DIENST EPIDEMIOLOGIE VAN INFECTIEZIEKTEN ZOÖNOSEN EN VECTOR­ OVERDRAAGBARE ZIEKTEN Epidemiologische surveillance in België, 2013 en 2014 Zoönosen en vector­ overdraagbare ziekten Het programma wordt financieel gesteund door: Langer gezond leven voor iedereen Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) Operationele directie Volksgezondheid en surveillance Dienst Epidemiologie van infectieziekten Programma Zoönosen en vectoroverdraagbare ziekten (ERID) Juliette Wytsmanstraat 14 | 1050 Brussel | België Volksgezondheid en surveillance | December 2015 | Brussel, België Auteurs Javiera Rebolledo1, Tinne Lernout1, Amber Litzroth1 en Dominique Van Beckhoven1 COAUTEURS (alfabetische volgorde) B. Brochier2,3, B. Delaere4, D. Fretin5, W. Heuninckx6, M. Hing6, J. Jacobs7, B. Kabamba-Mukadi8,9, P. Maes10, M. Mori5,8,11, S. Patteet10, S. Quoilin1, V. Saegeman9, V. Suin3, C. Truyens12, D. Vanrompay13, M. Van Esbroeck6,8,14,15,16, S. Van Gucht2,3, P. Wattiau17,18. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Dienst Epidemiologie van infectieziekten, Operationele directie Volksgezondheid en surveillance, WIV-ISP Nationaal referentiecentrum voor rabiësvirus, Dienst Virale ziekten, Operationele directie Overdraagbare en besmettelijke ziekten, WIV-ISP Nationaal referentiecentrum voor tekenencefalitisvirus 2013-2014, Dienst Virale ziekten, Operationele directie Overdraagbare en besmettelijke ziekten, WIV-ISP Centre Hospitalier Universitaire (CHU) Dinant Godinne, Site Godinne, maladies infectieuses Referentielaboratorium voor Francisella tularensis, Operationele directie Bacteriële ziekten, CODA-CERVA Nationaal referentiecentrum voor Rickettsia spp. en Anaplasma phagocytophilum, (a) Laboratorium klinische biologie, Koningin Astrid Militair hospitaal, (b) Laboratorium voor klinische biologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde Referentielaboratorium voor Plasmodium spp., Laboratorium voor klinische biologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde Nationaal referentiecentrum voor Coxiella burnetii en Bartonella spp.,(a) Laboratorium voor klinische biologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde, (b) Operationele directie Bacteriële ziekten, CODA-CERVA, (c) Laboratoire de Microbiologie, Cliniques universitaires UCL St-Luc Nationaal referentiecentrum voor Borrelia burgdorferi, (a) Laboratoire de Microbiologie, Cliniques universitaires UCL St-Luc, (b) Laboratorium voor klinische virologie, UZ Leuven 10 Nationaal referentiecentrum voor Hantavirus spp., Laboratorium voor klinische virologie, UZ Leuven 11 Nationaal referentiecentrum voor Brucella spp., (a) Operationele directie Bacteriële ziekten, CODA-CERVA, (b) Laboratorium voor klinische biologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde 12 Referentielaboratorium voor Echinococcus multilocularis, Laboratoire de parasitologie, Université Libre de Bruxelles – Hôpital Erasme 13 Referentielaboratorium voor Chlamydia psittaci, Vakgroep Dierlijke productie, Universiteit Gent 14 Nationaal referentiecentrum voor West-Nile virus, dengue en chikungunyavirus, Laboratorium voor klinische biologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde 15 Referentielaboratorium voor Leishmania spp., Laboratorium voor klinische biologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde 16 Referentielaboratorium voor Leptospira spp., Laboratorium voor klinische biologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde 17 Referentielaboratorium voor Bacillus antracis, Operationele directie Bacteriële ziekten, CODA-CERVA 18 Referentielaboratorium voor Yersinia pestis, Operationele directie Bacteriële ziekten, CODA-CERVA Contact Javiera Rebolledo Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele directie Volksgezondheid en surveillance Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel België Tel.: +32 2 642 57 35 E-mail: [email protected] Dit document is beschikbaar op de website van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Dienst Epidemiologie van infectieziekten https://epidemio.wiv-isp.be/ID/Pages/default.aspx Dankwoord De dienst Epidemiologie van infectieziekten van het WIV-ISP dankt alle personen die hebben bijgedragen tot het verzamelen van gegevens. De auteurs danken ook de collega’s Yves Dupont, Mathias Leroy, Gaëtan Muyldermans, Annabel Motté, Florence Vandernoot en Nathalie Verhocht voor hun medewerking en hun bijdrage aan het tot stand komen van dit rapport. Drukvoorbereider Hubert De Krahe, WIV-ISP Lay-out Nathalie da Costa Maya, CDCS vzw © Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Brussel 2015 Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters Intern referentienummer: 2015/053 Depotnummer: D/2015/2505/74 www.wiv-isp.be Afkortingen 7 Samenvatting 9 Hoofdstuk 1. WIJZE VAN SURVEILLANCE 13 Hoofdstuk 2. Zoönosen Miltvuur - Anthrax (Bacillus anthracis) Bartonellose (Bartonella henselae) Brucellose (Brucella spp.) Psittacose (Chlamydia psittaci) Q-koorts (Coxiella burnetii) Echinococcose (Echinococcus spp.) Tularemie (Francisella tularensis) Hantavirose (Hantavirus spp.) Leptospirose (Leptospira spp.) Hondsdolheid (Rabiësvirus) 17 17 20 26 30 33 38 42 45 50 55 Hoofdstuk 3. Vectoroverdraagbare ziekten 59 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Anaplasmose (Anaplasma phagocytophilum) Ziekte van Lyme (Borrelia burgdorferi) Tekenencefalitis (Tick-borne encephalitis virus) 59 59 64 73 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Chikungunya (Chikungunyavirus) Dengue (Denguevirus) Malaria (Plasmodium spp.) West-Nile koorts (West-Nile virus) 76 76 80 85 89 INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL 5 3.3 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren Leishmaniose (Leishmania spp.) Rickettsiose (Rickettsia spp.) Pest (Yersinia pestis) INHOUDSTAFEL Bijlagen Bijlage 1: Contactgegevens voor de melding van infectieziekten Bijlage 2: Rapportering van aantal gevallen per regio Bijlage 3: Lijst van interessante websites Bijlage 4: Lijst van de nationale referentiecentra per pathogeen vanaf oktober 2015 Bijlage 5: Lijst van referentielaboratoria per pathogeen 6 92 92 97 101 105 105 106 107 108 109 Afkortingen CL Cutane leishmaniose CODA-CERVA Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie - Centre d’étude et de recherches vétérinaires et agrochimiques EU/EER Europese Unie/Europese Economische Ruimte ECDCEuropean Centre for Disease prevention and Control (Europees centrum voor ziektepreventie en -controle) EM Erythema migrans FAVVFederaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen ITGInstituut voor Tropische Geneeskunde MZG Minimale ziekenhuisgegevens NBNeuroborreliose NRCNationaal referentiecentrum PCRPolymerase Chain Reaction (polymerasekettingreactie) VL Viscerale leishmaniose Afkortingen RLReferentielaboratorium VMVerplichte melding 7 RNA Ribonucleïnezuur TBE(V)Tick-borne encefalitis (virus) – tekenencefalitis WGOWereldgezondheidsorganisatie WIV-ISP Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Institut scientifique de Santé Publique Samenvatting De epidemiologische surveillance van zoönosen en vectoroverdraagbare ziekten in België steunt op gegevens van drie netwerken van laboratoria voor microbiologie (peillaboratoria, referentielaboratoria, nationale referentiecentra) en op gegevens van de verplichte melding, wanneer beschikbaar. Deze surveillance is niet exhaustief en laat dus niet toe om exacte aantallen van nieuwe gevallen in België weer te geven. Bovendien hebben vele van de opgevolgde ziekten een weinig specifiek klinisch beeld en wordt er dus niet altijd aan de diagnose gedacht. Wel laat de surveillance toe om trends in de tijd op te volgen en de karakteristieken van de gevallen te beschrijven. In 2013 en 2014 werden verschillende trends opgemerkt voor de verschillende opgevolgde ziektekiemen. Ook het aantal gediagnosticeerde gevallen van tularemie vertoont een toename sinds 2012 in België en in de buurlanden (Frankrijk en Nederland). Alle recente Belgische gevallen kwamen uit de provincie Namen. Het aantal gevallen van psittacose in België neemt eveneens geleidelijk toe sinds 2010, met het optreden van gegroepeerde gevallen in een familiale of beroepsmatige context. De algemene trend van andere, in dit rapport beschreven, zoönosen is stabiel of dalend. Zowel alveolaire als cystische echinococcose zijn zeldzaam in België en niettegenstaande een stijgende bezorgdheid over de verspreiding van Echinococcus multilocularis in Europa, wordt bij ons geen toename van de ziekte gezien. Er werd ook geen toename opgemerkt van het aantal gevallen van de kattenkrabziekte (Bartonella henselae) tussen 2013 en 2014, al ligt het aantal gerapporteerde gevallen veel hoger in Wallonië dan in de rest van het land. Het aantal gevallen van brucellose is eveneens stabiel; gevallen zijn zeldzaam en voornamelijk gelinkt aan een blootstelling in het Middellandse Zeegebied (Turkije, Italië). Het aantal gevallen van Q-koorts is ook laag, met een daling van het aantal meldingen in 2013 en 2014 ten opzichte van de voorgaande jaren. S a m e n vat t i n g Door veranderingen in het klimaat en de dichtheid van bepaalde dierlijke reservoirs, vertonen sommige ziektes belangrijke jaarlijkse schommelingen. Zo was 2014 een gunstig jaar voor de verspreiding van hantavirussen en vooral voor leptospirose, waarvan het aantal gevallen in 2014 sterk toenam. Dergelijke toename werd ook vastgesteld in andere Europese landen. 9 S a m e n vat t i n g Als gevolg van o.a. de klimaatopwarming wordt er in Europa een opflakkering van ziekten overgedragen door teken verwacht. Hoewel dit in sommige landen al werd gerapporteerd, is dit in België nog niet waargenomen bij de ziekten opgenomen in de surveillance. In 2013 en 2014 is het aantal serologische tests voor Borrelia burgdorferi uitgevoerd door het netwerk van peillaboratoria en het NRC sterk gestegen, waarschijnlijk ten gevolge van een grotere belangstelling voor de ziekte van Lyme onder artsen en in de algemene bevolking. Het aantal positieve resultaten is dan ook gestegen maar het positiviteitspercentage is stabiel gebleven. Het aantal personen met een positief serologisch resultaat voor Anaplasma phagocytophilum blijft globaal genomen ook stabiel. Acute infecties met Anaplasma phagocytophilum worden zelden gediagnosticeerd, maar dit aantal wordt waarschijnlijk onderschat door het aspecifieke klinische beeld en het gebrek aan klinische informatie voor de interpretatie van de laboratoriumresultaten. Het aantal gediagnosticeerde gevallen van rickettsiose in België is eveneens stabiel en alle infecties gemeld in 2013-2014 (met uitzondering van een mogelijk geval) zijn in het buitenland opgelopen. Verder werd er in België tot op heden ook geen enkele autochtone tekenencefalitisinfectie gerapporteerd, maar het TBEV-virus blijkt wel in omloop te zijn bij dieren. De surveillance van ziekteverwekkers die potentieel overdraagbaar zijn door een tekenbeet blijft dus belangrijk, zowel onder de bevolking als onder de reservoirs en de teken. In juni 2015 heeft het WIVISP in België een website gelanceerd om de tekenbeten in kaart te brengen (www.tekennet.be). Het beste middel in de strijd tegen ziekten die door teken worden overgedragen, is het vermijden van tekenbeten in risicogebieden, vooral van maart tot oktober, wanneer teken actief zijn. 10 Het aantal gevallen van leishmaniose (overgedragen door de zandvlieg) in België is wisselend, met een licht stijgende tendens in de loop van de laatste jaren. Dit stemt overeen met de wereldwijd sterke uitbreiding van de ziekte in de afgelopen jaren. Alle gevallen in België zijn geïmporteerd, voornamelijk van het Middellandse Zeegebied en Latijns-Amerika. Tot nu toe blijven ook de ziekten overgedragen door muggen in België beperkt tot geïmporteerde gevallen. In 2014 nam het aantal gediagnosticeerde importgevallen van chikungunya in België sterk toe, naar aanleiding van een epidemie in de Caraïben die nog steeds aan de gang is. Ook het aantal gevallen van dengue in België vertoont een stijgende trend, omwille van een geografische uitbreiding van de circulatie van het virus en een verhoogd aantal reizigers naar endemische landen. Het aantal gevallen van malaria blijft algemeen stabiel, met een predominantie van infecties met P. falciparum die in Afrika werden opgelopen. Het aantal gerapporteerde gevallen van West-Nile koorts neemt toe in Europa, onder meer door een actievere surveillance. In België werd tot nu echter geen circulatie van het virus aangetoond, noch bij de mens, noch bij de wilde fauna, vogels of bij paarden. S a m e n vat t i n g Hoewel er voor bepaalde ziekten sinds meerdere jaren geen gevallen werden gedetecteerd, blijft de surveillance ervan noodzakelijk omwille van het risico op import, de ernst van de ziekte en/of de internationale verplichting tot melding. Sedert meer dan 5 jaar werd geen enkel verdacht geval van pest vastgesteld in België, maar de ziekte is nog aanwezig in een aantal landen, waaronder vooral Madagaskar. De voorbije jaren werden ook haarden van miltvuur (anthrax) gerapporteerd in Europa bij intraveneuze druggebruikers na het gebruik van besmette heroïne. In België werd echter geen geval meer vastgesteld sinds 2005. Het laatste geval van (geïmporteerde) hondsdolheid in België dateert van 1990, maar het risico op blootstelling in een endemisch land blijft bestaan. 11 1. WIJZE VAN SURVEILLANCE Voor de epidemiologische surveillance van infectieziekten in België maakt het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) gebruik van verschillende surveillancesystemen. Het eerste netwerk is het netwerk van peillaboratoria, dat sinds 1983 wordt gecoördineerd door de dienst Epidemiologie van infectieziekten van het WIV-ISP. Dit surveillancesysteem stoelt op een vrijwillige, onbezoldigde participatie van de laboratoria en vertegenwoordigt 59% van alle laboratoria voor microbiologie (ziekenhuis- of privélaboratoria) in België. Die laboratoria zijn verspreid over 33 van de 43 arrondissementen van het land en vertegenwoordigen naar schatting 50 tot 80% van alle laboratoriumdiagnoses in België. Het betreft een stabiel en breed peilnetwerk dat de tendensen in de evolutie van de ziekte in België en de regio’s volgt. Het betreft dus niet het totale aantal nieuwe gevallen dat zich in de populatie heeft voorgedaan tijdens de vermelde periode, maar het aantal nieuwe gevallen dat door de deelnemende laboratoria van het netwerk werd gediagnosticeerd. Het tweede, meer recente netwerk, is het netwerk van nationale referentiecentra (NRC), dat in 2011 werd opgericht voor 40 pathogenen of groepen van pathogenen [1]. Het betreft één of meer laboratoria (hoogstens drie) per pathogeen of groep van pathogenen die worden aangeduid volgens een procedure beschreven in het Koninklijk Besluit van 9/2/2011 [2]. Dat KB bepaalt ook het juridische en financiële kader waarin de NRC moeten werken. Hun belangrijkste functie bestaat uit de diagnose van bepaalde pathogenen en de diagnostische bevestiging door karakterisering van de stammen die door laboratoria voor medische biologie worden verstuurd. Ze voeren onder meer een serotypering uit en evalueren mogelijke bacteriële resistentie tegen antibiotica. Ze volgen de evolutie van de microbiologische kenmerken, signaleren abnormale verschijnselen zoals het (opnieuw) opduiken van ziekten of het verschijnen van gegroepeerde gevallen en dragen zo ook bij tot de epidemiologische surveillance. Het derde netwerk is het netwerk van referentielaboratoria (RL) die gespecialiseerd zijn in de diagnose van een bepaald pathogeen (één laboratorium = één pathogeen). Dat netwerk bevestigt de diagnose van stalen 1 . W I J Z E VAN SURVEILLANCE De gegevens voor de zoönosen en vectoroverdraagbare ziekten die in dit rapport worden besproken, zijn afkomstig van drie netwerken van laboratoria voor microbiologie, die systematisch informatie over de laboratoriumdiagnose van de belangrijkste pathogenen doorgeven. Wanneer relevant, werden de gegevens aangevuld met informatie bekomen via de verplichte melding van infectieziekten in de drie regio’s. 13 die worden verstuurd door andere laboratoria voor microbiologie, en voert aanvullende onderzoeken uit zoals typering van stammen en/of onderzoek van de resistentie tegen antibiotica. Het netwerk van referentielaboratoria functioneert volgens hetzelfde principe als de NRC, maar hun rol en taken zijn niet vastgelegd door een Koninklijk Besluit en het betreft een vrijwillige deelname. De referentielaboratoria dekken pathogenen die niet op de lijst van de NRC staan. Deze drie netwerken werken nauw samen en worden gecoördineerd door de dienst Epidemiologie van infectieziekten, Operationele directie Volksgezondheid en surveillance van het WIV-ISP. Verder moeten een aantal infectieziekten via de verplichte melding (VM) aangegeven worden aan de bevoegde diensten: de arts infectieziektebestrijding van het Agentschap Zorg en Gezondheid in Vlaanderen, de inspectie voor hygiëne van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of de dienst surveillance van infectieziekten van de Federatie Wallonië-Brussel voor Wallonië (zie contactgegevens in bijlage 1). 1 . W I J Z E VAN SURVEILLANCE Een overzicht van de meldingsplichtige zoönosen en aandoeningen die worden overgedragen door vectoren per gewest wordt weergegeven in onderstaande tabel. 14 Tabel 1 | Verplichte melding per regio Pathogeen Anaplasma phagocytophilum Bacillus anthracis Bartonella Borrelia burgdorferi Brucella spp. Chlamydia psittaci Chikungunyavirus Ziekte Anaplasmose Miltvuur (Anthrax) Bartonellose Ziekte van Lyme Brucellose Psittacose Chikungunya Vlaanderen - Wallonië - Brussel - - - - Autochtoon geval Coxiella burnetii Denguevirus Q-koorts Dengue Echinococcus spp. Francisella tularensis Hantavirus spp. Leishmania spp. Leptospira spp. Plasmodium spp. Echinococcose Tularemie Hantavirose Leishmaniose Leptospirose Malaria Rabiesvirus Rickettsia TBEV West-Nile virus - - - - Autochtoon geval Autochtoon geval Autochtoon geval Hondsdolheid Rickettsiose Tekenencefalitis West-Nile virus Autochtoon geval infectie Yersinia pestis Pest * De bevoegdheden van de Federatie Wallonië-Brussel zijn vanaf 04/01/2016 opgenomen binnen het «Agence pour une Vie de Qualité (AVIQ)» 1 . W I J Z E VA N S U R V E I L L A N C E Autochtoon geval - 15 Voor dit rapport werd de informatiebron gekozen op basis van de beschikbaarheid van de gegevens. Tabel 2 geeft de gebruikte bron weer per pathogeen. Tabel 2 | Gegevensbronnen voor de verschillende pathogenen Zoönosen 1 . W I J Z E VAN SURVEILLANCE Ziekten die worden overgedragen door teken 16 Vector­ overdraagbare ziekten Ziekten die worden overgedragen door muggen Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren Pathogeen agens Bacillus anthracis Bartonella henselae Brucella spp. Chlamydia psittaci Coxiella burnetii Echinococcus spp. Francisella tularensis Hantavirus spp. Leptospira interrogans Rabiesvirus Anaplasma phagocytophilum Borrelia burgdorferi Tick-borne encephalitisvirus (TBEV) Chikungunyavirus Denguevirus Plasmodium spp. West-Nile virus Leishmania spp. Rickettsia spp. Yersinia pestis Gegevensbron RL RL/Peillaboratoria NRC/VM Peillaboratoria/VM NRC/VM RL RL/VM NRC/Peillaboratoria RL/VM NRC/VM NRC/VM Peillaboratoria/NRC NRC NRC/Peillaboratoria/VM NRC/VM RL/Peillaboratoria/VM NRC/VM RL NRC RL/VM Referenties 1. Muyldermans G, Litzroth A, Ducoffre G, Quoilin S. Medical-Technical Advisory Board. Establishment and reinforcement of the national reference centers for human microbiology in Belgium. Arch Public Health. 2012 Jun 22;70(1):16. 2. Koninklijk besluit tot vaststelling van de financieringsvoorwaarden van de referentiecentra voor humane microbiologie, 09/02/2011, Belgisch Staatsblad (2011). Beschikbaar via: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_ date=11-03-01&numac=2011022071 2. ZOÖNOSEN Miltvuur (Bacillus anthracis) J. Rebolledo, P. Wattiau Hoofdpunten • In België werd er sinds 2005 geen enkel geval van miltvuur meer vastgesteld. • In enkele Europese landen (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland) zijn er gegroepeerde gevallen geïdentificeerd na het gebruik van besmette heroïne afkomstig uit Afghanistan. Miltvuur (anthrax) is een bacteriële zoönose veroorzaakt door de Bacillus anthracis. De besmetting gebeurt doorgaans via bevuilde producten van dierlijke oorsprong afkomstig uit landen in Azië of Afrika waar de ziekte endemisch is [1]. Er zijn tevens zeldzame gevallen van overdracht door het gebruik van injecteerbare drugs gerapporteerd [2]. Het ziektebeeld bij de mens is afhankelijk van de wijze van besmetting: de cutane vorm treedt op na rechtstreeks contact met besmette dieren, de gastro-intestinale vorm na het eten van besmet vlees en de pulmonale vorm na inademing van de bacterie. De letaliteit is onder meer afhankelijk van de snelle aanvang van een adequate behandeling. Zonder behandeling loopt de letaliteit op tot meer dan 95% bij de pulmonale vorm, tot ongeveer 40% bij de gastro-intestinale vorm en tot 10 à 20% bij de cutane vorm. In de geïndustrialiseerde landen is de ziekte zeldzaam geworden maar kunnen er plaatselijke opflakkeringen optreden. Miltvuur is vooral een beroepsziekte. De meeste gevallen treden op bij mensen die werken met wol, dierlijk haar en leer, alsook bij veeartsen, kwekers, werknemers van slachthuizen enz. 2. Zoönosen Inleiding Methode 17 Anthrax is in België een ziekte die verplicht gemeld moet worden. De bevestiging van de diagnose gebeurt door middel van isolatie en identificatie van het pathogeen agens in het referentielaboratorium van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA-CERVA). Resultaten Het referentielaboratorium heeft de afgelopen 9 jaar (2006-2014) geen enkel geval van miltvuur bevestigd. Ook voordien kwamen humane gevallen in België uitzonderlijk voor en het betrof bijna uitsluitend importgevallen. Het laatste gerapporteerde geval, in 2005, was een geval van cutaan miltvuur bij een Belg die was teruggekeerd van een reis in Botswana [3]. Het laatste dierlijke geval van miltvuur, in 1988, betrof een koe die dood werd teruggevonden. Toch is tijdens een studie in België op meerdere plaatsen in een fabriek waar dierlijke vezels worden verwerkt (stoffilter, afvalwater, geitenhaar) B. anthracis geïsoleerd [1]. Een tweede studie bracht aan het licht dat werknemers van deze fabriek antistoffen voor B. anthracis vertoonden, wat de blootstelling aan het verantwoordelijke agens bevestigde, ondanks de afwezigheid van klinische verschijnselen [4,5]. 2. Zoönosen Bespreking 18 Miltvuur is in hoofdzaak een beroepsziekte maar de meeste gevallen die de afgelopen jaren in Europa zijn gerapporteerd, hadden te maken met het gebruik van injecteerbare drugs. In 2002 zijn in Noorwegen voor het eerst gevallen van miltvuur beschreven bij intraveneuze druggebruikers na het gebruik van besmette heroïne. Daarna, tussen 2009 en 2010, werden nieuwe gevallen vastgesteld bij heroïneverslaafden in het Verenigd Koninkrijk (52 gevallen) en in Duitsland (3 gevallen). In 2012 is het aantal gevallen plotseling gestegen met in totaal 13 meldingen in Denemarken, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk [6,7,8]. Bij de moleculaire typering van de isolaten van de gevallen gerapporteerd in de laatste drie landen werd één enkele stam van Bacillus anthracis geïdentificeerd. Dit toont een verband aan tussen de verschillende epidemieën in Europa, die allemaal te maken hebben met het gebruik van heroïne afkomstig uit Afghanistan [9]. De studie heeft ook aan het licht gebracht dat hoogstwaarschijnlijk één unieke bron de heroïne heeft besmet. De verschillende epidemieën zouden dus worden toegeschreven aan een betere opsporing van de gevallen dankzij de surveillance en de toegenomen bewustmaking van deze bevolking of aan het intermitterend in omloop zijn van besmette heroïne op de markt [2,9]. De surveillance van miltvuur is noodzakelijk, in het bijzonder voor werknemers blootgesteld tijdens de uitoefening van hun beroep (professionelen op het gebied van wol, dierlijk haar, leer alsook veeartsen, kwekers, werknemers van slachthuizen enz.) en voor intraveneuze druggebruikers. Referenties 1. Wattiau P, Klee SR, Fretin D, Van Hessche M, Ménart M, Franz T et al. Occurrence and genetic diversity of Bacillus anthracis strains isolated in an active wool-cleaning factory. Appl Environ Microbiol. 2008 Jul; 74(13):4005-11. 2. Grunow R, Klee R, Beyer W, George M, Grunow D, Barduhn A et al. Anthrax among heroin users in Europe possibly caused by same bacillus anthracis strain since 2000. EuroSurveillance 2013; 18(13):pii=20437. 3. Van den Enden E, De Schrijver K, Van Esbroeck M, Maes I, Van Gompel F. Cutane antrhax na een verblijf in Botswana. Vlaams Infectieziektenbulletin. 2005, 53/2005/3. Beschikbaar via: http://www.infectieziektebulletin.be/defaultSubsite.aspx?id=9792&terms=anthrax#. Vnv15q10ypo 4. Wattiau P, Govaerts M, Frangoulidis D, Fretin D, Kissling E, Van Hessche M et al. Immunologic response of unvaccinated workers exposed to anthrax, Belgium. Emerg Infect Dis. 2009 Oct; 15(10):1637-40. 5. Kissling E, Wattiau P, China B, Poncin M, Fretin D, Pirenne Y et al. B. anthracis in a wool-processing factory: seroprevalence and occupational risk. Epidemiol Infect. 2012 May;140(5):879-86. 6. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Joint ECDC and EMCDDA Rapid Risk Assessment. Anthrax cases among injecting drug users Germany, 22 June 2012. Beschikbaar op: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/120622_TER_Anthrax_ IDU_Germany.pdf 7. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual Epidemiological Report 2012. Beschikbaar op: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/AnnualEpidemiological-Report-2012.pdf 8. Public Health England. Department for Environment, Food and Rural Affairs. Annual Zoonoses Report. United Kingdom 2012. Beschikbaar op: https://www.gov.uk/government/ uploads/system/uploads/attachment_data/file/236983/pb13987-zoonoses-report-2012.pdf 2. Zoönosen 9. Price EP, Seymour M, Sarovich D, Latham J, Wolken S et al. Molecular epidemiologic investigation of an anthrax outbreak among heroin users, Europe. Emerg Infect Dis. 2012; 18(8):1307-13. 19 Bartonellose (Bartonella henselae) A. Litzroth, B. Kabamba-Mukadi Hoofdpunten • In 2013 en 2014 werden respectievelijk 704 en 674 gevallen van kattenkrabziekte gerapporteerd in België. • De jaarlijkse incidentie in Wallonië (11,4 gevallen per 100.000 inwoners in 2013 en 10,1 gevallen per 100.000 inwoners in 2014) was 3 keer hoger dan in Vlaanderen en ongeveer 2 keer hoger dan in Brussel. 2. Zoönosen • Vooral kinderen en jongvolwassenen raken geïnfecteerd. 20 De kattenkrabziekte (‘cat scratch disease’) is een infectieziekte bij de mens die al meer dan 70 jaar bekend is. De mens wordt besmet door een beet of het krabben van een kat, of door in de ogen te wrijven na het strelen van een kat. Ook infectie door een beet van een geïnfecteerde teek of vlo kan niet worden uitgesloten. Dit zou gevallen van kattenkrabziekte kunnen verklaren bij mensen die zich niet herinneren gekrabd of gebeten te zijn door een kat. De rol van honden bij de overdracht van de ziekte is nog niet duidelijk, maar mogelijk vormen zij ook een blootstellingsrisico [1-3]. De ziekte veroorzaakt in 50% van de gevallen een huidletseltje (eerst een papel, daarna een blaasje en vervolgens een ulcus) op de plaats van inoculatie. De patiënt vertoont vervolgens lichte koorts en adenopathieën. Verder komen ook vaak hoofdpijn, keelpijn, conjunctivitis, malaise, anorexie en rillingen voor. In 5-10% van de gevallen treden atypische verschijnselen op zoals het oculoganglionaire syndroom van Parinaud (periauriculaire adenopathie en palpebrale conjunctivitis). Geïnfecteerde patiënten kunnen ook een meningitis, encefalitis, osteolytische letsels en trombocytopenische purpura ontwikkelen [4]. Methode Bartonellose is geen meldingsplichtige ziekte in België. Surveillancegegevens zijn afkomstig van het referentielaboratorium van de Cliniques Universitaires St Luc - UCL. We beschrijven hier alle gevallen die met een positieve serologische of moleculaire test werden gediagnosticeerd. De gebruikte serologische test is de indirecte immunofluorescentie voor detectie van IgG- en IgM-antistoffen tegen Bartonella henselae in het serum. De serologische screening wordt uitgevoerd met een verdunning van 1/320 voor opsporing van IgG-antistoffen tegen Bartonella. Als de screening positief is, wordt het staal verder apart getitreerd voor IgG (1/320, 1/640 en 1/1280) en IgM (1/100). Voor 2013-2014 werden de volgende cut off waarden gebruikt voor serologie: • Een IgG-titer van 1/320 met of zonder IgM is een onduidelijk resultaat, dit kan een oude infectie zijn, maar ook een zeer recente infectie. Deze resultaten worden als “twijfelachtig” beschouwd en een controleserologie is nodig. • Een IgG-titer van 1/640 met of zonder IgM OF een IgG-titer ≥ 1/1280 zonder IgM weerspiegelen een vermoedelijke recente infectie. • Een IgG-titer ≥ 1/1280 met IgM weerspiegelt een recente infectie. Zonder klinische gegevens en informatie over een mogelijke blootstelling, is de bevestiging van bartonellose via serologie moeilijk. De gebruikte moleculaire test is een PCR gericht tegen het RNA polymerase betasubunit gen (rpoB), hoofdzakelijk op stalen verkregen door lymfeklierpunctie of -biopsie, gevolgd door een sequencing om het species te bepalen. Stalen positief met PCR wijzen op een recente infectie. Omdat voor 2011-2012 andere criteria werden gebruikt voor de classificatie van de stalen en de rapportering van positieve gevallen, is het niet mogelijk om de gegevens van 2013-2014 met deze van 2011-2012 te vergelijken. Sinds 2014 is Bartonella henselae ogenomen in de lijst van pathogenen te rapporteren door het peillaboratorianetwerk. Het aantal gerapporteerde gevallen voor 2014 wordt ook weergegeven in dit rapport. Resultaten Tabel 1 | Distributie van gerapporteerde gevallen van kattenkrabziekte per classificatie, België, 2013-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Bartonella henselae) Classificatie Jaar 2013 2014 Twijfelachtig resultaat (%) 220 (31) 208 (31) Vermoedelijke recente infectie (%) 224 (35) 185 (27) Recente infectie (%) Totaal 240 (34) 281 (42) 704 674 2. Zoönosen In 2013 en 2014 rapporteerde het referentielaboratorium respectievelijk 704 en 674 gevallen van Bartonella henselae. De verdeling per classificatie wordt weergegeven in Tabel 1. 21 Zowel in 2013 als in 2014 was de incidentie in Wallonië ongeveer 3 keer hoger dan in Vlaanderen en 2 keer hoger dan in Brussel (Tabel 2). De provincie met de hoogste jaarlijkse incidentie was Henegouwen (16,6 gevallen per 100.000 inwoners voor zowel 2013 als 2014). Tabel 2 | Incidentie van gerapporteerde gevallen van kattenkrabziekte per 100.000 inwoners per provincie en per jaar, België, 2013-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Bartonella henselae) 2. Zoönosen Provincie/Regio 22 Brussels hoofdstedelijk gewest Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaanderen Waals-Brabant Henegouwen Luik Luxemburg Namen Wallonië Totaal Incidentie van Bartonnella henselae infecties per 100.000 inwoners 2013 2014 4,2 2,1 5,6 1,8 4,0 4,5 3,5 9,8 16,6 5,0 10,5 13,5 11,4 6,1 4,8 2,1 5,7 1,8 4,2 4,8 3,6 12,4 16,6 2,5 4,4 11,0 10,1 5,8 Zowel in 2013 als in 2014 werden meer mannen dan vrouwen gediagnosticeerd met kattenkrabziekte. De man-vrouwverhouding bedroeg respectievelijk 1,1 en 1,3. De gemiddelde leeftijd van de gevallen van bartonellose in 2013 en 2014 was 28 jaar (spreiding 1-91). De meeste gevallen werden gediagnosticeerd bij kinderen en jongvolwassenen (Figuur 1). Figuur 1 | Distributie van gerapporteerde gevallen van kattenkrabziekte per leeftijdsgroep, België, 2013-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Bartonella henselae) Number of cases 160 140 2013 120 2014 100 80 60 40 20 0 0-9 10-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 70-79 80-89 Age group (years) Figuur 2 | Distributie van gerapporteerde gevallen van kattenkrabziekte per maand, België, 2013-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Bartonella henselae) Number of cases 100 90 2013 80 2014 70 23 60 50 40 30 20 10 0 2. Zoönosen Zowel in 2013 als in 2014 werden het ganse jaar door gevallen gediagnosticeerd. In de zomermaanden ligt het aantal wel beduidend lager (Figuur 2). Via het peillaboratorianetwerk werden in 2014 slechts 35 gevallen gerapporteerd. Jan Feb Mar Apr May Jun Jul Aug Sep Oct Nov Dec 2. Zoönosen Bespreking 24 Omdat voor 2011-2012 andere criteria werden gebruikt voor de interpretatie en classificatie van de positieve resultaten, is het niet met zekerheid te zeggen of de stijgende trend van aantal gevallen van kattenkrabziekte die in 2012 werd gedetecteerd [5], zich heeft verder gezet. Wel kunnen we zeggen dat er geen stijging in het aantal gevallen was tussen 2013 en 2014. De jaarlijkse gerapporteerde incidentie, in beide jaren van ongeveer 6 gevallen per 100.000 inwoners, benadert de incidentie in de Verenigde Staten (9 per 100.000 inwoners) [6]. In Europa zijn weinig gegevens bekend over de incidentie. In Nederland is de incidentie van gerapporteerde gevallen meer dan 2 per 100.000 inwoners per jaar, maar vermoed wordt dat het werkelijke aantal veel hoger ligt [7]. In Valencia, Spanje, werd de jaarlijkse incidentie dan weer op minder dan 0,1 per 100.000 inwoners geschat [8]. In België is er een duidelijk verschil in incidentie tussen de verschillende regio’s. De jaarlijkse incidentie in Wallonië ligt 3 keer hoger dan in Vlaanderen en ongeveer 2 keer hoger dan in Brussel. Verklaringen hiervoor zijn er momenteel niet. De vaststelling werd aan dienst surveillance van infectieziekten van de Federatie Wallonië-Brussel meegedeeld. In 2013 en 2014 zagen we duidelijk dat het aantal gevallen van kattenkrabziekte afneemt met de leeftijd, de meeste gevallen worden bij kinderen en jong volwassenen vastgesteld. Dit is in overeenstemming met wat studies hebben aangetoond [6, 8, 9]. Mannen raken iets vaker besmet dan vrouwen. Ook de seizoensgebondenheid van het voorkomen van de kattenkrabziekte, met name het lage aantal gevallen in de zomermaanden, is beschreven in de literatuur. Dit kan worden verklaard door seizonaliteit in het voortplantingsproces bij katten, de vlooienactiviteit en het feit dat katten in de zomermaanden meer buiten zijn [10]. Vanaf 2014 is Bartonella henselae opgenomen in het peillaboratorianetwerk en vanaf 2015 is het referentielaboratorium officieel aangeduid als NRC. Deze standardisering van de rapportering zal de epidemiologische opvolging van kattenkrabziekte in België verbeteren. Referenties 1. Chomel B, Boulouis H, Maruyama S, Breitschwerdts E. Bartonella spp. in pets and effect on human health. Emerging Infectious Diseases. March 2006. Vol. 12 (3):389-394. 2. Chomel B, Kasten R. Bartonellosis, an increasingly recognized zoonosis. Journal of Applied Microbiology. 2010;109:743–750. 3. Keret D, Giladi M, Kletter Y, Wientroub S. Cat-scratch disease osteomyelitis from a dog scratch. J. Bone Joint Surg. 1998. 80:766–767. 4. Florin TA, Zaoutis TE, Zaoutis LB. Beyond cat scratch disease: widening spectrum of Bartonella henselae. Pediatrics. 2008;121:e1413–25. 5. Wetenschappelijk instituut volksgezondheid (WIV-ISP). Zoönosen en vectoroverdraagbare ziekten. Epidemiologische surveillance in Vlaanderen, Wallonië, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en België, 2011 en 2012. Beschikbaar via: https://epidemio.wiv-isp.be/ID/reports/ Zo%C3%B6nosen%20en%20vectoroverdraagbare%20ziekten.%20Jaarrapport%20 2011%20en%202012.pdf 6. Jackson LA, Perkins BA, Wenger JD. Cat scratch disease in the United States: an analysis of three national databases. Am J Public Health. 1993;83(12):1707-11. 7. Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM). LCI richtlijn Bartonella henselaeinfectie. 2011. Beschikbaar via: http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/ Professioneel_Praktisch/Richtlijnen/Infectieziekten/LCI_richtlijnen/LCI_richtlijn_Bartonella_ henselae_infectie#verspreiding 8. Fernández-Arias C, Borrás-Máñez M, Colomina-Rodríguez J, Cuenca-Torres M, GuerreroEspejo A. Incidence of Bartonella henselae Infection during the period 2009-2012 in the Valencian Community, Spain. Rev. Esp. Salud Publica. 2015; 89(2). 9. Reynolds MG, Holman RC, Curns AT, O’Reilly M, McQuiston JH, Steiner CA. Epidemiology of cat-scratch disease hospitalizations among children in the United States. Pediatr Infect Dis J. 2005;24(8):700-4. 2. Zoönosen 10. Sanguinetti-Morelli D, Angelakis E, Richet H, Davoust B, Rolain JM, Raoult D. Seasonality of Cat-Scratch Disease, France, 1999–2009. Emerging Infectious Diseases. 2011;17(4): 705707. 25 Brucellose (Brucella spp.) T. Lernout, M. Mori Hoofdpunten • Het aantal gevallen van brucellose in België is laag, met respectievelijk 1 en 3 bevestigde gevallen in 2013 en 2014. • Sinds 2012 werd er geen autochtone infectie bij de mens gemeld. • De ziekte blijft wel endemisch in het Middellandse Zeegebied (Turkije, Griekenland, Portugal, Spanje, Italië), waar Belgen vaak op vakantie gaan. 2. Zoönosen Inleiding 26 Brucellose is een wereldwijd verspreide zoönose die wordt veroorzaakt door een bacterie van het genus Brucella, waarvan voornamelijk 4 species pathogeen zijn voor de mens: Brucella melitensis (Maltakoorts of mediterrane brucellose), Brucella suis (varkensbrucellose), Brucella abortus (veroorzaker van de ziekte van Bang) en Brucella canis (hondenbrucellose) [1]. De eerste 3 species worden onderverdeeld in biovars. Het belangrijkste reservoir voor B. melitensis en B. abortus bestaat uit vee. De mens wordt besmet via: 1) direct contact (via de beschadigde huid of mucosa) met zieke dieren of besmette producten (afgedreven vruchten, karkassen, mest); 2) eten van besmette producten (niet gepasteuriseerde melk en melkproducten); 3) inademen van besmette aerosols (mest, slachthuizen,…). De incubatietijd van brucellose is zeer wisselend en kan gaan tot enkele maanden. Bij een symptomatische infectie (10% van de infecties) is het begin meestal sluipend, met koorts (soms verlopend in golven) en griepachtige symptomen. De ziekte kan vervolgens evolueren tot een systemische aantasting van verschillende organen (verschijnselen ter hoogte van de gewrichten, meningitis, endocarditis…). Sommige patiënten ontwikkelen een chronische vorm met algemene malaise en gewichtsverlies, die enkele jaren kan duren. Sterfte door de ziekte is laag (<1%). Brucellose wordt beschouwd als een beroepsziekte voor mensen die werken met dieren (veehouders, dierenartsen, veevervoerders,…). België werd in 2003 vrij van brucellose bij runderen, schapen en varkens verklaard, maar sindsdien kwamen uitbraken van runderbrucellose voor in landbouwbedrijven, onder meer in de provincie Namen in 2012. De infectie is ook endemisch aanwezig in everzwijnen [1]. Methode Brucellose is een ziekte die in Vlaanderen en Wallonië moet worden aangegeven, maar niet in Brussel. De epidemiologische surveillance baseert zich voornamelijk op gegevens van het NRC, dat bestaat uit het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA-CERVA) en het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG). De diagnose van brucellose is complex. Een bevestigd geval moet beantwoorden aan de klinische criteria en één van beide laboratoriumcriteria: isolatie van de kiem (bij het begin van de ziekte) of een positieve serologische test (test van Wright, Rose Bengal, Elisa) [2]. Een infectie is waarschijnlijk als een individu een passend klinisch beeld vertoont en een epidemiologische link heeft (blootstelling aan een ziek dier of besmet voedsel/dierlijke producten, of blootstelling aan een gemeenschappelijke bron van infectie). Resultaten In 2013 en 2014 rapporteerde het NRC respectievelijk 2 waarschijnlijke gevallen en 2 bevestigde gevallen van brucellose bij de mens (Figuur 1). Voor de periode van 1996 tot 2012 schommelde het aantal gerapporteerde gevallen tussen 0 en 8 per jaar. Figuur 1 | Aantal gerapporteerde waarschijnlijke en bevestigde gevallen van brucellose per jaar, België, 2011-2014 (Bron: NRC voor Brucella spp.) 7 Probable 6 Confirmed 5 4 3 2 1 0 2011 2012 2013 2014 Eén van de gevallen bevestigd door het NRC in 2014 werd ook gerapporteerd via de verplichte melding in Vlaanderen. Het tweede geval woonde in Brussel en werd dus niet aangegeven. Verder werden er in Vlaanderen beide jaren drie bijkomende gevallen geregistreerd, waarvan één bevestigd en twee waarschijnlijke gevallen in 2013 en drie waarschijnlijke gevallen in 2014. Voor de periode 2013-2014 waren er via de verplichte melding in Wallonië geen gevallen. Alle infecties (bevestigde of waarschijnlijke) traden op bij volwassenen (mediane leeftijd 34 jaar, spreiding 19-75 jaar) en de man-vrouwverhouding was 0.8. 2. Zoönosen Number of cases 8 27 Brucella melitensis biovar 3 werd geïsoleerd bij één van de bevestigde gevallen in 2014. Het ging om een persoon die waarschijnlijk besmet werd in Turkije, maar een besmetting tijdens het uitoefenen van zijn beroep (laborant) kan niet worden uitgesloten. Voor de tweede patiënt, die ook had gereisd naar Turkije, werd de stam niet verzonden naar het NRC en kon het species niet bepaald worden. De patiënt met bevestigde brucellose die via de verplichte melding in Vlaanderen werd gerapporteerd in 2013 had gereisd in Italië. De drie bevestigde gevallen werden gediagnosticeerd in de maanden september en oktober, wat overeenstemt met de periode na terugkeer uit vakantie in het buitenland. 2. Zoönosen Bespreking 28 Het aantal gerapporteerde gevallen van brucellose bij de mens in België is zeer laag. Buiten een aantal autochtone gevallen in 2012, worden infecties voornamelijk opgelopen tijdens een verblijf in endemische gebieden. Het aantal gevallen wordt waarschijnlijk wel onderschat omwille van de weinig specifieke en zeer verscheiden klinische symptomen. Om de status van «brucellosevrij» in België te behouden, heeft het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) een surveillanceprogramma opgestart, dat zich baseert op een bacteriologisch onderzoek van abortussen, willekeurige screening van veestapels in de winter, controle van geïmporteerde runderen uit landen die niet vrij zijn van runderbrucellose en actieve monitoring bij schapen. In januari 2013 werd een nieuw geval van brucellose vastgesteld op een melkveebedrijf in de provincie Namen, dat gelinkt was aan de cluster van runderbrucellose in de regio in 2012 [3]. Sindsdien werden er geen gevallen meer gemeld van brucellose bij dieren in België. In 2012 hebben 27 Europese landen in totaal 376 bevestigde humane gevallen van brucellose gemeld, met een incidentie van minder dan 0.1 gevallen per 100.000 inwoners [4]. In tegenstelling tot de gegevens in België in 2013-2014, werden mannen tweemaal meer getroffen dan vrouwen, omdat professionele activiteiten met een verhoogd risico in endemische landen voornamelijk door mannen worden uitgevoerd. Globaal gezien daalt de gerapporteerde incidentie in Europa sinds 2008. Griekenland, Spanje, Italië en Portugal, landen die tot de favoriete vakantiebestemmingen van de Belgen behoren, hebben de meeste gevallen gemeld in 2012 (73% van het totaal) [4]. In Turkije, waar een nieuw plan voor de bestrijding en uitroeiing van brucellose werd gelanceerd in 2009, lijkt de incidentie van humane brucellose te zijn afgenomen in sommige gebieden [5]. De ziekte blijft er echter een probleem voor de volksgezondheid [6]. Het is dus belangrijk om reizigers naar endemische landen te informeren over de ziekte. Referenties 1. Grégoire F, Mousset B, Hanrez D, Michaux C, Walravens K, Linden A. A serological and bacteriological survey of brucellosis in wild boar (Sus scrofa) in Belgium. BMC Vet Res. 2012 Jun 18;8:80. 2. Europese Commissie. Gevalsdefinities voor het melden van overdraagbare ziekten. Besluit No 2012/506/EU. Brucellose. Beschikbaar via: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ TXT/PDF/?uri=CELEX:32012D0506&qid=1428573336660&from=EN#page=7 3. Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV). Brucellose. Beschikbaar via: http://www.afsca.be/dierengezondheid/brucellose/ 4. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Surveillance report. Annual epidemiological report food- and waterborne diseases and zoonoses in 2012. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/food-waterborne-diseases-annualepidemiological-report-2014.pdf 5. S Gül, ÖK Satilmiş, B Ozturk, Mİ Gökçe, F Kuscu. Seroprevalence of Brucellosis among Children in the Middle Anatolia Region of Turkey. J Health Popul Nutr. 2014 Dec; 32(4): 577–579. 2. Zoönosen 6. Yumuk Z, O’Callaghan D. Brucellosis in Turkey–an overview. Int J Infect Dis. 2012;16:e228– 35. 29 Psittacose (Chlamydia psittaci) D. Van Beckhoven, D. Vanrompay Hoofdpunten • In 2013 en 2014 werden er respectievelijk 20 en 22 gevallen van psittacose geregistreerd. Het jaarlijks aantal gerapporteerde gevallen blijft laag. • Enkele gevallen kwamen samen voor, in een gezin of bij blootgestelde werknemers in een dierenpark en -asiel. • Psittacose is hoogstwaarschijnlijk ondergediagnosticeerd in België. • Het is aanbevolen om het blootgestelde publiek en gezondheidswerkers over psittacose te informeren. Inleiding 2. Zoönosen Chlamydia psittaci is een gramnegatieve bacterie die van vogels op mensen wordt overgedragen door inhalatie van besmet stof. Het klinisch beeld kan gaan van een asymptomatische infectie over een atypische pneumonie, de meest suggestieve vorm van de infectie, tot systemische symptomen die tot de dood kunnen leiden. Zonder behandeling loopt de sterfte op tot 10 à 20%, met een antibioticabehandeling ligt de sterfte lager dan 1% [1]. Psittacose is relatief onbekend, ruim ondergediagnosticeerd en onder­ gerapporteerd [2]. Het is een wereldwijd verspreide zoönose die vaak verband houdt met een beroepsmatige blootstelling (vogelkwekers, dierenartsen, arbeiders in een slachthuis voor gevogelte,…) of met vrijetijdsbestedingen (eigenaars van papegaaiachtigen, duivenliefhebbers, bezoekers van vogelshows en -beurzen,…). De ziekte komt sporadisch of in kleine epidemieën voor (bv. tijdens vogelshows) [3]. 30 Methode In België is psittacose een meldingsplichtige ziekte. De resultaten in dit rapport voor de jaren 2013 en 2014 zijn afkomstig van twee bronnen: de rapportering door het netwerk van peillaboratoria en de meldingsplicht in de drie regio’s. De analysen van de trends zijn beperkt tot de gegevens gerapporteerd door de peillaboratoria. Resultaten In 2013 en 2014 werden respectievelijk 21 en 22 gevallen van psittacose gerapporteerd, waarvan in totaal 25 via de peillaboratoria en 23 via de meldingsplicht; 5 gevallen werden door beide bronnen gerapporteerd. Figuur 1 toont de evolutie van het jaarlijks aantal gevallen gerapporteerd door de peillaboratoria sinds 1998. Vanaf 2010 wordt een regelmatige toename van de gevallen vastgesteld maar het jaarlijks aantal gerapporteerde gevallen blijft laag. Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van psittacose per jaar, België, 1998-2014 (Bron: netwerk van peillaboratoria) 40 35 Number of cases 30 25 20 15 10 5 De verdeling van de gevallen volgens geslacht is in 2013 en 2014 verschillend, met een man-vrouwverhouding van 0,6 in 2013 en 3,2 in 2014. In de voorgaande 10 jaar (2003-2012) bedroeg de man-vrouwverhouding 1,4. De mediane leeftijd van de gerapporteerde gevallen was 38 jaar (spreiding 15-85) in 2013 en 48 jaar (spreiding 20-79) in 2014. Er werd geen enkel geval gerapporteerd bij jonge kinderen, de jongste patiënt was 15 jaar. De meerderheid van de gevallen (76%) gerapporteerd in 2013-2014 was woonachtig in Vlaanderen en 19% woonde in Wallonië. In Brussel werd er geen enkel geval gerapporteerd. Voor 5% van de gevallen was de verblijfplaats onbekend. Er wordt geen seizoenaliteit waargenomen. Het aantal gevallen per maand in 2013 en 2014 schommelde normaal tussen de 0 en 3. Enkel in juli 2013 werden er 8 gevallen gerapporteerd, waarvan 7 in Wallonië woonden. Bepaalde gemelde gevallen zijn in groep opgetreden. De 7 gevallen die in juli 2013 in Wallonië zijn gerapporteerd, waren vrijwilligers en bezoekers besmet in een asiel voor wilde vogels in de provincie Luik [4]. In 2013 werden er in een Limburgs gezin drie personen besmet door een papegaai die recent was gekocht en overleden [5]. In 2014 werden er vier werknemers van de zoo van Planckendael door papegaaien besmet, ondanks adequate preventieve maatregelen [6]. 2. Zoönosen 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 0 31 Bespreking Ondanks een progressieve toename van het aantal gerapporteerde gevallen sinds 2010, blijft het jaarlijks aantal gemelde gevallen van psittacose in België laag. Net zoals in België, waar bepaalde gevallen in groep zijn opgetreden in een gezin of bij blootgestelde werknemers van een dierenpark en -asiel, zijn ook in andere Europese landen haarden van gevallen van psittacose beschreven. In Frankrijk werden in mei 2013 acht gevallen gerapporteerd die in een pluimveehouderij zijn besmet [7]. In Zweden zijn van januari tot februari 2013 tien gevallen met overdracht tussen personen gerapporteerd [8]. Overdracht tussen personen is uitzonderlijk en werd voorheen slechts in één geval in Schotland gerapporteerd [9]. Het is mogelijk dat de ziekte door haar onbekendheid ondergediagnosticeerd is. Dit is in België in pluimveehouderijen vastgesteld en in andere landen op basis van seroprevalentiestudies in de bevolking [10]. De infectie kan in bepaalde pluimveehouderijen wijd verspreid voorkomen en dus is het nuttig om het potentieel blootgestelde publiek en de gezondheidswerkers over psittacose te informeren en te sensibiliseren [3]. In geval van een atypische pneumonie moet in de anamnese gevraagd worden naar contact met vogels en in geval van een klinisch vermoeden moet onmiddellijk een behandeling worden gestart en een staal voor moleculaire diagnose en/of serologische opvolging worden genomen. Referenties 1. Schlossberg D. Chlamydophila psittaci. In: Mandell GL, Bennett JE, Dolin R. Principles and Practice of Infectious Diseases. 7th ed. Elsevier; 2009. 2. Zoönosen 2. Beeckman D, Vanrompay D. Zoonotic Chlamydophila psittaci infections from a clinical perspective. Clin Microbiol Infect. 2009 Jan; 15(1):11-7. 32 3. Van Loock M, Geens T, De Smit L, Nauwynck H, Van Empel P et al. Key role of Chlamydophila psittaci on Belgian turkey farms in association with other respiratory pathogens. Vet Microbiol. 2005 Apr; 25;107(1-2): 91-101. 4. Jacquinet S. Direction Générale de la santé. Communication personnelle le 11/08/2015. 5. Dehollogne C. Psittacose na contact met een lovebird. Vlaams Infectieziektebulletin. 2015;1:11-12. 6. De Schrijver K, Vercammen F, Mattys G, Alen Y. Psittacose bij dierenverzorgers. Vlaams Infectieziektebulletin. 2015;1:6-9. 7. Laroucau K, Aaziz R, Meurice L, Servas V, Chossat I et al. Outbreak of psittacosis in a group of women exposed to Chlamydia psittaci-infected chickens. Eurosurveillance. 2015;20(24). 8. Wallenstein A. Fredlund H, Runehagen A. Multiple human-to-human transmission from a severe case of psittacosis, Sweden, January-February 2013. Eurosurveillance. 2014;19(42). 9. McGuigan CC, McIntyre PG, Templeton K. Psittacosis outbreak in Tayside, Scotland, December 2011 to February 2012. EuroSurveillance. 2012;17(22). 10. Lagae S, Kalmar I, Laroucau K, Vorimore F, Vanrompay D. Emerging Chlamydia psittaci infections in chickens and examination of transmission to humans. Journal of Medical Microbiology. 2014;63:399-407. Q-koorts (Coxiella burnetii) A. Litzroth, M. Van Esbroeck, M. Mori Hoofdpunten • In 2013 en 2014 werden door het NRC respectievelijk 8 en 15 gevallen van bevestigde, waarschijnlijke en mogelijke Q-koorts vastgesteld in België. • De incidentie gebaseerd op het aantal gevallen gerapporteerd door het NRC lag in 2013 en 2014 lager dan in de voorbije jaren. Q-koorts is een zoönose die wordt veroorzaakt door Coxiella burnetii, een intracellulaire bacterie die op de mens wordt overgedragen door inhalatie van geïnfecteerde partikels afkomstig van kuddes geiten, schapen en in mindere mate runderen. Het is hoofdzakelijk een beroepsziekte, die in 1935 voor het eerst werd beschreven bij werknemers van een slachthuis in Brisbane, Australië. De oorspronkelijke benaming, slachthuiskoorts, werd daarna veranderd in Q-koorts zoals in ‘query’, om te onderstrepen dat de oorzaak en de epidemiologie van de ziekte toen nog niet bekend waren. Q-koorts treedt vooral op bij landbouwers, arbeiders in slachthuizen, wol bewerkers, veeartsen en personeel in laboratoria [1]. De ziekte verloopt in 60% van de gevallen asymptomatisch, maar kan ook koorts of een griepachtig syndroom veroorzaken. Meestal volgt spontane genezing, maar in zeldzame gevallen leidt de infectie tot een chronische ziekte (1-5%). De sterfte tijdens de acute fase wordt geraamd op minder dan 1%. De chronische vorm wordt vaak gekenmerkt door endocarditis en endovasculaire infectie, wat zeer ernstig kan zijn met een sterfte van 25-60% zonder behandeling [2,3]. Q-koorts is endemisch in de hele wereld behalve in Nieuw-Zeeland. De ziekte kan echter epidemisch worden. In Europa zijn de voorbije decennia meerdere epidemieën van Q-koorts gerapporteerd [4-7]. Methode Q-koorts behoort in de 3 regio’s tot de verplicht aan te geven ziekten. Binnen het NRC, bestaande uit een consortium van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) en het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA-CERVA), staat het ITG in voor de epidemiologische surveillance sinds 2011. We beschrijven de epidemiologische situatie in België op basis van de gegevens gerapporteerd door het NRC en vermelden eveneens de aantallen die aangegeven zijn via de verplichte aangifte. Het NRC stelt de diagnose van Q-koorts met een PCR of serologie. Enkel recente/acute infecties worden geregistreerd. Een geval wordt als bevestigd beschouwd bij een positieve PCR, een seroconversie of een 4-voudige titerstijging van de IgG-antilichamen in gepaarde stalen of een hoge titer van de IgM- én IgG-antilichamen in een enkelvoudig staal. Een waarschijnlijk geval 2. Zoönosen Inleiding 33 vertoont een hoge titer van de IgM-antilichamen (≥ 1/256) in afwezigheid van IgG-antilichamen of een lage titer IgM- én IgG-antilichamen. Alle andere patiënten met een titer IgM ≥ 1/64 worden beschouwd als mogelijke gevallen. Als er vervolgstalen en/of klinische gegevens voorhanden zijn, wordt daar ook rekening mee gehouden bij de interpretatie van de resultaten. Resultaten Tijdens de periode 2013-2014 werden er via het NRC 23 mogelijke, waarschijnlijke en bevestigde gevallen van Q-koorts gerapporteerd. In 2013 waren dit 8 gevallen (6 bevestigd en 2 mogelijk) en in 2014 waren dit 15 gevallen (10 bevestigd/waarschijnlijk en 5 mogelijk) (Figuur 1). Dit is een daling vergeleken met de voorgaande jaren. Voor al de gevallen werd de diagnose door serologie gesteld. Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van Q-koorts, volgens gevalsdefinitie en per jaar, België, 2010-2014 (Bron: NRC voor Coxiella burnetti) 35 Confirmed and probable 2. Zoönosen Number of cases 30 34 25 Possible 20 15 10 5 0 2010 2011 2012 2013 2014 In 2013 was de incidentie, gebaseerd op het aantal gevallen gerapporteerd door het NRC, in België 0,07 gevallen per 100.000 inwoners. De hoogste incidentie werd vastgesteld in de provincie Luxemburg gevolgd door de provincie WaalsBrabant, met respectievelijk 0,4 en 0,3 gevallen per 100.000 inwoners. In 2014 was de incidentie in België 0,1 gevallen per 100.000 inwoners. De hoogste incidentie werd vastgesteld in Waals-Brabant gevolgd door Antwerpen, met respectievelijk 0,8 en 0,3 gevallen per 100.000 inwoners. De provincie Antwerpen telde evenwel het meeste aantal gevallen in zowel 2013 (n=3) als 2014 (n=5). De man-vrouwverhouding bedroeg 1 in 2013 en 1,1 in 2014. In 2013 was de mediane leeftijd van de gevallen 49 jaar (spreiding 33-54), in 2014 was dit 37 jaar (spreiding 17-67). Voor gevallen gerapporteerd door het NRC in 2013, was het vermoedelijke land van besmetting gekend voor 1 persoon, het ging hier om een autochtone infectie. In 2014 was het vermoedelijke land van besmetting in 2 gevallen gekend. Eén infectie was autochtoon, de andere persoon werd vermoedelijk geïnfecteerd in Marokko. De autochtone gevallen waren beiden afkomstig uit hetzelfde dorp in de provincie Antwerpen, er was evenwel geen gekende risicofactor. Meer informatie wordt gegeven in de paragraaf over de verplichte melding. Gevallen van Q-koorts worden het hele jaar door gediagnosticeerd. In 2014 was er een piek van 5 gevallen in november. Het is niet gekend of dit autochtone gevallen waren. De personen waren niet afkomstig uit dezelfde gemeente of streek (Figuur 2). Figuur 2 | Aantal gerapporteerde gevallen van Q-koorts per maand, België, 2013-2014 (Bron: NRC voor Coxiella burnetti) 5 2013 2014 3 2 1 0 Jan Feb Mar Apr May June July Aug Sept Oct Nov Dec 2. Zoönosen Number of cases 4 35 Via de verplichte melding werden er in 2013 16 gevallen (4 waarschijnlijk, 12 bevestigd) van Q-koorts gemeld, 14 in Vlaanderen en 2 in Wallonië. In 2014 waren dit er 14 (1 waarschijnlijk, 13 bevestigd), 12 in Vlaanderen en 2 in Wallonië. Via deze informatiebron is ook meer bekend over het land van besmetting. Van de 30 besmettingen die via de verplichte melding gerapporteerd werden, waren er 21 (70%) met zekerheid autochtoon. Via de verplichte melding werden nog 2 bijkomende autochtone gevallen uit hetzelfde dorp als de autochtone gevallen gerapporteerd door het NRC gemeld. Volgens deze gegevens werden de 4 patiënten ziek in oktober/november 2013 en betrof het 3 leden van eenzelfde gezin en 1 persoon die in de buurt van dit gezin woont. Een risicofactor werd niet gevonden. 2. Zoönosen Bespreking De incidentie van Q-koorts, gebaseerd op het aantal gevallen gerapporteerd door het NRC, is laag in België en vergelijkbaar met de incidentie in Europa, die in 2012 0,17 gevallen per 100.000 inwoners bedroeg [8]. De incidentie in België was in 2013 en 2014 lager dan in de voorgaande jaren. De daling ten opzichte van 2010 kan te verklaren zijn door het einde van de epidemie die in Nederland heeft gewoed van 2007 tot 2010, waarbij meer dan 4.026 mensen werden geïnfecteerd en er 24 zijn gestorven [9,10]. De gegevens van de verplichte melding tonen aan dat de infecties in 2013-2014 meestal (70%) in België werden opgelopen. Volgens de literatuur zou de periode waarin geiten en schapen jongen, namelijk het einde van de lente en het begin van de zomer in Europa, een hoger risico voor besmettingen inhouden [8,11]. Dit wordt echter niet weerspiegeld in de Belgische gegevens, vermits gevallen het ganse jaar worden vastgesteld. Mannen worden vaker geïnfecteerd dan vrouwen. Dit is gekend uit de literatuur en wordt (beperkt) weerspiegeld in de Belgische gegevens van 2014. Dit is vermoedelijk toe te schrijven aan het feit dat vooral mannen risicoberoepen uitoefenen. Q-koorts komt ook vaker voor in de actieve bevolking van 25-60 jaar [8]. Het aantal gerapporteerde gevallen in België wordt waarschijnlijk onderschat, omdat de ziekte vaak geen of aspecifieke symptomen veroorzaakt zodat de diagnose kan worden gemist. Coxiella burnetii is zeer besmettelijk. Een snelle identificatie van de gevallen en de besmettingsbron is belangrijk om toereikende preventieve en controlemaatregelen te kunnen nemen. Deze maatregelen bestaan vooral uit de voorlichting van kwekers over het risico op overdracht van de ziekte en over de algemene procedures zoals vernietiging van de moederkoek, de strikte opvolging van hygiëneregels en het naleven van de reglementering betreffende bemesting [12]. 36 Referenties 1. European Center for Disease Prevention and Control (ECDC). Fact sheet for the general public: Q fever. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/healthtopics/q_fever/factsheetgeneral-public/Pages/Factsheet_generalpublic.aspx 2. Raoult D, Marrie TJ, Mege JL. Natural history and pathophysiology of Q fever. Lancet Infect Dis. 2005;5(4):219-26. 3. Million M, Thuny F, Richet H, Raoult D. Long-term outcome of Q fever endocarditis: a 26year personal survey. Lancet Infect Dis. 2010;10(8):527–535. 4. Armengaud A, Kessalis N, Desenclos J-C, Maillot E, Brousse P, Brouqui P et al. Urban outbreak of Q fever, Briançon, France, March to June 1996. Eurosurveillance.1997;2(2):12-3. 5. King L, Goirand L, Tissot-Dupont H, Giunta B, Giraud C, Colardelle C et al. Outbreak of Q fever, Florac, Southern France, spring 2007. Vector Borne Zoonotic Dis. 2011;11(4):341-7. 6. Schimmer B, Morroy G, Dijkstra F, Schneeberger PM, Weers-Pothoff G, Timen A et al. Large ongoing Q fever outbreak in the south of the Netherlands, 2008. Eurosurveillance. 2008;13(31):pii=18939 7. Selvaggi M, Rezza G, Scagnelli M, Rigoli R, Rassu M, De Lalla F et al. Investigation of a Q-fever outbreak in northern Italy. Eur J Epidemiol. 1996;12(4):403-8. 8. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual Epidemiological Report 2012. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/AnnualEpidemiological-Report-2012.pdf 9. Van der Hoek W, Dijkstra F, Schimmer B, Schneeberger PM, Vellema P, Wijkmans C et al. Q fever in the Netherlands: an update on the epidemiology and control measures. Euro Surveill. 2010;15(12):pii=19520. 10. Schneeberger PM, Wintenberger C, van der Hoek W, Stahl JP. Q fever in the Netherlands – 2007–2010: What we learned from the largest outbreak ever. Médecine et Maladies Infectieuses. 2014;44(8):339-353. 11. Roest H, Tilburg J, van der Hoek W, Vellema P, van Zijderveld F, Klaassen C et al. The Q fever epidemic in the Netherlands: history, onset, response and reflection. Epidemiol Infect. 2011;139(1):1-12. 2. Zoönosen 12. Hoge Gezondheidsraad. Aanbevelingen betreffende de preventie en bestrijding van Q-Koorts in België. Publicatie van 12 januari 2011; N° 8633. Beschikbaar via: http://www.health. belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@shc/documents/ie2divers/19067376.pdf 37 Echinococcose (Echinococcus spp.) A. Litzroth, C. Truyens Hoofdpunten • Zowel in 2013 als in 2014, werden er in België 12 nieuwe gevallen van cystische echinococcose en 3 nieuwe gevallen van alveolaire echinococcose bevestigd. • Hoewel in Europa de voorbije jaren een toename van alveolaire echinococcose werd vastgesteld, is dit in België niet het geval. 2. Zoönosen Inleiding 38 Humane echinococcose is een parasitaire infectie die wordt veroorzaakt door lintwormen van het genus Echinococcus. Twee vormen zijn belangrijk voor de volksgezondheid: cystische echinococcose of hydatidose, veroorzaakt door E. granulosus, en alveolaire of multiloculaire echinococcose, veroorzaakt door E. multilocularis. De mens wordt besmet door ingestie van parasieteneitjes in voedsel, water of aarde gecontamineerd met uitwerpselen van gastheerdieren (de hond voor E. granulosus en de vos voor E. multilocularis) of door direct contact met dierlijke gastheren van de parasiet. Echinococcose is zeldzaam (de mens is een accidentele gastheer), maar kan ernstig zijn. Hydatidose verloopt vaak zonder klachten, al kunnen complicaties optreden wanneer de cysten barsten. Alveolaire echinococcose kent een kwaadaardiger verloop. De infectie start in 90% van de gevallen in de lever en bij een ernstige aantasting van de lever zonder behandeling is de kans groot dat de patiënt hieraan overlijdt. De behandeling is vaak duur en complex. Soms is een heelkundige ingreep vereist en/of een zware, langdurige medicamenteuze behandeling die belangrijke bijwerkingen kan veroorzaken [1]. Beide vormen kennen een incubatieperiode van meerdere jaren, wat het moeilijk maakt om het land van infectie te bepalen. De preventie stoelt op hygiëne en regelmatig ontwormen van huisdieren [2]. Methode In België moeten gevallen van echinococcose enkel in Brussel aangegeven worden. De beschrijving van de epidemiologische situatie is gebaseerd op de gegevens van het referentielaboratorium voor Echinococcus multilocularis, zijnde het laboratorium voor parasitologie van de faculteit Geneeskunde, Université libre de Bruxelles (ULB). Resultaten In 2013 en 2014 voerde het referentielaboratorium respectievelijk 296 en 283 serologische testen uit voor de opsporing van antistoffen tegen E. granulosus. Voor E. multilocularis waren dit respectievelijk 298 en 297 testen. Zowel in 2013 als in 2014, werden er in België 12 nieuwe gevallen van cystische echinococcose en 3 nieuwe gevallen van alveolaire echinococcose bevestigd door het referentielaboratorium. Een vergelijking met de voorbije jaren wordt weergegeven in Figuur 1. Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van echinococcose, volgens vorm en per jaar, België, 2010-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Echinococcus) Number of cases 16 14 E. multilocularis 12 E. granulosus 10 8 6 4 2 2010 2011 2012 2013 2014 In 2013 en 2014 was de incidentie voor beide vormen, gebaseerd op het aantal gevallen gerapporteerd door het referentielaboratorium, 0,14 gevallen per 100.000 inwoners. De 3 nieuwe gevallen van alveolaire echinococcose in 2013 leefden allemaal in de Belgische Ardennen. Het gaat om een man van 30 jaar, een vrouw van 54 jaar en een vrouw van 29 jaar. De eerste twee vertoonden reeds een laesie in de lever. De derde persoon was in nauw contact geweest met een vossenjong, maar vertoonde nog geen symptomen. De 3 nieuwe gevallen van alveolaire echinococcose in 2014 leefden eveneens allemaal in de Belgische Ardennen. Het gaat om een vrouw van 51 jaar en twee mannen van 53 en 59 jaar, die allen reeds een laesie in de lever hadden. Bespreking Zowel cystische als alveolaire echinococcose zijn zeldzaam in België. De incidentie voor beide vormen, gebaseerd op het aantal gevallen gerapporteerd door het referentielaboratorium, lag in 2013 en 2014 op 0,14 gevallen per 100.000 inwoners. Dit komt overeen met het Europese gemiddelde van 0,19 gevallen per 100.000 inwoners in 2012 [3]. Hoewel er meer gevallen zijn gerapporteerd dan in 2012, is het aantal vergelijkbaar met 2011 en kunnen we niet over een stijging spreken. Ondanks een stijgende bezorgdheid over de verspreiding van de vossenlintworm, zien we momenteel geen toename in het aantal gevallen van 2. Zoönosen 0 39 alveolaire echinococcose in België. In Europa wordt wel een stijging van het aantal gevallen waargenomen, met een verdubbeling in aantal tussen 2008 en 2012 [3]. In 2003-2004 was de gemiddelde prevalentie van vossen die drager zijn van E. multilocularis in Wallonië tussen de 20% en 25%. In sommige streken van Wallonië werden echter hogere prevalenties (41% tot 62%) vastgesteld [4,5]. In 2007-2008 lag de prevalentie bij vossen in Brussel en Vlaanderen veel lager, rond 2,8%. Dit percentage was, ondanks bepaalde voorspellingen, niet gestegen ten opzichte van 1996-1999 [6,7]. Een recente studie toonde aan dat de prevalentie bij vossen in Vlaanderen ook in 2014-2015 niet gestegen was, ze bedroeg 1,6% [8]. Op Europees niveau zien we wel een stijging van de verspreiding van E. multilocularis bij vossen, zowel door een hogere densiteit aan vossen (ook in stedelijke gebieden) als door een hogere prevalentie van infectie met E. multilocularis bij de vos [9-13]. Referenties 1. Donald P, Darren J, Wenbao Z,Yurong Y. Diagnosis, treatment, and management of echinococcosis, Clinical review. BMJ, 2012. 344:e3866. 2. European Center for Disease Prevention and Control (ECDC). Fact sheet for the general public: Echinococcosis. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/healthtopics/ echinococcosis/Pages/Factsheet_generalpublic.aspx 2. Zoönosen 3. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Surveillance report. Annual epidemiological report food- and waterborne diseases and zoonoses in 2012. 2014. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/food-waterbornediseases-annual-epidemiological-report-2014.pdf 40 4. Losson B, Kervyn T, Detry J, Pastoret PP, Mignon B, Brochier B. Prevalence of Echinococcus multilocularis in the red fox (Vulpes vulpes) in southern Belgium. Vet Parasitol. 2003 Nov 3;117(1-2):23-8. 5. Hanosset R, Saegerman C, Adant S, Massart L, Losson B. Echinococcus multilocularis in Belgium: prevalence in red foxes (Vulpes vulpes) and in different species of potential intermediate hosts. Vet Parasitol. 2008 Feb 14;151(2-4):212-7. 6. Van Gucht S, Van Den Berge K, Quataert P, Verschelde P, Le Roux I. No emergence of Echinococcus multilocularis in foxes in Flanders and Brussels anno 2007-2008. Zoonoses Public Health. 2010 Dec;57(7-8):e65-70. 7. Brochier B, De Blander H, Hanosset R, Berkvens D, Losson B, Saegerman C. Echinococcus multilocularis and Toxocara canis in urban red foxes (Vulpes vulpes) in Brussels, Belgium Prev Vet Med. 2007 Jun 15;80(1):65-73. 8. Aryal A. Echinococcus multilocularis screening in foxes in Flanders: prevalence and spatiotemporal trends in distribution. ITMA – MSTAH thesis, No 226, 2015. 9. Enemark HL, Al-Sabi MN, Knapp J, Staahl M, Chríel M. Detection of a high-endemic focus of Echinococcus multilocularis in red foxes in southern Denmark, January 2013. Euro Surveillance. 2013; 18(10): pii=20420. 10. Osterman Lind E, Juremalm M, Christensson D, Widgren S, Hallgren G, Ågren EO et al. First detection of Echinococcus multilocularis in Sweden, February to March 2011. Euro Surveillance. 2011; 16(14): pii=19836. 11. Davidson RK, Romig T, Jenkins E, Tryland M, Robertson LJ. Review: The impact of globalisation on the distribution of Echinococcus multilocularis. Trends in Parasitology. 2012. 28(6):239-247.6. 12. Combes B, Comte S, Raton V, Raoul F, Boué F, Umhang G et al. Westward spread of Echinococcus multilocularis in foxes, France, 2005-2010. Emerging Infectious Diseases. 2012 Dec; 18(12):2059-62.7. 2. Zoönosen 13. Takumi K, van der Giessen J, de Vries A, Chu M.L, Mulder J, Teunis, P. Evidence for an increasing presence of Echinococcus multilocularis in foxes in the Netherlands. International Journal for Parasitology. 2008; 38(5), 571-578. 41 Tularemie (Francisella tularensis) A. Litzroth, B. Delaere, M. Mori, D. Fretin Hoofdpunten • Zowel in 2013 als in 2014 werd in België 1 geval van tularemie gerapporteerd. • Van 1950 tot 2012 werden er maar 4 gevallen van tularemie gesignaleerd, waarvan één in 2012. • Het aantal gerapporteerde gevallen van tularemie in België stijgt sinds 2012. Ook in Nederland en in Frankrijk ziet men dezelfde stijging. 2. Zoönosen Inleiding 42 Tularemie is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Francisella tularensis. De bacterie wordt onderverdeeld in 4 subspecies: F. tularensis tularensis (Noord-Amerika), F. tularensis holartica (noordelijk halfrond en Australië), F. tularensis mediasiatica (Centraal- Azië) en F. tularensis novicida (Noord-Amerika, Australië, Thailand) [1]. In Europa is F. tularensis holartica endemisch, dit subspecies is minder virulent dan F. tularensis tularensis. Het reservoir wordt gevormd door wilde knaagdieren (woelmuizen, veldmuizen…) en teken (Ixodidae). Hazen en teken zijn de belangrijkste bron van infectie bij de mens. Maar ook huisdieren (schapen, katten, honden, enz.) zijn accidentele gastheren en kunnen de mens infecteren [2]. De bacterie wordt overgedragen door direct contact van de huid met geïnfecteerde dieren, besmette gewassen, grond of materiaal en door tekenbeten. Besmetting door inname van bevuild voedsel of water, of door insectenbeten werd ook beschreven. De symptomen van de ziekte zijn niet specifiek en het klinisch beeld kan nogal variëren afhankelijk van de ingangspoort van de bacterie. De frequentste klinische vormen zijn de ulceroganglionaire en de ganglionaire vorm, maar er bestaan ook oculoganglionaire, orofaryngeale, pleuropulmonale en buiktyfusachtige vormen alsook een septicemische vorm [3]. De infectie is meestal endemisch en zelden epidemisch. De belangrijkste risicogroepen zijn jagers, landbouwers en mensen die veel vrije tijd doorbrengen in bossen. Methode Tularemie is in alle regio’s van België meldingsplichtig. De diagnose in België gebeurt in het referentielaboratorium van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA-CERVA) dat instaat voor de isolatie en de moleculaire typering van Francisella tularensis en voor serologische tests. Resultaten In 2013 werd één geval van tularemie in België gerapporteerd. Het betrof een jager van 39 jaar die een beenwonde had. In 2014 werd eveneens één geval van tularemie vastgesteld, bij een man van 38 jaar die vaak in bossen jogde en een beet van een teek had opgelopen. Beide personen vertoonden een ulceroganglionaire vorm van de ziekte en kwamen uit de provincie Namen [4]. In België werden tussen 1950 en 2014 maar zes gevallen van tularemie gerapporteerd, waarvan drie gevallen tussen 2012 en 2014. Het lijkt er dus op dat de incidentie van tularemie stijgt. Of het om een echte stijging gaat of om een verhoogde alertheid, is niet met zekerheid te zeggen. De laatste 3 gevallen werden allemaal in hetzelfde ziekenhuis gediagnosticeerd, in de provincie Namen. Dit kan wijzen op een frequenter voorkomen van de ziekte in deze regio. Het is ook mogelijk dat tularemie elders in België ondergediagnosticeerd wordt, gezien de aspecifieke symptomen en de onbekendheid van de ziekte. Er moet dan ook aan tularemie worden gedacht bij een patiënt met een suggestieve klinische presentatie die epidemiologische risicofactoren vertoont (bijv. tekenbeten) of die een risicoberoep (dierenarts, kweker) en/of risicoactiviteiten uitvoert (activiteiten in de buitenlucht, jagen) en waarbij de symptomen niet verbeteren met klassieke antibiotica. Ook in Frankrijk worden gevallen gerapporteerd in 16 van de 22 regio’s, waaronder de noordelijke, aan België grenzende, regio’s. Het aantal gerapporteerde gevallen is sinds het begin van de surveillance in 2002 steeds toegenomen. Dit kan een echte stijging in de incidentie weerspiegelen, maar eveneens een verhoogde notificatie. Niettegenstaande de opgemerkte stijging wordt er vermoed dat tularemie in Frankrijk ondergediagnosticeerd wordt [5]. In Nederland werd van 1953 tot 2010 geen enkel geval van tularemie vastgesteld bij mens of dier. Sinds 2011 werden echter verschillende gevallen bij hazen en mensen vastgesteld. Voor de menselijke autochtone gevallen ging het om 1 geval in 2011, 1 in 2013 en 3 in 2014. De reden voor deze plotse toename is niet gekend [6]. In Europa werd in 2012 een stijging in het aantal gerapporteerde gevallen van 37% in vergelijking met 2011 vastgesteld. Meer dan de helft van de gevallen werd in Zweden gerapporteerd, waar de transmissie voornamelijk via muggenbeten zou verlopen. Samen met Noorwegen en Finland, is Zweden verantwoordelijk voor 88% van de gevallen [7]. De infectie is endemisch en goed gekend in deze noordelijke landen. Referenties 1. Carvalho CL, Lopes de Carvalho I, Zé-Zé L, Núncio MS, Duarte EL. Tularaemia: a challenging zoonosis. Comp Immunol Microbiol Infect Dis. 2014;37(2):85-96. 2. Institut de Veille Sanitaire (InVS). Aide mémoire : Tularémie. Beschikbaar via: http://www. invs.sante.fr/Dossiers-thematiques/Maladies-infectieuses/Zoonoses/Tularemie/Aide-memoire 3. Mandell GL, Bennett JE, Dolin R. Principles and Practice of Infectious Diseases. 7th ed. Elsevier; 2009. 2. Zoönosen Bespreking 43 4. Dupont E, Van Eeckhoudt S, Thissen X, Ausselet N, Fretin D, Stefanescu I et al. About three cases of ulceroglandular tularemia, is this the re-emergence of F. tularensis in Belgium? Acta Clin Belg. 2015 Oct;70(5):364-8. 5. Mailles A, Vaillant V. 10 years of surveillance of human tularaemia in France. Euro Surveill. 2014;19(45):pii=20956. 6. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Staat van zoonosen 2014. 2015. Beschikbaar via: http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:293310&type=org&disposi tion=inline&ns_nc=1 2. Zoönosen 7. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Surveillance report. Annual epidemiological report. Food - and waterborne diseases and zoonoses. 2014. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/emerging-vector-borne-diseases_ annual-epidemiological-report-2014.pdf 44 Hantavirose (Hantavirus spp.) J. Rebolledo, S. Patteet, P. Maes Hoofdpunten • In België heeft het netwerk van peillaboratoria in 2013 en 2014 respectievelijk 24 en 76 gevallen van hantavirose gerapporteerd. • De meerderheid van de gevallen werd gediagnosticeerd bij mannen in de leeftijdscategorie van 35 tot 45 jaar. • Er worden meer gevallen vastgesteld in Wallonië en in het bijzonder in de provincies aan de grens met Frankrijk. Hantavirussen behoren tot de familie van de Bunyaviridae. Zij worden onderverdeeld in de groep van virussen van de Oude Wereld (Europa, Afrika, Azië) en de groep van virussen van de Nieuwe Wereld (Noord-Amerika en Zuid-Amerika), in functie van de geografische spreiding van hun natuurlijke gastheren, met name knaagdieren. Deze vertonen geen zichtbare infectie maar scheiden het virus uit via hun urine, uitwerpselen of speeksel. De mens wordt vooral besmet via de luchtwegen, bij de inademing van het virus onder de vorm van aerosols afkomstig van de uitwerpselen van knaagdieren. In het algemeen is de ziekte niet overdraagbaar tussen personen, ook al zijn er in Argentinië en Chili enkele besmettingen van mens op mens met het Andesvirus beschreven. In België is de rosse woelmuis (Myodes glareolus) het belangrijkste reservoir van hantavirussen. Hantavirussen zijn verantwoordelijk voor een veralgemeende infectie met variabele klinische symptomen, afhankelijk van het virus in kwestie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee belangrijke syndromen: a) het pulmonaal syndroom, waargenomen in Noord-Amerika en Zuid-Amerika en b) hemorragische koorts met renaal syndroom, vooral waargenomen in Europa en Azië. De hantavirussen die in Europa hemorragische koorts met renaal syndroom veroorzaken, zijn H. hantaan, H. dobrava, H. saaremaa, H. seoul en H. puumala. Deze laatste is het wijdst verspreid. Hemorragische koorts met renaal syndroom is meestal een goedaardige infectie maar kan in bepaalde gevallen leiden tot ernstige nierproblemen, die aanleiding kunnen geven tot hospitalisatie of zelfs tot het overlijden van de getroffen persoon, ook al zijn sterfgevallen uitermate zeldzaam (0,1% voor Puumala tot 15% voor Dobrava) [1]. De belangrijkste risicogroepen zijn personen met activiteiten waarbij zij potentieel worden blootgesteld aan knaagdieren of aan de uitwerpselen ervan zoals werkzaamheden in het bos, landbouwactiviteiten, bouwwerkzaamheden, en dit vooral in gebieden waar epidemische opstoten optreden [2,3]. 2. Zoönosen Inleiding 45 Methode In België geldt alleen in Brussel meldingsplicht voor hantavirose of hemorragische koorts met renaal syndroom. Ter aanvulling rapporteren het netwerk van peillaboratoria en het NRC, gevestigd in het UZ Leuven, gegevens sinds respectievelijk 1996 en november 2010. Van 1990 tot oktober 2010 was het referentielaboratorium gevestigd in het Militair Hospitaal Koningin Astrid. De biologische diagnose wordt gesteld op basis van serologie (ELISA, IgM/IgG antilichamen). Het NRC voert ook een PCR uit bij een vermoeden van een acute infectie met niet beslissende serologie. Resultaten In 2013 en 2014 is er via de meldingsplicht geen enkel geval in Brussel gerapporteerd. Het netwerk van peillaboratoria heeft in 2013 en 2014 respectievelijk 24 en 76 gevallen gerapporteerd, en het NRC respectievelijk 10 en 51 gevallen (Figuur 1). Tot in 2007 vertoonde hantavirose een cyclisch patroon, met om de 2 jaar een hoger aantal gerapporteerde gevallen. Deze periodiciteit wordt sinds 2008 minder duidelijk opgemerkt en algemeen lijkt het aantal gevallen af te nemen (Figuur 1). Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van hantavirose per gegevensbron en per jaar, België 1996-2014 (Bronnen: netwerk van peillaboratoria, referentielaboratorium en NRC) 350 NRC 300 Ref lab 250 Sentinel lab 200 150 100 50 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 46 Number of cases 2. Zoönosen 400 In 2013 en 2014 bedroeg de man-vrouwverhouding 2,57 en de leeftijdsmediaan was 40 jaar (spreiding 1-88 jaar). De meest getroffen leeftijdscategorieën waren die tussen 35 en 50 jaar. Net zoals voorgaande jaren en zowel in 2013 als in 2014 waren de arrondissementen met een hogere gerapporteerde incidentie Dinant, Philippeville, Marche-en-Famenne, Virton en Thuin (Figuur 2). Figuur 2 | Gerapporteerde incidentie van hantavirose per arrondissement, België, 2013 en 2014 (Bron: netwerk van peillaboratoria) 0-3 4-5 6-7 8-9 ≥ 10 Zowel in 2013 als in 2014 werden het hele jaar door gevallen gediagnosticeerd, met een groter aantal in de lente en de zomer. 2. Zoönosen Incidence [Cases / 1E5 inhabitants] Bespreking 47 In Europa is hemorragische koorts met renaal syndroom, veroorzaakt door het hantavirus, geen zeldzame ziekte. In 2012 hebben 24 Europese landen in totaal 4371 bevestigde gevallen gerapporteerd [4]. De meerderheid van de personen waren volwassen mannen (24 tot 64 jaar) en gevallen werden voornamelijk (91,5%) gerapporteerd door Duitsland (63,6% van de gevallen), Finland (18,9% van de gevallen), Oostenrijk en Slovenië [4]. In België schommelt het aantal gerapporteerde gevallen van jaar tot jaar. Sinds het begin van de surveillance van het hantavirus in 1996 werd een toename van het aantal gediagnosticeerde gevallen waargenomen vanaf 2005, met een piek in 2005, 2007-2008 en 2010 en een opvallende daling in 2013. Deze daling 2. Zoönosen 48 werd ook gerapporteerd in de buurlanden, meer bepaald in Nederland [5] en in Frankrijk [6]. Algemeen beschouwd is het aantal gerapporteerde gevallen in België zeker een onderschatting van het werkelijke aantal infecties aangezien niet systematisch aan de diagnose van deze ziekte wordt gedacht. Het hoogste aantal gevallen wordt gerapporteerd in Wallonië, vooral in de provincies aan de Franse grens. Frankrijk vertoont endemische gebieden van hantavirus [6], met cyclische epidemische opstoten, vooral in de noordoostelijke streek van het land [7]. Net zoals in andere Europese landen [4,8-10] treft de ziekte meer mannen dan vrouwen, wat wordt toegeschreven aan het feit dat zij vaker risicovolle activiteiten en beroepen uitoefenen, zoals bosberoepen en landbouwactiviteiten. Vooral deze groep moet dus geïnformeerd worden over de ziekte en de preventieve maatregelen om een infectie te voorkomen. Infecties worden het hele jaar door gediagnosticeerd, met een toename in de lente en in de zomer. Deze seizoenspreiding kan enerzijds het gevolg zijn van een toename van de professionele activiteiten en de vrijetijdsbelevingen in de open lucht en anderzijds van de klimaatomstandigheden, die de overleving bevorderen van knaagdieren. De waargenomen jaarlijkse schommelingen in zowel België als Europa zijn eveneens waarschijnlijk het gevolg van veranderingen in het klimaat en in het landschap/leefmilieu, waardoor enerzijds het virus langer in de omgeving overleeft en anderzijds meer voedsel beschikbaar is voor de knaagdieren, wat resulteert in een hogere dichtheid van het dierlijke reservoir [11]. Verschillende studies (uitgevoerd door de UA, de KULeuven en het WIV-ISP) hebben het verband tussen het klimaat en hantavirusinfecties in België geëvalueerd en hebben aangetoond dat de incidentie van het hantavirus ten gevolge van het klimaat kan schommelen [11,12]. Noch in Europa, noch in België wordt een duidelijke trend vastgesteld. Er zouden om de 3 of 4 jaar pieken optreden in Europa maar deze waarneming wordt gemaskeerd door de verschillen tussen de Europese landen. Hoewel jaren met een hoger aantal gevallen en epidemische haarden op verschillende momenten en plaatsen worden vastgesteld, is er op dit moment geen bewijs of aanwijzing voor een reële toename van het aantal gevallen van hantavirus in Europa of België. Referenties 1. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Technical report: Prevention measures and communication strategies for hantavirus infection in Europe. 2014. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/hantavirus-prevention.pdf 2. Heyman P, Vaheri A, Members E. Situation of hantavirus infections and haemorrhagic fever with renal syndrome in European countries as of December 2006. Eurosurveillance. 2008;13(28). 3. Van Loock F, Thomas I, Clement J, Ghoos S, Colson P. A case-control study after a hantavirus infection outbreak in the south of Belgium: who is at risk? Clinical Infectious Diseases. 1999;28(4):834-839. 4. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual Epidemiological Report: Emerging and vector-borne diseases 2014. Beschikbaar via: http://ecdc.europa. eu/en/publications/Publications/emerging-vector-borne-diseases_annual-epidemiologicalreport-2014.pdf 5. National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). State of Infectious Diseases in the Netherlands, 2014. Beschikbaar via: http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:2 94198&type=org&disposition=inline&ns_nc=1 6. Institut de Veille sanitaire (InVs). Données épidémiologiques : Hantavirus. Beschikbaar via: http://www.invs.sante.fr/Dossiers-thematiques/Maladies-infectieuses/Zoonoses/Hantavirus/ Donnees-epidemiologiques 7. Ministère français de la Santé et des Sports. Fièvre hémorragique avec syndrome rénal. Informations pour les professionnels de santé. Beschikbaar via: http://www.sante.gouv.fr/ IMG/pdf/hantavirus_professionnels_de_sante_juin_2010.pdf 8. Heyman P, Ceianu CS, Christova I, Tordo N, Beersma M, Joao Alves M et al. A five-year perspective on the situation of haemorrhagic fever with renal syndrome and status of the hantavirus reservoirs in Europe, 2005-2010. Eurosurveillance. 2011;16(36). 9. Abu Sin M, Stark K, van Treeck U, Dieckmann H, Uphoff H, Hautmann W et al. Risk factors for hantavirus infection in Germany, 2005. Emerging Infectious Diseases. 2007;13(9):13646. 10. Winter C, Brockmann S, Piechotowski I, Alpers K, Van der Heiden M, Koch J et al. Survey and case-control study during epidemics of Puumala virus infection. Epidemiology and Infection. 2009;137(10):1479-1485. 11. Clement J, Vercauteren J, Verstraeten W, Ducoffre G, Barrios J, Vandamme AM et al. Relating increasing hantavirus incidences to the changing climate: the mast connection. Int J Health Geogr. 2009; 8:1. 2. Zoönosen 12. Tersago K, Verhagen R, Vapalahti O, Heyman P, Ducoffre G, Leirs H. Hantavirus outbreak in Western Europe: reservoir host infection dynamics related to human disease patterns. Epidemiology and Infection. March 2011. 139 (03):381-390. 49 Leptospirose (Leptospira spp.) T. Lernout, M. Van Esbroeck Hoofdpunten • Het aantal gevallen van leptospirose in België was opmerkelijk hoger in 2014 (n=34) dan in de voorgaande jaren. • De meerderheid van de besmettingen werden opgelopen in België, met een clustering van gevallen in de regio van Charleroi. • De overgrote meerderheid van de gevallen in België zijn mannelijke volwassenen. • Een toename van leptospirose werd ook in andere Europese landen gerapporteerd. 2. Zoönosen Inleiding 50 Leptospirose is een infectie die wordt veroorzaakt door bacteriën van het geslacht Leptospira. De belangrijkste natuurlijke gastheren van de bacterie zijn kleine knaagdieren (ratten, muizen), vee (runderen, geiten, paarden, varkens) en gezelschapsdieren (honden, katten). Dieren dragen leptospiren in hun nieren en scheiden ze (soms levenslang) uit in hun urine. De bacteriën kunnen enkele weken overleven in het water of in vochtige grond. Besmetting van de mens vindt plaats via de beschadigde huid of de mucosa (mond, neus, ogen), door direct contact met (urine van) besmette dieren, of indirect contact met door urine verontreinigd water of grond. De personen die het meeste risico lopen op een infectie zijn bepaalde beroepsgroepen (veeboeren, veeartsen, vuilnisophalers, landbouwers enz.) en mensen die recreatieve activiteiten beoefenen in zoet water (vissen, kajakken, zwemmen enz.). De klinische tekens van leptospirose kunnen zeer uiteenlopend zijn, waardoor de diagnose soms moeilijk te stellen is. In de meerderheid van de gevallen kent de ziekte een mild verloop en wordt ze gekenmerkt door een griepaal syndroom, met plots optredende hoofdpijn, koorts, spier- en gewrichtspijnen. Enkele dagen later kan het klinisch beeld verwikkeld worden door aantasting van de lever met icterus, nierinsufficiëntie, neurologische manifestaties, bloedingen, aantasting van het hart, de longen of de ogen. Als de patiënt geen onderliggende aandoening heeft en geen multiorgaanlijden vertoont is de evolutie meestal gunstig, zonder restletsels. Wanneer de diagnose niet tijdig wordt gesteld en zonder behandeling kan de ziekte echter dodelijk aflopen. Leptospirose komt wereldwijd voor, maar vooral in vochtige (sub)tropische gebieden, waar vaak epidemieën optreden na zware regenval of overstromingen. Methode Leptospirose is geen verplicht te melden ziekte in België. De epidemiologische surveillance wordt uitgevoerd door het referentielaboratorium van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG). De diagnose is gebaseerd op de microscopische agglutinatie test (MAT), die een aanwijzing kan geven over welke serogroep de infectie veroorzaakt. De diagnose is bevestigd wanneer een seroconversie of een viervoudige titerstijging van de antilichamen wordt aangetoond met de MAT, of indien in één enkel staal van een patiënt met een passend klinisch beeld een hoge MAT titer en IgM-antilichamen aangetoond worden. Een waarschijnlijk geval is een persoon met IgM-antilichamen en een lage MAT titer waarvoor geen informatie over kliniek en blootstelling beschikbaar is. Resultaten In 2013 en 2014 heeft het referentielaboratorium de diagnose van leptospirose bevestigd bij respectievelijk 14 en 21 personen. Daarnaast vertoonden 1 persoon in 2013 en 13 personen in 2014 een waarschijnlijke infectie. Het merendeel van de gevallen zijn mannen, 67% in 2013 en 94% in 2014 (Figuur 1). Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van leptospirose volgens geslacht per jaar, België, 2001-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Leptospira) 30 Women 25 Men 20 15 10 5 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 0 De patiënten in 2013 waren jongere personen (mediaan 32 jaar, spreiding 15 tot 60 jaar) vergeleken met 2014 (mediaan 53 jaar, spreiding 17-71 jaar) (Figuur 2). 2. Zoönosen Number of cases 35 51 Figuur 2 | Distributie van gevallen van leptospirose per leeftijdsgroep, België, 2013-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Leptospira) 60 2013 Proportion of cases (%) 50 2014 40 30 20 10 0 0-14 15-24 25-44 45-64 ≥65 2. Zoönosen Age group (years) 52 De toename van het aantal gevallen in 2014 betreft besmettingen die in België werden opgelopen. In 2013 werden 6 personen geïnfecteerd tijdens een reis in het buitenland vergeleken met 8 gevallen in 2014, wat overeenstemt met respectievelijk 46% en 23% van het totaal aantal gevallen (waarvoor de informatie beschikbaar is) in beide jaren. Het merendeel van de importgevallen in 2013 en 2014 rapporteerden een reis in Azië (n=8), onder meer in Thailand, Cambodja en Vietnam. Drie personen werden vermoedelijk besmet in Europa, met name in Frankrijk (n=2) en in Griekenland (n=1). De 26 personen die in België besmet werden in 2014 wonen verspreid over het land, met een clustering van gevallen in de regio van Charleroi (Figuur 3). Hierbij moet opgemerkt worden dat de plaats van besmetting mogelijk verschilt van de woonplaats. Van de 23 besmette personen in België in 2014 waarvan de vermoedelijke bron van besmetting gekend is, werd de meerderheid (57%) besmet tijdens vrijetijd activiteiten (kajakken, vissen, zwemmen, wandelen/lopen). Zes personen (26%) vermeldden een professionele blootstelling (landbouwer, vuilnisman, wegwerker) en vier personen (17%) werden blootgesteld aan ratten. Bespreking In Europa komt leptospirose zelden voor. In 2012 hebben 27 Europese landen in totaal 489 bevestigde gevallen gemeld, waarvan 10 sterfgevallen [1]. Het merendeel van de gevallen waren volwassen mannen (24 tot 64 jaar), die vaker worden blootgesteld aan een besmetting tijdens beroeps- en recreatieve activiteiten. De hoogste incidentie werd gerapporteerd in Malta (0,70 gevallen/100.000 inwoners) en in Litouwen (0,65/100.000 inwoners). In België is het aantal gediagnosticeerde gevallen beperkt, met 10 à 20 gevallen per jaar. In 2014 werd echter een belangrijke toename genoteerd, met een hogere proportie mannen, in de leeftijdsgroep van 45 tot 64. Deze stijging is niet te wijten aan een verhoogd aantal besmettingen die tijdens een reis in het buitenland werden opgelopen, maar aan een toename van de autochtone 2. Zoönosen Figuur 3 | Geografische spreiding van autochtone gevallen van leptospirose, België, 2014 (Bron: referentielaboratorium voor Leptospira) 53 gevallen. De stijging kan te maken hebben met een gunstiger klimaat dat jaar voor de overleving van leptospiren (natte zomer), of met de aanwezigheid van een hoger aantal knaagdieren, o.a. als gevolg van de zachte winter 2013-2014. In de regio van Charleroi trad mogelijk een cluster van gevallen op. Bij runderen in Wallonië werd in het najaar van 2014 ook een epidemie van leptospirose gedetecteerd, met een verhoogd aantal abortussen van icterische foetussen verspreid over de Waalse provincies [2]. Ook in onze buurlanden werd in 2014 een sterke toename van het aantal gevallen van leptospirose opgemerkt. In Nederland werden er in 2014 via de verplichte melding 102 gevallen gerapporteerd, vergeleken met 27 gevallen in 2013 [3]. De toename was vooral merkbaar tussen juni en november, en voor een groot deel werd de infectie opgelopen in eigen land. In Frankrijk werd in 2014 de hoogste incidentie van leptospirose geregistreerd sinds de start van de surveillance (in de jaren 70), met een totaal van 628 geregistreerde gevallen, vergeleken met 358 gevallen in 2013 [4]. Vermits de klinische diagnose moeilijk is en er niet steeds laboratoriumonderzoek gebeurt, wordt het aantal gevallen van leptospirose in België mogelijk onderschat. Referenties 1. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Surveillance report. Annual epidemiological report food- and waterborne diseases and zoonoses in 2012. 2014. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/food-waterbornediseases-annual-epidemiological-report-2014.pdf 2. Zoönosen 2. Arsia. La leptospirose responsable des veaux ictériques. Publicatie 01/01/2015. Beschikbaar via: http://www.arsia.be/?p=6270 54 3. National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). State of Infectious Diseases in the Netherlands, 2014. Beschikbaar via: http://www.rivm.nl/dsresource?objectid=rivmp:2 94198&type=org&disposition=inline&ns_nc=1 4. Institut Pasteur. Rapport annuel d’activité. Centre National de Référence de la Leptospirose. Année d’exercice 2014. Beschikbaar via: https://www.pasteur.fr/sites/www.pasteur.fr/files/ cnr_lepto_2014_mpshort.pdf Hondsdolheid (Rabiësvirus) J. Rebolledo, B. Brochier, S. Van Gucht Hoofdpunten • In België is er sinds 1922 geen enkel autochtoon geval van humane rabiës meer gerapporteerd. • België is vrij van honden- en vossenrabiës. • In 2013 werden er drie verdachte humane gevallen van rabiës getest door het NRC en in 2014 twee. Alle resultaten waren negatief. Rabiës is een virale zoönose. Verschillende soorten vleeseters en vleermuizen vormen het natuurlijke reservoir van het virus. Rabiës is in meer dan 100 landen onder enzoötische1 vorm aanwezig. We onderscheiden twee epidemiologische cycli: de luchtcyclus, veroorzaakt door bepaalde soorten vleermuizen (Chiropterae), en de grondcyclus. De grondcyclus is ‘stedelijk’ of ‘sylvatisch’, afhankelijk van de soort vleeseter die het reservoir of de vector van de infectie vormt, respectievelijk een huisdier (hond) of een wild dier (vos, wolf, wasbeer,…). Het rabiësvirus behoort tot de soort Lyssavirus van de familie van de Rhabdoviridae. Het virus is neurotroop en de ziekte wordt gekarakteriseerd door een acute encefalitis die altijd fataal afloopt zodra er klinische verschijnselen opduiken. In Europa kon de stedelijke rabiës in het begin van de 20e eeuw worden uitgeroeid dankzij intensieve campagnes voor de vaccinatie van honden. Na de Tweede Wereldoorlog hebben Europa en Noord-Amerika echter te kampen gekregen met epizoötieën van sylvatische rabiës. Vandaag kunnen in Europa enkele soorten insectenetende vleermuizen drager zijn van twee andere lyssavirussen: het ‘European bat lyssavirus 1 (EBLV1)’ en het ‘European bat lyssavirus 2 (EBLV2)’. De huidige vaccins zijn veilig en efficiënt, zowel tegen het klassieke rabiësvirus als tegen de lyssavirussen van vleermuizen. België is sinds 2001 vrij van sylvatische rabiës door een eliminatieprogramma met orale vaccinatie van vossen. De twee lyssavirussen (EBLV1/2) circuleren overal in Europa via vleermuizen. Hoewel in België nog geen vleermuizen zijn aangetroffen die drager zijn van rabiës kunnen we niet uitsluiten dat het virus ook hier circuleert. Methode Gezien de ernst van de ziekte voor de mens, is rabiës een meldingsplichtige ziekte in België. Het NRC van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIVISP) is de enige structuur in België die de diagnose van rabiës kan bevestigen. Het NRC is onder meer belast met: a) de diagnose van rabiës bij mens en dier door de opsporing van antigenen via een rechtstreekse immunofluorescentietest alsook via de opsporing van het virale RNA door middel van PCR; b) de 1 Endemische ziekte die één of meerdere dierensoorten in één en dezelfde regio treft 2. Zoönosen Inleiding 55 voortzetting van een basissurveillance om het rabiësvrije statuut van België op te volgen; c) de dosering van de antilichamen tegen rabiës in het kader van de controle van de post-vaccinale immuniteit bij mens en dier. Resultaten In 2013 en 2014 heeft het NRC geen enkel geval van rabiës bij mens of dier bevestigd. Het laatste autochtone geval van humane rabiës in België dateert van 1922. Sindsdien werden er slechts 4 geïmporteerde (vanuit Rwanda en Zaïre) humane gevallen gemeld, meer bepaald in 1973, 1981, 1988 en 1990. Tijdens de laatste epizoötie van sylvatische rabiës (1966-1999) is er geen enkel geval bij de mens vastgesteld. Jaarlijks worden echter 80 tot 140 personen behandeld na een beet van een hond of een ander dier in het buitenland en een wisselend aantal mensen (± 10 per jaar) na contact met een vleermuis (in België of in het buitenland). Dit aantal lijkt de afgelopen jaren (2004-2014) te zijn toegenomen. In 2013 werden er drie verdachte humane gevallen van rabiës getest in het NRC, en in 2014 twee. Alle resultaten waren negatief. Het NRC voert ook tests uit bij verdachte dieren (wilde dieren en huisdieren). Sinds 2010 wordt een lichte progressieve daling vastgesteld van het jaarlijks aantal uitgevoerde tests. In 2013 en 2014 werden minder analysen verricht dan in de voorgaande jaren, respectievelijk 360 en 273 analysen (Figuur 1). Figuur 1 | Aantal dieren getest voor rabiës en aantal positieve tests bij dieren per jaar, België, 1966-2014 (Bron: NRC voor rabiës) 56 2500 2000 1500 1000 500 0 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2. Zoönosen 3000 Number of animals analysed Number of rabies positive animals 2007: 1 imported rabies positive dog (Morroco) 2008: 1 imported rabies positive dog (Gambia) 2011: 1 imported rabies positive bat (Spain) Figuur 2 | Aantal serologische tests voor rabiës verricht bij de mens per jaar, België, 2005-2014 (Bron: NRC voor rabiës) 4000 Number of serological tests 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Het nationaal laboratorium (en NRC) voor rabiës op het WIV-ISP verricht serologische tests ter controle van de vaccinale doeltreffendheid bij de mens. Het aantal serologische tests verricht bij de mens is sinds 2012 sterk toegenomen door de toenemende trend om de immuniteit tegen rabiës te meten na een primovaccinatie, vóór het herhalingsvaccin of na vaccinatie in het kader van een behandeling na blootstelling (Figuur 2). Een gepaste serologische opvolging van de immuniteit maakt het mogelijk om onnodige herhalingsvaccins te voorkomen en dus te bezuinigen op het vlak van het gebruik van antirabiësvaccins, die soms moeilijk te verkrijgen zijn. In vergelijking met 2012 is het aantal verrichte tests in 2013 verdubbeld tot 1735 en in 2014 bijna verviervoudigd, tot 3596. Bespreking De landen van West-Europa die een efficiënt beleid tegen rabiës bij wilde dieren voeren zijn er in geslaagd om de ziekte uit te roeien, behalve bij vleermuizen. Humane gevallen van rabiës in landen die vrij van de ziekte zijn, worden veroorzaakt door de beet van een dier in een endemisch land, door de import van een dier uit een land waar rabiës endemisch is of door de beet van een vleermuis. Het aantal personen dat blootstelling aan of contact met een vleermuis meldt aan het NRC lijkt in de afgelopen jaren (2004-2014) te zijn toegenomen. Het is echter niet duidelijk of dit het gevolg is van een toegenomen bewustmaking van (gespecialiseerde) personen of door een daadwerkelijke toename van de blootstellings- en contactincidenten. In België zijn sinds 1922 alleen geïmporteerde humane gevallen geregistreerd. Dat is ook zo in de andere landen van de Europese Unie, waar de meeste lidstaten al decennia geen autochtone gevallen van rabiës meer hebben vastgesteld 2. Zoönosen 0 57 [2]. Volgens de recentste gegevens van het ECDC is er in 2012 in de EU één autochtoon geval van rabiës gemeld, met name een 5-jarig meisje gebeten door een straathond in Roemenië. Verder zijn er ook twee geïmporteerde gevallen gerapporteerd, met name een vrouw uit het Verenigd Koninkrijk die gebeten was door een hond in India en een Zwitser die in de Verenigde Staten in contact was gekomen met een vleermuis [3]. Dit bevestigt dat, hoewel humane rabiës in de EU een heel zeldzame ziekte is, er wel degelijk een risico bestaat door contact met vleermuizen en door blootstelling in endemische landen. Daarom is het belangrijk om de surveillance van rabiës voort te zetten, vooral bij de dierlijke reservoirs [4]. Het is ook belangrijk te onderstrepen dat de bewustmaking van de bevolking voor de risico’s van blootstelling aan rabiës essentieel is, in het bijzonder onder reizigers en natuurliefhebbers. Referenties 1. Europese Commissie. Verordening Nr. 998/2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad. Beschikbaar op: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/ LexUriServ.do?uri=CONSLEG:2003R0998:20120210:NL:PDF 2. De Benedictis P, Gallo T, Iob A, Coassin R, Squecco G, Ferri G et al. Emergence of fox rabies in north-eastern Italy. EuroSurveillance. 2008;13(45). 2. Zoönosen 3. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual Epidemiological Report 2011-2012. 2013. Beschikbaar op: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/ annual-epidemiological-report-2013.pdf 58 4. Europese Commissie, besluit 2010/712/EU tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2011 en volgende jaren ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Unie voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen. Beschikbaar op: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2 010:309:0018:0030:Nl:PDF 3.VECTOROVERDRAAGBARE ZIEKTEN 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Anaplasmose (Anaplasma phagocytophilum) T. Lernout, M. Hing, W. Heuninckx • In 2013 en 2014 werd een acute infectie met Anaplasma phagocytophilum bevestigd bij telkens 1 persoon. Verder hadden respectievelijk 19 en 17 patiënten een waarschijnlijke infectie. • Daarnaast werden antistoffen aangetoond in het bloed van verschillende personen. Deze resultaten kunnen zonder klinische informatie of een tweede bloedstaal echter niet geïnterpreteerd worden. Mogelijk gaat het om doorgemaakte asymptomatische infecties. Inleiding Anaplasmose, vroeger humane granulocytaire ehrlichiose genoemd, wordt veroorzaakt door de bacterie Anaplasma phagocytophilum. Het is een nietbesmettelijke, opkomende zoönose die wordt overgedragen door teken van het geslacht Ixodes. Hoewel de ziekte reeds in 1932 bij runderen werd beschreven, werden de eerste gevallen bij de mens pas in 1994 gediagnosticeerd in de Verenigde Staten. In Europa werd het eerste geval van humane granulocytaire anaplasmose vastgesteld in 1995, in Slovenië. Sindsdien hebben de meeste Europese landen infecties gerapporteerd (acute gevallen of via serologische studies). De eerste beschrijvingen van humane infecties in België dateren van 1995 en 2000 [1,2]. Het reservoir van de bacterie bestaat vooral uit runderen, reeën en knaagdieren. De overdracht naar de mens gebeurt door contact van speeksel van een geïnfecteerde teek met de beschadigde huid (na een tekenbeet). Asymptomatische infecties zijn frequent. Wanneer de ziekte zich ontwikkelt, treedt na een incubatieperiode van 1 tot 3 weken een griepachtig syndroom op (koorts, hoofdpijn, spierpijn). Andere mogelijke symptomen zijn een huiduitslag (zelden), spijsverteringsproblemen, verwardheid, respiratoire tekenen en achteruitgang van de algemene toestand. De ziekte gaat gepaard 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Hoofdpunten 59 met hematologische afwijkingen (neutropenie, anemie en trombopenie). Opportunistische infecties als gevolg van de neutropenie bepalen de ernst van de aandoening. Zonder correcte behandeling kunnen er ernstige complicaties optreden in de vorm van acute ademhalingsinsufficiëntie, bloedingen, nierinsufficiëntie of neurologische problemen. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Methode 60 De diagnose van Anaplasma phagocytophilum wordt sinds 2002 bevestigd door het Militair Hospitaal Koningin Astrid, dat tot 2010 het referentielaboratorium was en in 2011 het NRC geworden is. Een acute infectie wordt bevestigd via PCR (op een EDTA staal, afgenomen voor de start van een behandeling met antibiotica), microscopisch onderzoek of een viervoudige IgM en/of IgG titerstijging op twee opeenvolgende stalen. Een waarschijnlijk geval van anaplasmose is een persoon met een blootstelling aan teken in de voorgeschiedenis en koorts, met een positieve IgM en/of IgG serologie. Een positieve serologie zonder klinische informatie en/of in afwezigheid van een 2e bloedstaal kan niet geïnterpreteerd worden. De classificatie van gevallen werd in 2013 aangepast volgens de richtlijnen van de ESCMID Study Group on Anaplasma [3]. Resultaten In 2013 werd een diagnosetest aangevraagd voor 298 patiënten. Bij één enkele persoon (0,3%) werd een acute infectie bevestigd. Deze 60-jarige man werd waarschijnlijk in de maand augustus besmet door een tekenbeet, opgelopen in de Ardennen [4]. Verder hadden 19 personen (6,4%) een waarschijnlijke infectie en 64 patiënten (21,5%) hadden antistoffen maar zonder klinische informatie en in afwezigheid van een 2e staal kan geen uitspraak gedaan worden over de interpretatie van dit resultaat (Figuur 1). In 2014 werden er meer aanvragen gedaan voor de diagnose van anaplasmose (n=315 patiënten), maar de verdeling van het aantal positieve resultaten was vergelijkbaar: 1 bevestigd geval (0,3%) bij een 42-jarige man, 17 waarschijnlijke gevallen (5,4%) en 49 personen met een positieve serologie zonder interpretatie (15,6%) (Figuur 1). Het totale aantal positieve resultaten schommelt jaarlijks, zonder stijgende trend. Voor de jaren 2005-2012 werd geen onderverdeling gedaan in bevestigde en vermoedelijke gevallen (Figuur 1). 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Confirmed Probable Positive serology 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 De leeftijd van de bevestigde en waarschijnlijke gevallen in 2013 en 2014 varieerde van 17 tot 71 jaar, met een mediaan leeftijd van 51 jaar. De man-vrouwverhouding was verschillend voor beide jaren (60% mannen in 2013 en 45% in 2014), maar dit verschil is statistisch niet significant. Globaal gezien (over verloop van de verschillende jaren) worden mannen en vrouwen evenveel besmet. Gevallen van anaplasmose worden voornamelijk gediagnosticeerd in de zomer en het begin van de herfst (van juli tot oktober) (Figuur 2). 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Number of cases Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van (oude of recente) anaplasmose per jaar, België, 2005-2014 (Bron: NRC voor Anaplasma) 61 Figuur 2 | Aantal gerapporteerde gevallen van anaplasmose per maand, België, 2013 en 2014 (Bron: NRC voor Anaplasma) 6 2013 Number of cases 5 2014 4 3 2 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken 1 62 0 Jan Feb Mar Apr May June July Aug Sept Oct Nov Dec Bespreking Acute gevallen van anaplasmose worden zelden vastgesteld in Europa, maar epidemiologische studies in verschillende landen bevestigen het bestaan van (doorgemaakte) infecties in de algemene populatie [2,5,6]. Ook in België wordt een acute infectie met A. phagocytophilum zelden gediagnosticeerd. Omwille van een aspecifieke symptomatologie in het begin van de ziekte worden diagnostische tests meestal aangevraagd na de acute fase van de infectie, en bestaan dan uit serologisch onderzoek (aanwezigheid van specifieke IgG-antistoffen). Een positieve serologie is echter niet synoniem voor een acute symptomatische infectie. Minstens twee derde van de besmette personen maken een asymptomatische infectie door en IgG antistoffen kunnen een tot twee jaar aanwezig blijven na een besmetting. Ook zijn vals positieve resultaten door kruisreacties met andere pathogenen (zoals Borrelia, Coxiella, Brucella spp., EBV, CMV) en door auto-immune aandoeningen, waarbij autoantilichamen worden aangemaakt, mogelijk [7]. Om een goede diagnostiek toe te laten is het dus belangrijk om bij elk vermoeden van een infectie na een tekenbeet zo vroeg mogelijk in de ziekte een bloedstaal (EDTA-tube) naar het NRC te sturen voor PCR en microscopisch onderzoek. Wanneer het vermoeden pas gesteld wordt in een later stadium van de ziekte moeten 2 stalen opgestuurd worden (met een interval van vier weken) zodat een seroconversie of titerstijging kan aangetoond worden. De resultaten kunnen enkel geïnterpreteerd worden in aanwezigheid van klinische informatie. Niettegenstaande er zelden acute infecties worden gediagnosticeerd in België, zijn er aanwijzingen dat de bacterie aanwezig is bij de mens, bij teken en (zeldzamer) bij dieren. Een Belgische studie op Ixodes teken verzameld op 1135 katten en honden in 2008-2009 toonde aan dat 19.5% van de teken drager waren van A. phagocytophilum [8]. In 2011 werd de bacterie ook aangetoond met PCR in de milt van 1% van geslachte everzwijnen in België [9]. Het hoger aantal (vermoedelijke) gevallen van anaplasmose in de zomer en begin van de herfst (van juli tot oktober) is toe te schrijven aan de activiteit van de teken. Het is dan ook aanbevolen om gedurende de periode wanneer teken actief zijn (van maart tot oktober) maatregelen te nemen om tekenbeten te voorkomen (voor meer informatie zie www.tekennet.be). Referenties 1. Pierard D, Levtchenko E, Dawson JE, Lauwers S. Ehrlichiosis in Belgium. Lancet. 1995 Nov;346:1233-34. 3. Brouqui P, Bacellar F, Baranton G, Birtles RJ, Bjoërsdorff A et al. ESCMID Study Group on Coxiella, Anaplasma, Rickettsia and Bartonella; European Network for Surveillance of TickBorne Diseases. Guidelines for the diagnosis of tick-borne bacterial diseases in Europe. Clin Microbiol Infect. 2004 Dec;10(12):1108-32. 4. Hing M, Woestyn S, Van Bosterhaut B, Desbonnet Y, Heyman P et al. Diagnosis of human granulocytic anaplasmosis in Belgium by combining molecular and serological methods. New Microbes New Infect. 2014 Nov;2(6):177-8. 5. Hjetland R, Henningsson AJ, Vainio K, Dudman SG, Grude N, Ulvestad E. Seroprevalence of antibodies to tick-borne encephalitis virus and Anaplasma phagocytophilum in healthy adults from western Norway. Infect Dis. 2015 Jan;47(1):52-6. 6. Von Wissmann B, Hautmann W, Sing A, Hizo-Teufel C, Fingerle V. Assessing the risk of human granulocytic anaplasmosis and lyme borreliosis after a tick bite in Bavaria, Germany. Int J Med Microbiol. 2015 Aug 21. 7. Thomas RJ, Dumler JS, Carlyon JA. Current management of human granulocytic anaplasmosis, human monocytic ehrlichiosis and Ehrlichia ewingii ehrlichiosis. Expert Rev Anti Infect Ther. 2009 Aug;7:709-22. 8. Claerebout E, Losson B, Cochez C, Casaert S, Dalemans AC et al. Ticks and associated pathogens collected from dogs and cats in Belgium. Parasit Vectors. 2013;6:183. 9. Nahayo A, Bardiau M, Volpe R, Pirson J, Paternostre J et al. Molecular evidence of Anaplasma phagocytophilum in wild boar (Sus scrofa) in Belgium. BMC Vet Res. 2014 Apr 2;10:80. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken 2. Cochez C, Ducoffre G, Vandenvelde C, Luyasu V, Heyman P. Human anaplasmosis in Belgium: a 10-year seroepidemiological study. Ticks Tick Borne Dis. 2011 Sep;2(3):156-9. 63 Ziekte van Lyme (Borrelia burgdorferi) T. Lernout, B. Kabamba-Mukadi, V. Saegeman, S. Quoilin Hoofdpunten • In 2013 en 2014 is het aantal serologietesten voor Borrelia uitgevoerd door de peillaboratoria sterk toegenomen, waardoor ook het totale aantal positieve resultaten voor Borrelia burgdorferi toenam. De positiviteitsratio (aantal positieve testen/totaal aantal testen) bleef stabiel vergeleken met voorgaande jaren. • Zoals de vorige jaren werd het hoogste aantal positieve resultaten gerapporteerd in de provincies van Antwerpen, Brabant en Luxemburg. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken • De klassiek waargenomen seizoensverdeling is in 2014 minder sterk uitgesproken, met een hoger aantal positieve testen in de herfstmaanden. Dit heeft mogelijk te maken met een langere tekenactiviteit door de hogere temperaturen opgetekend in die periode. 64 Inleiding De ziekte van Lyme (of borreliose) is een infectieziekte die veroorzaakt wordt door de bacterie Borrelia burgdorferi. Deze wordt op de mens overgedragen via een beet van bepaalde tekensoorten (van het geslacht Ixodes). In België schat men dat 12% van alle teken besmet is [1]. Het overdrachtsrisico van de bacterie stijgt naarmate de teek langer blijft vastzitten op de huid. Als de teek binnen 12 tot 24 uur verwijderd wordt is de kans op besmetting klein. Na een beet van een teek, bedraagt het risico op de ontwikkeling van de ziekte ongeveer 1 tot 3% [2-4]. De klinische uiting van de ziekte varieert van persoon tot persoon. Een groot aantal van de personen die blootgesteld worden aan de bacterie zal nooit klinische tekens vertonen, maar zal wel specifieke antilichamen ontwikkelen [5]. Wanneer de ziekte wel tot uiting komt kan dat onder verschillende vormen gebeuren: 1) vroege gelokaliseerde manifestaties, enkele dagen tot weken na de beet; 2) vroege gedissemineerde manifestaties, enkele weken tot maanden na de beet; en 3) late gedissemineerde manifestaties die maanden tot jaren na een beet optreden. De meest voorkomende klinische manifestatie in Europa is het erythema migrans (60 tot 80% van de symptomatische infecties), dat 2 tot 30 dagen na de beet verschijnt (meestal 7-14 dagen) [5]. Het gaat om een erythemateus huidletsel dat vanaf de plaats van de tekenbeet langzaamaan groter wordt en meestal binnen de maand verdwijnt. Zonder behandeling kunnen de spirocheten zich verspreiden naar andere delen van het lichaam, met aantasting van verschillende organen zoals het centraal zenuwstelsel (neuroborreliose), de gewrichten (artritis), het hart (arythmieën) en, meer uitzonderlijk, andere lokalisaties (oogaantasting, lever…) [5]. De ziekte van Lyme wordt behandeld met antibiotica gedurende 10 dagen tot 4 weken, afhankelijk van de klinische verschijnselen en het stadium [5]. Hoe sneller de antibiotica worden toegediend, hoe efficiënter de behandeling zal zijn. In België is de ziekte van Lyme geen verplicht aan te geven aandoening. De surveillance baseert zich op verschillende bronnen van informatie: een netwerk van peillaboratoria, het NRC voor Borrelia en een netwerk van huisartsenpeilpraktijken (via opeenvolgende studies). Daarnaast laten de Minimale Ziekenhuisgegevens (MZG) toe om het aantal gehospitaliseerde personen voor de ziekte van Lyme op te volgen. Enkel de resultaten van de surveillance door laboratoria worden hieronder weergegeven. Een nieuwe studie van het aantal personen die een huisarts raadplegen met een tekenbeet of een erythema migrans is lopende in 2015, en de MZG voor de periode 2013-2014 zijn nog niet beschikbaar. Sinds 1991 rapporteert een netwerk van een veertigtal peillaboratoria verspreid over België, het aantal serologie resultaten die positief zijn voor Borrelia burgdorferi. Sinds de terugbetaling van confirmatietesten moeten enkel bevestigde resultaten (via western blot of immunoblotting) worden gemeld. Het NRC, bestaande uit een consortium van de UCL en het UZ Leuven, biedt steun bij het stellen van de diagnose en voert meer complexe testen uit (PCR, identificatie van het species). De resultaten van hun analyses worden als aanvulling gebruikt van de gegevens van de peillaboratoria. Resultaten Niettegenstaande jaarlijkse schommelingen, bleef het aantal door de peillaboratoria gemelde positieve resultaten voor Borrelia burgdorferi tussen 2000 en 2012 relatief stabiel. In 2013 en 2014 werden respectievelijk 1843 en 2257 gevallen geregistreerd, met een belangrijke toename in alle regio’s van België (Figuur 1). Deze toename stemt overeen met een sterke stijging van het totaal aantal uitgevoerde serologietesten (Figuur 2). De proportie van positieve resultaten op het totaal aantal testen schommelt rond de 2% en is stabiel gebleven. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Methode 65 Figuur 1 | Aantal gerapporteerde positieve resultaten voor B. burgdorferi per regio en per jaar, België, 2000-2014 (Bron: netwerk van peillaboratoria) 2500 Wallonia Number of cases 2000 Flanders 1500 Brussels 1000 66 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 0 Figuur 2 | Totaal aantal uitgevoerde serologie testen voor B. burgdorferi en positiviteitsratio, België, 2007-2014 (Bron: netwerk van peillaboratoria en RIZIV) 110 000 100 000 90 000 80 000 70 000 60 000 50 000 40 000 30 000 20 000 10 000 0 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 0 Positivity rate in % Number of tests 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken 500 Proportioneel is de toename van het aantal positieve resultaten groter in Wallonië en in Brussel dan in Vlaanderen. Tussen 2000 en 2014 is de proportie gevallen in Wallonië (op het totaal aantal) toegenomen van 28,7% tot 40,4% en in Brussel van 1,9% tot 9,2%. Vlaanderen was verantwoordelijk voor 69,4% van de positieve resultaten in 2000, vergeleken met 50,4% in 2014. Zowel in 2013 als in 2014 is de gerapporteerde incidentie van positieve resultaten hoger in arrondissementen van de provincies Antwerpen, Brabant en Luxemburg (Figuur 3). Figuur 3 | Gerapporteerde incidentie van positieve serologie resultaten voor B. burgdorferi per arrondissement, België, 2013 en 2014 (Bron: netwerk van peillaboratoria) 2013 0-5 6 - 20 21 - 40 41 - 167 Incidence [Cases / 1E5 inhabitants] 2014 0-5 6 - 20 21 - 40 41 - 207 Incidence [Cases / 1E5 inhabitants] In tegenstelling tot de voorgaande jaren werden in 2013-2014 iets meer positieve resultaten vastgesteld bij vrouwen dan bij mannen. De manvrouwverhouding was 0.82 in 2013 en 0.93 in 2014. Beide jaren werd de hoogste incidentie gerapporteerd bij 45 tot 64-jarigen (Figuur 4). 67 Figuur 4 | Gerapporteerde incidentie van positieve serologie resultaten voor B. burgdorferi per leeftijdsgroep, België, 2013 en 2014 (Bron: netwerk van peillaboratoria) 30 2013 Incidence per 100.000 25 2014 20 15 10 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken 5 68 0 0-4 5-9 10-14 15-24 25-44 45-64 ≥ 65 Age group (years) In 2014 was de distributie van het aantal positieve resultaten per maand anders dan de voorgaande jaren, met een hoger aantal maandelijkse gevallen (zie ook Figuur 1) en vooral een minder duidelijke daling op het einde van de herfst (Figuur 5). Figuur 5 | Aantal gerapporteerde positieve resultaten voor B. burgdorferi per maand in 2014 en gemiddelde van het aantal gevallen voor de 5 jaren voordien (2009-2013), België (Bron: netwerk van peillaboratoria) Figuur 6 | Klinische manifestatie bij personen met een positief resultaat (serologie of PCR) voor B. burgdorferi per leeftijdsgroep, België, 2014 (Bron: NRC voor B. burgdorferi) Proportion of cases (%) 45 40 EM 35 NB 30 Arthritis 25 Other 20 15 10 5 0 <15 15-34 35-54 ≥55 Age group (years) In 2014 werd het species van Borrelia spp. geïdentificeerd voor 17 patiënten. Bij de 15 gevallen van artritis had de meerderheid een infectie met B. burgdorferi ss (87%), en hadden 2 personen (13%) een infectie met B. afzelii. Voor twee personen met een diagnose van neuroborreliose was het species respectievelijk B. burgdorferi ss en B. afzelii. In 2013 werd B. burgdorferi ss geïsoleerd bij 8 patiënten met artritis (80%) en B. garinii bij 2 andere personen (20%). B. garinii werd ook gedetecteerd bij 1 patiënt met neuroborreliose. Er werden dat jaar geen infecties met B. afzelii gedetecteerd. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken In 2014 heeft het NRC 3.178 testen (2.708 serologietesten en 470 PCR) uitgevoerd, wat een belangrijke toename is vergeleken met de 2.468 analyses in 2013. Een positief resultaat werd bekomen bij 582 personen (20%) in 2014 en 566 individuen (26%) in 2013. De klinische informatie, die essentieel is voor de interpretatie van de resultaten was slechts aanwezig voor 30% van de patiënten in 2013 en 37% in 2014. Een groot deel van de testen werd uitgevoerd voor een erythema migrans (EM) of omwille van aspecifieke symptomen (andere), vooral bij volwassenen (≥ 5 jaar) (Figuur 6). Kinderen jonger dan 15 jaar vertoonden voornamelijk een artritis en bij 15 tot 34-jarigen was neuroborreliose (NB) de meest voorkomende klinische manifestatie (waarvoor een analyse werd uitgevoerd). 69 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Bespreking 70 Bij de interpretatie van de resultaten van de surveillance van de ziekte van Lyme op basis van laboratoria (netwerk van peillaboratoria en NRC) moet men rekening houden met een aantal belangrijke elementen: 1) een peilnetwerk betekent dat slechts een deel van de Belgische laboratoria deelneemt aan de surveillance (ze is dus niet exhaustief); 2) vermits antistoffen jarenlang positief kunnen blijven betekent een positief serologisch resultaat niet altijd dat de persoon op het moment van de bloedafname de ziekte van Lyme heeft, maar toont dat aan dat de patiënt ooit in contact is gekomen met de Borrelia burgdorferi-bacterie; 3) bij een erythema migrans, de frequentste klinische manifestatie van de ziekte, is het niet aangeraden om een bloedanalyse te doen omdat in dit stadium van de ziekte meestal nog geen antilichamen aanwezig zijn in het bloed. Het doel van de surveillance is dus niet om het aantal patiënten met de ziekte van Lyme in België te schatten. Een continue opvolging door een stabiel netwerk van laboratoria die ongeveer 50% van de serologische testen voor de diagnose van borreliose in België uitvoeren en relatief homogeen verspreid voorkomen in het land, laat wel toe om trends op te volgen in de loop van de tijd en de eigenschappen van de personen met een positief resultaat te beschrijven. Tot in 2012 werden jaarlijkse schommelingen van het aantal positieve serologie resultaten voor Borrelia burgdorferi waargenomen, met een globale stabiele trend. In 2013 en 2014 was er een belangrijke toename van het aantal uitgevoerde testen, met als gevolg hiervan ook een hoger aantal positieve resultaten. De positiviteitsratio (proportie positieve resultaten/totaal aantal testen) was vergelijkbaar met de voorgaande jaren. De toename van het aantal uitgevoerde testen is vermoedelijk toe te schrijven aan een verhoogde aandacht voor de ziekte, zowel bij de artsen als de algemene bevolking. Ook het NRC heeft in 2014 meer testen uitgevoerd, met een lagere positiviteitsratio. Een groot deel van de activiteit van het NRC betreft analyses die niet beantwoorden aan de aanbevelingen voor de diagnose van Lyme. Zo is het niet nodig om een bloedanalyse te doen bij een erythema migrans (te vroeg om antistoffen te detecteren) en is het tegenaangewezen om een serologie uit te voeren bij patiënten met aspecifieke klachten (moeheid, polyalgieën, enz.) omdat de aanwezigheid van antistoffen tegen Borrelia burgdorferi geen causaal verband aantoont. Jammer genoeg beschikt het NRC vaak niet over de klinische gegevens die toelaten om de resultaten te interpreteren. Het Borrelia species dat het meest gedetecteerd werd in 2014, voornamelijk op articulair vocht, is B. burgdorferi ss, wat het vaakst met artritis en neuroborreliose geassocieerd wordt [6]. Algemeen is het meest frequente species dat in Europa wordt teruggevonden B. afzelii, dat een tropisme heeft voor de huid en voornamelijk met erythema migrans wordt geassocieerd. Zelfs wanneer er twijfel bestaat over de diagnose bij een atypisch huidletsel, wordt er zelden een huidbiopsie genomen voor PCR of histologisch onderzoek, wat verklaart waarom dit species zelden werd gedetecteerd door het NRC. In de literatuur is de incidentie van Lyme hoger bij mannen dan bij vrouwen, omdat beroeps- en vrijetijdsactiviteiten in de buitenlucht vaker door mannen 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken worden uitgeoefend. In België is dat sommige jaren ook het geval, maar niet altijd. Globaal genomen komt de ziekte ongeveer evenveel voor bij vrouwen als bij mannen. Ook komen personen van alle leeftijden in contact met de bacterie, hoewel volwassenen, en vooral mensen van 45 tot 64 jaar, vaker een positief serologie resultaat hebben (aanwezigheid van antistoffen). Dit komt overeen met een hogere kans op een blootstelling met toenemende leeftijd en het vaker uitoefenen van buitenactiviteiten (tuinieren, wandelen) bij personen in deze leeftijdsgroep. Positieve resultaten worden gerapporteerd in heel België, met een groter aantal in het noordoosten, het centrum en het zuiden van het land. Dat strookt met de ideale habitat voor teken, namelijk wouden waar zowel kleine als grote zoogdieren leven, in bossen met veel begroeiing evenals in open velden zoals oude weiden, waar er voldoende regen valt en de begroeiing dicht genoeg is om de vochtigheidsgraad op peil te houden. In 2013 is de seizoensverdeling vergelijkbaar met wat gewoonlijk wordt opgemerkt in België en andere landen, met een piek van gerapporteerde positieve resultaten tussen mei en oktober, wanneer teken het meest actief zijn. In 2014 blijft het aantal positieve testen echter hoog in het najaar. Dit kan mogelijk verklaard worden door een verlengde activiteit van teken dat jaar omwille van hogere temperaturen dan normaal. Volgens de gegevens van het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI) was de herfst van 2014 de tweede warmste herfst sinds de start van de metingen in 1833 [7]. Als gevolg van de opwarming van de aarde wordt verwacht dat de ziekte van Lyme zal toenemen in Europa. Dit werd inderdaad al in sommige landen beschreven, maar niet overal. De incidentie van de ziekte wordt niet enkel bepaald door het aantal teken, maar ook door verschillende andere factoren, zoals de proportie teken die geïnfecteerd zijn met Borrelia, de gewoontes van de bevolking (frequente blootstelling aan tekenbeten, of niet) en de voorzorgen die men neemt om tekenbeten te voorkomen. In Nederland, waar het aantal raadplegingen bij een huisarts voor een erythema migrans tussen 1994 en 2009 verdrievoudigde, werd een stabilisatie vastgesteld in 2014 [8]. De meest recente gegevens in Frankrijk en Duitsland (periode 2009-2011/2012) tonen een stabiele of eerder dalende incidentie van borreliose [9,10]. De vergelijking van gegevens in Europa is echter moeilijk omwille van het gebruik van verschillende surveillance systemen en verschillende gevalsdefinities. In België wordt er voorlopig geen toenemende trend van de ziekte waargenomen. De resultaten van de lopende studie bij huisartsen, waarbij een schatting gemaakt wordt van de incidentie van het aantal raadplegingen voor erythema migrans, via dezelfde methode als in 2003-2004 en 2008-2009, zal toelaten om deze observatie al dan niet te bevestigen. Daarnaast kunnen ook een surveillancesysteem voor teken en een betere kennis van de infectiegraad van teken bijdragen om de surveillance van de ziekte van Lyme, evenals andere ziekten die door teken worden overgedragen, in ons land te verbeteren. In juni 2015 werd de website TekenNet (www.tekennet.be) opgestart om de risicogebieden voor het oplopen van een tekenbeet in België 71 beter in kaart te brengen, gebaseerd op een registratie van tekenbeten door de algemene bevolking. De beste manier om de ziekte van Lyme te bestrijden blijft het toepassen van preventieve maatregelen om tekenbeten te voorkomen, en het lichaam na een mogelijke blootstelling volledig na te kijken op teken. Referenties 1. Kesteman T, Rossi C, Bastien P, Brouillard J, Avesani V et al. Prevalence and genetic heterogeneity of Borrelia burgdorferi sensu lato in Ixodes ticks in Belgium. Acta Clin Belg. 2010;65(5):319-22. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken 2. Hofhuis, T. Herremans, D.W. Notermans, H. Sprong, M. Fonville et al. A prospective study among patients presenting at the general practitioner with a tick bite or erythema migrans in The Netherlands. PLOS ONE, 8 (2013), p. e64361. 72 3. Nahimana I, Gern L, Blanc DS, Praz G, Francioli P, Péter O. Risk of Borrelia burgdorferi infection in western Switzerland following a tick bite. Eur J Clin Microbiol Infect Dis. 2004 Aug;23(8):603-8. 4. Wilhelmsson P, Fryland L, Lindblom P, Sjöwall J, Ahlm C et al. A prospective study on the incidence of Borrelia burgdorferi sensu lato infection after a tick bite in Sweden and on the Åland Islands, Finland (2008-2009).Ticks Tick Borne Dis. 2016 Feb;7(1):71-9. Epub 2015 Aug 22. 5. Belgische Commissie voor de Coördinatie van het Antibioticabeleid (BAPCOC). Richtlijn Lyme-borreliose (infectie met Borrelia). Beschikbaar via: http://www.health.belgium.be/ filestore/19102061_NL/Lyme%20borreliose%20finaal%20NL.pdf 6. Rizzoli A, Hauffe H, Carpi G, Vourc HG, Neteler M, Rosa R. Lyme borreliosis in Europe. EuroSurveillance. 2011;16(27). 7. Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI). Klimatologisch overzicht van 2014. Beschikbaar via: http://www.meteo.be/meteo/view/nl/18606670-2014.html 8. Hofhuis A, Bennema S, Harms M, van Vliet AJH, Takken W et al. Decrease in tick bite consultations and stabilization of erythema migrans diagnoses in the Netherlands in 2014 after 15 years of continuous increase. Poster at the 14th International Conference on Lyme borreliosis and other tick-borne diseases. September 2015. 9. Institut de Veille Sanitaire (InVS). Borréliose de Lyme: données épidémiologiques. Beschikbaar via: http://www.invs.sante.fr/Dossiers-thematiques/Maladies-infectieuses/ Maladies-a-transmission-vectorielle/Borreliose-de-lyme/Donnees-epidemiologiques 10. Wilking H, Stark K. Trends in surveillance data of human Lyme borreliosis from six federal states in eastern Germany, 2009–2012. Ticks Tick-borne Dis. 2014 Apr;5(3): 219–24. Tekenencefalitis (Tick-borne encephalitis virus) T. Lernout, V. Suin, B. Brochier, S. Van Gucht Hoofdpunten • In 2013 werd één geval van tekenencefalitis gerapporteerd bij een man die een tekenbeet opliep in Kyrgyzstan. In 2014 waren er geen gevallen. • Tot nu toe werd in België bij de mens geen enkele autochtone infectie met het TBEV gediagnosticeerd, maar een circulatie van het virus werd wel aangetoond bij dieren. Tekenencefalitis (TBE) is een virale encefalitis die wordt veroorzaakt door een arbovirus van de familie van de Flaviviridae, het Tick-borne encephalitis virus (TBEV). Fylogenetisch onderscheidt men 3 subtypes van het virus: het Europese subtype (vooral in Noord-, Centraal- en Oost-Europa), het subtype van het Verre Oosten (in de oostelijke streken van de Russische Federatie, China en Japan) en het Siberische subtype (aanwezig in alle regio’s van de Russische Federatie) [1]. Het virus wordt hoofdzakelijk overgedragen door teken. Uitzonderlijk kan de infectie ook worden overgedragen door het drinken van niet-gepasteuriseerde melk van geïnfecteerde runderen, schapen en geiten. In Europa wordt het virus hoofdzakelijk overgedragen door de beet van geïnfecteerde teken van het geslacht Ixodes, die vooral aanwezig zijn in bosranden, parken met bomen, grasvelden, weilanden, zones met laag struikgewas en met bladeren bedekte grond. Kleine knaagdieren vormen het natuurlijke reservoir van het virus. Het risico op infectie verschilt naargelang het seizoen en is maximaal van juni tot oktober. Ongeveer twee derde van de infecties bij de mens zijn asymptomatisch. Als de ziekte optreedt, verloopt ze meestal in twee fasen die gescheiden worden door een asymptomatisch interval: een fase met een griepaal syndroom en een fase die wordt gekenmerkt door een aantasting van het centrale zenuwstelsel (meningitis, encefalitis, meningo-encefalitis, paralyse). Na een infectie met het Europese subtype, dat geassocieerd wordt met een milder verloop van de ziekte, vertoont 10% van de patiënten neurologische restletsels en bedraagt de sterfte 0.5 tot 2% [2]. Er bestaat een vaccin tegen TBE, dat wordt aanbevolen bij mensen die een risico lopen (mensen die in bossen werken, trekkers, enz.) in endemische gebieden. Methode De surveillance van TBE in België berust op de melding van gediagnosticeerde gevallen door het NRC, dat tot 2014 het laboratorium van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) was. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Inleiding 73 Resultaten In 2013 en 2014 heeft het NRC respectievelijk 173 en 156 testen uitgevoerd voor de diagnose van TBE, voor 50 en 49 patiënten. In 2013 werd een positieve serologie gerapporteerd voor 7 personen. In 4 gevallen betrof het antistoffen na vaccinatie. Voor 2 personen ging het om een oude infectie, opgelopen in Zweden. Slechts 1 persoon had een acute infectie. Het betrof een niet-gevaccineerde 67-jarige man die een tekenbeet opliep in Kyrgyzstan. In 2014 werden geen acute infecties van TBE gediagnosticeerd. Zeven personen testten positief voor IgG met ELISA. Bij 2 personen bleek het om vaccinatieimmuniteit te gaan en bij de overige 5 personen om een kruisreactie tegen andere flavivirussen (negatief resultaat in de méér specifieke seroneutralisatietest). 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken Bespreking 74 Niettegenstaande de belangrijkste vector van TBEV (Ixodes ricinus teek) wijd verspreid voorkomt in Europa, komen geïnfecteerde teken niet overal voor en zijn zij beperkt tot bepaalde risicogebieden. Landen in Europa met een verhoogd risico van TBE zijn Oostenrijk, de Tsjechische Republiek, Estland, Finland, Duitsland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije, Slovenië en Zweden [2]. Door de klimaatveranderingen en de veranderingen van het leefmilieu verandert de epidemiologie van tekenencefalitis echter, met een geografische uitbreiding van de endemische regio’s naar het noorden van Europa en naar grotere hoogten. In 2012 werden er door 20 EU/EER landen in totaal 2.106 bevestigde gevallen van TBE gerapporteerd [2]. De hoogste incidenties werden gerapporteerd in Estland, Letland en Slovenië. De meerderheid van de gevallen werd gemeld tussen juni en november. In Oostenrijk werden dat jaar slechts 38 bevestigde gevallen gemeld, wat verklaard kan worden door de hoge vaccinatiegraad (>80%) [3]. In België, waar de vector voor de overdacht van het TBEV ook aanwezig is, werd tot nu toe geen enkel autochtoon geval van tekenencefalitis gerapporteerd. Tussen 2008 en 2010 werd aan de hand van surveillance bij dieren op verschillende plaatsen echter de aanwezigheid van antistoffen tegen TBEV gedetecteerd bij herten en runderen, wat erop wijst dat het virus ook bij ons circuleert [4,5]. In een studie in 2014 bij everzwijnen werden eveneens seropositieve dieren gedetecteerd in Vlaanderen [6]. Het is dan ook noodzakelijk om de circulatie van het virus bij dieren te onderzoeken en de surveillance van TBE bij mensen, dieren en de vector verder te zetten. Referenties 1. World Health Organization. Vaccines against tick-borne encephalitis: WHP position paper. Weekly epidemiological record 2011, 24 (86): 241-256. Beschikbaar via: http://www.who. int/wer/2011/wer8624.pdf 2. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual epidemiological report 2014. Emerging and vector-borne diseases. Beschikbaar via: http://ecdc.europa. eu/en/publications/Publications/emerging-vector-borne-diseases_annual-epidemiologicalreport-2014.pdf 3. Heinz FX, Stiasny K, Holzmann H, Grgic-Vitek M, Kriz B et al. Vaccination and tick-borne encephalitis, central Europe. Emerg Infect Dis. 2013;19(1):69-76. 4. Linden A, Wirtgen M, Nahayo A, Heyman P, Niedrig M, Schulze Y. Tickborne encephalitis virus antibodies in wild cervids in Belgium. Vet Rec. 2012 Jan;170(4):108. 6. Roelandt S, Suin V, Van der Stede Y, Lamoral S, Marche S et al. Serological screening of Flemish wild boar for the presence of TBEV-specific antibodies with accuracy evaluation for a commercial ELISA. Vector Borne Zoonotic Dis, 2015, Submitted. 3.1 Ziekten die worden overgedragen door teken 5. Roelandt S, Suin V, Riocreux F, Lamoral S, Van der Heyden S et al. Autochthonous tick-borne encephalitis virus-seropositive cattle in Belgium: a risk-based targeted serological survey. Vector Borne Zoonotic Dis. 2014 Sep;14(9):640-7. 75 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Chikungunya (Chikungunyavirus) J. Rebolledo, M. Van Esbroeck Hoofdpunten • In België zijn alle gevallen van chikungunya gerapporteerd in 2013 en 2014 geïmporteerde gevallen. • In 2014 is er een duidelijke toename van het aantal gerapporteerde gevallen vastgesteld ten gevolge van een epidemie van chikungunya in de Caraïben. 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Inleiding 76 Chikungunya is een virale ziekte die wordt veroorzaakt door een arbovirus (arthropod borne virus). Het virus wordt overgedragen door de beet van een mug van het geslacht van de Aedes [2]. De belangrijkste reservoirs zijn de mens en de andere primaten. De symptomen zijn koorts en ernstige gewrichtspijn, gepaard gaand met aspecifieke verschijnselen zoals spierpijn, hoofdpijn, misselijkheid, vermoeidheid en huiduitslag. Er bestaat geen vaccin en evenmin een specifieke behandeling tegen de ziekte [1-4]. Tot 2005 veroorzaakte het chikungunyavirus hoofdzakelijk epidemieën in Afrika en Azië en in 2005-2006 was er een grote epidemie in het Indische subcontinent [3,5]. In 2007 was er voor het eerst plaatselijke overdracht van het virus in Europa, meer bepaald in Noordoost-Italië en later ook in Frankrijk [5]. Eind 2013 bereikte het virus de Caraïben en vervolgens verspreidde het zich verder in ZuidAmerika [6,7]. Sinds eind 2014 zijn ook opflakkeringen gemeld op de eilanden in de Stille Oceaan. De mobiliteit van de bevolking, de uitwisseling van koopwaar en de klimaatopwarming bevorderen de proliferatie van de vectoren en de toename van de incidentie van chikungunya [5]. De voornaamste vectoren (Aedes albopictus en Aedes aegypti) hebben zich tot op heden niet in België gevestigd maar sporadisch worden larven en muggen van Ae. albopictus op het grondgebied aangetroffen na de import van gebruikte banden en bamboeplanten [8,9]. Methode In Vlaanderen en Brussel moet elk geval van chikungunya verplicht worden gemeld, in Wallonië moeten alleen de autochtone gevallen worden gerapporteerd. Sinds 2002 maakt de ziekte ook het voorwerp uit van een surveillance uitgevoerd door het Instituut voor Tropische Geneeskunde, dat tot 2010 het referentielaboratorium was en in 2011 het NRC geworden is. De diagnose van chikungunya wordt gesteld door middel van serologie en PCR. Resultaten Figuur 1 toont de evolutie van het aantal infecties in de periode 2006-2014 gebaseerd op de gegevens van het referentielaboratorium/NRC. In die periode werden er twee pieken vastgesteld: de eerste in 2006, tijdens de epidemie in de regio van de Stille Oceaan en de tweede in 2014, na de introductie van het virus in de Caraïben. In 2013-2014 werden slechts 4 gevallen, waarvan één uit Wallonië en 3 uit Vlaanderen, gerapporteerd via de verplichte melding. Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van chikungunya per jaar, België, 2006-2014 (Bron: referentielaboratorium/NRC voor chikungunya) Number of cases 60 50 40 30 20 10 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 De man-vrouwverhouding van de gerapporteerde gevallen in 2013 en 2014 bedraagt 0,78. De mediane leeftijd van de patiënten is 38 jaar (spreiding 3-75 jaar). Deze mediane leeftijd ligt iets hoger dan de 35 jaar (spreiding 13-54 jaar) vastgesteld in 2012. Alle gevallen van chikungunya die tot op heden in België zijn gediagnosticeerd, waren geïmporteerde gevallen. In 2014 was de belangrijkste plaats van infectie de Caraïben, gevolgd door Zuid-Amerika en Afrika. In 2013 waren de plaatsen van infectie veeleer Azië en de Stille Oceaan (Cambodja, Indonesië, Filippijnen) (Figuur 2). 3.2 70 Ziekten die worden overgedragen door muggen 80 77 Figuur 2 | Aantal gerapporteerde gevallen van chikungunya per plaats van infectie, België, 2013-2014 (Bron: referentielaboratorium/NRC voor chikungunya) Caribbean South America 2013 Asia-Pacific 2014 Africa 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Unknown 78 0 10 20 30 40 50 60 70 Number of cases Bespreking Alle gevallen van chikungunya gerapporteerd in België kunnen in verband gebracht worden met reizen naar landen waar het virus epidemisch of endemisch is. Na de epidemie in de Stille Oceaan was het aantal gerapporteerde gevallen van chikungunya in België stabiel, tot in 2014, toen een groot aantal gevallen werd gerapporteerd na een verblijf in de Caraïben. De verdeling volgens leeftijd en geslacht van de gevallen van chikungunya gediagnosticeerd in België is gelijkaardig aan wat elders wordt vastgesteld en heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de reisgewoonten en voorkeuren. Voorheen waren Centraal-Afrika en Zuidoost-Azië de regio’s waar de meeste gevallen werden opgelopen. Sinds de introductie van het virus in de Caraïben in december 2013 heeft het zich snel over Latijns-Amerika kunnen verspreiden door de aanwezigheid van de juiste vectoren en de afwezigheid van immuniteit bij de bevolking. De epidemie is nog aan de gang en dus is permanente waakzaamheid nodig om elke import van het virus door personen die terugkomen van een reis in de getroffen regio’s op te sporen. Ook Europa is kwetsbaar voor de autochtone overdracht van het chikungunyavirus. Dergelijke overdracht is mogelijk wanneer viremische patiënten in een regio komen waar de vectoren (bv. Aedes albopictus) aanwezig zijn [5,6]. Aedes albopictus heeft zich in verschillende Zuid-Europese landen gevestigd (Frankrijk, Italië, Griekenland) [4]. In september en oktober 2014 werden 15 autochtone gevallen van chikungunya geïdentificeerd in ZuidFrankrijk, in de regio Provence-Alpes-Côte d’Azur en in Montpellier [10]. Tot op heden hebben de vectoren zich nog niet in België gevestigd, maar door klimaatveranderingen en de aanpasbaarheid van de vector aan het stedelijke milieu wordt een verdere geografische spreiding van de vectoren in Europa verwacht [11]. Dit onderstreept het belang en de noodzaak van de voortzetting van de surveillance van de ziekte bij de mens en de vector, zowel in Europa als in België. Referenties 1. European Center for Disease Prevention and Control (ECDC). Fact sheet: Chikungunya. Beschikbaar via: http://www.ecdc.europa.eu/en/healthtopics/chikungunya_fever/Pages/ index.aspx 4. European Center for Disease Prevention and Control (ECDC). Aedes albopictus. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/healthtopics/vectors/mosquitoes/Pages/aedes-albopictus.aspx 5. Thiboutot MM, Kannan S, Kawalekar OU, Shedlock DJ, et al. Chikungunya: A Potentially Emerging Epidemic? PLoS Negl Trop Dis. 2010 April; 4(4): e623. 6. Pan American Health Organization (PAHO). Number of reported cases of chikungunya fever in the Americas, by country or territory, 2014. Beschikbaar via: http://www.paho.org/hq/ index.php?option=com_docman&task=doc_download&Itemid=270&gid=30198&lang=en 7. European Center for Disease Prevention and Control (ECDC). Epidemiological update: autochthonous cases of chikungunya fever in the Caribbean region and South America. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/press/news/_layouts/forms/News_DispForm. aspx?ID=1018&List=8db7286c-fe2d-476c-9133-18ff4cb1b568&Source=http%3A%2F%2Fe cdc%2Eeuropa%2Eeu%2Fen%2Fhealthtopics%2Fchikungunya_fevers%2Findex%2Easpx 8. Instituut voor Tropische Geneeskunde. Gevreesde tijgermug in België gesignaleerd. Beschikbaar via: http://www.itg.be/itg/GeneralSite/Default.aspx?L=N&WPID=688&MIID=63 7&IID=323 9. Boukraa S, Raharimalala FN, Zimmer JY, Schaffner F, Bawin T, Haubruge E et al. Reintroduction of the invasive mosquito species Aedes albopictus in Belgium in July 2013. Parasite 2013;20:54. 10. Institut de Veille Sanitaire (InVS). Chikungunya. Données épidémiologiques. Données de la surveillance renforcée en 2014. Beschikbaar via: http://www.invs.sante.fr/Dossiersthematiques/Maladies-infectieuses/Maladies-a-transmission-vectorielle/Chikungunya/ Donnees-epidemiologiques 11. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). The climatic suitability for dengue transmission in continental Europe. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/ publications/publications/ter-climatic-suitablility-dengue.pdf 3.2 3. Instituut voor Tropische Geneeskunde. Illustrated lecture notes on Tropical Medicine: Arboviruses - Chikungunya. Beschikbaar via: http://itg.content-e.eu/Generated/pubx/173/ arboviruses/chikungunya.htm Ziekten die worden overgedragen door muggen 2. Wereldgezondheidsorganisatie (WGO). Fact sheet: Chikungunya virus. Beschikbaar via: http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs327/fr/ 79 Dengue (Denguevirus) J. Rebolledo, M. Van Esbroeck Hoofdpunten • In België zijn er in 2013 en 2014 respectievelijk 139 en 110 gevallen van dengue gerapporteerd. • Alle gevallen werden opgelopen in het buitenland, voornamelijk in de westelijke Stille Oceaan, Amerika en Zuidoost-Azië. 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Inleiding 80 Het denguevirus maakt deel uit van de arbovirussen (arthropod borne virussen). De voornaamste reservoirs van het virus zijn de mens en andere primaten. Dengue is een infectie die wordt overgedragen door de beet van een mug behorend tot het geslacht van de Aedes (Aedes aegypti en Aedes albopictus). De belangrijkste symptomen van de ziekte zijn koorts, huiduitslag, hoofdpijn, retro-orbitale pijn en spier- en gewrichtspijn. Buikpijn, aanhoudend braken en bloedingen van het slijmvlies zijn enkele van de alarmtekenen voor een meer ernstige vorm van de ziekte die potentieel dodelijk is [1]. Er bestaat geen vaccin en geen specifieke antivirale behandeling voor dengue. Dengue komt voor in tropische en subtropische gebieden. De laatste decennia is de incidentie van dengue wereldwijd sterk gestegen, met een grotere geografische uitbreiding, in het bijzonder in stedelijke en voorstedelijke gebieden in Latijns-Amerika, Zuidoost-Azië en de westelijke Stille Oceaan [1]. Ook in Europa (Madeira en Zuidoost-Frankrijk) worden sinds enkele jaren gevallen gemeld [2-5]. De voornaamste vectoren van de ziekte hebben zich tot op heden niet in België gevestigd maar sporadisch worden larven en muggen van Ae. albopictus op het grondgebied aangetroffen na de import van gebruikte banden en bamboeplanten [6,7]. Methode In Vlaanderen en Brussel moet elk geval van dengue worden gerapporteerd via de verplichte melding, terwijl in Wallonië alleen autochtone gevallen moeten worden gemeld. Verder staat ook het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) sinds 2002 in voor de surveillance van dengue in België, tot 2010 als referentielaboratorium en sinds 2011 als NRC. Resultaten Tot op heden werd in België geen enkele autochtone denguevirusinfectie gediagnosticeerd. In 2013 en 2014 werden door het NRC respectievelijk 139 en 110 gevallen van dengue gerapporteerd (Figuur 1). Dit is een toename vergeleken met 2012, maar vergelijkbaar met 2010. Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van dengue per jaar, België, 2002-2014 (Bron: referentielaboratorium/NRC voor dengue) 140 Number of cases 120 100 80 60 40 De man-vrouwverhouding voor 2013 en 2014 bedroeg 1,1. De mediane leeftijd van de gevallen was 37 jaar (spreiding 3-73 jaar). De besmettingen in 2013 en 2014 werden hoofdzakelijk opgelopen in ZuidoostAzië (117 gevallen), gevolgd door Latijns-Amerika (49 gevallen), Afrika (34 gevallen) en de westelijke Stille Oceaan (22 gevallen) (Figuur 2). Dit is in lijn met de voorgaande jaren. 3.2 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 0 Ziekten die worden overgedragen door muggen 20 81 Figuur 2 | Aantal gevallen van dengue gerapporteerd per reisgebied, België, 2013 en 2014 (Bron: referentielaboratorium/NRC voor dengue) Western Pacific Africa 2013 America 2014 Southeast Asia 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Unknown 82 0 10 20 30 40 50 60 70 80 Number of cases Zowel in 2013 als in 2014 werden de meeste gevallen tussen juli en oktober gediagnosticeerd. Van de 249 gevallen van dengue gediagnosticeerd in 2013 en 2014 werden er 63 (25,3%) met PCR opgespoord (al dan niet in combinatie met serologie). De andere gevallen werden enkel met serologie gediagnosticeerd. Het type 1 denguevirus werd vastgesteld in 33 (52,4%) van de 63 stalen, type 2 in 17 (27%), type 3 in 11 (17,5%) en type 4 in 2 (3,2%) stalen. Aangezien er in Wallonië alleen meldingsplicht geldt voor autochtone infecties, werd er in 2013 en 2014 geen enkel geval gemeld. In Brussel zijn er evenmin gevallen gerapporteerd. In Vlaanderen werden er in 2013 29 gevallen gemeld, waarvan 14 bevestigd werden door het NRC. In 2014 werden er 12 gevallen gerapporteerd, waarvan er 7 zijn bevestigd door het NRC. Bespreking Hoewel het aantal gediagnosticeerde gevallen van dengue in België van jaar tot jaar behoorlijk schommelt [8], is er algemeen een toenemende trend van gevallen geïmporteerd uit het buitenland. Dit wordt ook in de rest van de Europese Unie vastgesteld en sluit enerzijds aan bij de toename van het aantal personen die reizen naar landen waar dengue endemisch is en anderzijds bij de toename in de geografische verspreiding van het virus en van de incidentie van dengue in de endemische landen [1]. Het merendeel van de gevallen werd via serologie gediagnosticeerd. PCR is alleen nuttig tijdens de eerste week van de ziekte wanneer het virus aanwezig is 1. World Health Organization (WHO). Dengue: guidelines for diagnosis, treatment, prevention and control. WHO/HTM/NTD/DEN/2009.1 ed. 2009. Beschikbaar via: http://www.who.int/ tdr/publications/documents/dengue-diagnosis.pdf 2. Sousa CA, Clairouin M, Seixas G, Viveiros B, Novo MT, Silva A C et al. Ongoing outbreak of dengue type 1 in the autonomous region of Madeira, Portugal: preliminary report. Eurosurveillance 17(49): 15-18. 3. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Mission report: Dengue outbreak in Madeira, Portugal. October – November 2012. Beschikbaar via: http:// ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/dengue-outbreak-madeira-mission-reportnov-2012.pdf 4. La Ruche G, Souares Y, Armengaud A, Peloux-Petiot F, Delaunay P, Despres P et al. First two autochthonous dengue virus infections in metropolitan France, September 2010. Euro Surveill 2010 Sep 30;15(39):19676 5. Marchand E, Jeannin C, Lafont E, Bergmann T, Flusin O et al. Autochthonous case of dengue in France, october 2013. Rapid communications. Eurosurveillance, Volume 18, Issue 50, 12 December 2013. 6. Boukraa S, Raharimalala FN, Zimmer JY, Schaffner F, Bawin T, Haubruge E et al. Reintroduction of the invasive mosquito species Aedes albopictus in Belgium in July 2013. Parasite 2013;20:54. 7. Instituut voor Tropische Geneeskunde. Gevreesde tijgermug in België gesignaleerd. Beschikbaar via: http://www.itg.be/itg/GeneralSite/Default.aspx?L=N&WPID=688&MIID=63 7&IID=323 Ziekten die worden overgedragen door muggen Referenties 3.2 in het bloed. In urine kan het virus iets langer gedetecteerd worden [9]. PCR laat ook toe het serotype te bepalen. De waargenomen seizoenspreiding met meer gediagnosticeerde gevallen in de zomer en in de herfst stemt overeen met wat in de andere Europese landen wordt vastgesteld en heeft vermoedelijk te maken met de vakantieperiode. Zo is dengue, na malaria, in Europa de tweede oorzaak van alle ziekenhuisopnames na terugkeer van reizigers. Net zoals voorgaande jaren is de overgrote meerderheid van de gevallen besmet in Zuidoost-Azië en Amerika. De epidemie van dengue eind 2012 in Portugal [2,3] en de autochtone overdracht van dengue in het zuiden van Frankrijk in 2010 en 2013 [4,5] onderstrepen de kwetsbaarheid van Europa, waar de vectoren in verschillende landen aanwezig zijn. Hoewel de vector zich (nog) niet heeft gevestigd in België, is zijn aanwezigheid al waargenomen. Daarenboven gaat men ervan uit dat muggen behorend tot het geslacht Aedes zich de volgende jaren verder geografisch zullen uitbreiden in Europa, als gevolg van de klimaatveranderingen en de aanpasbaarheid van de vector aan het stedelijke milieu [10-12]. Dit onderstreept het belang en de noodzaak van de voortzetting van de surveillance van de ziekte bij de mens en van de intensivering van het toezicht op de vector. 83 8. Verschueren J, Cnops L, van Esbroeck M. Twelve years of dengue surveillance in Belgian travellers and significant increases in the number of cases in 2010 and 2013. Clin Microbiol Infect. 2015 Sep;21(9):867-72. 9. Van den Bossche D, Cnops L, Van Esbroeck M. Recovery of dengue virus from urine samples by real-time RT-PCR. Eur J Clin Microbiol Infect Dis. 2015 Jul;34(7):1361-7. 10. Zeller H, Marrama L, Sudre B, Van Bortel W, Warns-Petit E. Mosquito-borne disease surveillance by the European Centre for Disease Prevention and Control. Clin Microbiol Infect 2013; 19: 693–698. 11. Schaffner F, Medlock JM, Van Borte Wl. Public health significance of invasive mosquitoes in Europe. Clin Microbiol Infect 2013; 19: 685–692. 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen 12. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). The climatic suitability for dengue transmission in continental Europe. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/ publications/publications/ter-climatic-suitablility-dengue.pdf 84 Malaria (Plasmodium spp.) J. Rebolledo, J. Jacobs Hoofdpunten • Het referentielaboratorium rapporteerde in 2013 en 2014 respectievelijk 218 en 215 infecties met Plasmodium spp. en het netwerk van peillaboratoria 103 en 105 gevallen. • P. falciparum is de meest gediagnosticeerde soort. • Alle gevallen zijn geïmporteerd en de meeste infecties werden waarschijnlijk in Afrika opgelopen. Methode In België geldt er meldingsplicht voor autochtone malaria. De surveillance wordt aangevuld met de rapportering van de (autochtone en geïmporteerde) malariagevallen, door de peillaboratoria sinds 1993 en door het referenti­ laboratorium van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) sinds 2003. 3.2 Malaria is een infectieziekte veroorzaakt door een parasiet van het geslacht Plasmodium, die van persoon tot persoon overgedragen wordt via de beet van een besmette mug van het geslacht Anopheles. Er bestaan vijf soorten Plasmodium verantwoordelijk voor malaria bij de mens: P. falciparum, P. vivax, P. malariae, P. ovale en P. knowlesi, recent erkend als een agens van malaria in Maleisië. P. falciparum en P. vivax zijn de meest verspreide soorten in de wereld [1]. De uiting en de ernst van de klinische symptomen van malaria zijn divers en afhankelijk van de plasmodiale soort maar ook van de gastheer. De ziekte wordt gekarakteriseerd door acute febriele episodes die vaak gepaard gaan met hoofdpijn, rillingen en braken. Het optreden van neurologische stoornissen is een teken van ernst voor malaria. In geval van malaria ten gevolge van P. falciparum kan de ziekte tot de dood leiden als er niet snel een behandeling wordt gestart. Bepaalde bevolkingsgroepen lopen een veel groter risico dan andere om malaria op te lopen en aan een ernstige vorm te lijden: zuigelingen, kinderen jonger dan vijf jaar, zwangere vrouwen, hiv- en aidspatiënten, niet geïmmuniseerde migranten en reizigers. De strijd tegen de vector is het belangrijkste middel om de overdracht van malaria in de endemische gebieden te voorkomen en te verminderen. De preventie van malaria gebeurt ook op individueel niveau door enerzijds zoveel mogelijk muggenbeten te voorkomen en anderzijds de chemoprofylaxe aan de bestemming aan te passen. Malaria komt voor in gebieden waar malariamuggen gedijen, met andere woorden in tropische en subtropische gebieden in Afrika, Azië en Amerika [2]. In België komt de vector niet voor. Ziekten die worden overgedragen door muggen Inleiding 85 Het referentielaboratorium stelt de diagnose en bevestigt gevallen. Sinds 2008 staat het ook in voor de serotypering om de gevallen volgens soort in te delen: P. falciparum, P. vivax, P. ovale en P. malariae. Alle stalen die na een microscopisch onderzoek of een antigeentest positief blijken worden door middel van PCR geanalyseerd, voor zover er een bloedstaal met EDTA beschikbaar is [3]. Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van malaria per jaar en per bron, België, 1993-2014 (Bronnen: peillaboratoria en referentielaboratorium voor Plasmodium spp.) 450 400 Number of cases 350 300 250 200 150 100 50 Sentinel laboratory 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996 1995 0 1994 86 In 2013 werden er 192 gevallen van malaria gerapporteerd door het referentielaboratorium en 103 door de peillaboratoria. In 2014 werden er respectievelijk 191 en 105 gevallen gerapporteerd door het referentie­ laboratorium en de peillaboratoria. In 2013-2014 werd geen enkel autochtoon geval gerapporteerd via de systemen van de verplichte melding in België. Het gerapporteerde aantal gevallen van malaria blijft de laatste jaren redelijk stabiel maar in vergelijking met de voorgaande jaren wordt er een lichte toename vastgesteld van het aantal gerapporteerde gevallen in 2013 en 2014, zowel voor de peillaboratoria als het referentielaboratorium (Figuur 1). 1993 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Resultaten Reference Laboratory Net zoals voorgaande jaren waren de meeste gevallen in 2013 en 2014 mannen, de man-vrouwverhouding bedroeg 1,9. De mediane leeftijd van de gevallen was 35 jaar (spreiding 4 maanden-85 jaar). De overgrote meerderheid van de gevallen behoorde tot de leeftijdsgroep van 25 tot 39 jaar. Sinds de invoering, in 2008, van de serotypering door het referentielaboratorium stelt men vast dat in de overgrote meerderheid van de gediagnosticeerde gevallen P. falciparum betrokken is. Deze gevallen stegen elk jaar lichtjes, tot 2011, en sindsdien wordt een lichte en constante daling waargenomen. In 2013 en 2014 is de overgrote meerderheid (78%) van de infecties waarvoor een typering is uitgevoerd, veroorzaakt door P. falciparum met respectievelijk 169 en 158 gevallen, gevolgd door P. ovale met respectievelijk 27 en 21 gevallen, terwijl het aantal infecties met P. malariae en P. vivax heel laag blijft (Figuur 2). Figuur 2 | Aantal gerapporteerde gevallen van malaria per type Plasmodium, België, 2008-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Plasmodium spp.) Number of cases 200 P. ovale 150 P. vivax 100 P. malariae P. falciparum 50 0 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 In 2013 en 2014 werd er in België geen enkel autochtoon geval van malaria gerapporteerd. In de overgrote meerderheid (96%) van de gevallen was de infectie waarschijnlijk in Afrika opgelopen, voornamelijk in de Democratische Republiek Congo, Ghana, Kameroen, Guinee, Ivoorkust en Nigeria. Er werden het hele jaar door gevallen gerapporteerd, met een meerderheid tussen juli en november. Bespreking Hoewel het aantal gevallen van malaria dat in 2013 en 2014 in België werd gerapporteerd lichtjes hoger ligt dan in 2012, blijft het aantal globaal relatief stabiel. De verdeling van de malariagevallen volgens leeftijd en geslacht stemt overeen met wat in andere Europese landen wordt vastgesteld: personen van 20 tot 40 jaar zijn het meest getroffen en het aantal gevallen bij mannen ligt meer dan twee keer hoger dan bij vrouwen [4]. Waarschijnlijk weerspiegelt 3.2 P. falciparum & P. spp. 250 Ziekten die worden overgedragen door muggen 300 87 Ziekten die worden overgedragen door muggen 3.2 88 deze verdeling voorkeuren en reisgewoonten [4]. Ook de waargenomen seizoensschommelingen kunnen verklaard worden door de periode van reizen (lente en zomer). Malaria blijft de hoofdoorzaak van koorts bij personen die naar tropische gebieden reizen [5]. De meerderheid van de malariagevallen gediagnosticeerd in België werden in Afrika opgelopen. Dit stemt overeen met de wereldwijde verspreiding van malaria, gezien 89% van de gevallen in 2015 in Subsaharaans Afrika optraden [1]. Dit verklaart ook waarom de meerderheid (vaak meer dan 90%) van de gediagnosticeerde gevallen van malaria te wijten is aan P. falciparum, gevolgd door P. vivax en P. ovale [2]. Wat het aantal infecties ten gevolge van andere plasmodiumsoorten betreft, stellen we sinds 2011 een graduele daling van P. malariae vast, in tegenstelling tot de stijging die in vergelijking met voorgaande jaren voor P. ovale en P. vivax wordt waargenomen. P. ovale wordt hoofdzakelijk in West-Afrika aangetroffen [6], wat ook coherent is met het land van oorsprong van de gevallen gediagnosticeerd in België. Deze schommelingen van de verschillende types Plasmodium in de tijd onderstrepen het belang van de serotypering. Vooral omdat studies aantonen dat P. falciparum één van de hoofdoorzaken is voor de mortaliteit onder personen die na hun reis koorts ontwikkelen [7] en dat P. vivax een belangrijke oorzaak is van het laattijdig (meer dan een maand) optreden van koorts na hun terugkeer [6]. Dit benadrukt het belang van de vroegtijdige diagnose van malaria evenals de noodzaak om de surveillance van de ziekte voort te zetten. Referenties 1. Wereldgezondheidsorganisatie (WGO). Fact sheet: Malaria. Beschikbaar via: http://www. who.int/mediacentre/factsheets/fs094/en/ 2. Wereldgezondheidsorganisatie (WGO). Vaccine-preventable diseases and vaccines. Yellow fever vaccination and malaria situation. Beschikbaar op: http://www.who.int/ith/2015-ithchapter7.pdf?ua=1 3. Cnops L, Jacobs J, Van Esbroeck M. Validation of a four-primer real-time PCR as a diagnostic tool for single and mixed Plasmodium infections. Clin Microbiol Inf 2011Jul; 17(7): 1101-7. 4. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual epidemiological report Emerging and vector-borne diseases, 2014. Beschikbaar via: http://ecdc.europa. eu/en/publications/Publications/emerging-vector-borne-diseases_annual-epidemiologicalreport-2014.pdf 5. Wilson ME, Freedman DO. Etiology of travel-related fever. Curr Opin Infect Dis. 2007 Oct;20(5):449-53. 6. Instituut voor Tropische Geneeskunde. Illustrated lecture notes on Tropical Medicine: Malaria. Beschikbaar via: http://itg.author-e.eu/Generated/pubx/173/malaria/geographical_ distribution.htm 7. Bottieau E, Clerinx J, Schrooten W, Van den Enden E, Wouters R et al. Etiology and outcome of fever after a stay in the tropics. Arch Intern Med. 2006 Aug 14-28;166(15):1642-8. West-Nile koorts (West-Nile virus) J. Rebolledo, M. Van Esbroeck Hoofdpunten • In België is er sinds 2012 geen enkel geval van West-Nile koorts meer gerapporteerd. • Alle gevallen die ooit in België zijn gediagnosticeerd, waren geïmporteerde gevallen. Methode In België is West-Nile koorts een meldingsplichtige ziekte. Daarnaast staat het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) sinds 2002 in voor de surveillance van het WNV. Het ITG was tot 2010 het referentielaboratorium en is sinds 2011 het NRC. De diagnose van het WNV wordt door middel van PCR en serologie gesteld. Resultaten In België is er sinds 2012 geen enkel autochtoon of geïmporteerd geval van West-Nile koorts meer gediagnosticeerd. In dat jaar werd een geïmporteerde WNV-infectie vastgesteld bij 3 patiënten (na een reis in Griekenland, de Democratische Republiek Congo en Soedan) [1,2]. 1 Endemische ziekte die één of meerdere diersoorten in hetzelfde gebied treft 3.2 Het West-Nile virus (WNV) is een flavivirus dat wordt overgedragen door muggen, hoofdzakelijk van het geslacht Culex. Humane infecties ten gevolge van orgaantransplantaties, bloedtransfusies of borstvoeding werden ook beschreven. Het virus handhaaft zich in de natuur door een enzoötische cyclus1 waarbij er overdracht plaatsvindt tussen vogels en muggen (muggen/vogels/muggen). Mensen en paarden zijn accidentele eindgastheren. De meeste infecties bij de mens verlopen asymptomatisch (80%). De meerderheid van de symptomatische klinische gevallen zijn lichte vormen en vertonen pseudogriepale symptomen: koorts, hoofdpijn, spierpijn. Minder dan één procent van de getroffen personen, meestal personen op leeftijd, ontwikkelt een ernstige vorm met meningitis, encefalitis of acute verlamming. In zeldzame gevallen leidt de infectie tot de dood. Er bestaat noch een specifieke behandeling, noch een vaccin voor WNVinfecties. Een muggenbeet voorkomen, is de beste preventieve maatregel in landen waar het virus voorkomt. Ziekten die worden overgedragen door muggen Inleiding 89 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen Bespreking 90 In België is er tot op heden geen enkele autochtone WNV-infectie gemeld bij de mens, de wilde fauna, vogels of bij paarden. Gezien de evolutie die de laatste jaren in Europa is waargenomen, waarbij het WNV zich in sommige landen vestigt en in andere landen intermitterend epidemieën veroorzaakt, kan echter niet worden uitgesloten dat het WNV in de toekomst ook in ons land opduikt. Op Europees niveau hebben landen zoals Kroatië, Kosovo, Bulgarije en Servië evenals regio’s in Italië, Griekenland, Hongarije en Roemenië, voorheen vrij van het WNV, in 2011, 2012 en 2013 gevallen gemeld. In 2014 werd een versterkte surveillance opgestart met onmiddellijke melding van gevallen tijdens het overdrachtsseizoen (in het algemeen van juni tot november) en de wekelijkse actualisering van een kaart met de ruimtelijke spreiding van het WNV in Europa en in de buurlanden [3]. De eerste gevallen van West-Nile koorts in 2014 werden door Bosnië-Herzegovina gerapporteerd. Deze gevallen zijn opgetreden nadat de cycloon Tamara ernstige overstromingen in Bosnië, Kroatië en Servië had veroorzaakt. In 2014 werden er in totaal 74 humane gevallen van WestNile koorts (waarvan 66 neuro-invasieve infecties) gerapporteerd in Oostenrijk, Griekenland, Hongarije, Italië en Roemenië. In de buurlanden (BosniëHerzegovina, Israël, Palestina, Servië en de Russische Federatie) werden er 136 gevallen gemeld. Hoewel in 2014 een daling van het aantal gevallen werd vastgesteld in vergelijking met 2013, evolueert het aantal gevallen globaal beschouwd in stijgende lijn en neemt de geografische spreiding toe. Dit zou deels kunnen worden toegeschreven aan de grote inspanningen die worden geleverd om het opsporingsniveau in de getroffen landen te verhogen zodra de eerste gevallen zijn geïdentificeerd. De muggen, de reservoirs (vogels) en de ecologische omstandigheden die nodig zijn voor het overleven van het virus, zijn allemaal aanwezig in België. Dit onderstreept het belang en de noodzaak van de surveillance van de ziekte, de vector en het reservoir. Sinds 2010 voert het CODA-CERVA, in samenwerking met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), in opdracht van het FAVV, een surveillanceprogramma uit dat gebaseerd is op enerzijds, een passieve surveillance van de abnormale sterfte van wilde vogels en anderzijds, een actieve serologische en virologische surveillance [4]. Uit de beschikbare resultaten blijkt dat er tot op heden geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van WNV in België maar dat het belangrijk is om de surveillance in de toekomst verder te zetten. Referenties 1. Cnops L, Papa A, Lagra F, Weyers P, Meersman K et al. West Nile virus infection in Belgian traveler returning from Greece. Emerg Infect Dis. 2013 19(4):684-5. 2. Van den Bossche D, Cnops L, Meersman K, Domingo C, Van Gompel A, Van Esbroeck M. Chikungunya virus and West Nile virus infections imported into Belgium, 2007–2012. Epidemiol. Infect. 2015 Jul;143(10):2227-36. 3. European Center for Disease Prevention and Control (ECDC). Epidemiological update: End of West Nile virus transmission season in Europe. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/ en/press/news/_layouts/forms/News_DispForm.aspx?ID=1123&List=8db7286c-fe2d-476c9133-18ff4cb1b568&Source=http%3A%2F%2Fecdc%2Eeuropa%2Eeu%2Fen%2Fhealthto pics%2Fwest%5Fnile%5Ffever%2FPages%2Findex%2Easpx 3.2 Ziekten die worden overgedragen door muggen 4. Trends and sources 2010-2011. Report on zoonotic agents in Belgium. Working group on foodborne infections and intoxications. Beschikbaar via: http://www.afsca.be/ publicationsthematiques/_documents/2012-12-06_ts_2010_2011_s.pdf 91 3.3 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren Leishmaniose (Leishmania spp.) J. Rebolledo, M. Van Esbroeck Hoofdpunten • In 2013 en 2014 diagnosticeerde het referentielaboratorium respectievelijk 18 en 11 nieuwe infecties met Leishmania spp. in België. • De overgrote meerderheid van de infecties zijn cutane en mucocutane leishmaniosen. 3.3 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren • Alle gevallen zijn geïmporteerd en de meerderheid is afkomstig van het Middellandse Zeegebied en Latijns-Amerika. 92 Inleiding Leishmaniose is een ziekte die wordt veroorzaakt door een protozoaire parasiet van het geslacht Leishmania. Er zijn meer dan 20 verschillende soorten die op de mens kunnen worden overgedragen via een steek van een besmet wijfje van de zandvlieg (klein hematofaag insect). De reservoirs zijn wilde dieren, tamme dieren (vooral zwerfhonden) en de mens. Leishmaniose komt in drie vormen voor: cutane leishmaniose (CL), mucocutane leishmaniose (MCL) en viscerale leishmaniose (VL). CL, de frequentste vorm, beperkt zich tot huidwonden die vaak na enkele maanden spontaan genezen maar soms littekens achterlaten. Bij MCL worden ook de slijmvliezen van neus, mond en keel aangetast. VL is een systemische ziekte die gepaard gaat met koorts, gewichtsverlies, pancytopenie (daling van het aantal rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes) en zwelling van de milt, de lever en de lymfeklieren. Er bestaat geen vaccin om leishmaniose te voorkomen. De behandeling verschilt volgens het klinische beeld en het species dat de infectie veroorzaakt. VL is een wereldwijd verspreide tropische/subtropische ziekte, die ook in de regio van de Middellandse Zee voorkomt [1]. VL is endemisch in negen landen van de Europese Unie (Bulgarije, Spanje, Griekenland, Kroatië, Italië, Frankrijk, Slovenië, Portugal en Spanje) [2]. De meerderheid van alle gemelde gevallen in de wereld doen zich voor in Bangladesh, Brazilië, India, Nepal en Soedan. In België zijn de vectoren van leishmaniose niet aanwezig. Methode In België is leishmaniose geen ziekte waarvoor meldingsplicht geldt. De surveillance wordt uitgevoerd door het referentielaboratorium van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) in Antwerpen. De diagnose van leishmaniose gebeurt met microscopie en PCR en voor VL ook met serologie. Resultaten In 2013 en 2014 diagnosticeerde het referentielaboratorium respectievelijk 18 en 11 gevallen van leishmaniose. Figuur 1 toont de jaarlijkse evolutie van het aantal infecties sinds 2003. Net zoals voorgaande jaren waren de meerderheid van de gerapporteerde gevallen in 2013 en 2014 mannen (verhouding man/vrouw van 2,1). De mediane leeftijd van de gerapporteerde gevallen was 35 jaar (spreiding 2-73 jaar). Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van leishmaniose per geslacht en per jaar, België, 2003-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Leishmania spp.) 18 16 8 6 4 2 2014 2013 2012 2011 2010 2009 2008 2007 2006 2005 2004 0 3.3 10 2003 Number of cases Men 12 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren Women 14 93 Van de 18 gediagnosticeerde gevallen in 2013 vertoonden er 12 patiënten een cutane/mucocutane leishmaniose (CL/MCL), 1 persoon had een viscerale vorm (VL) en voor 5 gevallen was de klinische vorm onbekend. In 2014 vertoonden 6 van de 10 gevallen voor wie de informatie beschikbaar was, een cutane/ mucocutane leishmaniose en 4 personen leden aan viscerale leishmaniose (Figuur 2). Figuur 2 | Aantal gerapporteerde gevallen van leishmaniose per klinische vorm en per jaar, België, 2008-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Leishmania spp.) 18 16 3.3 94 Number of cases Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren 14 Unknown 12 Visceral leishmaniasis 10 8 (Muco)cutaneous leishmaniasis 6 4 2 0 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 In 2013 werden 15 van de 18 gevallen gediagnosticeerd door middel van PCR en in 2014, alle gevallen. Figuur 3 toont de resultaten van de species typering met behulp van sequentie-analyse. De species weerspiegelen de klinische vorm waarmee de patiënten zich aanbieden en het land waar ze geïnfecteerd werden. Figuur 3 | Aantal gevallen van leishmaniose gerapporteerd per jaar en per soort, België, 2011-2014 (Bron: referentielaboratorium voor Leishmania spp.) 14 L. tropica 8 L. infantum 6 L. guyanensis 4 L. donovanicomplex 2 0 L. brasiliensis 2011 2012 2013 2014 Net zoals de voorgaande jaren werd de meerderheid van de gediagnosticeerde gevallen in 2013 en 2014, waarvoor informatie over de oorsprong beschikbaar was, besmet in Noord-Afrika (Marokko en Tunesië), het Nabije Oosten (Syrië en Iran) of Latijns-Amerika (Brazilië en Frans Guyana). Bespreking Het jaarlijks aantal gevallen van leishmaniose gerapporteerd in België schommelt en evolueerde de voorgaande jaren lichtjes in stijgende lijn. Dit stemt overeen met de wereldwijd sterke uitbreiding van de ziekte in de afgelopen jaren [2]. Leishmaniosen zijn vandaag ontegensprekelijk wijder verspreid dan vroeger, er worden tegenwoordig ook gevallen gemeld in gebieden waar de ziekte voorheen niet endemisch was [2]. Deze verspreiding van de ziekte heeft te maken met veranderingen in het leefmilieu zoals de ontbossing, de bouw van dammen, de irrigatiesystemen en de verstedelijking, die leiden tot een grotere nabijheid van de vectoren tot de bevolking. In Europa gaat het om een verwaarloosde ziekte en tal van artsen en specialisten op het gebied van de volksgezondheid beschouwen leishmaniose nog altijd als een tropische ziekte. Toch is leishmaniose endemisch in verschillende landen van Zuid-Europa [2,3]. Twee soorten Leishmania (L. infantum en L. tropica) zijn in Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren L. major 10 3.3 Number of cases 12 95 verband gebracht met meerdere soorten endemische zandvliegjes in het zuiden van Europa [3,4]. Hoewel het in België om een importpathologie gaat, onderstrepen de ernst van de ziekte en haar potentieel om zich te verspreiden het belang van de surveillance van de ziekte bij de mens. De typering is van belang voor het kiezen van de juiste therapie en is daarenboven interessant voor de identificatie van de oorsprong van de infectie. Referenties 1. Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Fact sheet: Leishmaniasis. Beschikbaar via: http:// www.who.int/mediacentre/factsheets/fs375/en/ 2. Alvar J, Vélez ID, Bern C, Herrero M, Desjeux P et al. Leishmaniasis worldwide and global estimates of its incidence. PLoS ONE. 2012 May; 7(5): e35671. 3.3 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren 3. Gradoni L. Epidemiological surveillance of leishmaniasis in the European Union: operational and research challenges. EuroSurveillance. 2013; 18(30). 96 4. Instituut voor Tropische Geneeskunde. Illustrated lecture notes on Tropical Medicine: Leishmaniosis. Beschikbaar via: http://itg.author-e.eu/Generated/pubx/173/leishmaniasis/ distribution.htm Rickettsiose (Rickettsia spp.) A. Litzroth, M. Van Esbroeck Hoofdpunten • In België werden in 2013 en 2014 respectievelijk 19 en 20 gevallen van rickettsiose gediagnosticeerd, wat vergelijkbaar is met het aantal gevallen in de vorige jaren. • De infectie werd meestal opgelopen tijdens een verblijf in Zuid-Afrika of in Marokko. Methode Rickettsioses zijn aangifteplichtig in Vlaanderen (vlektyfus veroorzaakt door R. typhi en R. prowazekii) en Wallonië (autochtone rickettsiosen), maar niet in Brussel. Binnen het NRC Rickettsia – Anaplasma, dat bestaat uit een consortium 3.3 Rickettsia is een obligate intracellulaire bacterie, die hoofdzakelijk wordt teruggevonden bij arthropoden (vooral hematofage arthropoden: teken, luizen en mijten), die als vector fungeren voor de bacterie. Rickettsia wordt klassiek ingedeeld in 3 groepen: de ‘spotted fever’-groep (meerdere species, waaronder R. conorii en R. africae), de tyfusgroep (epidemische en endemische vlektyfus) en de scrubtyfusgroep (Orientia). Deze laatste groep wordt tegenwoordig als een nieuw geslacht beschouwd, maar de ziekten veroorzaakt door deze species worden nog vaak tot de rickettsiosen gerekend. Het belangrijkste symptoom van rickettsiose is koorts, die gepaard kan gaan met huiduitslag, een necrotische wonde op de plaats van inoculatie en plaatselijke lymfadenopathieën. De ernst van de ziekte verschilt naargelang de verwekker. De behandeling bestaat uit een snelle toediening van antibiotica [1]. R. conorii komt voor in het Middellandse Zeegebied en veroorzaakt mediterrane tekenkoorts (“fièvre boutonneuse”). De bacterie wordt op de mens overgedragen door de bruine hondenteek (Rhiphicephalus sanguineus). De gevallen doen zich lokaal hoofdzakelijk in de zomermaanden voor en in België als importaandoening bij mensen die terugkeren van een reis in de landen van het Middellandse Zeegebied [1,2]. R. africae is momenteel de belangrijkste oorzaak van rickettsiose in zwart Afrika en gezien zijn incidentie één van de frequentste oorzaken van tekenkoorts. Toeristen worden meestal blootgesteld tijdens een bezoek aan een dierenpark. Deze rickettsiose geneest altijd spontaan [1,3]. R. typhi veroorzaakt murine vlektyfus. De bacterie komt wereldwijd voor in tropische kustgebieden, maar ook in enkele Europese landen (Griekenland, Spanje en de Canarische eilanden en Portugal). Het reservoir is de rat. Geïnfecteerde rattenvlooien zorgen voor verspreiding naar andere ratten en af en toe naar mensen. Er kunnen symptomen van het centrale zenuwstelsel en andere complicaties optreden, maar deze zijn zeldzaam en de ziekte is zelden dodelijk [4,5]. Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren Inleiding 97 van het Militair Hospitaal Koningin Astrid en het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG), staat het ITG in voor de epidemiologische surveillance van Rickettsia sinds 2011. Resultaten 3.3 98 Figuur 1 | Aantal gerapporteerde gevallen van rickettsiose, volgens gevalsdefinitie en per jaar, België, 2009-2014 (Bron: NRC voor Rickettsia) 30 25 Number of cases Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren In 2013 werden er in totaal 19 Rickettsia-infecties gediagnosticeerd (allemaal bevestigd of waarschijnlijk), waarvan 5 met PCR en serologie, 2 enkel met PCR en 12 alleen via serologie. In 2014 werden er 20 Rickettsia-infecties gediagnosticeerd (16 bevestigde of waarschijnlijke en 4 mogelijke gevallen) waarvan 1 met PCR en serologie, 1 enkel met PCR en 18 alleen via serologie. Figuur 1 toont een vergelijking van het aantal gevallen met de voorbije jaren. 20 15 10 5 0 2009 Possible 2010 2011 2012 2013 2014 Confirmed and probable Zowel in 2013 als in 2014 werden meer gevallen vastgesteld bij mannen dan bij vrouwen. In 2013 bedroeg de man-vrouwverhouding 1,7/1 en in 2014 1,2/1. De mediane leeftijd was vergelijkbaar in 2013 (53, spreiding 37-69) en in 2014 (52, spreiding 14-82). Gevallen van rickettsiose worden het ganse jaar door gediagnosticeerd. Zowel in 2013 als in 2014 was er een kleine piek merkbaar tijdens en vlak na de zomervakantie (Figuur 2). Figuur 2 | Aantal gerapporteerde gevallen van rickettsiose per maand, België, 2013-2014 (Bron: NRC voor Rickettsia) 6 2013 Number of cases 5 2014 4 3 2 Jan Feb Mar Apr May June July Aug Sept Oct Nov Dec In 2013 was voor 17 van de 19 gevallen bekend in welk land ze vermoedelijk geïnfecteerd werden. Al deze gevallen raakten besmet in het buitenland, met als meest genoemde landen Zuid-Afrika (8 gevallen) en Marokko (4 gevallen). Voor de 16 gevallen in 2014 waarvoor het land van besmetting gekend was, werden opnieuw Zuid-Afrika (11 gevallen) en Marokko (2 gevallen) het vaakst genoemd. Voor één geval werd België opgegeven als vermoedelijk land van infectie. Het ging hier om een patiënt blootgesteld aan teken in België maar waarvan de serologische resultaten niet met zekerheid wezen op een recente infectie. In 2013 en 2014 kon het species bepaald worden voor 7 gevallen in totaal. Voor 5 personen ging het om een Afrikaanse koorts door R. africae, waarbij de besmetting werd opgelopen via een tekenbeet in Zuid-Afrika (n=4) en in Zimbabwe (n=1). Eén persoon ontwikkelde mediterrane tekenkoorts veroorzaakt door R. conorii na een verblijf in Marokko, en een persoon met murine vlektyfus, veroorzaakt door R. typhi, werd vermoedelijk besmet in Indonesië. Bespreking Het aantal gevallen van rickettsiose dat in 2013 en 2014 werd gerapporteerd, was niet significant hoger dan de vorige jaren. Rickettsiosen zijn ziekten waar je aan moet denken bij patiënten die terugkeren uit een endemisch land, hoofdzakelijk Afrika, maar ook uit landen van het Middellandse Zeegebied en in Zuidoost Azië. Er kan niet met zekerheid gezegd worden of we in 2014 met een autochtone rickettsiose te maken hadden. Hoewel een studie uit 2013 heeft aangetoond dat ongeveer 14% van de Ixodes-teken teruggevonden op honden en katten 3.3 0 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren 1 99 in België besmet was met Rickettsia helvetica [6], bestaat er verder weinig informatie over de prevalentie van Rickettsia-besmettingen bij teken in België. Referenties 1. Raoult D. Introduction to rickettsioses and ehrlichioses. In: Mandell GL, Bennett JE, Dolin R. Principles and Practice of Infectious Diseases. 7th ed. Elsevier; 2009. 2. Demeester R, Claus M, Hildebrand M, Vlieghe E, Bottieau E. Diversity of life-threatening complications due to mediterranean spotted fever in returning travellers. Journal of Travel Medicine. 2010;17(2):100-4. 3. Aix-Marseille Université. Fiches d’information du domaine du CNR des Rickettsies. Rickettsia Africae. 2013. Beschikbaar via: http://ifr48.timone.univ-mrs.fr/Fiches/Rickettsia_africae.html 3.3 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren 4. Peniche LG, Dzul-Rosado KR, Zavala Velazquez JE, Zavala-Castro J. Murine typhus: Clinical and epidemiological aspects. Colomb Med (Cali ). 2012;43(2):175-80. 100 5. European centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Epidemiological situation of rickettsioses in EU/EFTA countries. 2013. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/ publications/Publications/Rickettsioses_2010_final.pdf 6. Claerebout E, Losson B, Cochez C, Casaert S, Dalemans AC, De Cat A et al. Ticks and associated pathogens collected from dogs and cats in Belgium. Parasit Vectors. 2013;19(6):183. Pest (Yersinia pestis) D. Van Beckhoven, P. Wattiau Hoofdpunten • In België zijn er al meer dan 80 jaar geen gevallen van pest meer gerapporteerd. • Pest komt in veel werelddelen voor, hoofdzakelijk in Afrika. • Gezien het risico op import en de internationale meldingsplicht blijft pest een verplicht aan te geven ziekte. 3.3 Pest wordt veroorzaakt door de bacterie Yersinia pestis. Het is een infectieziekte die voorkomt bij mens en dier. De mens wordt doorgaans besmet via een beet van een vlo van een knaagdier dat drager is van de bacterie of door contact met een besmette gastheer. De ziekte komt het frequentst voor onder de vorm van builenpest, gekenmerkt door het plotse optreden van koorts, rillingen, flauwte, hoofdpijn en gepaard gaand met een pijnlijke zwelling van de lymfeklieren (‘builen’), gewoonlijk in de liezen, oksels of hals. Er bestaat ook een pulmonale of septicemische vorm. Zonder behandeling leidt de ziekte in 40 tot 70% van de gevallen tot de dood. Wanneer de diagnose vroegtijdig wordt gesteld en de antibioticabehandeling snel wordt gestart, daalt de letaliteit tot minder dan 5% in geval van builenpest en blijft de letaliteit hoog (tot meer dan 50%) in geval van een pulmonale vorm [1,2]. In West-Europa is er nu al meer dan 80 jaar geen pest meer. De ziekte komt echter nog in veel werelddelen voor, hoofdzakelijk op het platteland in Afrika maar ook in het Verre Oosten, Centraal-Azië, Noord en Zuid-Amerika [3,4]. De spreiding van de pest stemt overeen met de geografische spreiding van de knaagdieren die kwetsbaar zijn voor de infectie en op alle continenten worden aangetroffen met uitzondering van Australië [5]. Epidemische opstoten die herhaaldelijk voorkomen en in sommige regio’s opnieuw opduiken, tonen aan dat de ziekte opnieuw kan optreden in gebieden die lang vrij van pest zijn gebleven [3,6]. Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren Inleiding Methode Pest is een meldingsplichtige ziekte in België. Het referentielaboratorium voor Yersinia pestis is het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA-CERVA). Resultaten In 2013 et 2014 werden er in België geen gevallen van pest gerapporteerd (geen enkel verdacht geval en geen enkel staal getest sinds meer dan 5 jaar). 101 3.3 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren Bespreking 102 Door de verbetering van onze levensstandaard en de gezondheidszorg, is het aantal gevallen van pest fel gedaald sinds het begin van de twintigste eeuw, toen epidemieën nog tientallen miljoenen sterfgevallen veroorzaakten. In ons land is er nu al meer dan 80 jaar geen geval meer gerapporteerd. In 2013 zijn wereldwijd 783 gevallen van pest en 126 sterfgevallen gerapporteerd [4]. Dit cijfer is hoogstwaarschijnlijk onderschat omdat de surveillancesystemen in sommige landen niet optimaal zijn en omdat er terughoudendheid heerst om gevallen van pest officieel te rapporteren [8]. Op dit moment is Madagaskar het meest getroffen land wereldwijd, met 482 gemelde gevallen in 2014 [9]. Op de tweede plaats komt de Democratische Republiek Congo [5,6]. In 2013 en 2014 werden er sporadisch gevallen van pest gerapporteerd in China, Bolivia, Peru, Kirgizië, Rusland (Dagestan) en in het zuidwesten van de Verenigde Staten, waar pest werd vastgesteld bij 14 personen, waaronder 1 sterfgeval [10,11]. Gezien pest nog altijd voorkomt in een aantal landen, de letaliteit hoog blijft en gevallen van antibioticaresistentie werden gerapporteerd, is het belangrijk om de surveillance voort te zetten, in het bijzonder onder de populaties die in endemische gebieden wonen of er naartoe reizen [8]. Pest blijft een verplicht aan te geven ziekte in België gezien het risico op import van gevallen (bij reizen een endemische regio) en de internationale meldingsplicht in het kader van de International Health Regulations (IHR). Referenties 1. Dennis D, Mead P. Yersinia species, including plague. In: Mandell GL, Bennett JE, Dolin R. Principles and Practice of Infectious Diseases. 7th ed. Elsevier; 2010. 2. Prentice M. Plague. Lancet 2007; 369:1196-207. 3. Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA-CERVA). Pest (Yersinia pestis). 2015. Beschikbaar via: http://www.coda-cerva.be/index.php?option=com_content& id=143&Itemid=242&lang=nl 4. Raoult D, Mouffok N, Bitam I, Piarroux R, Drancourt M. Plague: History and contemporary analysis. Journal of Infection. 2013 Jan; 66(1): 18–26. 5. World Health Organization. Plague. Fact sheet. Updated November 2014. Published on February 19, 2015. Beschikbaar via: http://www.who.int/mediacentre/factsheets/fs267/en/ 6. Butler T. Plague gives surprises in the first decade of the 21st century in the United States and worldwide. American Journal of Tropical Medicine and Hygiene. 2013 Oct; 89(4): 78893. 7. European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Annual Epidemiological Report 2014. Beschikbaar via: http://ecdc.europa.eu/en/publications/Publications/emerging-vectorborne-diseases_annual-epidemiological-report-2014.pdf 8. World Health Organization. WHO Report on Global Surveillance of Epidemic-prone Infectious Diseases. WHO 2000. Beschikbaar via: http://www.who.int/csr/resources/ publications/surveillance/plague.pdf?ua=1 9. Bertherat EG. Plague in Madagascar: overview of the 2014-2015 epidemic season. Wkly Epidemiol Rec. 2015 May 15;90(20):250-2. Beschikbaar via: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/ pubmed/25980039 10. International Society for Infectious Diseases. ProMED mail. Accessed on 2015 September 14. Beschikbaar via: http://www.promedmail.org/ 3.3 Ziekten die worden overgedragen door andere vectoren 11. Centers for Disease Control and Prevention (CDC). Notifiable Diseases and Mortality Tables. MMWR Report 2015; 64(34): 598. 103 BIJLAGEN Bijlage 1: Contactgegevens voor de melding van infectieziekten Inspectie voor hygiëne van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 0478 77 77 08 Dienst surveillance van infectieziekten – Agence pour une Vie de Qualité (AVIQ), regio Wallonië: 071 205 105 Arts infectieziektebestrijding van het Agentschap Zorg en Gezondheid: Kantooruren: Antwerpen: 03 224 62 04 Limburg: 011 74 22 40 Oost-Vlaanderen: 09 276 13 80 Vlaams-Brabant: 016 66 63 50 West-Vlaanderen: 050 24 79 00 02 512 93 89 BI J LAGE n Buiten de kantooruren: 105 Bijlage 2: Rapportering van het aantal gevallen per regio De onderstaande tabel geeft het aantal waarschijnlijke en bevestigde gevallen weer per regio, voor alle pathogenen die voorgesteld werden in dit rapport. Enkel gevallen waarvan de woonplaats (postcode of regio) gekend was werden weerhouden. Zoönosen BI J LAGE n Ziekten overgedragen door teken 106 Ziekten overgedragen door muggen Ziekten overgedragen door andere vectoren Ziekte Bron Bartonellose RL Brucellose Alveolaire echinococcose Q-koorts Wallonië Brussel Vlaanderen 2013 2014 2013 2014 2013 2014 303 283 20 26 147 143 NRC 0 0 2 1 0 1 RL 3 3 0 0 0 0 NRC 2 4 0 1 4 5 Hantavirose Peillaboratoria 13 44 2 8 9 21 Leptospirose RL 4 18 1 0 10 15 Miltvuur RL 0 0 0 0 0 0 Psittacose Peillaboratoria /VM 8 1 0 0 12 20 Hondsdolheid NRC 0 0 0 0 0 0 Tularemie NRC 1 1 0 0 0 0 Anaplasmose NRC 13 7 0 0 7 8 Tekenencefalitis NRC 0 0 0 0 1 0 Ziekte van Lyme* Peillaboratoria 625 889 151 202 1041 1180 Chikungunya RL 2 25 2 10 3 39 Dengue NRC 27 27 29 20 82 63 Malaria Peillaboratoria 35 38 32 22 33 39 West-Nile koorts NRC 0 0 0 0 0 0 Leishmaniose RL 5 1 3 5 10 7 Pest RL 0 0 0 0 0 0 Rickettsiose NRC 1 2 3 4 15 14 * Positieve serologie resultaten voor Borrelia burgdorferi Bijlage 3: Lijst van interessante websites (in alfabetische volgorde) Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/per-domein/infectieziektes-en-vaccinaties Centrum voor onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie (CODA): http://www.coda-cerva.be/ Dienst Epidemiologie van infectieziekten, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid: https://epidemio.wiv-isp.be/ID/Pages/default.aspx Europees centrum voor ziektepreventie en -controle: http://www.ecdc.europa.eu Federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen: http://www.FAVV.be/professionelen/ Federaal kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE): https://kce.fgov.be/nl Federale overheidsdienst Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu: http://www.health.belgium.be/eportal/index.htm Huisartsenpeilpraktijken: https://www.wiv-isp.be/epidemio/epinl/index10.htm Operationele directie Overdraagbare en Besmettelijke Ziekten, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid: https://www.wiv-isp.be/odobz-domti/nl/index.html Referentielaboratoria: http://nrchm.wiv-isp.be/nl/default.aspx Verplichte aangifte van infectieziekten in de gemeenschappen: • Vlaanderen: http://www.zorg-en-gezondheid.be/een-meldingsplichtige-infectieziekte-aangeven • AVIQ (Fédération Wallonie-Bruxelles) : https://www.wiv-isp.be/matra/cf/connexion.aspx • Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van Brussel hoofdstad (GGC): http://www.ccc-ggc.irisnet.be/nl/erkende-instellingen/gezondheidzorg Wereldgezondheidsorganisatie: http://www.who.int/en/ Wereldgezondheidsorganisatie, regionaal kantoor voor Europa (WGO Europa): http://www.euro.who.int Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP): http://www.wiv-isp.be BI J LAGE n Peillaboratoria: https://nrchm.wiv-isp.be/nl/peillabo/default.aspx 107 Laboratorium voor klinische biologie Laboratorium voor klinische biologie WIV-ISP Militair hospitaal Koningin Astrid Instituut voor Tropische Geneeskunde Rabiësvirus Rickettsia spp. en Anaplasma phagocytophilum Dr. Marjan Van Esbroeck Dr. Mony Hing Dr. Steven Van Gucht Dr. Marc Van Ranst Dr. Benoît Kabamba-Mukadi Dr. Marcella Mori Dr. Marjan Van Esbroeck Laboratorium voor klinische biologie Operationele directie Bacteriële ziekten Secteur des sciences de la santé Pôle de Microbiologie Médicale Departement Laboratoriumgeneeskunde Laboratorium voor Klinische Virologie OD Overdraagbare en besmettelijke ziekten - Wetenschappelijke dienst voor virale ziekten Dr. Marjan Van Esbroeck [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] Dr. Veroniek Saegeman Dr. Marcella Mori [email protected] [email protected] E-mail Dr. Benoît Kabamba-Mukadi Dr. Marjan Van Esbroeck Contactpersoon Laboratorium voor klinische biologie UZ Leuven/KU Leuven Université Catholique de Louvain (UCL) CODA-CERVA Instituut voor Tropische Geneeskunde Instituut voor Tropische Geneeskunde CODA-CERVA Hantavirus spp. Coxiella burnetii en Bartonella spp. Brucella spp. Secteur des sciences de la santé Pôle de Microbiologie Médicale Microbiologie & Immunologie Operationele directie Bacteriële ziekten Laboratorium voor klinische biologie Instituut voor Tropische Geneeskunde Université Catholique de Louvain (UCL) UZ Leuven/KU Leuven Departement NRC 108 Borrelia burgdorferi (Lyme disease) Pathogeen Arbovirussen (WNV, chikungunyavirus, denguevirus, TBEV) BI J LAGE n Bijlage 4: Lijst van de nationale referentiecentra per pathogeen vanaf oktober 2015 Dr. Marcella Mori Vakgroep Dierlijke productie Laboratoire de parasitologie Operationele directie Bacteriële ziekten Laboratorium voor klinische biologie Universiteit Gent Université Libre de Bruxelles – Hôpital Erasme CODA-CERVA Instituut voor Tropische Geneeskunde Chlamydia psittaci Echinococcus multilocularis Francisella tularensis Plasmodium spp. BI J LAGE n Dr. Carine Truyens Laboratorium voor klinische biologie Instituut voor Tropische Geneeskunde Leishmania spp. en Leptospira spp. Dr. Jan Jacobs Dr. Daisy Vanrompay Dr. Marjan Van Esbroeck Dr. Pierre Wattiau Operationele directie Bacteriële ziekten CODA-CERVA Bacillus antracis en Yersinia pestis Contactpersoon Departement Referentielaboratorium Pathogeen [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] E-mail Bijlage 5: Lijst van referentielaboratoria per pathogeen 109 © WIV-ISP Volksgezondheid en Surveillance Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussel | België www.wiv-isp.be Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters Depotnummer: D/2015/2505/74