Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 5

advertisement
NAAR
HET
GHETTO
het 'voor de Joden oneervolle opdrachten' betrof ' hij had van april af een
eigen orgaan dat door vele, zij het niet door alle Joden gelezen werd," en zijn
landelijk overkoepelende functie was eigenlijk al in maart door de bezetter
erkend toen deze gelastte dat de Joodse Raad een volledige opgave moest
doen van alle in het land aanwezige Joodse niet-commerciële verenigingen
en stichtingen. Die hadden zich in de herfst van '40 al ten getale van bijna
duizend aangemeld bij de procureurs-generaal - nu werden die gegevens
door het bureau van Müller-Lehning ter verificatie aan de Joodse Raad
toegezonden; deze wist zowaar nog vier-en-dertig verenigingen en stichtingen te vinden die verzuimd hadden, zich aan te melden. Vooruitlopend nu
op een volledige eoncentratie van al die verenigingen en stichtingen onder de
Joodse Raad (een eoncentratie die goeddeels in de loop van '41 voltrokken
werd), had de Sicherheitspolizei op 20 maart zowel het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen als het Joodse Vluchtelingencomité ontbonden. Daarmee kwam Krouwers 'Comité voor Steun' dat nog steeds met zijn geldinzameling in Joodse kring bezig was, in de lucht te hangen. Die moeilijkheden werden snel opgelost: de Joodse Raad nam het werk van het Vluchtelingencomité over en het 'Comité voor Steun' werd formeel bij de Joodse
Raad ingelijfd; Krouwer was trouwens lid van de Joodse Raad. Nu was het
wel zo, dat het bestuur van het comité zich feitelijk als onafhankelijk bleef
beschouwen en ook gedragen, maar de eonsequentie van de formele onderschikking was toch, dat uiteindelijk de Joodse Raad zeggenschap zou krijgen
over de gelden die door het comité ingezameld werden en die trouwens via
de Joodse Raad aan de vluchteling,en werden uitgekeerd.ê Belangrijker nog:
JR: Notulen, 13 febr. 1941, P: I, 2 Wij weten slechts dat Het Joodse Weekblad
in de lente van '42 een oplaag had van 21 000 exemplaren. 3 Voor de DuitsJoodse vluchtelingen die katholiek-, respectievelijk protestants-gedoopt waren,
werd aanvankelijk gezorgd door het Katholieke, resp. Protestantse Hulpcomité.
Het Protestantse Hulpcomité zat begin juni '41 financieel volledig aan de grond.
Het moest voor ca. tweehonderdvijftig protestanten zorgen, onder wie ca. zeventig
gereformeerden. Het steunbedrag was f 7 per volwassene per week; de Gereformeerde Kerken moesten dus ongeveer f2000 per maand opbrengen. 'Wij hadden',
aldus op 12juni de gereformeerde leider van het Protestants Hulpcomité, 'inderdaad
de gedachte, dat onze 800 kerken dit bedrag met glans zouden kurmen opbrengen.
Nu is het droevig resultaat dat wij, ondanks het persoonlijk bezoek van één onzer
aan vele diaconieën, over het gehele land verspreid, en ondanks vele aan diaconieën en kerkeraden gezonden brieven, nog niet aan de helft van het minimaal
benodigde bedrag zijn toegekomen.' (brief, 12 juni 1941, in Delleman: Opdat wij
niet vergeten, p. 532-34). Iets later in juni werden zowel het Protestantse als het
Katholieke Hulpcomité door de Sicherheitspolizei opgeheven; nadien moest de
Joodse Raad voor de betrokken vluchtelingen zorgen. Daartoe werden in katholieke kring de eerste gelden bijeengebracht in een eind juni gehouden collecte die,
1
Download