Bron van gedragsproblemen Overvraging en ondervraging Begeleiders kunnen teveel en te weinig verwachten van cliënten. In beide situaties kan dat tot gedragsproblemen leiden. Eveline Voetelink pleit ervoor om te gaan werken met de Overvragingslijst, die de draagkracht en draaglast van cliënten in kaart brengt. Voor haar doctoraalscriptie heeft Kwikkers in 2001 een vragenlijst ontwikkeld, die de aanwezigheid van overvraging tracht te meten bij mensen met een verstandelijke beperking. Hoewel overvraging actueel is in de gehandicaptenzorg, wordt deze Overvragingslijst niet gebruikt. Er bestaat geen ander meetinstrument om overvraging vast te kunnen stellen. Daarom heb ik in mijn doctoraal onderzoek onderzocht of de Overvragingslijst zou kunnen bijdragen aan betere gehandicaptenzorg en of er een relatie bestaat tussen een disharmonisch ontwikkelingsprofiel, overvraging en gedragsproblemen. Kunnen en aankunnen De praktijk leert dat de ontwikkelingsfasen die mensen met een verstandelijke beperking doormaken vaak niet in evenwicht zijn. Deze onevenwichtigheid wordt het disharmonisch ontwikkelingsprofiel genoemd. Mensen met een matige of lichte verstandelijke beperking, die veelal in bezit zijn van een hoog niveau van vaardigheden, zijn gevoelig voor het ontwikkelen van een disharmonisch ontwikkelingsprofiel. Zij kunnen vaak meer dan zij aankunnen. Overvraging is: het stellen van te hoge eisen op cognitief, emotioneel en sociaal gebied, waarbij men het ontwikkelingsniveau van de persoon hoger veronderstelt dan in werkelijkheid het geval is. De draaglast is in dit geval groter dan de draagkracht. Continue overbelasting van mensen met een verstandelijke beperking leidt tot gedragsproblematiek. Gedragsproblematiek betekent niet altijd dat er agressie aanwezig is, want dan weet de omgeving wel dat er iets mis is. De vraag is: welk gedrag gaat eraan vooraf? Wanneer zien wij veranderd gedrag als een signaal? Bijvoorbeeld: weerstand, aanpassingsprobleem, niet voldoen aan verwachtingen. In hoeverre deze problematiek bekend is bij begeleiders en welke rol de geboden begeleiding daarbij speelt, is een belangrijk element in het voorkomen van gedragsproblemen. Dat was voor mij aanleiding om dit te onderzoeken. Onderzoek In het kader van een masterthesis Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam heb ik wetenschappelijk onderzoek gedaan om te beoordelen of er daadwerkelijk een 16 Markant Kenniskatern verband is tussen een verschil in ontwikkelingsniveaus, overvraging en gedragsproblematiek. Het onderzoek is gebaseerd op onderzoek van Kwikkers en van Brouwer en Karssemeyer. Het onderzoek vond plaats bij Stichting Leekerweide en Stichting Odion. Beide stichtingen bieden ondersteuning aan mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking. De onderzoeksgroep bestond uit 73 cliënten met een lichte of matige verstandelijke beperking. Bij iedere cliënt is onderzoek gedaan naar disharmonie in zijn ontwikkelingsprofiel en naar de aanwezigheid van gedragsproblematiek. Bij 59 cliënten van de onderzoeksgroep is tevens gekeken naar de aanwezigheid van overvraging, met behulp van de Overvragingslijst. Disharmonie in het ontwikkelingsprofiel Voor het onderzoek is vastgesteld hoe het disharmonisch ontwikkelingsprofiel bepaald zou worden. Omdat er geen gestandaardiseerd meetinstrument voor ontwikkeld is, is dit bepaald aan de hand van meetinstrumenten die het cognitieve ontwikkelingsniveau (RAVEN) en het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau (ESSEON) bepalen. Daarnaast is er gebruik gemaakt van schattingen door de begeleiders van de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd van de cliënten. Op basis hiervan zijn er vier disharmonische ontwikkelingsprofielen aangemaakt: 1. de gemeten cognitieve leeftijd ≠ de gemeten sociaal-emotionele leeftijd; 2. de door begeleiders geschatte cognitieve ontwikkelingsleeftijd ≠ de geschatte sociaal-emotionele leeftijd; 3. de door begeleiders geschatte cognitieve ontwikkelingsleeftijd ≠ de gemeten cognitieve leeftijd; 4. de door begeleiders geschatte sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd ≠ de gemeten sociaal-emotionele leeftijd. Overvragingslijst In haar doctoraalscriptie poogt Kwikkers door middel van de Overvragingslijst de interactie tussen de begeleider en de cliënt vast te stellen, vanuit het perspectief van de begeleider die de vragenlijst invult. De vragenlijst bevat gedragspatronen die de cliënt laat zien naar aanleiding van een gegeven instructie door de begeleider of vanuit een uitgevoerde activiteit. De vragenlijst bestaat uit 52 items waarin antwoord gegeven wordt op stellin- door Eveline Voetelink, illustratie Anne Luchies gen door middel van een vijfpuntsschaal (1= nooit, 2= zelden, 3= soms, 4=vaak, 5=dagelijks). Deze vijfpuntsschaal verwijst naar een frequentie van het aantal keren per maand of week. De vragenlijst bestaat uit vijf subschalen: Aandringen, Voldoen aan verwachtingen, Weerstand, Aanpassen en Gevoel van overvraging. Een gemiddelde score van 3 op de subschaal geeft overvraging aan. Bijvoorbeeld: - Aandringen: bij de cliënt moet aangedrongen worden voordat hij zich wast. - Voldoen: de cliënt heeft veel tijd nodig om iets af te ronden. - Weerstand: als van de cliënt iets gevraagd wordt, wordt hij apathisch. - Aanpassen: de cliënt doet mee met activiteiten, maar laat merken het niet prettig te vinden. - Gevoel: u voelt zich als begeleider onzeker over de juiste benadering van de cliënt. Ontwikkelingsprofiel De Overvragingslijst is gebruikt in mijn onderzoek naar het verband tussen het disharmonisch ontwikkelingsprofiel, overvraging en gedragsproblematiek. Uit dit onderzoek blijkt dat er een verband is tussen een disharmonisch ontwikkelingsprofiel en overvraging wanneer: • cliënten cognitief hoger functioneren dan hoort bij hun gemeten sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd; • de sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd van cliënten hoger ingeschat wordt door de begeleiders dan blijkt uit meetinstrumenten. Uit het onderzoek komt naar voren dat gedragsproblematiek zich uit wanneer: • er sprake is van overvraging; • de cliënt op een lager cognitief ontwikkelingsniveau wordt ingeschat door begeleiders dan bepaald is door het meetinstrument. In dit laatste geval is sprake van ondervraging. Discussie Al in 1970 concludeerde Došen dat voor 59 procent van zijn onderzoeksgroep van 730 verstandelijk beperkte kinderen een stagnatie in de sociaal-emotionele ontwikkeling tot gedragsproblematiek leidt. Kraijer vond in zijn onderzoeksgroep een verband tussen overvraging en gedragsproblemen, net zoals Zwetsloot en Wijvekate dat aantroffen. De onderzoeken met betrekking tot gedragsproblematiek, overvraging en het disharmonisch profiel zijn enigszins gedateerd, beperkt, en voornamelijk uitgevoerd in Nederland. Een nieuw element in mijn onderzoek is dat expliciet gevraagd is naar de schattingen van de ontwikkelingsleeftijden van de cliënt door de begeleiders. Vervolgens zijn deze schattingen afgezet tegen de vraag of er sprake is van overvraging. De verwachting van het onderzoek was dat in gevallen waarbij sprake was van een hoge cognitieve ontwikkelingsleeftijd in relatie tot de sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd en bij een hogere geschatte ontwikkelingsleeftijd in relatie tot de op basis van testen gemeten leeftijd, er sprake zou zijn van overvraging en gedragsproblemen. De subschalen Weerstand en Aanpassen van de Overvragingslijst leiden in bovengenoemde uitkomsten van het onderzoek tot de verwachte resultaten. De subschalen staan in verband met het disharmonisch profiel, overvraging en probleemgedrag én ondervraging en probleemgedrag. Uit van mijn onderzoek blijkt dat een lage schatting van de ontwikkelingsleeftijd van de cliënt door de begeleiders, in combinatie met een hogere leeftijd op de meetinstrumenten, een significant verband heeft met gedragsproblematiek. Dit is een opmerkelijk resultaat, daar dit niet tot de verwachting van het onderzoek behoorde. Een verklaring voor dit resultaat is dat mensen met een verstandelijke beperking ook ondervraagd kunnen worden. Door ondervraging worden zij aangesproken op een lager niveau dan waarop zij willen en kunnen functio- Kenniskatern Markant 17 neren. Zij worden niet voldoende uitgedaagd om nieuwe dingen te leren en worden cognitief en sociaal-emotioneel aangesproken op een niveau dat zij ontgroeid zijn. Een gebrek aan uitdagende activiteit leidt tot het zich afzetten tegen de begeleider. Voor cliënten die ondervraagd worden is de uitdaging te klein. Voor cliënten die overvraagd worden is de uitdaging te groot. In beide gevallen is de begeleiding niet juist afgestemd op de mogelijkheden en de beperkingen van de cliënt. Door middel van diagnostisch onderzoek naar bepaling van het algehele ontwikkelingsniveau van de cliënt, maar ook het echt kijken naar de cliënt en zijn belevingsniveau kun je samen met begeleiders inzoomen op het vaardighedenpakket. Hierbij is het van het grootste belang voor de cliënt dat zijn cognitieve ontwikkelingsniveau en zijn sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau beide aandacht krijgen. Een disharmonisch profiel hoeft niet logischerwijs te leiden tot overvraging en gedragsproblematiek, op voorwaarde dat de cliënt aangesproken wordt op een manier die hij begrijpt en waar hij iets mee kan. Literatuur ‘Kán jij wel naar mij luisteren?’. Een onderzoek naar overvraging bij verstandelijk gehandicapten, Kwikkers, M. (2001), Universiteit van Amsterdam. ‘Kunnen of aankunnen?’. Gedragsproblemen, overvraging en een disharmonisch profiel bij personen met een lichte tot matige verstandelijke beperking. Brouwer, J. & Karssemeyer, E. (2002), Universiteit van Amsterdam. Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap. Een integratieve benadering bij kinderen en volwassenen, Došen, A., Boom, Amsterdam, 2005. Eveline Voetelink is orthopedagoog bij Stichting Odion in Purmerend. Samen met Henriëtte Ruigrok, onderzoeker bij De Hartekamp Groep in Heemstede, richt zij zich verder op het onderwerp overvraging en op het standaardiseren van de Overvragingslijst. Reactie Paula Sterkenburg Het thema over- en ondervraging is zeer actueel. Op dit moment is er een belangrijke discussie over uitsluiting van mensen van AWBZ-zorg op grond van een IQ score hoger dan 70. Moonen, Buntinx en Didden (2011) pleiten in hun artikel in het Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met een verstandelijke beperking (NTZ) ervoor dat niet de IQ-score bepalend moet zijn voor de zorg die mensen wel of niet ontvangen, maar dat er met gedegen onderzoek gekeken wordt welke ondersteuning iemand daadwerkelijk nodig heeft en vervolgens ook wie die ondersteuning het beste kan bieden. Het gaat er dus om dat er onderzoek is naar wat de draagkracht van deze persoon met zijn mogelijkheden en beperkingen is en wat hij nodig heeft met betrekking tot de draaglast. Er wordt gezocht naar een balans tussen de draagkracht en de draaglast: geen overvraging en ook geen betutteling. Bij beide uitersten, bij overvraging zowel als bij betutteling, bestaat er psychische nood en een risico voor overspannenheid (gedragsproblemen) en depressie. Studies als de hier gepresenteerde, naar de verbanden tussen gedragsproblematiek, ontwikkelingsniveau en over- en ondervraging, zijn van groot belang om het inzicht in risicofactoren rond psychische problematiek te vergroten. Het thema is op een zorgvuldige wijze onderzocht. De resultaten laten zien dat: • er een risico bestaat voor gedragsproblemen door overvraging, wanneer de cognitieve ontwikkelingsleeftijd van cliënten hoger is dan de sociaal-emotionele ontwikkeling en wat gebeurt als begeleiders deze sociale-emotionele ontwikkeling te hoog inschatten, • er een risico voor gedragsproblemen door ondervraging (betutteling) bestaat, wanneer de cognitieve ontwikkeling (IQ) door de begeleiders te laag wordt ingeschat. Deze laatste bevinding is, in tegenstelling tot de mening en verwachting van de onderzoekers echter niet opmerkelijk. Er is psychische nood wanneer er geen balans is tussen draagkracht en draaglast, niet alleen wanneer er sprake is van overvraging maar ook bij betutteling. Alleen wanneer de verwachtingen overeenkomen met de mogelijkheden van de cliënt is er een balans 18 Markant Kenniskatern en kan de cliënt optimaal deelnemen aan de samenleving. Ook voor mensen zonder een beperking geldt dat je optimaal kan functioneren en presteren, als de eisen die je aan jezelf stelt en die anderen aan je stellen overeenkomen met je mogelijkheden. Natuurlijk zijn er dan ook nog andere factoren naast over- en ondervraging die gedragsproblemen tot gevolg kunnen hebben. In het voorbeeld van Joost, wordt alleen deze mogelijke verklaring genoemd. Het is mijns inziens, alhoewel het niet het thema van de studie is, wel belangrijk om te noemen dat er ook andere factoren kunnen zijn die het gedrag van Joost kunnen verklaren: we moeten naar heel de mens blijven kijken. Overwegingen kunnen dan onder andere zijn: heeft Joost iets vervelends meegemaakt op zijn werk? Kan er een medische reden zijn die nog niet is onderkend, bijvoorbeeld sluimerende gezondheidsklachten of misschien verandering in zijn visuele functioneren en dergelijke? Waren er relationele veranderingen – is er geen voor hem belangrijke persoon meer naar wie hij toe kan om te vertellen waar hij mee zit? Wat laatst genoemd aspect betreft: het zou boeiend zijn geweest als de beschikbaarheid van een vertrouwensrelatie als variabele was meegenomen in de studie. Uit onderzoek weten we dat een gehechtheidsfiguur en een vertrouwensrelatie de cliënt kunnen aansporen tot het ondernemen van activiteiten en een buffer kunnen zijn bij stress. Evenzeer weten we uit onderzoek hoezeer in de praktijk van de zorg de aanwezigheid van voor cliënten voldoende vertrouwde personen onder druk kan staan. Dit onderzoek bevestigt nogmaals dat niet één variabele, bijvoorbeeld de IQ-score, bepalend is voor optimaal functioneren en optimale deelname in deze samenleving. Ter vóórkoming van gedragsproblemen door over- én ondervraging zijn gedegen onderzoek én vertrouwensrelaties noodzakelijk om adequate zorg en ondersteuning te bieden die passen bij de specifieke persoon met zijn mogelijkheden en beperkingen. Dr. Paula Sterkenburg werkt als GZ-psycholoog bij Bartiméus en is tevens docent aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.