeenten de verantwoordelijkheid
daarvoor met elkaar nemen, of dat ze die ieder voor
zich nemen. Maar omdat het in een regiovisie ook
moet gaan om een betere sturing en samenhang,
zal de regiovisie ook aandacht moeten besteden
aan het aspect van de aansluiting van de
regionale op de lokale aanpak.
Dus: hoe sluit dat deel van de aanpak waarvoor
gemeenten gezamenlijk de verantwoordelijkheid
nemen (en dat dus binnen de regio uniform zal
zijn) aan op het deel van de aanpak waarvoor
iedere gemeente afzonderlijk verantwoordelijk
is (en waarop dus per definitie binnen de regio
diversiteit zal bestaan).
In een regiovisie moet een opvatting terug te
lezen zijn over de elementen die de inhoud van
het vraagstuk bepalen. Dat kan beste door een
visie te formuleren, waarin de verschillende
elementen worden geduid en er tussen de
elementen samenhang wordt aangebracht.
De visie van de G4 kan daarbij uitstekend als
voorbeeld dienen. Van daaruit kan - zonder het
gehele proces opnieuw te hoeven beginnen - een
visie worden ontwikkeld die specifiek is voor de
regio. Op basis van die regio-specifieke visie kan
dan gezamenlijk een aanpak in de regio worden
gekozen.
die centraal worden belegd.
En tot slot moeten in de regiovisie afspraken
worden vastgelegd over de financiering van de
gemeenschappelijke
verantwoordelijkheden.
Daarvoor zal in eerste instantie het budget worden
ingezet dat de centrumgemeente voor dit doel
van het rijk ontvangt (dat is immers in het licht
van de kamerbrief budget dat bestemd is voor
alle gemeenten in de regio). Maar er zullen ook
afspraken in moeten worden vastgelegd over hoe
er wordt omgegaan om een eventueel overschot
of met een eventueel tekort op het budget dat de
centrumgemeente ontvangt.
“Een regiovisie is altijd
regio-specifiek”
Om praktische redenen zal in de meeste regio’s aan
één gemeente (meestal de centrumgemeente) de
opdracht worden gegeven om de financiering, de
regie en het toezicht op de uitvoering op zich te
nemen voor die elementen in de regiovisie waarvoor
de gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk zijn.
De regiovisie moet uitsluitsel geven over de taken
16
7. Verdeling van taken,
verantwoordelijkheden
en financiën
Naast de ambities en de te behalen resultaten
(zie hoofdstuk 8) en de visie op het vraagstuk
van geweld in huiselijke kring zullen in de
regiovisie de verschillende onderdelen van een
effectieve en efficiënte aanpak moeten worden
benoemd. Daarbij zal per onderdeel, (maar wel
in een logische onderlinge samenhang) moeten
worden bepaald:
• hoe het wordt georganiseerd;
• of het een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van alle gemeenten betreft, of dat iedere
gemeente afzonderlijk verantwoordelijk is;
• of er vanwege de sturing en samenhang
randvoorwaarden aan worden gesteld;
• hoe het wordt gefinancierd.
referentie. In uw regiovisie kunt u een verdeling
maken die het best past bij de specifieke
situatie in uw regio. In de ondersteuning bij
het implementatietraject die het Programma
RegioAanpak Veilig Thuis biedt, kunnen we
samen met u onderzoeken wat in uw situatie de
meest passende aanpak zou zijn.
In dit hoofdstuk bespreken we de verschillende
onderdelen op hoofdpunten.
We onderscheiden daarbij drie hoofdelementen
van de aanpak:
• Preventie;
• Vroegsignalering / melding;
• Interventie en nazorg: Adequaat opereren na
een incident en afronden.
In dit hoofdstuk geven we aan welke keuzes
(expliciet of impliciet) daarover in de G4-visie
zijn gemaakt. De G4-visie dient hier enkel als
17
7.1Preventie
7.1.1 Het verschaffen van informatie
Het gaat hier allereerst om algemene preventie.
Dat is de informatiefunctie gericht op burgers die
direct of indirect te maken hebben met geweld
in huiselijke kring en die meer willen weten over
de mogelijkheden voor hulp, bij wie ze daarvoor
terecht kunnen, of waar ze terecht kunnen voor
een gesprek daarover.
Ten tweede gaat het om selectieve preventie. Dat
“Professionals in de wijk
moeten op de hoogte
zijn van risicofactoren
van huiselijk geweld en
kindermishandeling”
is het planmatig uitzetten van informatie gericht
op risicowijken, risicogroepen, mensen met en
risicovolle leefstijl of concrete risicogezinnen, die
er op gericht is dat hulp wordt gezocht voordat
zich incidenten voordoen. Als er sprake is van
wijkgericht werken, is het bij deze vorm van
preventie van het grootste belang dat die is
opgenomen in de opdracht van de wijkteams en
ook past bij hun werkwijze.
over hoe zij, in een bepaalde casus, het best
zouden kunnen handelen.
Ten derde is het van belang dat de professionals
in de wijkteams op de hoogte zijn van
de risicofactoren van huiselijk geweld en
kindermishandeling.
Dit is een informatiefunctie die veel expertise
vereist en relatief duur is. Daarom is het goed
om hier echt heel gericht te werk te gaan en
het ambitieniveau realistisch te houden. Het
verdient aanbeveling om aanvankelijk alleen
die Informatie te gebruiken waarover de
gemeente op basis van haar eigen registraties
zelf de beschikking heeft (of die op basis
van de informatie-uitwisseling binnen het
Veiligheidshuis vrij eenvoudig kan worden
verkregen).
7.1.3Het bevorderen van de deskundigheid
in het professionele veld
In het verlengde van het advies aan
professionals is er ook de functie voor de
deskundigheidsbevordering van professionals,
zodat hun kennis en de mogelijkheden om die
kennis toe te passen up to date blijven.
Dit element - de deskundigheid van professionals
in het veld - kan niet genoeg worden benadrukt.
Zeker waar in het kader van de wijkteams de
roep om generalisten groot is, moet het element
van de specifieke deskundigheid die nodig is
om huiselijk geweld en kindermishandeling
vroegtijdig te signaleren en op een veilige
manier bespreekbaar te maken, voortdurend
worden benadrukt. Er zijn vele mogelijkheden
om te bereiken dat ook in wijkteams die
gespecialiseerde kennis steeds aanwezig is,
of bij het minste of geringste vermoeden kan
worden ‘ingevlogen’. Maar de veronderstelling
dat iedere generalist ‘dit toch moet kunnen’,
leidt in de praktijk tot onnodige incidenten en
uiteindelijk tot de verspilling van veel geld.
7.1.2 Het verstrekken van advies
Ten eerste gaat het hier in het verlengde van
de voorgaande functie om advies aan burgers
met betrekking tot de wijze waarop het beste
zouden kunnen omgaan met geweld (als directof indirect betrokken) in huiselijke kring.
Ten tweede gaat om advies aan professionals
18
7.1.4Het inzetten van hulp en begeleiding
voordat zich een incident heeft voorgedaan
Verreweg de belangrijkste preventieve functie
is het bieden van hulp en begeleiding aan die
gezinnen en huishoudens van wie professionals
voelen aankomen dat zonder hulp en begeleiding
de situatie in een gezin escaleert en leidt tot
geweld of mishandeling. Die hulp en begeleiding
kan door professionals worden geboden,
maar in veel gevallen ook door vrijwilligers
of door mensen uit het sociale netwerk van
betrokkenen. Het gaat er niet alleen om dat er
signaleringssysteem is (zie ook 7.2), maar ook
dat er snel en adequaat op signalen kan worden
ingespeeld.
7.1.5 Tegengaan van seksueel misbruik
Seksueel misbruik vraagt om een specifieke
aanpak op het gebied van preventie, op het
gebied van signalering en op het gebied van
de hulpverlening aan slachtoffers en plegers.
Het is de vorm van huiselijk geweld en
kindermishandeling waar het grootste taboe op
rust en die alleen met de inzet van veel expertise
veilig bespreekbaar te maken is. Professionals
moeten getraind worden om door te vragen
naar mogelijke ervaringen met seksueel geweld
en om signalen goed te kunnen interpreteren.
Vooral dat laatste is van groot belang.
Over uw mogelijkheden in preventieve zin gericht
op het voorkómen van seksueel misbruik binnen
uw gemeente en om iedereen in uw gemeente
alert te houden op dit thema, hebben we in
bijlage 2 een aantal concrete aanbevelingen
geformuleerd. Die kunt in gebruiken om prioriteit
te geven aan de aanpak van seksueel misbruik
in uw gemeente en ze kunnen dienen als basis
voor een convenant dat de gemeenten in uw
regio kunnen sluiten met scholen en residentiële
instellingen.
“De deskundigheid van
professionals in het veld
kan niet genoeg worden
benadrukt”
19
7.2 Vroegsignalering / melding
7.2.1Infrastructuur
Door een goed systeem van vroegsignalering
is zeer veel geld te besparen. Hoe minder
geweld of mishandeling zijn geëscaleerd, des te
eenvoudiger is doorgaans de aanpak.
Allereerst gaat het om het creëren van een
netwerk van professionals in een wijk of dorp
waar bezorgde burgers in vertrouwelijkheid
vrijuit kunnen spreken over geweld in huiselijke
kring waarvan ze vermoeden dat in hun
omgeving voorkomt. De meest voor de hand
liggende professionals zijn de huisarts, de
wijkverpleegkundige, de mentor van de school
en de medewerkers van het CJG. Burgers moeten
er op kunnen vertrouwen dat die professionals
weten wat ze na zo’n gesprek moeten doen. En
de meldcode helpt die professionals daarbij.
Ten tweede gaat het er om dat de professionals
in dit netwerk weten dat ze de opdracht hebben
om in al hun professionele contacten hun oren en
ogen wijd open hebben op signalen die zouden
kunnen wijzen op geweld in huiselijke kring.
7.2.2
Professioneel
handelen
na
een
ontvangen signaal
Als logisch gevolg van bovenstaande moet er met
het signaal snel iets gebeuren. De professionals
in het netwerk moeten op eenvoudige wijze het
signaal met elkaar kunnen delen en kunnen
besluiten wie van hen bij dit gezin of huishouden
het signaal goed met de betrokkenen zou kunnen
bespreken.
Als blijkt dat er inderdaad sprake is van geweld
in huiselijke kring, moet dat uiteraard leiden tot
actie die passend is bij de aard en de intensiteit
van het geweld of de mishandeling.
“Door een goed systeem van vroegsignalering
kan veel geld worden bespaard”
20
7.3 I
nterventie en nazorg: Adequaat
opereren na een incident en afronden
In het licht van de visie van de G4 zijn de
onderdelen uit deze paragraaf onder te verdelen
in twee domeinen. Het Veiligheidsdomein (de
onderdelen 7.3.1 t/m 7.3.7) en het Sociale
Domein (de onderdelen 7.3.8 t/m 7.3.11). Uit
het aantal onderdelen per domein (zeven in het
Veiligheidsdomein, vier in het Sociale Domein)
zou opgemaakt kunnen worden dat het accent in
de G4-visie op veiligheid ligt. Als we echter kijken
naar de hoeveelheid tijd en de professionele inzet,
dan zijn die in het Sociale Domein aanzienlijk
groter. In het Veiligheidsdomein gaat het om
een aantal korte snelle, hoog gespecialiseerde
acties. In het Sociale domein gaat om langdurige
aandacht en begeleiding.
In de implementatiefase gaan we, met de
G4-visie als referentie, samen met de regio’s
alternatieve scenario’s ontwikkelen voor de verantwoordelijkheidsverdeling en de financiering
van deze onderdelen van de regiovisie.
Licht en zwaar
De rol van het Veiligheidsdomein in de totale
aanpak wordt belangrijker naarmate de ernst
van het geweld of de mishandeling groter is. Als
het met die ernst eigenlijk wel meevalt, dan ligt
het meer voor de hand om de afhandeling maar
direct neer te leggen bij de organisatie(s) in het
lokale sociale domein.
Eigenlijk komt het er dus vooral op neer dat
de ernst van het geweld of de mishandeling
nauwkeurig wordt bekeken en - zonder missers
- wordt vastgesteld. Dat is specialistenwerk dat
in ieder geval op centraal niveau en met een
‘veiligheidsbril op’ moet worden gedaan.
In onderstaande toelichting wordt ervan uitgegaan
dat het al duidelijk is dat er daadwerkelijk sprake
is van ernstige incidenten.
In het kader van de meldcode kan er door
professionals al een hele serie acties worden
ondernomen die vooraf gaan aan de onderdelen
die hier na komen. Die acties zijn het gevolg
van vermoedens van huiselijk geweld of
kindermishandeling. Als de professionals - die
werken met volwassenen of gezinnen met
kinderen - hun werk goed doen, kunnen die
acties er voor zorgen dat veel incidenten niet
escaleren.
Als dat onverhoopt toch gebeurt, dan gelden ook
voor die incidenten de volgende onderdelen en
in de regiovisie zal moeten worden bepaald welk
onderdeel op welke schaal wordt georganiseerd.
7.3.1 De procesregie
Een melding van een incident moet leiden tot
een actie. Iemand moet dat proces in werking
zetten. Dat is de procesregisseur. In de G4-visie
is dat het AMHK.
Een tweede taak van de procesregisseur is het
er op toezien dat alle betrokken organisaties bij
de aanpak van geweld in huiselijke kring zich
houden aan de gemaakte afspraken over inzet
en samenwerking. Als er in de praktijk blijkt dat
afspraken niet worden nagekomen, is het de
21
procesregisseur die de bevoegdheid heeft om
actie te ondernemen.
7.3.2 Veiligheidsanalyse en veiligheidsplan
Na een incident is het allerbelangrijkste dat
de veiligheid wordt hersteld op een zodanige
manier dat de grootste kans bestaat dat het
uiteindelijk tot een duurzame veiligheid zal
leiden. Daartoe moet een veiligheidsanalyse
en een veiligheidsplan worden gemaakt. Als
de situatie dat vereist moet dat plan ook
direct worden uitgevoerd. Het maken van een
veiligheidsanalyse en een veiligheidsplan vereist
een hoge mate van expertise. Degene die het
plan uitvoert moet over de mogelijkheden
beschikken om waar nodig op te schalen om de
noodzakelijke voorwaarden te kunnen realiseren
voor het herstellen van de veiligheid.
In de visie van de G4 wordt, behalve de vereiste
expertise, op dit punt nog genoemd dat waar
mogelijk in het veiligheidsplan prioriteit zou
moeten worden gegeven aan het kunnen blijven
functioneren van betrokkenen in de eigen sociale
omgeving.
Daarop zijn echter twee uitzonderingen:
• Slachtoffers van eergerelateerd geweld
hebben te maken met een sociale omgeving
die zelf voor de onveiligheid gezorgd heeft.
De begrippen ‘veiligheid’ en ‘oude sociale
omgeving’ zijn bij eervraagstukken dus strijdig
met elkaar. Slachtoffers van eergerelateerd
hen zijn. Ook over de te volgen procedures
en de wijze waarop deze slachtoffers zullen
worden gehuisvest, zullen alle gemeenten
in de regiovisie gezamenlijk afspraken
moeten maken. In sommige gevallen kan
het raadzaam zijn hierover bovenregionale
afspraken te maken. Ook daarover zullen in
“Na een incident moet snel de veiligheid worden hersteld”
geweld moeten daarom elders in veiligheid
worden gebracht en bij voorkeur op grote
afstand van de oude sociale omgeving. In
de regiovisie moeten dus afspraken worden
gemaakt hoe daarover met andere regio’s
afspraken zullen worden gemaakt en hoe dat
zal worden verrekend.
•
Slachtoffers van mensenhandel. Voor
de slachtoffers met een zogenaamde B9status zijn de gemeenten verantwoordelijk.
Deze slachtoffers hebben per definitie
geen eigen sociaal netwerk in ons land.
Ze moeten in veiligheid worden gebracht
en er zal moeten worden gekeken welke
verblijfsmogelijkheden er in Nederland voor
het kader van het Programma RegioAanpak
Veilig Thuis handreikingen worden gegeven.
7.3.3 Afstemming met Politie en Justitie
Een belangrijk onderdeel in het eerste stadium
van het proces is de afstemming met Politie
en Justitie. In veel gevallen komt de melding
binnen bij de politie en is de politie ook als
eerste ter plaatse. Afstemming met Justitie is
van groot belang omdat daarmee een systeem
van dwang en drang kan worden gecreëerd dat
ondersteunend kan zijn aan het in te zetten
hulp- en zorgtraject.
In veel regio’s vindt de afstemming tussen Zorg
22
en Justitie plaats in het Veiligheidshuis. De organisatie van
en de deelname in het Veiligheidshuis is dan ook van groot
belang voor het functioneren van dit deel van de aanpak in
de regiovisie.
Een bijzonder element van de afstemming met Politie en
Justitie is het opleggen (door de burgemeester, op advies van
de Hulpofficier van Justitie) van een Tijdelijk Huisverbod. De
wet voorziet in de mogelijkheid om - teneinde het geweld te
doorbreken - iemand gedurende tien dagen de toegang tot
de woning te ontzeggen. De maatregel kan met 28 dagen
worden verlengd.
Een dergelijke tijdelijke maatregel heeft alleen maar
zin als er gedurende de periode van het huisverbod
intensieve hulpverlening op gang komt, die er toe leidt dat
het geweld daarna uitblijft. Als het gaat om de verdeling
regionaal-lokaal, zal het Tijdelijk Huisverbod zelf lokaal
worden opgelegd, de afstemming met Politie en Justitie
zal vaak op het regionale niveau plaatsvinden en de
zorgcoördinatie zal (zie ook 7.3.7) meestal regionaal
worden georganiseerd, maar de feitelijke hulpverlening
en begeleiding zal in ieder geval moeten landen in de
lokale sociale infrastructuur.
In de regiovisie moet dus heel nauwkeurig worden vastgelegd,
waar bij het Tijdelijk Huisverbod de verantwoordelijkheden
liggen en hoede noodzakelijke afstemming tot stand komt.
Analyse
Triage
Herstelplan
7.3.4Integrale analyse gezinssysteem of huishouden
Om goed te kunnen beoordelen welke hulpverlening
noodzakelijk is, is het van belang een integrale
analyse te maken van de aard en de oorzaken van het
geweld of de mishandeling en van de patronen in het
gezinssysteem of het huishouden die er toe hebben
bijgedragen. Bij het maken van die integrale analyse is
het van groot belang dat dat gebeurt zo snel mogelijk
na het incident (als het gezinssysteem nog ‘open’ ligt)
en dat met alle leden van het gezinssysteem of
23
het huishouden wordt gesproken, inclusief de
pleger(s) van het geweld of de mishandeling en
(als ze er zijn) ook de kinderen. In de praktijk
betekent dit, dat het maken van een integrale
analyse parallel loopt aan het maken van het
veiligheidsplan. We geven dan ook het advies om
het veiligheidsplan en de integrale analyse door
dezelfde deskundige te laten opstellen.
7.3.5Triage
Op basis van de integrale analyse kan worden
beoordeeld hoe eenvoudig of hoe complex de
casus is en of er gespecialiseerde hulpverlening
noodzakelijk is (bijvoorbeeld GGZ of Verslavingszorg) of die achterwege kan blijven. Triage zorgt
ervoor dat er direct vanaf het begin de juiste
zorg- en hulpverlening kan worden ingezet. Niet
te veel en niet te weinig.
7.3.6Opvang
Een belangrijk onderdeel van het Veiligheidsdomein is de beschikbaarheid van adequate en
veilige opvangmogelijkheden. In de praktijk gaat
het hier om de Vrouwenopvang. Maar ook Safe
Houses behoren in deze categorie thuis.
De Vrouwenopvang is gespecialiseerd in het veilig
opvangen van door geweld getraumatiseerde
vrouwen en kinderen en in het uitvoeren van het
eerste deel van het herstelplan. Opvang gebeurt
in een residentiële setting. Dat betekent dat de
vrouwen en kinderen in veiligheid worden gebracht
en gehouden, binnen de muren van een instelling
voor Vrouwenopvang. Een dergelijke setting
vereist een hoge mate van deskundigheid van de
medewerkers en een hoog kwaliteitsbewustzijn
van de instelling als geheel. Meestal is er in een
regio maar één instelling voor Vrouwenopvang.
Daarom leent dit element zich bij uitstek voor
slachtoffer zeer serieus te worden genomen. Dit
element zal in de kwaliteitseisen ook expliciet
terug moeten komen.
Als residentiële opvang niet langer vereist is in
verband met de veiligheid of de traumatisering, kan
opvang worden omgezet in vormen van begeleid
wonen. Daarvoor zijn woningen nodig. En dat
vergt weer afspraken met de woningcorporaties.
In de regiovisie zullen de gemeenten met elkaar
en met de corporaties afspraken moeten maken
over de uitstroom uit de opvang. Voor de vrouwen
en kinderen die uit de opvang komen is het in de
meeste gevallen het beste als hun woning in
of nabij hun oude sociale omgeving ligt. De
consequentie daarvan is dat alle gemeenten
in principe maatregelen moeten nemen
om woningen beschikbaar te hebben voor de
uitstroom uit de opvang. Er is geen inhoudelijke
reden waarom de uitstroom zich zou moeten
concentreren in de centrumgemeente.
“Beschikbaarheid van veilige
opvangmogelijkheid is belangrijk”
een regionale aansturing. In regionaal verband
moeten dus ook de kwaliteitseisen worden
benoemd. In het kader van het Programma Regio
Aanpak Thuis wordt een kwaliteitsdocument
ontwikkeld, dat in de regiovisies gebruikt kan
worden.
Kinderen in de opvang vormen een bij uitstek
kwetsbare groep. Ze zijn uit hun sociale omgeving
weggerukt, ze zijn vaak getraumatiseerd. Ze
zijn hun houvast kwijt. Ze verdienen het om als
24
7.3.7 Het aanwijzen van de casusregie
Als de aard en de oorzaken van het incident
duidelijk is geworden uit de integrale analyse,
kan een casusregisseur worden aangewezen.
In de G4-visie is er voor gekozen om dat aanwijzen
te laten doen door de procesregisseur. Dat is een
keuze. Ook is er in de G4-visie voor gekozen om
de casusregisseur te rekruteren uit de organisatie
die het meest deskundig is als het gaat om
de aard van het geweld of de mishandeling of
om de oorzaken ervan. Als het louter gaat om
kindermishandeling ligt het voor de hand om
iemand vanuit de Jeugdzorg casusregisseur te
maken. Als het gaat om middelengebruik ligt een
casusregisseur vanuit de Verslavingszorg voor de
hand.
7.3.8Maken en uitvoeren van een herstelen nazorgplan
Op basis van de integrale analyse wordt een herstelen nazorgplan gemaakt. We stelden al bij 7.3.4 al
voor om de integrale analyse te laten opstellen door
dezelfde persoon die het veiligheidsplan opstelde.
Het logische vervolg is dat we nu adviseren om het
herstel- en nazorgplan door diezelfde persoon te
laten opstellen. Het ligt dan voor de hand om het
veiligheidsplan en het herstel- en nazorgplan met
elkaar te integreren. Hoewel we het gedefinieerd
hebben als verschillende onderdelen, willen we
benadrukken dat er een sterke samenhang moet zijn
tussen de onderdelen 7.3.2 (de veiligheidsanalyse
en het veiligheidsplan), 7.3.4 (de integrale analyse
van het gezinssysteem en het huishouden) en dit
onderdeel 7.3.8, het herstel- en nazorgplan.
In het herstel- en nazorgplan wordt rekening
gehouden met alle leefgebieden waar zaken
hersteld of aangepakt moeten worden. De casusregisseur wordt verantwoordelijk voor de
uitvoering van dat plan en krijgt daarvoor ook de
nodige bevoegdheden. De casusregisseur kan een
deel van dat plan zelf uitvoeren, maar dat hoeft
niet. Van belang is dat hij of zij er op blijft toezien
dat alle partijen die bij de uitvoering van het plan
betrokken zijn, hun taak adequaat en volgens plan
uitvoeren.
In de G4-visie is er voor gekozen dat de
casusregisseur van het begin tot het eind voor
het gezinssysteem of het huishouden de contactpersoon blijft en bemiddelt in de richting van de
hulpverleners. In een aantal gemeenten wordt
er echter voor gekozen om zo snel mogelijk een
warme overdracht van de casusregie naar het
sociale wijkteam tot stand te brengen.
7.3.9 In kaart brengen sociaal netwerk
Om te kunnen inschatten welk beroep kan
worden gedaan op de sociale omgeving: het
sociale netwerk, van het betreffende gezin of het
huishouden, moet in kaart worden gebracht. Wie
behoren er tot dat netwerk, wat is hun gezamenlijk
draagkracht en vooral hoe veilig is het sociale
netwerk? Het is de taak van de casusregisseur
om dit netwerk in kaart te brengen. Tegelijkertijd
maakt de casusregisseur - als dat nodig is een plan voor de ondersteuning van het sociale
netwerk, zodat het netwerk zich kan ontwikkelen
tot een duurzame en stabiele steunstructuur. Als
het sociale netwerk zelf zwak of kwetsbaar is,
moet er door professionals aan worden gewerkt
om het te versterken en als het afwezig is moet
worden beoordeeld of het zin heeft een nieuw
netwerk op te bouwen.
Een van de belangrijke punten waarop moet
worden gelet, is de kwetsbaarheid van het sociale
netwerk, juist in relatie tor huiselijk geweld of
kindermishandeling. Niet zelden
25
hebben belangrijke personen in dat netwerk
zelf op enigerlei wijze ervaringen met huiselijk
geweld of kindermishandeling. Dat maakt hen
niet per definitie ongeschikt om in het netwerk
een ondersteunende rol te spelen. Maar het
omgekeerde - per definitie geschikt - is zeker ook
niet waar. Een zorgvuldige analyse is hier op z’n
plaats.
7.3.10 Bepalen noodzakelijke inzet van
professionele hulp en zorg
Op basis van het herstel- en nazorgplan wordt
de noodzakelijk geachte inzet van professionele
“Een zorgvuldig analyse is
hier op z’n plaats”
hulp en zorg bepaald. Dat is een taak van de
casusregisseur. Hij doet dat vanzelfsprekend
allereerst in samenspraak met de leden van het
gezinssysteem of het huishouden. En vervolgens
betrekt hij daarbij ook de professionals en zo nodig
de specialisten die betrokken zijn bij het weer op
orde krijgen van de verschillende leefgebieden.
Uiteindelijk ontstaat er een voorstel voor
professionele inzet. Daaraan zit een prijskaartje.
Hier ligt nadrukkelijk een relatie met de
toegangsfunctie
die
primair
onder
de
verantwoordelijkheid van de gemeente valt.
Daarbij zijn verschillende modellen denkbaar.
De gemeente kan er voor kiezen dat ze zelf een
beslissing neemt over de in te zetten hulp en zorg
(of over het budget dat daar ten hoogste mee
gemoeid mag zijn). Er is ook een variant denkbaar
waarin de gemeente die beslissingsbevoegdheid
tot een bepaald niveau mandateert aan de
betreffende casusregisseur.
In de G4-visie wordt er expliciet voor gekozen dat
de inzet van de noodzakelijke hulp en zorg vanuit
zowel de eerste als de tweede lijn gelijktijdig
plaatsvindt en dat dit gebeurt zonder dat er
sprake is van een hiërarchische relatie tussen die
twee.
hulpverlening in verband met het huiselijk geweld
of de kindermishandeling al is afgerond. Vaak moet
er daarna nog van alles gebeuren dat meer te
maken heeft met ‘het leven weer op orde krijgen’,
dan met het stoppen van geweld of mishandeling.
Ook in die fase is aandacht en begeleiding van de
casusregisseur, zij het op een ander niveau en met
een andere frequentie, van het grootste belang.
7.3.11Nazorg: onderhoud van contacten op
langere termijn
Ergens moet worden vastgelegd hoelang de
casusregisseur contact blijft houden met een
gezin of een huishouden waar zich geweld in
huiselijke kring heeft afgespeeld. We spreken van
nazorg als de casusregisseur dat blijft doen als de
26
8.Doelen, resultaten en
verantwoording
8.1 Doelen en te behalen resultaten
Het formuleren van doelen is belangrijk. Het
geeft aan waarom u als gemeente(n) het
beleidsthema belangrijk vinden en hoe u wat u er
maatschappelijk gezien mee zou willen bereiken.
Doelen laten zich echter moeilijk concreet en
meetbaar beschrijven. Daarom is het beter om de
doelen uiteen te rafelen in subdoelen waaraan een
concreet gewenst of beoogd of vereist resultaat
wordt gekoppeld.
8.2 Concreet formuleren
De laatste jaren is het steeds meer gebruikelijk
geworden de resultaten van (sub)doelen te
beschrijven in SMART-termen. SMART staat voor
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en
Tijdgebonden. Specifiek wil zeggen dat goed
moet worden beschreven voor welk onderdeel
van het beleid een bepaald resultaat wordt
gewenst. Meetbaar spreekt voor zich, zij het dat
de meetmethode bij voorkeur eenvoudig dient te
zijn. Acceptabel wil zeggen dat er draagvlak voor
moet bestaan bij de betrokkenen. Realistisch
betekent dat het doel, binnen de beschikbare
tijd en beschikbare middelen haalbaar moet zijn.
Tijdgebonden wil zeggen dat duidelijk moet zijn
wanneer het resultaat behaalt moet zijn. SMART
formuleringen hebben voordelen. Maar SMART is
niet zaligmakend. Wie het onbekende wil verkennen
kan niet specifiek zijn. Meetbare resultaten leiden
tot calculerend gedrag. Acceptabele doelen zijn
niet confronterend. Realistische doelen zijn niet
ambitieus. Tijdgebonden doelen hebben een
beperkte houdbaarheid. SMART is dus een nuttige
checklist maar het legt ook beperkingen op die
zeer waardevolle doelstellingen uitsluiten. Een groot
risico bij resultaatbepaling (met name vanuit de
overheid) is de bureaucratie die er aan te pas komt.
SMART is het Engelse woord voor ‘slim’, maar ‘slim’
“Vermijd de bureaucratie van
de verantwoording”
in het Engels betekent ‘slank’. Hou het eenvoudig.
Vermijd de bureaucratie van de verantwoording.
Er is nog een overweging om terughoudend te
zijn bij het formuleren van prestaties, zeker als
ze gaan over het werk van professionals. De G4visie is gebaseerd op de professionaliteit van de
medewerkers. Daarbij past niet een uitgebreide
verantwoording per deel van een interventie.
In bijlage 1 vindt u voorbeelden van doelen die in
de regiovisie kunnen worden opgenomen.
Komende periode zullen we deze lijst aanvullen, op
basis van voorbeelden uit het land, en publiceren
op regioaanpakveiligthuis.nl.
27
9.Bovenregionale en
landelijke afspraken
9.1 Specifieke groepen
In het kader van het Programma RegioAanpak
Veilig Thuis is door het bureau HHM een set
van criteria ontwikkeld aan de hand waarvan
specifieke groepen in de opvang kunnen worden
geïdentificeerd. HHM komt tot een vijftal specifieke
groepen, waarvoor er bovenregionale of landelijke
opvangvoorzieningen zouden moeten zijn:
1.Jonge vrouwen die slachtoffer zijn van
eergerelateerd geweld waarbij sprake is van
aanzienlijke dreiging en tevens complexe
meervoudige problematiek.
2.Slachtoffers met een acute vraag naar opvang
buiten kantooruren vanuit eergerelateerd
geweld.
3.
Slachtoffers van loverboys waarbij sprake is
van aanzienlijke dreiging en tevens complexe
meervoudige problematiek.
4.
Vrouwen die slachtoffer zijn van extreme
geweldsdreiging, vrouw van lid van een criminele
bende, psychiatrisch gestoorde bedreiger.
5.Vrouwen die te maken hebben met extreme
stalking.
maatregelen nog niet genomen zijn, dan kunt u
in uw regiovisie een beleid formuleren waarlangs
u tot de realisering van die maatregelen komt.
In VNG verband (in het portefeuillehouder
overleg van de centrumgemeenten) zullen nadere
afspraken worden gemaakt over de aanwijzing van
de bovenregionale en landelijke voorzieningen en
over de wijze waarop en de periode waarvoor ze
vanuit de regio’s zullen worden gefinancierd.
Minstens zo belangrijk als de aanduiding van
specifieke groepen is de conclusie van HHM dat
voor alle andere groepen in de opvang geldt, dat
ze als ‘regulier’ moeten worden beschouwd. Dat
betekent dat er in principe opvangmogelijkheden
voor hen zou moeten zijn in iedere regio. In
uw regiovisie zou u dus een uitspraak moeten
doen over de vraag of u opvang wilt verlenen aan
groepen die niet behoren tot de vijf hierboven
genoemde uitzonderingen, maar voor wie in de
opvang wel specifieke (veiligheids)maatregelen
moeten
worden
getroffen.
Mochten
die
28
9.2 Garanderen van de landelijke
toegankelijkheid van de Opvang
Artikel 20, lid 6 van de Wmo bepaalt het volgende:
‘De door gemeenten ingevolge het eerste
en tweede lid bekostigde voorzieningen op
het terrein van maatschappelijke opvang en
verslavingsbeleid zijn toegankelijk voor iedereen
die in Nederland woont.’
Daarmee
heeft
de
wetgever
willen
garanderen dat er een landelijk netwerk van
opvangvoorzieningen in takt blijft. In de wereld
van de maatschappelijke opvang is deze
garantie niet onomstreden. Ook in de dak- en
thuislozenopvang is dit een discussiepunt. Aan
de ene kant willen regio’s voorzieningen primair
openstellen voor hun eigen burgers. Aan de
andere kant helpen ze die burgers soms beter
als ze hen ook de mogelijkheid bieden om elders
te worden opgevangen. En het spiegelbeeld
daarvan is dat ze zelf bereid moeten zijn om
burgers van buiten hun regio op te vangen. De
praktijk leert dat het hier vooral een kwestie is
van maatvoering.
In bijna alle gevallen biedt opvang binnen de eigen
regio de voorkeur. Het eigen sociale netwerk is
dichtbij, de fase na de opvang kan plaatsvinden
in een bekende omgeving enzovoort.
Er zijn eigenlijk maar twee situaties denkbaar
waarin opvang buiten de eigen regio de voorkeur
verdient:
• als de veiligheid dat vereist of als een slachtoffer
niet in haar eigen regio opgevangen durft te
worden2;
• als er tijdelijk binnen de regio geen opvangplek
is.
Voor die twee situaties doet u er verstandig aan
om een principebesluit te nemen in uw regiovisie.
Als iedere regio in haar eigen regiovisie vastlegt
dat een maximum aantal plaatsen van de opvang
(bijvoorbeeld 20 procent)3 in principe ook beschikbaar is voor burgers van buiten de eigen regio op
wie een van beide hierboven genoemde situaties
van toepassing is, dan is er een adequate regeling
getroffen die recht doet aan de garantie die de
wetgever heeft bedoeld.
Het portefeuillehoudersoverleg van de centrumgemeenten krijgt in VNG-verband de taak om toe
te zien op de werking van deze afspraak.
“In twee situaties
verdient opvang buiten
de regio de voorkeur”
2
3
et komt nog al eens voor dat een slachtoffer uit angst
H
vlucht naar een ander deel van het land en daar aanklopt
bij de opvang. Dan is er geen sprake van een objectieve,
maar van een subjectieve inschatting van de veiligheid.
In het kader van het Programma RegioAanpak Veilig Thuis
wordt een monitor ontwikkeld, die ook uitsluitsel gaat
geven over het percentage plaatsingen in de opvang van
buiten de eigen regio. Daarna kan ook worden vastgesteld
of de plaatsingen van buiten de regio redelijk gelijk over de
opvangvoorzieningen zijn verdeeld.
29
9.3 Landelijk programma gericht op
kennisdeling en effectmeting
Op basis van de Wmo zijn gemeenten
verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aanpak
van huiselijk geweld en kindermishandeling
binnen hun gemeente. In regionaal verband
kunnen gemeenten die verantwoordelijkheid
desgewenst gezamenlijk nemen. Gemeenten
zullen dus - al dan niet gezamenlijk - een
opvatting over kwaliteit in deze beleidssector
moeten hebben. En tegelijkertijd moeten ze
voldoende ruimte over laten voor de professional
om naar bevind van zaken te handelen.
• v
erplichte analyse van alle incidenten
met dodelijke afloop en het delen van de
onderzoeksresultaten en aanbevelingen met
alle andere regio’s.
Een dergelijk programma zou in VNG-verband
kunnen worden ontwikkeld. In het portefeuillehouderoverleg van de centrumgemeenten
zouden daarover ander besluiten kunnen nemen.
Het ontwikkelen van kwaliteitsmaatstaven en
een kwaliteitsbeleid is niet iets dat gemeenten
afzonderlijk zouden moeten doen. We geven u
in overweging om in uw regiovisie vast te leggen
dat uw regio in principe gaat participeren in een
landelijk programma gericht op kennisdeling en
effectmeting op het gebied van kwaliteit. Meer
specifiek zou dat programma betrekking kunnen
hebben op:
• onderzoek naar nieuwe methodieken en de
effectiviteit daarvan;
• effectmeting en benchmarking;
30
9.4 Instellen visitatiecommissies
In het verlengde van 9.3 is het aan te bevelen
dat vanuit uw regio, met de expertise die daarin
beschikbaar is, wordt gekeken in de keuken van een
andere regio en omgekeerd. Visitatiecommissies
hebben doorgaans een zeer heilzame uitwerking
op de inrichting en de uitvoering van beleid. U kunt
hierover in landelijk verband afspraken maken,
maar u kunt ook met een aantal regio’s samen
besluiten dat u bij elkaar het principe van visitatie
gaat toepassen.
31
Bijlage 1
Voorbeelden van concrete doelen
Preventie
1.In onze regio willen we in het jaar X een analyse
hebben gemaakt van de vier belangrijkste
risicogroepen voor huiselijk geweld en
kindermishandeling en hun leefstijlen.
4.Jaarlijks wordt preventieve begeleiding
aangeboden aan tenminste N gezinnen
met kinderen waar - blijkens de analyse grote risico’s bestaan op huiselijk geweld of
kindermishandeling
2.
In de eerste drie maanden van jaar X+1
willen we een communicatieadvies over
meest succesvolle manier van het benaderen
van deze vier groepen.
5.
Op het gebied van het tegengaan van
seksueel misbruik van en geweld tegen
patiënten en cliënten willen we in onze
regio voor datum Y met alle (of met een
bepaald percentage) scholen en alle (of met
een bepaald percentage) residentiële en
intramurale voorzieningen in onze regio een
convenant sluiten waarin is vastgelegd welke
kwaliteitsmaatregelen de instelling op gebied
van deze beleidsvelden binnen haar eigen
organisatie onderneemt en hoe ze vaststelt
wat daarvan het merkbare effect is geweest.
Zie ook bijlage 3
3.
Voor de zomer van jaar X+1 willen we een
communicatiestrategie en -plan voor deze
groepen ontwikkelen, inclusief de inzet
van betrokken partijen en de financiering
ervan. Bij de uitvoering van dat plan moet
met tenminste 50% van de gezinnen die
vallen binnen de risicogroepen contact
worden gemaakt.
6.Als gezamenlijke gemeenten organiseren wij
eens per Z jaren een regionale conferentie
over seksueel misbruik van en geweld tegen
patiënten en cliënten.
32
Vroegsignalering
1.In onze regio willen we in jaar X komen tot
de vorming van een netwerk van eerstelijns
professionals die actief inhoud geeft aan
de vroegsignalering en na een signaal
onderling bepaalt wie binnen het netwerk
het best contact met het betreffende gezin of
huishouden kan leggen.
2.
Alle deelnemers binnen het netwerk volgen
elke twee (of drie of vier) jaren een training
gericht op de deskundigheidsbevordering van
het netwerk.Over de keuze van de training
wordt overleg gevoerd met de deelnemers in
het netwerk.
Over de financiering worden afspraken
gemaakt met de deelnemers in het netwerk
(of de financiering komt voor 50% (of een
ander percentage) voor rekening van de
gemeenten in de regio en voor de rest voor
rekening van de deelnemers).
Signalering
1.
In jaar X willen we in onze regio hebben
bereikt dat de meldingen uit de verschillende
signaleringsinstrumenten (melding AMK, SHG,
Politiemelding, Melding meldpunt overlast,
Verwijsindex) in onze regio worden samengevoegd.
2.De aard en de snelheid van de interventie en
de partij die intervenieert (los van de politie)
zal daarna niet afhangen van de plek waar
het signaal binnenkwam, maar van de aard
van het signaal.
3.Dat beleid willen we in Jaar X+1 uitrollen
voor signalen A en B en in het jaar daarna
ook voor signalen C en D.
Interventies na incidenten
1.
In onze regio is de doelstellingen van
interventies na meldingen van incidenten van
huiselijk geweld of kindermishandeling, dat
na de interventie geweld of mishandeling ook
op langere termijn uitblijven.
Langere termijn definiëren we in deze
regiovisie als een periode van 12 maanden.
2.
In jaar X willen dat deze doelstelling voor
60% van alle interventies wordt gehaald,
oplopend naar 80% in jaar X+Y.
3.
We gebruiken de politieregistratie (of een
andere betrouwbare indicator) om vast
te stellen of in de 12 maanden na de start
van een interventie geweld of mishandeling
inderdaad zijn uitgebleven.
Snelheid van interveniëren
1.
Na iedere melding wordt binnen X uren
een veiligheidsplan opgesteld en indien
nodig onverwijld uitgevoerd. De partij die
door de procesmanager wordt aangewezen
om het veiligheidsplan op te stellen is
verantwoordelijk voor het nakomen van deze
afspraak en rapporteert daarover.
1 gezin, 1 plan, 1 regisseur
1.
Voor alle incidenten waarbij meervoudige
problematiek wordt vastgesteld wordt een
casusregisseur aangesteld. (of bij problemen
op meer dan drie leefgebieden, of het aantal
casusregisseurs is jaarlijks beperkt tot N).
33
Onder de verantwoordelijkheid en aansturing van
de casusregisseur wordt een integraal herstelplan
opgesteld en uitgevoerd, dat betrekking heeft op
alle in de casus geachte relevante leefgebieden.
2.
Aan alle partijen die in onze regio betrokken
zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en
kindermishandeling wordt de voorwaarde
gesteld dat ze loyaal meewerken aan het
uitvoeren van het principe van 1 gezin, 1 plan,
1 regisseur.
Dat betekent concreet:…
Registratie
1.
Het SHG (of het AMHK) rapporteert per drie
maanden over de bij haar binnengekomen
meldingen aan de gemeenten in de regio op
anonieme basis tenminste de volgende zaken…
2.
De organisatie voor opvang van slachtoffers
van geweld in huiselijke kring rapporteert per
drie maanden over de door haar opgevangen
slachtoffers aan de gemeenten in de regio op
anonieme basis tenminste de volgende zaken…
3.
Alle casusregisseurs rapporteren aan de
procesregisseur over de naleving van die
afspraak in iedere casus.
34
Bijlage 2
Seksueel geweld
Seksueel geweld komt zowel voor in het huiselijk
geweld tussen volwassenen, maar we zien het
ook in de vorm van kindermishandeling. Dan
spreken we meestal over seksueel misbruik.
Hoewel de relatieve percentages waarin deze vorm
van geweld voor komt, klein zijn, (van de totale
geregistreerde kindermishandeling is het aandeel
seksueel misbruik 4%), is de impact ervan voor de
slachtoffers enorm. In geregistreerde aantallen
gaat het om ongeveer 5.000 kinderen die per
jaar seksueel worden misbruikt. De werkelijke
aantallen zijn waarschijnlijk veel groter.
Om die reden geven we gemeenten in deze bijlage
extra handvatten om beleid te ontwikkelen en
voortdurend alert te blijven op seksueel geweld.
Zowel op de preventie, de vroegsignalering, als
de deskundigheidsbevordering.
• H
et Partnership Aanpak Seksueel Geweld
(PASG) heeft informatie en instrumenten
ontwikkeld, die gemeenten kunnen gebruiken
om hun beleid omtrent seksueel geweld
(verder) vorm te geven. De regionale pilots
die zijn uitgevoerd in de regio’s Utrecht
en Eindhoven, laten zien dat met relatief
bescheiden middelen (een quickscan regionaal
beleid/aanbod, een regionale werkconferentie
van gemeente en aanbieders, een actie/
prioriteitenlijstje en een uitvoeringsplan)
resultaten te boeken zijn. Informatie en
instrumenten zijn te vinden in de digitale
toolkit van het PASG: www.seksueelgeweld.
info/beleid_seksueel_geweld/partnership/
toolkit
• D
e deskundigheid van professionals èn van
beleidsmedewerkers van (centrum)gemeenten
kan vrij eenvoudig worden bevorderd. Daarbij
kan gebruik worden gemaakt van het aanbod
dat al beschikbaar is. In het kader van
het PASG en de Wet Verplichte Meldcode zijn
bijvoorbeeld al modules voor deskundigheids-
bevordering van professionals ontwikkeld, zie
www.huiselijkgeweld.nl/dossiers/databank_
bij_en_nascholing_meldcode/zoeken.
• G
emeenten kunnen in hun kwaliteitskader
bij de regiovisies huiselijk geweld en kindermishandeling een apart toetsingskader voor
seksueel geweld opnemen, waarin zowel de
minimale inzet, als het kader waarin die inzet
wordt gepleegd, zijn benoemd. Zo kan de
gewenste alertheid op het thema levend een
extra steun in de rug krijgen.
• G
emeenten kunnen aansluiten bij de
tweejaarlijkse monitor van Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen
Kinderen voor wat betreft seksueel misbruik
van kinderen.
35
Aanbevelingen voor afspraken met scholen
en residentiële instellingen gericht op het
tegengaan van seksueel misbruik
1.Laat het beleid uitdragen door het management. Zorg dat zij deskundig zijn op hun
niveau en dat zij voorbeeldgedrag laten zien
en een veilige en open cultuur creëren.
Betrek professionals, cliënten en ouders in
een vroeg stadium.
2.
Zorg voor een duidelijke visie op beroepshouding, omgangsvormen, seksualiteit en de
preventie en aanpak van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag.
3.
Vertaal die visie in richtlijnen voor het
handelen.
4.Hanteer een gedragscode voor medewerkers
en voeg die bij het arbeidscontract.
5.Heb een goed wervings- en selectiebeleid en
maak de thematiek bespreekbaar.
6.Stel omgangsregels op samen met jongeren
en medewerkers (inclusief regels over
camera- en internetgebruik).
7.
Zorg voor goed opgeleide aandachtsfunctionarissen
die
vervolgens
collega
medewerkers trainen (seksuele ontwikkeling,
seksuele vorming, signaleren seksueel misbruik, e.d.).
8. (Binnen hulpverleningsinstellingen): maak
seksuele ontwikkelingen preventie seksueel
grensoverschrijdend gedrag tot vast onderdeel
van het ondersteunings- of behandelplan.
9.
(Binnen onderwijs en hulpverlening): maak
een ‘opleidingsplan’ seksuele vorming voor
kinderen en jongeren.
10.
Vergroot de weerbaarheid van kinderen en
jongeren.
11.
Zorg dat jongeren weten bij wie ze terecht
kunnen wanneer ze iets naars meemaken
(vertrouwenspersoon).
12.
Zorg voor een laagdrempelige consultatiemogelijkheid voor medewerkers, waar zij
dilemma’s en eventuele niet pluis gevoelens
kunnen bespreken.
13.Heb weet van risicofactoren en probeer die te
verminderen.
Bevraag kinderen en jongeren regelmatig
naar de ervaren veiligheid, óók op het gebied
van seksualiteit. Stel verbeteracties op
(samen met jongeren)
14.
Zorg voor een veilige meldcultuur (een
melding is geen beschuldiging, maar een
zorg die objectief uitgezocht moet worden).
15.
Zorg voor draaiboeken die de handelwijze
na een melding voor ieder duidelijk in kaart
brengt.
16.Zorg voor ‘zaakcoördinatie’ bij meldingen van
ernstige feiten.
17.Maak (seksuele / digitale) veiligheid tot vast
onderdeel van het jaarplan op bestuurlijk
niveau en van werkplannen voor alle locaties
(op grond van risicoanalyses). Maak het tot
onderwerp van het (kwaliteits)jaarverslag.
36
Bijlage 3
Prevalentiecijfers
Zicht op het aantal slachtoffers en daders van
huiselijk geweld en kindermishandeling in de eigen
regio maakt concreet voor welk aantal burgers in
de eigen regio de op te stellen regiovisie van belang
zal zijn. Daarmee ontstaat ook een eerste indruk
van de inspanning die in de betreffende regio
gevraagd zal worden ten aanzien van huiselijk
geweld en kindermishandeling. Bovendien kan
het tot een gepaste sense of urgency leiden als
inzichtelijk is hoeveel burgers in de eigen regio
en de eigen gemeente (potentieel) slachtoffer
zijn van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Op twee wijzen kan de prevalentie van huiselijk
geweld en kindermishandeling in kaart worden
gebracht: door demografisch onderzoek en door
extrapolatie van bestaande onderzoeksgegevens
naar de eigen populatie. Onderstaand komen
achtereenvolgens gegevens over partnergeweld,
kindermishandeling, ouderenmishandeling, mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achter-
latingen Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV)
aan de orde waarmee extrapolatie mogelijk
wordt.
Partnergeweld
Tussen 2005 en 2010 is 9 procent van de
bevolking slachtoffer geworden van huiselijk
geweld (van Dijk e.a., 2010). De ex-partner en
partner zijn de belangrijkste daders van huiselijk
geweld (respectievelijk 46% en 34%). (Van Dijk
e.a., 2010).
Kindermishandeling
Uit recent onderzoek blijkt dat in 2010 ruim
118.000 kinderen en jongeren van 0 tot 18
jaar in Nederland (ruim 3 procent van het
totaal) blootgesteld waren aan een vorm
van kindermishandeling (Tweede Nationale
Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen
en jeugdigen, 2011). De meerderheid van de
gevallen betreffen emotionele verwaarlozing
(inclusief verwaarlozing van het onderwijs en
getuige zijn van huiselijk geweld) en fysieke
verwaarlozing, met respectievelijk 36 en 24
procent van de gevallen. Seksueel misbruik
wordt met 4 procent het minst gemeld.
Ouderenmishandeling
Een grootschalige provinciale enquête onder
ouderen door de GGD Flevoland in 2000 geeft
de meest recente en representatieve cijfers van
ouderenmishandeling (door zowel bekenden als
onbekenden) van de afgelopen jaren. 5,5 procent
van de ouderen van 55 jaar en ouder blijkt zich
wel eens bedreigd te hebben gevoeld.
In de laatste cijfers van Movisie uit 2012 scoren
psychische (35%) en lichamelijke mishandeling
(28%) het hoogst. Daarna volgen financiële
uitbuiting (20%), schending van de persoonlijke
rechten (8%), verwaarlozing (5%) en seksuele
mishandeling (2%). Daarbij
37
dient te worden opgemerkt dat de registratie van
ouderenmishandeling is stelselmatig en eenduidig
plaatsvindt. Daardoor is de exacte omvang van
oudermishandeling niet goed vast te stellen.
Mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld
Uit onderzoek van het WODC uit 2010 (van
Dijk e.a.), is gebleken dat 40 procent van de
slachtoffers van huiselijk geweld man is. Het gaat
daarbij meestal om lichamelijk geweld en stalking.
Vrouwen zijn vaker slachtoffer van seksueel geweld
(van Dijk e.a., 2010).
Eergerelateerd geweld
In 2012 zijn in Nederland elf dodelijke slachtoffers
gevallen ten gevolge van eerwraak4. Het Landelijk
Expertisecentrum Eergelateerd geweld (LEC EGG)
kreeg in 2012 492 hulpverzoeken van de politie, het
Openbaar Ministerie en de IND met betrekking tot
eergerelateerde geweldszaken.
De VN schat het aantal eermoorden wereldwijd op
5000 per jaar. Verschillende vrouwen groepen in
het Midden Oosten en Zuidwest Azië vermoeden
dat meer dan 20.000 vrouwen ieder jaar vermoord
worden vanwege eermotieven.
Huwelijksdwang en achterlating
Het is niet mogelijk een betrouwbaar beeld te
geven van aard en omvang van de problematiek
in Nederland. Een eenduidige landelijke registratie
ontbreekt en een nationaal prevalentieonderzoek,
zoals in Duitsland en Engeland, is hier niet
gehouden. Maar dat huwelijksdwang in Nederland
voorkomt, weten we uit de signalen van
scholen, politie, hulpverlening en opvang. Deze
gerapporteerde gevallen zijn de extreme gevallen
van huwelijksdwang. De vormen van subtiele
dwang en overreding komen vaak niet bij de
hulpverlening terecht.
Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV)
Vrouwelijke genitale verminking wordt in
minstens 28 Afrikaanse landen toegepast, maar
de praktijken komen ook bij bepaalde etnische
groepen in Latijns-Amerika, in het Midden-Oosten
en in Azië voor (Dubourg en Richard, 2008).
In 2011 is door de ministeries van VWS en V&J, in
samenwerking met GGD-Nederland een verklaring
tegen meisjesbesnijdenis opgesteld bedoeld om
ouders een instrument in handen te geven om de
druk in het land van herkomst om tot besnijdenis
over te gaan, te kunnen weerstaan. Een onderzoek
van Pharos uit 2013 beschrijft dat er in Nederland
naar schatting ca. 28.000 vrouwen wonen,
afkomstig uit landen waar VGV gebruikelijk is,
die een besnijdenis hebben ondergaan. Naar
schatting lopen tussen de 40 en 50 in Nederland
woonachtige meisjes jaarlijks het risico te worden
besneden (Exterkate, 2013).
4
De
term eerwraak betreft die gevallen waarin het geweld
vanuit de cultuur gesanctioneerd is door bijvoorbeeld de
familie-oudste. Dit om het fenomeen te onderscheiden van
doden op basis van jaloezie en gekrenkte trots.
38
Bijlage 4
Scenario’s indeling lokaal-regionaal
Uitwerking van de G4-visie:
Onderstaand beschrijven we drie scenario’s
voor de verdeling tussen lokaal en regionaal
georganiseerde taken in de aanpak van
huiselijk geweld en kindermishandeling.
Als uitgangspunt hanteren we de de visie
van de G4 op de geïntegreerde aanpak van
huiselijk geweld en kindermishandeling.
Scenario 1
Veiligheidstaken regionaal
In de G4-visie wordt een onderscheid
gemaakt tussen het veiligheidsgedeelte
van de aanpak en alles wat met herstel en
nazorg te maken heeft.
Van het veiligheidsgedeelte wordt gezegd
dat het een specialisme is, dat het best los
van de – op zorg, hulp en ondersteuning
gerichte – lokale sociale infrastructuur kan
worden geregeld.
Van de onderdelen herstel en nazorg
wordt gezegd dat ze bij voorkeur binnen
de lokale sociale infrastructuur een plek
moeten krijgen, onder de voorwaarde dat
aan de teams die deze opdracht krijgen
ook deskundigheid op het gebied van
huiselijk geweld en kindermishandeling is
toegevoegd.
Deze keuzes van de G4 laten zich
gemakkelijk vertalen in een verdeling
tussen lokale taken en regionale taken.
Logischerwijs zijn de onderdelen herstel
en nazorg onderdelen die in het lokale
domein thuis horen en die dus voor de
verantwoordelijkheid van iedere gemeente
afzonderlijk komen.
Het onderdeel veiligheid wordt beschouwd
als een specialisme. Weinig gemeente
zullen zelfstandig in staat zijn om deze
specialistische inzet te organiseren, maar
alle gemeenten in een regio gezamenlijk
zijn doorgaans wel in staat om die
Regionaal
Lokaal
Alle taken die direct of indirect
met het in veiligheid brengen van
bedreigde personen te maken
heeft of met de organisatie
daarvan
Alle andere taken
AMHK
Maken van een Veiligheidsplan
en een analyse van het gehele
cliëntsysteem
Maken van een Veiligheidsplan
en een analyse van het gehele
cliëntsysteem
Triage
Triage
Procesregie en casusregie
Afstemming met Justitie
Ambulante begeleiding
Overleg in het Veiligheidshuis
Regelen en bieden van Opvang
Inbedding in het WMO-beleid
van de gemeente, gericht op
‘meedoen’, participatie
Procesregie en casusregie
Toeleiding naar werk
Zorgen voor (nieuwe) huisvesting
Regelen van een uitkering
Schuldsanering
39
specialistische inzet te organiseren. Het ligt om die
reden voor de hand om het onderdeel veiligheid
op regionale schaal te organiseren. Hoewel het
aantal onderwerpen in de linker kolom groter
is, vindt verreweg de meeste activiteit plaats in
de rechter kolom. Overigens kan ook naar deze
verdeling ‘toegegroeid’ worden.
In dit scenario zal terdege moeten worden gekeken
of de middelen die van het Rijk komen voor de
aanpak van huiselijk geweld, voldoende zijn voor
het financieren van de taken in de linker kolom.
Als dit niet zo is, moeten gemeenten uit hun eigen
begroting bijdragen aan de gemeenschappelijke
taken in regionaal verband.
Er zijn nu vrij gemakkelijk twee andere scenario’s
te schetsen: Een waar meer taken regionaal zijn
belegd en een waar meer taken lokaal zijn belegd.
Scenario 2
Meer regionale taken
Dit scenario komt in aanmerking als in de regio
de opvatting bestaat dat de aanpak van huiselijk
geweld en kindermishandeling over de gehele
linie genomen eigenlijk veel specialistischer is dan
waarvan in de G4-visie wordt uitgegaan.
Als die opvatting bestaat, dan heeft dat
consequenties daarvan voor de hulpverlening
aan gezinnen waar incidenten zijn geweest met
huiselijk geweld of kindermishandeling (of waar
langdurige verwaarlozing van kinderen aan de orde
was). De zorg en de hulpverlening zou dan ook door
specialisten ter hand moeten worden genomen.
Meerdere (of alle) onderdelen uit de rechter kolom
verschuiven dan naar de linker kolom.
krijgt voor de aanpak van huiselijk geweld zullen
in de meeste situaties niet voldoende zijn om ook
de ‘reguliere basistaken’ mee te financieren. Alle
gemeenten in de regio zullen dus moeten bijbetalen
aan de specialistische zorg en begeleiding die voor
deze gezinnen noodzakelijk wordt gevonden.
Dit scenario heeft een aantal consequenties.
We noemen er twee:
• Een bijzondere positie bij werk, uitkering,
schulden, huisvesting
Omdat de specialisten de zorg en begeleiding
overnemen, zullen zij ook degenen zijn die de regie
willen/moeten voeren over ‘reguliere basistaken’
die nodig zijn om weer een zelfstandig bestaan
op te bouwen in een wijk of buurt. Dat betekent
vaak extra coördinatie bij gemeentelijke diensten
en corporaties.
• Gemeenschappelijke financiering
De middelen die een regio (de centrumgemeente)
40
Scenario 3
Meer lokale taken
Dit scenario komt aan de orde
als in de regio de opvatting
bestaat dat het onwenselijk
is om elementaire onderdelen
van de aanpak van huiselijk
geweld en kindermishandeling
buiten het lokale sociale
domein te organiseren. Het
kan in dit scenario best zijn
dat zijn dat een deel van die
taken wordt gekenmerkt als
specialistisch, maar dat de
opvatting bestaat dat iedere
gemeente dat specialisme in
huis moet hebben.
Het overzicht van taken zou er als volgt uit kunnen zien:
Regionaal
Lokaal
Alleen de taken die qua
voorziening bovenlokaal
georganiseerd zijn
Alle andere taken
AMHK
Afstemming met Justitie
Maken van een Veiligheidsplan
en een analyse van het gehele
cliëntsysteem
Overleg in het Veiligheidshuis
Triage
Regelen en bieden van Opvang
Procesregie en casusregie
Ambulante begeleiding
Inbedding in het WMO-beleid
van de gemeente, gericht op
‘meedoen’, participatie
Toeleiding naar werk
Dit scenario heeft een aantal consequenties.
We noemen er weer twee:
• Een grote verantwoordelijkheid op het gebied van
veiligheid Voor iedere gemeente
De regio moet er voor zorgen dat de eerste drie onderdelen
van de rechter kolom in iedere gemeente kunnen worden
uitgevoerd. Daar ligt een zware verantwoordelijkheid,
want als het mis gaat op het gebied van de veiligheid zijn
de gevolgen vaak dramatisch.
• Minder gemeenschappelijke financiering
De kans dat gemeenten in dit scenario moeten bijbetalen
voor de gemeenschappelijke taken is kleiner dan in de
beide voorgaande scenario’s en het bedrag zal in ieder
geval lager zijn. Vooral de kosten voor opvang zullen
hierin bepalend zijn.
Zorgen voor (nieuwe) huisvesting
Regelen van een uitkering
Schuldsanering
41
Bijlage 5
Scenario’s voor regie
Bij de aanpak van huiselijk geweld en
kindermishandeling hebben we te maken met
drie soorten van regie.
• beleidsregie
• procesregie en
• casusregie
De procesregisseur zorgt er voor dat er na een
melding interventies tot stand komen. Als dat nodig
is wijst de procesregisseur een casusregisseur
aan. En verder is de procesregisseur de bewaker
van de afspraken die gemaakt zijn tussen de
gemeente en de uitvoerende partijen.
Beleidsregie is per definitie voorbehouden aan
gemeenten. Gemeenten moeten het beleid
formuleren. Dat betekent dat ze het vraagstuk
van huiselijk geweld en kindermishandeling
maatschappelijk
duiden,
de
voorwaarden
formuleren voor een succesvolle aanpak,
partijen aanwijzen die de uitvoering ter hand
moeten nemen, afspraken met die partijen over
procedures, rollen en verantwoordelijkheden
vastleggen en middelen ter beschikking stellen
voor de uitvoering van het beleid.
Op deze beide punten is er weinig keuzevrijheid
over. Beleid zal er moeten worden geformuleerd
en het samenwerkingsproces van uitvoerende
partijen zal - in zwaardere of lichtere vorm geregisseerd moeten worden.
Een van de voorwaarden voor een succesvolle
aanpak is het aanwijzen van een procesregisseur.
Dat ligt anders bij de casusregie.
Ook hier nemen we de visie van de G4 als
referentie.
Scenario 1
Casusregie van buiten de lokale sociale
infrastructuur en van begin tot eind van de
interventie
In de G4-visie wordt de casusregie aangewezen
direct na de melding. Dat gebeurt eigenlijk direct
na het opstellen van het veiligheidsplan en na het
maken van de complete analyse van de patronen
en verhoudingen binnen het gezinssysteem, die
tot het geweld of de mishandeling hebben geleid.
Kenmerkend voort de G4-visie is dat er voor is
gekozen om de persoon van de casusregisseur
van het begin tot het eind van de interventie de
contactpersoon met het gezin of het huishouden te
laten zijn en tevens de persoon die gedurende die
hele periode de ontwikkelingen in de casus volgt
en aanwijzingen kan geven aan de professionals
die hulp en begeleiding bieden.
In de visie van de G4 is casusregie bij huiselijk
geweld of kindermishandeling een specialisme.
Dat specialisme maakt geen onderdeel uit van de
42
lokale sociale infrastructuur. De professionals in die
structuur worden - als er sprake is van huiselijk
geweld of kindermishandeling - dus aangestuurd
door specialisten, die ‘van buiten’ komen.
Daarop zijn uiteraard meerdere varianten denkbaar.
We schetsen er twee:
Scenario 2
Casusregie binnen de lokale sociale infrastructuur en van begin tot het eind van de
interventie.
In dit scenario wordt het onwenselijk geacht
dat de casusregie van buiten de lokale sociale
infrastructuur komt. Het Veiligheidsplan wordt
opgesteld door een specialist, vaak dezelfde die
de integrale analyse van het gezinssysteem of het
huishouden maakt.
Maar direct daarna wordt de casusregie belegd bij
het team dat de hulp en de begeleiding biedt in de
wijk of het dorp waar het gezin of het huishouden
woont, of (na eren periode van opvang) weer
komt te wonen. De lokale sociale infrastructuur
krijgt dus vanaf het begin de regie over de
casus. Specialisten blijven op de achtergrond als
vraagbaak beschikbaar. Afstemming met politie en
Justitie loopt ofwel via de wijkagent ofwel via het
Veiligheidshuis.
Dit scenario past bij scenario 3 in de reeks
van de verdeling tussen regionale en lokale
verantwoordelijkheden.
Scenario 3
Casusregie wordt gedurende de casus overgedragen van specialist naar de lokale sociale
infrastructuur.
Dit scenario is een mengvorm van de scenario’s 1
en 2.
In dit scenario wordt geaccepteerd dat aan het
begin van de casus het veiligheidsaspect verreweg
het belangrijkste is en dat de regie over een casus
het best bij een specialist op dat gebied kan worden
belegd. Maar in veel gevallen komt een gezin of
een huishouden daarna in rustiger vaarwater. Als
de situatie redelijk stabiel is geworden, wordt in
dit scenario de regie overgedragen naar het team
dat in de betreffende wijk of het dorp de hulp en
begeleiding verzorgt.
Overdracht van regie heeft bijna altijd verlies
van kennis over en ervaring met het gezin of het
huishouden tot gevolg. Dat ‘weglek-effect’ kan
worden beperkt door de casusregisseur die de
regie op enig moment zal gaan overnemen vanaf
het begin wel al in beeld te hebben en hem of haar
vanaf het begin ook al een vertrouwenspositie met
het gezin te laten opbouwen. Op die manier wordt
er voor gezorgd dat ‘zodra het kan’ de casusregie
wordt ingebed in de lokale sociale infrastructuur en
er toch voor het gezinssysteem of het huishouden
zo weinig mogelijk discontinuïteit ontstaat.
43
Bijlage 6
Spoorboekje voor het maken van een regiovisie
Regiovisie: het spoorboekje
In deze factsheet vindt u een overzicht van
essentiële vragen die u moet beantwoorden om
samen met gemeenten in uw regio te kunnen
komen tot een regiovisie ‘aanpak huiselijk geweld
en kindermishandeling’. Bij iedere vraag vindt u
een verwijzing naar het bijbehorende hoofdstuk
in het format regiovisie.
Deze factsheet is bedoeld voor ambtenaren en
bestuurders, die zich bezighouden met de aanpak
van geweld in huiselijke kring en aan de slag gaan
om een regiovisie op te stellen.
Wat verstaan we onder een regiovisie?
Een regiovisie is een beleidsplan waarin een
centrumgemeente samen met de omliggende
gemeenten uit de regio hun samenhangende
beleid op het gebied van geweld in huiselijke
kring en kindermishandeling beschrijven.
Waarom maken we een regiovisie?
De aanpak van geweld in huiselijke kring
en kindermishandeling is een zaak van alle
gemeenten. Vanuit het Rijk gaan weliswaar
middelen naar 35 centrumgemeenten voor dit
doel, maar ook de overige gemeenten spelen
een belangrijke rol. Doel van de regiovisie is hun
betrokkenheid te vergroten en onderling inzicht
te geven in wat er op dit beleidsterrein gebeurt en
hoe die middelen worden besteed.
Wanneer moet de regiovisie af zijn?
De regiovisie moet in werking zijn op 1 januari
2015. Op die datum gaan een aantal maatregelen
in die voor gemeenten van belang zijn. Zo zullen
er op die datum geen landelijk door het Rijk
gefinancierde instellingen zijn, maar komen
die allemaal voor verantwoordelijkheid van
gemeenten. Verder benadrukt het samengaan
van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling
en het Steunpunt Huiselijk geweld de samenhang
tussen de beleidsterreinen die in de regiovisie aan
bod komen.
Meer weten?
www.regioaanpakveiligthuis.nl
Essentiele vragen om te komen tot een
regiovisie:
1. Voorwerk
• Maak
regio-analyse:
Welke
gemeenten
vormen de samen de regio? Centrumregio of
aangepast ivm decentralisaties jeugd/awbz/
w&i? Geef omschrijving van kenmerken van
deze regio. Noem cijfers over het voorkomen
van huiselijk geweld en kindermishandeling
(aan de hand van meldingen, extrapolatie van
landelijke cijfers), specifieke problematiek.
Beschrijf huidige aanbieders van zorg- en
hulpverlening.
• Maak spelers- en krachtenveldanalyse: Wie
zijn direct en indirect betrokkenen? Denk
44
ook aan ketenpartners. Wie moet in welke
fase betrokken worden en hoe? (meedenken,
meebeslissen, meeweten,...).
• Maak taken- en budgetoverzicht: wat is het
huidige beschikbare budget, hoe wordt dit nu
besteed, welke taken hebben centrum- en
afzonderlijke regiogemeenten nu?
2.Procesafspraken
• Formuleer procesdoelen: denk aan afspraken
over inhoudelijke doelen, verdeling van
financiële middelen en verantwoordelijkheden.
• Beschrijf proces om tot regiovisie te komen:
breng ambtelijke en bestuurlijke agenda in
kaart, maak tijdsplanning, organiseer proces
van
startnotitie
(schrijvers,
bestuurlijke
trekkers, planning tot en met besluitvorming),
geef doorkijkje naar schrijven van uitvoeringsprogramma. Reken terug van 2015 naar nu,
wanneer moet een en ander gereed zijn en op
welke tafel liggen?
NB: interne afstemming kost tijd, omdat de
regiovisie over meerdere portefeuilles gaat
Stem ook al af op welk niveau de regiovisie
moet worden vastgesteld; bestuurlijk overleg
van portefeuillehouders, afzonderlijke colle-
ges, gemeenteraden? Hoe meer financiële
afspraken, hoe eerder college en raad erin
betrokken willen worden.
• Benoem reikwijdte: welke afspraken leg je
vast in de regiovisie? alleen gezamenlijke
afspraken, of ook lokale afspraken die
consequenties hebben voor gezamenlijke
verantwoordelijkheden? Welke afspraken maak
je over over monitoring, evaluatie en bijsturing?
nieuwe ontwikkelingen in de regiovisie terug
laat komen.
• Formuleer doelen en ambities: hoe laat je
de nieuwe ontwikkelingen terugkomen in de
regiovisie? Welke gezamenlijke doelen horen
daarbij? Hoeveel accent leg je op preventie
en vroegsignalering (de verschuiving naar de
voorkant)? en hoe laat je de integraliteit met
veiligheid en jeugd naar voren komen?
3.Inhoudelijke doelen en ambities
• Beschrijf huidige situatie: wat is de huidige
werkwijze en verantwoordelijkheidsverdeling;
wat daarvan moet absoluut behouden blijven?
waar is een verbeterslag nodig? en waar moet
die verbeterslag toe leiden? Verwijs hierbij ook
naar de financiële middelen die nu regionaal èn
lokaal worden ingezet (zie onder 1).
• Benoem nieuwe ontwikkelingen; wat maakt
aanpassing
van
de
huidige
werkwijze
noodzakelijk? Noem ontwikkeling van een
gebiedsgerichte aanpak in het sociaal domein,
Wet Meldcode, vorming AMHK op grond van
nieuwe Jeugdwet, geïntegreerde aanpak HG
en KiMi, relaties met RvdK en gecertificeerde
organisatie voor JB en JR. Geef aan waar je die
Uitwerking
• Maak onderlinge afspraken: Wat is nodig om
de gezamenlijke doelen te bereiken? Welke
verantwoordelijkheden beleg je regionaal
en welke lokaal? Hoe wil je als gemeenten
inhoud geven aan je regierol; hoe beleg
je de beleidsregie, de procesregie en de
casusregie. Wat betekent dit voor het delen
van informatie in de keten?
• En, wat wil je meteen goed regelen en wat
kan desgewenst in een later stadium?
• Benoem
gezamenlijk
te
financieren
activiteiten
en
voorzieningen;
Welke
instrumenten zet je gezamenlijk in?
(bv Aware, BIJ-aanpak, …) En welke functie
geef je aan AMHK, veiligheidshuis, (crisis)
45
opvang, zorgverlenende en maatschappelijke
organisatie(s).
• Maak afspraken over aansturing, beschikbaar
budget, verantwoording.
• Lokale en regionale preventieve aanpak:
hoe sluiten lokale activiteiten naadloos aan
op gezamenlijke activiteiten in de regio.
Hoe wordt regie hierop gevoerd en welke
afspraken / procedures zijn hiervoor nodig?
• Evaluatie van beleid: waar en op welk moment
komt informatie over de regionale aanpak op
tafel? Welke cijfers zijn daar voor nodig?
Financiële paragraaf
• Hoe worden de activiteiten gefinancierd?
Welke activiteiten worden betaald uit het
regionale budget en welke taken nemen
gemeenten afzonderlijk voor hun rekening?
Hoe wordt omgegaan met een regionaal
overschot? Hoe worden risico’s gedeeld?
46
In schema:
Stappen
Relatie met format
Voorwerk:
• Regio-analyse
• Spellers- en
krachtenveldanalyse
• Taken- en budgetoverzicht
Beschreven in §6.1 van
het Format
Procesafspraken:
Beschreven in §6.1 van het
• Formuleer procesdoelen
Format
• Beschrijf proces om tot
regiovisie te komen
• Benoem reikwijdte
Inhoudelijke doelen en ambities:
• Wat is de huidige situatie?
• Benoem nieuwe
ontwikkelingen
• Formuleer doelen en
ambities
Beschreven in §6.1 van het
Format.
Doelen en te behalen resultaten
komen aan de
orde in hoofdstuk 8.
Stappen (vervolg schema)
Relatie met format
Uitwerking:
• Maak onderlinge afspraken
• Benoem activiteiten en
voorzieningen
• Maak afspraken over
aansturing, budget en
verantwoording
• Preventie: wat gebeurt
lokaal en wat regionaal?
• Evaluatie van beleid
Beschreven in Hoofdstuk 7
van het Format
Procesafspraken:
• Hoe worden activiteiten
gefinancierd?
Aandacht hiervoor o.a. in
hoofdstuk 8 van het Format
47
Colofon
Dit is een uitgave van het Programma RegioAanpak Veilig Thuis, een initiatief van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG), de Federatie Opvang (FO) en het ministerie van VWS.
Meer informatie over het programma is te vinden op www.regioaanpakveiligthuis.nl
Creatie O2 Communicatie, Maarssen
augustus 2013
Download