Archeologisch bureau- onderzoek

advertisement
Archeologisch
bureauonderzoek
postadres Postbus 299 • NL 4600 AG Bergen op Zoom • bezoekadres Jacob Obrechtlaan 3 • NL 4611 AP Bergen op Zoom
telefoon +31 (0)164 212800 • e-mail [email protected] • website www.vnsc.eu
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Onderwerp
Auteur
Archeologisch bureauonderzoek
Mw. E.A.M. de Boer, MSc, MA
Datum
Cartografie
20 augustus 2013, revisie 19
december 2014
Mw. E.A.M. de Boer, MSc, MA
Status
dhr. drs. R.G. van Mousch
dhr. drs. E.A.G. Ball
Definitief
Autorisatie (senior archeoloog):
Documentnummer
drs. R.G. van Mousch
20 augustus 2013
VNZT-R-14-2
Redactie
drs. E.A.G. Ball
18 december 2014
Inhoudsopgave
.......................................................................
Voorwoord
4
1
Samenvatting
2
2.1
2.2
2.3
Inleiding
8
Onderzoekskader
8
Ligging van het gebied
Administratieve gegevens
3
3.1
3.2
3.3
3.3.1
3.3.2
Bureauonderzoek 12
Werkwijze
12
Landschappelijke ontwikkeling
Bewoningsgeschiedenis
18
Historie
18
Archeologie
28
4
Archeologische verwachting
34
5
Conclusie en aanbevelingen
38
6
Geraadpleegde bronnen
Bijlagen
6
9
10
13
40
46
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 2 van 51
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 3 van 51
Voorwoord
Dit bureauonderzoek is uitgevoerd in de beginfase van de planvorming
voor het project Nieuwe Sluis Kanaal Gent-Terneuzen. Inmiddels is een
aanvullend bureauonderzoek beschikbaar gekomen, waarin resultaten
van recent veldwerk zijn verwerkt en dat is toegespitst op de
voorkeursvariant voor de Nieuwe Sluis. Dit aanvullend onderzoek is
gerapporteerd in Nieuwe Sluis Terneuzen, Gemeente Terneuzen,
Aanvullend Archeologisch Bureauonderzoek (Artefact, 12 januari
2015).
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 4 van 51
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 5 van 51
1 Samenvatting
In opdracht van CSO Milieu Ruimte Water heeft het onderzoeks- en
adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd
voor het plangebied Grote Zeesluis te Terneuzen. De aanleiding voor
het onderzoek is het plan om een nieuwe zeesluis te realiseren binnen
het bestaande sluizencomplex in Terneuzen.
Het plangebied ligt in het zuidwestelijke zeekleigebied. Door
sedimentatieprocessen is in dit gebied een sterk gelaagd landschap
ontstaan, waarin archeologische waarden uit verschillende perioden op
verschillende dieptes aanwezig kunnen zijn. Het huidige landschap is in
principe door de bedijking vanaf het begin van de zeventiende eeuw
ontstaan, maar is sterk beïnvloed door de aanleg van infrastructurele
werken vanaf het begin van de negentiende eeuw.
Op basis van een aantal vaststaande gegevens is per landschapslaag
een globale verwachting voor het plangebied op te stellen. In de
onverstoorde pleistocene ondergrond, dat zich op een diepte van 1,8 à
3 m –NAP bevindt, zijn in het verleden archeologische waarden uit het
mesolithicum en het neolithicum aangetroffen. In grote delen van het
plangebied is deze archeologische laag echter door erosie en
vergraving verdwenen. Derhalve wordt aan de naar verwachte
onverstoorde delen van het plangebied een hoge verwachting
toegekend voor archeologische waarden uit het paleolithicum tot en
met het neolithicum. Voor de kreken en kanalen geldt geen tot zeer
lage archeologische verwachting voor deze periode.
Vanaf het laatneolithicum raakte het plangebied bedekt met veen.
Grote delen van dit moeras zullen in eerste instantie te nat zijn
geweest voor bewoning. Door de toegenomen ontwatering als gevolg
van inbraken door de zee vanaf circa 800 v.C., en mogelijk eerder,
werden de randen van het veenmoeras geschikt voor bewoning. In het
plangebied zijn aanwijzingen gevonden voor bewoning uit de middenRomeinse tijd gevonden. Op basis van deze gegevens wordt aan
onverstoorde archeologische waarden (in het veen vanaf 0,75 à 1,5 mNAP) uit de bronstijd en ijzertijd een middelhoge verwachting
toegekend en aan de Romeinse tijd een hoge verwachting.
Vanaf de late Romeinse tijd is het plangebied onder invloed van de zee
gekomen en zijn mariene sedimenten afgezet. Na verlanding vormden de
zandige kreekruggen door differentiële klink aantrekkelijke
vestigingsplaatsen in het onbedijkte landschap. Door de inklinking van het
landschap en de daarmee gepaard gaande toenemende wateroverlast,
heeft men dit gebied in de late middeleeuwen bedijkt. Bij stormvloeden en
inundaties is het gebied diverse malen overstroomd, waarbij delen van het
landschap door kreken zijn geërodeerd en klei en zand zijn afgezet. De
ligging van deze kreken is in het westelijke deel van het plangebied en
daarbuiten nog herkenbaar in het hoogteverloop. In de eerste helft van de
zeventiende eeuw is het grootste deel van het plangebied opnieuw
ingedijkt, waarna op de hogere delen in het zuidelijke deel van het
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 6 van 51
plangebied en plaatselijk in het centrale deel van het plangebied bewoning
heeft plaatsgevonden. Het noordelijke deel van het plangebied bleef tot in
het begin van de negentiende eeuw onder invloed van zee staan,
waardoor hier de oudere afzettingen zeer diep zijn weggeërodeerd. In de
negentiende eeuw zijn in het uiterste noordoostelijke deel
vestingwerken opgericht. In deze periode is ook een kanaal
(Terneuzen-Sas van Gent) door het plangebied aangelegd, dat in de
loop van de negentiende en twintigste eeuw meerdere keren is
uitgebreid. Als gevolg van de aanleg en uitbreiding van het kanaal zijn
grote delen van het plangebied tot in de pleistocene ondergrond
afgegraven. Ook in de aangrenzende zones zal door afgraving en
verstoring (kabels, leidingen, bebouwing e.d.) plaatselijk aanzienlijke
verstoring hebben plaatsgevonden van de ondergrond.
Op basis van deze gegevens wordt aan verlande kreken en jonge polders
een lage verwachting voor onverstoorde archeologische waarden
(nederzettingen, graven e.d.) uit de middeleeuwen en nieuwe tijd
gegeven. Voor de vergraven gebieden (kanalen en sluizen) geldt een zeer
lage verwachting. In de niet vergraven delen van het centrale en
oostelijke deel van plangebied is het hoogteverloop door ophoging en
bebouwing niet meer herkenbaar. Hier zouden plaatselijk nog
onverstoorde archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd
aanwezig kunnen zijn, hoewel ook plaatselijk verstoring zal hebben
plaatsgevonden. Derhalve wordt hieraan een middelhoge verwachting
toegekend voor de middeleeuwen en nieuwe tijd. Voor de oude dijken en
de negentiende-eeuwse vestinggrachten geldt een hoge verwachting.
Deze resten bevinden zich aan of nabij het oppervlak.
In de gebieden met een (middel)hoge verwachting voor het paleolithicumneolithicum (pleistocene ondergrond op 1,8 à 3 m –NAP), de bronstijdRomeinse tijd (Hollandveen op 0,75 à 1,5 m –NAP) en de middeleeuwennieuwe tijd (mariene afzettingen, aan nabij het oorspronkelijke oppervlak)
wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm –mv een
vervolgonderzoek uit te voeren om de aan- of afwezigheid, de aard, de
omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke
kwaliteit van de archeologische waarden in kaart te brengen. Gezien de
geringe vondstdichtheid van de verwachte archeologische waarden, vormt
een proefsleuvenonderzoek hiervoor de meest geschikte vorm. De
uiteindelijk wijze waarop het vervolgonderzoek kan worden uitgevoerd is
echter in grote mate afhankelijk van de aard en omvang van de geplande
werkzaamheden en de mogelijkheden om binnen een actief gebruikt
sluizencomplex voorafgaand aan de werkzaamheden (tot grote diepte)
archeologisch onderzoek uit te voeren. Derhalve wordt geadviseerd om de
wijze en uitvoeringsperiode van het uiteindelijke vervolgonderzoek in
nauw overleg met het bevoegd gezag, de opdrachtgever en de
uitvoerende partij(en) te bepalen.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 7 van 51
2 Inleiding
2.1 Onderzoekskader
In opdracht van CSO Milieu Ruimte Water heeft het onderzoeks- en
adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd
voor het plangebied Grote Zeesluis te Terneuzen. De aanleiding voor
het onderzoek is het plan om een nieuwe zeesluis te realiseren binnen
het bestaande sluizencomplex in Terneuzen. Het onderzoek is
uitgevoerd in het kader van de Tracéwet. De werken betreffen onder
meer de realisatie, het beheer en onderhoud van een buiten- en
binnenhoofd met een sluis(rol)deur, de kolk, de voorzieningen t.b.v.
een reservedeur aan de zeezijde, het bepalen van de toekomstige
functie van de Middensluis en deze te realiseren, grondwerken,
aanpassingen in de voor- en binnenhaven, dijkaanpassingen,
vaargeulaanpassingen en aanpassingen aan de bruggen en
weginfrastructuur op het complex. De exacte plannen voor de realisatie
waren ten tijde van het onderzoek nog niet bekend. Het uitgangspunt
was een sluis met een lengte van 427 m, een breedte van 55 m en een
diepte van 16 m.1 De minimale bodemverstoring bij de realisatie van
de nieuwbouw is te verwachten tot in de C-horizont van de bodem,
waarbij een gerede kans bestaat dat eventueel aanwezige
archeologische waarden verstoord of vernietigd worden.
Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie
over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een
omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp
van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch
verwachtingsmodel opgesteld.
Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het
Plan van Aanpak2 te worden beantwoord:
•
•
•
•
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden
aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging,
aard en datering hiervan?
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er
gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden
binnen het plangebied?
Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?
(Indien mogelijk gespecificeerd naar aard,
vindplaats(en)/periode(n)?
In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is
vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse
Archeologie versie 3.23, het vigerend gemeentelijk beleid4, de
1
Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie 2012.
2
Bergman & Emaus 2013.
3
SIKB 2010.
4
Gemeente Terneuzen 2011.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 8 van 51
aanvullende richtlijnen van de provincie Zeeland5 en het
onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.
2.2 Ligging van het gebied
Het plangebied ligt directe ten westen van de oude kern van Terneuzen
in de gelijknamige gemeente. Het gebied wordt grotendeels gevormd
door de sluizen van Terneuzen met de aangrenzende havens en het
kanaal. Het gebied wordt in het noorden begrensd door de
Westerschelde, in het westen door (deels) de Herbert H. DowwegBuitenhaven en in het oosten door de Beneluxweg-Binnenvaartweg. De
oppervlakte bedraagt circa 257 ha. In figuur 2.1 is de ligging van het
plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Ligging van het plangebied
5
Gedeputeerde Staten van Zeeland 2009.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 9 van 51
2.3 Administratieve gegevens
Provincie:
Gemeente:
Plaats:
Toponiem:
Datum opdracht:
Datum rapportage:
BAAC-projectnummer:
Coördinaten:
Kaartblad:
Oppervlakte:
Datering:
Onderzoeksmeldingsnummer:
Onderzoeksnummer:
AMK-terrein:
Waarnemingnummer(s):
Vondstmeldingsnummer(s):
Type onderzoek:
Opdrachtgever:
Bevoegde overheid:
Beheer documentatie:
Uitvoerder:
Projectleider:
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Zeeland
Terneuzen
Terneuzen
Grote Zeesluis
23 juli 2013
20 augustus 2013, revisie 19 december
2014
V-13.0172
44.790/374.034
45.812/373.812
46.317/371.169
45.957/370.970
54E
257 ha
Paleolithicum-Romeinse tijd, late
middeleeuwen-nieuwe tijd
57851
47011
N.v.t.
45093
N.v.t
Archeologisch bureauonderzoek
CSO Milieu Ruimte Water
Contactpersoon: mw. M. Pfaff
Postbus 2
3980 CA Bunnik
Tel. 030-6594357
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
Bibliotheek Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed, Zeeuws
Archeologisch Archief, e-depot en
archief BAAC bv.
BAAC bv, vestiging 's-Hertogenbosch
Graaf van Solmsweg 103
5222 BS 's-Hertogenbosch
tel. 073-6136219
mw. E.A.M. de Boer, MSc, MA.
Pagina 10 van 51
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 11 van 51
3 Bureauonderzoek
3.1 Werkwijze
Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen
een archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de
inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van
gegevens uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal
Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed (RCE), waarbij het Archeologisch Informatie Systeem
(ARCHIS) is gebruikt. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van
Zeeland is geraadpleegd, evenals het archeologiebeleid van de
gemeente Terneuzen. Met name voor de recentere archeologische
periodes zijn diverse historische bronnen geraadpleegd, waarbij onder
andere de archieven van het gemeentearchief van Terneuzen en de
archieven van het Zeeuws Archief6 zijn doorzocht op relevante
informatie. Daarnaast is contact opgenomen met de Helpdesk
Archeologie van de SCEZ,7 de lokale heemkundekring8 en
amateurarcheologen.9 Er is gebruik gemaakt van oude kadastrale en
topografische kaarten uit de zestiende tot en met de twintigste eeuw.
Tevens is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) alsmede het
DINOLoket geraadpleegd. Literatuur en kaarten over de geologie,
geomorfologie en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied zijn
eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuze-theorieën een
uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische
resten.10
In navolgende paragrafen worden de resultaten van het
bureauonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een
synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting.
Een opsomming van de geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten
is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een overzicht
van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar
bijlage 1.
6
http://www.zeeuwsarchief.nl.
7
dhr. H. Jongepier.
8
Heemkundige Vereniging Terneuzen.
9
Archeologische Werkgroep Nederland (AWN), afdeling Zeeland.
10
Het bouwarchief is vanwege het lange en intensieve gebruik van dit
specifieke gebied (gebruikt vanaf de negentiende eeuw) zeer omvangrijk, maar
aangezien veel verstorende activiteiten niet zijn geregistreerd, is dit gezien de
beperkte informatiewaarde niet geraadpleegd.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 12 van 51
3.2 Landschappelijke ontwikkeling
11
Het plangebied ligt in het zuidwestelijke zeekleigebied. De basis van
dit landschap is gevormd in het Pleistoceen. In deze periode lag de
zeespiegel veel lager dan tegenwoordig, waardoor het gebied droog
lag. In de laatste ijstijd, het Weichselien, kon door de afwezigheid van
vegetatie grote hoeveelheiden zand door de wind worden verplaatst,
waardoor een glooiend dekzandlandschap ontstond (Boxtel Formatie).
De top van deze afzettingen bevindt zich, volgens de geologische kaart
van Nederland, tegenwoordig ter hoogte van het plangebied op een
diepte die varieert van 2 à 4 m-NAP tot meer dan 20 m –NAP ter
hoogte van het noordwesten van het plangebied.12
Aan het einde van het Weichselien en gedurende het Holoceen werd
het klimaat een stuk milder. Door de wereldwijde afsmelting van het
landijs steeg de zeespiegel en werd het grondwater in het
dekzandgebied opgestuwd. Als gevolg van de natte omstandigheden
raakte het dekzand vanuit de lagere delen vanaf ongeveer 9000 à 7500
jaar geleden bedekt met veen (Basisveen Laagpakket van de
Nieuwkoop Formatie). Door de doorgaande zeespiegelstijging
verplaatste dit veengebied zich steeds verder in oostelijke richting.
Voor zover bekend is het plangebied in deze periode niet met veen
bedekt geraakt.
Als gevolg van de doorgaande zeespiegelstijging veranderden grote
delen van Zuidwest-Nederland in het Atlanticum (vanaf circa 7500 jaar
geleden) in een uitgestrekt waddengebied, dat bestond uit een
afwisseling van zandplaten en getijdengeulen. De afzettingen die in
deze periode werden afgezet, zijn onderin overwegend zandig en
bovenin kleiiger en staan ook wel bekend als ‘oude blauwe zeeklei’
13
(Naaldwijk Formatie; Wormer Laagpakket ). De top van de klei wordt
gekenmerkt door het voorkomen van veel rietwortels en vormt het
begin van grootschalige veenvorming in het Subboreaal. De zee
bereikte in deze periode het plangebied niet.
Vanaf circa 5000 jaar geleden nam de relatieve zeespiegelstijging af,
waardoor zich voor de kust een nagenoeg gesloten, zich uitbouwende
kustbarrière vormde. Er ontstond een complex van kustparallelle
strandwallen bedekt met lage duinen, de zogenaamde Oude Duinen
(Naaldwijk Formatie; Schoorl Laagpakket), met tussen de strandwallen
laag gelegen strandvlakten. Achter de strandwallen veranderde het
landschap in een lagune en later in een groot veenmoeras (Nieuwkoop
Formatie; Hollandveen Laagpakket), dat zich over de oudere
afzettingen heen uitbreidde. Ook het plangebied raakte vanaf 3000 à
2300 v.C. bedekt met veen.
11
Berendsen 2005.
12
Geologische kaart van Nederland (kaartblad Zeeuws-Vlaanderen) 1977,
bijkaarten.
13
Voorheen stonden deze afzettingen bekend als Afzettingen van Calais.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 13 van 51
Vanaf tenminste 800 v.C., maar vermoedelijk al eerder, werden de
strandwallen plaatselijk doorbroken, waardoor de zee tot ver in het
veengebied kon doordringen. Er ontstond langzamerhand een zich
vertakkend krekensysteem, dat het veen erodeerde. Door de
verbeterde ontwatering vond ook oxidatie en inklinking van het veen
plaats. In en direct langs de kreken werden zandige sedimenten
afgezet, terwijl verder weg het veen bedekt werd met klei (Naaldwijk
14
Formatie; Walcheren Laagpakket ). Na een relatief rustige periode in
de Romeinse tijd, brak de kustbarrière vanaf de 3e eeuw n.C. op
steeds meer plekken door, waardoor de mariene invloed in het veen
gebied sterker werd. De verdrinking van het veenlandschap is
vermoedelijk versterkt door de bewoning in de ijzertijd en Romeinse
tijd, waarbij greppels werden gegraven voor de ontwatering van het
veen. De natuurlijke inklinking en oxidatie van het veen werd hierdoor
versneld, waardoor het gebied lager kwam te liggen en gevoeliger werd
voor inbraken van zee. Ten noorden van het plangebied werd in de
loop van de vroege middeleeuwen de Honte, de verbinding tussen de
rivier de Schelde en de Westerschelde-monding, tot stand. Als gevolg
hiervan kwam ook het plangebied onder invloed van zee te staan.
Vanaf de zesde eeuw n.C. begonnen hogere gronden op te slibben (met
kleiige afzettingen) en kreken te verlanden. Als gevolg van differentiële
klink kwamen de zandige kreekruggen hoger te liggen dan het
omringende veen en klei. Vanaf de vroege middeleeuwen vormden
deze hoge ruggen in het onbedijkte landschap aantrekkelijke plekken
voor bewoning.
Vanaf circa 1000 jaar geleden nam de invloed van de mens op het
landschap sterk toe toen het schorrengebied gekoloniseerd werd. Als
gevolg van de ontwatering en veenwinning (onder de afdekkende
kleilaag) kwam het land echter steeds lager te liggen, waardoor men
zich met de aanleg van dijken en dammen tegen het water probeerde
te beschermen (het zogenaamde Oudland). Als gevolg hiervan werd
het gebied echter steeds gevoeliger voor overstromingen, die
bovendien ook veel grotere gevolgen hadden. Delen van het Oudland
‘verdronken’ hierdoor en konden vaak niet direct weer worden
herwonnen. Vanaf de dertiende eeuw werden dijken niet alleen om
bestaand land aangelegd, maar werden ook op- en aanwassen (het
zogenaamde Nieuwland) bedijkt. Het verschil tussen Oud- en
Nieuwland is duidelijk terug te zien in de hoogteligging: de opslibbing
van de jongere polders is langer doorgegaan waardoor deze een
hogere ligging hebben dan de oudere polders (zie figuur 3.2).15
Volgens de geologische kaart komen in het plangebied van nature
voornamelijk afzettingen van Duinkerke IIIb op oudere Afzettingen van
Duinkerke (DIIIb op DII) op Hollandveen op Pleistoceen (kaarteenheid
Fo.3b)16 voor.17 In het westelijke deel van het plangebied, dat deel
14
Voorheen Afzettingen van Duinkerke.
15
Berendsen 2004; Berendsen 2005; Stiboka 1980; Van Rummelen 1977.
16
De kleurcodering op de geologische kaart is niet duidelijk en kan
overeenkomen met de legenda-eenheden 10, 10 en 13. Op basis van het
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 14 van 51
uitmaakt van de Willemskerkepolder, bevinden zich afzettingen van
Duinkerke II op Hollandveen op Pleistoceen (kaarteenheid Fo.2). Het
noordelijke deel van het plangebied bestaat uit kreekafzettingen van
Duinkerke IIIb (kaarteenheid Do.3b), die zich tot diep (meer dan 30 m)
in de Pleistocene en zelfs Miocene ondergrond hebben ingesneden (zie
figuur 3.1).18
Figuur 3.1 Geologische doorsnede met indicatieve ligging van het plangebied
(bewerkt uit Geologische kaart van Nederland 1:50.000 (kaartblad ZeeuwsVlaanderen) 1977).
Om een gedetailleerder beeld te krijgen van de geologische
ondergrond, kan gebruik worden gemaakt van boorgegevens uit het
DINOLoket. In het zuidelijke en oostelijke deel van het plangebied
komt oorspronkelijk een 1,5 à 2,5 dikke laag klei en zand voor
geologische profiel dat bij de geologische kaart is opgenomen, is af te leiden
dat zich in het plangebied legenda-eenheid 13 bevindt.
17
Het maken van onderscheid tussen de verschillende transgressiefasen is niet
makkelijk, maar kan soms gedaan worden door middel van een controle met
zoutzuur (de jonge zeeklei-afzettingen zijn kalkrijk) of door de aanwezigheid
van een gerijpt niveau met ijzeroxidatie (Schute 1997).
18
Geologische kaart van Nederland 1:50.000 (kaartblad Zeeuws-Vlaanderen)
1977.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 15 van 51
(Naaldwijk Formatie; Walcheren Laagpakket). Hieronder bevindt zich
vanaf 0,8 à 1,5 m –NAP een 1 à 2 m dikke laag veen (Nieuwkoop
Formatie; Hollandveen Laagpakket) direct op zand van de Boxtel
Formatie (op circa 2,5 m -NAP).19 Deze afzettingen worden met name
in het zuidelijke deel doorsneden door een zich vertakkende kreek (zie
bijlage 3). Hier zijn veel van de oudere afzettingen weggeërodeerd,
waardoor tot circa 10 à 20m -NAP sprake is van een pakket klei en
zand met plaatselijk veenlagen (Naaldwijk Formatie; Walcheren
Laagpakket).20 Dit geldt ook voor het noordwestelijke deel van het
plangebied waar zich door erosie en sedimentatie van de
Westerschelde een meer dan 30 m dik pakket klei, zand en/of veen
bevindt (Naaldwijk Formatie; Walcheren Laagpakket).21
Op de geomorfologische kaart is het plangebied grotendeels gekarteerd
als zee of kanaal geflankeerd door dijken of soortgelijke kunstwerken
met hoogteverschil van 0,5 tot meer dan 5 m. Het westelijke deel van
het plangebied maakt deel uit van een vlakte van getijafzettingen
(kaarteenheid 2M35), die wordt doorsneden door een getij(kreek)bedding/zee-erosiegeul (kaarteenheid 2R13/14). Het uiterste
noordelijke deel van het plangebied maakt deel uit van een
strandvlakte, zandplaat of slik al dan niet met lage duinen
(kaarteenheid 2M41).22
Op de kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is te zien
dat het hoogteverloop in en rond het plangebied sterk wordt beïnvloed
door verstedelijking, industrie en infrastructurele werken (zie figuur
3.2). Desondanks is in het uiterste westelijke deel en ten westen van
het plangebied te zien dat het plangebied oorspronkelijke deel
uitmaakte van een gebied (0,5-1,3 m +NAP) dat werd doorsneden door
zich vertakkend netwerk van relatief recent verlandde kreken (0,5 tot 0,5 m +NAP). Het uiterste noordwestelijke deel van het plangebied,
dat deel uitmaakt van een relatief jonge polder, heeft daarbij een
hogere ligging (1 à 1,5 m +NAP) dan de zuidelijk gelegen oudere
polders. De dijken en opgehoogde terreinen rond het kanaal hebben
een hoogte van circa 5 à 10 m +NAP.23
19
DINOLoket 2013, o.a. B54E0710, B54E0126, B54E1683 en B54E0127.
20
DINOLoket 2013 o.a. B54E0169, B54E0153, B54E0891, B54E0203,
B54E0038.
21
DINOLoket 2013, o.a. B54E0098, B54E0708, B54E0118 en B54E0783.
22
Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000 1987, ARCHISII 2013.
23
AHN 2013.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 16 van 51
Figuur 3.2 Ligging van het plangebied op een uitsnede van het Actueel
Hoogtebestand Nederland (AHN 2013). Met het kleurverloop blauw-groen-geeloranjerood wordt het hoogteverloop van laag naar hoog aangeduid.
Op de bodemkaart is het grootste deel van het plangebied niet
gekarteerd vanwege de ligging in bebouwd gebied of gekarteerd als
water (zie figuur 3.3). Op basis van de zuidwestelijk gelegen gebieden,
blijkt dat in het plangebied van nature kalkrijke poldervaaggronden
(kaarteenheid Mn15A en Mn25A) voorkwamen, die zijn ontstaan in
lichte zavel of zware zavel met profielverloop 524 en grondwatertrap
VI25.26
Poldervaaggronden worden gekenmerkt door een vrij dunne, zwak
ontwikkelde, humeuze bovengrond met daaronder de C-horizont, die
meestal direct onder de A-horizont sterk roestig en grijs gekleurd is.27
24
Profielverloop 5 – “Homogene, aflopende en oplopende profielen”. Oftewel
zavel- en kleigronden met profielverlopen die niet vallen onder de definities van
de profielverlopen 1 tot en met 4.
25
Gemiddeld hoogste grondwaterstand 40-80 cm –mv, gemiddeld laagste
grondwaterstand >120 cm –mv.
26
Bodemkaart van Nederland 1:50.000 (kaartblad 49W-55) 1980, ARCHISII
2013.
27
De Bakker & Schelling 1989, Stiboka 1980.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 17 van 51
Figuur 3.3 Ligging van het plangebied op een uitsnede van de Bodemkaart
1:50.000 (kaartblad 49W-55, 1980).
3.3 Bewoningsgeschiedenis
3.3.1 Historie
Het plangebied maakte lange tijd deel uit van een veengebied op de
overgang naar een pleistoceen zandgebied. Vanaf (het einde van) de
Romeinse tijd kreeg de zee langzamerhand steeds meer invloed in dit
gebied, waardoor vanuit het noorden een systeem van schorren,
slikken en zandplaten ontstond, dat werd doorsneden door een stelsel
van kreken. Vanaf de zesde eeuw nam de invloed van de zee af,
waardoor de hogere delen van het landschap (oeverwallen langs de
getijdenkreken) bewoond konden worden. Vanaf de tiende eeuw wordt
melding gemaakt van nederzettingen in de omgeving van het
plangebied, zoals Axel, Boterzande en Ostholt.28
De toenemende invloed van zee in met name de elfde en twaalfde
eeuw leidde ertoe dat er, met name door Vlaamse kloosterorden, vanaf
de twaalfde eeuw dijken werden aangelegd. De systematische
inpoldering van het gebied duidt op een sterke toename van de
bevolking en de economische groei als gevolg van de opkomst van
Gent. In de directe omgeving van het plangebied lagen diverse
nederzettingen, zoals Vroondijke (of Vremdijkcke, eerste vermelding
28
Louws 2013
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 18 van 51
1114), Willemskercke (eind twaalfde eeuw) en Oud Axel.29 Als gevolg
van de gunstige economische situatie ontwikkelden zich lokaal steden,
zoals Axel en Biervliet. De eerste vermelding van Ter Nose, zoals
Terneuzen destijds heette, dateert uit 1325. Deze nederzetting is op de
zuidoever van de Honte, oftewel de Westerschelde of den Dullaert,
ontstaan op een plek waar een landtong als een neus de Schelde in
stak en een waterloop, de Soute Vaert, in de Honte uitmondde. Via de
vaart werd zout uit de moergronden rond Axel en Zuiddorpe afgevoerd
naar zee. In Terneuzen vond de overslag van goederen plaats.
Terneuzen maakte deel uit van de Assenederambacht, één van de Vier
Ambachten. Tussen 1583 en 1598 zijn rond de stad vestingwerken
aangelegd, die direct ten noordoosten van het plangebied lagen.30
Ondanks de inpolderingen vonden nog regelmatig overstromingen
plaats. Zo is bij een stormvloed in 1375 ten oosten van Biervliet een
groot zeegat, de Braakman of de Dullaert, ontstaan. Bij de stormvloed
van 1488 werd de Braakman verder in oostelijke richting uitgediept,
waarbij de noordelijke helft van het Assenderambacht verloren ging.
Alleen de moerparochies Vroondijke en Willemskerke werden
herbedijkt(zie figuur 3.4). In de daarop volgende periode werden
geleidelijk veel schorren rond de Braakman opnieuw bedijkt, waaronder
de Lovenpolder (1543) en de Koupolder (1545) ten westen van het
plangebied. In deze periode is ook de Sassevaart aangelegd, die de
verbinding van Gent met zee (via de Braakman) moest garanderen. In
het midden van de zestiende eeuw maakte het plangebied deel uit van
een grote polder waarin in het oostelijke deel Terneuzen lag en op de
zuidelijke rand het dorp Willemskerke (zie figuur 3.4 en 3.5). Ten
noorden van deze polder waren een aantal schorren ingedijkt,
waardoor een serie jongere polders was ontstaan.31
29
Veel nederzettingen zijn bij overstromingen verdwenen, waardoor de exacte
ligging niet bekend is. De locatie van de kerk van Willemskercke is wel bekend
(ARCHIS-waarnemingsnr. 38647) en vormt nog steeds een hoger gelegen
gebied in het landschap.
30
De Kruijf et al. (red.) 2004; Blaeu 1649.
31
Kaart noordelijke deel Vlaanderen ca. 1550.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 19 van 51
Figuur 3.4 Indicatieve ligging van het plangebied op een reconstructietekening
op basis van een kaart van Francois van den Velde uit 1549 (Gottschalk 1983).
In 1584 (Tachtigjarige Oorlog) zijn de zeedijken ten oosten van
Terneuzen doorgestoken door de Staatse troepen, waardoor het gebied
rond Terneuzen werd overspoeld door de zee. Bij deze overstromingen
is onder andere het dorp Willemskerke, dat ten zuidwesten van het
plangebied lag in de noordwesthoek van de huidige Goessche Polder,
verdwenen. De gevolgen van deze inundaties waren, mede als gevolg
van het lang uitblijven van herstel van de dijken, enorm. In het begin
van de zeventiende eeuw is men begonnen dit verdronken land
opnieuw te bedijken. In 1603 werden de schorren direct ten westen
van Terneuzen ter bedijking uitgegeven aan Bartholt van Vlooswijk,
een Rotterdamse notabele. De Vlooswijkpolder werd in 1608 als de
Nieuw Willemskerckepolder ingedijkt. In 1615 werd de Goessche
Polder, die in het zuidwestelijke deel van het plangebied lag,
ingepolderd, waarna in 1629 de Willemskerkepolder werd herdijkt.
Vanaf de Braakman liep in noordelijke richting tot aan Terneuzen een
zich vertakkende kreek. Het zuidelijke deel van deze kreek werd pas in
1648 als de Sluis Polder herdijkt (zie figuur 3.6).32 Het centrale en
zuidelijke deel van het plangebied bestond vanaf die tijd uit bedijkt
32
Louws 2013.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 20 van 51
gebied. Het uiterste noordelijke deel bleef lange tijd bestaan uit
schorren en open water van de Dollaert.33
Figuur 3.5 Indicatieve ligging van het plangebied omstreeks 1570 (Ortelius
1570).
33
Blaeu & Blaeu 1645; Visscher 1650; Coeck 1664; Tirion 1747.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 21 van 51
Figuur 3.6 Indicatieve ligging van het plangebied in het midden van de
zeventiende eeuw (Coeck 1664).
In 1816 zijn de schorren in het noordwestelijke deel van het
plangebied ingepolderd, waardoor de Neuzen Polder ontstond. Na de
inpoldering zijn op de hogere kreekruggen langs de nog watervoerende
kreken, diverse boerderijen gebouwd, waaronder in het plangebied de
boerderij Niet zonder Zorgen.34 Ook in de oudere polder bevond zich op
oude kreekruggen bewoning, zoals het buurtschap De Knol en
Wulpenbek,35 dat zich tot in het zuidelijke deel van het plangebied
uitstrekte. Hoewel de polders al twee eeuwen daarvoor waren
ingepolderd, was het krekenpatroon dat bij de overstromingen in de
tweede helft van de zestiende eeuw was ontstaan, in het begin van de
negentiende eeuw nog duidelijk zichtbaar (zie bijlage 2 en 3).36 De
polderdijken vormden de belangrijkste infrastructuur in dit gebied.
Vanaf Terneuzen liep ook een weg, de Vlooswijk Straat, in westelijke
richting. Langs deze lange, rechte weg bevonden zich op de hogere
delen van het landschap ten westen van het plangebied enkele
boerderijen. In het plangebied was op de hoek van de Vlooswijk Straat
met de kanaaldijk eveneens een gebouw aanwezig.37
34
Kadasterkaart 1811-1832; Louws 2013.
35
In dit gebied bevond zich voor de inundaties in de zestiende eeuw het dorp
Willemskerke.
36
Ook tegenwoordig is het krekenpatroon in het hoogteverloop nog duidelijk
zichtbaar als 60 tot 200 m brede depressies (AHN 2013).
37
Kadasterkaart 1811-1832.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 22 van 51
In het begin van de negentiende eeuw was ook de Braakman dermate
verzand, dat men in 1823 besloot om de vaarweg Gent-Sas van Gent
rechtstreeks door te trekken naar de Westerschelde. Het kanaal, dat in
1827 werd voltooid, lag op de oostgrens van het huidige plangebied
met een oostelijke aftakking aan de oostzijde van Terneuzen (zie
bijlage 2 en 3). Voor de aanleg van het kanaal is deels gebruik
gemaakt van het tracé van de oude vestinggrachten, waardoor een
deel van de oude vestingwerken verdween. In de bocht van beide
armen werd een zeesluis van respectievelijk 8 en 12 m aangelegd, die
vanwege de bijzondere ligging als zwaaisluizen werden uitgevoerd. Dit
type sluis vereiste van de schepen een extra manoeuvre, maar zorgde
ervoor dat de binnensluisdeuren extra beschermd waren tegen
eventuele beschietingen. Het kanaal had ten noorden van de sluizen
een bodembreedte van 8 m en een diepte van 4,4 m. Ten zuiden van
de sluizen was het kanaal 20 m breed en 6 m diep. Ten zuiden van
Terneuzen doorsneed het kanaal de oude polders, zoals de Sluis Polder
en de Vlooswijk Polder ter hoogte van het plangebied. Aan de westzijde
van het kanaal is bij of vlak na de aanleg van het kanaal grond
afgegraven, waardoor hier onregelmatig gevormde waterlichamen
ontstonden.38
Figuur 3.7 Ligging van het plangebied in het midden van de negentiende eeuw
(Topographische en Militaire Kaart 1838-1857).
38
Deze gronden worden in de OAT aangeduid als veig: gronden. Het is niet
duidelijk wat hiermee bedoeld wordt (Kadasterkaart 1811-1832).
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 23 van 51
Het kanaal werd gevoed uit de Bovenschelde en door de omringende,
zowel Belgische als Nederlandse, afwaterende gronden. Dit zorgde voor
dermate veel water dat men bij Terneuzen genoodzaakt was flink te
spuien en het kanaalpeil van het benedenpand sterk te verlagen. Dit
bracht echter nogal wat bezwaren voor de schaapvaart met zich mee,
waardoor in 1842 is besloten dat het kanaalvak Sas van GentWesterschelde voortaan geen ander water meer zou ontvangen dan uit
het Belgische kanaalvak werd aangevoerd. Om de omringende gronden te
kunnen afwateren zijn aan weerszijden van het kanaal de Oostelijke en
Westelijke Rijkswaterleiding gegraven. De Westelijke Rijkswaterleiding lag
vrijwel direct ten westen van de kanaalkade en mondde in de Voorhaven
van het nieuwe kanaal uit. De Oostelijke Rijkswaterleiding waterde via de
Bronkreek, de Othenesche Kreek en het Uitwateringskanaal af in de
voorhaven van de Oostsluis.39
Vanwege de Belgische Afscheiding werden de vestingwerken rond
Terneuzen tussen 1833 en 1839 versterkt. De nieuwe vestingwerken
bestonden uit vier gebastioneerde fronten met negen bastions40 en twee
ravelijnen,41 waarbij de bastions waren verbonden door wallen en werden
omgeven door een gracht (zie figuur 3.7). In de periode tussen 1833 en
1835 zijn de vestingwerken aan de noord- en de oostzijde gerealiseerd. In
1836 zijn aan de zuidzijde van de stad de Bastions VI en VII aangelegd
met daarvoor een eilandje met Ravelijn VI/VII. Dit ravelijn beheerste het
punt waar het kanaal zich splitste in een westelijke en een oostelijke tak.
De vestinggracht tussen dit ravelijn en de achterliggende bastions werd
later bekend als het Vluchthaventje en werd een ligplaats voor
binnenvaartschepen en woonarken. Tussen de wal en de bastions lag een
sortie,42 genaamd Balkengat. Met de aanleg van deze bastions werd het
kanaal, dat pas enkele jaren daarvoor was aangelegd, alweer iets in
westelijke richting verlegd, waardoor het een licht slingerend verloop
kreeg. Als laatste werden aan de westzijde, in het noordoostelijke deel
van het plangebied, de Bastions VIII en IX aangelegd met daartussen een
sortie en in de vestinggracht Ravelijn VII/IX. In de linkerflank van het
zuidelijke bastion (VIII) lag de Sassepoort. Aan de buitenzijde van de
gracht om Bastion IX en Ravelijn VIII/IX lag de zeedijk, die aansloot op
een enveloppe43 langs de westzijde van de westelijke arm van het kanaal.
Via een dam bij Bastion VIII kon de enveloppe worden bereikt. Door deze
39
Kadasterkaart 1811-1832; Topographische en Militaire kaart 1838-1857 en
1856-1858; De Kruijf et al. (red.) 2004; Van der Kley (red.) 1967.
40
Vijfhoekig aarden of stenen uitbouw van een verdedigingswerk (Stichting
Menno van Coehoorn 2013).
41
Midden voor een vestingfront gelegen, ongeveer driehoekig of redanvormig
buitenwerk, ter dekking van courtine en toegangspoort alsmede de
schouderhoeken van de naastgelegen bastions tegen vijandelijk vuur (Stichting
Menno van Coehoorn 2013).
42
(geheime) toegangs- of uitvalspoort (Stichting Menno van Coehoorn 2013).
43
Rond de hoofdgracht gelegen doorlopende beschermingswal, waarvan
aaneengeschakelde buitenwerken kunnen deel uitmaken. Deze was vaak ook
voorzien van een bedekte weg (Stichting Menno van Coehoorn 2013).
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 24 van 51
dam en drie beren44 die elders in de grachten lagen, bleef het grachtwater
gescheiden van het zoute of brakke water in het kanaal en de beide
havenarmen.45
In de Vestingwet in 1874 bleven de vestingwerken van Terneuzen
gehandhaafd als verdedigingswerk der eerste klasse, maar in 1879 werd
de vesting verlaagd tot een verdedigingswerk der derde klasse. In de
daarop volgende jaren werden de vestinggronden verkocht. Bastions VIII
en IX met Ravelijn VIII/IX aan de noordwestzijde werden ingericht als
kustbatterij. In 1908 werd deze wijziging officieel bekrachtigd door de
opheffing van de vesting en de instelling van de Kustbatterij van
Terneuzen. In 1920 werd ook de batterij opgeheven. Met de (gefaseerde)
opheffing van de vestingwerken werden de werken, met uitzondering van
de werken van de kustbatterij alsmede het vluchthaventje en het eiland
bij Ravelijn VI/VII, tussen 1909 en 1916 geleidelijk geslecht.46
Figuur 3.8 Ligging van het plangebied in het begin van de twintigste eeuw
(Bonneblad 1913).
44
Gemetselde dam in een vestinggracht, die ter bemoeilijking van de overgang
aan de bovenzijde een spits toeliep (zogenaamde ezelsrug) en voorzien was van
een monnik (opstaande hindernis van metselwerk of natuursteen; Stichting
Menno van Coehoorn 2013).
45
De Kruijf et al. (red.) 2004.
46
De Kruijf et al. (red.) 2004.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 25 van 51
In de loop van de negentiende eeuw namen de afmetingen van de
zeeschepen die gebruik maakten van het kanaal van Terneuzen naar Gent
steeds verder toe. In 1879 werd derhalve besloten om het kanaalprofiel te
verruimen. Enkele tientallen jaren later was het alweer nodig om het
kanaal te verruimen (overeenkomst van 1895, later gewijzigd bij de
overeenkomst van 1902). Bij deze verruiming werd ten westen van de
kustbatterij een nieuwe benedenloop van het kanaal gegraven met een
nieuwe sluis (zie bijlage 3). Deze zogenaamde Westsluis (oftewel de oude
zeevaartsluis of de huidige Middensluis) had een doorvaartwijdte van 18
m een kolklengte van 140 m en een binnendrempel op 6,22 m –NAP (zie
figuur 3.8 en 3.9). Het kanaalpeil werd vastgesteld op 2,13 m +NAP met
een kanaaldiepte van 8,75 m en een bodembreedte van minimaal 24 m.47
Op het terrein tussen de Westsluis en de Middensluis is een watergang
gegraven en zijn op diverse locaties gebouwen gerealiseerd. Vanaf de
zuidpunt van dit terrein is over het nieuwe kanaal een draaibrug (de
Hoeksche Brug) met aansluitend een nieuwe weg aangelegd door het
zuidelijke deel van het plangebied.48
In loop van de tweede helft van de negentiende eeuw is in het westelijke
deel van het plangebied op diverse plekken bebouwing verrezen,
waaronder langs de Willemskerke polderstraat (de voormalige Vlooswijk
Straat en de huidige Herbert H. Dowweg). Ook in de (Nieuwe) Neuzen
Polder is nieuwe bebouwing verrezen, waaronder de boerderij Repos
Ailleurs op de westgrens van het plangebied en enkele gebouwen langs de
zuidgrens van de polder.49
In de loop van de eerste helft van de twintigste eeuw is de bebouwing op
het terrein tussen de Westsluis en de Middensluis en langs de
Willemskerke polderstraat (de huidige Herbert H. Dowweg)
toegenomen.50In de Tweede Wereldoorlog is de schade aan de zeesluizen
en het omringende gebied beperkt gebleven.51 Na de Tweede
Wereldoorlog is de bebouwing in het sluizencomplex verder
toegenomen.52 In de jaren vijftig is de eerder genoemde watergang op het
terrein tussen de Westsluis en de Middensluis gedempt, waarna in
westelijke richting een nieuwe watergang is gerealiseerd.53
47
Van der Kley (red.) 1967.
48
Bonneblad 1913.
49
Bonneblad 1913.
50
Topografische Karte der Niederlande 1941.
51
Geallieerde militaire plattegrond Terneuzen 1944.
52
Topografische kaart 1950.
53
Topografische kaart 1961.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 26 van 51
Figuur 3.9 Het plangebied gezien vanuit noordoostelijke richting omstreeks
1930 met op de voorgrond de (deels)ontmantelde vestingstad Terneuzen met
daarachter de zeesluizen (NIMH 2013).
Ook de ingrijpende verruiming van het kanaal in het begin van de
twintigste eeuw was na enkele decennia niet meer voldoende. In 1960
werd daarom opnieuw een Belgisch-Nederlands verdrag gesloten ter
verbetering van het kanaal (zie bijlage 3). In dit verdrag was de bouw van
een nieuwe zeevaartsluis met een lengte van 290 m, een doorvaarwijdte
van 40 m en een binnendrempel van 12,82 m –NAP opgenomen. De oude
binnenvaartsluizen (de oude Oostsluis en Westsluis) waren ook niet meer
geschikt voor de binnenvaart en zijn derhalve ook aangepast. De oude
Oostsluis werd buitenwerking geplaatst door demping van de
benedenloop. De Oostbuitenhaven (de huidige Veer- en Jachthaven) bleef
in gebruik. De oude zeevaartsluis (de oude Westsluis) bleef eveneens in
gebruik als reservesluis voor zowel zeevaart als voor binnenvaart. De
oude Middensluis werd gedempt, waarna ten westen hiervan een nieuwe
sluis (de huidige Oostsluis) met een lengte van 260 m, een breedte van
24 m en een diepte van 6,5 m –NAP is gerealiseerd. De negentiendeeeuwse vestingwerken zijn daarbij afgegraven om plaats te maken voor
de huidige Oostbuitenhaven (diepte 7,5 m –NAP). Voor de nieuwe
zeevaartsluis (de huidige Westsluis) en de oude zeevaartsluis (de oude
Westsluis oftewel de huidige Middensluis) is een nieuwe buitenhaven (de
Westbuitenhaven) gegraven met een diepte van 13 m -NAP. Het kanaal
werd verdiept tot 12,5 m (d.w.z. circa 10,5 m –NAP) en verbreed tot 72
m.54 Door de werkzaamheden werden grote delen van de Goesse Polder
54
Van der Kley (red.) 1967.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 27 van 51
en de Nieuwe Neuzen Polder afgegraven. De Vlooswijk Polder verdween
vrijwel geheel doordat in het resterende westelijke deel van de polder de
verplaatste Westelijke Rijkwaterleiding werd aangelegd.55
Figuur 3.10 Het plangebied op een recente luchtfoto (Bing Maps 2013).
In de daarop volgende jaren hebben er geen grote structurele wijzigingen
aan het plangebied plaatsgevonden. Het plangebied bestaat vrijwel geheel
uit het sluizencomplex met de aangrenzende kades. Op de tussengelegen
terreinen zijn in de loop der jaren diverse gebouwen (kantoor- en
industriele doeleinden) gebouwd. In het gebied tussen de Oostsluis en de
Westsluis hebben op diverse locaties bodemsaneringen plaatsgevonden.56
Alleen het uiterste noordwestelijke deel van het plangebied bestaat uit
agrarisch gebied (weiland, bouwland en boomgaard). Aan het einde van
de twintigste eeuw is ten westen van het plangebied de Westerscheldeweg
(N62) aangelegd. Met de aanleg van deze weg is de Herbert H. Dowweg,
die naar de haven van Terneuzen leidt, langs de westgrens van het
plangebied verbreed en verlegd.57
3.3.2 Archeologie
Voor veel gebieden in Nederland zijn op verschillende niveaus
(landelijk, provinciaal, gemeentelijk en/of regionaal) in het verleden
55
Topografische kaart 1961 en 1972; Geoloket Provincie Zeeland 2013.
56
Bodemloket 2013.
57
Geoloket Provincie Zeeland 2013; Topografische kaart 1986 en 1993; ANWB
2004; Bing Maps 2013; BAG-viewer 2013.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 28 van 51
archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Ook het plangebied valt
binnen de kartering van enkele van deze kaarten. Het huidige beleid,
dat van toepassing is op het plangebied, is in de gemeente Terneuzen
gebaseerd op de de archeologische verwachting die is opgenomen in
het bestemmingsplan58, waarbij echter ook de richtlijnen van de
provincie Zeeland59 van toepassing zijn.
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is aan het
plangebied vanwege de aanwezigheid van jonge afzettingen aan het
oppervlak een zeer lage tot lage trefkans toegekend. Grote delen van het
plangebied zijn niet gekarteerd vanwege de ligging in (binnen)water. Het
uiterste noordelijke deel, dat deel uitmaakt van de Westerschelde, is
gekarteerd middelhoge trefkans (water).60
Op de Cultuurhistorische HoofdStructuur van de provincie Zeeland zijn
zowel de landelijke IKAW als eventueel beschikbare gemeentelijke
beleidskaarten opgenomen. Voor de gemeente Terneuzen is alleen de
IKAW opgenomen. In het plangebied bevinden zich geen
rijksmonumenten. De Middensluis is in het kader van het Monumenten
Inventarisatie Project gekarteerd als waardevol object en is eveneens als
industrieel erfgoed van redelijk hoge waarde op de kaart geprojecteerd. In
het noordelijke deel van het plangebied bevindt zich aan het einde van de
havendam een vierkante, betonnen paal, dat het restant vormt van een
mijnenuitkijkpost uit de Koude Oorlog. Aan deze paal is vanwege de grote
zeldzaamheid een hoge waardering toegekend. In het westelijke deel van
het plangebied zijn langs de Willemskerkeweg een stoeppaal en in het
noordwestelijke deel langs de Westerschelde een dijkpaal aangeduid als
waardevol object. Het kanaal Terneuzen-Sas van Gent ten zuiden van de
sluizen heeft evenals de huidige Middensluis en de omringende dijken op
het gebied van waterstaat een hoge waardering gekregen. Het plangebied
maakt geen deel uit van een algemeen cultuurhistorisch waardevol
gebied.61
In de bestemmingsplannen van de gemeente Terneuzen is de
archeologische verwachting opgenomen. In het Bestemmingsplan
Buitengebied Terneuzen is het buitengebied direct ten westen van het
plangebied gekarteerd als Waarde-Archeologie-2. Aan het uiterste
noordelijke deel van het plangebied is geen archeologische waarde
toegekend. Op het Bestemmingsplan Terneuzen Centrum is aan het
uiterste noordoostelijke deel van het plangebied de Waarde-Archeologie-2
toegekend. Aan het resterende deel van het plangebied is geen
archeologische (verwachtings)waarde toegekend. Volgens het beleid van
de gemeente Terneuzen dient in de gebieden met Waarde-Archeologie-2
ieder geval bij verstoring groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm –mv een
58
Mededeling gemeente Terneuzen
59
Gedeputeerde Staten van Zeeland 2009.
60
ARCHISII 2013.
61
CHS 2013.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 29 van 51
archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.62 In het bestemmingsplan
Dow/Mosselbanken, dat zich op circa 300 m ten westen van het
plangebied bevindt, is aan een zone ten noorden van de Herbert H.
Dowweg Waarde –Archeologie 1 toegekend. Hiervoor geldt een
onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak groter dan 1000 m2 en
dieper dan 50 cm –mv.63
Naast deze verwachte archeologische waarden zijn in en rond het
plangebied in het verleden ook daadwerkelijk archeologische waarden
aangetroffen. In de database van de RCE, ARCHIS II, zijn rond het
plangebied binnen een straal van 1 km diverse archeologische vondsten
bekend. Bepaalde gebieden zijn vanwege hun archeologische waarden
vermeld op de Archeologische Monumentenkaart (zie figuur 3.11).
In het plangebied bevindt zich een waarneming die betrekking heeft op de
vondst van aardewerkfragmenten uit de midden-Romeinse tijd door een
particulier in het begin van de twintigste eeuw (ARCHIS-waarnemingsnr.
45093). Iets oostelijker is bij de bouw van de sluis in het begin van de
twintigste eeuw een vuurstenen bijl uit het neolithicum gevonden
(ARCHIS-waarnemingsnr. 45094).64
Op circa 320 m ten westen van het plangebied bevindt zich een terrein
van hoge archeologische waarde (monumentnr. 2483) waar zich de resten
(incl. kerk) van het verdronken dorp Willemskerk bevinden. Willemskerke
is gesticht in de twaalfde eeuw en verdronken in 1586. Op dat terrein zijn
de funderingen van de kerk alsmede een speelschijf uit de late
middeleeuwen-B/Nieuwe tijd gevonden (ARCHIS-waarnemingsnr. 38647).
Op 300 m ten oosten van het plangebied bevindt zich de oude stadskern
van Terneuzen, die is aangewezen als terrein van hoge archeologische
waarde (monumentnr. 13479). De naam Nose wordt voor het eerst
vermeld in 1325, waarna hier tussen 1336 en 1340 een kerk is gebouwd.
In 1461 was sprake van een haven. In 1491 is de nederzetting versterkt,
waarna deze in 1584 stadsrechten kreeg. De vestingwerken zijn na de
Vrede van Munster (1648) in verval geraakt en na de stormvloed van
1682 geslecht. In en rond het monument bevinden zich diverse
waarnemingen, die betrekking hebben op de vondst van resten van de
vestingwerken uit het begin van de negentiende eeuw (ARCHISwaarnemingsnr. 408141 en 411689) en aardewerkfragmenten en ander
stadsafval uit de late middeleeuwen-B en nieuwe tijd (ARCHISwaarnemingsnr. 433738).
62
Ruimtelijkeplannen.nl 2013; Gemeente Terneuzen 2011; Louws 2013. Voor
een afbeelding van deze gebieden met Waarde-Archeologie wordt verwezen
naar de betreffende bestemmingsplannen.
63
Jole-De Visser 2012.
64
De waarneming bevond zich op een verkeerde locatie en is recentelijk
verplaatst naar de juiste locatie binnen het plangebied (schriftelijke mededeling
dhr. Jongepier (SCEZ) 13 augustus 2013).
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 30 van 51
Figuur 3.11 Uitsnede van de IKAW met onderzoeksmeldingen, AMK-terreinen en
ARCHIS-waarnemingen (ARCHISII 2013).
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 31 van 51
Op 725 m ten zuiden van het plangebied bevinden zich de resten van de
schans Zevenaar uit de nieuwe tijd A/B (ARCHIS-waarnemingsnr. 37789).
Op 900 m ten oosten van het plangebied wordt melding gemaakt van de
aanwezigheid van de polder en parochie van Triniteit uit de late
middeleeuwen-B tot nieuwe tijd (ARCHIS-waarnemingsnr. 22063). In het
gebied zijn funderingen en menselijk botmateriaal gevonden van de kerk
en het kerkhof van Triniteit, die in 1340 zijn gewijd (ARCHISwaarnemingsnr. 52292). In de omgeving bevinden zich tevens de resten
van de Moffenschans uit de nieuwe tijd A/B (ARCHIS-waarnemingsnr.
36858).
Op ruim 600 m ten noorden van het plangebied zijn bij de derde
verruiming van de Westerschelde enkele fossiele dierlijke botfragmenten
opgebaggerd, die dateren uit het paleolithicum (ARCHIS-waarnemingsnr.
425299). Op grotere afstand van het plangebied zijn in de Westerschelde
houtresten van wrakken uit de middeleeuwen-nieuwe tijd (ARCHISwaarnemingsnr. 38302, 38315 en 38346) gevonden.
In 1997 is voor het uiterste noordwestelijke deel van het plangebied, als
onderdeel van de landinrichtingsgebieden Hoek en Philippine, door RAAP
een archeologisch bureauonderzoek met veldtoetsing uitgevoerd
(onderzoeksmeldingsnr. 10214). Op basis van dit onderzoek is aan de
Neuzenpolder (mariene lichte zavel, mariene zandgronden en water en/of
kreekbeddinggronden) waartoe het noordwestelijke deel behoort lage
verwachting toegekend (voornamelijk verspoelde vondsten). Het gebied
direct ten westen van het zuidwestelijke deel van het plangebied is
gekarteerd als een gebied met Nieuwland op Oudland en heeft een
middelmatige archeologische verwachting (voornamelijk losse vondsten
eventuele resten afgedekt en/of verspoeld). Dit gebied wordt doorsneden
door een kreek met een lage verwachting, die vanaf de Braakman in het
zuidelijk in noordelijke richting heeft gestroomd. Aan de infrastructuur is
geen verwachting toegekend. 65
Volgens de AWN, afdeling Zeeland kunnen zich archeologische waarden
bevinden in het gebied tot op de pleistocene ondergrond. Zij maken
melding van de resten van een oerbos (verdronken omstreeks 3500 v.C.)
en mogelijke bewoning en/of jachtkampjes op het Pleistocene zand aan
weerszijde van de Westerschelde, alsmede aanwijzingen voor Romeinse
bewoning op het veen.66 Onder andere op circa 6 km ten noorden van het
plangebied zijn bij een opgraving op de locatie van de natuurcompensatie
Westerscheldetunnel negen huisplattegronden uit de Romeinse tijd (van
circa het midden van de eerste eeuw tot het midden van de tweede eeuw)
aangetroffen.67
Ook de lokale heemkundekring maakt melding van de vondst van
restanten van een oerbos in de top van de Pleistocene ondergrond bij de
65
Schute 1997.
66
Schriftelijke mededeling mw. D. de Koning (AWN Zeeland) 29 juli 2013;
Theunissen, Müller & De Kraker 2011.
67
Sier 2003.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 32 van 51
bouw van de sluizen in de jaren zestig.68 Ook elders rond Terneuzen zijn
resten van dit bos (datering vroeg neolithicum-B tot en met Romeinse
tijd) aangetroffen in het Hollandveen (o.a. ARCHIS-waarnemingsnr.
408626). Uit het onderzoek dat destijds naar dit oerbos is gedaan blijkt
dat zich ter hoogte van het plangebied op een diepte die varieert van 1,8
tot 3 m -NAP de top van het Pleistocene zand bevindt, waarin een
veldpodzolprofiel is ontwikkeld. Hierop bevindt zich van 0,75 m –NAP een
100 tot 150 cm dikke laag Hollandveen met boomresten, die dateert uit
het Atlanticum, Subboreaal en het Subatlanticum. Vanaf 2600 v.C. was
het milieu niet meer geschikt voor eik en groeiden er gedurende 300 jaar
dennen. Omstreeks 2300 v.C. verdrinkt het gebied en sterven de dennen
af. Op het veen dat zich dan tot minstens 300 v.C. ontwikkeld, groeit in
bepaalde perioden moerasbos. De veenlaag is afgedekt met grijsblauwe
zeeklei, waarin twee transgressiefasen zijn te onderscheiden. Het
grensvlak tussen het veen en het klei is, vermoedelijk als gevolg van
erosie, zeer onregelmatig.69
Dhr. Jongepier (SCEZ) vermeldt verder dat er in de jaren zestig in de
Middensluis een potje is opgebaggerd, waar echter verder niets over
bekend is. Tevens is er in de jaren zestig bij de aanleg van de nieuwe sluis
een vuurstenen pijlpunt uit het mesolithicum gevonden.70
68
Schriftelijke mededeling dhr. E. Hamelink (Heemkundige Vereniging
Terneuzen) 8 augustus 2013.
69
Munaut 1967.
70
Schriftelijke mededeling dhr. H. Jongepier (SCEZ) 13 augustus 2013.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 33 van 51
4 Archeologische verwachting
Het plangebied ligt in het zeekleigebied. Door sedimentatieprocessen is
in dit gebied een sterk gelaagd landschap ontstaan, waarin
archeologische waarden uit verschillende perioden op verschillende
dieptes aanwezig kunnen zijn. Het huidige landschap is in principe door
de bedijking vanaf het begin van de zeventiende eeuw ontstaan, maar
is sterk beïnvloed door de aanleg van infrastructurele werken vanaf het
begin van de negentiende eeuw.
Op basis van een aantal vaststaande gegevens is per landschapslaag
een globale verwachting voor het plangebied op te stellen (zie ook
bijlage 4).
Pleistocene landschap (dekzand)
In de ondergrond (circa 1,8 m –NAP tot meer dan 20 m –NAP, d.w.z.
dieper dan 3 m -mv) bevindt zich de top van het dekzandlandschap, dat
vanaf het midden- tot laat-neolithicum door jongere sedimenten is
afgedekt. In de top van het dekzand kunnen archeologische waarden
(vuursteenvindplaatsen) uit het paleolithicum tot en met het neolithicum
en mogelijk ook nederzettingssporen uit het neolithicum worden
aangetroffen. Door de inbraken van zee is het pleistocene oppervlak
echter in grote delen van het plangebied sterk geërodeerd. Ook buiten de
nu nog zichtbare kreken kunnen de pleistocene sedimenten zijn
geërodeerd. Bovendien zijn de kanalen tot diep in de pleistocene
ondergrond uitgegraven. Er zijn echter ook aanwijzingen, zoals de
aanwezigheid van de resten van een oerbos, dat in delen van het
plangebied de top van de pleistocene ondergrond voorafgaand aan het
graven van de kanalen intact was. Tevens zijn er archeologische waarden
bekend in het plangebied die dateren uit het mesolithicum en het
neolithicum. Derhalve wordt aan de naar verwachte onverstoorde delen
van het plangebied een hoge verwachting toegekend voor archeologische
waarden (vuursteenvindplaatsen, nederzettingen, graven e.d.) uit het
paleolithicum tot en met het neolithicum. Voor de kreken en kanalen geldt
geen tot een zeer lage archeologische verwachting voor deze periode.
Veenlandschap (Hollandveen Laagpakket)
Vanaf het laat-neolithicum raakte het plangebied bedekt met veen. Grote
delen van dit moeras zullen in eerste instantie te nat zijn geweest voor
bewoning. Door de toegenomen ontwatering als gevolg van inbraken door
de zee vanaf circa 800 v.C. werden de randen van het veenmoeras
geschikt voor bewoning. Vanaf de vroege middeleeuwen B raakte het veen
bedekt met klei vanuit de kreken die zich in het veen insneden. Ook
buiten de kreken kan een zekere mate van erosie hebben plaatsgevonden.
Bovendien kunnen delen van het veen in de middeleeuwen en nieuwe tijd
zijn afgegraven voor de veenwinning. Desondanks zijn in het plangebied
in het verleden aanwijzingen voor bewoning uit de midden-Romeinse tijd
gevonden. Op basis van deze gegevens wordt aan onverstoorde
archeologische waarden (nederzettingen, graven e.d.) uit de bronstijd en
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 34 van 51
ijzertijd71 een middelhoge verwachting toegekend en aan de Romeinse tijd
een hoge verwachting. De top van het veen bevindt zich buiten de kreken
en kanalen vermoedelijk op een diepte van 0,75 à 1,5 m-NAP.
Jonge getijdenlandschap (Walcheren Laagpakket)
Vanaf de late Romeinse tijd is het plangebied onder invloed van de zee
gekomen en zijn mariene sedimenten afgezet. Na verlanding vormden de
zandige kreekruggen door differentiële klink aantrekkelijke
vestigingsplaatsen in het onbedijkte landschap. Door de inklinking van het
landschap en de daarmee gepaard gaande toenemende wateroverlast,
heeft men dit gebied, en vermoedelijk ook het centrale deel van het
plangebied, in de late middeleeuwen bedijkt. Bij stormvloeden is het
gebied diverse malen overstroomd. Na de inundatie van 1584 is het
gebied lange tijd onder invloed van zee gebleven. Hierbij zijn delen van
het landschap geërodeerd door kreken en zijn klei en zand afgezet. De
ligging van deze kreken is in het westelijke deel van het plangebied en
daarbuiten nog herkenbaar in het hoogteverloop. Bij deze en eerdere
overstromingen is een deel van de oude nederzettingen en woonplaatsen,
die zich in de omgeving van het plangebied bevonden, definitief
verdronken. In de eerste helft van de zeventiende eeuw is het grootste
deel van het plangebied opnieuw ingedijkt, waarna op de hogere delen in
het zuidelijke deel van het plangebied en plaatselijk in het centrale deel
van het plangebied bewoning heeft plaatsgevonden. Het noordelijke deel
van het plangebied bleef tot in het begin van de negentiende eeuw onder
invloed van zee staan, waardoor hier de oudere afzettingen zeer diep zijn
weggeërodeerd.
Als gevolg van de aanleg en uitbreiding van het kanaal Terneuzen-Sas van
Gent vanaf het begin van de negentiende eeuw zijn grote delen van het
plangebied tot in de pleistocene ondergrond afgegraven. Ook in de
aangrenzende zones zal door afgraving en verstoring (kabels, leidingen,
bebouwing e.d.) plaatselijk aanzienlijke verstoring hebben plaatsgevonden
van de ondergrond. Of daarbij ook archeologische vindplaatsen zijn
verstoord, is mede als gevolg van de ophoging van het gebied, onbekend.
De (op basis van vroeg negentiende-eeuwse kaarten) bekende
woonplaatsen zijn bij het graven van de kanalen in ieder geval wel
verloren gegaan. Plaatselijk zullen zich nog archeologische waarden in de
vorm van oude dijken bevinden (zie bijlage 4). Deze infrastructuur dateert
in ieder geval uit de eerste helft van de zeventiende eeuw (laatste
herbedijking), maar gaat mogelijk terug op oudere dijken (vanaf twaalfe
eeuw).
Op basis van deze gegevens wordt aan verlande kreken en jonge polders72
een lage verwachting voor onverstoorde archeologische waarden
(nederzettingen, graven e.d.) uit de middeleeuwen en nieuwe tijd
gegeven. Voor de vergraven gebieden (kanalen en sluizen) geldt een zeer
lage verwachting. In de niet vergraven delen van het centrale en
71
In deze perioden was het gebied vermoedelijk minder geschikt voor bewoning
(nat veengebied).
72
De locatie van deze kreken is gebaseerd op basis van de AHN (2014) en op
de restgeulen op de Kadasterkaart 1811-1832.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 35 van 51
oostelijke deel van plangebied is het hoogteverloop door ophoging en
bebouwing niet meer herkenbaar. Hier zouden plaatselijk nog
onverstoorde archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd
aanwezig kunnen zijn, hoewel ook plaatselijk verstoring zal hebben
plaatsgevonden. Derhalve wordt hieraan een middelhoge verwachting
toegekend. Voor de oude dijken73 geldt een hoge verwachting. Deze resten
bevinden zich aan of nabij het oppervlak.
Vestingwerken
In het uiterste noordoostelijke deel van het plangebied hebben de
vestingwerken van Terneuzen gelegen. Vermoedelijk lagen de
vestingwerken uit de zestiende eeuw net buiten het plangebied. Het
noordwestelijke deel van de negentiende-eeuwse vestingwerken (twee
bastions en een ravelijn) viel binnen het plangebied. Bij de aanleg van het
kanaal in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zijn deze
oude vestingwerken echter geslecht en vervolgens grotendeels
afgegraven. De aanwezigheid van kleine, onverstoorde restanten van de
vestingwerken is niet uit te sluiten, maar de kans hierop wordt klein
geacht (lage verwachting). Vermoedelijk zijn alleen nog lokaal delen van
de grachten aanwezig. Hieraan wordt derhalve een hoge verwachting
toegekend.
Negentiende- en twintigste-eeuwse kanaalwerken
De oude restanten van het kanaal en de daarbij behorende sluizen,
beschoeiingen, wrakken e.d. behoren ook tot de eventueel aanwezige
archeologische waarden. Door regelmatig onderhoud, zeker in en rond de
sluizen, is de verwachting dat zich in het plangebied geen scheepswrakken
meer bevinden. Door de werkzaamheden die in de loop van de twintigste
eeuw aan het kanaal en de sluizen hebben plaatsgevonden, is de
verwachting dat de oudere onderdelen van het kanaal en de sluizen zijn
vervangen en verdwenen. Plaatselijk zullen hiervan nog wel resten
aanwezig zijn in de vorm van beschoeiingen e.d. Aangezien deze resten
relatief jong zijn en goed gedocumenteerd bij de aanleg ervan, is de
informatiewaarde laag.
73
Vanwege de geringe informatiewaarde is aan de negentiende-eeuwse en
jongere dijken en kaden geen specifieke archeologische verwachting toegekend.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 36 van 51
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 37 van 51
5 Conclusie en aanbevelingen
Hieronder volgt de beantwoording van de onderzoeksvragen zoals
gesteld in het Plan van Aanpak74:
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig?
Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en
datering hiervan?
In het plangebied zijn in het verleden archeologische waarden uit het
mesolithicum-neolithicum en de Romeinse tijd aangetroffen in
respectievelijk de pleistocene ondergrond en het veenpakket. Bekend is
dat zich in het plangebied woonplaatsen en vestingwerken aanwezig
zijn geweest die dateren uit de zeventiende eeuw en mogelijk eerder.
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens
bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het
plangebied?
In het plangebied bevindt zich een pakket zeeklei met vanaf 0,75 à 1,5
m –NAP Hollandveen met boomresten. Vanaf een diepte van 1,8 à 3 m
–NAP bevindt zich de pleistocene ondergrond met een
veldpodzolprofiel. Als gevolg van inbraken van zee en het graven van
kanalen is de bodem in grote delen van het plangebied tot in de
pleistocene ondergrond verstoord. De top van de zeeklei is als gevolg
van bouwwerkzaamheden, infrastructurele werken en de aanleg van
kabels- en leidingen naar verwachting eveneens grotendeels verstoord.
Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?
(Indien mogelijk gespecificeerd naar aard, vindplaats(en)/periode(n)?
Op basis van het bureauonderzoek is aan de onverstoorde deel van het
plangebied een hoge verwachting voor archeologische waarden uit het
paleolithicum tot en met het neolithicum (vanaf 1,8 m –NAP) en de
Romeinse tijd (vanaf 0,75 m –NAP), een middelhoge verwachting voor
de bronstijd, ijzertijd en een middelhoge verwachting voor de
middeleeuwen en nieuwe tijd (nabij het oppervlak) toegekend. Aan de
oude dijken is een hoge verwachting voor archeologische waarden uit
de late middeleeuwen en nieuwe tijd toegekend.
In hoeverre worden archeologische resten bedreigd en is
vervolgonderzoek nodig en zo ja, in welke vorm?
Momenteel zijn er nog geen gedetailleerde plannen beschikbaar van de
geplande werkzaamheden. Bij bodemverstoringen in de gebieden met
uitsluitend een (zeer) lage verwachting wordt geen vervolgonderzoek
geadviseerd.
In de gebieden met een hoge verwachting voor de late middeleeuwen
en nieuwe tijd (dijken) wordt in ieder geval geadviseerd voorafgaand
aan bodemverstoringen (d.w.z. afgraving van de oude dijklichamen)
een onderzoek uit te voeren, waarbij door middel van coupures de
dwarsdoorsnede van de dijken in kaart worden gebracht. De locatie
74
Bergman & Emaus 2013.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 38 van 51
van aan de dijk gerelateerde infrastructuur is (in de meeste gevallen)
niet bekend. Derhalve heeft de adviescommisie archeologie
geadviseerd om over het gehele tracé van de te amoveren dijken een
archeologische begeleiding uit te voeren om ook ook in het vlak
informatie te verzamelen over de aanwezige kleinere
dijkinfrastructuur.75
In de gebieden met een (middel)hoge verwachting voor het paleolithicumneolithicum (pleistocene ondergrond op 1,8 à 3 m –NAP), de bronstijdRomeinse tijd (Hollandveen op 0,75 à 1,5 m –NAP) en de middeleeuwennieuwe tijd (mariene afzettingen, aan nabij het oorspronkelijke oppervlak)
wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm –mv een
vervolgonderzoek uit te voeren om de aan- of afwezigheid, de aard, de
omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke
kwaliteit van de archeologische waarden in kaart te brengen. Gezien de
geringe vondstdichtheid van de verwachte archeologische waarden, vormt
een proefsleuvenonderzoek hiervoor de meest geschikte vorm. De
uiteindelijk wijze waarop het vervolgonderzoek kan worden uitgevoerd is
echter in grote mate afhankelijk van de aard en omvang van de geplande
werkzaamheden en de mogelijkheden om binnen een actief gebruikt
sluizencomplex voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch
onderzoek uit te voeren. Derhalve wordt geadviseerd om de wijze en
uitvoeringsperiode van het uiteindelijke vervolgonderzoek in nauw overleg
met het bevoegd gezag, de opdrachtgever en de uitvoerende partij(en) te
bepalen. Voorafgaand aan het vervolgonderzoek dienen de eisen waaraan
dit onderzoek dient te voldoen, te worden vastgelegd in een door het
bevoegd gezag geaccordeerd Programma van Eisen (PvE).
Bovenstaand advies dient beoordeeld te worden door de bevoegde
overheid (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) en leidt tot een
selectiebesluit. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met
bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten.
Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond
van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van
archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de
gebieden waarvoor geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. BAAC bv wil
er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient
te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals
vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden
dient men hiervan melding te maken bij de Minister van OCW (in de
praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
75
Reactie adviescommissie archeologie, dhr. R. van Dierendonck 2014.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 39 van 51
6 Geraadpleegde bronnen
Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie
voor Nederland. De hogere niveaus. Centrum voor
Landbouwdocumentatie, Wageningen.
Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Inleiding in de
geologie en de geomorfologie. (Fysische geografie van Nederland).
Koninklijke Van Gorcum, Assen.
Berendsen, H.J.A., 2005. Landschappelijk Nederland. De fysischgeografische regio’s. (Fysische geografie van Nederland). Koninklijke Van
Gorcum, Assen.
Bergman, W. & A. Emaus, 2013. Onderzoeksvoorstel – Plan van Aanpak
Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Grote Zeesluis te Terneuzen.
BAAC bv, ‘s-Hertogenbosch.
Gedeputeerde Staten van Zeeland, 2009. Aanvullende richtlijnen voor
archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland. In: Provinciaal Blad van
Zeeland. Nummer 32 van 2009. Provincie Zeeland.
Gemeente Terneuzen, 2011. De onderste steen boven? Interim-beleid
archeologie gemeente Terneuzen. Gemeente Terneuzen.
Gottschalk, M.K.E., 1983. Historische geografie van westelijk ZeeuwsVlaaderen. Deel I Tot de Sint-Elisabethsvloed van 1404. Deel II Van het
begin der 15e eeuw tot de inundaties tijdens de tachtigjarige oorlog. De
Bataafsche Leeuw, Dieren.
Jole, N.J.G. van, 2012. Bestemmingsplan Dow/Mosselbanken Paragraaf
Archeologie. Artefact! Advies en onderzoek in Erfgoed.
Kley, J. van der (red.), 1967. Vaarwegen in Nederland. Een beschrijving
van de Nederlandse binnenvaartwegen. Born N.V. Uitgeversmaatschappij.
Kruijf, T. et al. (red.), 2004. Atlas van historische vestingwerken in
Nederland. Zeeland. Walburg Pers.
Louws, C.A., 2013. Buitengebied Terneuzen. Terneuzen.
Bestemmingsplan bijlagenboek. RBOI.
Munaut, A.V., 1967. Etude paléo-écologique d’un gisement tourbeux
situé à Terneuzen (Pays-Bas). In: Van Es et al. (red.). Berichten van de
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Jaargang 17, 1967.
Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage.
Rummelen, F.F.F.E. van, 1977. Toelichtingen bij de geologische kaart
van Nederland 1:50.000. Bladen Zeeuws-Vlaanderen West en Oost. Rijks
Geologische Dienst, Haarlem.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 40 van 51
Schute, I.A., 1997. Landinrichtingsgebieden Hoek en Philippine.
Archeologische inventarisatie en advieskaart. RAAP-rapport 235. RAAP,
Amsterdam.
Sier, M.M., 2003. Ellewoutsdijk in de Romeinse tijd. ADC Rapport 200.
ADC, Bunchoten.
SIKB, 2010. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2.
Structuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB), Gouda.
Stiboka, 1980. Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij de
kaartbladen 54 Oost Terneuzen, 55 Hulst en het Zeeuws-Vlaamse deel
van de kaartbladen 48 Oost Middelburg en 49 West Bergen op Zoom.
Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.
Theunissen, L., A. Müller & A.M.J. de Kraker, 2011. Cirkels in het
Zeeuwse land. Waarderend archeologisch veldonderzoek aan de
Drogendijk bij Kloosterzande (gemeente Hulst). Rapportage
Archeologische Monumentenzorg 193. RCE, Amersfoort.
Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie, 2012. Publieksuitgave PvA
Planuitwerkingsfase Grote Zeesluis Kanaal Gent-Terneuzen. VlaamsNederlandse Scheldecommissie.
Geraadpleegde kaarten
ANWB, 2004. Topografische atlas Zeeland 1:25.000. ANWB, Den Haag
Bing Maps, recente luchtfoto, te raadplegen via
http://www.bing.com/maps, 25 juli 2013.
Blaeu, J., 1649. Ter Nevse. Te raadplegen via
http://www.datnarrenschip.nl.
Blaeu, W. & J. Blaeu, 1645. Flandria et Zeelandia Comitatus. Te
raadplegen via http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Blaeu_1645__Flandria_et_Zeelandia_Comitatus.jpg.
Bodemhoogte waterwegen plangebied, aangeleverd 13 augustus 2013
(CSO Milieu Ruimte Water).
Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Kaartblad 49 West (gedeeltelijk)
Bergen op Zoom – 55 Hulst. 1980. Stichting voor Bodemkartering,
Wageningen.
Bonneblad, kaartblad 700 Neuzen, 1913. Te raadplegen via
http://watwaswaar.nl.
Coeck, G., 1664. Kaerte van De Vier Ambachten. Te raadplegen via
www.geheugenvannederland.nl.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 41 van 51
Cultuurhistorische HoofdStructuur (CHS) Zeeland,
http://zldags.zeeland.nl/geoweb/geowebinternet/web/Viewer.aspx?Site=C
HS#, 25 juli 2013.
Dienst van het kadaster en de openbare registers, 2013. Apeldoorn.
Geologische kaart van Nederland 1:50.000. Kaartblad ZeeuwsVlaanderen. 1977. Rijks Geologische Dienst, Haarlem.
Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000. Kaartblad 53
Suis – 54 Terneuzen – 55 Hulst. Stichting voor Bodemkartering/Rijks
Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.
Kaart Noordelijke deel Vlaanderen, ca. 1550. RAG-065-19. In: Louws,
C.A., 2013. Buitengebied Terneuzen. Terneuzen. Bestemmingsplan
bijlagenboek. RBOI.
Kadasterkaart (minuutplan en OAT), 1811-1832, te raadplegen via
http://watwaswaar.nl.
Ortelius, 1570. [Kaart van Zeeland], te raadplegen via
http://people.zeelandnet.nl/hoonsut/genea/oldmaps.htm, 27 mei 2013.
NIMH, Luchtfoto’s van de vesting Terneuzen, ca. 1925-1935. Te
raadplegen via te raadplegen via http://nimh-beeldbank.defensie.nl, 6
augustus 2013.
Geallieerde militaire plattegrond Terneuzen, 1944. In: B.C. de Pater
& B. Schoenmaker. 2005. Grote Atlas van Nederland 1930-1950.
Uitgeverij Asia Maior/Atlas Maior, Zierikzee.
Tirion, 1747. [Kaart van Zeeland],
http://people.zeelandnet.nl/hoonsut/genea/oldmaps.htm, 27 mei 2013.
Topografische kaart van Nederland 1:25.000. 55A, 1950, 1961, 1972,
1986 en 1993. Te raadplegen via http://watwaswaar.nl.
Topographische en Militaire kaart van het Koninkrijk der
Nederlanden, 1838-1857. In: Grote Historische Atlas van Nederland
1:50.000. 4 Zuid-Nederland 1838-1857. Wolters-Noordhoff
Atlasprodukties bv, Groningen.
Topographische en Militaire kaart van het Koninkrijk der
Nederlanden, 1856-1858. In: Grote Historische Provincie Atlas 1:25.000.
Zeeland 1856-1858. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties bv, Groningen.
Topografische Karte der Niederlande, 1941. In: B.C. de Pater & B.
Schoenmaker. 2005. Grote Atlas van Nederland 1930-1950. Uitgeverij
Asia Maior/Atlas Maior, Zierikzee.
Visscher, 1650. [Kaart van Zeeland]. Te raadplegen via Geoloket
Provincie Zeeland.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 42 van 51
Geraadpleegde websites
AHN, Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). http://www.ahn.nl, 25 juli
2013.
ARCHISII, het archeologisch registratie- en informatiesysteem van de
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, http://archis2.archis.nl, 25 juli
2013.
BAG-viewer, Basisregistratie Adressen en Gebouwen,
http://bagviewer,geodan.nl, 8 augustus 2013.
Bodemloket, http://bodemloket.nl, 8 augustus 2013.
Dans Easy, Data Archiving and Networked Services,
https://easy.dans.knaw.nl/, 25 juli 2013.
DINOLoket, Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond,
http://www.dinoloket.nl, 25 juli 2013.
Geschiedeniszeeland.nl, http://www.geschiedeniszeeland.nl, 8
augustus 2013.
Geoloket Provincie Zeeland, luchtfoto’s 1959-2012,
http://zldags.zeeland.nl, 8 augustus 2013.
Ruimtelijkeplannen.nl, 8 augustus 2013.
Stichting Menno van Coehoorn, Terminologie, http://www.coehoorn.nl,
8 augustus 2013.
Zeeuwsarchief, http://www.zeeuwsarchief.nl, 8 augustus 2013.
Overige bronnen
Reactie adviescommissie archeologie, dhr. R. van Dierendonck,
2014.
AWN-Zeeland, schriftelijke mededeling mw. D. de Koning, 29 juli 2013.
Heemkundige Vereniging Terneuzen, schriftelijke mededeling dhr. E.
Hamelink, 8 augustus 2013.
SCEZ, schriftelijke mededeling dhr. J. Jongepier (Helpdesk Archeologie
SCEZ), 13 augustus 2013.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 43 van 51
Niet geraadpleegde bronnen
Het bouwarchief is vanwege het lange en intensieve gebruik van dit
specifieke gebied (gebruikt vanaf de negentiende eeuw) zeer omvangrijk,
maar aangezien veel verstorende activiteiten niet zijn geregistreerd, is dit
gezien de beperkte informatiewaarde niet geraadpleegd.
Rapport Vlaams Nederlandse Scheldecommissie
Pagina 44 van 51
Bijlage 1
Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken
Overzicht geologische en archeologische tijdvakken
Ouderdom
in jaren
Chronostratigrafie
MIS
Holoceen
11.755
12.745
13.675
14.025
LaatWeichselien
(LaatGlaciaal)
15.700
1
Late Dryas
(koud)
Allerød
(warm)
Vroege Dryas
(koud)
Bølling
(warm)
Lithostratigrafie
Formaties: Naaldwijk
(marien), Nieuwkoop
(veen), Echteld (fluviatiel)
2
LaatPleniglaciaal
29.000
50.000
MiddenWeichselien
(Pleniglaciaal)
MiddenPleniglaciaal
VroegPleniglaciaal
3
Formatie
van
Kreftenheye
Formatie
van
Boxtel
4
75.000
VroegWeichselien
(VroegGlaciaal)
115.000
130.000
370.000
410.000
5a
5c
5d
Eemien
(warme periode)
5e
Saalien (ijstijd)
6
Holsteinien
(warme periode)
Formatie
van
Beegden
5b
Eem
Formatie
Formatie
van Drente
Formatie
van
Urk
Elsterien (ijstijd)
475.000
Cromerien
(warme periode)
850.000
Pre-Cromerien
2.600.000
Formatie
van
Sterksel
Formatie
van Peelo
Cal. jaren
v/n Chr.
1950
14
C jaren
Chronostratigrafie
Pollen
zones
0
Vb2
1500
Subatlanticum
koeler
vochtiger
450
0
12
Vb1
Va
Vegetatie
Loofbos
eik en hazelaar
overheersen
haagbeuk
veel cultuurplanten
rogge, boekweit,
korenbloem
Archeologische
perioden
Nieuwe tijd
Middeleeuwen
Romeinse tijd
IJzertijd
800
815
2650
IVb
Subboreaal
koeler
droger
2000
3755
IVa
5000
4900
5300
7020
8240
III
Boreaal
warmer
II
Preboreaal
warmer
I
8000
9000
8800
11.755
Atlanticum
warm
vochtig
10.150
12.745
10.800
13.675
11.800
14.025
12.000
15.700
13.000
LaatWeichselien
(LaatGlaciaal)
Late Dryas
LW III
Allerød
LW II
Vroege Dryas
LW I
Bølling
35.000
Loofbos
eik en hazelaar
overheersen
beuk>1% invloed
landbouw
(granen)
Bronstijd
Neolithicum
Loofbos
eik, els en hazelaar
overheersen
in zuiden speelt
linde een grote rol
den overheerst
hazelaar, eik, iep,
linde, es
eerst berk en later
den overheersend
Mesolithicum
parklandschap
dennen- en
berkenbossen
open
parklandschap
open vegetatie met
kruiden en
berkenbomen
MiddenWeichselien
(Pleniglaciaal)
perioden met een
poolwoestijn en
perioden met een
toendra
VroegWeichselien
(VroegGlaciaal)
perioden met bos
en perioden met
een subarctisch
open landschap
Laat-Paleolithicum
75.000
115.000
130.000
Eemien
(warme periode)
Midden-Paleolithicum
loofbos
Saalien (ijstijd)
300.000
Vroeg-Paleolithicum
Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie
volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).
Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.
Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).
Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).
Bijlage 2
Kadastrale kaart 1811-1832
374000
46000
374000
45000
373000
372000
371000
371000
372000
373000

45000

46000
Terneuzen, Grote Zeesluis
Bijlage 2 Kadastrale kaart 1811-1832
plangebied
0
1.000 m
© BAAC bv
Bijlage 3
Kreken en kanalen
374000
46000
374000
45000
Westsluis
Middensluis

Oostsluis
Middensluis
Oostsluis
373000
373000
Westsluis
Oostsluis
372000
371000
371000
372000
Westsluis
45000
46000
Terneuzen, Grote Zeesluis
Bijlage 3 Kreken en kanalen
plangebied
Waterwegen
oude kreken (1811-1832)
topografische ondergrond
kanaal 1827
kanaal 1910
kanaal 1960
0

1.000 m
© BAAC bv
Bijlage 4
Specifieke archeologische verwachtingskaart
374000
46000
374000
45000
373000
372000
371000
371000
372000
373000

45000
46000
Terneuzen, Grote Zeesluis
Bijlage 4 Specifieke archeologische verwachting
archeologische verwachting
pleistocene en veenlandschap
hoog (> 0,75 m -NAP)
jonge getijdenlandschap
hoog (vestinggracht)
historische elementen
dijk (1811-1832)
kreektracé (1811-1832)
verdwenen vestingwerken 1833
plangebied
topografische ondergrond
hoog
middelhoog
laag
algemeen
zeer laag
0

1.000 m
© BAAC bv
Download