doelstelling 1

advertisement
HEILIG HART VAN MARIA-INSTITUUT
SOCIALE
WETENSCHAPPEN
Naam: ……………………………………………
Klas: ………………
Leerkrachten: Mevr Van Steelant
Mevr Verlinden
Mevr. Verstraeten
Schooljaar: 2007 – 2008
INHOUD
Concrete afspraken
DOELSTELLING 1:
1.
HET SCHEMA ‘MENS EN GEDRAG EN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN’
VERDUIDELIJKEN EN KADEREN BINNEN DE COMPONENT SOCIALE
WETENSCHAPPEN EN BINNEN HET STUDIERICHTINGPROFIEL.
HET BEGRIP GEDRAG EN ZIJN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN
1.1
Begripsomschrijving
1.2
Factoren die het gedrag beïnvloeden:
1.2.1 Biologische factoren
1.2.2 Cognitieve factoren
1.2.3 Sociaal-culturele factoren
Bijlagen
DOELSTELLING 2:
1.
SCHETSEN VAN DE SAMENHANG VAN ELEMENTEN DIE EEN ROL SPELEN
IN HET PEDAGOGISCH HANDELEN EN VAN DE WEDERZIJDSE
BEÏNVLOEDING WAARBINNEN HET PEDAGOGISCH HANDELEN
PLAATSVINDT.
MENSENKENNIS VERSUS WETENSCHAPPELIJKE KENNIS OVER DE MENS
1.1
Mensenkennis of alledaags weten
1.2
Wetenschappelijke kennis over de mens
1.2.1 Omschrijving van wetenschappelijke kennis
1.2.2 Criteria voor wetenschappelijke kennis
1.2.3 Soorten van wetenschappelijke kennis
1.2.4 Wetenschappen die de mens bestuderen
1.3
Psychologie
1.3.1 Definitie van psychologie
1.3.2 Doelen van de psychologie
1.3.3 Ontwikkelingspsychologie
Bijlagen
2.
OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN
2.1
Wat is pedagogiek?
2.2
Wat is pedagogisch handelen?
2.3
Opvoedingsrelatie
2.4
Begrippen binnen het pedagogisch handelen
Sociale Wetenschappen
2
2.4.1 Opvoedingsmilieu
a) Gezin
b) School
c) Derde milieu
2.4.2 Opvoedingsklimaat
2.4.3 Opvoedingsstijl
2.4.4 Opvoedingsmiddelen
a) informatieoverdracht
b) gewoontevorming
c) beloning en straf
d) imitatieleren of modelling of leren door nabootsing
2.4.5 Rol
2.4.6 Pedagogische methode en Opvoedingsproject
2.5
Situering van de begrippen in het STW-schema
Bijlagen
3.
VISIE OP HET PEDAGOGISCH HANDELEN
3.1
Inleiding
Opvoedingsdoelen
3.2
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
RELATIE OPVOEDER - OPVOEDELING
3.2.1 Opvoeder
a) Eigen ervaringen
b) Eigen ontwikkeling
Intelligentie
Temperament
Motivatie en interesse
c) Grondhouding van de opvoeder
Echtheid of authenticiteit
Onvoorwaardelijke positieve gevoelens
Empathisch begrijpen
Sociale Wetenschappen
3
3.2.2 Opvoedeling
Temperament
3.2.3 Besluit: Wederzijdse beïnvloeding
3.2.4 Doorheen de geschiedenis
3.2.5 Opvoedingsstijlen
Vier opvoedingsstijlen volgens Maccoby & Martin
Autoritaire opvoedingsstijl:
Toegeeflijke opvoedingsstijl
Autoritatieve opvoedingsstijl
Verwaarlozende opvoedingsstijl
Belangrijke opmerking: Inconsequent gedrag met betrekking tot de
verschillende opvoedingsstijlen.
3.2.6 Belonen, straffen, lachen en communicatie
a) Belonen
Drie soorten beloningen.
Enkele aandachtspunten bij belonen.
b) Verantwoord straffen
Vermijden van straffen
Regels voor verantwoord straffen
Samenvattend schema over belonen en straffen
c) Altijd blijven lachen.
d) Communicatie
3.2.7 Het gezin
a) Functies van het gezin
Voortplanting
De economische functie
Zorgen voor: fysiek verzorgende en affectieve functie
De opvoedingsfunctie
Socialisatie
Sociale Wetenschappen
4
b) Relaties binnen het gezin
c)
Rol
58
Man/vrouw rolverschillen
58
Soorten gezinssamenstellingen
59
Eenoudergezin
60
Nieuw samengestelde gezinnen
61
Homo-gezin
62
Gezinsontbinding en hersamenstelling en het pedagogisch handelen.
63
Sociaal-culturele factoren
64
Syntheseopdracht film Left Luggage
Sociale Wetenschappen
58
64
5
Concrete afspraken voor de lessen sociale wetenschappen 2007-2008
1. Materiaal
 Ringmap voor enerzijds eigen notities, anderzijds kopieën
 Cursusbladen
 Grote takenbladen voor overhoringen
2. Gesprekken tijdens het lesgebeuren kunnen enkel zinvol gebeuren mits naleven van enkele
regels waaronder de voornaamste: luisteren naar anderen; respectvol spreken;…
De inhoud van klasgesprekken en persoonlijke voorbeelden en verhalen van leerlingen worden
met de nodige privacy behandeld.
3. Evaluaties door individuele en groepswerken, overhoringen (wekelijks en periodiek). Elke week is
een vastgesteld evaluatiemoment mogelijk over de 4 voorgaande uren SW. De afspraken hiervoor
gebeuren met de betrokken leerkracht aan de hand van de uurrooster.
De leerhouding wordt geëvalueerd aan de hand van de volgende elementen:
 Actieve samenwerking
 Luisteren naar anderen
 Lesbetrokken
 Cursus in orde / mee noteren
 Respectvol spreken / geen discriminatie
 Materiaal meebrengen
Proefwerken in december en juni (twee semesters).
Overhoringen en opdrachten worden door de leerling bijgehouden in hun ringmap. Ze voorzien
hiervoor een insteekmapje. De leerlingen vullen het overzichtsblad in.
4. Bij afwezigheden zorg je er zelf voor dat je op de hoogte bent van afspraken, opdrachten,
overhoringen. Wanneer men na een afwezigheid terug 1 dag aanwezig is, komt men voor het vak
SW de afspraken na. Enkel na een lange afwezigheid (1 week of meer) kan hierop een
uitzondering gemaakt worden. Dit gebeurt steeds in overleg met de leerkracht, de leerling neemt
zelf het initiatief en dit voor de aanvang van de lessen.
Bij afwezigheid moeten aangekondigde overhoringen en taken ingehaald worden. De leerling
neemt op eigen initiatief contact op met de leerkracht om een afspraak te maken. De
inhaaltoetsen gaan door tijdens het 9de lesuur studie.
5. Het schoolreglement wordt nageleefd! Geen kauwgom, drank, eten...
Sociale Wetenschappen
6
DOELSTELLING 1:
1.
HET SCHEMA ‘MENS EN GEDRAG EN BEÏNVLOEDENDE
FACTOREN’ VERDUIDELIJKEN EN KADEREN BINNEN
DE COMPONENT SOCIALE WETENSCHAPPEN EN
BINNEN HET STUDIERICHTINGPROFIEL.
HET BEGRIP GEDRAG EN ZIJN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN
Opdracht:
Fragment uit: In de gloria.
Door welke factoren wordt het gedrag van deze mensen bepaald? Wees zo volledig mogelijk.
1.1
Begripsomschrijving
Definitie gedrag:
Gedrag verwijst naar de acties en reacties van een organisme (mens, dier, …), met
betrekking tot de omgeving.
Gedrag wordt beïnvloed door:
GEDRAG
Sociale Wetenschappen
7
1.2
Factoren die het gedrag beïnvloeden:
1.2.1 Biologische factoren
De 3 belangrijkste biologische factoren zijn:
- hersenen
- zenuwstelsel
- hormonen
In het vak natuurwetenschappen worden die behandeld. Aan de hand van enkele
voorbeelden willen we hun invloed op gedrag illustreren.
Opdracht:
Lees aandachtig de teksten:
Hoe wordt gedrag door biologische factoren beïnvloed? Onderlijn alle passages
waar gedrag wordt gelinkt aan biologische factoren
1.2.2 Cognitieve factoren
Cognitie is ons denkvermogen: het vermogen informatie uit het dagelijks leven te
interpreteren ofwel ons vermogen om om te gaan met kennis.
Cognitie kan staan voor de mentale activiteit die de processen van leren,
waarnemen, herinneren, interpreteren, geloven en probleemoplossend denken
bevat.
Emoties hebben een grote invloed op het cognitief functioneren.
Daarom maken we in onze definitie over gedrag en de beïnvloedende factoren van
gedrag geen aparte onderscheiding tussen het cognitieve en het affectieve. Het
affectieve, ons gevoelsleven en emotionele aspecten krijgen ook hier een plaats in
ons schema.
Het is heel moeilijk om de gedachtegang van een persoon te kunnen achterhalen.
We kunnen dit enkel afleiden uit het gedrag en zijn nooit 100% zeker of onze
interpretatie overeenkomt met de werkelijke gedachtegang van de persoon zelf.
Bijvoorbeeld: bij huilen zijn verschillende interpretaties mogelijk:
- je kan huilen van verdriet,
- je kan huilen van pijn,
- je kan huilen van geluk.
Sociale Wetenschappen
8
Opdracht:
Bekijk het fragment uit de film ‘Good Will Hunting’.
Will Hunting werkt in een school en brengt de rest van zijn dagen voornamelijk door
met vechten en het omzeilen van de wet. Op een dag blijkt echter dat Will een
uitzonderlijk talent heeft voor wiskunde. Een leraar wil kost wat kost dit talent
uitbouwen maar merkt al vlug dat Will behoorlijk overhoop ligt met zichzelf en met
z’n omgeving. De enigen die hem kunnen helpen zijn Sean Mcguire, een
psycholoog die bewondering heeft voor het jonge genie en hem probeert te
begrijpen en Skylar, een studente geneeskunde die verliefd is op Will. Zullen zij
erin slagen om Will uit zijn isolement te halen?
Probeer aan de hand van het fragment via het gedrag van de personen, de
verschillende gedachtegangen/denkprocessen te achterhalen.
1.2.3 Sociaal-culturele factoren
Opdracht:
Onderlijn in onderstaande artikels de elementen die typisch zijn voor de Belgische
cultuur en daarbij ook een invloed kan hebben op ons gedrag.
(Bron: Het laatste nieuws, 02/06/07)
Sociale Wetenschappen
9
- Culturele omgeving
Zo lang als we ons al in de Belgische samenleving bevinden, krijgen we te maken
met veel verschillende opvattingen, waarden en normen. We leren allerlei
omgangsregels die in onze cultuur wenselijk zijn.
Bijvoorbeeld Belgen gaan onderling anders met elkaar om als bijvoorbeeld
Marokkanen. Zo zul je een Belgische man niet snel een andere man zien
omarmen en op de wang kussen, wat wel heel gewoon is in de Marokkaanse
cultuur. Belgische mannen zijn veel afstandelijker en begroeten elkaar door
gewoon een hand te geven. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat er veel verschillen
zijn tussen het gedrag van mensen uit verschillende culturen.
Waarden zoals eerlijkheid, openheid, verdraagzaamheid, tolerant zijn, geen
agressief gedrag (zowel verbaal als non-verbaal), … bepalen ook welk gedrag we
stellen. Dit kan ook afhankelijk zijn van de cultuur.
Voorbeelden?
Ook je geloofsovertuiging heeft een invloed op je gedrag. Dit is natuurlijk ook
afhankelijk van hoe sterk je gelooft en hoe bereid je bent om daar bepaalde
opofferingen voor te maken.
Vb. - Streng katholieken eten geen vlees op vrijdag, respecteren de vastentijd,
gaan wekelijks naar de kerk, …
- Moslims drinken geen alcohol, bidden dagelijks, worden vaak
uitgehuwelijkt, slachten schapen tijdens het offerfeest, doen mee aan de
ramadan, …
- Boeddhisten mediteren, brengen offers aan Boeddha,…
- …
Sociale Wetenschappen
10
- Sociale omgeving
Je gedrag wordt beïnvloed door mensen. De mensen die de grootste invloed op
je hebben zijn je ouders, partner en kinderen. Deze mensen behoren tot de
primaire groep; je meest directe leefomgeving. Natuurlijk word je ook beïnvloed
door je beste vrienden, collega's, broers en zussen enz. Hoe belangrijker
bepaalde mensen voor je zijn, des te meer je je op hen zult richten. Van deze
mensen neem je ook makkelijker iets aan. Hun mening telt voor jou. Vinden ze
dat jij niet hard genoeg werkt bijvoorbeeld, dan zul je je daarnaar gedragen. In
een andere omgeving kun je ontdekken (dus waar zij niet aanwezig zijn) dat je
eigenlijk juist heel hard werkt. Je stemt je gedrag dus af op de verwachtingen en
het gedrag van andere mensen. We nemen ook bewust en onbewust gedrag van
mensen over. Zelfs van je broertje of zusje kun je gedrag overnemen, zoals
bijvoorbeeld taalgebruik, het gebruik van parfum, de mening overnemen dat sport
belangrijk is en je daar ook naar gedragen enz. Leerkrachten op school zijn ook
personen waar we ons mee identificeren. Op latere leeftijd kunnen we
terugdenken aan 'belangrijke mensen' uit je werkomgeving of leefomgeving. Waar
mensen zijn, worden we beïnvloed. Je maakt de keuze iemands opvattingen
belangrijk te vinden, of ze juist naast je neer te leggen.
Het gedrag van de mens wordt dus grotendeels beïnvloed door zijn omgeving.
Met omgeving bedoelen we dan:
- de materiële omgeving: vb. onze woning, de communicatiemedia,
verkeersinfrastructuur, de natuur, …
- de sociale omgeving: vb. onze huisgenoten, buren, vrienden, familie, collega’s,
Besluit:
De gehanteerde definitie van gedrag en de beïnvloedende factoren van gedrag
zullen de rode draad zijn doorheen de cursus SW van de 3de graad.
Welke doelstellingen beoogt men binnen sociale wetenschappen in de 3 e graad?
- doelstelling 1
Het schema “mens – gedrag en beïnvloedende factoren” verduidelijken en kaderen
binnen de component sociale wetenschappen en binnen het studierichtingprofiel.
- doelstelling 2
Onderzoeken hoe de lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele
ontwikkeling van de mens verloopt.
- doelstelling 3
Schetsen van de samenhang van elementen die een rol spelen in het
pedagogisch handelen en van de wederzijdse beïnvloeding waarbinnen het
pedagogisch handelen plaatsvindt.
- doelstelling 4
In kaart brengen welke factoren “Gedrag” beïnvloeden en de relatie met “leren”
illustreren
- doelstelling 5
In kaart brengen hoe men als mens deel uitmaakt van de samenleving
- doelstelling 6
Verkennen van eigen mogelijkheden als leerling na de studierichting STW
Voorbeeld
Een mogelijk verband tussen het schema en doelstelling 2 en 4:
Kinderen leren bepaalde gedragingen door imitatie van hun ouders (= sociale
omgeving). Ze leren bijvoorbeeld hun moedertaal door het nabootsen of imiteren
van klanken.
Sociale Wetenschappen
11
Bijlage bij
1.2
1.2.1
p4
Factoren die het gedrag beïnvloeden
Biologische factoren
1. Menstruatie en eetgedrag
Tijdens de dagen die onmiddellijk aan de menstruatie voorafgaan vertonen veel vrouwen afwijkende
eetgewoonten. Goed gekend is de neiging om zoet te eten. Dit fenomeen hangt nauw samen met
andere gedragswijzigingen in die periode, die deel uitmaken van wat men het Premenstrueel Tensie
Syndroom noemt.
Talrijke studies hebben aangetoond dat bij veel vrouwen de vruchtbaarheidscyclus begeleid wordt
door een reeks periodieke somatische, psychologische en gedragsveranderingen. Bij heel wat
vrouwen blijft dit fenomeen beperkt tot zich wat “anders voelen”, zonder daarvan echt hinder te
ondervinden. Maar bij anderen kan het ernstige vormen aannemen. Dit aantal wordt geschat,
naargelang de studies, op 3 tot 15% van de vrouwelijke bevolking. Over het precieze voorkomen
bestaat geen duidelijkheid. Publicaties van farmaceutische firma’s, die een hormonale behandeling
van het premenstrueel syndroom aanraden, vermelden dat 50% van alle vrouwen er sterk onder
lijden.
Symptomen
Somatische symptomen die kunnen optreden zijn pijn, uitstralend naar de schaamlippen, rugpijn,
moeheid, vochtophopingen en gewichtsverhoging, ...
Oorzaken
Het Premenstrueel Tensie Syndroom kan zowel biologische als sociologische en psychologische
oorzaken hebben. Familiale voorgeschiktheid, zowel genetisch als via de omgeving vormt zeker een
risicofactor. Bij bepaalde groepen van vrouwen zoals ongehuwde vrouwen, vrouwen die niet gebaard
hebben, neurotische vrouwen, vrouwen met emotionele problemen, enz... komt het syndroom vaker
voor. Ook relationele spanningen met de partner zouden tot verergering leiden. Een belangrijke
oorzaak dient echter gezocht te worden hij het hormonale evenwicht: men spreekt van een relatief te
lage progesteronspiegel en een te hoge oestrogeenspiegel voor de maandstonden. Deze
onevenwichtige verhouding oestrogeen/progestageen beïnvloedt de werking van de neurotransmitters
waardoor op zijn beurt de stemming beïnvloed wordt.
Vandaag hanteert men vooral de psychosomatische stresshypothese, waarbij de genetische
kwetsbaarheid die beïnvloed wordt door stressfactoren zou leiden tot het voorkomen van
premenstruele symptomen.
Het regelmatig gebruik van de combinatie-pil geeft veel minder premenstruele klachten: in het
algemeen daalt de klacht over het Premenstrueel Tensie Syndroom tot 30% hij dergelijke
pilgebruiksters.
Gezien de oorzakelijke factoren van het syndroom niet zo goed gekend zijn is voorzichtigheid hij de
behandeling geboden. De voorgestelde maatregelen gaan naargelang het geval en de behandelende
arts van dieetvoorschriften, orale anticonceptiva, antidepressiva, pijnstillers, tot zelfs chirurgie, met
verwijdering van de eileiders! Wanneer de keuze valt op psychotrope medicatie zoals angstremmers
of antidepressiva blijft nog de vraag of deze middelen in continu- behandeling dienen gegeven te
worden, dan wel uitsluitend tijdens de periode dat er klachten zijn.
Voedingproblemen en aanbevelingen
Wanneer men de aandacht gaat toespitsen op de eetaspecten van het syndroom, stelt men vast dat
anorexie en boulimie (vooral van producten met geraffineerde suiker zoals chocolade) zowel
afzonderlijk als in combinatie kunnen optreden. In geval van gewichtsverlies tengevolge van anorexie
ziet men een daling in bepaalde neurotransmitters en hormoonconcentraties, meer bijzonder hij de
catecholaminen en gonadotropinen. Catecholaminen is de verzamelnaam voor de neurotransmitters
noradrenaline. Adrenaline en dopamine zijn producten van de bijnier, terwijl gonadotropinen
hormonen zijn die de werkzaamheid van de gonaden of geslachtsorganen regelen. Deze
veranderingen leiden waarschijnlijk tot een piek in de hormonen waardoor de eetlust toeneemt,
Samen met de toegenomen emotionele angst, eigen aan de premenstruele dagen, heeft men dan de
neiging te gaan overeten.
Sociale Wetenschappen
12
Wie geneigd is extra veel te eten, kan zich in die dagen beter concentreren op voedsel dat rijk is aan
mineralen, chroom, magnesium en vitamines B. Gedurende de premenstruele week kan de behoefte
aan energie stijgen tot 500 kcal meer per dag. Het is raadzaam meerdere kleine maaltijden te nemen,
bijvoorbeeld een toegevoegde gezonde snack in de voor- en in de namiddag. De consumptie van
dierlijke vetten wordt best verminderd en de consumptie van fruit en groenten verhoogd. Een zoutarm
dieet is aan te bevelen, omwille van de neiging tot vochtopstapeling. Cafeïne in de vorm van thee,
koffie, chocolade en coladranken wordt eveneens vermeden en alcoholconsumptie beperkt men tot
het minimum. Roken is uit den boze. Ook zal men de inname van volle melkproducten beperken.
Premenstruele angst
De voornaamste symptomen van premenstruele angst zijn nerveuze spanning, prikkelbaarheid en
stemmingsveranderingen, die zelfs tot een tweetal weken voor de maandstonden kunnen beginnen
om geleidelijk te verslechten wanneer de menstruatie nadert. Zowel hormonale als dieetgebonden
factoren liggen hier aan ten gronde. Volgens sommige artsen zou de angst veroorzaakt worden door
een verhoging van het oestrogeengehalte ofwel door een verhoogde gevoeligheid eraan. Het gewone
dieet met hoog vetgehalte en relatief weinig vezels kan de waarde van deze hormonen verhogen. Ook
blijken de hoge waarden van oestrogenen de afbraak van het stimulerend middel cafeïne door de
lever te vertragen. Dit is de reden waarom sommige vrouwen gevoeliger zijn voor thee en koffie
wanneer ze zwanger zijn of wanneer ze een oraal anticonceptivum nemen. Een gemis aan vitamines
B en vooral aan mineraal magnesium kan ook wijzigingen veroorzaken in de scheikunde van het
zenuwstelsel waardoor gevoelens van angst en prikkelbaarheid kunnen toenemen.
Bij ernstige premenstruele problemen zal de arts een lichamelijk onderzoek met een routine
bloedonderzoek uitvoeren om de mogelijkheid van een onderliggend probleem, zoals bv.
bloedarmoede, te detecteren. Wanneer er niets wordt gevonden zal hij/zij vaak een
hormonenbehandeling of kalmeermiddelen voorschrijven. Een dokter die beter voorgelicht is zal
vragen stellen betreffende het eet- en bewegingspatroon alsook over de stress in het dagelijkse leven.
Zo nodig zal hij de patiënte verwijzen voor verder advies en behandeling.
Myriam Van Moffaer
De eetbrief Nr 80 • December 2000
Sociale Wetenschappen
13
2. Slechte punten door testosteron
maandag 30 april 2007
Slechte punten door testosteron
GENT - Dat jongens op school slechter presteren dan meisjes, heeft niet alleen met
machogedrag te maken. Ook hun hormonen zijn een spelbreker.
Van onze redacteur Pieter Lesaffer
Vanaf elf à twaalf jaar is er bij jongens een sterke toename van het hormoon testosteron. Dat maakt de leerlingen
onrustiger en competitiever. En dat botst met de strakke structuur die het onderwijs oplegt.
Zo luidt de conclusie van de socioloog Hans Vermeersch (Universiteit Gent). Hij maakte over de
prestatieverschillen tussen jongens en meisjes een onderzoek op vraag van het Centrum voor Genderstudies.
Dat die verschillen er zijn, blijkt onder meer uit de spijbelcijfers. Daarnaast hebben jongens ook meer kans om te
blijven zitten. En zelfs de doorstroming naar het hoger onderwijs is overwegend vrouwelijk.
Een deel van de verklaring is het verschil tussen de jongens- en meisjescultuur op school. Dat bevestigt Mieke
Van Houtte, met wie Vermeersch zijn onderzoek maakte. Van Houtte stelde vast dat jongens vooral populair
willen zijn bij de andere jongens. Dat machogedrag, waarbij het vooral de bedoeling is zo weinig mogelijk te
studeren, botst met de school. Dat gedrag bepaalt ook het verwachtingspatroon van de leraars. Deze selffulfilling prophecy doet de kloof tussen jongens en meisjes toenemen.
De biologische invalshoek van Vermeersch sluit daarbij aan. 'Jongens en meisjes hebben een verschillende
hormonale ontwikkeling', aldus de jonge onderzoeker. 'Meisjes hebben in hun puberteit vooral een toename van
het hormoon oestradiol. Daardoor worden zij gevoeliger voor wat in hun directe omgeving gebeurt. Vooral de
intieme relaties, met de familie en de beste vriendinnen, zijn belangrijk. Zij hebben niet dezelfde onrust als de
jongens.'
Meisjes hebben volgens Vermeersch gemiddeld minder kans op risicogedrag. Al is dat natuurlijk niet uit te
sluiten, vooral wanneer er een probleem is in de intieme relaties.
'Net als bij de meisjes is er bij jongens een wisselwerking tussen de hormonale ontwikkeling en de omgeving.
Jongens zoeken “soortgenoten, op. Samen gaan ze dan spijbelen, of doen ze andere dingen die hun schoolsucces
ondergraven.'
De opstandigheid van jongens wordt ook door het onderwijs versterkt. 'De school heeft per definitie een strakke
structuur, en dat botst met de creativiteit en de assertiviteit van de jongens. In het onderwijs staan eerder
vrouwelijke waarden zoals conformisme en netheid voorop.'
Blz. 12 analyse.
Pieter Lesaffer
Sociale Wetenschappen
14
Sociale Wetenschappen
15
DOELSTELLING 2:
1.
SCHETSEN VAN DE SAMENHANG VAN ELEMENTEN DIE
EEN ROL SPELEN IN HET PEDAGOGISCH HANDELEN EN
VAN DE WEDERZIJDSE BEÏNVLOEDING WAARBINNEN
HET PEDAGOGISCH HANDELEN PLAATSVINDT.
MENSENKENNIS VERSUS WETENSCHAPPELIJKE KENNIS OVER DE MENS
“Hoe zit de mens in elkaar?” Deze vraag boeit zowat iedereen. Doorheen de geschiedenis zijn
hier heel wat antwoorden op gekomen, maar toch blijft de vraag leven, vandaag en in de
toekomst. Een eenduidig antwoord blijkt niet te bestaan, maar af te hangen van het tijdperk,
cultuur en context waarin het wordt geformuleerd.
Opdracht:
Hieronder vind je enkele voorbeelden van mensenkennis en wetenschappelijke kennis over de mens.
Zet een M bij de voorbeelden die volgens jou getuigen van mensenkennis of alledaagse weten
en een W bij de voorbeelden van wetenschappelijke kennis over de mens
- ………
medisch rapport
- ………
IQ-test
- ………
column
- ………
statistische gegevens in verband met schoolloopbaan
- ………
behoeftepiramide van Maslow
- ………
waarzeggerij
- ………
evolutietheorie
- ………
voedingsmiddelentabel
- ………
horoscoop: Je ontdekt dat je voordeel hebt vanwege je opvoeding, wat men je
meegegeven heeft staat je ten dienste. Je raakt betrokken bij steeds
grotere groepen en organisaties en bij steeds meer mensen en terwijl
het je aan de ene kant goed bevalt, schrikt het je toch ook wel af. Zo
kun je er bijvoorbeeld niet goed tegen dat je debatteren moet, maar als
het je lukt zo veel mogelijk van je eigen persoonlijkheid te tonen zal dat
best gaan.
(Uit Flair, de horoscoop voor de Weegschaal)
De opdracht heeft wellicht duidelijk gemaakt dat we de antwoorden op de vraag “Hoe zit de
mens in elkaar?” kunnen onderverdelen in twee groepen: enerzijds de mensenkennis (of
alledaagse kennis) en anderzijds wetenschappelijke kennis over de mens.
In dit hoofdstuk wordt het onderscheid hiertussen verder toegelicht. Wat houdt dat in:
alledaagse mensenkennis? Wat is er zo verschillend tussen alledaagse kennis en
wetenschappelijke kennis? Welke wetenschappen onderzoeken hoe de mens en zijn gedrag in
elkaar zit?
Sociale Wetenschappen
16
1.1
Mensenkennis of alledaags weten
Elke mens heeft een eigen theorie over belangrijke domeinen van het leven. We ‘weten’
hoe mensen in elkaar zitten, waarom we bepaalde dingen doen en waarom we bepaalde
dingen juist niet doen. We ontwikkelen ideeën over kinderen, jongeren, volwassenen en
ouderen. Over samen leven met elkaar, relaties, vriendschappen, culturen,
vreemdelingen, … . Niemand of niets ontsnapt aan onze interpretatie van de
werkelijkheid. We doen dit graag. Het is eigen aan de mens dat hij gedrag van zichzelf of
van anderen beschrijft, tracht te voorspellen of tracht te verklaren.
Iemand met intuïtieve mensenkennis tracht een individu in zijn eigenheid, zoals de ander
volgens hem echt is, te begrijpen. Hij probeert het individuele gedrag te voorspellen.
Toch blijft dit intuïtief, alledaags en voorwetenschappelijk weten “geen waarheid”, geen
wetenschappelijke kennis. Want wat blijkt? Iedereen vertrekt bij het opstellen van zijn
theorieën vooral vanuit het eigen standpunt. Zo komt het dat we nogal vaak een
verschillende mening over eenzelfde persoon hebben.
Kenmerken van de mensenkennis of het alledaags weten:
1. De mensenkennis is subjectief: het berust op persoonlijke toevallige ervaringen.
Hierdoor is het weten beperkt, eenzijdig en gekleurd door een persoonlijke mening.
Het persoonlijke karakter van het alledaagse weten maakt dat het niet controleerbaar
is.
2. De bronnen van de mensenkennis zijn: intuïtie, persoonlijke ervaringen, verhalen van
anderen, traditie, toeval, volkswijsheden, cultuur, eigen gevoelens.
Bovenstaande kenmerken maken duidelijk dat we niet al te hoog mogen oplopen met
onze alledaagse mensenkennis. Dit alledaagse weten heeft immers vele nadelen en is
weinig betrouwbaar. Toch is het ook belangrijk en helpt het ons in het dagelijkse leven.
De belangrijkste nadelen van de mensenkennis:
1. te subjectief en dus niet controleerbaar,
2. gebaseerd op een eerste indruk en daardoor vol vooroordelen en mogelijk foute
opvattingen,
3. zonder structuur, chaotisch en daardoor van weinig kwaliteit,
4. vaag en algemeen en daardoor weinig betekenisvol.
Maar er zijn ook enkele voordelen aan de mensenkennis:
1. het helpt je snel en gemakkelijk situaties in te schatten (zonder eerst wetenschappelijk
onderzoek te moeten doen),
2. het is vanzelfsprekende kennis voor de gebruiker waarbij geen kritische vragen
worden gesteld,
3. het maakt het menselijk gedrag meer voorspelbaar.
Opdracht:
Probeer hieronder zelf een definitie (omschrijving) te geven van mensenkennis op basis
van de hierboven vermelde eigenschappen, voor- en nadelen:
Sociale Wetenschappen
17
1.3
Wetenschappelijke kennis over de mens
1.3.1 Omschrijving van wetenschappelijke kennis
De mens wil steeds weten hoe alles precies in elkaar zit. Hierdoor zijn de
wetenschappen ontstaan. In de wetenschappen wil men via onderzoek nieuwe
kennis verwerven om het algemene inzicht in de werkelijkheid te vergroten
(fundamenteel wetenschappelijk onderzoek) of om praktijkproblemen op te lossen
(toegepast wetenschappelijk onderzoek). De kennis die zulke onderzoeken
opleveren noemen we ‘wetenschappelijke kennis’.
Een wetenschapper zal fenomenen systematisch trachten te beschrijven, te
ordenen, te registreren, te begrijpen en te verklaren. Zo probeert hij de fenomenen
voorspelbaar te maken om de werkelijkheid beter te beheersen.
1.3.2 Criteria voor wetenschappelijke kennis
Hierboven staat in grote lijnen uitgelegd wat we onder wetenschappelijke kennis
verstaan. Om na te gaan of bepaalde kennis echt (zuiver) wetenschappelijk is, zijn
er een aantal criteria opgesteld om te spreken van wetenschappelijke kennis. We
zetten ze even op een rijtje:
1. Wetenschappelijke kennis moet methodisch verworven zijn. Dit houdt
ondermeer in dat de wetenschappers gebruik maken van wetenschappelijke
instrumenten (methoden) om tot hun bevindingen te komen, bijvoorbeeld tests,
experimenten, observaties,…
2. Wetenschappelijk kennis moet objectief zijn. Objectiviteit betekent dat andere
onderzoekers die onafhankelijk van elkaar hetzelfde onderwerp bestuderen, tot
dezelfde resultaten moeten komen. Het resultaat van het onderzoek mag dus
niet afhangen van de persoonlijke voorkeuren, meningen of vooroordelen van
de onderzoekers.
3. Wetenschappelijke kennis moet controleerbaar zijn. Dit criteria vloeit voort uit
de vorige twee. Een andere wetenschapper moet het onderzoek opnieuw
kunnen doen, om na te gaan of hij tot dezelfde resultaten komt. Om een
onderzoek te kunnen herhalen moet deze tweede wetenschapper tot in detail
weten hoe de eerste onderzoeker te werk is gegaan en wat zijn resultaten
waren. Zo weet de onderzoeker op welk manier hij het onderzoek moet
overdoen en kan hij de resultaten vergelijken met het eerste onderzoek.
4. Een wetenschapper moet kritisch zijn tegenover de verkregen kennis. Wat
wetenschappers beweren moet verschillende keren in vraag gesteld worden
vooraleer het als wetenschappelijke kennis benoemd kan worden. “Is dit wel
zo?”, “Kan het niet anders zijn?”, “Waarom is dit zo?”, “Zijn er geen andere
verklaringen mogelijk?” Op die manier kunnen de wetenschappen vooruitgaan.
Denk maar aan de aarde waarvan met vroeger overtuigd was dat ze plat was,
maar ondertussen als redelijk rond wordt beschouwd.
5. Wetenschappelijk kennis is empirisch verkregen. Iets is empirisch als het in de
werkelijkheid getoetst en bewezen werd. In feite is empirie het
tegenovergestelde van theorie. Een theoretisch inzicht is wel zinvol, maar heeft
wetenschappelijk niet veel waarde tot het in de praktijk (in de empirie) bewezen
wordt. Dat wil zeggen dat een idee slechts wetenschappelijk wordt, wanneer het
verkregen werd op basis van wetenschappelijk onderzoek, op basis van
meetbare gegevens.
6. Het wetenschappelijke weten is systematisch geordend, in tegenstelling tot
het alledaagse weten dat eerder chaotisch is. Wetenschap is immers de
systematische beschrijving van de wereld en een poging om de onderzochte
gegevens te ordenen en samen te vatten aan de hand van wetten en regels.
Sociale Wetenschappen
18
1.3.3 Soorten van wetenschappelijke kennis
We weten nu dat er naast ‘alledaagse kennis’ ook ‘wetenschappelijke kennis’
bestaat en op basis van welke criteria we mogen spreken van wetenschappelijke
kennis. Ondanks deze (strenge) criteria heeft de mens heel wat wetenschappelijke
kennis vergaard. Toch merken we grote verschillen binnen die hoop
wetenschappelijke kennis. Dit heeft ervoor gezorgd dat men langzamerhand een
onderscheid is gaan maken in verschillende soorten kennis. De twee grote groepen
die men onderscheidt, zijn de exacte wetenschappen en de humane
wetenschappen.
De exacte wetenschappen bestuderen de universeel wetmatige kennis.
We denken aan wiskunde, chemie, fysica. Deze wetenschappen zullen vooral op
zoek gaan naar oorzaken van bepaalde fenomenen en hopen daar tevens een
verklaring voor te vinden.
De humane wetenschappen onderzoeken alles wat het resultaat is van menselijke
activiteiten.
Ze is eerder gericht op het begrijpen van menselijke gedragingen en producten. De
psychologie, de sociologie, de pedagogie zijn voorbeelden van humane
wetenschappen.
Er is echter niet altijd een strikte scheidingslijn tussen humane en exacte
wetenschappen te trekken. Denk maar aan de geneeskunde.
1.3.4 Wetenschappen die de mens bestuderen
Opdracht
Er zijn heel wat wetenschappen die zich bezig houden met de studie van de mens
en het menselijk gedrag. We denken hierbij in de eerste plaats aan wetenschappen
als ‘geneeskunde’, ‘pedagogie’, ‘psychologie’, ‘sociologie’ en ‘filosofie’. Ga op zoek
naar een volgens jou correcte en begrijpbare definitie van deze wetenschappen.
Geef hierbij telkens aan op welke manier er naar de mens wordt gekeken.
(Noteer de definities op een apart blad.)
Geneeskunde:
Pedagogie:
Psychologie:
Sociologie:
Filosofie:
Binnen deze verschillende wetenschappen worden op zich weer verschillende
onderzoeksdomeinen onderscheiden die zich op een specifiek element van de
mens focussen en hierbij een specifieke werkwijze hanteren. Zo is cardiologie een
onderzoeksdomein binnen de geneeskunde die zich focust op het hart, terwijl de
neurologie zich bezighoudt met het zenuwstelsel. Onder de pedagogische
wetenschappen vind je orthopedagogen die zich focussen op mensen met een
bepaald gebrek en specifieke noden, terwijl de onderwijskundigen volledig begaan
zijn met het onderwijs en andere soorten vorming voor de mens.
Sociale Wetenschappen
19
Opdracht:
In onderstaand schema plaatsen we de mensenkennis tegenover de
wetenschappelijke kennis. Probeer het schema aan te vullen op basis van
voorgaande tekst.
Mensenkennis
Wetenschappelijke kennis
Toevallig verworven
Methodisch verworven
1. Intuïtie en gevoel
2. ………………………………………………:
gebaseerd op eigen meningen,
ervaringen, eerste indrukken, …
3. ……………………………………………...:
Iedereen heeft er een ander inzicht over
1. …………………………….…………………:
wetenschappelijke instrumenten en
methoden
2. objectief: eigen mening of voorkeur speelt
niet mee
3. …………………………...………………….:
kan door elke onderzoeker opnieuw
worden gedaan
Vanzelfsprekend
………………………………………..…………
Er worden geen kritische vragen gesteld.
Alles wordt in vraag gesteld.
Het is altijd zo geweest en zal altijd zo
blijven
Er is verandering of vernieuwing mogelijk
Geen empirische basis
Empirisch verkregen
Bronnen: ………………………………………
Bronnen: ………………………………………
………………………………………….………
………………………………………….………
………………………………………….………
………………………………………….………
…………………………………..…………….
Systematisch geordend
Zonder ……………………………..…………
Systematische aanpak aan de hand van
wetten en regels
Niet bekomen via strikte regels en wetten
Opdracht:
Verdeel de klas in 2 groepen.
Elke leerling zoekt een artikel in een tijdschrift of op internet dat een onderwerp
bespreekt op het vlak van psychologie, sociologie of pedagogie.
Groep 1 in niet wetenschappelijke werken (mensenkennis).
Groep 2 in wetenschappelijke werken.
Leg kort uit waarom het artikel wetenschappelijk of niet wetenschappelijk
onderbouwd is.
De bron moet steeds correct vermeld worden. Zie bijgevoegde normen.
Sociale Wetenschappen
20
In het volgende onderdeel gaan we dieper in op één wetenschap die zich bezighoudt met de
mens, namelijk de psychologie.
1.4
Psychologie
1.4.1 Definitie van psychologie
De psychologie bestudeert menselijk gedrag. Psychologen willen alles weten over
hoe en waarom mensen zich gedragen zoals ze doen en dus is psychologie de
wetenschap van de mens. Dit is zeker juist, maar voldoet niet als definitie. Er zijn
immers nog andere wetenschappen die zich bezighouden met het bestuderen van
de mens. Dat er meerdere wetenschappen bestaan die de mens bestuderen, maakt
dat er ook meerdere verklaringen worden gegeven voor een bepaald fenomeen,
afhankelijk van de invalshoek van waaruit men naar de mens kijkt.
Voorbeeld: verschillende invalshoeken voor de verklaring van zelfmoord.
Je kan zelfmoord verklaren vanuit de sociologie. Durkheim toonde in 1987 aan dat
het aantal zelfmoorden per jaar afhankelijk is van het al dan niet voorkomen van
een sterke solidariteit tussen de mensen. Is er sterke solidariteit, dan komen er
beduidend minder zelfmoorden voor. Deze bevindingen kunnen leiden tot bepaalde
strategieën door de politiek om zelfmoord tegen te gaan.
Je kan zelfmoord ook verklaren vanuit de psychologie. Uit testresultaten is gebleken
dat er een sterk verband is tussen zelfmoord en een laag zelfbeeld, een hoge
prestatiedruk op school waaraan men niet kan voldoen of een opvallende
identificatie met een overleden figuur.
Deze bevindingen leiden naar therapie en een goed schoolbeleid als oplossing.
Je kan zelfmoord ook verklaren vanuit de biologie. De persoon met
zelfmoordneigingen heeft een tekort aan neurotransmitters (= overbrengers van
impulsen) in de hersenen. De persoon kan niet voor elementaire activiteiten
geprikkeld worden,dus vertoont hij een totale desinteresse. Een oplossing vanuit
deze invalshoek kan onder andere medicatie zijn om de neurotransmitters te
activeren.
Ter informatie:
Voor een nauwkeurigere definitie van psychologie kunnen we best beginnen met
een vertaling van het woord ‘psychologie’. In de Griekse mythologie was ‘Psyché’
een koningsdochter van Kreta en ook de minnares van Eros, de god van de liefde.
Psyché werd er beschreven als ‘de verpersoonlijking van de ziel’. Psyché betekent
namelijk ‘hart’, ‘ziel’, ‘het innerlijke van de mens’ in het Grieks. Samen met Logos
dat ‘kennis’, ‘wetenschap’ betekent kan psychologie dus vertaald worden als
‘zielkunde’.
Ondertussen is men van het woord ‘ziel’ afgestapt; dit woord zegt vandaag immers
niet veel meer.
Bij de aanvang van de psychologie als wetenschap bestudeerde men het mentale
leven, de bewuste ervaringen. Hierbij lieten ze mensen hun waarnemingen en
gevoelens beschrijven. In deze periode kon men psychologie het best beschrijven
als ‘de studie van de geest en de mentale processen’. Enkele decennia later (19301950) verwierpen de behavioristen deze benadering. Zij gingen ervan uit dat alleen
uiterlijk gedrag bestudeerd kon worden, omdat enkel dit aspect van de mens
objectief observeerbaar en meetbaar was. De behavioristen definieerden de
psychologie als ‘de studie van het menselijk gedrag’. In de jaren 1950-1960 zijn de
psychologen zich opnieuw gaan interesseren voor de mentale ervaringen en
belevingen (zoals het geheugen, dromen, verbeelding), maar vanaf dan trachtte
men deze zaken op een meer objectieve, wetenschappelijk manier te bestuderen.
Sociale Wetenschappen
21
En zo komen we uiteindelijk aan de huidige definitie van psychologie:
De psychologie is de wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale
processen van individuen.
Deze definitie omvat vier essentiële elementen:
- het is een wetenschappelijk studie,
- het gaat om de studie van het gedrag,
- het gaat om de studie van de mentale processen,
- het gaat om de studie van het individuen.
Opdracht:
Lees aandachtig de tekst: Psychologie als studie van de menselijke ijsberg
Vul daarna het schema in
Zie bijlage 1
1.4.2 Doelen van de psychologie
Binnen de psychologie wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen de
fundamentele of theoretische psychologie en de toegepaste psychologie.
De fundamentele psychologie (= theoretische psychologie) heeft tot doel (a) kennis
te verzamelen, (b) theorieën op te bouwen en (c) verklaringen te zoeken voor het
menselijk gedrag.
De toegepaste psychologie heeft tot doel, op basis van de kennis van de
fundamentele psychologie, het gedrag te beïnvloeden op specifieke terreinen van
het menselijk leven.
Opmerking: de fundamentele en toegepaste psychologie zijn in de praktijk niet altijd
zo strikt gescheiden als hier wordt voorgesteld, maar vinden vaak in wisselwerking
met elkaar plaats. Zo kan goed toegepast onderzoek bijvoorbeeld meer klaarheid
brengen in fundamentele processen van het gedrag, of juist een bepaalde theorie in
vraag stellen.
Sociale Wetenschappen
22
1.4.3 Ontwikkelingspsychologie
In een van de doelstellingen voor de richting technische en sociale wetenschappen
staat het onderzoeksgebied van de ontwikkelingspsychologie centraal. Dit is een
deelgebied van de fundamentele psychologie.
De ontwikkelingspsychologie bestudeert de ontwikkeling van het menselijk
gedrag.
Het begrip ‘gedrag’ moet je bij deze definitie zo ruim mogelijk opvatten. Gedrag
omvat dan zowel de uiterlijk waarneembare motorische gedragingen als de cognitie,
de perceptie, het sociale en het emotionele. Het omvat bovendien alle
bewustzijnsniveaus. Ontwikkelingspsychologie tracht zowel bewuste als onbewuste
processen te verklaren.
De ontwikkelingspsychologen hebben specifieke doelen voor ogen:
1. beschrijvingen geven van de gedragingen en mentale processen die
veranderen met de leeftijd,
2. het gedrag en de mentale processen verklaren,
3. op zoek gaan naar de gevolgen van het gedrag en de mentale processen die
typisch zijn voor een bepaalde leeftijdsgroep.
Vroeger beperkte de ontwikkelingspsychologen zich tot het bestuderen van de
kinderjaren, maar tegenwoordig geloven onderzoekers steeds meer dat de mens
zich levenslang blijft ontwikkelen. Daarom tracht men vandaag de volledige
levenscyclus van de mens (conceptie tot dood) in kaart te brengen.
Sociale Wetenschappen
23
Syntheseopdracht
- Werk per 2.
- Kies een onderzoeksthema uit de lijst.
- Zoek een antwoord op de vragen in volgende bronnen: boeken, tijdschriften, encyclopedie, via
internet, … . Het is belangrijk dat verschillende bronnen aan bod komen.
- Noteer kort de antwoorden.
- Vergelijk de verschillende informatiebronnen en verwoordt in het besluit welke bron het best
bruikbaar is.
- Vermeld, met behulp van de bijlage “bronvermelding”, correct de informatiebronnen.
Aandachtspunten:
- Beoordeel elke bron: betrouwbaar, recent, bruikbaar.
- Vergelijk de informatie uit de verschillende bronnen.
- Noteer de correcte bronvermelding.
Bronvermelding: zie bijlage (d-e)
Sociale Wetenschappen
24
Bijlage 1 bij
1.3
1.3.1
p 13
Psychologie
Definitie van psychologie
Tekst: Psychologie als studie van de menselijke ijsberg
Vul op de lijnen de juiste begrippen in. Gebruik hiervoor de onderstaande tekst.
Alles wat we doen kan als een ijsberg worden voorgesteld. Een ijsberg ligt in de zee en het is meestal
slechts het topje van de ijsberg dat we zien. Het grootste gedeelte van de berg ligt onder het
zeeniveau en is voor de gewone mens niet waarneembaar (zonder te duiken).
Zo is het ook met ons menselijk gedrag. Het topje van de ijsberg is ons waarneembaar gedrag. Maar
het overgrote deel van alles wat we doen, is niet waarneembaar of plastisch gezegd: ligt onder de
zeespiegel.
Wat zich innerlijk in ons afspeelt kunnen we opsplitsen in een aantal categorieën. Er zijn ten eerste de
fysiologische processen. Dit zijn ofwel biochemische processen (vervoer van prikkels via
lichaamsstoffen) ofwel elektrische processen (vervoer van prikkels via elektrische golfbewegingen)
aan de hand waarvan prikkels in ons lichaam worden doorgegeven.
Naast de fysiologische processen vinden we ook nog de mentale processen terug op deze ijsberg.
Het verschil met de fysiologische processen is dat ze niet zichtbaar zijn, maar… ook niet meetbaar.
De fysiologische processen zijn dit wel: je hartslag kan je niet zien, maar wel meten met bepaalde
instrumenten. Idem voor de hormoonspiegel, longcapaciteit, bloeddruk…
Mentale processen: gedachten, dromen, emoties, … blijven voorlopig nog steeds onmeetbaar.
De psychologie neemt zowel de onderste als de bovenste laag van de ijsberg voor haar rekening. Ze
houdt zich dan ook bezig met veel uiteenlopende problemen en vraagstukken, zoals
gezondheidszorg, onderwijs, arbeidsomstandigheden, criminaliteit, reclame, …
Uit: Gedragswetenschappen 5, V. Buyse en H. Van Wichelen, 2006.
Sociale Wetenschappen
25
BRONNEN (BIBLIOGRAFISCHE GEGEVENS) NOTEREN.
Een bibliografisch adres ziet er zo uit.
Merk op dat je de typografie volledig overneemt: let dus op HOOFDLETTERS, kleine letters,
onderstreepte titels en leestekens.
1
Een boek (zelfstandige publicatie)
FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN AUTEUR (INITIALEN), Titel. (eventueel) Ondertitel.
(x-de druk) (eventueel vermelden van de reeks waarin het boek verscheen), plaats van uitgave,
uitgeverij, jaartal van verschijnen, aantal bladzijden.
Merk op: - De eerste druk vermeld je niet; pas vanaf de tweede druk laat je dit gegeven
volgen na de titel/ondertitel.
- Vermeld nooit titulatuur van de auteur(s) (zoals bvb. <Dr.>, <Prof.>).
- Indien er twee auteurs zijn, vermeld je beide.
- Indien er drie of meer auteurs zijn, vermeld je de eerste en laat zijn naam volgen
door e.a..
Voorbeeld:
BESEMS, A., Het sollicitatiegesprek. De juiste strategie voor een succesvolle
sollicitatie. 3de druk, Baarn, Bosch & Keuning, 1992, 125 blz.
CLAES, J., e.a., De dans met de werkelijkheid. Over kunst in de cultuur. (Mensen
en Feiten - 8), Leuven, Davidsfonds, 1992,. 139 blz.
2
Een tijdschriftartikel
FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN AUTEUR (INITIALEN), Titel en ondertitel. Naam van
het tijdschrift, jrg. x, nr. y, jaar van uitgave, blz. a-h.
Voorbeeld:
3
VERMEULEN, E., Speurtocht naar het kleine. Natuur en techniek, jrg. 65, nr. 9,
1997, blz.1O-13.
Een artikel uit krant of weekblad
FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN AUTEUR (INITIALEN),
of
INITIALEN AUTEUR indien de familie- en/of voornamen niet zijn vermeld, Titel en ondertitel van
het artikel. Naam van de krant/het weekblad, datum: dag, maand (voluit), jaar, begin- en
eindbladzijde van het artikel.
Voorbeeld:
Sociale Wetenschappen
RENARD, P., Het verstand is toegenomen. Knack, 16-22 juli 1997, blz. 18-19
26
4.
Cd-rom, cd-i

Kun je de plaats waar de gegevens zich bevinden niet specificeren,
FAMILIENAAM van de REDACTEUR, VOORNAMEN, (red.), Titel en ondertitel van de cdrom/cd-i. cd-rom/cd-i, plaats van uitgave, uitgeverij, jaar (indien vermeld correcte datum).
Voorbeeld:

The renaissance gallery. An interactive tour of the high renaissance. cd-i,
America, Philips Interactive Media, 1991.
Kun je de plaats waar de gegevens zich bevinden wel specificeren?
FAMILIENAAM van de REDACTEUR, VOORNAMEN, (red.), Titel van de bijdrage. In:
Hoofdtitel van de cd-rom/cd-i.
cd-rom/cd-i, aanduiding van het punt met de indelingstekens gebruikt op de cd-rom/cd-i.
Voorbeeld:
5.
BROECKX, T. en LEFEVER, C., (red.), De positieve syndicale vrijheid. In:
Personeel, lonen en sociale wetten. cd-rom, pt. 4.1.2.11.
Internet
Voor de referenties volg je de regels die gelden voor schriftelijke bronnen. Je voegt er internet
aan toe.

Voor een boek
FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN (INITIALEN), Titel en ondertitel van het boek.
Internet, plaats van uitgave, uitgeverij, jaar van uitgave. (Het internetadres vermeld je
tussen ronde haakjes)
Voorbeeld:

AERTS, D., e.a., World Views: from fragmentation to integration. Internet,
Brussel, VUB Press, 1994. (http://www.vub.be)
Voor een tijdschriftartikel
FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN (INITIALEN), Titel en ondertitel van het
tijdschriftartikel. Internet, Titel van het tijdschrift/de krant, jaargang/volume, nummer, jaar.
(Het internetadres vermeld je tussen ronde haakjes.)
Voorbeeld:

SANDLOSS, J., Purple Loosestrife and the <Bounding> of Nature in
North America Wetlands. Internet, Electronic Journal of Sociology, vol. 3,
nr. 1, 1997. (http://www.Worldwildlife.be)
Andere informatie
FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN (INITIALEN), Titel van de geciteerde informatie.
Internet, volledige datum updating (of datum raadpleging). (Volledig internetadres).
Voorbeeld:
Sociale Wetenschappen
UNICEF, About the convention. Internet,
(http://www~unicef.org./crc/conven.htm)
(26
februari
1998).
27
2.
OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN
2.1
Wat is pedagogiek?
Pedagogiek of opvoedkunde is de studie van de manier waarop volwassenen
(onderwijzers, ouders, opvoeders...) jeugdigen grootbrengen met een bepaald doel. Het is
de wetenschap die de opvoeding van kinderen en jongeren bestudeert.
Het woord ‘pedagogiek’ is afgeleid uit het Grieks, namelijk van het woord ‘pais’ (wat ‘kind’
is) en het woord ‘agogie’ (wat vertaald kan worden als ‘begeleiden, voeren tot’).
De pedagoog bestudeert de opvoeding, de ontwikkelingsfasen, en ook de relatie tussen
het kind en zijn omgeving: familieleden, school, vriendjes en vriendinnetjes, de gebouwde
omgeving, media... De nadruk ligt vooral op het handelen. Onder pedagogie wordt de
praktijk van het opvoeden verstaan.
2.2
Wat is pedagogisch handelen?
Pedagogisch handelen is de manier waarop opvoeders concreet gestalte geven aan het
opvoedend handelen. De opvoeders gaan op een bepaalde (vaak bewuste) manier om
met hun kinderen om ze tot ontwikkeling te stimuleren.
Opvoeden is in essentie een interactieproces tussen kind en opvoeder. Elk kind heeft een
aantal individuele ontwikkelingsnoden, het vraagt als het ware een specifieke aanpak om
tot optimale ontwikkeling te komen. Dit noemen we de pedagogische vraag van het kind.
De opvoeder gaat in meer of mindere mate in op die vraag van het kind door op een
bepaalde manier om te gaan met het kind. Dit noemen we het pedagogisch aanbod van
de opvoeder. Naarmate het pedagogisch aanbod harmonieert met de vraag van het kind,
verhogen de kansen dat het opvoeden optimaal verloopt.
2.3
Opvoedingsrelatie
Wat bedoelen we met relatie?
In dit verband verwijzen we naar de Joodse filosoof Martin Buber, die een onderscheid
maakt tussen de Ik-Het-relatie en Ik-Gij-relatie.
•
Wanneer het ‘Ik’ een persoonlijke betrokkenheid voelt bij de ander - een liefdesband
heeft met de ander, dan spreekt Buber van een ‘Ik-Gij-relatie’.
Die ‘Ik-Gij-relatie’ is essentieel in de opvoeding.
Er is sprake van een opvoedingsrelatie als er iemand is die het kind lief heeft.
Sociale Wetenschappen
28
•
In een opvoedingsrelatie is er in principe sprake van twee ongelijke partners: de
volwassene en het kind.
De volwassene biedt veiligheid, het kind ontvangt die. De volwassene stelt grenzen,
het kind ervaart die. De volwassene stimuleert, het kind wordt gestimuleerd.
Uiteraard is er sprake van wisselwerking. Ook het kind geeft warmte en genegenheid
aan de volwassene. Ook de volwassene kan van het kind leren (omdat het kind
anders in de wereld staat; het is een andere persoon). Het is zelfs heel belangrijk dat
de volwassene daarvoor openstaat. Maar ook hier draagt toch de volwassene meer
verantwoordelijkheid.
•
De opvoedingsrelatie is erop gericht om als opvoedingsrelatie te worden beëindigd.
In de loop van de ontwikkeling verandert de verhouding tussen opvoeders en
opvoedeling in de opvoedingsrelatie. De verantwoordelijkheid en de inbreng van de
opvoeder wordt beperkter, die van het kind wordt groter.
Opmerking:
- Is er een verschil in de relatie tussen twee volwassenen die een vriendschap of
liefdesrelatie hebben en de opvoedingsrelatie tussen opvoeder en kind?
- In de ‘Ik-Het-relatie’ bestaat er een zakelijke relatie tussen het ‘Ik’ en de ander. Deze
relatie is gekenmerkt door het nuttigheidseffect of de bruikbaarheid van de relatie,
namelijk: wat kan dit contact opbrengen voor mij, mijn gezin, mijn zaak... .
2.4
Begrippen binnen het pedagogisch handelen
2.4.1 Opvoedingsmilieu
Het opvoedingsproces heeft steeds plaats in een bepaalde
omgeving, een milieu waar verschillende personen aanwezig
zijn, namelijk het gezin, de school, de jeugdvereniging, …
Een opvoedingsmilieu is een milieu, dat van nature of opzettelijk op opvoeding
is gericht.
a) Gezin
Het gezin is van nature gericht op de opvoeding van het kind. Voor veruit de
meeste kinderen is het gezin het eerste en het belangrijkste opvoedingsmilieu.
Toch zijn er heel wat gezinnen die, omwille van omstandigheden, hun
opvoedende rol slechts gedeeltelijk kunnen vervullen. Het gezin als eerste
opvoedingsmilieu komt door maatschappelijke en culturele ontwikkelingen
steeds meer onder druk te staan: ouders verleggen hun belangrijkste
actieterrein naar de arbeidsmarkt, gezinnen worden kleiner, breken…
Sociale Wetenschappen
29
b) School
Op school is het opvoedend en onderwijzend handelen van de leraar uiteraard
van zeer groot belang voor de opvoeding van de leerlingen.
De school beoogt de totale vorming van het kind. Hier gaat men opzettelijk het
kind vormen: met duidelijke geformuleerde doelen en een welomschreven
programma. In een school leert men echter niet alleen dat wat de leraar
onderwijst.
In de landen waar de leerplicht werd ingevoerd, is de school voor praktisch alle
kinderen het tweede opvoedingsmilieu.
De school is een kunstmatig milieu dat in het leven werd geroepen omdat de
maatschappij te ingewikkeld werd en het gezin de opvoeding en de opleiding
van de kinderen dus niet meer kon waarborgen. De school staat als het ware
tussen het gezin en de maatschappij en heeft daarom een dubbele taak:
- Het gezin bijstaan in zijn opvoedende taak. De school moet de
gezinsopvoeding aanvullen, niet vervangen.
- Het kind voorbereiden op een aangepast en gelukkig maatschappelijk leven,
hierbij rekening houdend met enerzijds de verlangens van het kind en
anderzijds de eisen van de maatschappij.
De school moet zich dus langs twee kanten aanpassen. De school bevindt zich
daardoor in een moeilijke positie want gezin en maatschappij stellen
verschillende eisen: het gezin legt vooral de nadruk op de affectief - emotionele
ontwikkeling, de maatschappij heeft vooral oog voor de intellectuele vorming,
wil bekwame beroepskrachten.
Opdracht:
Bespreek de waarden die tussen:
a) leerlingen onderling en
b) tussen leerlingen en leerkracht gelden.
c) Derde milieu
Naast het gezin en de school is een derde opvoedingsmilieu, namelijk dat van
de vrije tijd, al dan niet georganiseerd.
Deze zijn in tegenstelling tot het gezin en de school zelfgekozen situaties, die in
de sfeer van vrije tijd, werk en ontspanning liggen. Ze leveren belangrijke
socialisatiemogelijkheden en het zijn belangrijke oefenruimtes voor sociale
omgang en identificatie en creatieve vaardigheden…
In dit milieu word je ook anders bekeken, geëvalueerd dan in het gezin en de
school. Thuis ben je een kind van vader en moeder, de relatie wordt
gekenmerkt door gezag en affectie. Op school ben je leerling, vooral
beoordeeld op basis van intellectuele prestaties. De jeugdbeweging, de
jeugdclub,… spreken je aan als persoon, als een eigen “ik” met mogelijkheden.
Opdracht:
Lees aandachtig de tekst (zie bijlage 1)
Opmerking:
Als we vaststellen dat kinderen in verschillende opvoedingsmilieus tegelijk terechtkomen,
lijkt het voor ons nogal logisch dat een goede samenwerking tussen die verschillende
milieus van groot belang is voor de opvoeding van het kind.
Sociale Wetenschappen
30
2.4.2 Opvoedingsklimaat
Het opvoedingsklimaat kunnen we best beschrijven als “de algemene sfeer” die er
in het opvoedingsmilieu heerst.
Het is algemeen bekend dat kinderen een warm en accepterend opvoedingsklimaat
nodig hebben, zeker in de eerste levensjaren.
Na de tweede wereldoorlog was het opvoedingsklimaat vooral gestoeld op “vlijt,
ijver en netheid”. Vandaag de dag is het opvoedingsklimaat in het merendeel van de
gezinnen gericht op “zelfontplooiing en geborgenheid”, op het leren van
onafhankelijkheid / het bijbrengen van zelfstandigheid.
2.4.3 Opvoedingsstijl
Een opvoedingsstijl is het geheel van gedragingen die karakteristiek zijn voor een
bepaalde opvoeder en die van situatie tot situatie relatief ongewijzigd blijven. Het is
dus de wijze waarop de opvoeder zich gewoonlijk gedraagt. Het gaat om een stijl
van handelen.
Als we alle manieren van opvoeden zouden vergelijken, zouden we vaststellen dat
deze stijlen op twee verschillende manieren van elkaar zouden kunnen verschillen:
Een eerste verschil zou de "emotionele warmte" kunnen zijn die tussen de
opvoeder en de opvoedeling aanwezig is.
Bijvoorbeeld: In gezin A helpt de vader zijn zoontje van 8 met zijn huiswerk en
spelen ze op zondag een partijtje voetbal. In gezin B wordt het kind aan zijn lot
overgelaten, het moet maar TV kijken als het niet weet wat gedaan.
Een tweede verschil zouden we "dominantie" kunnen noemen. Onder dominantie
begrijpen we of er in de opvoeding al dan niet regels en grenzen zijn waaraan de
opvoedeling zich moet houden.
Bijvoorbeeld: In gezin X loopt alles streng gereglementeerd. Om 7.00u staat
iedereen op, om 7.30u zit iedereen aan tafel... In gezin Y zijn er bijna geen regels...,
met als gevolg dat er geen gezamenlijk moment aan tafel is en dat veel chaotisch
verloopt ....
Deze twee factoren zijn elk een soort continuüm: bij de warmtefactor zijn er
gezinnen waar het er zeer kil aan toegaat en zijn er evengoed gezinnen waar het er
verstikkend warm aan toegaat.
Bij de dominantiefactor zijn er dan weer gezinnen die bulken van de regels, waar
ouders volledig de macht in handen hebben. Er zijn ook gezinnen waar er eigenlijk
geen regels zijn: iedereen heeft de volledige vrijheid.
Sociale Wetenschappen
31
2.4.4 Opvoedingsmiddelen
Opvoeders / ouders gebruiken bepaalde middelen om houdingen / attitudes bij hun
kinderen te ontwikkelen.
Houdingen of attitudes zijn niet aangeboren maar wel aangeleerd. Dat betekent dat
ze ontstaan en ontwikkelen (of zelfs soms veranderen) onder invloed van
leerprocessen. Hierin komen de opvoeders tussen om een bepaalde houding of
attitudes bij hun kinderen bij te brengen.
Houdingen en attitudes worden aangeleerd.
- Sommige attitudes hebben we onbewust aangeleerd.
Bijvoorbeeld: ik ben er mij niet van bewust hoe egoïstisch ik ben, in welke mate ik
mezelf ben en welke belangen ik centraal stel.
- Andere attitudes hebben we wel via bewuste leerprocessen ontwikkeld.
Bijvoorbeeld: op school heeft men opzettelijk een bepaalde houding ontwikkeld
tegenover drugs, ontwikkelingslanden, …
Een houding of attitude bestaat uit 3 componenten:
- een houding bestaat vooreerst uit bepaalde overtuigingen, meningen of
opvattingen,
- in een houding vinden we ook bepaalde gevoelens die met die overtuiging
samenhangen,
- bij die gedachten (meningen) en gevoelens passen ook bepaalde handelingen
De opvoedingsmiddelen richten zich:
- ofwel op het vormen van bepaalde overtuigingen,
- ofwel op het tot stand brengen van bepaalde gevoelens,
- ofwel op het rechtstreeks beïnvloeden van bepaalde gedragingen.
We kunnen vier verschillende opvoedingsmiddelen onderscheiden:
a) informatieoverdracht
b) gewoontevorming
c) beloning en straf
d) imitatieleren of modelling of leren door nabootsing
a) Informatieoverdracht
Bij dit opvoedingsmiddel wordt veel uitgelegd aan de kinderen. De opvoeder
geeft informatie en inzicht in de hoop zo een bepaalde mening of overtuiging
bij het kind te laten ontwikkelen. Via het onderwijs, de massamedia, de
propaganda en de raadgevingen die ouders geven, komen kinderen en
jongeren niet alleen heel wat feiten te weten, ze worden immers ook
geconfronteerd met opvattingen, standpunten en stellingnamen.
Voorbeelden:
- Rij niet zonder licht als het donker is. Het is levensgevaarlijk als de
autobestuurders je niet opmerken.
- Nu zie je zelf wat er gebeurt als je met je mooie kleren in de modder speelt.
Kijk maar hoe moeilijk die vlekken eruit gaan.
Sociale Wetenschappen
32
b) Gewoontevorming
Via dit opvoedingsmiddel doen ouders bepaalde gewoonten ontstaan. Ze
zetten hun kinderen aan zich op een bepaalde manier te gedragen vooraleer
de kinderen kunnen inzien waarom dit zo hoort. Het kind wordt als het ware
verplicht om bepaalde handelingen te stellen zonder dat er uitleg gegeven
wordt. Het belang van de handeling wordt dan eventueel later verklaard als het
kind in staat is de uitleg te begrijpen. Gewoontevorming wordt gestimuleerd
door herhalen, oefenen.
Voorbeelden
- Een ouder die de traditionele mannelijke en vrouwelijke rolpatronen bij zijn
kinderen wil doorbreken, kan als volgt redeneren: “Als mijn zoontje van
kindsbeen af gewoon gemaakt wordt huishoudelijke karweitjes op te
knappen, zal hij later het afwassen en de schoonmaak niet als een exclusief
vrouwelijke aangelegenheid beschouwen.”
In dit geval hoopt de ouder, meestal terecht, dat de jongen zijn opvatting over
dit soort werk zal aanpassen aan zijn feitelijk gedrag.
- Een analoge visie steekt achter de organisatie van een sportdag op school.
De leerlingen worden ertoe aangezet mee te doen aan sport- en
spelactiviteiten waar ze in veel gevallen vaak niet aan toe zouden komen.
Zijn de ervaringen bij de initiatie in een bepaalde sport positief, dan kan er bij
het kind een behoefte ontstaan om zich verder in die sport te bekwamen.
c) Belonen en straffen
Via dit opvoedingsmiddel kunnen de ouders hun invloed nog kracht bijzetten.
Gedragingen waarmee kinderen succes hebben of die een positief resultaat
opleveren, zullen ze gemakkelijk herhalen. Gedragingen die voor de hen
ongewenste of nadelige gevolgen hebben, zullen ze in de toekomst vermijden.
Een positief resultaat noemen we een beloning en een negatief effect is
psychologisch gezien een straf.
Voorbeelden
- Jan studeert vlijtig want zijn ouders vinden dit belangrijk. Dankzij zijn
inspanningen behaalt hij een goed resultaat. Zijn ouders zijn erg trots en als
beloning mag hij in de vakantie met vrienden op reis.
- Sara was vroeger vaak ‘lastig’ als er bezoek kwam. Ze stelde dit gedrag om
de aandacht te trekken. Haar ouders negeerden dit gedrag maar beloonden
haar wel als ze flink was geweest. Nu is Sara heel erg beleefd en kalm als er
bezoek is.
Belonen en straffen wordt verder in de cursus uitgebreid besproken.
Sociale Wetenschappen
33
d) Leren door imitatie
Veel van wat we leren hebben we verworven door het voorbeeld van onze
ouders na te volgen. Op die manier leert het kind spreken, zich in het verkeer
bewegen, beleefdheidsregels toepassen, … . Het leren door imitatie is
belangrijk voor het leren van motorische activiteiten, maar vooral ook voor het
leren van gevoelens en houdingen. Het kind neemt van de ouders allerlei
soorten attitudes en emotionele gedragingen over: bijvoorbeeld minachting voor
een dom kind, afkeer voor bepaalde dingen of activiteiten, het ontwikkelen van
een bepaalde smaak (kleding, huisinrichting, taalgebruik, …). Soms hanteren
ouders doelbewust dit opvoedingsmiddel (ze tonen iets voor) maar soms
bootsen kinderen de ouders na zonder dat de ouders dit wensen (bijvoorbeeld
leren vloeken).
Voorbeelden
- Kinderen gaan met hun pop om zoals ze dat gezien hebben bij hun moeder.
- Grote broer straft kleiner zusje zoals mama dat zou doen.
Voorbeeld: toepassen van de verschillende opvoedingsmiddelen in een
concrete situatie
Om het opvoedingsdoel bij hun kinderen te realiseren beschikken de ouders over
verschillende opvoedingsmiddelen.
De vier opvoedingsmiddelen: informatieoverdracht, gewoontevorming, belonen of
straffen, imitatieleren worden gebruikt om houdingen - attitudes te ontwikkelen.
Voorbeeld
Vader, moeder, An (9 jaar) en Frank (6 jaar) verbruiken samen het middagmaal. An
hecht veel belang aan een mooi gedekte tafel. Ze heeft ook ‘tafelmanieren’. Frank
daarentegen heeft nog veel te leren. Hij knoeit en morst, wil bepaalde groenten niet
eten , hanteert zijn vork en mes niet zoals het hoort, loopt soms van tafel weg om te
spelen, … .
We merken dus dat beide kinderen een totaal verschillende houding (attitude)
hebben tegenover het gebeuren aan tafel.
Sociale Wetenschappen
34
Die houding kunnen we analyseren in drie componenten.
Drie componenten
waaruit de
houding/attitude bestaat.
Een houding bestaat
vooreerst uit bepaalde
overtuigingen, meningen
of opvattingen.
Voorbeeld
Houding van Frank tegen
over het gebeuren aan
tafel.
Frank vindt dat ‘eten met
mes en vork’ een dwaze
gewoonte is.
In een houding vinden we
ook bepaalde gevoelens
die met die overtuiging
samenhangen.
Frank heeft een afkeer voor
‘al die tafelmaniertjes’. Hij is
boos omdat hij niet van
tafel mag weglopen.
Bij die gedachten
(meningen) en gevoelens
passen ook bepaalde
handelingen.
Frank slurpt, speelt met zijn
eten, loopt van tafel weg, …
Opvoedingsmiddel
vanwege de ouders.
Vader zegt dat Frank zijn
eten niet zo haastig naar
binnen moet schrokken. Hij
legt meteen uit waarom het
voor de gezondheid van
belang is dat men rustig eet
en goed kauwt.
= informatieoverdracht
Vader toont Frank voor hoe
hij zijn mes en vork moet
hanteren en vader eet zelf
steeds correct met mes en
vork = imitatie-leren.
Moeder zorgt ervoor dat er
regelmatig minder bekende
groenten op tafel komen. Zij
verplicht Frank om tenminste
even te proeven vooraleer hij
zegt dat hij ze niet lust. Ze
hoopt dat hij de smaak
gewoon wordt. Stilzwijgend
worden bepaalde gewoonten
tot stand gebracht =
gewoontevorming.
Als Frank het al te bont
maakt, krijgt hij straf.
- Frank lust geen kool. Zijn
moeder zegt: ‘wat ben je nu
een flinke jongen’, wanneer
hij de moed heeft opgebracht
om toch een paar hapjes van
de kool te eten = beloning
= straffen en belonen.
2.4.5 Rol
In onze samenleving vervult elk individu een aantal sociale rollen.
In navolging van Matthijsen (socioloog) definiëren we het
begrip sociale rol als:
“Het geheel van gedragingen, attitudes en normen die worden verwacht van iemand
die in een bepaalde positie verkeert “.
Sociale Wetenschappen
35
Deze bepaling verduidelijken we met een paar voorbeelden.
Door verschillende mensen die het kind omringen, worden allerlei verwachtingen
gesteld.
- Ouders verwachten van hun kind dat het hen gehoorzaamt, graag ziet,
behulpzaam is bij het huishouden
- De leraar verlangt dat het kind zijn taak als leerling goed vervult. Dit betekent dat
het kind op school de nodige inspanningen levert om goed te leren.
- Hetzelfde kind vervult niet alleen de rol van zoon (dochter) of van leerling, maar
het is ook broer (zus), vriend (vriendin), klasgenoot van andere kinderen. Deze
kinderen stellen ook bepaalde verwachtingen (bv. mogen meespelen, iets
uitlenen, een kaartje sturen op de verjaardag, niet verklikken, helpen bij
moeilijkheden ...).
We zien dus dat een kind verschillende sociale rollen vervult (zie figuur). Het kind
vervult de rol van zoon/dochter van ..., kleinzoon/kleindochter van ..., broer/zus,
leerling, klasgenoot, vriend.
zoon/dochter
vriend
kleinzoon/dochter
KIND
klasgenoot
broer/zus
leerling
In de positie van zoon, leerling, klasgenoot ... worden telkens van datzelfde kind
bepaalde gedragingen en attitudes verwacht vanwege verschillende mensen.
Degenen die van het kind een bepaald gedrag verwachten, noemt men
roldefinieerders.
Een roldefinieerder is iemand die het individu (in dit geval het kind) voorschrijft wat
het moet doen in de rol van zoon/dochter, broer/zus, … .
Dit zijn dan de ouders, grootouders, broer/zus, leraars, klasgenoten, vriendenkring.
ouders
grootouders
zoon/dochter
vrienden
Sociale Wetenschappen
vriend
kleinzoon/dochter
KIND
broer/zus
klasgenoot
leerling
klasgenoten
leraars
broer/zus
36
De volwassene heeft doorgaans nog meer sociale rollen dan een kind. Bijvoorbeeld:
Een volwassen man vervult de rol van echtgenoot, vader, werknemer of
zelfstandige, buurman, collega, staatsburger, clublid, … . Iedere persoon vervult
verschillende sociale rollen waardoor hij aan verschillende verwachtingen moet
beantwoorden. Dit kan problemen opleveren. Er kan namelijk een rollenconflict
optreden.
Voorbeelden:
- Een vrouw heeft als werkneemster de plicht op tijd op haar werk te zijn en haar
werkopdracht naar behoren te vervullen. Op een bepaalde dag is haar kind
ernstig ziek. De vrouw staat voor een rolconflict. Enerzijds wordt van haar als
moeder verwacht dat ze voor haar ziek kind zorgt. Anderzijds mag ze haar
opdracht als werkneemster niet verzuimen. De vrouw staat dus voor
tegengestelde verwachtingen.
- Een man is een uitstekend kaderlid in een groot bedrijf. Door zijn deskundigheid
en inzet krijgt hij steeds meer verantwoordelijkheden toegewezen. Hij maakt dan
ook promotie. Zijn job vereist dat hij veel overuren presteert en regelmatig voor
langere tijd op zakenreis moet. De man gaat zo op in zijn werk dat hij zijn rol van
vader en echtgenoot verwaarloost.
In sommige gezinssituaties is het ook niet steeds eenvoudig om de eigen rol of
positie uit te klaren. Voorbeeld: de opvoedingssituatie in nieuw samengestelde
gezinnen. In deze situatie kan de stiefouder verschillende rollen opnemen:
- Indien er tussen de (niet verzorgende) biologische ouder en het kind een grote
afstand is gegroeid, dan kan de stiefouder de psychologische moeder/vader van
het kind proberen te zijn. De stiefouder neemt hier een ‘gewone’ ouderrol op.
- Sommige stiefouders verkiezen juist afstand te houden: zij voelen zich niet
verantwoordelijk voor de kinderen van hun partner en houden zich op de
achtergrond (de rol van de afstandelijke ouder).
- Sommige bieden wel de nodige zorg als het kind in het huishouden aanwezig is,
maar beperken hun rol wel uitdrukkelijk daartoe (de rol van de niet-ouder).
- Van stiefvaders wordt vaak een disciplinerende rol verwacht. Deze rol vergt een
tamelijk lange inloopperiode waarin de stiefouder het respect van het kind moet
verwerven.
- Tenslotte is er nog de rol van de vriend(in) van het stiefkind. Deze rol ontwikkelt
zich naar de rol van de biologische ouder. Ze is moeilijk te definiëren en verschilt
van de vriendschap tussen twee volwassenen, want ze omvat meestal ook
elementen van begeleiding en controle.
Het is voor de stiefouder in kwestie, maar ook voor de partner en de kinderen, vaak
een moeilijke opdracht om de eigen positie en rol in deze gezinssituatie te kiezen.
Vaak is wat tijd nodig vooraleer het voor ieder gezinslid duidelijk is wie welke rol op
zich wil/kan nemen.
Sociale Wetenschappen
37
2.4.6 Pedagogische methode en Opvoedingsproject
De begrippen ‘pedagogische methode’ en ‘opvoedingsproject’ worden vaak in
het onderwijsmilieu gehanteerd. Ze verwijzen respectievelijk naar de didactische
methodes om kinderen tot leren te stimuleren en naar het uiteindelijke doel dat men
als school beoogt.
Voorbeelden van pedagogische methodes in het onderwijs zijn:
- De vraag zo stellen dat de leerling het antwoord er kan uithalen.
- Doceren, vooraan alle uitleg geven en de leerlingen nemen de leerstof op.
- Leervormen waarbij de leerling via probleemoplossing zelf kennis opbouwt.
- …
Opvoedingsproject van de school: zie bijlage 2.
Sociale Wetenschappen
38
2.5
Situering van de begrippen in het STW-schema
sociaal – culturele factoren
GEDRAG
biologische factoren
cognitieve factoren
Opdracht:
Som bij elke beïnvloedende factor van gedrag enkele begrippen op in verband met het
pedagogisch handelen.
- sociaal-culturele factoren:
- biologische factoren:
- cognitieve factoren
Bronnenlijst
Adriaenssens P. (2002), Opvoeden is een groeiproces, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 272 pagina’s.
Derie J., Velghe B., Vandecappele M.& Blomme G. (2007), Cursus beroepsgerichte pedagogiek,
Stella Maris Instituut Kortrijk, Kortrijk, 106 pagina’s.
Hellinckx, W. (2002), Gezinspedagogische hulpverlening, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven.
Houwen K. & Vandromme L. (2004), Cursus psychologie en pedagogiek: hoofdstuk 2 Pedagogiek,
Technisch Instituut Immaculata, Ieper, p. 10-20.
Vandemeulebroecke, L., Van Crombrugge, H. & Gerris, J. (Red.) (1999), Gezinspedagogiek deel I:
actuele thema’s in onderzoek en praktijk, Garant, Leuven, p. 175-185.
VVKSO (1996), Sociale en technische wetenschappen; maatschappelijke en sociale vorming, LICAP,
Brussel, 159 pagina’s.
Digitale encyclopedie (5 juli 2007), Agogiek en Pedagogiek, www.wikipedia.be.
Sociale Wetenschappen
39
Bijlage 1 bij
1.4
1.4.1
c)
p 19
Begrippen binnen het pedagogisch handelen
Opvoedingsmilieu
Derde milieu
In de Nederlandse samenleving wordt morele opvoeding primair als een taak van het gezin
beschouwd. Over de rol van het gezin bij het ingroeien van jongeren in de samenleving en over de
bijdrage van de school aan dit proces is inmiddels redelijk veel bekend (zie Pels, 2000). Er is tot nu
toe veel minder bekend over de vormende invloed van het zogenaamde ‘derde’ opvoedingsmilieu: het
geheel van georganiseerde activiteiten en praktijken waaraan jongeren in hun vrije tijd deelnemen
(vgl. Pels, 2000, p.18). Goed inzicht hierin is niet alleen belangrijk omdat de invloed van deelname
aan deze activiteiten met het ouder worden toeneemt. Het is ook van belang omdat in het derde
opvoedingsmilieu de socialiserende invloed van leeftijdgenoten aanzienlijk groter is dan in het eerste
en tweede opvoedingsmilieu, respectievelijk het gezin en de school (Cotterell, 1996; Dekovi´c , 1999;
Dishion, McCord & Poulin, 1999; Emler & Reicher, 1995; Lahey, Moffitt & Caspi, 2003).
De sportvereniging is een van de belangrijkste georganiseerde praktijken waaraan jongeren in hun
vrije tijd deelnemen (zie Van Bottenburg & Schuyt, 1996; Coakley, 1998). In de leeftijdscategorie van
13 tot en met 17 jaar doet 68% van de Nederlandse jongeren aan sport in verenigingsverband (CBS,
1999).
Hoewel de georganiseerde jeugdsport geen opvoedingspraktijk is in de strikte zin van het woord, kan
er geen twijfel over bestaan dat ze vanuit het oogpunt van socialisatie van jongeren een uiterst
relevante praktijk is. Deelname aan georganiseerde jeugdsport heeft invloed op de morele vorming en
op de sociale integratie van jongeren (Dirks, Stams, Biesta, Schuengel & Hoeksma, 2003).
Door het beoefenen van sport doen jongeren specifieke ervaringen op en leren zij nieuwe
handelingsmogelijkheden kennen. Zij verwerven niet alleen de vaardigheden om hun sport goed uit te
kunnen oefenen en leren niet alleen de regels en normen die daarbij horen. Sportende jongeren leren
ook – vaak meer impliciet dan expliciet – de waarden die aan deze regels en normen ten grondslag
liggen en de waarden die in de ruimere context van de sportbeoefening een rol spelen, zoals de
waarden die kenmerkend zijn voor het sociale klimaat of de cultuur van het team, de trainingsgroep of
de sportvereniging (Simon, 2000).
Daarbij is de sportvereniging een van de weinige plaatsen in onze samenleving waar jongeren en
volwassenen op vrijwillige basis met elkaar omgaan. Op dit punt verschilt de georganiseerde
jeugdsport zowel van het gezin als van de school, waar dit veel minder of geheel niet het geval is.
Sociale Wetenschappen
40
Bijlage 3 bij
1.4
1.4.6
p 28
Begrippen binnen het pedagogisch handelen
Pedagogische methode en Opvoedingsproject
DEEL I: HET OPVOEDINGSPROJECT VAN ONZE SCHOOL
Onze school heeft een zeer rijke onderwijstraditie. In 1828 werd, door de Zusters van het Heilig Hart
van Maria, gestart met onderwijs. Reeds 175 jaar lang wordt, vanuit een grote sociale bewogenheid,
gewerkt aan opvoeding en onderwijs. Deze sociale bewogenheid en het zorgzame karakter blijven het
gezicht van onze school bepalen en geven de typische identiteit weer. Vanuit de traditie om
elementaire basisvaardigheden aan te leren en kennis over te dragen, is het niet vreemd dat de
school zich geprofileerd heeft tot een technische- en beroepsschool; vanzelfsprekend met oog voor
evolutie in kennis, technologieën en maatschappelijke ontwikkelingen.
We vinden dit terug in ons opvoedingsproject dat gebaseerd is op waarden en idealen. Hiervoor
hebben we ons laten inspireren door de christelijke traditie en gaan wij uit van een bepaald
mensbeeld. We denken dat deze visie, gekoppeld aan het bestaande profiel van de school, de meeste
kansen biedt tot integrale persoonlijkheidsvorming.
In het Heilig Hart van Maria-instituut zijn alle leerlingen welkom en verdienen zij allemaal evenveel
toewijding en aandacht. Hierbij moet men rekening houden met éénieders eigenheid en de
omstandigheden die iedereen ‘krijgt’ en niet kiest, in goede en kwade zin. Tevens moet men rekening
houden met de mogelijkheden die de school kan bieden.
Om te komen tot de integrale persoonlijkheidsvorming richten wij ons op 4 pijlers.
1. Ontwikkeling van de persoonlijkheid
Onze school is een leefgemeenschap waarin geleerd wordt. Naast de vakkennis en vaardigheden die
bij de vakken horen, zijn de attitudes, de sociale en relationele vaardigheden van groot belang. We
willen op onze school werken aan goede omgangsvormen en een krachtige leeromgeving. We willen
“liefde voor het vak en de studierichting” bijbrengen, in het bijzonder voor de studierichtingen die
leiden tot kwalificatie.
We beogen een gezonde geest in een gezond lichaam. Onze school biedt de mogelijkheid om deze
gedachte te verwezenlijken in de les en als klas maar ook buiten de lessen. We wensen de
weerbaarheid te verhogen zodat leerlingen hun geluk niet zoeken in genotsmiddelen.
Tijdens hun schoolloopbaan willen wij onze leerlingen de kans geven hun “hart, hoofd en handen te
ontplooien” zoals wij ze terugvinden in de opdrachtverklaring van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen.
We wensen de creativiteit ruime kansen te geven, het nemen van initiatief te stimuleren en de
mogelijkheid te bieden om zelfstandig, actief te leren. De leerlingen bevestigen in wat ze kunnen,
ondersteunen in wat ze niet goed kunnen en hen leren omgaan met hun zwakte.
Dit resulteert in een positief zelfbeeld, een verhoogd zelfvertrouwen en het gevoel gelukkig te zijn.
Onze school stelt zich tot doel voor onze leerlingen een goede studieloopbaan uit te bouwen. Dit
betekent “zo snel mogelijk” oriënteren in de juiste studierichting. We maken werk van een gepaste
begeleiding.
Sociale Wetenschappen
41
2. Zich ontwikkelen met en voor de anderen
We willen – samen met de ouders – bijdragen tot de vorming en de opvoeding van onze leerlingen om
hen zo voor te bereiden op een maatschappelijk leven waarin zij positief functioneren en een ruime
positieve inbreng leveren. We trachten de leerlingen, ondanks de sterke invloeden vanuit media,
technologieën…, zowel een maatschappijkritische als een maatschappijopbouwende ingesteldheid bij
te brengen.
Het opvoeden tot democratisch burgerschap, leerlingen kansen bieden om te overleggen, te
beslissen, leren aanvoelen dat geweld geen oplossing biedt voor conflicten,... vormen voor de school
een belangrijk na te streven doelstelling.
Leerlingen wijzen op de meerwaarde van sociale gerichtheid vanuit de overtuiging dat “iedereen erbij
hoort”, elk met zijn eigenheid. We verwachten dat onze leerlingen, met de nodige inzet, bijdragen tot
een goede klassfeer. Een asociaal gedrag dat zich uit in pesten of uitsluiten omwille van anders zijn,
wordt niet getolereerd.
We streven naar onderlinge verdraagzaamheid, vanuit een respect voor anderen. Respect vormt de
basis voor onze onderlinge solidariteit. Zo is hulp bieden aan anderen, zowel voor de leerkracht als
voor de leerling, een duidelijke uiting van respect en solidariteit. De solidariteit kan ook een
maatschappijondersteunend karakter hebben, gevat in solidariteitsdagen.
Het zorgzaam omgaan met elkaars gevoelens van verdriet en geluk maakt ons samenleven niet
alleen draaglijker, maar bij uitstek ook zinvol.
Onze school wijst de leerlingen op de noodzaak zich te kunnen houden aan afspraken opgenomen
o.a. in het schoolreglement. Afspraken die gelden bij het samenleven, samen leren en samen spelen.
We wensen hier duidelijke grenzen aan te geven. Leerlingen moeten verantwoordelijkheid leren
nemen voor hun eigen leven en het samenleven met anderen.
3. Verbondenheid met de natuur en de kosmos
Als schoolgemeenschap maken wij deel uit van een veel grotere leefomgeving; de gemeente, de
natuur rondom de school, onze eigen leefomgeving, ons land, … de aarde.
Daarom stelt de school zich tot doel om jonge mensen op te voeden tot milieubewuste mensen, die
respect tonen voor de natuur en de kosmos. De leerlingen moeten beseffen dat de aarde niet aan
individuen toebehoort, maar aan iedereen, in het besef dat wij hiervoor gezamenlijk zorg moeten
dragen.
Tegen het gedachtegoed van een wegwerpmaatschappij, wil de school zorgzaamheid nastreven.
Materiaal, zowel eigendom van de school, als van personen die op onze school vertoeven, moet met
de nodige zorg behandeld worden. Dit zal bijdragen tot een veilig en nette school. Bijzondere
aandacht gaat uit naar het milieuvriendelijk omgaan met afval, energie en grondstoffen. Vandalisme
wordt nooit aanvaard.
We wensen onze leerlingen op te voeden tot verwondering over en respect voor alle levensvormen.
Sociale Wetenschappen
42
4. Aandacht voor zingevingvragen vanuit de christelijke traditie
De leefgemeenschap die onze school is, wil binnen de samenleving in al zijn verscheidenheid,
duidelijk kleur bekennen. Een christelijke school moet voorbeeldgedrag stellen: hartelijke
omgangsvormen, bekommernis voor de totale persoon, bijzondere aandacht voor de zwakkeren en
kansarmen..
Onze school wil leven met een eigen identiteit die het christelijke verhaal als inspiratiebron neemt. We
geloven dat deze traditie een meerwaarde biedt aan de opvoeding van jongeren.
Zo wensen wij een uitgestoken hand aan te bieden en duiding te geven bij de grote levensmomenten:
geboorte, huwelijk, ziekte, handicap, lijden, dood,…
Respect blijft de maatstaf. Van hieruit willen wij samen het christelijk verhaal bestuderen, beleven en
voorleven. Daarnaast zijn er ook meer expliciete verdiepingsmomenten zoals tijdens
bezinningsmomenten.
Onze school wil een school zijn met de vraag tot redelijkheid in het samenleven met elkaar, met
hartelijke, respectvolle omgangsvormen, geloof in elkaar en ten dienste van elkaar.
Doorheen het dagdagelijkse schoolleven trachten wij met veel inzet te werken aan dit
opvoedingsproject in het besef dat de 4 pijlers niet los staan van elkaar, maar getuigen van een
gelovige inspiratie die de volledige en liefdevolle ontwikkeling van jongeren beoogt.
5. Jaarthema
In de loop van het schooljaar voorzien we regelmatig een aantal verdiepingsmomenten naar het
opvoedingsproject.
6. Tot slot
Met de inzet van velen proberen we elke dag opnieuw te zorgen dat het Heilig Hart van Maria-instituut
een leer- en leefgemeenschap is waar éénieder volop kansen krijgt om tot volle ontplooiing te komen.
Onze school is er immers voor de leerlingen.
Sociale Wetenschappen
43
3.
VISIE OP HET PEDAGOGISCH HANDELEN
Opdracht:
Denk na, reflecteer over je eigen opvoeding. Geef een antwoord op de gestelde vragen. Bedenk
achteraf een korte titel die kernachtig weergeeft wat jouw ‘opvoeding’ inhoudt. Alleen de titel hoef
je achteraf aan de klas te vertellen, de rest van wat je schrijft is enkel en alleen voor jou bedoeld.
- Wie maakt deel uit van jouw opvoedingssituatie?
- Wat maakt jouw opvoeding tot wat ze is? Spelen daar bepaalde zaken, gebeurtenissen,
personen een rol in?
- Zijn er zaken veranderd doorheen je opvoeding? Wat? Hoe komt dat?
- Wat soort opvoeding krijg je? Veel regels? Weinig? Inspraak? Is er een verschil met broers en
/of zussen?
- Wat vinden je ouders belangrijk in je opvoeding?
3.1
Inleiding
Ouders, kinderverzorgsters, leerkrachten,… kortom opvoeders hebben allemaal een
beeld over opvoeden. Hoe zij over opvoeding denken, noemt men hun visie op het
pedagogisch handelen. Op basis van deze visie zullen ze bepaalde zaken wel en andere
niet doen binnen de opvoeding. Een opvoeder handelt met andere woorden vanuit een
bepaalde visie.
Visie op het pedagogisch handelen  pedagogisch handelen
Sociale Wetenschappen
44
Een dergelijke visie kan uit verschillende zaken bestaan.
Bijvoorbeeld:
Welk ideaalbeeld van opvoeding hebben ze?
Hoe denken ze over het kind-zijn en het opvoeder-zijn?
Heeft men intenties (doelen)?
Voor sommige mensen is opvoeden het kind of de jongere sturen in de goede richting,
anderen willen zo weinig mogelijk actief ingrijpen in de ontwikkeling van het kind en willen
dat het kind zich vrij en onbelemmerd ontplooit.
- Is opvoeder zijn je verantwoordelijk voelen voor het kind, het kind vrijheid kunnen geven
of …?
- Is het kind een onbeschreven blad, een hulpeloos wezen, iemand waarnaar geluisterd
moet worden, ….?
Opvoedingsdoelen
De opvoedingsdoelen kunnen verschillen.
Voorbeeld
De ouders van Joris voeden Joris op met de bedoeling veel geld te verdienen, want in hun
ogen heeft een mens het pas gemaakt wanneer hij er financieel warmpjes in zit. Wanneer
in het eerste leerjaar duidelijk wordt dat Joris een zware vorm van dyslexie heeft, stort hun
wereld in. Ze sparen kosten nog moeite om allerlei begeleidingen op te starten, zodat hun
Joris voldoende zou kunnen presteren en zijn kansen op een ‘hoog’ diploma niet in het
gedrang zouden komen. Joris vindt dat eigenlijk niet zo leuk… . Hij zou liever meer tijd
hebben om te kunnen spelen met zijn vriendjes in de straat in plaats van al die bijlessen.
Ook bij Piet werd dyslexie vastgesteld. Zijn ouders tillen er echter niet zo zwaar aan. Voor
hen is een goed diploma niet zo belangrijk, wat vooral telt is dat Piet gelukkig wordt. Dus
geen extra bijlessen, want op die manier kan Piet net als de andere kinderen veel ravotten
op het buurtpleintje.
Iedere opvoeding heeft doelstellingen, ook al is men zich daar vaak nauwelijks van
bewust. We kunnen twee pijlers onderscheiden:
Sommige zullen meer de nadruk leggen op aanpassing en solidariteit, sociale doelen,
anderen meer op vrije en individuele ontplooiing, individugerichte doelen. Maar heel
snel zal blijken dat het een zonder het ander niet goed mogelijk is. (p. 18: Basisboek
opvoeding)
Sociale doelen:
Kinderen leren zich in de maatschappij handhaven: leren rekening houden met anderen,
en tegelijk voor zichzelf opkomen, zich aanpassen aan de omgeving maar daarin ook
zichzelf blijven, regels en voorschriften respecteren maar ook leren eigen mening uiten,
leren verantwoordelijkheid dragen voor hun doen en laten.
Individugerichte doelen:
Zichzelf ontplooien, hun mogelijkheden en kwaliteiten ontwikkelen: kinderen moeten
ruimte hebben om zichzelf te zijn, moeten gestimuleerd worden spontaan, creatief en
nieuwsgierig te zijn, ze moeten hun talenten kunnen ontwikkelen. Kinderen leren zelf
beslissingen nemen. Ontwikkelen van eigen identiteit: leren met je eigen mogelijkheden
en kwaliteiten een herkenbare relatie te vormen met de buitenwereld. Dat houdt ook in het
kunnen aangaan en onderhouden van meer dan oppervlakkige relaties met andere
mensen.
Het mag duidelijk zijn dat zowel sociaal gerichte doelen als individugerichte doelen
aanwezig moeten zijn.
Sociale Wetenschappen
45
3.2
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Er zijn heel wat elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Bovendien hangen al deze verschillende elementen ook samen en beïnvloeden ze elkaar.
beïnvloedende factoren  visie op het pedagogisch handelen  pedagogisch
handelen
Bovendien is het belangrijk dat het kind zelf, door zijn eigen temperament, door zijn eigen
ervaringen, door contacten met anderen, door de generatie waarvan hij deel uitmaakt,
eveneens invloed zal uitoefenen op de visie van de opvoeder.
Opvoeden is immers tweerichtingsverkeer waarbij de opvoeder het kind beïnvloedt maar
ook omgekeerd het kind de opvoeder zal beïnvloeden.
RELATIE OPVOEDER - OPVOEDELING
3.2.1 Opvoeder
a) Eigen ervaringen
De eigen jeugd en de opvoedingsgeschiedenis van opvoeders spelen een
belangrijke rol in het ontstaan van hun kijk op opvoeding.
Opdracht:
Verwoord op welke manier in de twee voorbeelden ervaringen uit de jeugd een
invloed hebben op de pedagogisch visie.
Karel heeft zijn puberdochter zonet opnieuw de les gespeld. Hij was niet karig
met zijn kritiek en kwetsende woorden! “Waarom toch?” vraagt zijn vrouw zich
af. Waarom tilt hij er zo zwaar aan dat zij het nieuwste mobieltje wil kopen? Het
is toch met haar eigen zakgeld? Voor Karel doet dat er niet toe. Hij heeft als
kind in armoede geleefd, moest vroeg naar de fabriek en werkt zich uit de naad
om een spaarpotje opzij te zetten voor zijn kinderen. Dat nieuwe snufje kopen,
staat voor hem gelijk met pure verkwisting.
Het leven van Mira was tot nu toe een aaneen schakeling van tekorten en
uitsluiting. Toch blijft ze doorvechten. Ze heeft moeten aanvaarden dat haar
dochter Kylie in een tehuis werd geplaatst, omdat ze de opvoeding zelf niet
aankan. Maar ondanks haar ellende slaagt Mira er in om trouw twee maal per
week op bezoek te gaan bij Kylie. Het kind kijkt er elke keer weer naar uit. De
opvoedsters van het tehuis waarderen Mira voor haar moed en haar inzet voor
Kylie. Maar vandaag herkennen zij Mira niet. De vrouw is woest en wil de
directeur spreken. De opvoedsters horen Mira bulderen. Na een kwartier komt
de directeur hen uitleg geven. Mira werd als kind misbruikt door haar oom. Ze
heeft toen gezworen dat er nooit een man aan haar kinderen zou raken.
Gisteren vernam ze toevallig dat de zwangere opvoedster van Kylie sinds
vandaag vervangen werd door een opvoeder. Niemand had haar daarover
ingelicht. Voor Mira is dat het einde van de wereld.
Sociale Wetenschappen
46
Naast de ervaringen uit hun eigen jeugd, hebben opvoeders ook hun eigen
opvoedingsgeschiedenis. Of ze het willen of niet, ze blijven hun opvoeding
meedragen: sommigen zullen de opvoeding die ze gekregen hebben als het
ware gaan herhalen of er minstens een aantal elementen van overnemen,
anderen zullen zich afzetten tegen hun eigen opvoeding en het juist andersom
willen doen.
Bijvoorbeeld:
Jan komt uit een gezin waar cultuur erg belangrijk gevonden wordt. Een
museumbezoek, een concert, een goed boek. Dit soort dingen vond hij prettig.
Daarom wil hij zijn kinderen ook die interesse voor cultuur meegeven, maar
alleen als ze het zelf echt willen. Zijn eigen vader was altijd zo belerend bezig,
zo pedagogisch. Dat maakte het saai.
Jans vriendin Frieda weet nog niet hoeveel kinderen ze later wil. Ze heeft zelf
maar een zus. Toen ze klein was, benijdde ze haar vriendin die uit een gezin
met vijf kinderen kwam. Er was daar immers altijd wel wat te beleven. Het
liefste zou Frieda vier kinderen hebben.
Zo praten Jan en Frieda over de goed en minder goede dingen die ze
meegekregen hebben van thuis. Al pratend ontdekken ze waarover ze het eens
zijn en waarin ze van mening verschillen.
In tal van studies is daarenboven aangetoond dat voor ouders die als kind
mishandeld of verwaarloosd werden er een groter risico bestaat dat ze hun kind
ook zullen verwaarlozen of mishandelen dan voor ouders die een normale
jeugd gekend hebben. Ouders die zelf in hun opvoeding zeer weinig warmte en
affectie gekregen hebben blijken vaak ook niet in staat te zijn om aan hun
kinderen warmte en affectie te geven. Ze vragen veeleer zelf affectie en warmte
van hun kind.
b) Eigen ontwikkeling
Intelligentie
De mogelijkheden en beperkingen van de opvoeder wat betreft de verschillende
ontwikkelingsgebieden spelen eveneens een rol in het tot stand komen van een
pedagogische visie.
Wanneer de mentale mogelijkheden van de opvoeder onvoldoende ontwikkeld
zijn, dan zal hij of zij ook minder inzicht hebben in het ontwikkelingsproces van
het kind en in opvoeden in het algemeen. Denk maar aan mensen met een
verstandelijke handicap. Er is grote discussie over de vraag of zij al dan niet
kinderen mogen op de wereld zetten. En indien er kinderen zijn hebben ze heel
vaak nood aan opvoedingsondersteuning.
In 3STW leerden we bovendien dat iedereen verschillende talenten en
beperkingen heeft (tien vormen van intelligentie). Dat kan ertoe leiden dat de
ene ouder meer belang hecht aan bvb. wiskundige intelligentie terwijl de andere
ouder vooral verwacht dat zijn kind sociaal-emotioneel intelligent wordt.
Temperament
Het temperament van iemand verwijst vooral naar hoe zijn of haar emotionele
huishouding in elkaar zit en naar hoe actief of passief iemand is. Dit beïnvloedt
het pedagogisch handelen.
Sociale Wetenschappen
47
Opdracht:
Verwoord op welke manier in dit voorbeeld ‘temperament’ een invloed heeft op
het pedagogisch handelen.
Matti weet dat zijn vader heel opvliegend kan zijn. Zijn moeder echter is een en
al rust. Matti weet daar handig gebruik van te maken. Wanneer hij een minder
goed rapport heeft, legt hij dit voor aan zijn moeder met de vraag of zij papa ‘het
slechte nieuws’ kan vertelen. Want als Matti dit zelf doet, krijgt hij steevast een
uitbrander en een hele zedenpreek. Als mama het verhaal brengt, laat zij papa
eerst tegen haar uitrazen en vraagt ze dan haar man om zich niet al te boos te
maken op Matti.
Ouders die veeleer rustig van aard zijn, zullen doorgaans een meer luisterende
ingesteldheid hebben dan ouders die opvliegend zijn. Deze worden vlugger
kwaad, onderbreken hun kind vaker en geven al commentaar voor ze het hele
verhaal gehoord hebben.
Ouders hebben het bij een spontaan kind gemakkelijker om te weten wat in
hem omgaat dan bij een kind dat moeilijk over zijn gevoelens praat.
Motivatie en interesse
Onder motivatie begrijpen we wat we zelf willen en wat we willen van de ander.
Dit kan een bepalende factor zijn in wat opvoeders voor hun kinderen
verlangen. Het kan zowel een stimulerende als beperkende factor zijn in wie of
wat iemand wordt.
voorbeeld:
Frank is groot en droomt van een carrière als volleybalspeler. Zijn vader had
vroeger voetballer willen worden, maar miste net dat tikkeltje talent. Hij ziet in
zijn zoon de vervuller van zijn eigen kinderwens en praat voortdurend op de
jongen in om toch maar lid te worden van de plaatselijke voetbalploeg. Want dat
volleybal spelen, daar is toch geen geld mee te verdienen en beroemd word je
er evenmin mee. Ondertussen is Frank vier jaar ouder.
Hij is geen voetballer geworden en ook geen volleybalspeler. Zijn vader heeft er
zich bij neergelegd en samen supporteren ze elke week voor hun favoriete
volleybalploeg uit de naburige stad.
Wanneer de motivatie van het kind in overeenstemming zijn met de wensen van
de ouders, heb je minder aanleiding tot conflicten dan wanneer beide partijen
op een andere golflengte zitten.
Bijvoorbeeld:
Filip is uitermate fier op zijn zoon Sander. Filip runt een schrijnwerkerij en
droomt ervan dat Sander hem later zal opvolgen aan het hoofd van het bedrijf.
Het ziet er prima uit wat dat betreft. Sander voelt zich goed in zijn laatste jaar
houtbewerking en volgt nu al avondonderwijs om zich later als zelfstandige te
kunnen vestigen.
Sociale Wetenschappen
48
Bij Frank loop het minder vlot. Die is aannemer van bouwwerken en moet er
met lede ogen op toekijken hoe Ludo (20 jaar en enig kind) zich dag en nacht
verdiept in zijn studies archeologie. Hij spreekt er al van zijn 10 jaar van om
later naar Egypte te trekken, op zoek naar sporen van vroeger. Hij is in de ban
van historische gebouwen, maar van nieuwbouw moet je hem niet spreken.
Zelfstandig wil hij al helemaal niet zijn, want hij heeft gemerkt dat dit je constant
onder stress zet en dat hoeft niet voor Ludo.
Sommige ouders nemen afstand van hun eigen ervaringen en dromen om dan
gericht te zijn op de unieke mogelijkheden en beperkingen van het kind. Deze
ouders willen de capaciteiten van hun kind als uitgangspunt nemen voor het
pedagogisch handelen.
c) Grondhouding van de opvoeder
Wil de opvoeder tot een goede opvoedende relatie met de opvoedeling komen,
dan moet hij, aldus Rogers, de kinderen benaderen vanuit volgende drie
basishoudingen.
(Bron: Carl Rogers: Mens worden, Utrecht: Bijleveld, 2000)
Echtheid of authenticiteit
Een persoon is ‘echt’ als hij zich toont zoals hij is. Hij draagt geen masker, hij
doet niet alsof. De anderen laat hij zijn gevoelens en gedachten kennen.
Bijvoorbeeld:
Moeder komt op de badkamer waar de kinderen zopas een bad genomen
hebben. Er heerst nogal wanorde. Een eerste mogelijke reactie van de moeder
is: “Jullie zijn echt slordige rakkers. Jullie laten alles rondslingeren. Het kan jullie
niet schelen dat ik moet werken als een slaaf”.
Een tweede mogelijke uitspraak kan zijn: “Zulke wanorde maakt me woedend.
Ik zie ertegen op om alles zelf op te ruimen. Ik had verwacht dat je me zou
helpen in plaats van me bijkomend werk te bezorgen”.
De eerste reactie is ‘onecht’ omdat de moeder niets zegt over haar eigen
gevoelens, verwachtingen en gedachten. Ze praat over de kinderen. Het is
goed mogelijk dat de verwijten die ze uit, niet helemaal met de waarheid
stroken. Het is inderdaad niet zo zeker dat het de kinderen niet kan schelen dat
moeder zich zo voor hen uitslooft. Misschien hadden ze nog niet zover gedacht,
zagen ze de gevolgen van hun gedrag niet in of dachten ze dat de kamer
eigenlijk wel, naar hun smaak, in orde was.
De tweede reactie is ‘echt’ omdat de moeder daarmee haar eigen gevoelens te
kennen geeft. Wanneer de opvoeder zowel zijn positieve als zijn negatieve
gevoelens duidelijk maakt, is de kans groot dat de kinderen daarmee rekening
houden en deze gevoelens respecteren. Gordon (een geestesgenoot van
Rogers) noemt het spreken vanuit echtheid het geven van een ‘ik-boodschap’.
Sociale Wetenschappen
49
Onvoorwaardelijke positieve gevoelens
Concreet bedoelen we hiermee: aanvaarding en respect.
Bijvoorbeeld:
Wim komt thuis met zijn schoolrapport. Het ziet er niet zo schitterend uit.
Moeder reageert: “Je hebt drie vakken waarin je de helft niet haalt! Je hebt niet
genoeg gewerkt. Kijk maar eens naar het rapport van je broer. Dat is nogal wat
beter!”
Daarom reageert Wim: “Je moet me niet vergelijken met mijn broer. Ik ben niet
zoals hij. Hij vindt studeren en hoge cijfers halen belangrijk. Ik ook wel, maar ik
vind dat je niet alle tijd daaraan moet besteden.”
Vader zegt: “Er zijn vijf vakken waarin je voldoende haalt. Eén zelfs is zeer
goed. Je kunt blijkbaar heel goed turnen. Ik vind het erg jammer van die drie
vakken. Je zult flink moeten werken om dat in te halen. Ik neem aan dat je
andere dingen ook belangrijk vindt. Toch maak ik me wat ongerust over je
tijdsverdeling. Met een goede tijdsplanning en met wat hulp moet je echter de
volgende keer vooruitgang boeken.”
Moeder benadrukt het tekort, de mislukking. Ze kijkt zelfs niet naar de
resultaten in de andere vakken. Ze vergelijkt Wim met zijn broer die veel
intelligenter en werkzamer is. Die vergelijking accentueert nog meer de zwakke
kant van Wim.
Vader daarentegen aanvaardt zijn zoon. Hij aanvaardt hem zoals hij is, met zijn
mogelijkheden en zijn beperkingen. Hij legt de nadruk op wat goed is, zonder
het negatieve te verzwijgen of goed te praten. Hij respecteert ook de mening
van Wim in verband met het belang van studeren. Wim wordt ertoe aangezet
zich in te spannen. Hij wordt niet vergeleken met zijn broer omdat hij telkens
weer de verliezende partij is. Door de aanvaardende en respecterende houding
van de vader wordt het kind niet gekleineerd, maar gemotiveerd om er wat aan
te doen.
Gordon schrijft in dit verband:
“Het is een van de eenvoudige maar prachtige paradoxen van het leven: Als
een mens voelt dat de ander hem werkelijk accepteert zoals hij is, kon hij - van
die gedachte uitgaande - gaan bedenken wat hij in zichzelf wil veranderen,
waar hij naartoe wil groeien, hoe hij helemaal zichzelf kan worden met alles wat
hij in zich heeft.
Empathisch begrijpen
Wanneer de opvoeder in staat is de kinderen te begrijpen, dit wil zeggen aan te
voelen wat er in het kind omgaat hij een bepaalde situatie, dan kan hij een
klimaat scheppen waarin de kinderen zich goed voelen. De opvoeder probeert
zich in de ander te verplaatsen, de wereld door de ogen van het kind te zien.
Het werkt erg bevrijdend voor de kinderen als ze vanuit hun eigen standpunt
begrepen worden en niet beoordeeld of veroordeeld worden.
Sociale Wetenschappen
50
Van Carl Rogers nemen we volgend voorbeeld over:
Jay, een zevenjarig jongetje, een onruststoker, krijgt van het schoolhoofd een
pak slaag zonder medeweten van de onderwijzeres. Tijdens de les
handenarbeid boetseert Jay heel zorgvuldig een mannetje, compleet met hoed
en zakdoek in het borstzakje. Op de vraag van de juf wie dat is, antwoordt hij:
“Ik weet het niet, misschien wel het schoolhoofd. Die heeft ook zo‘n zakdoek in
zijn zak.” Jay kijkt woedend naar het figuurtje en rukt het hoofdje af. De juf zegt:
“Soms zou je wel zijn hoofd kunnen afdraaien, hé? Zo kwaad ben je op hem.”
Jay timmert daarop het hele figuurtje in elkaar. Een kameraadje merkt het
gebeuren op en zegt: “Jay is kwaad op het schoolhoofd omdat hij slaag
gekregen heeft.”
“Dan zul je je nu wel beter voelen,” antwoordt de onderwijzeres. Jay grijnst en
begint het figuurtje opnieuw in elkaar te zetten.
Het kind Jay voelt zich begrepen doordat de onderwijzeres zo raak verwoordt
wat er in hem omgaat. Deze empathische houding komt tot uiting in wat Gordon
noemt ‘actief luisteren’.
Volgens Rogers is de ‘echtheid’ de belangrijkste van de drie bovengenoemde
houdingen. Als we weinig begrip kunnen opbrengen voor de innerlijke wereld
van het kind of weinig waardering opbrengen voor het gedrag van iemand, is
het beter echt te zijn (zich durven uiten) dan empathie of sympathie voor te
wenden.
Sociale Wetenschappen
51
3.2.2 Opvoedeling
Temperament
Elk kind heeft een eigen “grondstructuur”. Zo heeft elk kind bijvoorbeeld een eigen
temperament en eigen fysieke eigenschappen.
Elk kind heeft recht op optimale kansen tot cognitieve-, emotionele- en
gedragsontwikkeling, met zijn of haar grondstructuur als vertrekpunt.
Temperament = gemoedsgesteldheid, iemands natuur, bijvoorbeeld iemand die
steeds opgewekt is, iemand die snel op zijn paard te krijgen is, iemand die snel
bang is, …
Het temperament is genetisch bepaald en daardoor op zich een onveranderlijk
gegeven. MAAR: invloeden van de omgeving kunnen die grondstructuren
versterken of afzwakken. Hiertoe behoort zeker de manier waarop de ouders die
grondeigenschappen van hun kind begrijpen en erop reageren.
Kinderen zullen in hun groeiproces de aangeboren eigenschappen verder
ontwikkelen. Daarom is het belangrijk als ouder/opvoeder het karakter van het kind
te herkennen en te respecteren.
Niet ALLEEN het temperament van het kind, en de al dan niet bewust gekozen
opvoedingsstijl van de ouder zullen de cognitieve-, emotionele- en
gedragsontwikkeling van het kind bepalen.
Ook het ouderlijk- of gezinsverleden, omgevingsfactoren en bepaalde
gebeurtenissen zullen mee richting geven aan o.a. gedragsontwikkeling bij het kind.
Aan de hand van twee korte beschrijvingen willen we een meer omvattend beeld
schetsen van de 2 polen:
actief / toenadering
versus
passief / teruggetrokken
Om die kenmerken duidelijk te kunnen accentueren situeren beide beschrijvingen
zich op de uiteinden van de assen:
actief / passief
sociabel / teruggetrokken
emoties uiten / emoties inhouden
Sociale Wetenschappen
52
Exploratief - Actief - Eerder extravert
Frank is een uitbundige. spontane en open jongen. Op school is hij door velen
gekend aangezien hij met iedereen omgaat en daarbij vaak het eerste contact legt.
Wanneer er bijvoorbeeld een nieuwe leerling in de klas arriveert, zal Frank die niet
argwanend gadeslaan of hem buiten de groep houden; integendeel, hij zal al gauw
met hem beginnen praten en hem bij de activiteiten van de groep betrekken. Frank
is immers niet kieskeurig in het contact met anderen en gaat met bijna iedereen van
de klas om. Wanneer Frank met anderen praat of speelt, valt op dat hij met hen
gemakkelijk oogcontact zoekt en houdt. Het is voor zijn kameraden en onderwijzer
niet moeilijk om te zeggen of Frank goedgeluimd of slechtgezind is, of hij iets
boeiend, leuk, saai of vervelend vindt. Hoe Frank zich voelt staat namelijk gewoon
op zijn gezicht te lezen.
Als de klas op schoolreis gaat is Frank opgewonden en enthousiast en neemt hij
actief deel aan al wat er die dag te beleven valt. Het nieuwe en avontuurlijke van
zo’n schoolreis spreekt hem sterk aan en heeft een grote invloed op hem.
Passief - Afstandelijk - Eerder introvert:
Astrid is eerder gesloten en minder toegankelijk. In de klas is zij het stille type, dat
meer in zichzelf gekeerd is. Ze luistert wel aandachtig naar wat de leerkracht vertelt,
maar neemt minder actief deel aan het klasgebeuren. Op de speelplaats zoekt zij
weinig contact met haar klasgenootjes. Ze neemt hierin een afwachtende houding
aan.Toen ze voor het eerst naar school ging begon ze niet spontaan met de
anderen mee te spelen, maar wachtte tot iemand haar dit vroeg. Ze kan zich
immers best alleen bezighouden of met het buurmeisje, dat ze reeds kende. Nu
heeft ze enkele goede vriendinnen met wie ze goed opschiet en met wie ze de
speeltijd doorbrengt. Ze is nogal kieskeurig wat betreft diegenen waarmee ze
dagelijks contact heeft. Ze praat ook wel met de anderen, maar enkel wanneer ze
door hen wordt aangesproken. In dit geval is het voor de anderen niet gemakkelijk
om hoogte van haar te krijgen. Ze geeft weinig oogcontact en aan haar houding en
gelaat is moeilijk af te lezen wat ze denkt of voelt.
Laatst viel een nieuwe leerkracht in voor de ziek geworden onderwijzer. Dit was
voor veel kinderen een gelegenheid om in de klas meer te praten en om uit te
testen hoever ze met de “nieuwe” konden gaan. Astrid bleek echter nauwelijks
beïnvloed door deze nieuwe situatie en bleef op haar eigen ingetogen wijze
luisteren naar wat de leerkracht te vertellen had. Ze aapte het luidruchtige gedrag
van de anderen niet na, maar bleef zoals ze voordien was in de klas: het eerder
stille type.
Belangrijke opmerking:
In werkelijkheid omvat het temperament van een kind een eigen combinatie
met gradaties van deze eigenschappen.
Sociale Wetenschappen
53
Opdracht:
Gelden de zinnen voor het introverte of extraverte type? Duid aan.
TEMPERAMENT
Introvert
Extravert
1. in zichzelf gekeerde, moeilijk contact krijgende blik
……
……
2. is in activiteiten omgevingsafhankelijk, heeft voor
voortzetting van de activiteiten prikkels uit de omgeving
nodig
……
……
3. imiteert vrij gemakkelijk gebeurtenissen uit de omgeving
……
……
4. aard van emotionele belevingen moeilijk te peilen
……
……
5. reageert dikwijls langzaam op gebeurtenissen in de
omgeving
……
……
6. neigt ertoe snel in te springen op situaties in de omgeving
……
……
7. functioneert vrij onafhankelijk van de omgeving, is niet
gemakkelijk beïnvloedbaar
……
……
8. sociale contacten hebben dikwijls een eenkennig karakter
……
……
9. gemoedsgesteldheid gemakkelijk af te leiden uit
gelaatsuitdrukking
……
……
10. gaat gemakkelijk sociale relaties aan en toont daarin initiatief
……
……
11. legt niet gemakkelijk sociale contacten, is dikwijls
afwachtend
……
……
12. oogcontact zoekende en contact vasthoudende blik
……
……
13. kan zichzelf goed bezighouden, heeft niet veel stimulering
nodig voor de voortgang van de handeling
……
……
14. sociale omgang is breed en er is weinig selectie
……
……
15. neigt niet snel tot imitatie van wat in de omgeving gebeurt
……
……
16. functioneert vrij afhankelijk van de omgeving, is vrij
gemakkelijk te beïnvloeden
……
……
R van der Kooij, P. Been, A. Noordman, J. van der Sluis (1990)
Diagnostische expertmodellen
Richtlijnen voor de praktijk van de orthopedagogische diagnostiek
Assen; Dekker & van de vegt
blz.39
Opdracht:
Welk type ben jij?
Welk type zijn je ouders? vader:
Sociale Wetenschappen
moeder:
54
Opdracht:
In bijlage 1 vind je drie lijsten terug die gebruikt worden om de persoonlijkheid (dus
ook het temperament) van individuen te bepalen.
Vul je eigen profiel in.
3.2.3 Besluit: Wederzijdse beïnvloeding
Mensen beïnvloeden elkaar. Het gedrag van de ene persoon lokt een bepaald
gedrag bij de andere persoon uit.
In de opvoedingsrelatie is dit niet anders. De opvoeder is er (meestal doelbewust)
op gericht om het gedrag van de opvoedeling te beïnvloeden. In veel gevallen is de
opvoeder er zich echter niet van bewust dat de opvoedeling op zijn beurt het gedrag
van de opvoeder beïnvloedt. In de opvoedingsrelatie is er dus een
tweerichtingsverkeer.
We behandelen dit verder bij de opvoedingsstijlen.
RELATIE (Relatie opvoeder – opvoedeling)
3.2.4 Doorheen de geschiedenis
Opdracht:
In bijlage vind je twee interessante teksten:
- enerzijds de opvoeding doorheen de geschiedenis vanuit een historische
benadering:
Opvoeding doorheen de geschiedenis
- anderzijds de opvoeding benadert vanuit een biologische standpunt:
‘Graag vader zijn’ door Dirk Draulans
Lees aandachtig deze teksten en vul het schema in of beantwoord de vragen.
Sociale Wetenschappen
55
3.2.5 Opvoedingsstijlen
Opdracht:
De opvoedingsstijlen bespreken we aan de hand van de video:
“Ik kan niet zonder Brammetje.”
zie bijlage 4.
VIER OPVOEDINGSSTIJLEN VOLGENS MACCOBY & MARTIN
In 1983 kwamen Maccoby & Martin op basis van de bevindingen van Baumrind en
andere onderzoekers tot vier opvoedingsstijlen: de autoritaire, autoritatieve,
toegeeflijke en verwaarlozende opvoedingsstijl.
accepterend
afwijzend
responsief
niet-responsief
veeleisend
kindgeconcentreerd
autoritatief
oudergecentreerd
autoritair
hoge controle
niet veeleisend
toegeeflijk
verwaarlozend
lage controle
Tabel 3: Een tweedimensionale classificatie van opvoedingspatronen (Maccoby &
Martin,1983)
AUTORITAIRE OPVOEDINGSSTIJL:
Jonge kinderen
Autoritaire ouders scoren laag op aanvaarding, betrokkenheid en bieden bijna
geen gelegenheid tot autonomie bij hun kinderen. Zij eisen volledige
gehoorzaamheid en geven weinig uitleg over de regels die ze hanteren of de
lichamelijke straffen die ze geven bij het overtreden van de regels. Hard werken
en respect voor autoriteit zijn de basiswaarden van autoritaire ouders; daarom
kunnen ze geen afwijkende mening of slordigheid bij hun kinderen aanvaarden.
Bij tegenspraak wordt het kind op zijn plaats gewezen en belachelijk gemaakt;
als dit niet helpt, volgt lichamelijke straf. Kinderen van autoritaire ouders hebben
de neiging om humeurig, onzeker en teruggetrokken te zijn. Als ze hun zin niet
krijgen, zoeken ze dikwijls hun toevlucht tot geweld, zeker de jongens.
Adolescenten
Autoritaire opvoedingsstijl (extreem strenge ouders) houdt in dat de ouders
eisen en grenzen stellen aan het gedrag van hun kinderen, verwachten dat de
adolescent hun richtlijnen volgt, het gedrag van de jongere controleren,
overtredingen van de door hen gestelde regels bestraffen en daarbij weinig
overleggen of praten over de achtergrond van de door hen gestelde grenzen.
De jongeren worden hierdoor beïnvloed. Deze opvoedingsstijl blijkt samen te
hangen met: de neiging zichzelf met anderen te vergelijken, gebrek aan
Sociale Wetenschappen
56
initiatief, weinig spontaniteit en weinig sociale vaardigheden van de adolescent
in de omgang met anderen. De jongeren zijn gehoorzaam en doen het op
school redelijk goed, maar hebben geen groot zelfvertrouwen.
Autoritaire opvoedingsstijl:
Ouders:
Adolescent:
 stellen eisen en grenzen aan
gedrag adolescent
 verwachten dat adolescent hun
richtlijnen volgt
 controleren gedrag adolescent
 bestraffen overtredingen regels
 overleggen weinig over
achtergrond van door hun
gestelde regels
 heeft de neiging zichzelf steeds met
anderen te vergelijken
 toont gebrek aan initiatief
 heeft weinig spontaniëteit
 heeft weinig sociale vaardigheden
 functioneert sociaal ineffectief
 is gehoorzaam
 doet het op school redelijk goed
 heeft geen groot zelfvertrouwen
TOEGEEFLIJKE OPVOEDINGSSTIJL
Jonge kinderen
Toegeeflijke ouders aanvaarden en bevestigen de opinies van hun kinderen. Zij
zijn toegeeflijk en weinig betrokken bij de opvoeding van hun kinderen. Deze
ouders voeren weinig controle uit over het gedrag van hun kinderen: ze eisen
niets en verlangen ook niet dat hun kinderen zich houden aan de
maatschappelijke normen. Hun kinderen kunnen eten en naar bed gaan
wanneer ze willen en naar hartenlust televisie kijken of met de computer spelen.
Hoewel de ouders zelf de indruk hebben een grote autonomie aan hun kinderen
te geven, gaat het eerder om een opvoedingsstijl waarbij de kinderen
beslissingen moeten nemen op een te vroege leeftijd. De ouders vermijden
bestraffing. De kinderen zijn dikwijls impulsief, ongehoorzaam en opstandig. Zij
zijn overdreven veeleisend en afhankelijk van volwassenen en hebben minder
doorzettingsvermogen bij het uitvoeren van taken. Daardoor presteren ze
dikwijls minder goed op school.
Adolescenten
Toegeeflijke opvoedingsstijl: Deze houdt in dat de ouders weinig eisen stellen
aan de adolescent, maar wel in positieve zin emotioneel bij de adolescent
betrokken zijn. Ze zijn tolerant en grijpen weinig in, want ze zien controle als
een inperking van de vrijheid en als een hindernis voor de ontwikkeling tot
zelfstandigheid. Deze opvoedingsstijl kan ertoe leiden dat de adolescent niet
leert zich aan regels en voorschriften te houden.
Sociale Wetenschappen
57
Toegeeflijke opvoedingsstijl
Ouders:
Adolescent:
 stellen weinig eisen
 positief emotioneel betrokken
 tolerant en weinig controle
 controle = inperking van de
vrijheid
 controle = hindernis voor
ontwikkeling tot zelfstandigheid
 leert niet zich aan regels en
voorschriften te houden
 gedraagt zich vaak impulsief
 vindt het moeilijk zichzelf
beperkingen op te leggen
 vindt het moeilijk om
verantwoordelijkheid voor anderen
op zich te nemen
 gaat graag zijn eigen gang
 toont veel zelfvertrouwen
 sterk georiënteerd op
leeftijdsgenoten
AUTORITATIEVE OPVOEDINGSSTIJL
Jonge kinderen
Autoritatieve ouders hebben een hoge aanvaarding en betrokkenheid; zij
streven een aangename relatie met hun kinderen na, maar geloven dat controle
hierbij nodig is. Zij zoeken een balans tussen discipline en autonomie en leggen
aan hun kinderen uit waarom bepaalde beslissingen genomen worden. In deze
gezinnen worden conflicten bediscussieerd. Het doel van de ouders is om de
kinderen te helpen onafhankelijkheid te bereiken en zich toch aan de
groepsnormen te houden. Zij zullen meer autonomie verlenen naarmate het
kind ouder wordt. Hun kinderen blijken over het algemeen onafhankelijk,
zelfbewust; vriendelijk en nieuwsgierig te zijn.
Adolescenten
Autoritatieve opvoedingsstijl: Hierbij moedigen de ouders zelfstandig gedrag
aan, maar ze stellen ook eisen en grenzen en controleren het gedrag van de
adolescent. Ze overleggen veel met hun kinderen, hun houding is warm en
getuigt van zorg. Deze opvoedingsstijl is geassocieerd met sociale competentie,
zelfvertrouwen en verantwoordelijk heidsgevoel.
Autoritatieve opvoedingsstijl:
Sociale Wetenschappen
Ouders:
Adolescent:
 moedigen zelfstandig gedrag
aan
 stellen eisen en grenzen
 controleren gedrag
 overleggen veel met hun
kinderen
 hebben een warme houding die
tevens getuigd van zorg
 is sociaal competent
 heeft zelfvertrouwen
 heeft verantwoordelijkheidsgevoel
 zijn zelfstandigheidsontwikkeling
wordt bevorderd
 en zijn positief zelfbeeld wordt
bevordert
58
VERWAARLOZENDE OPVOEDINGSSTIJL
Jonge kinderen
Verwaarlozende ouders combineren een lage aanvaarding en betrokkenheid
met weinig controle en een algemene onverschilligheid ten opzichte van hun
kinderen. Zij stellen weinig eisen, maar brengen ook weinig tijd met de kinderen
door. Soms komt dit omdat ze er de energie niet voor hebben. Hun kinderen
gedragen zich dikwijls agressief en houden zich niet aan de normen van
anderen. Ze zijn ongehoorzaam en er is een verhoogde kans op delinquentie.
Adolescenten
Verwaarlozende opvoedingsstijl: Hierbij stellen de ouders weinig eisen, maar ze
zijn bovendien weinig geïnteresseerd in en betrokken hij het leven van de
adolescent. Ze weten weinig van de opvattingen van hun kinderen en hebben
geen idee van wat ze buitenshuis doen. Deze opvoedingsstijl is verbonden met
een gebrek aan zelfcontrole bij de adolescent. Ook het zelfvertrouwen is gering.
Verwaarlozende opvoedingsstijl
Ouders:
Adolescent heeft daardoor:
 stellen weinig eisen
 weinig geïnteresseerd in en
weinig betrokken bij het leven
van de adolescent
 weten weinig van de
opvattingen van de kinderen
 hebben geen idee wat de
kinderen buitenshuis doen
 een gebrek aan zelfcontrole
 een gering zelfvertrouwen
 nogal eens problemen op school
 een verhoogd risico op delinquent
gedrag
 kan nogal eens oppervlakkig en
inactief zijn
Besluit
Op basis van de indelingen en beschrijvingen van Baumrind, Maccoby & Martin en
andere onderzoekers kan worden geconcludeerd dat kinderen best autoritatieve
ouders hebben voor wie opvoeding zowel streng als zorgzaam is. Dit wordt ook in
verder onderzoek bevestigd.
De autoritatieve opvoedingsstijl lijkt de meest succesvolle te zijn:
1. de ouders zijn geïnteresseerd, geven begeleiding, oefenen een adequate mate
van controle uit, bieden gelegenheid voor zelfstandig optreden in
overeenstemming met ontwikkelingsniveau, laten een model van redelijkheid
zien en gaan ervan uit dat men in het sociale verkeer wederzijds rechten en
plichten heeft.
2. de ouders en kinderen luisteren naar elkaars standpunt en kunnen eigen
opvattingen naar voren brengen.
3. de relatie is gebaseerd op liefde en respect voor het kind (i.p.v. afwijzing of
onverschilligheid), daardoor wordt een positieve identificatie met de ouders
gestimuleerd.
Sociale Wetenschappen
59
Belangrijke opmerking
Inconsequent gedrag met betrekking tot de verschillende opvoedingsstijlen.
Niemand kan het volhouden altijd consequent te reageren als ouder. Als we moe
zijn zullen we bv. gemakkelijker iets toegeven of toestaan “om van het gezaag af te
zijn”, terwijl we niet echt akkoord zijn met wat gebeurt.
We spreken pas van inconsequent gedrag van een opvoeder als er geen “lijn” te
trekken is in de manier waarop de ouder reageert. Het gedrag van de ouder is
onvoorspelbaar. Soms is er veel macht, soms weinig of geen. Soms biedt de ouder
warmte en geborgenheid, soms is de ouder “kil” en is er geen interesse.
Gelijkaardig overtreden van regels wordt soms wel, soms niet bestraft. Het kind
weet niet wat het moet of kan verwachten van de ouder. Het kan altijd alle
richtingen uitgaan. Dat hangt af van moeders of vaders stemming, van
gebeurtenissen, van allerlei zaken waar het kind geen vat op heeft. Wat het dan
uiteindelijk wordt is zeer wisselend.
Sociale Wetenschappen
60
Bijlage 1 bij
3.
3.2
3.2.2
p 41
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Opvoedeling : Temperament
Hieronder vind je drie lijsten terug die gebruikt worden om de persoonlijkheid (dus ook het
temperament) van individuen te bepalen.
Vul je eigen profiel in.
16PF testprofiel
Geef aan waar jij je bevindt op elke trek
Asociaal, afstandelijk, kritisch, afzijdig, stijf.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Sociaal, warmhartig, gemakkelijk,
meewerkend.
Dom, concreet denkend.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Intelligent, abstract denkend, helder.
Labiel, emotioneel minder stabiel,
gemakkelijk geschokt,veranderlijk.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Emotioneel stabiel, volwassen, ziet de realiteit
onder ogen, kalm.
Onderworpen, zachtaardig, gemakkelijk te
beïnvloeden, meegaand, gedienstig.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Dominant, agressief, koppig, competitief.
Somber, zwijgzaam, ernstig.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Vrolijk, enthousiast, impulsief.
Onbezorgd,opportunistisch, negeert de
regels.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Gewetensvol,volhardend, moraliserend,
onwrikbaar.
Timide verlegen angstgevoelig.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Brutaal, ongeremd, sociaal doortastend.
Ongevoelig, nuchter, onafhankelijk.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Gevoelig, zachtaardig, aanhankelijk,
overbeschermend.
Goedgelovig,de voorwaarden aanvaardend.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Achterdochtig, moeilijk te bedotten,
Praktisch, nauwgezet,formeel.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Vindingrijk, avonturier, afwezig.
Naïef, sentimenteel, eerlijk, maar sociaal
onhandig.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Sluw, beschaafd, sociaal bewust.
Zelfverzekerd, rustig, onbekommerd,
zelfingenomen, sereen.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Schuldbewust, zelfverwijtend, wankel,
zorgelijk, piekerend.
Conservatief, traditionele ideeën
respecterend.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Radicaal, liberaal, vrijdenkend.
Groepsgericht, een ‘meedoener’
en trouwe volgeling.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Onafhankelijk, redt zichzelf, verkiest eigen
beslissingen.
Ongecontroleerd, laks, volgt eigen wetten,
houdt geen rekening met de sociale wetten,
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Gedisciplineerd, zelfcontrole, sociaal correct,
dwingend.
Ontspannen, rustig, niet gefrustreerd,
beheerst.
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
Gespannen, gefrustreerd, gedreven,
overwerkt.
De Sixteen Personality Factor Questionnaire (i6PF) van Cattell
Het diagram toont de 16 persoonlijkheidsdimensies van Cattell.
Sociale Wetenschappen
61
Introversie /extraversie
bedeesd
zelfverzekerd
stil
spraakzaam
onderdanig
assertief
geremd
spontaan
introvert
extravert
Altruïsme en vriendelijkheid
koel
hartelijk
onvriendelijk
vriendelijk
zelfzuchtig
onzelfzuchtig
tegenwerkend
meewerkend
strak
soepel
Consciëntieusheid
onnauwkeurig
nauwkeurig
achteloos
nauwgezet
nalatig
grondig
onzorgvuldig
zorgvuldig
lui
ijverig
Neuroticisme / emotionele stabiliteit
zenuwachtig
rustig
nerveus
op zijn gemak
gespannen
ontspannen
onstandvastig
standvastig
opvliegend
kalm
Openheid voor ervaringen
onintelligent
intelligent
onstandvastig
verstandig
fantasieloos
fantasierijk
oncreatief
creatief
ongeïnteresseerd
leergierig
De beoordelingsschaal gebaseerd op de Big Five.
Bron: Mervielde, 1992; De Fruyt &Mervielde, 1998
Sociale Wetenschappen
62
Twee van de drie persoonlijkheidsdimensies van Eysenck en de vier klassieke temperamenten.
Volgens Eysenck komen zijn dimensies extraversie-introversie en neurotisch - emotioneel stabiel
overeen met de persoonlijkheidstypologie die opgesteld werd door de Griekse arts Galenus (129-199)
op basis van vroegere speculaties van Hippocrates (ca. 460 v. Chr.). De typologie van Galenus
bevatte vier temperamenten: melancholisch (zwaarmoedig), cholerisch (driftig), sanguinisch
(opgewekt) en flegmatisch (onverstoorbaar). Deze corresponderen met de factoranalytische
combinaties neurotisch-introvert, neurotisch-extravert, stabiel-extravert en stabiel-introvert. Ook
trekken die door andere psychologen voorgesteld werden, kunnen binnen het model van Eysenck
geplaatst worden. Bron: Eysenck & Eysenck, 1985.
Sociale Wetenschappen
63
Bijlage 2 bij
3.
3.2
3.2.4
p 41
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Doorheen de geschiedenis
Opvoeding doorheen de geschiedenis
Hoe men omgaat met kinderen/jongeren, heeft veel te maken met de tijdsgeest. Men kijkt nu “anders”
naar kinderen/jongeren dan vroeger.
In de volgende, korte historische schets zullen we proberen aan te tonen dat kinderen vroeger van
weinig of geen tel waren, dat een aparte kindperiode eigenlijk vroeger niet bestond.
Dit veranderend kijken naar kinderen doorheen de geschiedenis van onze Westerse beschaving ligt
natuurlijk niet aan de kinderen zelf, kinderen zijn altijd kinderen geweest en zullen ook altijd kinderen
blijven, maar aan de veranderingen in de maatschappij.
We kunnen in de westerse wereld de “evolutie” van het kindbeeld indelen in drie grote periodes.
1.
Periode tot einde Middeleeuwen: onverschilligheid tegenover kinderen.
Onverschilligheid tegenover kinderen zou zowat tot het einde van de Middeleeuwen (omstreeks
1500) dominant zijn geweest. Kindermoord en het achterlaten van pasgeboren kinderen waren
in die vroegere ‘beschavingsvormen’ veel voorkomende praktijken. Geen politie of gerecht die
eraan dacht om deze handelingen van de ouders of andere misdadige volwassenen te
bestraffen!
Een paar voorbeelden:
- In Athene ( 5e eeuw voor Christus) werden kinderen die om welke reden ook ongewenst
waren van de rotsen gegooid.
- Overal in Europa werden kinderen in rivieren gegooid, op mesthopen, of geofferd voor
dieren of voor goden.
- Kinderen die veel weenden of onvolmaakt waren, werden niet zelden gedood.
- Jongens waren meer waard dan de meisjes. In Napels werden bij de geboorte van een
meisje zwarte vlaggen buiten gehangen om de buren te waarschuwen dat ze geen
gelukwensen hoefden te brengen.
- De kindersterfte was door die kindermoord en verwaarlozing, maar ook door zeer slechte
hygiënische omstandigheden, bijzonder groot. De helft tot twee derde van de kinderen stierf
in deze periode voor een leeftijd van 20 jaar.
Kortom tot het einde van de Middeleeuwen zou er geen ‘maatschappelijk bewustzijn’ van een
aparte kindperiode hebben bestaan. Kinderen jonger dan 6-7 jaar waren gewoon niet van tel.
Pas nadat ze deze periode hadden ‘overleefd’, werd het kind al meteen tot de volwassenheid
gerekend. Het kind werd in het volwassen productiewerk ingeschakeld. Dit betekende in die tijd
van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat werken, zes tot zeven dagen op zeven. Er was geen
vrije tijd en nauwelijks plaats om te spelen, wat kinderen van die leeftijd toch behoren te doen.
De kinderen liepen ook geen school want die bestonden niet. Slechts de hele rijke kinderen,
vaak van adellijke afkomst, konden genieten van privé-onderwijs. Er was dus geen apartstelling
kind - volwassene. Kinderen namen vanaf 6-7 jaar deel aan alle leefaspecten van de
volwassenen: werk – seksualiteit – leven en dood.
2.
Eind Middeleeuwen tot ongeveer 1950: ontdekking van het kind
Pas vanaf de 16e Eeuw zou het kind stilaan echt in de belangstelling komen. Geleidelijk aan
waren er steeds meer denkers, wetenschappers, schrijvers en staatsmannen die er zich van
bewust werden dat kinderen op een aparte manier en gedurende een langere periode
klaargemaakt moesten worden voor een ‘betere en rechtvaardiger’ maatschappij. De kinderen
van toen werden stilaan aanzien als de toekomst en rijkdom van morgen, de hoop op
vooruitgang en voorspoed. Vooral de nieuwe ontdekkingen in de natuurwetenschappen in de
17e eeuw ( Galileo Galileï, Mercator, Leonardo Da Vinci,…) en de Verlichtingsperiode in de 18e
eeuw (met orgelpunt de Franse Revolutie in 1789) met hun geloof in de rede en het verstand
Sociale Wetenschappen
64
droeg in zich de kiemen van een vooruitgangsdenken. De redenering en het gevoel daarbij was
eenvoudig. De mens werd door zijn ontdekkingen meer en meer bewust van de mogelijkheden
van zijn verstand. Door dingen in de wereld te gaan onderzoeken kan men’ dingen’ ook
begrijpen en meteen gaan gebruiken om een betere wereld op te bouwen.
En vooral hierin werd de rol en de betekenis van de kinderen stilaan duidelijk. Kinderen moesten
langer opgeleid worden opdat ze in de toekomst de fakkel zouden kunnen overnemen om mee
te bouwen aan een steeds rechtvaardiger, veiliger en eerlijker wereld.
Voorbeelden:
- In die tijd begonnen meer en vooral eerst ‘ jongens uit hoger kringen’ regelmatig ‘school’ te
lopen. Pas vele eeuwen later zal dat pas voor alle kinderen, dus ook voor de
minderbegoede jongens en nog later voor de meisjes, een afdwingbaar recht worden
(leerplicht 1914).
- Het aantal scholen nam traag maar gestaag toe en vooral in de 19e Eeuw werden er overal
kleine dorpsschooltjes gebouwd, zodat ook de kinderen op het platteland onderwijs konden
genieten. Ondanks deze inspanningen bleef dit voor heel wat arme kinderen dode letter. Er
was tot diep in de 19e Eeuw nog heel wat kinderarbeid. De prachtige Vlaamse film Daens
illustreert dit schrijnend.
- De kindergeneeskunde scheurt zich midden 19e eeuw af van de algemene geneeskunde.
Voor het eerst werden artsen opgeleid met de specialisatie in de toch wel zeer specifieke
kinderziektes.
- Eind 19e Eeuw: de eerste eigenlijke ‘kinderwetten’ moeten de kinderen beschermen tegen
misbruik van volwassenen: kinderwetten tegen kinderarbeid (1912) en de leerplichtwetten
(1914). Het gerecht en politie kunnen voor het eerst, gesteund door de wet, ingrijpen tegen
misbruik van kinderen.
- De eerste jeugdverenigingen werden opgericht.
Er is in deze periode een steeds groter wordende bewustwording van het feit dat kinderen
belangrijk en kwetsbaar zijn. Daarmee groeit ook het besef dat kinderen door hun eigen
specifieke geaardheid gedurende hun ontwikkeling moeten kunnen ‘spelen en leren’ en dat ze
gedurende deze tijd ‘speciaal’ moeten beschermd worden tegen ziektes en misbruik van
kindmisdadigers.
3.
Vanaf 1950 tot nu: het huidig kindbeeld
Zo ontstond een, voor ons als het ware evident geworden, nieuw en modern kindbeeld:
-
-
De meeste mensen vinden kinderen lief, schattig, vol fantasie, eerlijk, spontaan,
nieuwsgierig en mooi, …
Vandaag de dag worden er voor kinderen enorm veel zaken georganiseerd: school,
kinderopvang, speelpleinwerking, sportmogelijkheden, expressiemogelijkheden,
jeugdbeweging, jeugdrechtbank, …
Het kind is onderwerp van ontelbaar vele wetenschappelijke onderzoeken (de
kinderpsychologie ontstaat als aparte discipline), van vele boeken en tijdschriften, van
kinderprogramma’s op tv en films in de bioscoop. Boeken over ‘Opvoeding’ vind je
tegenwoordig gegarandeerd terug in de top tien lijstjes van de best verkochte boeken.
Overal in de kranten, op tv, bij de bakker of de slager hoor je mensen over kinderen bezig.
Er is inderdaad vandaag de dag zeker een groeiende belangstelling voor kinderen en dat is een
heel goede zaak.
Vat de tekst samen aan de hand van dit schema
1.
2.
3.
Periode tot einde middeleeuwen wordt gekenmerkt door: … (3 begrippen noteren).
Eind Middeleeuwen tot ongeveer 1950.
- Deze periode werd gekenmerkt door … op vlak van opvoeding.
- Wat is de oorzaak van deze wijziging van opvoedingsvisie in deze periode?
Vanaf 1950 tot nu: het huidig kindbeeld wordt gekenmerkt door … .
Sociale Wetenschappen
65
Bijlage 3 bij
3.
3.2
3.2.4
p 41
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Doorheen de geschiedenis
GRAAG VADER ZIJN
De nieuwe man bestaat. Hij is wel een biologische uitzondering. Wat niet wil zeggen dat zijn bestaan
niet verklaard kan worden. De nieuwe man is een logisch gevolg van de evolutie naar meer
zorgzaamheid.
Het was een raar gevoel: merken dat je graag vader bent, dat je graag dagen bezig bent met een
baby, een peuter.
Het was een even raar gevoel te merken dat je niet de enige bent. De laatste keer dat ik met de kleine
Yahmina op controle naar Kind & Gezin trok, zat er nog een vader met zijn baby. Bezorgd en attent.
En alleen, zonder moeder. De moeder was gaan werken, net als de moeder van Yahmina.
De nieuwe man: hij bestaat, en hij is vader. Nog altijd hoor je vooral verhalen over mannen die met
zichzelf en hun job bezig zijn, en niet met het huishouden en de kinderen. Verhalen van grootvaders
die in hun kleinkinderen de tijd steken die ze nooit voor hun eigen kinderen veil hebben gehad.
Hoewel ook het grootouderschap niet meer is wat het was, tenminste niet vanuit het standpunt van de
kleinkinderen bekeken. Steeds meer grootouders zijn met zichzelf bezig, en niet met de volgende
generaties. Steeds minder kleinkinderen kunnen bij oma en opa terecht. Volwassen kinderen worden
verondersteld hun plan te trekken. De maatschappij van vandaag heeft van alles voorzien, niet alleen
om grootouders bezig te houden, ook om hun kleinkinderen op te vangen.
De nieuwe man is een biologische afwijking, een uitzondering. In de zoogdierenwereld waartoe wij
behoren, zijn er haast geen mannen die opdraaien voor hun kroost. In de zoogdierenwereld zijn er
trouwens weinig echte vaders. Er zijn moeders, want die hebben hun nakomelingen gedragen en
gebaard, en moeten ze vervolgens zogen. Maar mannen? Die hebben dikwijls gewoon gepaard en
zijn dan weer vertrokken. De vrouwen paren trouwens in de regel met meer dan één man, zodat maar
weinig zoogdierkinderen weten wie hun vader is.
In veel gevallen duikt de man alleen op wanneer er bevrucht kan worden. Ontvangt hij de signalen van
een vruchtbaar vrouwtje en hoopt hij dat hij de sterkste is, zodat hij kan paren. De olifant is daarvan
een klassiek voorbeeld. Olifantenbaby's leven in een wereld van moeders en nakomelingen. Vaders
bevinden zich op grote afstand en zijn uitsluitend met zichzelf bezig.
Herten gaan nachtenlang burlen en gaan elkaar zo nodig met hun geweien te lijf om te meten wie de
sterkste is. De hindes houden die competitie angstvallig in de gaten, en laten zich dekken door de
sterkste. Dat is het beste voor hun nakomelingen, want zo verhoogt de kans dat die later ook de
sterkste zullen zijn. Goed vaderschap is geen element in hun keuze, wegens onbestaand.
In harems zoals die van de gorilla of de leeuw, waakt de dominante man angstvallig over zijn
vrouwen. Hij kan ervan uitgaan dat hij de vader is van de kinderen in zijn groep, maar hij moet
voortdurend op zijn hoede zijn voor rondzwervende vrijgezellen. Hij moet zo zwaar investeren in het
bewaken van zijn vrouwen dat hij geen tijd heeft voor zijn kinderen.
In de zoogdierenwereld zetten vrouwen hun kaarten graag op macho's. Dat zijn meestal de beste
mannen. Maar het zijn geen vaders.
EEN MACHO ALS MINNAAR
In onze vrouwenwereld is de voorkeur minder duidelijk. Studies en enquêtes spreken elkaar tegen
over wat vrouwen aantrekkelijk vinden in een man. De ene keer luidt het dat vrouwen vallen op
mannen met stevige onderkaak en brede borst, op spieren en testosteron dus, op gezonde lichamen
die gezonde kinderen zouden verwekken. Elders luidt het dat macho's misschien wel goed zijn voor
wat vertier, maar zeker niet voor de zorg om de kinderen, zodat vrouwen finaal toch liever een wat
minder opvallend mannelijke man hebben, die wat minder achter de andere vrouwen aanzit en wat
meer met de kinderen helpt.
Sociale Wetenschappen
66
Af en toe wordt er iets als een tussenweg gepresenteerd: vrouwen die een huiselijke man als
echtgenoot kiezen, maar een macho als minnaar. Waarbij soms zelfs gesuggereerd wordt dat zo'n
vrouw zich door haar minnaar kan laten bevruchten, waarna de kleine dan door de huiselijke man
wordt opgevoed. Het beste van twee werelden. Vrouwen kunnen zich dat veroorloven, want een man
is nooit 100 procent zeker van zijn vaderschap. Het is de achilleshiel van het man-zijn in onze
maatschappij, met haar vrouwen van wie we nooit precies weten wanneer ze vruchtbaar zijn.
We zijn in ieder geval ver weg geëvolueerd van het soort maatschappij waarin onze voorouders
leefden. Het lijkt erop dat er in de natuur een evolutie is naar meer zorgzaamheid. Aanvankelijk was
voortplanting gewoon een kwestie van cellen splitsen: één individu werd er twee. Daar kwam geen
zorg bij kijken. Het systeem van geslachtelijke voortplanting, dat vooral genetische variatie moest
introduceren, en een mechanisme om schade aan het genetisch materiaal te herstellen, maakte de
voortplanting ingewikkelder, want er kwam paarvorming en nakomelingschap aan te pas. Maar toch
bleef ouderzorg aanvankelijk zeldzaam.
Zowel in de wereld van de ongewervelde dieren (met de insecten) als in die van de gewervelden lijken
er geleidelijk aan meer gevallen van zorgzaamheid te zijn geslopen. Mieren en bijen zorgen enorm
goed voor hun nakomelingen, weliswaar in een héél ander systeem dan het onze, met aan elkaar
verwante werksters die het kroost van hun gemeenschappelijke moeder (de koningin) verzorgen.
Mannen komen maar af en toe in dat verhaal voor.
Bij veel eenvoudige gewervelde dieren, zoals vissen en amfibieën, wordt er gewoon een massa eitjes
geloosd en bevrucht, waarna ze aan hun lot worden overgelaten, in de hoop dat uit een aantal ervan
kleintjes zullen kruipen. Daar moeten er dan een paar van overleven tot ze zelf aan voortplanting toe
zijn. Hier wordt maximaal ingezet op 'zorgloosheid', op een grote hoeveelheid voortplantingscellen, in
de beide geslachten.
Maar dat systeem veranderde geleidelijk. Er kwamen minder eieren, en meer zorg. Van een aantal
dinosaurussen wordt vermoed dat ze een vorm van broedzorg hadden, dat ze hun eieren in een nest
legden dat ze op zijn minst bewaakten en misschien zelfs bebroedden, zoals de vogels. Veel vogels
leggen een beperkt aantal eitjes, en zorgen voor hun kuikens, die al dan niet mee door de vader
worden gevoed. Hoe hulpelozer een kuiken als het geboren wordt, hoe groter de kans dat beide
ouders samen de jongen voeden.
Het heeft voor een vader natuurlijk geen zin dat hij in jongen investeert die allemaal sterven als hij ze
aan hun lot overlaat.
BABY'S AFSLACHTEN
Zoogdieren - een van de meest recente ontwikkelingen van de natuur - hebben een handig concept
ontwikkeld om de kans te beperken dat de kleintjes sterven door voedseltekort: de moeder levert zelf
het voedsel, in de vorm van melk. De meeste zoogdieren kunnen niet zonder moeder, want dan
zouden ze meteen sterven.
Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte kan zijn voor een vaderrol. Want als een moeder zelf niet
genoeg te eten krijgt, produceert ze te weinig melk voor haar jongen. Het is waarschijnlijk daarom dat
er in een aantal gevallen ook vaders zijn opgedoken. Echte vaders, die geregeld met de kinderen
bezig zijn.
Mensen zijn verwant aan mensapen. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders. Paleontologen
gaan ervan uit dat onze voorouders zo'n 3 miljoen jaar geleden uit de bomen vielen en de savanne
introkken om daar mens (van het geslacht homo) te worden. In de bomen zouden wij nog geleefd
hebben zoals onze naaste verwanten van nu, de bonobo's en de chimpansees. Systemen zonder
vaderschap, omdat de vrouwen in principe met alle mannen kunnen paren, en van geen enkele baby
bekend is wie zijn vader is. Een mechanisme dat onder meer nuttig moet zijn geweest tegen
kindermoord: zeker in de chimpanseewereld kunnen mannen zo agressief zijn dat ze baby's van
rivalen probleemloos zouden afslachten. Maar als niemand weet wie de vader is, zijn de kinderen
tegen zulke aanvallen beschermd. Geen enkele man zal het risico lopen een kind te doden dat het
zijne zou kunnen zijn.
Sociale Wetenschappen
67
Door een overgang naar het leven op de savanne kreeg de mens zijn handen vrij. Hij verloor
geleidelijk het meeste van zijn lichaamshaar, wat het gemakkelijker maakte om warmte kwijt te spelen.
Parallel met die overgang begonnen zijn hersenen explosief te groeien. Wij werden verstandiger, wat
een geweldig voordeel was om als groepje kleine mensen te overleven in een wereld vol
holenleeuwen, sabeltandtijgers en wolhaarneushoorns.
Door de groei van de hersenen dreigde er echter een probleem te komen met de bevalling: de kopjes
van de baby's riskeerden zo groot te worden dat ze niet meer door de kleine opening van de moeder
konden. Om dat probleem op te lossen, werden onze baby's steeds vroeger geboren. In vergelijking
met andere aapjes zijn onze kleintjes allemaal prematuurtjes.
Maar premature baby's konden zich niet aan het lichaam van de moeder vastklampen. In een tijd
zonder draagzakken en koetsen was dat een ramp, want de moeder moest het kleintje meezeulen en
tegelijk zien zelf genoeg te eten te krijgen om minstens haar melkproductie op peil te houden. Het is
waarschijnlijk toen dat er actieve vaders begonnen op te staan: mannen die zich exclusief aan een
vrouw bonden, zodat de kans verhoogde dat ze effectief de vader van haar baby waren, en die haar
hielpen, door haar eten te verschaffen en door af en toe de baby van haar over te nemen.
Op die manier verhoogden de overlevingskansen van zo'n baby ongetwijfeld aanzienlijk. Aangezien
een baby de reflectie is van het genetisch materiaal van zowel zijn moeder als zijn vader, raakten ook
de genen die van de ouders een koppel maakten, en van de man een vader, meer frequent verspreid
in de volgende generaties. De betrokken vader werd een feit, want zo verhoogde hij het succes van
zijn voortplanting.
Aanvankelijk moet koppelvorming een tijdelijke verbintenis geweest zijn. Als de baby kleuter was
geworden, en min of meer op eigen kracht kon ronddribbelen, zal hij in de groep zijn opgenomen, en
mee in het oog zijn gehouden door de oudere kinderen, zoals dat vandaag in, bijvoorbeeld, Afrika nog
dikwijls het geval is.
MACHINES WASSEN EN PLASSEN
Maar een tienduizendtal jaren geleden veranderde de mensenmaatschappij vrij snel nogal drastisch:
wij gaven het nomadenbestaan van jagen en verzamelen op om landbouwers te worden. Wij werden
territoriaal en vestigden ons als koppel op een lapje grond dat we bewerkten. Omdat mannen
gemiddeld zo'n 15 procent groter en sterker zijn dan vrouwen, waren zij efficiënter in het bewerken
van de grond. Wat voor de vrouw het vreselijke gevolg had dat ze ondergeschikt werd aan de man.
De vrouw werd mee eigendom van de boer, zoals de kippen en de geiten.
Het vaderschap kwam onder druk te staan, en werd weer vooral een kwestie van bevruchten. De man
moest gaan ploegen en wroeten, de vrouw bleef thuis voor de kinderen en de klusjes. Een systeem
dat wettelijk en kerkelijk verankerd raakte door mannen die aan de touwtjes trokken: de politiek en de
clerus.
Veel vrouwen waren toen ongetwijfeld bijna hun hele volwassen leven zwanger of zogend, ook al
omdat er geen (efficiënte) voorbehoedsmiddelen waren - als de mensen al wisten hoe voortplanting in
zijn werk ging. De primitieve territoriale mens baarde veel kinderen, in het besef dat er onderweg veel
zouden sterven. Het bleef een harde tijd voor kinderen, met een strenge selectie: een groot deel
overleefde niet tot de voortplantingsleeftijd.
Onze maatschappij blééf veranderen, ondanks het feit dat onze hersenen het laatste miljoen jaar nog
amper groter zijn geworden. Wij raakten echter beter georganiseerd. Vooral de laatste eeuw is het
keihard gegaan. Industriële processen hebben het harde landleven grotendeels overbodig gemaakt.
De meeste mensen hoeven niet meer te wroeten op velden om in hun levensonderhoud te voorzien.
Wroeten in de tuin is nu zelfs de favoriete vrijetijdsbesteding van een groot aantal mensen (nog altijd
vooral mannen) geworden.
Wassen en plassen is een zaak van machines, en niet langer van dagenlange handenarbeid door
vrouwen. En eten maken kun je, als je dat wilt, reduceren tot gewoon wat voorgekauwde spulletjes uit
de supermarkt opwarmen en op tafel gooien.
Sociale Wetenschappen
68
De geneeskunde heeft de kindersterfte teruggedrongen. Nu moet je als kind bij ons al tegenslag
hebben om niet de voortplantingsrijpe leeftijd te bereiken. De gezinnen hebben daarop ingespeeld,
met een voor sociologen verrassende ontwikkeling: het gemiddelde aantal kinderen per gezin is nooit
lager geweest dan nu, wat mee in de hand is gewerkt door de ontwikkeling van goede
anticonceptiemiddelen. Het geboortecijfer ligt voor onze contreien zelfs lager dan de twee per gezin
die nodig zijn om de bevolking op peil te houden.
Want de maatschappij is dan misschien wel goed georganiseerd geraakt, ze is er niet eenvoudiger op
geworden. Om het te maken in het leven moet je hard blijven werken, in casu om het geld te
verdienen dat je nodig hebt om je kinderen goed op weg te zetten door ze, bijvoorbeeld, naar de
universiteit te sturen. Nooit hebben ouders méér in een kind moeten investeren om het succesvol door
de maatschappelijke geledingen te loodsen dan de dag van vandaag.
In veel gezinnen voelen vrouwen zich verplicht mee uit te gaan werken, om wat comfortabel te kunnen
leven. Veel vrouwen willen trouwens graag gaan werken. De grotere spierkracht van de man is niet
langer van belang in een maatschappij waarin machines alle zware taken hebben overgenomen.
Onze maatschappij raakt gefocust op diensten, waarin vrouwen beter zijn dan mannen door hun meer
geoefende communicatietalenten. De maatschappij ontwikkelt zich op zulke wijze dat vrouwen er
meer dan ooit hun mannetje in kunnen staan.
DE RAVAGE VAN AIDS
Omdat vrouwen mee gaan werken, moeten er oplossingen voor de kinderen komen, zoals crèches en
andere vormen van opvang. Borstvoeding is niet langer een must door de ontwikkeling van
synthetische flessenmelk, hoewel die nooit een perfect surrogaat kan zijn voor de cocktail die de
natuur tientallen miljoenen jaren lang op punt heeft kunnen stellen. Maar poedermelk is zeker goed
genoeg om baby's meer dan behoorlijk in leven te houden.
Onze maatschappij is dus een maatschappij geworden van veel inzet voor weinig kinderen. En van
het wegvallen van mannelijke dominantie, zodat mannen en vrouwen stilaan weer op gelijk niveau
komen te staan, zoals bij onze zwervende voorouders waarschijnlijk de regel was. De nieuwe man is
daar een logisch gevolg van. Omdat hij nog maar weinig kinderen kan maken, heeft een man er alle
belang bij te zorgen dat hij die paar kinderen zo goed mogelijk op weg helpt. Ook nu is het nog altijd
zo dat kinderen in tweeoudergezinnen het er gemiddeld beter afbrengen dan kinderen van
alleenstaande ouders, hoewel onze sociale voorzieningen het uiteraard mogelijk maken een kind
alleen op te voeden. Er zijn nog altijd gezinnen die alles wat het kind aanbelangt, uitbesteden,
inbegrepen het 'op internaat' sturen van baby's. Waarbij je de vraag kunt stellen waarom zulke ouders
überhaupt nog kinderen hebben. Tenzij om te voldoen aan de biologische drang tot voortplanting.
Maar als kinderen van twee zorgzame ouders het er daadwerkelijk beter afbrengen, zal ook
zorgzaamheid als concept versterkt worden. De nieuwe man die meer aandacht voor zijn kinderen
heeft, wordt dan de nieuwste realisatie van een natuurlijk systeem dat verspilling (in de vorm van een
grote hoop kinderen die het niet zullen halen) elimineert door meer zorg te promoten.
Een systeem dat tegelijk kan fungeren als een negatieve terugkoppeling om de ongebreidelde
aangroei van de mens als soort te stoppen, net als de ravage die aids aanricht. Want met iets minder
dan twee kinderen per gezin houden wij de bevolking gewoon min of meer op peil. Wat positief is,
want er zijn al genoeg mensen op de wereld.
Een zorgzame ouder wil ook een wereld waarin zijn kinderen het later, als hij er niet meer is, goed
zullen hebben.
DOOR DIRK DRAULANS
Knack - 19-09-2007
Sociale Wetenschappen
69
Beantwoord de vragen op een apart blad:
1.
Wat veranderde in het rolpatroon tussen mannen en vrouwen van een nomadenbestaan naar
het landbouwersbestaan en van een landbouwersbestaan tot op heden?
2.
Onze maatschappij wordt gekenmerkt door een zeer laag geboortecijfer. Som verschillende
redenen op die Dirk Draulans hiervoor geeft.
3.
Leg uit! Onze maatschappij is een maatschappij geworden van veel inzet voor weinig kinderen.
4.
Waarom is de nieuwe man een biologische afwijking, een zeldzaamheid?
Sociale Wetenschappen
70
Bijlage 4 bij
3.
3.2
3.2.5
p 44
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Opvoedingsstijlen
INDIVIDUELE OPDRACHT: “Ik kan niet zonder Brammetje”
Jullie krijgen een korte video (13 minuten) te zien met 4 scènes. De video toont een gezin bestaande
uit 4 personen: mama, papa, Kevin en Katie.
Bekijk scène per scène. Het is wel verfilmd in zijn geheel.
Scène 1: begin tot wanneer ze naar het zwembad gaan
Scène 2: in het zwembad
Scène 3: pannenkoeken eten
Scène 4: het slapen gaan van Katie
Opdracht 1:
In het eerste videofragment maak je kennis met Kevin en Katie. Beide kinderen hebben een sterk
verschillend temperament. De opvoedingsstijl die ouders kiezen, zal deels bepaald worden door het
temperament van het kind. Ook andere factoren, zoals stress, gebeurtenissen, enz. zullen de
opvoedingsstijl bepalen. Maar deze factoren laten we nu even buiten beschouwing.
- Vergelijk het temperament van Kevin en Katie. Welk temperament zie je bij de kinderen?
- Kevin:
- Katie:
- Hoe zou men als opvoeder best met Kevin omgaan, rekening houdend met zijn temperament?
- Hoe zou men als opvoeder best met Katie omgaan, rekening houdend met haar temperament?
Opdracht 2:
Het tweede videofragment speelt zich af in het zwembad.
- Wat vond je van deze situatie? Leg ook uit waarom je dit vindt!
- Wat is je opgevallen in het gedrag van vader?
- Wat is je opgevallen in het gedrag van moeder?
- Wat is je opgevallen in het gedrag van Kevin?
- Wat is je opgevallen in het gedrag van Katie?
- Hoe hadden de ouders beter kunnen reageren?
Opdracht 3:
De derde scène toont het samen pannenkoeken eten.
- Wat vond je van deze scène? Leg ook uit waarom je dit vindt!
- Wat is je opgevallen in het gedrag van moeder?
- Wat is je opgevallen in het gedrag van vader?
- Wat is je opgevallen in het gedrag van Katie?
- Wat is je opgevallen in het gedrag van Kevin?
Opdracht 4:
Het vierde fragment toont het slapen gaan van Katie.
- Wat vind je van dit fragment? Leg ook uit waarom je dit vindt.
- Wat vind je van het gedrag van moeder? Waarom?
Sociale Wetenschappen
71
GROEPSOPDRACHT “Ik kan niet zonder Brammetje”
GROEP 1: AANKOMST IN DE BUNGALOW
Opdracht 1:
Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan.
Opdracht 2:
Overleg in groep over de volgende vraag. Schrijf je voorstellen neer.
- Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind? Hoe had de ouder beter kunnen
reageren?
Opdracht 3:
Lees 3.2.5. Opvoedingsstijlen p 42 - 46
Los de volgende vragen op:
- Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom.
- Welke mogelijke gevolgen heeft deze opvoedingsstijl voor de ontwikkeling van Katie?
- Welke mogelijke gevolgen heeft deze opvoedingsstijl voor de ontwikkeling van Kevin,
- In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen
jullie bij deze manier van reageren? Waarom?
Opdracht 4:
Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van
de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van.
- Scenario 1: start vanaf de vader binnenkomt en Kevin met zijn hand aan de radio ziet.
- Scenario 2: start vanaf dat Kevin de televisie aan heeft en katie een boekje leest.
Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen!
In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het
rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader duidelijk maken.
GROEP 2: HET ZWEMBAD
Opdracht 1:
Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan.
Opdracht 2:
Overleg in groep over de volgende vragen. Schrijf je voorstellen neer.
- Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind?
- Hoe had de vader beter kunnen reageren?
- Hoe had de moeder beter kunnen reageren?
Sociale Wetenschappen
72
Opdracht 3:
Lees 3.2.5.Opvoedingsstijlen p 42 - 46
Los de volgende vragen op:
- Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de moeder? Leg uit waarom.
- Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom.
- Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder / de vader voor de ontwikkeling
van Katie?
- Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder / de vader voor de ontwikkeling
van Kevin?
- In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen
jullie bij deze manier van reageren? Waarom?
Opdracht 4:
Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van
de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van.
- Scenario 1: start vanaf dat onbekenden het zusje terugbrengen bij de ouders.
- Scenario 2: start waar vader en moeder zin hebben om rustig iets te drinken aan de toog.
Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen!
In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het
rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader extra duidelijk
maken.
GROEP 3: PANNENKOEKEN
Opdracht 1:
Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan.
Opdracht 2:
Overleg in groep over de volgende vraag. Schrijf je voorstellen neer.
- Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind? Hoe hadden de ouders beter kunnen
reageren?
Opdracht 3:
Lees 3.2.5.Opvoedingsstijlen.
Los de volgende vragen op:
- Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de moeder? Leg uit waarom.
- Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom.
- Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder voor de ontwikkeling van Katie?
- Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder voor de ontwikkeling van Kevin?
- In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen
jullie bij deze manier van reageren? Waarom?
Opdracht 4:
Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van
de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van.
- Scenario 1: start vanaf dat Katie haar tweede pannenkoek krijgt en niet lust.
- Scenario 2: start vanaf dat Katie de eerste pannenkoek niet lust.
Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen!
Sociale Wetenschappen
73
In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het
rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader extra duidelijk
maken.
GROEP 4: SLAPENGAAN
Opdracht 1:
Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan.
Opdracht 2:
Overleg in groep over de volgende vraag. Schrijf je voorstellen neer.
- Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind? Hoe hadden de ouders beter kunnen
reageren?
Opdracht 3:
Lees 3.2.5.Opvoedingsstijlen + opmerking p 42 - 46
Los de volgende vragen op:
- Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de moeder? Leg uit waarom.
- Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom.
- Welke mogelijke gevolgen heeft deze opvoedingsstijl van de moeder voor de ontwikkeling van
Katie?
- In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen
jullie bij deze manier van reageren? Waarom?
Opdracht 4:
Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van
de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van.
- Scenario 1: start vanaf dat moeder uitvliegt tegen Katie en haar ruw in bed legt.
- Scenario 2: start waar vader voorstelt om een nieuw beertje te kopen.
Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen!
In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het
rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader extra duidelijk
maken.
Sociale Wetenschappen
74
3.2.6 Belonen, straffen, lachen en communicatie
Doelbewust hebben we het eerst over belonen. Opvoeden is leren en daar hoort
een prettige sfeer bij.
a) Belonen
Opvoeders hebben vaker advies nodig over goede vormen van aanmoediging
voor kinderen dan over het bedenken van straffen. Dit verschijnsel is trouwens
in onze hele samenleving terug te vinden. Wie op school bij de directeur wordt
geroepen, vraagt zich ongerust af wat er mis zou zijn. Mensen verwachten zelfs
gewoonweg niet dat ze opgeroepen zullen worden om te horen dat ze goede
prestaties hebben geleverd. Meestal is er alleen aandacht voor wat verkeerd
ging.
Het heeft meer effect het goede te versterken dan het slechte te
bestrijden.
Dit is uit verschillende onderzoeken gebleken. Het goede versterken werkt
preventief tegen de aantrekkingskracht van het slechte. Bovendien nodigt het
de kinderen uit tot herhaling van het gewenste gedrag.
Voorbeeld:
Sander (5) komt oma een tekening tonen.
“Wat een mooie tekening !” zegt ze. “Ik wist niet dat jij zo goed kon tekenen. Zal
ik er eens een verhaaltje bij vertellen?”
Een week later is Sander weer bij oma op bezoek. Hij heeft een nieuwe
tekening voor haar bij en wil graag weer zo een verhaaltje.
Aanmoediging steunt de ontwikkeling van kinderen. Ze doet het kind herhalen
wat de volwassene goed vond. En door herhaling leert een kind bij. Door de
aanmoediging wordt de creativiteit gestimuleerd. En herhaling is de basis van
elk leerproces.
Drie soorten beloningen.
Sociale Wetenschappen

Materiële beloningen: snoep, geld, een boek of cd, speelgoed. Het zijn
tastbare dingen. Kinderen moeten leren dat een beloning niet altijd
materieel hoeft te zijn. Materiële cadeautjes kunnen, maar geef ze niet
zomaar ... enkel voor bijzondere inspanningen.

Activiteitsbeloningen: een uitstap maken, naar de film gaan, samen
Stratego spelen, langer opblijven. Het zijn activiteiten die uw kind graag
doet. Het hoeft niet altijd spectaculair te zijn. Activiteitsbeloningen
versterken vaak het samen-gevoel. Ze zorgen voor een prettige sfeer,
meer contact en samenwerking.

Sociale beloningen: lof (´Goed gedaan’), een knuffel, schouderklop,
knipoog ... . Zij vormen de belangrijkste beloningen. Wie waardering
krijgt, gaat geloven in zichzelf en werkt aan een nauwe band.
75
Voorbeeld:
Kirsten heeft het moeilijk zich te houden aan de regels binnen het gezin.
Daardoor staat ze in het gezin bekend als probleemkind.
Op haar kalender staan drie vakken. Dat betekent dat er per dag drie punten te
verdienen zijn, telkens als ze zich goed gedraagt. Aan het einde van de
schoolweek scoort ze elf uit de vijftien. Dat is precies de score die haar ouders
vooropgesteld hadden. Ze verdient dus een echt ‘papa-en-mama-cadeau’.
Kirsten zou graag gaan picknicken in het bos. Op zondag worden de fietsen van
stal gehaald en rijden ze met z’n allen naar een provinciaal domein, waar ook
gespeeld kan worden.
“Een goed idee van je Kirsten,” zegt haar broer als ze de picknickmand
aanspreken.
Dankzij Kirsten heeft iedereen een fijne dag. De ouders vertellen hoeveel
prettiger het voor hen is dat ze nu weer met Kirsten kunnen samenwerken.
Opdracht:
- Welke beloningen komen hier aan bod?
- Had de beloning hetzelfde effect gehad indien de ouders geld voor een
filmticket hadden gegeven?
Enkele aandachtspunten bij belonen.
- Afspraken omtrent belonen moet je nakomen. Als na een bepaald gewenst
gedrag een beloning werd beloofd, moet die er ook komen.
- Een beloning (bv. aandacht, complimenten) werkt het best als ze zowel in tijd
als plaats nauw aansluiten bij het gedrag.
- Een verrassende beloning heeft grotere waarde. Zorg voor voldoende
afwisseling, het zit hem vaak in heel kleine dingen (een glimlach,
schouderklop, een positief woord, …)
- Overdrijf niet! Dit geldt zeker als het gaat om materiële en
activiteitenbeloningen. Voor je het weet, moet elk positief gedrag ‘vergoed’
worden met een beloning.
Leg de nadruk op sociale beloningen, die kan je vaker geven.
Opmerking:
1. Belonen – verwennen
Tussen de begrippen ‘belonen’ en ‘verwennen’ bestaat nogal eens verwarring
‘Belonen’ is een positief instrument in de opvoeding. ‘Verwennen’ geeft
moeilijkheden. Belonen is positief reageren op positief gedrag. Bij verwenning
reageert de ouder altijd positief, ongeacht het gedrag van het kind.
Sociale Wetenschappen
76
2. Overbeloning
Voorbeeld:
Een jongen begint aan zijn eerste jaar in het secundair onderwijs. In de
lagere school haalde hij mooie resultaten. Hij was een zeer gemotiveerde
leerling. Bij de start van het nieuwe schooljaar zegt vader: “Als je 80% haalt,
krijg je een fiets.” In de proefwerken van de eerste trimester haalt de jongen
83%. Hij krijgt de fiets. Wanneer de examens van juni naderen zegt de
pientere knaap tegen zijn vader: “Ik zou zo graag een mp3-speler willen.
Krijg ik die als ik weer 80% haal?”
Het voorbeeld illustreert het gevaar van overbeloning. Dit gevaar bestaat
hierin dat de oorspronkelijke motivatie voor een positieve activiteit
(studeren) vervangen wordt door het najagen van een beloning. Als de
beloning dan wegvalt vermindert de interesse voor de activiteit.
Denk maar aan de problematiek van het puntensysteem in het onderwijs.
b) Verantwoord straffen
Straffen hebben hun plaats in de opvoeding, op voorwaarde dat ze zijn bedoeld
om aan die opvoeding bij te dragen. Straf dient niet om wraak te nemen.
Straffen zijn hulpmiddelen. Ze helpen het kind aan motivatie om zich
medeverantwoordelijk te voelen voor het eigen gedrag.
Vermijden van straffen
Uit het voorgaande is gebleken dat we beter straffen vermijden. We kunnen
verschillende maatregelen nemen om het gedrag ‘in goede banen’ te leiden,
zonder te straffen (of te belonen).
•
Eerste maatregel: het ongewenst gedrag negeren.
Deze techniek kan men toepassen wanneer het kind door ongewenst
gedrag de aandacht wil trekken. Soms kan het gedrag echter zo storend
zijn, dat men het onmogelijk kan negeren. Bovendien is het zo dat
genegeerd gedrag eerst in frequentie gaat toenemen en pas naderhand
gaat afzwakken als het kind tot het besef komt dat het op deze wijze zijn
doel niet bereikt. Het advies om ongewenst gedrag eerder te negeren dan
te bestraffen, kan men dus in de mate van het mogelijke toepassen, maar
men moet er rekening mee houden dat dit in de praktijk niet steeds mogelijk
is.
•
Tweede maatregel: de omgeving verarmen.
Bijvoorbeeld:
- Een peutertje begint te lopen. In zijn ontdekkingsdrift grijpt hij naar allerlei
voorwerpen in de woonkamer. Daarom zet moeder de gevaarlijke
voorwerpen buiten het bereik van het kind.
- In de klas zit een leerling die concentratiemoeilijkheden heeft. Hij is zeer
vlug afgeleid en zonder het te beseffen zit hij met allerlei spullen te
prutsen in plaats van mee te werken. Om deze leerling te helpen zorgt de
leraar ervoor dat het kind zo weinig mogelijk afleidende prikkels krijgt. Hij
plaatst hem vooraan in de klas, zodat andere leerlingen hem niet vlug
kunnen afleiden. Op zijn tafel komt alleen het materiaal dat hij nodig
heeft. Alle overbodige spullen moet hij wegstoppen.
Sociale Wetenschappen
77
•
Een derde maatregel: de omgeving verrijken en alternatieve activiteiten
aanbieden.
Als het kind zich verveelt, gaat het zich negatief gedragen: zeuren,
kattenkwaad uitrichten, anderen pesten ... . Men kan het kind in een
omgeving plaatsen waar iets te beleven valt of speelgoed aanbieden.
Voorbeeld:
Sommige basisscholen bouwen de fantasieloze, geplaveide, kale speelplaats om tot een speeltuin met allerlei speeltuigen die de kinderen tot
allerlei spelactiviteiten uitnodigen.
•
Een vierde maatregel: vooraf afspreken wat men van het kind verwacht.
Bijvoorbeeld
- Een meisje van 12 jaar moet studeren om zich op de toetsen voor te
bereiden. De ouders spreken met haar af hoe ze best te werk gaat. Ze
zorgen voor een studiesfeer (tv-kijken wordt beperkt, broers of zusjes
worden aangemaand het studiewerk niet te storen, er worden minder
bezoeken gepland ...). Op deze wijze wordt voorkomen dat de ouders
achteraf moeten zeggen: ‘Had je beter je tijd gebruikt, dan zou je rapport
er veel beter uitgezien hebben’.
- De ouders verwachten bezoekers. Ze zeggen aan hun kind wie er zal
komen en wat er van het kind wordt verwacht. Het kind wordt
aangesproken ook te helpen hij de voorbereiding van de ontvangst. Het
krijgt eventueel een taak: “Jij mag straks de borrelhapjes uitdelen.”
Regels voor verantwoord straffen
- De straf moet in verhouding staan tot de ernst van de feiten.
- De straf heeft een opvoedende functie. Straf is geen wraak.
Sociale Wetenschappen
78
- Wanneer men reageert op ongewenst gedrag, mag men niet enkel op de
gevolgen van dit gedrag wijzen.
Men moet ook belang hechten aan de afspraak die het kind niet heeft
nageleefd. De gevolgen als dusdanig zijn niet zo belangrijk als de intentie.
Voorbeeld:
Het kind heeft een ruit gebroken. Het maakt een heel verschil uit als die ruit
werd gebroken door te voetballen op een plaats waar het van de ouders niet
mocht, dan wanneer de braak gebeurde door een gewone onvoorzichtigheid
tijdens het spelen.
- Pas geen straf toe zonder te verbinden aan een aanmoediger van het
gewenste gedrag.
- Ongewenst gedrag neemt toe als je nu eens niet en dan weer wel straft.
Wees consequent en pas toe wat afgesproken is.
- Straf meteen, niet straks.
- Na de straf moet het kind met een schone lei kunnen beginnen.
- Dreig niet met straffen die onuitvoerbaar zijn (´Ik laat je nog eens opsluiten).
-
Opdracht:
Lees de krantenartikels in bijlage.
- 11-jarige chirojongen moet maden eten als straf voor pesten.
- Leiding geeft toe dat maden eten een overdreven straf was.
Beantwoord de vragen:
- Beantwoord deze situatie aan de gestelde normen voor een verantwoorde
straf?
- Verantwoord duidelijk je standpunt.
- Hoe kan je deze situatie best aanpakken rekening houdend met de eisen van
een verantwoorde straf?
- Bekijk de grondhouding van de opvoeder p 35-37
Pas de drie basishouding van de opvoeder zoals die door Rogers werden
geformuleerd: echtheid, aanvaarding, en empathie, toe op een verantwoorde
straf.
Samenvattend schema over belonen en straffen
Sociale Wetenschappen
gedrag
→
versterker
beloning
→
gedragstoename
gedragsverandering
gedrag blijft bestaan
gedrag
→
verzwakker
straf
→
gedragsafname
79
c) Altijd blijven lachen.
In gezinnen wordt onder gewone, dagelijkse omstandigheden veel gelachen.
Jammer genoeg wordt het lachen vaak vergeten als er moeilijkheden zijn. Toch
kan humor ontwapenend werken, zonder de ernst die het probleem verdient, te
ondermijnen. Er is een verschil tussen lachen, weglachen en uitlachen.
Voorbeeld:
Jim maakt altijd kabaal over het eten. Hij bedient zich telkens ruim en eet flink mee,
maar er kan nooit een complimentje af. De saus is te warm, de aardappelen zijn te
gaar, de groenten niet vers genoeg, elke keer heeft hij commentaar.
Moeder ergert zich daar blauw aan. Ze komt al bij voorbaat gespannen aan
tafel zitten. Iedereen voelt dat ze Jim wil laten weten dat ze zijn opmerkingen
niet langer duldt. Vader komt aan tafel en vraagt of hij, in plaats van Jims zus,
naast zijn zoon mag gaan zitten.
“Ik maak me zorgen om Jim” zegt vader gemaakt ongerust, “ik vind dat hij zo
achteruitgaat. Dat komt doordat het eten hier niet lekker is. Ik zal alles
voorproeven, om te zien of het wel geschikt voor hem is.”
Vader proeft van de saus: “Oei, oei, die is veel te scherp! Nee, dat mag Jim niet
eten!” Hij proeft van het vlees: “Dat lijkt me te taai voor Jim, maar als ik het in
klein stukjes snijd, zal het misschien wel lukken. Mag ik je een snippertje vlees
aanbieden, Jim?”
Er wordt gelachen en moeder ontspant.
Vader en zoon spelen onder één hoedje.
“Na het eten zal ik de krant voor je openvouwen, papa! Dan heb je er geen last
van dat wij afruimen”, schertst Jim.
“Goed gezegd”, lacht moeder.
“Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in”, zegt de jongste, die op
school net spreekwoorden heeft geleerd.
(uit P. Adriaenssens, Gids voor succesvol opvoeden, 157-158)
d) Communicatie
Adolescenten hebben zelf veel in handen. Daarom is het noodzakelijk inzicht te
krijgen in communicatie. Het kan jongeren helpen mee een richting te geven
aan beslissingen van ouders/leerkrachten.
Opdracht:
Lees aandachtig de tekst ‘De jongere als manager’. Interview met Peter
Adriaenssens, professor kinderpsychiatrie en hoofd van het
Vertrouwenscentrum van de KULeuven? Zie bijlage.
1. Klasdiscussie: kan de leerlingenraad op school mee beslissen over echt
belangrijke onderwerpen? Probeer van tevoren de agenda’s van de
afgelopen drie vergaderingen te verzamelen. Loopt het goed of moet er iets
veranderen? Wat en hoe?
2. Rollenspel: speel een rollenspel voor elk van de drie gouden regels. U kunt
de klas in drie groepen indelen die elk een situatie uitwerken die één
gouden regel aan bod laat komen. Bij elke voorstelling hoort een klassikale
nabespreking:
- Denk je dat deze aanpak beter werkt? Waarom?
- Zou je dit ook bij jou thuis kunnen proberen?
Bronnenlijst
Adriaenssens P. (2007), Gids voor succesvol opvoeden, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt.
Struyven K., Sierens E., Dochy F., Janssens S., (2004), Groot worden, de ontwikkeling van baby tot
adolescent, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt.
Sociale Wetenschappen
80
Bijlage 5 bij
3.
3.2
3.2.6
p 51
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Belonen en straffen
11-jarige Chirojongen moet maden eten als straf voor pesten
Een ‘strafsessie’ tijdens een kamp van de Chirojongens uit Buizingen is uit de hand gelopen.
Een 11-jarige die een andere jongen had gepest, werd door de leiding middenin de nacht uit zijn bed
gehaald. Hij werd geblinddoekt en moest plaatsnemen in een bootje dat op de Ourthe dreef.
De jongen, enkel gekleed in zijn onderbroek en een zwemvest, moest allerhande fysieke proeven
uitvoeren. De leiding scheen met een felle zaklamp in zijn gezicht en verplichtte hem om maden te eten. De
marteling duurde meer dan een uur.
De nationale leiding van Chirojeugd Vlaanderen bevestigt het verhaal en tilt er erg zwaar aan.
Het Laatste Nieuws, 16/08/07
Leiding geeft toe dat ‘maden eten’ een overdreven straf was
De leiding van de Chirojongens Buizingen geeft toe dat de straf, die ze tijdens het kamp in 2006 in Barvaux
gaven aan een 11-jarige jongen, overdreven was. “We willen echter benadrukken dat de jongen op geen
enkel moment in gevaar was en dat de straf niet helemaal zo verlopen is als in de pers werd beschreven”,
aldus de leiding.
Niet de eerste keer
Onze collega’s van de krant publiceerde vandaag een artikel over een “strafsessie” tijdens een kamp van
de Chirojongens uit Buizingen die vorig jaar naar verluidt danig uit de hand liep.
De leiding van de Chirojongens Buizingen en hun volwassen begeleider geven vanmiddag in een
mededeling toe dat de betrokken jongen gestraft werd voor pesten. “Dat gebeurde nadat hij na een
laattijdige aankomst op kamp andere jongens begon te pesten. Dat was niet de eerste keer en hij viseerde
daarbij specifiek een verstandelijk zwakke jongen”, luidt het.
Kampsfeer
De leiding, die de kampsfeer aangetast zag en het pestgedrag zo snel mogelijk wou beëindigen, heeft
gedurende die dag de jongen regelmatig verwittigd en terechtgewezen. “Omdat we ten einde raad waren
en niet wisten hoe we het pestgedrag konden stoppen, hebben we de jongen rond 23.00 uur wakker
gemaakt en gestraft. De bedoeling van de leiding was het kind tot rede te brengen als het niet omringd
werd door andere kinderen. Het kind toonde agressief gedrag en was niet voor rede vatbaar”, aldus de
leiding.
“Nooit in gevaar”
De leiding geeft toe dat de straf overdreven was. “We willen echter benadrukken dat de jongen op geen
enkel moment in gevaar was en dat de straf niet helemaal zo verlopen is als in de pers werd beschreven.
De jongen is na het gebeuren en een gesprek na 30 minuten gaan slapen en heeft het kamp gewoon
uitgedaan”, aldus de leiding.
De jongen heeft bijna een jaar gewacht om dit verhaal aan zijn ouders te vertellen. Nadien heeft de
leidingsploeg met de ouders en de jongen alles doorgepraat. Voorts heeft de leiding samen met Chirojeugd
Vlaanderen een opleidingssessie georganiseerd rond pestgedrag.
Het laatste Nieuws, 16/08/07
Sociale Wetenschappen
81
Bijlage 6 bij
3.
3.2
3.2.6
p 52
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Belonen en straffen
De jongere als manager
Interview met Peter Adriaenssens, professor kinderpsychiatrie en hoofd van het Vertrouwenscentrum
van de KULeuven
Elke tijd en elke cultuur stelt zijn eigen grenzen aan jongeren. Grenzen van wat kan en wat niet, van
wat goed is en wat daar tegenin gaat. Daarnaast moet elke jongere leren omgaan met zijn eigen
grenzen. Typisch voor jongeren is dat ze zich niet zomaar bij grenzen neerleggen. Professor Peter
Adriaenssens, vanuit zijn jarenlange ervaring in kinderpsychiatrie een echte expert op dit gebied, stelt
dat jongeren grenzen nodig hebben en gebruiken om volwassen te worden en eigen meningen en
standpunten te ontwikkelen.
Hebben jongeren het moeilijker met grenzen dan vroeger, of lijkt dat maar zo?
PA: Ouders en opgroeiende kinderen hebben door hun plaats in het leven elk een verschillende taak.
Het is de job van ouders om grenzen te trekken in de opvoeding; en het is de job van tieners om daar
tegenin te gaan. Dat is altijd zo geweest. Alleen is het in onze tijd moeilijker omdat de grenzen
bespreekbaar zijn geworden. Vroeger ging een jongere zolang hij thuis woonde op vakantie samen
met de rest van het gezin. De zoon van twintig net zo goed als zijn zusje van elf. Daar werd niet over
gediscussieerd. Nu is dat niet meer evident. Van jongeren wordt nu verwacht dat ze creatief mee gaan
zoeken naar andere oplossingen: bijvoorbeeld, één week samen met het gezin, en één week met een
vriend in een tentje. Er worden aan jongeren dus hogere eisen gesteld dan vroeger.
Waar moeten jongeren dan precies goed in zijn?
PA: Onze tijd vraagt van jongeren grotere communicatievaardigheden. Om te beginnen een grote
redelijkheid, en dat is op hun leeftijd niet zo vanzelfsprekend. En verder een scala aan technieken om
argumenten aan te brengen, om voorstellen te doen, om de ongerustheid van hun ouders weg te
nemen, om volwassen over te komen. Jammer genoeg hebben jongeren daar vaak weinig training in.
Er wordt wel veel gesproken over democratie op school, maar in de meeste gevallen gaat het niet
verder dan meebepalen welke drankjes er in de frisdrankautomaat mogen zitten. Over de inhoud van
het schoolreglement of over echte wantoestanden met een leraar mogen ze niet meepraten. Dat doet
het geloof van jongeren in de zin van overleg soms verdwijnen. Het is ook heel verschillend hoe in het
gezin daarmee wordt omgegaan, wanneer de kinderen opgroeien. Er zijn gezinnen waar kinderen van
jongs af aan over kleine dingen mogen mee beslissen, terwijl op andere plaatsen geen enkel gesprek
mogelijk is.
Het hangt toch niet alleen van de jongeren af; wat als de ouders echt niet soepel zijn?
PA: Uit onderzoek is gebleken dat er veel mogelijk is als je je ouders op een verstandige manier weet
aan te pakken. Jongeren zorgen er namelijk door hun eigen houding mee voor of ze al dan niet op
een redelijke manier kunnen opgevoed worden. We werken regelmatig met trainingen van jongeren in
communicatiestrategieën in hoe ze iets kunnen bekomen van hun ouders. De resultaten zijn vaak
spectaculair. Nu trainen ouders en jongeren zichzelf vaak op een negatieve manier. Neem het
voorbeeld van het festival van Werchter. De ouders zetten zich al bij voorbaat schrap. ‘Onze zoon van
14 zal daar zeker naartoe willen, maar voor ons is daar geen sprake van. Niet voordat hij 16 is en dan
nog niet om er te blijven slapen! Dat is daar veel te gevaarlijk allemaal!’ En de zoon doet bij zijn
vrienden hetzelfde: ‘Ge zult zien dat ik van onze pa en ons ma zeker niet naar Werchter mag; die
denken dat het daar allemaal criminelen zijn!’ Als die jongen dan het woord Werchter laat vallen, zit
het er meteen bovenarms op. Binnen de kortste keren slingeren ze de verwijten heen en weer en ze
blijven allemaal met een vervelend gevoel zitten. Wij raden zo’n jongere aan om het heel anders aan
te pakken. Zo’n maand of vijf voor Werchter laat hij aan zijn ouders weten dat hij er graag naartoe zou
Sociale Wetenschappen
82
gaan. De ouders reageren voorspelbaar: geen sprake van! De jongen haalt zijn schouders op en zegt:
ok, jammer, maar niets aan te doen. Ik begrijp wel dat jullie ongerust zijn. De ouders zijn hierdoor zo
aangenaam verrast, dat ze tegen elkaar zeggen: toch nogal goed opgevoed, hé, onze zoon! We
hebben er helemaal geen problemen mee! Een paar maanden later zegt de jongen langs zijn neus
weg dat het programma van Werchter dit jaar echt geweldig is. Dat hij er doodgraag naartoe had
gewild, maar dat hij wel snapt dat zijn ouders er tegen zijn. Tien tegen één zeggen zijn ouders daarna
tegen elkaar: Zullen we hem eens verrassen? Hij is toch een verstandige jongen, hij zal dat wel goed
doen.
Heeft u nog zo’n stel trucs?
PA: Het zijn geen trucs, want de jongere heeft zich ook echt volwassener opgesteld en dat werkt altijd.
Ik noem het liever ‘gouden regels’.
Regel één is ‘geef je ouders niet het gevoel dat ze opzij gezet worden’. Het is niet leuk voor ouders
om opeens de indruk te krijgen dat je geen enkele rol meer speelt in het leven van je kinderen. Vertel
liever aan je ouders dat je wilt leren om zelfstandig te zijn. Dan wordt het geen actie ‘tegen mijn
ouders’ maar ‘voor mijzelf’, en dat klinkt heel anders. Bijvoorbeeld: je bent het beu om elke zaterdag
na het uitgaan afgehaald te worden door je pa. Probeer dan uit te leggen dat je vindt dat je moet leren
om zelf veilig thuis te raken.
Regel twee is ‘toegeven’. Zoals die jongen hierboven die naar Werchter wilde. Ouders verwachten
alles behalve dat, en ze zijn er zo aangenaam door verrast, dat ze zich meteen een stuk positiever
gaan opstellen. Uit onderzoek blijkt immers dat veel verboden van ouders voortkomen uit angst, uit
ongerustheid en niet uit wantrouwen. Ouders zijn massaal gerust in hun eigen kinderen, maar extreem
ongerust in andere jongeren. Nu hebben ze soms natuurlijk best reden tot ongerustheid, maar het
verschil is toch opvallend. Een jongere die toegeeft neemt een extra stuk ongerustheid van zijn ouders
weg. Hij neemt de angst van zijn ouders weg en bewaart toch zijn eigen agenda.
Regel drie is ‘als je iets doet tegen de afspraak, zoek dan zelf je eigen straf’. Neem het scenario van
een meisje dat na het uitgaan een uur later thuiskomt dan de afspraak. Vroeg of laat gebeurt zoiets,
dat is onvermijdelijk. Het meisje ziet geweldig op tegen de serenade die ze thuis ongetwijfeld zal te
horen krijgen. Ze verzint excuses of leugens om eraan te ontsnappen. De ouders zijn heel ongerust
en prepareren in gedachten een preek die indruk zal maken. Als het meisje dan thuiskomt en haar
leugenverhaal afsteekt, worden de ouders nog woedender omdat ze weten dat ze haar niet kunnen
geloven. Ze steken een tirade af, het meisje antwoordt even fel, en het einde van het verhaal is een
straf buiten alle proportie. Het meisje maakte een strategische fout door niet zelf met een voorstel te
komen. Stel dat ze bij het thuiskomen meteen zegt: ik weet het, ’t is te laat, en ’t is mijn schuld, ik had
al gedacht: ik zal morgen de zolder eens opruimen. Dat ontlaadt de spanning enorm: de ouders zullen
nog wel wat mopperen, maar waarschijnlijk zullen ze zich bij het voorstel van het meisje aansluiten.
Het meisje gaf hiermee immers een teken van volwassenheid. Jongeren zouden veel minder moeten
zeuren, maar veel meer proberen op een verstandige manier iets te bereiken: als een soort managers
van hun eigen bedrijf, het gezin.
Zijn alle jongeren daar even goed in?
PA: We merken dat er een kloof groeit tussen jongeren die daarmee leren omgaan, die problemen op
een verstandige manier leren bespreekbaar stellen, en anderen, die er niet in slagen problemen
verbaal aan te pakken. Dat heeft te maken met hun achtergrond, maar ook met hun temperament.
Is het voor ouders mogelijk hun kinderen op te voeden zonder frustraties?
PA: Ik hoop van niet! Mensen die samenleven, doen leuke dingen met elkaar, maar vroeg of laat doen
ze elkaar ook pijn. En dat is nodig, want anders groeien de jongeren op tot robots in plaats van tot
mensen die gevoelig zijn voor het lijden van anderen. Ouders kunnen ook te ver gaan in het stellen
van grenzen, maar als ze dat kunnen toegeven, heeft dat geen negatieve gevolgen. Het is pas
gevaarlijk voor jongeren als hun ouders er de brui aan geven, als ze zo genoeg krijgen van al die
ruzies dat ze het opgeven en alles toelaten en er niets meer mee te maken willen hebben.
Sociale Wetenschappen
83
Wanneer houdt de opvoeding door ouders op?
PA: Als jongeren 16-18 jaar zijn, zijn de ouders niet meer de beslissers maar de bijstanders van de
jongere. Ouders of leerkrachten hebben dan een meer bescheiden rol. De opvoeding moet haar werk
gedaan hebben, het hoofdwerk moet klaar zijn. Jongeren moeten dan hun eigen leven in handen
nemen. Als opvoeder kun je dan niet meer zeggen: het kan alleen maar zo! Je kunt alleen een
gesprek hebben over wat hun eigen dromen en ideeën daarover zijn en dan zeggen wat jij ervan
vindt. Dat is iets heel anders.
Hoe komt het dat sommige jongeren lijken te zoeken naar extreme ervaringen, zoals drugs, geweld of
criminaliteit? Kennen zij dan geen grenzen?
PA: Ik vind dat de maatschappij daar heel hypocriet in is. In veel gevallen ligt de schuld daarvoor bij
volwassenen, die om welke reden dan ook geen grenzen hebben getrokken. Meestal omdat er aan
jongeren goed verdiend wordt. In België is er een jaarlijkse omzet van 750 miljoen euro alleen voor
tieners. Als er in Erfurt een 19-jarige zoveel mensen doodschiet, kan dat alleen omdat ergens een
volwassene hem zonder vragen twee automatische wapens met een legale wapenvergunning heeft
verkocht. Als jongeren gaan benji-springen in een auto, kan dat alleen omdat volwassenen dat
organiseren en eraan verdienen. Als er geklaagd wordt over vandalisme van jongeren, moeten we
eerst goed beseffen dat het voetbalhooliganisme hier op 3 weken tijd 25 miljoen euro kostte, en dan
gaat het om 35-40-jarigen, dus vaders van jonge tieners. Jongeren houden de maatschappij een
spiegel voor. Volwassenen stellen zichzelf geen grenzen, en kijken dan met valse verontwaardiging
naar de grenzeloosheid van jongeren. Veel volwassenen zijn zelf alleen bezig met materiële dingen,
hun volgende vakantie, alweer nieuwe meubels. Maar als jongeren alleen dromen van een gsm of een
computer, spreken ze daar schande van. Volwassenen moeten zelf hun eigen normen en waarden
hooghouden. Alleen dan kunnen ze duidelijk blijven over wat voor hen kan en wat niet.
In onze maatschappij is het grote ideaal dat je telkens opnieuw je grenzen verlegt. Bent u het daar
mee eens?
PA: Natuurlijk is het goed dat je kunt blijven leren en met nieuwe dingen bezig zijn. Maar er is volgens
mij toch een grens aan je ontwikkeling: ze mag die van anderen niet in de weg staan. Nu zie je in een
bedrijf vaak dat er een groep is die macht heeft en haar grenzen verlegt, en een andere groep die
onmachtig is en daaronder lijdt. Zoiets kan niet goed zijn. Die laatste groep krijgt geen respect en
erkenning voor hun jarenlange inzet. De eerste groep verlegt haar grenzen enkel ten koste van de
anderen. Dan zit er iets grondig fout.
Wat is volgens u de taak van het gezin voor jongeren van nu?
PA: Jongeren zijn nu op heel wat gebieden beter op het leven voorbereid dan 15 jaar geleden: ze zijn
taalvaardiger, sociaal vaardiger, ze hebben een exacter wereldbeeld, ze steken meer op uit kranten
en media, enzovoort. Hun mogelijkheden zijn in belangrijke mate verruimd en dat is zeker een
pluspunt. Gezinnen van nu hebben een grote flexibiliteit: iedereen kan zijn eigen projecten en
interesses uitbouwen. Dat is goed, maar toch is het belangrijk van elkaar niet uit het oog te verliezen.
Als er met één van de gezinsleden iets belangrijks, positief of negatief, aan de hand is, moeten de
anderen dit laten voorgaan op hun eigen plannen. Een ma die niet overwerkt omdat ze weet dat haar
dochter verdriet heeft nu het uit is met haar lief. Een zoon die tijd maakt om naar het optreden van zijn
pa in de fanfare te gaan luisteren. Zeker als de kinderen groter worden, is het goed om rituelen in te
voeren. Niet te veel, maar genoeg. Bijvoorbeeld op vrijdagavond eten we altijd samen. Of de tweede
week van juli is onze week om samen iets te doen. Dan geef je als ouders het signaal: we laten jullie
opgroeien, maar we houden elkaar toch vast. Daar komt het op aan.
Reflector 02-03, Nummer 1
Sociale Wetenschappen
84
3.2.7 Het gezin
Gezin is de term voor alle samenwerkingsvormen die een herkenbare sociale
eenheid op microniveau vormen, met al dan niet verwante personen die duurzame
en affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen.
bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Gezin
Het gezin in de maatschappij
Het gezinsfunctioneren is niet alleen gebaseerd op de individuele kenmerken van
de ouders en kind maar ook op de kenmerken van de maatschappij en de cultuur
waarvan het gezin deel uitmaakt.
Om het gezin heen bevinden zich een aantal kringen die het gezin beïnvloeden.
- Het gezin, met ouders en kinderen die elkaar beïnvloeden, wordt gezien als het
microsysteem. We spreken hier ook over het kerngezin of nuclear family.
- Het mesosysteem zijn de ervaringen die de kinderen en ouders van buiten het
gezin meebrengen in het gezin.
- Tot slot is er nog het macrosysteem. Hieronder worden de sociaal- economische
omstandigheden bedoeld waarin het gezin zich bevindt.
a) Functies van het gezin
Elk van ons is hoe dan ook ontstaan uit een relatie. In de meeste gevallen
groeit die relatie uit tot een gezinsrelatie. In een gezinsrelatie hebben de
gezinsleden een intieme, hechte band met elkaar. De leden zijn niet
vervangbaar, de duur is bepaald door de aanwezigheid van gezinsleden.
Van nature is het gezin gericht op de voortplanting:
1. voortplantingsfunctie
Daarnaast is het gezin een complex geheel waarbinnen individuen met elkaar
samenleven. De leden van het gezin communiceren met elkaar, ze beïnvloeden
elkaar, ontwikkelen zich samen en raken in conflict met elkaar. Uit onderzoek is
gebleken dat dit gezinsfunctioneren onder te verdelen is in een vijftal
gronddimensies op basis waarvan gezinnen te onderscheiden zijn:
2. de structuur van het gezin; de wijze waarop het gezin is georganiseerd.
3. de controle en sancties in het gezin; de wijze waarop de macht is verdeeld.
4. de emoties en behoeften binnen het gezin; de wijze waarop men emotioneel
met elkaar omgaat en zijn emoties kwijt kan.
5. de sociaal culturele aspecten van het gezin; hieronder vallen alle aspecten
die te maken hebben met de maatschappelijke positie van het gezin.
6. ontwikkelingsaspecten; de wijze waarop en de mate waarin het gezin zich al
of niet ontwikkelt op sociaal, cognitief en emotioneel gebied.
Sociale Wetenschappen
85
Opdracht:
a) Plaats de verschillende functies van het gezin in het schema van gedrag.
b) Welke dimensies zijn al aan bod gekomen in de cursus?
biologische factoren
GEDRAG
cognitieve factoren
socio-culturele factoren
Voortplanting
De voortplanting vindt grotendeels binnen het traditionele tweeoudergezin
plaats. De opvallende stijging van het aantal buitenechtelijke kinderen (binnen
de Europese Unie werd in 2002 bijna een derde van de kinderen buiten het
huwelijk geboren) toont echter aan dat het tweeoudergezin op dit vlak geen
monopolie meer bezit. Bovendien lijken de gezinnen hun reproductieve taak
steeds minder ernstig te nemen. De twintigste eeuw werd gekenmerkt door een
drastische daling van het aantal geboorten in alle Westerse landen, hoewel zich
enkele tijdelijke heroplevingen hebben voorgedaan. Recent demografisch
onderzoek toont aan dat deze daling zich nog steeds verder zet.
Om een bevolking - zonder immigratie - op peil te houden moet elke vrouw
gemiddeld 2,1 kinderen baren. Demografen noemen dit het
'vervangingsniveau'. Om één man en één vrouw te vervangen zijn twee
kinderen nodig. De bijkomende 0,1 is nodig ter compensatie van die kinderen
die zelf nooit de vruchtbare leeftijd bereiken. In 2002 bedroeg het gemiddeld
aantal kinderen per vrouw in Europa slechts 1,34. Letland scoorde het laagst
met 1,10, het nog zeer katholieke Ierland het hoogst met 2,02. In België bracht
elke vrouw gemiddeld 1,48 kinderen ter wereld. Door het lage geboortecijfer
hebben sommige landen te kampen met een natuurlijke ontvolking. Dit geldt
vooral voor Duitsland (1,29 kinderen per vrouw), Italië (1,20 kinderen per vrouw)
en Rusland (1,14 kinderen per vrouw). Volgens de VN-prognoses zullen deze
landen hun bevolking binnen vijftig jaar respectievelijk met 14 %, 25 % en 35 %
zien krimpen.
Sociale Wetenschappen
86
Wetenschappers en beleidsmensen zijn het nog steeds niet eens over de
maatregelen die moeten worden getroffen. De voornaamste oorzaken van de
dalende geboortecijfers zijn: de dalende kinderwens en het toenemende
gebruik van anticonceptiva . Daarnaast wordt de daling van het geboortecijfer
ook veroorzaakt door de dalende huwelijksfrequentie, de stijgende
huwelijksleeftijd (door onder andere een hogere scholingsgraad bij vrouwen) en
de toegenomen echtscheidingsfrequentie in alle Westerse landen. Veel
gevolgen voor de opvoeding binnen het gezin zijn er niet. Toch heeft dit
gevolgen voor bijvoorbeeld scholen die moeten sluiten omdat ze te weinig
leerlingen hebben of voor de werkgevers die buitenlandse werknemers moeten
aantrekken omdat er te weinig mensen zijn om op te leiden en te werk te
stellen. Daarnaast kan je bedenken dat het hebben van veel broers of zussen
toch een verschillende opvoedingsituatie is dan het niet hebben van broers of
zussen.
Opdracht:
Kan je zelf even bedenken wat de verschillen zijn tussen alleen en met broers
of zussen opgroeien in een gezin ?
De economische functie
Tot aan de industriële revolutie was het gezin een sterk afgelijnde eenheid. De
gezinsleden speelden als individu niet zo’n belangrijke rol. Ze maakten deel uit
van een gezin en dat gezin vervulde een aantal opmerkelijke functies. Het gezin
stond sterk onder invloed van de kerk.
Het gezin stond in grote mate zelf in voor het produceren en verwerken van
goederen voor eigen gebruik. Brood bakken, kleren maken, groenten kweken,
… gebeurde vaak binnen het huishouden. De “productie” van goederen
gebeurde kleinschalig. Het gezin was een productie-eenheid.
Het gezin heeft nu zijn functie als productiegemeenschap (in de economische
betekenis van het woord: dus om winst te maken) grotendeels verloren. Het is
nu bijna uitsluitend consument geworden. Het is de belangrijkste gebruiker
(consument in de maatschappij.). Het feit dat het gezin vooral
consumptiegericht is, heeft voor de gezinsopvoeding belangrijke gevolgen. Er
zijn gezinnen die zeer veel waarde hechten aan prestige en uiterlijk vertoon.
Hun financiële middelen gebruiken ze dan voor allerlei materiële dingen die hun
welvaart moeten uitstralen: een riant huis, dure wagens, modieuze kleren.
Ander gezinnen spenderen hun tijd en geld aan cultuur en persoonlijke
ontwikkeling. Er zijn er ook die vrij sober leven en met weinig materieel comfort
toch best tevreden zijn. Naargelang de kinderen in dit of dat type gezin
opgroeien, ontwikkelen zij een bepaalde levensstijl
Opdracht:
Omdat consumeren een belangrijke activiteit van het gezin is, mogen we stellen
dat de opvoeding tot verantwoord consumentengedrag vooral een taak van het
gezin is. Wat kunnen volgens jou de ouders doen om hun kinderen tot een
kritische, verstandige verbruiker op te voeden?
(Denk aan: weerstand tegen reclame, prijsbewust kopen, het beheren van
zakgeld, kopen op krediet.)
Sociale Wetenschappen
87
Zorgen voor: fysiek verzorgende en affectieve functie
Het gezin heeft van oudsher de bedoeling om te zorgen voor nakomelingen. In
de oertijd was het reeds duidelijk dat ouders onderdak, beschutting en voedsel
moesten voorzien voor hun kinderen. Ze moesten hun nakomelingen
beschermen tegen aanvallen van buitenaf. Toen was er vooral de nadruk op de
fysieke bescherming van de nakomelingen. Zonder alle vitale lichaamsfuncties
of lichaamsdelen waren kinderen bijna kansloos om te overleven. De fysieke
zorg is ook nu nog een functie van het gezin: je eerste pleister kreeg je van je
mama; de dokter kwam als je ouders je heel ziek vonden; ze sloten een
ziekteverzekering voor je af; ... De fysieke zorg uit zich ook in een streling, een
aanraking, een klopje op de schouder. Ze tonen aan dat je ouders voor je willen
zorgen en er voor je zijn. Als kinderen kleiner zijn lukt de fysieke aanraking
beter dan in latere levensfasen. Kinderen die vaker aangeraakt en gestreeld
worden blijken tevens fysiek gezondere kinderen.
Door de tijd heen is naast de fysieke zorg ook het psychisch aspect
belangrijker geworden. Ouders zorgen ervoor dat kinderen uitgroeien tot
stabiele persoonlijkheden. Kinderen moeten opgroeien met zekerheden, regels,
duidelijkheden over wie ze zijn en waarbij ze horen. Ze moeten een thuis
krijgen. Als ze vragen hebben of beslissingen willen nemen, kunnen ze
terugvallen op hun ouders die met hen samen op zoek kunnen gaan.
Dat we deze 2 zorgfuncties belangrijk vinden, kan je zien door de manier
waarop onze samenleving is georganiseerd. We hebben dokters die door de
overheid een extra verloning krijgen, medicijnen kosten ons minder dan ze
werkelijk kosten (remgeld). Als je een fysieke beschadiging oploopt wordt er
voor je gezorgd, zelfs al is die blijvend. Daarnaast zijn er kinderopvangplaatsen
en naschoolse opvang die ouders ondersteunen in hun zorgtaak. Kinderen zijn
er veilig voor de buitenwereld. Ouders kunnen bellen naar een
opvoedingstelefoon. In de kleuterklas wordt het tandenpoetsen aangeleerd.
Dit alles heeft gevolgen voor het pedagogisch handelen: ouders zijn niet meer
de enige opvoeders, ze zijn niet de enigen die beschermen, die kinderen
beschutting bieden, die voedsel voorzien, die kinderen zorgtaken aanleren.
Onze samenleving is zo georganiseerd dat er ook zorgtaken buiten het gezin
worden opgenomen. Ze zijn veeleer ondersteunend bedoeld. Ouders
(opvoeders) en een gezinsverband blijven noodzakelijk om een
basiszorgfunctie te voorzien voor kinderen.
Sociale Wetenschappen
88
De opvoedingsfunctie
Vaardigheden, kennis, waarden en normen worden bijgebracht door ouders en
andere gezinsleden. Het gezin speelt de belangrijkste rol in de opvoeding en
educatie van de kinderen.
Het doel van de opvoeding beoogt een totale ontwikkeling van het kind. Wat dit
juist inhoud per leeftijdscategorie zullen we later nog bespreken.
Een totale ontwikkeling bevat volgende domeinen
- lichamelijke ontwikkeling
- psychische ontwikkeling
- sociale ontwikkeling
- morele en levensbeschouwelijke ontwikkeling
Naast het gezin vervult ook de school een belangrijke opvoedingsfunctie.
Socialisatie
Socialisatie is het doorgeven van cultuur. Cultuur bestaat uit verschillende
elementen zoals kennis, normen, waarden en vaardigheden.
Vanuit het gezin worden waarden, normen, kennis en vaardigheden
meegegeven aan kinderen. Later neemt ook het onderwijs hierbij een
belangrijke plaats in.
Concreet betekent het dat ouders de geldende waarden en normen meegeven
aan hun kinderen. Meestal is dit geen bewust proces maar gebeurt het in de
dagdagelijkse omgang. Het is in onze samenleving bijvoorbeeld de gewoonte
om elkaar te begroeten door handen te schudden of door te zoenen op de
wang. We kussen elkaar niet op de mond zoals Russen soms doen of we doen
geen neuzeneuze zoals Eskimo’s. Het is een simpel voorbeeld van hoe we
geleerd hebben ons te gedragen. Natuurlijk reikt socialisatie verder: de manier
van kijken naar onze samenleving en naar de problemen erin wordt ook
meegegeven vanuit de thuissituatie. De manier om om te gaan met problemen
krijg je eveneens mee van thuis. Wordt er gepraat of wordt er weggelopen?
Misschien worden problemen opgelost met verbaal geweld? De manier van
kleden, van praten, het belang dat je hecht aan het materiële, aan geld worden
medebepaald door de socialisatie van het kind in het gezin.
Er zijn twee factoren gevonden die de manier waarop je wordt gesocialiseerd,
bepalen: het aard van het werk dat je ouders doen en je geslacht. Ben je een
dochter van een bakker dan is de kans groot dat je andere waarden, kennis en
vaardigheden meekrijgt dan de zoon van een bankier. Socialisatie is een proces
waarbij natuurlijk ook een link kan gelegd worden naar bijvoorbeeld de
biologische verschillen tussen man-vrouw of tussen de relationele verschillen
die ouders hebben met respectievelijk zoon-dochter.
Opdracht:
Probeer eens in je eigen gezin deze functies te benoemen. Wat gebeurt er bij
jullie? Welke voorbeelden kan je geven m.b.t. die functies?
Sociale Wetenschappen
89
b) Relaties binnen het gezin
Rol
Elke persoon neemt verschillende rollen op zich: je bent niet alleen dochter,
echtgenote, moeder maar misschien ook leraar, opvoedster bij kinderen met
een handicap, onthaalmoeder, stiefmoeder en trainer…
Afhankelijk van je rol zal je toch een stuk anders kijken naar opvoeding.
Als kinderverzorgster heb je bijvoorbeeld je eigen visie op opvoeden maar in
het belang van het kind zal je toch proberen een overeenstemming te vinden
met de visie van de ouders. Er zal een zekere wisselwerking plaatsvinden:
ouders nemen ideeën over van de verzorgende en omgekeerd.
Man/vrouw rolverschillen
Er zijn verschillen tussen vaders en moeders, mannen en vrouwen, jongens en
meisjes. Dit kan aanleiding geven tot een verschil in visie op de opvoeding.
Vrouwen zijn opgevoed met een bepaald beeld van wat een moeder hoort te
zijn. Moeders van vandaag zijn de dochters van vroeger en geven dit beeld
gedeeltelijk of volledig door.
Hetzelfde geldt voor de vaders van vandaag. In vele gezinnen werd aan de
kinderen bijvoorbeeld meegegeven dat het 'natuurlijk' is dat de man, de vader,
de beslissingen neemt.
Gender: staat voor de gedrags- en identiteitsaspecten van sekse (geslacht) en
zijn voornamelijk sociaal-cultureel bepaald. Deze staan tegenover lichamelijke
(biologische) aspecten.
Mannen kunnen dus een vrouwelijke identiteit hebben en omgekeerd vrouwen
een mannelijke genderidentiteit.
Sociale Wetenschappen
90
Opdracht:
Welke visie op opvoeding herken je bij volgende moeders?
An wil geen pop voor haar zoon kopen 'omdat dat toch niet hoort'. Sara koopt
juist bewust een pop voor haar zoon. Ze wil hem stimuleren tot rollenspelen met
de pop. Zo kan hij ook zorg dragen: eten geven, luier verversen, in slaap
wiegen,…
Volgend voorbeeld toont hoe er vanuit een verschillende visie op
man/vrouwrollen, anders gereageerd wordt op een jongen of meisje.
'Kijk eens hoe driftig hij is! Tja, het is een jongen, hé?''. Op die manier wordt
problematisch koppig of boos gedrag van jongetjes goedgepraat, terwijl
hetzelfde gedrag bij een meisje niet geduld wordt. Zelfs als het 'mannelijk
gedrag' van jongens ronduit stout gedrag is.
Opdracht:
Geef voorbeelden waarbij opvoeders een andere opvoedingsvisie hanteren ten
opzichte van meisjes en jongens.
Lees aandachtig de tekst in bijlage p. u.
‘De nieuwe man bestaat niet.’
Soorten gezinssamenstellingen
Belangrijke socio-culturele factoren die ervoor zorgen dat er verschillende
gezinstypes ontstaan.
- Minder kinderen
In ons land daalt het aantal geboorten jaarlijks. Dalende kindertallen hebben
te maken met een aantal factoren: van de huidige generaties vrouwen blijven
er meer zonder kinderen, het uitstellen van een eerste kind waardoor een
tweede kind er eventueel niet komt, financiële redenen kunnen ook een rol
spelen.
- Oudere ouders
Doordat koppels de geboorte van het eerste kind uitstellen, verandert het
profiel van het gemiddeld gezin. Pubers krijgen steeds vaker te maken met
vijfenveertigplussers als ouders. De afstand in leeftijd tussen ouders en
kinderen is groter, hetgeen uitmondt in grotere ervaringsverschillen tussen de
generaties.
- Beide ouders werken
Vrouwen verschuiven hun tijdsbesteding van het gezin naar de arbeidsmarkt.
Opvoeding en opvang van de kinderen wordt voor een deel overgenomen
door professionele kinderopvang.
- Ongehuwde ouders
De economische onafhankelijkheid van de partners en de toegenomen
kwetsbaarheid van relaties maakt dat mensen minder geneigd zijn om te
huwen. Anderzijds kiezen mensen toch voor kinderen. We zien een groeiende
loskoppeling van partnerschap en ouderschap.
- Ouders van hetzelfde geslacht
Een aantal kinderen leeft in een gezin met ouders van gelijk geslacht.
- Eénoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen
(Wordt verder besproken)
Sociale Wetenschappen
91
Dus naast het traditionele twee- oudergezin zijn er andere vormen van
gezinnen. Eenoudergezinnen, nieuw samengesteld gezinnen adoptiegezinnen,
pleeggezinnen, weekendgezinnen, gastgezinnen en homogezinnen. We zullen
eenoudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen en homogezinnen
hieronder aan de orde laten komen.
Eenoudergezin
Wanneer de man of de vrouw sterft, het gezin verlaat, of wanneer een vrouw
zwanger wordt zonder partner (ongewild of bewust), dan ontstaat een
éénoudergezin. Dit kan vrij of gedwongen, even of voor lang zijn. In dit geval
woon je bij één van je ouders omdat je andere ouder gestorven is of uit het
gezin is gestapt. Het blijft wel je ouder.
Eenoudergezinnen bestaan uit drie groepen: de groepen gezinnen waar een
ouder overleden is (weduwen en weduwnaren); de éénoudergezinnen na een
(echt-)scheiding; de alleenstaande moeders die er bewust voor kiezen om een
kind alleen op te voeden (BOM: bewust ongehuwde moeder) of die ongewenst
zwanger zijn geworden en waarbij de partner de
opvoedingsverantwoordelijkheid niet wil of kan opnemen.
Vooral het aantal éénoudergezinnen tengevolge van echtscheiding is
toegenomen.
In onderstaande tabel vindt je een aantal gegevens van het NIS over 2004:
Totaal aantal familiekernen: 2.759.733
totaal aantal kinderen: 3.145.297
echtparen zonder kinderen: 968.226
echtparen met 1 kind: 485.879
echtparen met 2 kinderen: 479.770
echtparen met 3 of meer kinderen: 234.492
alleenstaande vaders met kinderen: 160.864
alleenstaande moeders met kinderen: 430.502
Wat kunnen we hieruit afleiden?
Je kan een aantal cijfers over huishoudens en gezinnen per gemeente of regio
vinden op onderstaande link:
http://statbel.fgov.be/pub/d2/p204y2004_nl.pdf
Private huishoudens België en gewesten
http://statbel.fgov.be/figures/d24_nl.asp
Je kan op de website van het NIS hierover meer informatie vinden:
http://www.statbel.fgov.be
Sociale Wetenschappen
92
Ouders die alleen instaan voor de opvoeding van hun kind(eren) zien zichzelf
voor heel wat uitdagingen geplaatst. Ze staan vaak zelf onder stress vanwege
de crisis die aanleiding is tot het ontstaan van het éénoudergezin. De financiële
situatie van een éénoudergezin heeft grote invloed op de ontwikkeling van de
kinderen. Eénoudergezinnen met een werkloze, gescheiden of ongehuwde
moeder zijn het meest kwetsbaar. Er kunnen moeilijkheden zijn bij het vinden
van werk, bij het recht op onderhoudsgeld, … . Kinderen in éénoudergezinnen
hebben vaak minder speel- en studeerruimte, omdat éénoudergezinnen zich
minder grote huizen met een tuin kunnen veroorloven.
Als de ouder zelf in een crisissituatie zit, kan deze minder energie besteden aan
de opvoeding, terwijl de kinderen net meer behoefte hebben aan
ondersteuning. In een latere fase kan het zijn dat de alleenstaande ouder veel
meer investeert in de opvoeding dan vroeger. De ouder wordt in zijn
opvoederstaak niet meer (of veel minder) afgewisseld door de andere ouder.
Toch verminderen de andere taken (arbeid buitenshuis, karweien…) niet,
integendeel. Het combineren van geven van liefde en aandacht en het stellen
van grenzen is geen gemakkelijke opgave.
De overgang naar een éénoudergezin heeft ook (tijdelijke) gevolgen voor de
schoolsituatie: er is extra organisatie nodig voor de schoolactiviteiten, voor het
bekomen van toestemming van de ouder(s); huiswerk maken, schoolgerief
meebrengen vergt extra aandacht. In een eerste fase zijn kinderen uit
éénoudergezinnen vaak meer vermoeid, prikkelbaarder, ziek, verstrooid, soms
agressief. De schoolresultaten gaan vaak tijdelijk achteruit.
Volgende factoren kunnen de negatieve invloeden, die voortkomen uit een
éénoudergezins-situatie, beperken:
- een warm gezinsklimaat, voldoende structuur en discipline.
- steun van broers, zussen, grootouders, familie, andere sociale contacten.
De volgende zijn van toepassing op éénoudergezinnen veroorzaakt door een
echtscheiding:
- kinderen buiten de conflicten houden en de conflicten buiten het gezin
houden;
- een goed en regelmatig contact met de niet-inwonende ouder.;
- goede contacten tussen de ouders onderling;
bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/gezin
bron: www.wvc.vlaanderen.be/gezinsgids 2002
Opdracht:
- Som 2 mogelijke problemen op, die kinderen kunnen ervaren in een
éénoudergezin.
- Hoe kan de ouder (opvoeder) deze problemen beperken?
Nieuw samengestelde gezinnen
Een éénoudergezin is vaak maar een tijdelijke fase en een overgang naar een
nieuw gezin.
Een nieuw samengesteld gezin is een gezin dat ontstaat door hertrouwen of
samenwonen van partners van wie één of beiden reeds kinderen heeft
(hebben) uit een vorige relatie.
Nieuw samengestelde gezinnen zijn geen recent fenomeen. Wel recent is het
feit dat de meerderheid van nieuw samengestelde gezinnen gevormd wordt na
een echtscheiding van één van beide partners.
Deze gezinnen kunnen onderling sterk van elkaar verschillen. Hebben beide
Sociale Wetenschappen
93
partners reeds kinderen en wonen deze bij hen? Zijn er ook gezamenlijke
kinderen?
In het NSG kunnen drie "soorten kinderen" samenleven: kinderen uit een vorige
relatie van de man; kinderen uit de vorige relatie van de vrouw; kinderen van
samen. Het is mogelijk dat kinderen twee NSG's hebben: één bij hun papa en
één bij hun mama.
Er bestaat geen "typisch NSG". Je kan eerder spreken van een lappendeken
van NSG'S met gevarieerde samenstelling. Combinaties van diverse
verblijfsregelingen zijn mogelijk.
De overgang van een éénoudergezin naar een nieuw samengesteld gezin
betekent een grote verandering voor alle betrokkenen.
In nieuw samengestelde gezinnen staan de gezinsleden voor de uitdaging om
een puzzel te leggen van het gezin met een nieuwe partner of van twee
gezinnen met kinderen. De kinderen staan in relatie tot de eigen ouder maar
ook tot de nieuwe vader of moeder die geen stiefvader of -moeder is, aangezien
de biologische vader of moeder nog aanwezig is. De niet-inwonende ouder wil
zijn ouderschap wel blijven uitoefenen terwijl de nieuwe vader of moeder
eveneens een opvoedende rol speelt. Tegelijkertijd kan het kind geconfronteerd
worden met een nieuwe partner van de niet-inwonende ouder wat de situatie
heel complex maakt.
Deze ingewikkelde situatie betreft niet enkel de relatie met de ouders, maar ook
de verhouding met broers en zussen. De rangorde in een nieuw samengesteld
gezin kan veranderen: een kind kan de oudste zijn en in een nieuw
samengesteld gezin de tweede worden. Dit betekent heel veel voor een kind
dat hierdoor een plekje moet vinden in het gezin.
bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/gezin
bron: www.wvc.vlaanderen.be/gezinsgids 2002
Homo-gezin
Wanneer twee personen van hetzelfde geslacht samenwonen spreken we van
een holebisch gezin. De sociale tolerantie tegenover dit fenomeen is nog
relatief laag.
Het homohuwelijk is een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht,
die over het algemeen homoseksueel zullen zijn. In de meeste landen van de
wereld wordt het huwelijk gedefinieerd als een verbintenis tussen één man en
één vrouw. In het begin van de eenentwintigste eeuw werd in sommige landen
van het Westen het huwelijk opengesteld voor personen van hetzelfde geslacht.
De wetgevers die voor dergelijke openstelling hebben gestemd, hebben zich in
de meeste gevallen beroepen op het principe van non-discriminatie. Feitelijk is
hier dus in het geheel geen sprake van een 'homohuwelijk', maar juist van een
'openstelling van het burgerlijk huwelijk voor partners van een gelijke sekse'.
Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Homohuwelijk (versie 6 augustus 2007)
Uit onderzoek van Katrien Vanfraussen (doctor in de psychologie VUB 2002)
blijkt dat het voor een kind belangrijk is twee ouders te hebben die doordacht
voor het ouderschap kiezen en die van het kind houden. De seksuele
geaardheid van de ouders maakt dan verder weinig uit voor het welzijn van het
kind.
In België kunnen homo's en lesbiennes een kind niet als paar adopteren, maar
dat kan wel op naam van beide partners. Pleegouderschap is wel wettelijk
toegestaan.
Sociale Wetenschappen
94
Gezinsontbinding en hersamenstelling en het pedagogisch handelen.
Gezinsontbinding en hersamenstelling zijn stressvolle gebeurtenissen voor
kinderen. Volwassenen zijn soms zo bezig met hun eigen emotionele leefwereld
dat ze dikwijls te weinig stilstaan bij de effecten en invloeden van deze
veranderingen op de kinderen. Dit kan risico's met zich meebrengen op de
ontwikkeling en het welzijn van kinderen.
Het is zeer belangrijk om de situatie duidelijk te maken naar kinderen toe. Een
open communicatie zal voorkomen dat bij echtscheiding of nieuwe partner
onzekerheden, schuldgevoelens, ... opduiken bij kinderen. In veel gevallen is
het niet de gezinsontbinding of de hersamenstelling op zich dat
probleemgedrag bij kinderen veroorzaakt, maar veeleer de manier waarop er
met deze gebeurtenissen wordt omgegaan tussen ouders, tussen partners
tussen ouders en kinderen en tussen partners en kinderen.
Emotionele strijd tussen ex-partners kan een negatieve invloed hebben en
hoewel het dikwijls ontkend wordt door de volwassenen is het in vele gevallen
onbewust wel aanwezig. Er is dan ook een verschil tussen partners die
scheiden en de emotionele scheiding van deze partners.
Het is ook nodig dat iedereen de tijd krijgt die hij/zij nodig heeft om zich aan te
passen. Bij echtscheiding hoort verlies. Dit vraagt tijd om te verwerken, ook
voor kinderen. Voor hen is het soms ook moeilijk om zich aan te passen aan
een gezinsvorm die afwijkt van de traditionele norm. Zo kan de komst van een
stiefouder het vertrek van een ouder compenseren maar tegelijk een
confrontatie betekenen met de komst van een 'vreemde'. Door het aanvaarden
van die 'vreemde' krijgen kinderen soms het gevoel van de afwezige ouder te
verraden. Hier over praten en zich bewust zijn van de sterke loyaliteit van
kinderen t.o.v. hun biologische ouders, kan veel verhelderen. Want door deze
loyaliteiten voelen kinderen zich dikwijls niet vrij om de liefde van een nieuwe
partner te aanvaarden.
Ook onverwerkte emotionele bagage uit het verleden veroorzaakt dikwijls heel
wat spanning en problemen. Bvb. angst om opnieuw te falen, angst om zich
opnieuw te verbinden met anderen of juist een te sterk vastklampen in een
pseudo-samenhorigheid. Hierdoor wordt het groeien van vertrouwen binnen het
NSG sterk belast. Bewust worden van deze onderliggende emoties en de tijd
nemen om deze een plaats te geven en te verwerken is zeer belangrijk. Dan
kan iedereen, ook in deze nieuwe gezinsvorm zich op een gezonde manier
ontwikkelen.
Opdracht:
In bijlage vind je enkele krantenartikels en getuigenissen van ouders terug. Zie
p. v.
- Krantenartikels p. v
- Getuigenissen p. w
c) Sociaal-culturele factoren
Sociaal-culturele factoren binnen het gezin zitten helemaal verweven in de
bovenstaande elementen over het gezin (functies - relaties).
Het moet duidelijk zijn dat bovenstaande teksten enkel betrekking hebben op
een Vlaams en Westers gezin. Wanneer je andere culturen bekijkt, zullen
bepaalde elementen totaal anders zijn.
Denk aan het homohuwelijk dat wettelijk mogelijk is in onze cultuur. Hoe gaat
men daar in andere culturen mee om?
Opdracht:
Sociale Wetenschappen
95
Zoek zelf nog ander voorbeelden van verschillen uit andere culturen met
bovenstaande teksten over het gezin.
Aan de hand van de film Left Luggage, willen we een concreet voorbeeld laten
zien hoe sociaal-culturele factoren een invloed hebben op opvoeding en gezin.
Deze film zal ook dienen als syntheseopdracht van de leerstof over
pedagogisch handelen.
Syntheseopdracht
Doelstelling 2: Schetsen van de samenhang van elementen die een rol spelen in het pedagogisch
handelen en van de wederzijdse beïnvloeding waarbinnen het pedagogische handelen plaatsvindt.
Left Luggage
Nederland/België/Verenigde Staten, 1998.
Produktie: Ate de Jong, Hans Pos en Dave Schram (Shooting Star Filmcompany).Regie: Jeroen
Krabbé.Scenario: Edwin de Vries.Camera: Walther Vanden Ende.
Geluid: Leo Fransen. Montage: Edgar Burcksen.Muziek: Henny Vrienten.
Met: Laura Fraser, Isabella Rossellini, Jeroen Krabbé, Adam Monty, Maximilian Schell, Marianne
Sägebrecht.
Left Luggage gaat over Chaja (de Engelse actrice Laura Fraser), die in de jaren zeventig studeert in
Antwerpen. Om wat geld bij te verdienen belandt ze als kindermeisje bij het orthodox-joodse gezin
Kalman. Meneer Kalman (Jeroen Krabbé zelf) moet niets hebben van de hippe Chaja. Mevrouw
Kalman (Isabella Rosselini) waardeert het meisje echter wel, omdat ze een bijzondere relatie
ontwikkelt met het vijfjarige zoontje Simcha, dat nog nooit gepraat heeft. De confrontatie met de
strenge chassidische leefwijze brengt Chaja in contact met de verzwegen trauma's van haar ouders
en haar eigen joodse achtergrond. Roept ze in het begin van de film nog provocerend 'ik haat joden',
aan het eind helpt ze haar vader zoeken naar de koffers die hij in de oorlog heeft begraven.
Sociale Wetenschappen
96
Opdrachten:
1. Bespreek uitvoerig de opvoedingsrelatie tussen Simcha en zijn beide ouders.
2. Bespreek uitvoerig de opvoedingsrelatie tussen Simcha en Chaja.
Maak voor deze opdracht gebruik van jullie cursus SW van pagina 17 tot 64.
Probeer deze leerstof zoveel mogelijk toe te passen en illustreer met voorbeelden uit de film.
We denken onder andere aan volgende elementen:
 Opvoedingsrelatie
 Opvoedingsmiddelen
 Sociale rol
 Opvoedingsdoelen
 Opvoeder (eigen ervaringen, eigen ontwikkeling)
 Grondhouding van de opvoeder
 Opvoedeling (temperament)
 Opvoedingsstijlen
 Belonen, straffen, lachen en communicatie
 Het gezin (functies en relaties)
 Sociaal culturele factoren binnen de opvoeding (denk hier aan de joodse orthodoxe
cultuur en de moderne Vlaamse cultuur)
Doe dit grondig, je krijgt hiervoor punten!!!
Opdracht maken op een cursusblad en afgeven in de week van 26 november 2007.
Deze opdrachten worden door iedereen individueel gemaakt!
Overschrijfwerk wordt niet verbeterd! Wees dus persoonlijk in je werk!
Veel succes!
Sociale Wetenschappen
97
Bijlage 7 bij
3.
3.2
3.2.7
p 58
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Het gezin: Relaties binnen het gezin : Man/vrouw verschillen
De nieuwe man bestaat niet
BRUSSEL - Vrouwen spendeerden in 2005 wekelijks gemiddeld veertien uur en een kwartier meer
aan huishoudelijke taken dan mannen. Typisch ,,vrouwelijke taken” als strijken, schoonmaken of
maaltijden bereiden komen ook vandaag nog meestal op vrouwelijke schouders terecht. Dat blijkt uit
een rondvraag van het onderzoeksbureau Bekx&X in opdracht van Procter & Gamble België.
Werkende vrouwen besteden gemiddeld 4.30 uur per dag aan huishoudelijke taken, terwijl dat voor
mannen gemiddeld 2.38 uur is. Gek genoeg spenderen vrouwen vandaag nog altijd dubbel zoveel tijd
aan de afwas als mannen (22 minuten tegenover 10 minuten), terwijl dat nochtans geen typisch
vrouwelijk klusje lijkt.
De nieuwe man mag dan al bestaan als concept, hij woont niet bij de 450 ondervraagde vrouwen uit
het onderzoek. Toch ziet de situatie er in Vlaanderen net iets minder uitzichtloos (voor de vrouwen
dan) uit dan in Wallonië. In het zuiden van België gelooft immers één op de drie vrouwen niet dat de
nieuwe man bestaat (33 procent), terwijl dat in Vlaanderen en Brussel slechts een op de vijf vrouwen
is (20,4 en 20 procent).
De nieuwe vrouw
Volgens de onderzoekers is er echter wel sprake van een ,,nieuwe vrouw”. De voorbije vijftig jaar is de
vrouw immers geëvolueerd van vrouw aan de haard tot een buitenshuis werkende vrouw die er goed
uitziet en daarenboven ook het huishouden grotendeels bereddert.
Ruim de helft van de ondervraagde vrouwen is van mening dat nieuwe producten in het huishouden er
mee voor gezorgd hebben dat vrouwen vandaag buitenhuis gaan werken, terwijl 85 procent ook
meent dat de vernieuwingen op het vlak van tampons, maandverband en wegwerpluiers voor meer
vrijheid hebben gezorgd.
Vooral oudere dames zijn ervan overtuigd dat vrouwen er vandaag langer mooi uitzien dan pakweg
vijftig jaar geleden, en dat vooral door de democratisering van verzorgingsproducten en
schoonheidsproducten.
(Het Nieuwsblad, 26 januari 2006)
Sociale Wetenschappen
98
Bijlage 8 bij
3.
3.2
3.2.7
p 59
Visie op het pedagogisch handelen
Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen.
Het gezin: Relaties binnen het gezin : Soorten gezinssamenstellingen
Gezin met twee gehuwde ouders blijft prominent
(Bron: De Standaard 30 juni 2005)
De meerderheid (85,1%) van de Vlaamse jonge kinderen leeft bij twee ouders, die meestal gehuwd zijn.
Negen op de tien kinderen onder de twaalf hebben minstens één ouder die werkt. Maar in gezinnen met
alleenstaande ouders steekt werkloosheid vaker de kop op. Dat staat in het rapport "Het Kind in
Vlaanderen" van Kind & Gezin.
Voor het eerst beschikt K&G over gegevens over de gezinssamenstelling. Daaruit blijkt dat de meeste
kinderen onder de twaalf jaar in een klassiek tweeoudergezin wonen (85,1%). Dat percentage daalt met
het klimmen van de leeftijd. Het aantal kinderen in een eenoudergezin is licht toegenomen (+0,4%).
74,1% van de kinderen heeft ouders die gehuwd zijn. Hoe jonger het kroost, hoe vaker de ouders
ongehuwd samenwonen. Bij de allerjongsten loopt dat op tot bijna een vijfde, tegen 7,1% bij de zes- tot
twaalfjarigen. Met de leeftijd neemt het aandeel van de alleenstaande moeders toe tot 12% van de
kinderen (6 tot 12 jaar). Alleenstaande vaders maken in die leeftijdsklasse 1,6% uit.
K&G legde ook een link tussen gezin en arbeid, weliswaar op basis van cijfers uit 2001. Negen op de tien
kinderen hebben minstens één ouder die werkt. Dat percentage ligt het hoogst bij gehuwde paren. Van
de kinderen in eenoudergezinnen heeft de alleenstaande moeder of vader vaker geen werk,
respectievelijk voor 39,8% en 20,8% van de kinderen.
Twee werkende ouders tref je het vaakst bij samenwonenden (66,3%). Bij gehuwde paren komt de
combinatie van een werkende en een niet-beroepsactieve ouder het meest voor (23%).
Het gezin met tweeverdieners komt het meest voor (30%), voor gezinnen met één kostwinner (29,1%) en
de combinatie deeltijds-voltijds (26%).
Dit en nog veel meer kunt u nalezen in de publicatie "Het Kind in Vlaanderen - 2004" van Kind en Gezin.
Meer alleenstaande ouders in Vlaanderen
(Bron: De Standaard 08 september 2004)
Volgens de cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) telt Vlaanderen vandaag 254.495
eenoudergezinnen. Dat is de helft meer dan tien jaar geleden. Veruit de meeste alleenstaande ouders
zijn vrouw, maar het aantal mannen dat in z'n eentje voor zijn kroost zorgt, is verdubbeld.
De meeste eenoudergezinnen bestaan nog altijd uit een moeder met een of meer ongehuwde
kinderen, maar de alleenstaande vaders rukken fors op. In absolute aantallen zijn ze net niet
verdubbeld. Ze vertegenwoordigen nu 27% van de eenoudergezinnen. Ruim tien jaar geleden was dat
20%. Of 69.142 in 2003 tegen 34.451 in 1991.
Bij het aantal alleenstaande moeders in 2003 komt het NIS uit op 185.353. In 1991 was dat nog
134.264.
Veruit de meeste eenoudergezinnen ontstaan na een echtscheiding.
Voor meer cijfermateriaal (België, Brussel,...) kan u terecht op de website van het Nationaal Instituut
voor de Statistiek. Voor cijfers over huwelijken en echtscheidingen kan u terecht in de rubriek Cijfers Demografie.
Sociale Wetenschappen
99
Sociale Wetenschappen
100
Sociale Wetenschappen
101
3.2.8 De school
Opdracht
De school als opvoedingsmilieu, willen we op een ervaringsgerichte wijze
aanbieden. Dit betekent dat alle leerling op onderzoek gaan naar een specifiek
pedagogisch project in een welbepaalde school. Deze ervaringen worden dan later
klassikaal besproken.
CONCREET:





Het project zal plaatsvinden op woensdagvoormiddag 16 januari 2008, uur
van aankomst en einde door de school zelf te bepalen.
Per 2 leerlingen gaan jullie naar een kleuter- of lagere school.
Jullie krijgen een toelichting van het opvoedingsproject, vraag ook een
schriftelijk exemplaar.
Jullie krijgen een toelichting van één of meerdere pedagogische methodes die
gebruiken worden om de ontwikkelingsdoelen in het kleuteronderwijs /
eindtermijnen in de lagere school te realiseren.
Jullie krijgen de mogelijkheid een bepaalde methode of werkwijze in deze
school in de klaspraktijk of in het schoolgebeuren te ervaren of te observeren.
Enkele mogelijkheden waaraan wij denken, zijn:
Axenroos
Schrijfdans
Maan, roos en vis of andere
Vergelijkingsschema’s wiskunde
Hoekwerking
Klasinrichting
Schoolinrichting
Contractwerk
Beleid rond pesten
Ouderparticipatie
Leerling-participatie
Communicatie
...
Andere ideeën zijn zeker mogelijk!
Jullie moeten deze informatie en ervaringen verwerken in een verslag, een
synthese hiervan wordt gedeeld met de andere leerlingen van de klas.
Sociale Wetenschappen
102
UITWERKING OPDRACHT:
1
Algemene gegevens
Naam:
Werkt samen met:
Adres en gegevens van de school
Kleuterschool of lagere school
Uur van aankomst en vertrek
Contactpersoon
Opmerkingen
2
Voorbereiding vooraf
Raadpleeg de website van de school.
Lees aandachtig het opvoedingsproject en schoolreglement indien op de
website aanwezig.
- Probeer met behulp van deze informatie enkele typische kenmerken van
de school te vinden.
- Probeer op basis van deze gegevens concrete vragen voor te bereiden
die kunnen gesteld worden tijdens het bezoek.
Zoek 10 vragen en bespreek deze met de leerkracht.
- Werk dit schriftelijk uit en geef dit af aan de leerkracht. Dit schriftelijk
verslag moet ook in de bundel van deze opdracht terecht komen.
Lees aandachtig de opdracht zodat jullie duidelijk weten wat er van jullie
verwacht wordt op woensdag 16 januari.
Lees aandachtig de afspraken.
3
De dag zelf

Indruk van de school
Omschrijf jullie indruk van de school:
bijvoorbeeld: - bij het binnenkomen, inkom,
- hoe en waar nemen ouders afscheid van hun kinderen,
waar komen ze de kinderen halen?
- inrichting speelplaats, klaslokalen, andere lokalen,
leraarskamer, ...
- kleurgebruik, afbeeldingen, tekeningen, affiches, ...
- omgang met de leerlingen
- een open of gesloten gebouw, veel of weinig groene
ruimte
- verkeerssituatie rond de school: zwakke weggebruiker
vriendelijk, veilig,
- verschillende culturen
- ...
Sociale Wetenschappen
103

Het opvoedingsproject:
- Maak een algemeen verslag van datgene dat je meer te weten bent
gekomen tijdens het gesprek en na het beantwoorden van vragen
hieromtrent.
- Pedagogische methode
- Maak een algemeen verslag van datgene dat je te weten bent gekomen
over de pedagogische methode(s) die mondeling zijn toegelicht en die
je ervaren hebt tijdens dit bezoek.

Werk een pedagogische methode verder uit:
Dit kan je doen door reeds in de school meer informatie te vragen en op
internet en/of boeken te raadplegen.
- duidelijke omschrijving van de methode
- doelgroep
- welke ontwikkeling / vaardigheid wordt bevorderd?
- uitwerking
- voorbeelden
- ...

Ontwikkelingspsychologie:
- Onderzoek hoe deze school omgaat met de ontwikkelingsfasen die
typisch zijn voor kleuters en lagere school?
- Zijn deze criteria strikt of is er ruimte voor individuele verschillen en
groei.
Maak hiervan een informatiebundel (1 per groep) en geef deze af in de week
van 30 januari ’08.
Bereid ook een mondelinge presentatie voor, waarin je je ervaringen en de
pedagogische methode voorstelt aan je medeleerlingen. Deze voorstelling mag
maximaal 15 minuten duren.
AFSPRAKEN
-
-
Sociale Wetenschappen
Wees tijdig aanwezig.
Draag gepaste en voorname kledij.
GSM en MP3 speler staan volledig uit en zijn niet zichtbaar aanwezig.
Stel je even voor en vraag naar de contactpersoon.
begroeting: goedemorgen
naam:
school: Heilig Hart van Maria-instituut ‘s Gravenwezel
reden van bezoek: project in verband met opvoedingsproject en pedagogische
methodes in scholen:
vragen naar contactpersoon.
Wees gereserveerd en neem een geïnteresseerde houding aan.
Stel vragen die van toepassing zijn op de aangeboden informatie.
Op het einde van het bezoek persoonlijk bedanken van de betrokken personen en
afgeven van een schriftelijke bedanking van de school.
Respecteer de privacy van de school, leerkrachten en leerlingen. Dit wil zeggen
dat er geen foto’s en geluidsopnames gemaakt mogen worden.
Schrijfgerief en papier meebrengen.
104
- Bij afwezigheid: verwittig onze school voor 8.30u. zodat wij tijdig je afwezigheid
kunnen melden in de betrokken school.
Leerlingen die woensdag 16 januari ’08 afwezig zijn wegens ziekte maken
volgende vervangopdracht. Deze leerlingen werken een opgegeven didactische
methode uit en nemen een interview af van een leerkracht kleuterschool of lagere
school, zelf te zoeken.
Aanwezig zijn is dus de boodschap!
Sociale Wetenschappen
105
Bijlage: brief naar betrokken scholen
H. Hart van Maria-instituut - Oudaen 72 – 2970 SCHILDE (’S-GRAVENWEZEL)
ons kenmerk
 briefwisseling
datum
2007-11-20
Integratie van het vak sociale wetenschappen in de praktijk
Geachte heer
Binnen de richting TSO Sociale en technische wetenschappen zijn er vernieuwingen en onze
school, het Heilig Hart van Maria-instituut te ’s Gravenwezel, fungeert als pilootschool. Zo
krijgen de leerlingen van het 5de jaar TSO Sociale en technische wetenschappen het vak sociale wetenschappen (4 lesuren per week).
Een onderdeel van dit vak gaat over het pedagogisch handelen. Daarin komt de school als
opvoedingsmilieu aan bod. Wij willen deze leerstof aan onze leerlingen op een ervaringsgerichte wijze aanbieden. Daarvoor willen we graag beroep doen op uw school en uw
deskundigheid.
Wat verwachten we concreet van u?
 Het project zal plaatsvinden op woensdagvoormiddag 16 januari 2008, begin- en
einduur door uzelf als school te bepalen.
 Het ontvangen van twee leerlingen voor de kleuterafdeling en/of twee leerlingen voor
de lagere school.
 Een toelichting van het opvoedingsproject, graag ook een schriftelijk exemplaar
meegeven (eventueel met bepaalde aspecten uit het schoolreglement die elementen uit
het opvoedingsproject ondersteunen).
 Toelichten van één of meerdere pedagogische methoden die worden gebruikt om de
ontwikkelingsdoelen in het kleuteronderwijs / eindtermijnen in de lagere school te
realiseren.
 De leerlingen de mogelijkheid geven een bepaalde methode of werkwijze in uw school
in de klaspraktijk of in het schoolgebeuren te ervaren of te observeren.
Enkele mogelijkheden waaraan wij denken, zijn:
1. Axenroos
2. Schrijfdans
3. Maan, roos en vis of andere
4. Vergelijkingsschema’s wiskunde
5. Hoekwerking
6. Klasinrichting
7. Schoolinrichting
8. Contractwerk
9. Beleid rond pesten
Sociale Wetenschappen
106
geadresseerde
 briefwisseling
datum
2007-11-20
bladnr.
2
 Ouderparticipatie
 Leerlingparticipatie
 Communicatie
 ...
Andere ideeën zijn zeker welkom!
De leerlingen moeten deze informatie en ervaring verwerken in een verslag; een synthese
hiervan wordt gedeeld met de andere leerlingen van de klas.
Wij zijn ons bewust van de hoge werkdruk waarmee u belast wordt, toch durven wij hopen
dat iemand in uw school zich even vrij kan maken om onze leerlingen te ontvangen.
Omdat leerlingen van de richting TSO Sociale en technische wetenschappen later vaak als
studiekeuze lerarenopleiding kleuteronderwijs of lager onderwijs kiezen, kan dit een
interessante en leerrijke ervaring zijn voor hen.
We zijn er van overtuigd dat uw school een belangrijke inbreng kan hebben voor het
welslagen van dit project.
Hebt u na het lezen van deze brief nog vragen, dan kan u steeds contact opnemen met ons via
volgend emailadres [email protected] ter attentie van het team Sociale Wetenschap-pen 3de
graad met vermelding: project school als opvoedingsmilieu.
Kan u via email of fax uiterlijk tegen maandag 10 december 2007 laten weten of u aan dit
project kan of wil meewerken? Graag antwoord door middel van het formulier in bijlage.
Hopend op een goede samenwerking zien wij uit naar uw antwoord.
Met vriendelijke groeten
Het team Sociale wetenschappen 3de graad
Veerle Van Steelant
Sofie Verlinden
Annemie Verstraeten
Sociale Wetenschappen
107
Praktische afspraken:
Kan u via email of fax uiterlijk tegen maandag 10 december 2007 laten weten of u aan dit
project kan of wil meewerken? Adres- en telecomgegevens vindt u in de voettekst.
O
Ja, onze school werkt mee
O
Nee, onze school werkt niet mee
Dag: woensdag 16 januari 2008, voormiddag
O
Wij kunnen 2 leerlingen ontvangen in de kleuterschool en 2 leerlingen in de lagere
school.
O
Wij kunnen 2 leerlingen ontvangen in de kleuterschool.
O
Wij kunnen 2 leerlingen ontvangen in de lagere school.
De leerlingen worden woensdag 16 januari 2008 verwacht van ……….……………. tot ……………….……… uur.
Te vragen naar volgende persoon: …………………………………………………………………………………………………………
Adres waar de leerlingen zich moeten aanmelden: …………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Indien nu reeds mogelijk graag de methode of werkwijze die u wilt aanbieden aan onze
leerlingen en die onze leerlingen ook kunnen observeren of ervaren, hier reeds vermelden:
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Bij eventuele vragen kunnen wij contact opnemen met volgende persoon via email
Naam van contactpersoon ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Emailadres contactpersoon (indien anders) …………………………………………………………………………………………………………………………….
Telefoonnummer: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Naam school: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Adres: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Terug te sturen via fax of mail ter attentie van het team Sociale wetenschappen 3de graad.
Dit formulier kan ook digitaal aangevraagd worden (telefonisch bij Sebreghts Lutgart) of via
mail.
Sociale Wetenschappen
108
3.2.9 Derde milieu, peergroup
Inleiding:
In Europees jeugdonderzoek wordt al geruime tijd onderkend dat leeftijdsgenoten
grote invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Ouders (gezin)
en leerkrachten (school) zijn belangrijk, maar echt niet de enige bakens op weg
naar volwassenheid. De jeugd zelf heeft een cruciale rol in de ontwikkeling naar
zelfstandigheid, zowel voor zichzelf als voor anderen.
Een druk bediscussieerde kwestie in socialisatieonderzoek is de vraag welke
invloed ouders en leeftijdgenoten nu precies op jongeren hebben. Vaak gaat het om
de vraag of tijdens de tienerjaren de invloed van ouders afneemt en die van
vrienden toeneemt.
Hoewel de invloed van leeftijdgenoten overduidelijk toeneemt met de leeftijd, zijn
zowel ouders als leeftijdsgenoten van belang, maar dit op verschillende
levensterreinen en op verschillende manieren. Leeftijdsgenoten hebben vooral
invloed op kleding, muziekvoorkeur, vrijetijdsbesteding, romantische liefdes, sociale
en seksuele relaties. Bij beslissingen die van groot belang zijn voor hun toekomst,
school en beroepsoriëntatie, en waarbij morele waarden een belangrijke rol spelen.
De invloed van ouders blijft groot vooral indien er een min of meer harmonische
relatie met hen bestaat.
De overgrote meerderheid van de jongeren kunnen zowel op ouders als op
leeftijdsgenoten terugvallen en doen dat ook. Opgroeien in positieve gezinssituaties
heeft een versterkend effect op contact met leeftijdsgenoten, en betekent dat
jongeren doorgaans ook goed in staat zijn om vriendschapsrelaties aan te gaan. Er
is dan ook geen sprake van het ontvluchten van het ouderlijk huis, maar van een
positieve keuze voor vriendschap.
a) Omschrijving peergroup
-
groep van leeftijdsgenoten
vaardigheden die niet van iouders kunnen geleerd worden
groep van gelijken waartoe je behoort (je kiest ze zelf)
gelijken in sociaal opzicht, bepaalde kenmerken gemeen
staan op bapaald moment voor gelijksoortige problemen
in de peergroup leer je omgaan met ongestructureerde omgeving ↔ gezin
zich leren organiseren: geen duidelijk rolpatronen, dus zelf structuur gaven
aan leven.
b) Indeling van de peergroup volgens Loeb
Loeb deelt de peergroup in volgens 2 criteria.
- Is er sprake van continuïteit of discontinuïteit?
- Is de peergroup informeel of formeel?
Er is sprake van continuïteit indien de peergroup een voorloper of voorbereiding
is op groepen in de volwassenheid. Bij discontinuïteit is de peergroup enkel
beperkt tot wat typisch is voor het jeugdleven.
In de informele peergroup zijn geen officieel vastgelegde regels. Het gaat om
de emotionele betrokkenheid tussen de leden. Bij de formele peergroup staan
de doelstellingen centraal. Hier zijn wel afgesproken gedragsregels en is er een
rolverdeling.
Sociale Wetenschappen
109
Soorten peergroepen
Continuïteit
Discontinuïteit
(op de volwassenheid
(beperkt tot het jeugdleven)
Peergroup
gericht)
Formeel
(Wordt door gedragsregels
bijeengehouden)
Informeel
(Wordt gevoelsmatig
bijeengehouden)
Gereglementeerd
Vb. fanclub
Georganiseerd
Vb. sportclub, orkestje
Dagelijkse groepsvorming
Vb. straatbende, missen
(vrienden, klas)
vaak band met thuis
Vriendenclub
De informele discontinue peergroup
- Voornamelijk als negatief gezien door Loeb.
- De groep is niet gericht op volwassenheid.
- Er is geen vastgelegde doelstelling.
- De leden worden bij elkaar gehouden door de ideeën die ze hebben over de
maatschappij.
- De leden voelen zich exclusief of juist afgewezen.
- Bijvoorbeeld straatbendes, in groepjes opererende delinquente jongeren
- Jongeren die zich hiertoe aangetrokken voelen, missen veelal een hechte en
warme band met de ouders. Maar er zijn er ook die dat wel hebben, maar
door toeval in de bende verzeild raken en er dan niet meer los van kunnen
komen, vb. omdat ze worden bedreigd als ze zich willen terugtrekken.
De formele discontinue peergroup
- Gezamenlijke emotionele verbondenheid met formele structuur.
- Het schoolvoorbeeld van deze groepen is de fanclub, die bijeen wordt
gehouden door de gezamenlijke emotioneel geladen verering van een
bepaalde held.
- Belangrijk bij adolescenten. Ze moeten hun eigen gevoelens bij anderen
kunnen herkennen en uiten.
Sociale Wetenschappen
110
De informele continue peergroup
- Dagelijks.
- Klasgenoten en vriendengroepjes.
- Subculturen = een maatschappelijk stromingen op peergroupniveau. Dit wil
zeggen dat jongeren wel tot dezelfde sub-cultuur kunnen behoren, maar dat
ze niet persee ook samen optrekken. De sub-cultuur vormt een referentie
voor smaak en gedrag.
Voorbeelden: skaters, emo’s, ...
- Niet officieel
- Socialiserende werking : die doorloopt tot in de volwassenheid. Rekening
houden met anderen, luisteren naar andere meningen, op je standpunt blijven
staan, toegeven,…
- Persoonlijkheidsvormende werking: Jongeren krijgen zelfkennis door de
reacties die ze bij elkaar oproepen en bouwen mede aan de hand daarvan
een zelfbeeld op.
De formele continue peergroup
- Sportclub, muziekschool, jeugdraad, … .
- Gereglementeerd en georganiseerd met als doel plezier en ontspanning.
- Weliswaar bedoeld voor sport en ontspanning, maar daarnaast toch ook een
leerschool in verplichtingen.
Bron: Kohnstamm, R. Kleine ontwikkelingspsychologie. Deel 3. Houten/diegem, 2002, blz. 165,166.
Opmerking:
1. Uitgezonderd de eerste groep, die alleen maar negatief te beoordelen is,
levert elk type peergroup een eigen positieve bijdrage aan de adolescentie.
2. De belangrijkste formele netwerken kunnen gesitueerd worden binnen de
school en jeugdhuizen, jeugdbewegingen, jeugdorganisaties en
sportverenigingen.
Het zijn deze formele netwerken die zullen instaan voor belangrijke
informele netwerken. Doordat deze informele netwerken voortvloeien uit de
formele netwerken zijn ze nog duidelijk gestructureerd en dit is van belang
voor de socialiserende werking. Structuren zijn belangrijk om zich te kunnen
handhaven in de maatschappij (is ook heel duidelijk aan regels gebonden).
Leden van een formele continue peergroup, met nadruk op
jeugdbewegingen, hebben kansen om veel vrienden van eigen en andere
geslacht te ontmoeten en hebben ook de meeste kansen om hun vrienden
te ontmoeten in verschillende milieus. Deze vriendengroepen situeren zich
in de informele continue peergroup met een duidelijke socialiserende
werking en zijn daarom van groot belang.
Bron: http://www.re-creatiefvlaanderen.be/srv/pdf/srcvpub_200203.pdf
Sociale Wetenschappen
111
Opdracht:
- Tot welke groepen behoor jij? Benoem je groepen en plaats deze in de kader.
- Beschrijf aan de hand van voorbeelden uit je eigen leven hoe de formele
continue peergroup invloed kan hebben op de informele continue peergroup.
Peergroup
Continuïteit
Discontinuïteit
(op de volwassenheid gericht)
(beperkt tot het jeugdleven)
Formeel
(Wordt door gedragsregels
bijeengehouden)
Informeel
(Wordt gevoelsmatig
bijeengehouden)
- Beschrijf aan de hand van voorbeelden uit je eigen leven hoe de
verschillende peergroupen waartoe jij behoort, invloed kunnen uitoefenen op
de socialisatie en persoonlijkheidsvorming van jouw als persoon.
Sociale Wetenschappen
112
Download