Preek op 10 november in de Morgensterkerk over Exodus 20:1-17 en Galaten 2:16-20 Anders-dan-Anders-dienst over het Tiende Woord: Je zult niet begeren… Je zult niet begeren. Dat is het woord dat vandaag centraal staat. En laat ik nu meteen beginnen met een misverstand: het begeren is namelijk in de christelijke traditie als een slechte zaak aan de kant gezet. Gelukkig is het niet altijd en overal zo gebracht, maar velen hebben het zo gehoord, zijn daarmee opgegroeid: begeren, dat was iets wat beteugeld moet worden. Begeerte is verlangen, hartstocht, passie. En daar moet je je vingers niet aan branden. Je moet matig leven, gelijkmatig, sober, kuis. Houd gevoelens van hartstocht vooral buiten de deur. Dat is een onbijbelse lezing van dit tiende woord. Nee, begeerte is in de Bijbel mooi en goed. Dat wij verlangen, dat hoort bij het goede mens-zijn. Dat mag bijvoorbeeld tussen geliefden zo zijn: je mag naar elkaar verlangen. De passie mag er zijn. Ook in lichamelijke zin, ook in erotische zin. Lees het Hooglied er maar eens op na! Maar ook in andere betekenissen is begeren een goede zaak. Namelijk in de zin van: verlangen naar iets anders, naar nieuwe dingen, naar beter. Dat heeft mensen tot grote prestaties gebracht. Maar ik denk ook aan de zin: ‘Begeerte heeft ons aangeraakt.’ Die zin komt uit een lied (bekend bij iemand?): de Internationale, het lijflied van de socialistische beweging. ‘Begeerte heeft ons aangeraakt’: wij zijn aangeraakt door een verlangen, namelijk naar een betere wereld, een wereld waarin iedereen tot zijn recht komt, en dan met name ook de armen en de minsten van de mensen: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’ Zo begint dat lied. Prachtig. II Maar nu: hier in de Tien Woorden, die worden meegegeven aan Israël om de vrijheid mee vorm te geven, in dit manifest van de vrijheid, wordt er iets bij gezegd. Er wordt iets aan toegevoegd, waardoor het woord een heel bepaalde betekenis krijgt: Je zult niet begeren het huis van je naaste, je zult de vrouw van je naaste niet begeren, en niet zijn slaaf, zijn slavin, zijn os, zijn ezel – al wat van je naaste is En daarmee worden wij ergens doorzien. Dit woord zegt iets heel fundamenteels over ons, namelijk dat wij niet alleen zomaar verlangen naar het goede. Maar dat onze begeerte uitgaat naar dat wat van een ánder is. En ik denk eigenlijk dat dat heel veel zegt over wie zij zijn, wij hier en nu. Ik denk ook dat er een enorme kritiek in schuilt. Het tekent onze tijd – misschien ook wel alle tijden, maar toch ook heel erg ónze tijd –: dat wij voortdurend kijken naar wat een ander heeft. Het gaat in onze tijd zo ontzettend om wat je hebt, om wat je koopt, om wat je consumeert. Dat is een sfeer die alomtegenwoordig is. Het is helemaal de taal van de reclame: ‘Kijk! Dit moet jij willen hebben! Want al die anderen, die hebben het ook al!’ Wij spiegelen ons eigen bezit voordurend aan dat van een ander. Heeft de één die nieuwe iphone, dan moet ik hem ook. Heeft die ander al 650 Facebookvrienden, waar blijf ik dan? Zie je, bezit op zichzelf is niet verkeerd, verlangen naar iets is niet verkeerd, iets willen hebben is niet verkeerd. Maar waar het hier om gaat, dat is: dat wij mensen concurrenten van elkaar zijn. En nu het hele ingewikkelde: wij kunnen ons daar niet zomaar even van los maken. Wij kunnen niet zeggen: ik kijk gewoon even de andere kant op, ik ben gelukkig niet zo. De wereld, die zo is: die zijn wij zelf. Die taal van de reclame, de taal van concurrentiedenken, de taal van wij-tegen-elkaar, die is als de lucht die we inademen. Zo gezien is het een heel fundamenteel woord. Wat hier benoemd wordt, is dat wij mensen elkaar niet zoeken om elkaar iets te gunnen en te geven, maar dat wij elkaar zoeken om naar ons toe te halen, te nemen. Niet delen en geven en ontvangen van elkaar. Maar willen-hebben en nemen en voor jezelf houden. En dat is op het grote wereldtoneel waar. Om maar iets te noemen: wij-Europa tegen het arme Afrika. Al die vluchtelingen die zo graag willen wat wij hebben. En wij-Europa met de poorten stijf dicht: Natuurlijk delen wij niet, ga het zelf maar organiseren… En intussen spoelen de vluchtelingen aan op de stranden van Lampedusa. Zo is het in het groot: wij delen niet, maar wij zijn concurrenten. En zo is het misschien ook wel in het klein. Dat je om je heen kijkt en ziet dat alle anderen zo gelukkig zijn (tenminste aan de buitenkant), dan moet ik dat geluk ook organiseren. Als alle anderen zoveel hebben, dan moet ik het ook. Misschien wordt hier wel in de kern onder woorden gebracht: dat wij het als mensen met elkaar niet redden. Dat wij de menselijkheid niet echt gestalte kunnen geven. En terwijl ik dat zo zeg, denk ik: wat is dat een teleurstellende conclusie. Zo aan het eind van deze serie over de Tien Woorden: moet dit nu de conclusie zijn? Dat wij het niet redden. Die goede wereld, in vrede en vrijheid, die de Bijbel zo voor ogen heeft: we redden het niet. Het mislukt, steeds weer en aan alle kanten. Wij zijn concurrenten van elkaar, en daarom kunnen wij niet echt in vrede en vreugde met elkaar samen leven. III Is dat nu het laatste woord? Helaas, het mislukt. Wij krijgen de wereld niet beter, wij krijgen de menselijkheid niet op een hoger plan. Het is nu eenmaal zo. Of is het laatste woord: Kom op mensen, laten we het in ieder geval een beetje proberen! We gaan er wat van maken. Of nu ja, we gaan het in ieder geval proberen. Nee, allebei niet. Dat zal nu vandaag niet het laatste woord zijn. Het laatste woord is niet de mislukking: dat het nu eenmaal zo is, en jammer dan. Het laatste woord is ook niet aan onze goede bedoelingen. Het laatste woord is aan God. Die vreemde Bevrijder, de Mensengod van Israël. Het laatste woord is aan hem. Hij accepteert het niet dat het mislukt, omdat wij mensen het niet redden om met elkaar tot onze bestemming te komen. En hij laat het ook niet aan onze goede bedoelingen over. Hij zelf, hij gaat er midden in staan. Hij zelf, hij neemt het op zich. Hij zelf, hij daalt af, midden in die mislukkende wereld. Hij gaat daar staan, waar de menselijkheid faalt. Hij neemt dat alles op zich. Hij neemt het zelf op zijn schouders. En hij gaat er in onder. Hij sterft eraan. Jezus is degene waaraan dat zichtbaar en tastbaar wordt. Dat deze God daar midden in gaat, in dat mislukken. God blijft niet op afstand, hij staat niet te kijken naar onze mislukkingen, of naar ons schouderophalen of naar onze goede bedoelingen. Hij is hier, met ons, midden onder ons. Hij zelf, hij neemt het op zich, hij doet het. Dat is wat Paulus zegt, in die moeilijke tekst uit de Galatenbrief die wij hoorden. Paulus zegt: wij worden niet gerechtvaardigd uit werken van de wet. Dat is een moeilijk doordringbare zin, die betekent: wij gaan het niet redden door onze eigen inzet. Als je het van ons laat afhangen, dan wordt het nooit wat. Maar het hangt ook niet van ons af. Want Jezus doet het. Hij heeft het gedaan en hij zal het doen. Je zou kunnen zeggen: Is dat dan niet wat te gemakkelijk: omdat wij het niet redden, daarom komt God zelf maar naar ons toe om het voor ons te doen? Omdat wij het niet kunnen: die vrede en dat delen, die nieuwe menselijkheid die de Tien Woorden uittekenen – omdat wij het niet kunnen, daarom komt hij het maar voor ons doen? Is dat niet wat te gemakkelijk? Ik heb daar eigenlijk niet echt een antwoord op, behalve dan: ja, zo is het, zo eenvoudig is het. En zo ongelofelijk is het. Maar toch ook: zo geweldig is het. En waarom? Waarom zou hij dat doen, zomaar, gratis, voor ons? Nu ja, omdat hij zo met ons begaan is, denk ik. Omdat hij is die hij is, een Mensengod. Omdat hij het daarom niet laten kan. Omdat hij zo anders is dan de goden van onze wereld: omdat hij echt om ons geeft. Waarom zou hij dat doen? Misschien mag ik het vandaag een keer op z’n allereenvoudigst zeggen: Waarom doet hij dat voor jou? Omdat hij jou zo liefheeft. En dat alles zie je in het gezicht van Jezus. Dat zie je aan zijn woorden, zijn daden, en zijn weg ten einde toe, zijn weg tot aan het kruis, zijn weg door de dood heen. IV En dan is het alsof Paulus gaat zingen. Heel leuk om te horen. Paulus zingt: Als dat waar is, dan is alles nieuw! Ik ben in een heel nieuw licht gezet. Ik ben in een heel nieuw leven gezet. Ik mag leven! Wat zeg ik: niet meer ik leef, hij leeft in mij! En hij zet mij op mijn benen. En hij zet mij opnieuw, en nu echt, op de weg van de goede menselijkheid. Die Tien Woorden zijn nu dan ook geen woorden meer die mislukken, maar woorden die je kunt doen. En die inderdaad de nieuwe menselijkheid dichterbij brengen. Die vrede en verbinding tussen de mensen dichterbij brengen. De Tien Woorden worden helemaal dat wat ze moeten zijn: woorden van het bevrijde leven. Inspirerende, lichtgevende, richtinggevende woorden. We zijn vrij. En we leven. Niet meer wij, maar hij in ons. Wij leven van wat deze God ons geeft. En wat hij ons geeft, is genoeg. Meer dan genoeg.