HEILIG HART VAN MARIA-INSTITUUT SOCIALE WETENSCHAPPEN Naam: …………………………………………… Klas: ……………… Leerkrachten: Mevr Van Steelant Mevr Verlinden Mevr. Verstraeten Schooljaar: 2007 – 2008 INHOUD Concrete afspraken DOELSTELLING 1: 1. HET SCHEMA ‘MENS EN GEDRAG EN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN’ VERDUIDELIJKEN EN KADEREN BINNEN DE COMPONENT SOCIALE WETENSCHAPPEN EN BINNEN HET STUDIERICHTINGPROFIEL. HET BEGRIP GEDRAG EN ZIJN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN 1.1 Begripsomschrijving 1.2 Factoren die het gedrag beïnvloeden: 1.2.1 Biologische factoren 1.2.2 Cognitieve factoren 1.2.3 Sociaal-culturele factoren Bijlagen DOELSTELLING 2: 1. SCHETSEN VAN DE SAMENHANG VAN ELEMENTEN DIE EEN ROL SPELEN IN HET PEDAGOGISCH HANDELEN EN VAN DE WEDERZIJDSE BEÏNVLOEDING WAARBINNEN HET PEDAGOGISCH HANDELEN PLAATSVINDT. MENSENKENNIS VERSUS WETENSCHAPPELIJKE KENNIS OVER DE MENS 1.1 Mensenkennis of alledaags weten 1.2 Wetenschappelijke kennis over de mens 1.2.1 Omschrijving van wetenschappelijke kennis 1.2.2 Criteria voor wetenschappelijke kennis 1.2.3 Soorten van wetenschappelijke kennis 1.2.4 Wetenschappen die de mens bestuderen 1.3 Psychologie 1.3.1 Definitie van psychologie 1.3.2 Doelen van de psychologie 1.3.3 Ontwikkelingspsychologie Bijlagen 2. OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN 2.1 Wat is pedagogiek? 2.2 Wat is pedagogisch handelen? 2.3 Opvoedingsrelatie 2.4 Begrippen binnen het pedagogisch handelen Sociale Wetenschappen 2 2.4.1 Opvoedingsmilieu a) Gezin b) School c) Derde milieu 2.4.2 Opvoedingsklimaat 2.4.3 Opvoedingsstijl 2.4.4 Opvoedingsmiddelen a) informatieoverdracht b) gewoontevorming c) beloning en straf d) imitatieleren of modelling of leren door nabootsing 2.4.5 Rol 2.4.6 Pedagogische methode en Opvoedingsproject 2.5 Situering van de begrippen in het STW-schema Bijlagen 3. VISIE OP HET PEDAGOGISCH HANDELEN 3.1 Inleiding Opvoedingsdoelen 3.2 Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. RELATIE OPVOEDER - OPVOEDELING 3.2.1 Opvoeder a) Eigen ervaringen b) Eigen ontwikkeling Intelligentie Temperament Motivatie en interesse c) Grondhouding van de opvoeder Echtheid of authenticiteit Onvoorwaardelijke positieve gevoelens Empathisch begrijpen Sociale Wetenschappen 3 3.2.2 Opvoedeling Temperament 3.2.3 Besluit: Wederzijdse beïnvloeding 3.2.4 Doorheen de geschiedenis 3.2.5 Opvoedingsstijlen Vier opvoedingsstijlen volgens Maccoby & Martin Autoritaire opvoedingsstijl: Toegeeflijke opvoedingsstijl Autoritatieve opvoedingsstijl Verwaarlozende opvoedingsstijl Belangrijke opmerking: Inconsequent gedrag met betrekking tot de verschillende opvoedingsstijlen. 3.2.6 Belonen, straffen, lachen en communicatie a) Belonen Drie soorten beloningen. Enkele aandachtspunten bij belonen. b) Verantwoord straffen Vermijden van straffen Regels voor verantwoord straffen Samenvattend schema over belonen en straffen c) Altijd blijven lachen. d) Communicatie 3.2.7 Het gezin a) Functies van het gezin Voortplanting De economische functie Zorgen voor: fysiek verzorgende en affectieve functie De opvoedingsfunctie Socialisatie Sociale Wetenschappen 4 b) Relaties binnen het gezin c) Rol 58 Man/vrouw rolverschillen 58 Soorten gezinssamenstellingen 59 Eenoudergezin 60 Nieuw samengestelde gezinnen 61 Homo-gezin 62 Gezinsontbinding en hersamenstelling en het pedagogisch handelen. 63 Sociaal-culturele factoren 64 Syntheseopdracht film Left Luggage Sociale Wetenschappen 58 64 5 Concrete afspraken voor de lessen sociale wetenschappen 2007-2008 1. Materiaal Ringmap voor enerzijds eigen notities, anderzijds kopieën Cursusbladen Grote takenbladen voor overhoringen 2. Gesprekken tijdens het lesgebeuren kunnen enkel zinvol gebeuren mits naleven van enkele regels waaronder de voornaamste: luisteren naar anderen; respectvol spreken;… De inhoud van klasgesprekken en persoonlijke voorbeelden en verhalen van leerlingen worden met de nodige privacy behandeld. 3. Evaluaties door individuele en groepswerken, overhoringen (wekelijks en periodiek). Elke week is een vastgesteld evaluatiemoment mogelijk over de 4 voorgaande uren SW. De afspraken hiervoor gebeuren met de betrokken leerkracht aan de hand van de uurrooster. De leerhouding wordt geëvalueerd aan de hand van de volgende elementen: Actieve samenwerking Luisteren naar anderen Lesbetrokken Cursus in orde / mee noteren Respectvol spreken / geen discriminatie Materiaal meebrengen Proefwerken in december en juni (twee semesters). Overhoringen en opdrachten worden door de leerling bijgehouden in hun ringmap. Ze voorzien hiervoor een insteekmapje. De leerlingen vullen het overzichtsblad in. 4. Bij afwezigheden zorg je er zelf voor dat je op de hoogte bent van afspraken, opdrachten, overhoringen. Wanneer men na een afwezigheid terug 1 dag aanwezig is, komt men voor het vak SW de afspraken na. Enkel na een lange afwezigheid (1 week of meer) kan hierop een uitzondering gemaakt worden. Dit gebeurt steeds in overleg met de leerkracht, de leerling neemt zelf het initiatief en dit voor de aanvang van de lessen. Bij afwezigheid moeten aangekondigde overhoringen en taken ingehaald worden. De leerling neemt op eigen initiatief contact op met de leerkracht om een afspraak te maken. De inhaaltoetsen gaan door tijdens het 9de lesuur studie. 5. Het schoolreglement wordt nageleefd! Geen kauwgom, drank, eten... Sociale Wetenschappen 6 DOELSTELLING 1: 1. HET SCHEMA ‘MENS EN GEDRAG EN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN’ VERDUIDELIJKEN EN KADEREN BINNEN DE COMPONENT SOCIALE WETENSCHAPPEN EN BINNEN HET STUDIERICHTINGPROFIEL. HET BEGRIP GEDRAG EN ZIJN BEÏNVLOEDENDE FACTOREN Opdracht: Fragment uit: In de gloria. Door welke factoren wordt het gedrag van deze mensen bepaald? Wees zo volledig mogelijk. 1.1 Begripsomschrijving Definitie gedrag: Gedrag verwijst naar de acties en reacties van een organisme (mens, dier, …), met betrekking tot de omgeving. Gedrag wordt beïnvloed door: GEDRAG Sociale Wetenschappen 7 1.2 Factoren die het gedrag beïnvloeden: 1.2.1 Biologische factoren De 3 belangrijkste biologische factoren zijn: - hersenen - zenuwstelsel - hormonen In het vak natuurwetenschappen worden die behandeld. Aan de hand van enkele voorbeelden willen we hun invloed op gedrag illustreren. Opdracht: Lees aandachtig de teksten: Hoe wordt gedrag door biologische factoren beïnvloed? Onderlijn alle passages waar gedrag wordt gelinkt aan biologische factoren 1.2.2 Cognitieve factoren Cognitie is ons denkvermogen: het vermogen informatie uit het dagelijks leven te interpreteren ofwel ons vermogen om om te gaan met kennis. Cognitie kan staan voor de mentale activiteit die de processen van leren, waarnemen, herinneren, interpreteren, geloven en probleemoplossend denken bevat. Emoties hebben een grote invloed op het cognitief functioneren. Daarom maken we in onze definitie over gedrag en de beïnvloedende factoren van gedrag geen aparte onderscheiding tussen het cognitieve en het affectieve. Het affectieve, ons gevoelsleven en emotionele aspecten krijgen ook hier een plaats in ons schema. Het is heel moeilijk om de gedachtegang van een persoon te kunnen achterhalen. We kunnen dit enkel afleiden uit het gedrag en zijn nooit 100% zeker of onze interpretatie overeenkomt met de werkelijke gedachtegang van de persoon zelf. Bijvoorbeeld: bij huilen zijn verschillende interpretaties mogelijk: - je kan huilen van verdriet, - je kan huilen van pijn, - je kan huilen van geluk. Sociale Wetenschappen 8 Opdracht: Bekijk het fragment uit de film ‘Good Will Hunting’. Will Hunting werkt in een school en brengt de rest van zijn dagen voornamelijk door met vechten en het omzeilen van de wet. Op een dag blijkt echter dat Will een uitzonderlijk talent heeft voor wiskunde. Een leraar wil kost wat kost dit talent uitbouwen maar merkt al vlug dat Will behoorlijk overhoop ligt met zichzelf en met z’n omgeving. De enigen die hem kunnen helpen zijn Sean Mcguire, een psycholoog die bewondering heeft voor het jonge genie en hem probeert te begrijpen en Skylar, een studente geneeskunde die verliefd is op Will. Zullen zij erin slagen om Will uit zijn isolement te halen? Probeer aan de hand van het fragment via het gedrag van de personen, de verschillende gedachtegangen/denkprocessen te achterhalen. 1.2.3 Sociaal-culturele factoren Opdracht: Onderlijn in onderstaande artikels de elementen die typisch zijn voor de Belgische cultuur en daarbij ook een invloed kan hebben op ons gedrag. (Bron: Het laatste nieuws, 02/06/07) Sociale Wetenschappen 9 - Culturele omgeving Zo lang als we ons al in de Belgische samenleving bevinden, krijgen we te maken met veel verschillende opvattingen, waarden en normen. We leren allerlei omgangsregels die in onze cultuur wenselijk zijn. Bijvoorbeeld Belgen gaan onderling anders met elkaar om als bijvoorbeeld Marokkanen. Zo zul je een Belgische man niet snel een andere man zien omarmen en op de wang kussen, wat wel heel gewoon is in de Marokkaanse cultuur. Belgische mannen zijn veel afstandelijker en begroeten elkaar door gewoon een hand te geven. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat er veel verschillen zijn tussen het gedrag van mensen uit verschillende culturen. Waarden zoals eerlijkheid, openheid, verdraagzaamheid, tolerant zijn, geen agressief gedrag (zowel verbaal als non-verbaal), … bepalen ook welk gedrag we stellen. Dit kan ook afhankelijk zijn van de cultuur. Voorbeelden? Ook je geloofsovertuiging heeft een invloed op je gedrag. Dit is natuurlijk ook afhankelijk van hoe sterk je gelooft en hoe bereid je bent om daar bepaalde opofferingen voor te maken. Vb. - Streng katholieken eten geen vlees op vrijdag, respecteren de vastentijd, gaan wekelijks naar de kerk, … - Moslims drinken geen alcohol, bidden dagelijks, worden vaak uitgehuwelijkt, slachten schapen tijdens het offerfeest, doen mee aan de ramadan, … - Boeddhisten mediteren, brengen offers aan Boeddha,… - … Sociale Wetenschappen 10 - Sociale omgeving Je gedrag wordt beïnvloed door mensen. De mensen die de grootste invloed op je hebben zijn je ouders, partner en kinderen. Deze mensen behoren tot de primaire groep; je meest directe leefomgeving. Natuurlijk word je ook beïnvloed door je beste vrienden, collega's, broers en zussen enz. Hoe belangrijker bepaalde mensen voor je zijn, des te meer je je op hen zult richten. Van deze mensen neem je ook makkelijker iets aan. Hun mening telt voor jou. Vinden ze dat jij niet hard genoeg werkt bijvoorbeeld, dan zul je je daarnaar gedragen. In een andere omgeving kun je ontdekken (dus waar zij niet aanwezig zijn) dat je eigenlijk juist heel hard werkt. Je stemt je gedrag dus af op de verwachtingen en het gedrag van andere mensen. We nemen ook bewust en onbewust gedrag van mensen over. Zelfs van je broertje of zusje kun je gedrag overnemen, zoals bijvoorbeeld taalgebruik, het gebruik van parfum, de mening overnemen dat sport belangrijk is en je daar ook naar gedragen enz. Leerkrachten op school zijn ook personen waar we ons mee identificeren. Op latere leeftijd kunnen we terugdenken aan 'belangrijke mensen' uit je werkomgeving of leefomgeving. Waar mensen zijn, worden we beïnvloed. Je maakt de keuze iemands opvattingen belangrijk te vinden, of ze juist naast je neer te leggen. Het gedrag van de mens wordt dus grotendeels beïnvloed door zijn omgeving. Met omgeving bedoelen we dan: - de materiële omgeving: vb. onze woning, de communicatiemedia, verkeersinfrastructuur, de natuur, … - de sociale omgeving: vb. onze huisgenoten, buren, vrienden, familie, collega’s, Besluit: De gehanteerde definitie van gedrag en de beïnvloedende factoren van gedrag zullen de rode draad zijn doorheen de cursus SW van de 3de graad. Welke doelstellingen beoogt men binnen sociale wetenschappen in de 3 e graad? - doelstelling 1 Het schema “mens – gedrag en beïnvloedende factoren” verduidelijken en kaderen binnen de component sociale wetenschappen en binnen het studierichtingprofiel. - doelstelling 2 Onderzoeken hoe de lichamelijke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de mens verloopt. - doelstelling 3 Schetsen van de samenhang van elementen die een rol spelen in het pedagogisch handelen en van de wederzijdse beïnvloeding waarbinnen het pedagogisch handelen plaatsvindt. - doelstelling 4 In kaart brengen welke factoren “Gedrag” beïnvloeden en de relatie met “leren” illustreren - doelstelling 5 In kaart brengen hoe men als mens deel uitmaakt van de samenleving - doelstelling 6 Verkennen van eigen mogelijkheden als leerling na de studierichting STW Voorbeeld Een mogelijk verband tussen het schema en doelstelling 2 en 4: Kinderen leren bepaalde gedragingen door imitatie van hun ouders (= sociale omgeving). Ze leren bijvoorbeeld hun moedertaal door het nabootsen of imiteren van klanken. Sociale Wetenschappen 11 Bijlage bij 1.2 1.2.1 p4 Factoren die het gedrag beïnvloeden Biologische factoren 1. Menstruatie en eetgedrag Tijdens de dagen die onmiddellijk aan de menstruatie voorafgaan vertonen veel vrouwen afwijkende eetgewoonten. Goed gekend is de neiging om zoet te eten. Dit fenomeen hangt nauw samen met andere gedragswijzigingen in die periode, die deel uitmaken van wat men het Premenstrueel Tensie Syndroom noemt. Talrijke studies hebben aangetoond dat bij veel vrouwen de vruchtbaarheidscyclus begeleid wordt door een reeks periodieke somatische, psychologische en gedragsveranderingen. Bij heel wat vrouwen blijft dit fenomeen beperkt tot zich wat “anders voelen”, zonder daarvan echt hinder te ondervinden. Maar bij anderen kan het ernstige vormen aannemen. Dit aantal wordt geschat, naargelang de studies, op 3 tot 15% van de vrouwelijke bevolking. Over het precieze voorkomen bestaat geen duidelijkheid. Publicaties van farmaceutische firma’s, die een hormonale behandeling van het premenstrueel syndroom aanraden, vermelden dat 50% van alle vrouwen er sterk onder lijden. Symptomen Somatische symptomen die kunnen optreden zijn pijn, uitstralend naar de schaamlippen, rugpijn, moeheid, vochtophopingen en gewichtsverhoging, ... Oorzaken Het Premenstrueel Tensie Syndroom kan zowel biologische als sociologische en psychologische oorzaken hebben. Familiale voorgeschiktheid, zowel genetisch als via de omgeving vormt zeker een risicofactor. Bij bepaalde groepen van vrouwen zoals ongehuwde vrouwen, vrouwen die niet gebaard hebben, neurotische vrouwen, vrouwen met emotionele problemen, enz... komt het syndroom vaker voor. Ook relationele spanningen met de partner zouden tot verergering leiden. Een belangrijke oorzaak dient echter gezocht te worden hij het hormonale evenwicht: men spreekt van een relatief te lage progesteronspiegel en een te hoge oestrogeenspiegel voor de maandstonden. Deze onevenwichtige verhouding oestrogeen/progestageen beïnvloedt de werking van de neurotransmitters waardoor op zijn beurt de stemming beïnvloed wordt. Vandaag hanteert men vooral de psychosomatische stresshypothese, waarbij de genetische kwetsbaarheid die beïnvloed wordt door stressfactoren zou leiden tot het voorkomen van premenstruele symptomen. Het regelmatig gebruik van de combinatie-pil geeft veel minder premenstruele klachten: in het algemeen daalt de klacht over het Premenstrueel Tensie Syndroom tot 30% hij dergelijke pilgebruiksters. Gezien de oorzakelijke factoren van het syndroom niet zo goed gekend zijn is voorzichtigheid hij de behandeling geboden. De voorgestelde maatregelen gaan naargelang het geval en de behandelende arts van dieetvoorschriften, orale anticonceptiva, antidepressiva, pijnstillers, tot zelfs chirurgie, met verwijdering van de eileiders! Wanneer de keuze valt op psychotrope medicatie zoals angstremmers of antidepressiva blijft nog de vraag of deze middelen in continu- behandeling dienen gegeven te worden, dan wel uitsluitend tijdens de periode dat er klachten zijn. Voedingproblemen en aanbevelingen Wanneer men de aandacht gaat toespitsen op de eetaspecten van het syndroom, stelt men vast dat anorexie en boulimie (vooral van producten met geraffineerde suiker zoals chocolade) zowel afzonderlijk als in combinatie kunnen optreden. In geval van gewichtsverlies tengevolge van anorexie ziet men een daling in bepaalde neurotransmitters en hormoonconcentraties, meer bijzonder hij de catecholaminen en gonadotropinen. Catecholaminen is de verzamelnaam voor de neurotransmitters noradrenaline. Adrenaline en dopamine zijn producten van de bijnier, terwijl gonadotropinen hormonen zijn die de werkzaamheid van de gonaden of geslachtsorganen regelen. Deze veranderingen leiden waarschijnlijk tot een piek in de hormonen waardoor de eetlust toeneemt, Samen met de toegenomen emotionele angst, eigen aan de premenstruele dagen, heeft men dan de neiging te gaan overeten. Sociale Wetenschappen 12 Wie geneigd is extra veel te eten, kan zich in die dagen beter concentreren op voedsel dat rijk is aan mineralen, chroom, magnesium en vitamines B. Gedurende de premenstruele week kan de behoefte aan energie stijgen tot 500 kcal meer per dag. Het is raadzaam meerdere kleine maaltijden te nemen, bijvoorbeeld een toegevoegde gezonde snack in de voor- en in de namiddag. De consumptie van dierlijke vetten wordt best verminderd en de consumptie van fruit en groenten verhoogd. Een zoutarm dieet is aan te bevelen, omwille van de neiging tot vochtopstapeling. Cafeïne in de vorm van thee, koffie, chocolade en coladranken wordt eveneens vermeden en alcoholconsumptie beperkt men tot het minimum. Roken is uit den boze. Ook zal men de inname van volle melkproducten beperken. Premenstruele angst De voornaamste symptomen van premenstruele angst zijn nerveuze spanning, prikkelbaarheid en stemmingsveranderingen, die zelfs tot een tweetal weken voor de maandstonden kunnen beginnen om geleidelijk te verslechten wanneer de menstruatie nadert. Zowel hormonale als dieetgebonden factoren liggen hier aan ten gronde. Volgens sommige artsen zou de angst veroorzaakt worden door een verhoging van het oestrogeengehalte ofwel door een verhoogde gevoeligheid eraan. Het gewone dieet met hoog vetgehalte en relatief weinig vezels kan de waarde van deze hormonen verhogen. Ook blijken de hoge waarden van oestrogenen de afbraak van het stimulerend middel cafeïne door de lever te vertragen. Dit is de reden waarom sommige vrouwen gevoeliger zijn voor thee en koffie wanneer ze zwanger zijn of wanneer ze een oraal anticonceptivum nemen. Een gemis aan vitamines B en vooral aan mineraal magnesium kan ook wijzigingen veroorzaken in de scheikunde van het zenuwstelsel waardoor gevoelens van angst en prikkelbaarheid kunnen toenemen. Bij ernstige premenstruele problemen zal de arts een lichamelijk onderzoek met een routine bloedonderzoek uitvoeren om de mogelijkheid van een onderliggend probleem, zoals bv. bloedarmoede, te detecteren. Wanneer er niets wordt gevonden zal hij/zij vaak een hormonenbehandeling of kalmeermiddelen voorschrijven. Een dokter die beter voorgelicht is zal vragen stellen betreffende het eet- en bewegingspatroon alsook over de stress in het dagelijkse leven. Zo nodig zal hij de patiënte verwijzen voor verder advies en behandeling. Myriam Van Moffaer De eetbrief Nr 80 • December 2000 Sociale Wetenschappen 13 2. Slechte punten door testosteron maandag 30 april 2007 Slechte punten door testosteron GENT - Dat jongens op school slechter presteren dan meisjes, heeft niet alleen met machogedrag te maken. Ook hun hormonen zijn een spelbreker. Van onze redacteur Pieter Lesaffer Vanaf elf à twaalf jaar is er bij jongens een sterke toename van het hormoon testosteron. Dat maakt de leerlingen onrustiger en competitiever. En dat botst met de strakke structuur die het onderwijs oplegt. Zo luidt de conclusie van de socioloog Hans Vermeersch (Universiteit Gent). Hij maakte over de prestatieverschillen tussen jongens en meisjes een onderzoek op vraag van het Centrum voor Genderstudies. Dat die verschillen er zijn, blijkt onder meer uit de spijbelcijfers. Daarnaast hebben jongens ook meer kans om te blijven zitten. En zelfs de doorstroming naar het hoger onderwijs is overwegend vrouwelijk. Een deel van de verklaring is het verschil tussen de jongens- en meisjescultuur op school. Dat bevestigt Mieke Van Houtte, met wie Vermeersch zijn onderzoek maakte. Van Houtte stelde vast dat jongens vooral populair willen zijn bij de andere jongens. Dat machogedrag, waarbij het vooral de bedoeling is zo weinig mogelijk te studeren, botst met de school. Dat gedrag bepaalt ook het verwachtingspatroon van de leraars. Deze selffulfilling prophecy doet de kloof tussen jongens en meisjes toenemen. De biologische invalshoek van Vermeersch sluit daarbij aan. 'Jongens en meisjes hebben een verschillende hormonale ontwikkeling', aldus de jonge onderzoeker. 'Meisjes hebben in hun puberteit vooral een toename van het hormoon oestradiol. Daardoor worden zij gevoeliger voor wat in hun directe omgeving gebeurt. Vooral de intieme relaties, met de familie en de beste vriendinnen, zijn belangrijk. Zij hebben niet dezelfde onrust als de jongens.' Meisjes hebben volgens Vermeersch gemiddeld minder kans op risicogedrag. Al is dat natuurlijk niet uit te sluiten, vooral wanneer er een probleem is in de intieme relaties. 'Net als bij de meisjes is er bij jongens een wisselwerking tussen de hormonale ontwikkeling en de omgeving. Jongens zoeken “soortgenoten, op. Samen gaan ze dan spijbelen, of doen ze andere dingen die hun schoolsucces ondergraven.' De opstandigheid van jongens wordt ook door het onderwijs versterkt. 'De school heeft per definitie een strakke structuur, en dat botst met de creativiteit en de assertiviteit van de jongens. In het onderwijs staan eerder vrouwelijke waarden zoals conformisme en netheid voorop.' Blz. 12 analyse. Pieter Lesaffer Sociale Wetenschappen 14 Sociale Wetenschappen 15 DOELSTELLING 2: 1. SCHETSEN VAN DE SAMENHANG VAN ELEMENTEN DIE EEN ROL SPELEN IN HET PEDAGOGISCH HANDELEN EN VAN DE WEDERZIJDSE BEÏNVLOEDING WAARBINNEN HET PEDAGOGISCH HANDELEN PLAATSVINDT. MENSENKENNIS VERSUS WETENSCHAPPELIJKE KENNIS OVER DE MENS “Hoe zit de mens in elkaar?” Deze vraag boeit zowat iedereen. Doorheen de geschiedenis zijn hier heel wat antwoorden op gekomen, maar toch blijft de vraag leven, vandaag en in de toekomst. Een eenduidig antwoord blijkt niet te bestaan, maar af te hangen van het tijdperk, cultuur en context waarin het wordt geformuleerd. Opdracht: Hieronder vind je enkele voorbeelden van mensenkennis en wetenschappelijke kennis over de mens. Zet een M bij de voorbeelden die volgens jou getuigen van mensenkennis of alledaagse weten en een W bij de voorbeelden van wetenschappelijke kennis over de mens - ……… medisch rapport - ……… IQ-test - ……… column - ……… statistische gegevens in verband met schoolloopbaan - ……… behoeftepiramide van Maslow - ……… waarzeggerij - ……… evolutietheorie - ……… voedingsmiddelentabel - ……… horoscoop: Je ontdekt dat je voordeel hebt vanwege je opvoeding, wat men je meegegeven heeft staat je ten dienste. Je raakt betrokken bij steeds grotere groepen en organisaties en bij steeds meer mensen en terwijl het je aan de ene kant goed bevalt, schrikt het je toch ook wel af. Zo kun je er bijvoorbeeld niet goed tegen dat je debatteren moet, maar als het je lukt zo veel mogelijk van je eigen persoonlijkheid te tonen zal dat best gaan. (Uit Flair, de horoscoop voor de Weegschaal) De opdracht heeft wellicht duidelijk gemaakt dat we de antwoorden op de vraag “Hoe zit de mens in elkaar?” kunnen onderverdelen in twee groepen: enerzijds de mensenkennis (of alledaagse kennis) en anderzijds wetenschappelijke kennis over de mens. In dit hoofdstuk wordt het onderscheid hiertussen verder toegelicht. Wat houdt dat in: alledaagse mensenkennis? Wat is er zo verschillend tussen alledaagse kennis en wetenschappelijke kennis? Welke wetenschappen onderzoeken hoe de mens en zijn gedrag in elkaar zit? Sociale Wetenschappen 16 1.1 Mensenkennis of alledaags weten Elke mens heeft een eigen theorie over belangrijke domeinen van het leven. We ‘weten’ hoe mensen in elkaar zitten, waarom we bepaalde dingen doen en waarom we bepaalde dingen juist niet doen. We ontwikkelen ideeën over kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen. Over samen leven met elkaar, relaties, vriendschappen, culturen, vreemdelingen, … . Niemand of niets ontsnapt aan onze interpretatie van de werkelijkheid. We doen dit graag. Het is eigen aan de mens dat hij gedrag van zichzelf of van anderen beschrijft, tracht te voorspellen of tracht te verklaren. Iemand met intuïtieve mensenkennis tracht een individu in zijn eigenheid, zoals de ander volgens hem echt is, te begrijpen. Hij probeert het individuele gedrag te voorspellen. Toch blijft dit intuïtief, alledaags en voorwetenschappelijk weten “geen waarheid”, geen wetenschappelijke kennis. Want wat blijkt? Iedereen vertrekt bij het opstellen van zijn theorieën vooral vanuit het eigen standpunt. Zo komt het dat we nogal vaak een verschillende mening over eenzelfde persoon hebben. Kenmerken van de mensenkennis of het alledaags weten: 1. De mensenkennis is subjectief: het berust op persoonlijke toevallige ervaringen. Hierdoor is het weten beperkt, eenzijdig en gekleurd door een persoonlijke mening. Het persoonlijke karakter van het alledaagse weten maakt dat het niet controleerbaar is. 2. De bronnen van de mensenkennis zijn: intuïtie, persoonlijke ervaringen, verhalen van anderen, traditie, toeval, volkswijsheden, cultuur, eigen gevoelens. Bovenstaande kenmerken maken duidelijk dat we niet al te hoog mogen oplopen met onze alledaagse mensenkennis. Dit alledaagse weten heeft immers vele nadelen en is weinig betrouwbaar. Toch is het ook belangrijk en helpt het ons in het dagelijkse leven. De belangrijkste nadelen van de mensenkennis: 1. te subjectief en dus niet controleerbaar, 2. gebaseerd op een eerste indruk en daardoor vol vooroordelen en mogelijk foute opvattingen, 3. zonder structuur, chaotisch en daardoor van weinig kwaliteit, 4. vaag en algemeen en daardoor weinig betekenisvol. Maar er zijn ook enkele voordelen aan de mensenkennis: 1. het helpt je snel en gemakkelijk situaties in te schatten (zonder eerst wetenschappelijk onderzoek te moeten doen), 2. het is vanzelfsprekende kennis voor de gebruiker waarbij geen kritische vragen worden gesteld, 3. het maakt het menselijk gedrag meer voorspelbaar. Opdracht: Probeer hieronder zelf een definitie (omschrijving) te geven van mensenkennis op basis van de hierboven vermelde eigenschappen, voor- en nadelen: Sociale Wetenschappen 17 1.3 Wetenschappelijke kennis over de mens 1.3.1 Omschrijving van wetenschappelijke kennis De mens wil steeds weten hoe alles precies in elkaar zit. Hierdoor zijn de wetenschappen ontstaan. In de wetenschappen wil men via onderzoek nieuwe kennis verwerven om het algemene inzicht in de werkelijkheid te vergroten (fundamenteel wetenschappelijk onderzoek) of om praktijkproblemen op te lossen (toegepast wetenschappelijk onderzoek). De kennis die zulke onderzoeken opleveren noemen we ‘wetenschappelijke kennis’. Een wetenschapper zal fenomenen systematisch trachten te beschrijven, te ordenen, te registreren, te begrijpen en te verklaren. Zo probeert hij de fenomenen voorspelbaar te maken om de werkelijkheid beter te beheersen. 1.3.2 Criteria voor wetenschappelijke kennis Hierboven staat in grote lijnen uitgelegd wat we onder wetenschappelijke kennis verstaan. Om na te gaan of bepaalde kennis echt (zuiver) wetenschappelijk is, zijn er een aantal criteria opgesteld om te spreken van wetenschappelijke kennis. We zetten ze even op een rijtje: 1. Wetenschappelijke kennis moet methodisch verworven zijn. Dit houdt ondermeer in dat de wetenschappers gebruik maken van wetenschappelijke instrumenten (methoden) om tot hun bevindingen te komen, bijvoorbeeld tests, experimenten, observaties,… 2. Wetenschappelijk kennis moet objectief zijn. Objectiviteit betekent dat andere onderzoekers die onafhankelijk van elkaar hetzelfde onderwerp bestuderen, tot dezelfde resultaten moeten komen. Het resultaat van het onderzoek mag dus niet afhangen van de persoonlijke voorkeuren, meningen of vooroordelen van de onderzoekers. 3. Wetenschappelijke kennis moet controleerbaar zijn. Dit criteria vloeit voort uit de vorige twee. Een andere wetenschapper moet het onderzoek opnieuw kunnen doen, om na te gaan of hij tot dezelfde resultaten komt. Om een onderzoek te kunnen herhalen moet deze tweede wetenschapper tot in detail weten hoe de eerste onderzoeker te werk is gegaan en wat zijn resultaten waren. Zo weet de onderzoeker op welk manier hij het onderzoek moet overdoen en kan hij de resultaten vergelijken met het eerste onderzoek. 4. Een wetenschapper moet kritisch zijn tegenover de verkregen kennis. Wat wetenschappers beweren moet verschillende keren in vraag gesteld worden vooraleer het als wetenschappelijke kennis benoemd kan worden. “Is dit wel zo?”, “Kan het niet anders zijn?”, “Waarom is dit zo?”, “Zijn er geen andere verklaringen mogelijk?” Op die manier kunnen de wetenschappen vooruitgaan. Denk maar aan de aarde waarvan met vroeger overtuigd was dat ze plat was, maar ondertussen als redelijk rond wordt beschouwd. 5. Wetenschappelijk kennis is empirisch verkregen. Iets is empirisch als het in de werkelijkheid getoetst en bewezen werd. In feite is empirie het tegenovergestelde van theorie. Een theoretisch inzicht is wel zinvol, maar heeft wetenschappelijk niet veel waarde tot het in de praktijk (in de empirie) bewezen wordt. Dat wil zeggen dat een idee slechts wetenschappelijk wordt, wanneer het verkregen werd op basis van wetenschappelijk onderzoek, op basis van meetbare gegevens. 6. Het wetenschappelijke weten is systematisch geordend, in tegenstelling tot het alledaagse weten dat eerder chaotisch is. Wetenschap is immers de systematische beschrijving van de wereld en een poging om de onderzochte gegevens te ordenen en samen te vatten aan de hand van wetten en regels. Sociale Wetenschappen 18 1.3.3 Soorten van wetenschappelijke kennis We weten nu dat er naast ‘alledaagse kennis’ ook ‘wetenschappelijke kennis’ bestaat en op basis van welke criteria we mogen spreken van wetenschappelijke kennis. Ondanks deze (strenge) criteria heeft de mens heel wat wetenschappelijke kennis vergaard. Toch merken we grote verschillen binnen die hoop wetenschappelijke kennis. Dit heeft ervoor gezorgd dat men langzamerhand een onderscheid is gaan maken in verschillende soorten kennis. De twee grote groepen die men onderscheidt, zijn de exacte wetenschappen en de humane wetenschappen. De exacte wetenschappen bestuderen de universeel wetmatige kennis. We denken aan wiskunde, chemie, fysica. Deze wetenschappen zullen vooral op zoek gaan naar oorzaken van bepaalde fenomenen en hopen daar tevens een verklaring voor te vinden. De humane wetenschappen onderzoeken alles wat het resultaat is van menselijke activiteiten. Ze is eerder gericht op het begrijpen van menselijke gedragingen en producten. De psychologie, de sociologie, de pedagogie zijn voorbeelden van humane wetenschappen. Er is echter niet altijd een strikte scheidingslijn tussen humane en exacte wetenschappen te trekken. Denk maar aan de geneeskunde. 1.3.4 Wetenschappen die de mens bestuderen Opdracht Er zijn heel wat wetenschappen die zich bezig houden met de studie van de mens en het menselijk gedrag. We denken hierbij in de eerste plaats aan wetenschappen als ‘geneeskunde’, ‘pedagogie’, ‘psychologie’, ‘sociologie’ en ‘filosofie’. Ga op zoek naar een volgens jou correcte en begrijpbare definitie van deze wetenschappen. Geef hierbij telkens aan op welke manier er naar de mens wordt gekeken. (Noteer de definities op een apart blad.) Geneeskunde: Pedagogie: Psychologie: Sociologie: Filosofie: Binnen deze verschillende wetenschappen worden op zich weer verschillende onderzoeksdomeinen onderscheiden die zich op een specifiek element van de mens focussen en hierbij een specifieke werkwijze hanteren. Zo is cardiologie een onderzoeksdomein binnen de geneeskunde die zich focust op het hart, terwijl de neurologie zich bezighoudt met het zenuwstelsel. Onder de pedagogische wetenschappen vind je orthopedagogen die zich focussen op mensen met een bepaald gebrek en specifieke noden, terwijl de onderwijskundigen volledig begaan zijn met het onderwijs en andere soorten vorming voor de mens. Sociale Wetenschappen 19 Opdracht: In onderstaand schema plaatsen we de mensenkennis tegenover de wetenschappelijke kennis. Probeer het schema aan te vullen op basis van voorgaande tekst. Mensenkennis Wetenschappelijke kennis Toevallig verworven Methodisch verworven 1. Intuïtie en gevoel 2. ………………………………………………: gebaseerd op eigen meningen, ervaringen, eerste indrukken, … 3. ……………………………………………...: Iedereen heeft er een ander inzicht over 1. …………………………….…………………: wetenschappelijke instrumenten en methoden 2. objectief: eigen mening of voorkeur speelt niet mee 3. …………………………...………………….: kan door elke onderzoeker opnieuw worden gedaan Vanzelfsprekend ………………………………………..………… Er worden geen kritische vragen gesteld. Alles wordt in vraag gesteld. Het is altijd zo geweest en zal altijd zo blijven Er is verandering of vernieuwing mogelijk Geen empirische basis Empirisch verkregen Bronnen: ……………………………………… Bronnen: ……………………………………… ………………………………………….……… ………………………………………….……… ………………………………………….……… ………………………………………….……… …………………………………..……………. Systematisch geordend Zonder ……………………………..………… Systematische aanpak aan de hand van wetten en regels Niet bekomen via strikte regels en wetten Opdracht: Verdeel de klas in 2 groepen. Elke leerling zoekt een artikel in een tijdschrift of op internet dat een onderwerp bespreekt op het vlak van psychologie, sociologie of pedagogie. Groep 1 in niet wetenschappelijke werken (mensenkennis). Groep 2 in wetenschappelijke werken. Leg kort uit waarom het artikel wetenschappelijk of niet wetenschappelijk onderbouwd is. De bron moet steeds correct vermeld worden. Zie bijgevoegde normen. Sociale Wetenschappen 20 In het volgende onderdeel gaan we dieper in op één wetenschap die zich bezighoudt met de mens, namelijk de psychologie. 1.4 Psychologie 1.4.1 Definitie van psychologie De psychologie bestudeert menselijk gedrag. Psychologen willen alles weten over hoe en waarom mensen zich gedragen zoals ze doen en dus is psychologie de wetenschap van de mens. Dit is zeker juist, maar voldoet niet als definitie. Er zijn immers nog andere wetenschappen die zich bezighouden met het bestuderen van de mens. Dat er meerdere wetenschappen bestaan die de mens bestuderen, maakt dat er ook meerdere verklaringen worden gegeven voor een bepaald fenomeen, afhankelijk van de invalshoek van waaruit men naar de mens kijkt. Voorbeeld: verschillende invalshoeken voor de verklaring van zelfmoord. Je kan zelfmoord verklaren vanuit de sociologie. Durkheim toonde in 1987 aan dat het aantal zelfmoorden per jaar afhankelijk is van het al dan niet voorkomen van een sterke solidariteit tussen de mensen. Is er sterke solidariteit, dan komen er beduidend minder zelfmoorden voor. Deze bevindingen kunnen leiden tot bepaalde strategieën door de politiek om zelfmoord tegen te gaan. Je kan zelfmoord ook verklaren vanuit de psychologie. Uit testresultaten is gebleken dat er een sterk verband is tussen zelfmoord en een laag zelfbeeld, een hoge prestatiedruk op school waaraan men niet kan voldoen of een opvallende identificatie met een overleden figuur. Deze bevindingen leiden naar therapie en een goed schoolbeleid als oplossing. Je kan zelfmoord ook verklaren vanuit de biologie. De persoon met zelfmoordneigingen heeft een tekort aan neurotransmitters (= overbrengers van impulsen) in de hersenen. De persoon kan niet voor elementaire activiteiten geprikkeld worden,dus vertoont hij een totale desinteresse. Een oplossing vanuit deze invalshoek kan onder andere medicatie zijn om de neurotransmitters te activeren. Ter informatie: Voor een nauwkeurigere definitie van psychologie kunnen we best beginnen met een vertaling van het woord ‘psychologie’. In de Griekse mythologie was ‘Psyché’ een koningsdochter van Kreta en ook de minnares van Eros, de god van de liefde. Psyché werd er beschreven als ‘de verpersoonlijking van de ziel’. Psyché betekent namelijk ‘hart’, ‘ziel’, ‘het innerlijke van de mens’ in het Grieks. Samen met Logos dat ‘kennis’, ‘wetenschap’ betekent kan psychologie dus vertaald worden als ‘zielkunde’. Ondertussen is men van het woord ‘ziel’ afgestapt; dit woord zegt vandaag immers niet veel meer. Bij de aanvang van de psychologie als wetenschap bestudeerde men het mentale leven, de bewuste ervaringen. Hierbij lieten ze mensen hun waarnemingen en gevoelens beschrijven. In deze periode kon men psychologie het best beschrijven als ‘de studie van de geest en de mentale processen’. Enkele decennia later (19301950) verwierpen de behavioristen deze benadering. Zij gingen ervan uit dat alleen uiterlijk gedrag bestudeerd kon worden, omdat enkel dit aspect van de mens objectief observeerbaar en meetbaar was. De behavioristen definieerden de psychologie als ‘de studie van het menselijk gedrag’. In de jaren 1950-1960 zijn de psychologen zich opnieuw gaan interesseren voor de mentale ervaringen en belevingen (zoals het geheugen, dromen, verbeelding), maar vanaf dan trachtte men deze zaken op een meer objectieve, wetenschappelijk manier te bestuderen. Sociale Wetenschappen 21 En zo komen we uiteindelijk aan de huidige definitie van psychologie: De psychologie is de wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale processen van individuen. Deze definitie omvat vier essentiële elementen: - het is een wetenschappelijk studie, - het gaat om de studie van het gedrag, - het gaat om de studie van de mentale processen, - het gaat om de studie van het individuen. Opdracht: Lees aandachtig de tekst: Psychologie als studie van de menselijke ijsberg Vul daarna het schema in Zie bijlage 1 1.4.2 Doelen van de psychologie Binnen de psychologie wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen de fundamentele of theoretische psychologie en de toegepaste psychologie. De fundamentele psychologie (= theoretische psychologie) heeft tot doel (a) kennis te verzamelen, (b) theorieën op te bouwen en (c) verklaringen te zoeken voor het menselijk gedrag. De toegepaste psychologie heeft tot doel, op basis van de kennis van de fundamentele psychologie, het gedrag te beïnvloeden op specifieke terreinen van het menselijk leven. Opmerking: de fundamentele en toegepaste psychologie zijn in de praktijk niet altijd zo strikt gescheiden als hier wordt voorgesteld, maar vinden vaak in wisselwerking met elkaar plaats. Zo kan goed toegepast onderzoek bijvoorbeeld meer klaarheid brengen in fundamentele processen van het gedrag, of juist een bepaalde theorie in vraag stellen. Sociale Wetenschappen 22 1.4.3 Ontwikkelingspsychologie In een van de doelstellingen voor de richting technische en sociale wetenschappen staat het onderzoeksgebied van de ontwikkelingspsychologie centraal. Dit is een deelgebied van de fundamentele psychologie. De ontwikkelingspsychologie bestudeert de ontwikkeling van het menselijk gedrag. Het begrip ‘gedrag’ moet je bij deze definitie zo ruim mogelijk opvatten. Gedrag omvat dan zowel de uiterlijk waarneembare motorische gedragingen als de cognitie, de perceptie, het sociale en het emotionele. Het omvat bovendien alle bewustzijnsniveaus. Ontwikkelingspsychologie tracht zowel bewuste als onbewuste processen te verklaren. De ontwikkelingspsychologen hebben specifieke doelen voor ogen: 1. beschrijvingen geven van de gedragingen en mentale processen die veranderen met de leeftijd, 2. het gedrag en de mentale processen verklaren, 3. op zoek gaan naar de gevolgen van het gedrag en de mentale processen die typisch zijn voor een bepaalde leeftijdsgroep. Vroeger beperkte de ontwikkelingspsychologen zich tot het bestuderen van de kinderjaren, maar tegenwoordig geloven onderzoekers steeds meer dat de mens zich levenslang blijft ontwikkelen. Daarom tracht men vandaag de volledige levenscyclus van de mens (conceptie tot dood) in kaart te brengen. Sociale Wetenschappen 23 Syntheseopdracht - Werk per 2. - Kies een onderzoeksthema uit de lijst. - Zoek een antwoord op de vragen in volgende bronnen: boeken, tijdschriften, encyclopedie, via internet, … . Het is belangrijk dat verschillende bronnen aan bod komen. - Noteer kort de antwoorden. - Vergelijk de verschillende informatiebronnen en verwoordt in het besluit welke bron het best bruikbaar is. - Vermeld, met behulp van de bijlage “bronvermelding”, correct de informatiebronnen. Aandachtspunten: - Beoordeel elke bron: betrouwbaar, recent, bruikbaar. - Vergelijk de informatie uit de verschillende bronnen. - Noteer de correcte bronvermelding. Bronvermelding: zie bijlage (d-e) Sociale Wetenschappen 24 Bijlage 1 bij 1.3 1.3.1 p 13 Psychologie Definitie van psychologie Tekst: Psychologie als studie van de menselijke ijsberg Vul op de lijnen de juiste begrippen in. Gebruik hiervoor de onderstaande tekst. Alles wat we doen kan als een ijsberg worden voorgesteld. Een ijsberg ligt in de zee en het is meestal slechts het topje van de ijsberg dat we zien. Het grootste gedeelte van de berg ligt onder het zeeniveau en is voor de gewone mens niet waarneembaar (zonder te duiken). Zo is het ook met ons menselijk gedrag. Het topje van de ijsberg is ons waarneembaar gedrag. Maar het overgrote deel van alles wat we doen, is niet waarneembaar of plastisch gezegd: ligt onder de zeespiegel. Wat zich innerlijk in ons afspeelt kunnen we opsplitsen in een aantal categorieën. Er zijn ten eerste de fysiologische processen. Dit zijn ofwel biochemische processen (vervoer van prikkels via lichaamsstoffen) ofwel elektrische processen (vervoer van prikkels via elektrische golfbewegingen) aan de hand waarvan prikkels in ons lichaam worden doorgegeven. Naast de fysiologische processen vinden we ook nog de mentale processen terug op deze ijsberg. Het verschil met de fysiologische processen is dat ze niet zichtbaar zijn, maar… ook niet meetbaar. De fysiologische processen zijn dit wel: je hartslag kan je niet zien, maar wel meten met bepaalde instrumenten. Idem voor de hormoonspiegel, longcapaciteit, bloeddruk… Mentale processen: gedachten, dromen, emoties, … blijven voorlopig nog steeds onmeetbaar. De psychologie neemt zowel de onderste als de bovenste laag van de ijsberg voor haar rekening. Ze houdt zich dan ook bezig met veel uiteenlopende problemen en vraagstukken, zoals gezondheidszorg, onderwijs, arbeidsomstandigheden, criminaliteit, reclame, … Uit: Gedragswetenschappen 5, V. Buyse en H. Van Wichelen, 2006. Sociale Wetenschappen 25 BRONNEN (BIBLIOGRAFISCHE GEGEVENS) NOTEREN. Een bibliografisch adres ziet er zo uit. Merk op dat je de typografie volledig overneemt: let dus op HOOFDLETTERS, kleine letters, onderstreepte titels en leestekens. 1 Een boek (zelfstandige publicatie) FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN AUTEUR (INITIALEN), Titel. (eventueel) Ondertitel. (x-de druk) (eventueel vermelden van de reeks waarin het boek verscheen), plaats van uitgave, uitgeverij, jaartal van verschijnen, aantal bladzijden. Merk op: - De eerste druk vermeld je niet; pas vanaf de tweede druk laat je dit gegeven volgen na de titel/ondertitel. - Vermeld nooit titulatuur van de auteur(s) (zoals bvb. <Dr.>, <Prof.>). - Indien er twee auteurs zijn, vermeld je beide. - Indien er drie of meer auteurs zijn, vermeld je de eerste en laat zijn naam volgen door e.a.. Voorbeeld: BESEMS, A., Het sollicitatiegesprek. De juiste strategie voor een succesvolle sollicitatie. 3de druk, Baarn, Bosch & Keuning, 1992, 125 blz. CLAES, J., e.a., De dans met de werkelijkheid. Over kunst in de cultuur. (Mensen en Feiten - 8), Leuven, Davidsfonds, 1992,. 139 blz. 2 Een tijdschriftartikel FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN AUTEUR (INITIALEN), Titel en ondertitel. Naam van het tijdschrift, jrg. x, nr. y, jaar van uitgave, blz. a-h. Voorbeeld: 3 VERMEULEN, E., Speurtocht naar het kleine. Natuur en techniek, jrg. 65, nr. 9, 1997, blz.1O-13. Een artikel uit krant of weekblad FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN AUTEUR (INITIALEN), of INITIALEN AUTEUR indien de familie- en/of voornamen niet zijn vermeld, Titel en ondertitel van het artikel. Naam van de krant/het weekblad, datum: dag, maand (voluit), jaar, begin- en eindbladzijde van het artikel. Voorbeeld: Sociale Wetenschappen RENARD, P., Het verstand is toegenomen. Knack, 16-22 juli 1997, blz. 18-19 26 4. Cd-rom, cd-i Kun je de plaats waar de gegevens zich bevinden niet specificeren, FAMILIENAAM van de REDACTEUR, VOORNAMEN, (red.), Titel en ondertitel van de cdrom/cd-i. cd-rom/cd-i, plaats van uitgave, uitgeverij, jaar (indien vermeld correcte datum). Voorbeeld: The renaissance gallery. An interactive tour of the high renaissance. cd-i, America, Philips Interactive Media, 1991. Kun je de plaats waar de gegevens zich bevinden wel specificeren? FAMILIENAAM van de REDACTEUR, VOORNAMEN, (red.), Titel van de bijdrage. In: Hoofdtitel van de cd-rom/cd-i. cd-rom/cd-i, aanduiding van het punt met de indelingstekens gebruikt op de cd-rom/cd-i. Voorbeeld: 5. BROECKX, T. en LEFEVER, C., (red.), De positieve syndicale vrijheid. In: Personeel, lonen en sociale wetten. cd-rom, pt. 4.1.2.11. Internet Voor de referenties volg je de regels die gelden voor schriftelijke bronnen. Je voegt er internet aan toe. Voor een boek FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN (INITIALEN), Titel en ondertitel van het boek. Internet, plaats van uitgave, uitgeverij, jaar van uitgave. (Het internetadres vermeld je tussen ronde haakjes) Voorbeeld: AERTS, D., e.a., World Views: from fragmentation to integration. Internet, Brussel, VUB Press, 1994. (http://www.vub.be) Voor een tijdschriftartikel FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN (INITIALEN), Titel en ondertitel van het tijdschriftartikel. Internet, Titel van het tijdschrift/de krant, jaargang/volume, nummer, jaar. (Het internetadres vermeld je tussen ronde haakjes.) Voorbeeld: SANDLOSS, J., Purple Loosestrife and the <Bounding> of Nature in North America Wetlands. Internet, Electronic Journal of Sociology, vol. 3, nr. 1, 1997. (http://www.Worldwildlife.be) Andere informatie FAMILIENAAM AUTEUR, VOORNAMEN (INITIALEN), Titel van de geciteerde informatie. Internet, volledige datum updating (of datum raadpleging). (Volledig internetadres). Voorbeeld: Sociale Wetenschappen UNICEF, About the convention. Internet, (http://www~unicef.org./crc/conven.htm) (26 februari 1998). 27 2. OMSCHRIJVING VAN DE BEGRIPPEN 2.1 Wat is pedagogiek? Pedagogiek of opvoedkunde is de studie van de manier waarop volwassenen (onderwijzers, ouders, opvoeders...) jeugdigen grootbrengen met een bepaald doel. Het is de wetenschap die de opvoeding van kinderen en jongeren bestudeert. Het woord ‘pedagogiek’ is afgeleid uit het Grieks, namelijk van het woord ‘pais’ (wat ‘kind’ is) en het woord ‘agogie’ (wat vertaald kan worden als ‘begeleiden, voeren tot’). De pedagoog bestudeert de opvoeding, de ontwikkelingsfasen, en ook de relatie tussen het kind en zijn omgeving: familieleden, school, vriendjes en vriendinnetjes, de gebouwde omgeving, media... De nadruk ligt vooral op het handelen. Onder pedagogie wordt de praktijk van het opvoeden verstaan. 2.2 Wat is pedagogisch handelen? Pedagogisch handelen is de manier waarop opvoeders concreet gestalte geven aan het opvoedend handelen. De opvoeders gaan op een bepaalde (vaak bewuste) manier om met hun kinderen om ze tot ontwikkeling te stimuleren. Opvoeden is in essentie een interactieproces tussen kind en opvoeder. Elk kind heeft een aantal individuele ontwikkelingsnoden, het vraagt als het ware een specifieke aanpak om tot optimale ontwikkeling te komen. Dit noemen we de pedagogische vraag van het kind. De opvoeder gaat in meer of mindere mate in op die vraag van het kind door op een bepaalde manier om te gaan met het kind. Dit noemen we het pedagogisch aanbod van de opvoeder. Naarmate het pedagogisch aanbod harmonieert met de vraag van het kind, verhogen de kansen dat het opvoeden optimaal verloopt. 2.3 Opvoedingsrelatie Wat bedoelen we met relatie? In dit verband verwijzen we naar de Joodse filosoof Martin Buber, die een onderscheid maakt tussen de Ik-Het-relatie en Ik-Gij-relatie. • Wanneer het ‘Ik’ een persoonlijke betrokkenheid voelt bij de ander - een liefdesband heeft met de ander, dan spreekt Buber van een ‘Ik-Gij-relatie’. Die ‘Ik-Gij-relatie’ is essentieel in de opvoeding. Er is sprake van een opvoedingsrelatie als er iemand is die het kind lief heeft. Sociale Wetenschappen 28 • In een opvoedingsrelatie is er in principe sprake van twee ongelijke partners: de volwassene en het kind. De volwassene biedt veiligheid, het kind ontvangt die. De volwassene stelt grenzen, het kind ervaart die. De volwassene stimuleert, het kind wordt gestimuleerd. Uiteraard is er sprake van wisselwerking. Ook het kind geeft warmte en genegenheid aan de volwassene. Ook de volwassene kan van het kind leren (omdat het kind anders in de wereld staat; het is een andere persoon). Het is zelfs heel belangrijk dat de volwassene daarvoor openstaat. Maar ook hier draagt toch de volwassene meer verantwoordelijkheid. • De opvoedingsrelatie is erop gericht om als opvoedingsrelatie te worden beëindigd. In de loop van de ontwikkeling verandert de verhouding tussen opvoeders en opvoedeling in de opvoedingsrelatie. De verantwoordelijkheid en de inbreng van de opvoeder wordt beperkter, die van het kind wordt groter. Opmerking: - Is er een verschil in de relatie tussen twee volwassenen die een vriendschap of liefdesrelatie hebben en de opvoedingsrelatie tussen opvoeder en kind? - In de ‘Ik-Het-relatie’ bestaat er een zakelijke relatie tussen het ‘Ik’ en de ander. Deze relatie is gekenmerkt door het nuttigheidseffect of de bruikbaarheid van de relatie, namelijk: wat kan dit contact opbrengen voor mij, mijn gezin, mijn zaak... . 2.4 Begrippen binnen het pedagogisch handelen 2.4.1 Opvoedingsmilieu Het opvoedingsproces heeft steeds plaats in een bepaalde omgeving, een milieu waar verschillende personen aanwezig zijn, namelijk het gezin, de school, de jeugdvereniging, … Een opvoedingsmilieu is een milieu, dat van nature of opzettelijk op opvoeding is gericht. a) Gezin Het gezin is van nature gericht op de opvoeding van het kind. Voor veruit de meeste kinderen is het gezin het eerste en het belangrijkste opvoedingsmilieu. Toch zijn er heel wat gezinnen die, omwille van omstandigheden, hun opvoedende rol slechts gedeeltelijk kunnen vervullen. Het gezin als eerste opvoedingsmilieu komt door maatschappelijke en culturele ontwikkelingen steeds meer onder druk te staan: ouders verleggen hun belangrijkste actieterrein naar de arbeidsmarkt, gezinnen worden kleiner, breken… Sociale Wetenschappen 29 b) School Op school is het opvoedend en onderwijzend handelen van de leraar uiteraard van zeer groot belang voor de opvoeding van de leerlingen. De school beoogt de totale vorming van het kind. Hier gaat men opzettelijk het kind vormen: met duidelijke geformuleerde doelen en een welomschreven programma. In een school leert men echter niet alleen dat wat de leraar onderwijst. In de landen waar de leerplicht werd ingevoerd, is de school voor praktisch alle kinderen het tweede opvoedingsmilieu. De school is een kunstmatig milieu dat in het leven werd geroepen omdat de maatschappij te ingewikkeld werd en het gezin de opvoeding en de opleiding van de kinderen dus niet meer kon waarborgen. De school staat als het ware tussen het gezin en de maatschappij en heeft daarom een dubbele taak: - Het gezin bijstaan in zijn opvoedende taak. De school moet de gezinsopvoeding aanvullen, niet vervangen. - Het kind voorbereiden op een aangepast en gelukkig maatschappelijk leven, hierbij rekening houdend met enerzijds de verlangens van het kind en anderzijds de eisen van de maatschappij. De school moet zich dus langs twee kanten aanpassen. De school bevindt zich daardoor in een moeilijke positie want gezin en maatschappij stellen verschillende eisen: het gezin legt vooral de nadruk op de affectief - emotionele ontwikkeling, de maatschappij heeft vooral oog voor de intellectuele vorming, wil bekwame beroepskrachten. Opdracht: Bespreek de waarden die tussen: a) leerlingen onderling en b) tussen leerlingen en leerkracht gelden. c) Derde milieu Naast het gezin en de school is een derde opvoedingsmilieu, namelijk dat van de vrije tijd, al dan niet georganiseerd. Deze zijn in tegenstelling tot het gezin en de school zelfgekozen situaties, die in de sfeer van vrije tijd, werk en ontspanning liggen. Ze leveren belangrijke socialisatiemogelijkheden en het zijn belangrijke oefenruimtes voor sociale omgang en identificatie en creatieve vaardigheden… In dit milieu word je ook anders bekeken, geëvalueerd dan in het gezin en de school. Thuis ben je een kind van vader en moeder, de relatie wordt gekenmerkt door gezag en affectie. Op school ben je leerling, vooral beoordeeld op basis van intellectuele prestaties. De jeugdbeweging, de jeugdclub,… spreken je aan als persoon, als een eigen “ik” met mogelijkheden. Opdracht: Lees aandachtig de tekst (zie bijlage 1) Opmerking: Als we vaststellen dat kinderen in verschillende opvoedingsmilieus tegelijk terechtkomen, lijkt het voor ons nogal logisch dat een goede samenwerking tussen die verschillende milieus van groot belang is voor de opvoeding van het kind. Sociale Wetenschappen 30 2.4.2 Opvoedingsklimaat Het opvoedingsklimaat kunnen we best beschrijven als “de algemene sfeer” die er in het opvoedingsmilieu heerst. Het is algemeen bekend dat kinderen een warm en accepterend opvoedingsklimaat nodig hebben, zeker in de eerste levensjaren. Na de tweede wereldoorlog was het opvoedingsklimaat vooral gestoeld op “vlijt, ijver en netheid”. Vandaag de dag is het opvoedingsklimaat in het merendeel van de gezinnen gericht op “zelfontplooiing en geborgenheid”, op het leren van onafhankelijkheid / het bijbrengen van zelfstandigheid. 2.4.3 Opvoedingsstijl Een opvoedingsstijl is het geheel van gedragingen die karakteristiek zijn voor een bepaalde opvoeder en die van situatie tot situatie relatief ongewijzigd blijven. Het is dus de wijze waarop de opvoeder zich gewoonlijk gedraagt. Het gaat om een stijl van handelen. Als we alle manieren van opvoeden zouden vergelijken, zouden we vaststellen dat deze stijlen op twee verschillende manieren van elkaar zouden kunnen verschillen: Een eerste verschil zou de "emotionele warmte" kunnen zijn die tussen de opvoeder en de opvoedeling aanwezig is. Bijvoorbeeld: In gezin A helpt de vader zijn zoontje van 8 met zijn huiswerk en spelen ze op zondag een partijtje voetbal. In gezin B wordt het kind aan zijn lot overgelaten, het moet maar TV kijken als het niet weet wat gedaan. Een tweede verschil zouden we "dominantie" kunnen noemen. Onder dominantie begrijpen we of er in de opvoeding al dan niet regels en grenzen zijn waaraan de opvoedeling zich moet houden. Bijvoorbeeld: In gezin X loopt alles streng gereglementeerd. Om 7.00u staat iedereen op, om 7.30u zit iedereen aan tafel... In gezin Y zijn er bijna geen regels..., met als gevolg dat er geen gezamenlijk moment aan tafel is en dat veel chaotisch verloopt .... Deze twee factoren zijn elk een soort continuüm: bij de warmtefactor zijn er gezinnen waar het er zeer kil aan toegaat en zijn er evengoed gezinnen waar het er verstikkend warm aan toegaat. Bij de dominantiefactor zijn er dan weer gezinnen die bulken van de regels, waar ouders volledig de macht in handen hebben. Er zijn ook gezinnen waar er eigenlijk geen regels zijn: iedereen heeft de volledige vrijheid. Sociale Wetenschappen 31 2.4.4 Opvoedingsmiddelen Opvoeders / ouders gebruiken bepaalde middelen om houdingen / attitudes bij hun kinderen te ontwikkelen. Houdingen of attitudes zijn niet aangeboren maar wel aangeleerd. Dat betekent dat ze ontstaan en ontwikkelen (of zelfs soms veranderen) onder invloed van leerprocessen. Hierin komen de opvoeders tussen om een bepaalde houding of attitudes bij hun kinderen bij te brengen. Houdingen en attitudes worden aangeleerd. - Sommige attitudes hebben we onbewust aangeleerd. Bijvoorbeeld: ik ben er mij niet van bewust hoe egoïstisch ik ben, in welke mate ik mezelf ben en welke belangen ik centraal stel. - Andere attitudes hebben we wel via bewuste leerprocessen ontwikkeld. Bijvoorbeeld: op school heeft men opzettelijk een bepaalde houding ontwikkeld tegenover drugs, ontwikkelingslanden, … Een houding of attitude bestaat uit 3 componenten: - een houding bestaat vooreerst uit bepaalde overtuigingen, meningen of opvattingen, - in een houding vinden we ook bepaalde gevoelens die met die overtuiging samenhangen, - bij die gedachten (meningen) en gevoelens passen ook bepaalde handelingen De opvoedingsmiddelen richten zich: - ofwel op het vormen van bepaalde overtuigingen, - ofwel op het tot stand brengen van bepaalde gevoelens, - ofwel op het rechtstreeks beïnvloeden van bepaalde gedragingen. We kunnen vier verschillende opvoedingsmiddelen onderscheiden: a) informatieoverdracht b) gewoontevorming c) beloning en straf d) imitatieleren of modelling of leren door nabootsing a) Informatieoverdracht Bij dit opvoedingsmiddel wordt veel uitgelegd aan de kinderen. De opvoeder geeft informatie en inzicht in de hoop zo een bepaalde mening of overtuiging bij het kind te laten ontwikkelen. Via het onderwijs, de massamedia, de propaganda en de raadgevingen die ouders geven, komen kinderen en jongeren niet alleen heel wat feiten te weten, ze worden immers ook geconfronteerd met opvattingen, standpunten en stellingnamen. Voorbeelden: - Rij niet zonder licht als het donker is. Het is levensgevaarlijk als de autobestuurders je niet opmerken. - Nu zie je zelf wat er gebeurt als je met je mooie kleren in de modder speelt. Kijk maar hoe moeilijk die vlekken eruit gaan. Sociale Wetenschappen 32 b) Gewoontevorming Via dit opvoedingsmiddel doen ouders bepaalde gewoonten ontstaan. Ze zetten hun kinderen aan zich op een bepaalde manier te gedragen vooraleer de kinderen kunnen inzien waarom dit zo hoort. Het kind wordt als het ware verplicht om bepaalde handelingen te stellen zonder dat er uitleg gegeven wordt. Het belang van de handeling wordt dan eventueel later verklaard als het kind in staat is de uitleg te begrijpen. Gewoontevorming wordt gestimuleerd door herhalen, oefenen. Voorbeelden - Een ouder die de traditionele mannelijke en vrouwelijke rolpatronen bij zijn kinderen wil doorbreken, kan als volgt redeneren: “Als mijn zoontje van kindsbeen af gewoon gemaakt wordt huishoudelijke karweitjes op te knappen, zal hij later het afwassen en de schoonmaak niet als een exclusief vrouwelijke aangelegenheid beschouwen.” In dit geval hoopt de ouder, meestal terecht, dat de jongen zijn opvatting over dit soort werk zal aanpassen aan zijn feitelijk gedrag. - Een analoge visie steekt achter de organisatie van een sportdag op school. De leerlingen worden ertoe aangezet mee te doen aan sport- en spelactiviteiten waar ze in veel gevallen vaak niet aan toe zouden komen. Zijn de ervaringen bij de initiatie in een bepaalde sport positief, dan kan er bij het kind een behoefte ontstaan om zich verder in die sport te bekwamen. c) Belonen en straffen Via dit opvoedingsmiddel kunnen de ouders hun invloed nog kracht bijzetten. Gedragingen waarmee kinderen succes hebben of die een positief resultaat opleveren, zullen ze gemakkelijk herhalen. Gedragingen die voor de hen ongewenste of nadelige gevolgen hebben, zullen ze in de toekomst vermijden. Een positief resultaat noemen we een beloning en een negatief effect is psychologisch gezien een straf. Voorbeelden - Jan studeert vlijtig want zijn ouders vinden dit belangrijk. Dankzij zijn inspanningen behaalt hij een goed resultaat. Zijn ouders zijn erg trots en als beloning mag hij in de vakantie met vrienden op reis. - Sara was vroeger vaak ‘lastig’ als er bezoek kwam. Ze stelde dit gedrag om de aandacht te trekken. Haar ouders negeerden dit gedrag maar beloonden haar wel als ze flink was geweest. Nu is Sara heel erg beleefd en kalm als er bezoek is. Belonen en straffen wordt verder in de cursus uitgebreid besproken. Sociale Wetenschappen 33 d) Leren door imitatie Veel van wat we leren hebben we verworven door het voorbeeld van onze ouders na te volgen. Op die manier leert het kind spreken, zich in het verkeer bewegen, beleefdheidsregels toepassen, … . Het leren door imitatie is belangrijk voor het leren van motorische activiteiten, maar vooral ook voor het leren van gevoelens en houdingen. Het kind neemt van de ouders allerlei soorten attitudes en emotionele gedragingen over: bijvoorbeeld minachting voor een dom kind, afkeer voor bepaalde dingen of activiteiten, het ontwikkelen van een bepaalde smaak (kleding, huisinrichting, taalgebruik, …). Soms hanteren ouders doelbewust dit opvoedingsmiddel (ze tonen iets voor) maar soms bootsen kinderen de ouders na zonder dat de ouders dit wensen (bijvoorbeeld leren vloeken). Voorbeelden - Kinderen gaan met hun pop om zoals ze dat gezien hebben bij hun moeder. - Grote broer straft kleiner zusje zoals mama dat zou doen. Voorbeeld: toepassen van de verschillende opvoedingsmiddelen in een concrete situatie Om het opvoedingsdoel bij hun kinderen te realiseren beschikken de ouders over verschillende opvoedingsmiddelen. De vier opvoedingsmiddelen: informatieoverdracht, gewoontevorming, belonen of straffen, imitatieleren worden gebruikt om houdingen - attitudes te ontwikkelen. Voorbeeld Vader, moeder, An (9 jaar) en Frank (6 jaar) verbruiken samen het middagmaal. An hecht veel belang aan een mooi gedekte tafel. Ze heeft ook ‘tafelmanieren’. Frank daarentegen heeft nog veel te leren. Hij knoeit en morst, wil bepaalde groenten niet eten , hanteert zijn vork en mes niet zoals het hoort, loopt soms van tafel weg om te spelen, … . We merken dus dat beide kinderen een totaal verschillende houding (attitude) hebben tegenover het gebeuren aan tafel. Sociale Wetenschappen 34 Die houding kunnen we analyseren in drie componenten. Drie componenten waaruit de houding/attitude bestaat. Een houding bestaat vooreerst uit bepaalde overtuigingen, meningen of opvattingen. Voorbeeld Houding van Frank tegen over het gebeuren aan tafel. Frank vindt dat ‘eten met mes en vork’ een dwaze gewoonte is. In een houding vinden we ook bepaalde gevoelens die met die overtuiging samenhangen. Frank heeft een afkeer voor ‘al die tafelmaniertjes’. Hij is boos omdat hij niet van tafel mag weglopen. Bij die gedachten (meningen) en gevoelens passen ook bepaalde handelingen. Frank slurpt, speelt met zijn eten, loopt van tafel weg, … Opvoedingsmiddel vanwege de ouders. Vader zegt dat Frank zijn eten niet zo haastig naar binnen moet schrokken. Hij legt meteen uit waarom het voor de gezondheid van belang is dat men rustig eet en goed kauwt. = informatieoverdracht Vader toont Frank voor hoe hij zijn mes en vork moet hanteren en vader eet zelf steeds correct met mes en vork = imitatie-leren. Moeder zorgt ervoor dat er regelmatig minder bekende groenten op tafel komen. Zij verplicht Frank om tenminste even te proeven vooraleer hij zegt dat hij ze niet lust. Ze hoopt dat hij de smaak gewoon wordt. Stilzwijgend worden bepaalde gewoonten tot stand gebracht = gewoontevorming. Als Frank het al te bont maakt, krijgt hij straf. - Frank lust geen kool. Zijn moeder zegt: ‘wat ben je nu een flinke jongen’, wanneer hij de moed heeft opgebracht om toch een paar hapjes van de kool te eten = beloning = straffen en belonen. 2.4.5 Rol In onze samenleving vervult elk individu een aantal sociale rollen. In navolging van Matthijsen (socioloog) definiëren we het begrip sociale rol als: “Het geheel van gedragingen, attitudes en normen die worden verwacht van iemand die in een bepaalde positie verkeert “. Sociale Wetenschappen 35 Deze bepaling verduidelijken we met een paar voorbeelden. Door verschillende mensen die het kind omringen, worden allerlei verwachtingen gesteld. - Ouders verwachten van hun kind dat het hen gehoorzaamt, graag ziet, behulpzaam is bij het huishouden - De leraar verlangt dat het kind zijn taak als leerling goed vervult. Dit betekent dat het kind op school de nodige inspanningen levert om goed te leren. - Hetzelfde kind vervult niet alleen de rol van zoon (dochter) of van leerling, maar het is ook broer (zus), vriend (vriendin), klasgenoot van andere kinderen. Deze kinderen stellen ook bepaalde verwachtingen (bv. mogen meespelen, iets uitlenen, een kaartje sturen op de verjaardag, niet verklikken, helpen bij moeilijkheden ...). We zien dus dat een kind verschillende sociale rollen vervult (zie figuur). Het kind vervult de rol van zoon/dochter van ..., kleinzoon/kleindochter van ..., broer/zus, leerling, klasgenoot, vriend. zoon/dochter vriend kleinzoon/dochter KIND klasgenoot broer/zus leerling In de positie van zoon, leerling, klasgenoot ... worden telkens van datzelfde kind bepaalde gedragingen en attitudes verwacht vanwege verschillende mensen. Degenen die van het kind een bepaald gedrag verwachten, noemt men roldefinieerders. Een roldefinieerder is iemand die het individu (in dit geval het kind) voorschrijft wat het moet doen in de rol van zoon/dochter, broer/zus, … . Dit zijn dan de ouders, grootouders, broer/zus, leraars, klasgenoten, vriendenkring. ouders grootouders zoon/dochter vrienden Sociale Wetenschappen vriend kleinzoon/dochter KIND broer/zus klasgenoot leerling klasgenoten leraars broer/zus 36 De volwassene heeft doorgaans nog meer sociale rollen dan een kind. Bijvoorbeeld: Een volwassen man vervult de rol van echtgenoot, vader, werknemer of zelfstandige, buurman, collega, staatsburger, clublid, … . Iedere persoon vervult verschillende sociale rollen waardoor hij aan verschillende verwachtingen moet beantwoorden. Dit kan problemen opleveren. Er kan namelijk een rollenconflict optreden. Voorbeelden: - Een vrouw heeft als werkneemster de plicht op tijd op haar werk te zijn en haar werkopdracht naar behoren te vervullen. Op een bepaalde dag is haar kind ernstig ziek. De vrouw staat voor een rolconflict. Enerzijds wordt van haar als moeder verwacht dat ze voor haar ziek kind zorgt. Anderzijds mag ze haar opdracht als werkneemster niet verzuimen. De vrouw staat dus voor tegengestelde verwachtingen. - Een man is een uitstekend kaderlid in een groot bedrijf. Door zijn deskundigheid en inzet krijgt hij steeds meer verantwoordelijkheden toegewezen. Hij maakt dan ook promotie. Zijn job vereist dat hij veel overuren presteert en regelmatig voor langere tijd op zakenreis moet. De man gaat zo op in zijn werk dat hij zijn rol van vader en echtgenoot verwaarloost. In sommige gezinssituaties is het ook niet steeds eenvoudig om de eigen rol of positie uit te klaren. Voorbeeld: de opvoedingssituatie in nieuw samengestelde gezinnen. In deze situatie kan de stiefouder verschillende rollen opnemen: - Indien er tussen de (niet verzorgende) biologische ouder en het kind een grote afstand is gegroeid, dan kan de stiefouder de psychologische moeder/vader van het kind proberen te zijn. De stiefouder neemt hier een ‘gewone’ ouderrol op. - Sommige stiefouders verkiezen juist afstand te houden: zij voelen zich niet verantwoordelijk voor de kinderen van hun partner en houden zich op de achtergrond (de rol van de afstandelijke ouder). - Sommige bieden wel de nodige zorg als het kind in het huishouden aanwezig is, maar beperken hun rol wel uitdrukkelijk daartoe (de rol van de niet-ouder). - Van stiefvaders wordt vaak een disciplinerende rol verwacht. Deze rol vergt een tamelijk lange inloopperiode waarin de stiefouder het respect van het kind moet verwerven. - Tenslotte is er nog de rol van de vriend(in) van het stiefkind. Deze rol ontwikkelt zich naar de rol van de biologische ouder. Ze is moeilijk te definiëren en verschilt van de vriendschap tussen twee volwassenen, want ze omvat meestal ook elementen van begeleiding en controle. Het is voor de stiefouder in kwestie, maar ook voor de partner en de kinderen, vaak een moeilijke opdracht om de eigen positie en rol in deze gezinssituatie te kiezen. Vaak is wat tijd nodig vooraleer het voor ieder gezinslid duidelijk is wie welke rol op zich wil/kan nemen. Sociale Wetenschappen 37 2.4.6 Pedagogische methode en Opvoedingsproject De begrippen ‘pedagogische methode’ en ‘opvoedingsproject’ worden vaak in het onderwijsmilieu gehanteerd. Ze verwijzen respectievelijk naar de didactische methodes om kinderen tot leren te stimuleren en naar het uiteindelijke doel dat men als school beoogt. Voorbeelden van pedagogische methodes in het onderwijs zijn: - De vraag zo stellen dat de leerling het antwoord er kan uithalen. - Doceren, vooraan alle uitleg geven en de leerlingen nemen de leerstof op. - Leervormen waarbij de leerling via probleemoplossing zelf kennis opbouwt. - … Opvoedingsproject van de school: zie bijlage 2. Sociale Wetenschappen 38 2.5 Situering van de begrippen in het STW-schema sociaal – culturele factoren GEDRAG biologische factoren cognitieve factoren Opdracht: Som bij elke beïnvloedende factor van gedrag enkele begrippen op in verband met het pedagogisch handelen. - sociaal-culturele factoren: - biologische factoren: - cognitieve factoren Bronnenlijst Adriaenssens P. (2002), Opvoeden is een groeiproces, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt, 272 pagina’s. Derie J., Velghe B., Vandecappele M.& Blomme G. (2007), Cursus beroepsgerichte pedagogiek, Stella Maris Instituut Kortrijk, Kortrijk, 106 pagina’s. Hellinckx, W. (2002), Gezinspedagogische hulpverlening, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven. Houwen K. & Vandromme L. (2004), Cursus psychologie en pedagogiek: hoofdstuk 2 Pedagogiek, Technisch Instituut Immaculata, Ieper, p. 10-20. Vandemeulebroecke, L., Van Crombrugge, H. & Gerris, J. (Red.) (1999), Gezinspedagogiek deel I: actuele thema’s in onderzoek en praktijk, Garant, Leuven, p. 175-185. VVKSO (1996), Sociale en technische wetenschappen; maatschappelijke en sociale vorming, LICAP, Brussel, 159 pagina’s. Digitale encyclopedie (5 juli 2007), Agogiek en Pedagogiek, www.wikipedia.be. Sociale Wetenschappen 39 Bijlage 1 bij 1.4 1.4.1 c) p 19 Begrippen binnen het pedagogisch handelen Opvoedingsmilieu Derde milieu In de Nederlandse samenleving wordt morele opvoeding primair als een taak van het gezin beschouwd. Over de rol van het gezin bij het ingroeien van jongeren in de samenleving en over de bijdrage van de school aan dit proces is inmiddels redelijk veel bekend (zie Pels, 2000). Er is tot nu toe veel minder bekend over de vormende invloed van het zogenaamde ‘derde’ opvoedingsmilieu: het geheel van georganiseerde activiteiten en praktijken waaraan jongeren in hun vrije tijd deelnemen (vgl. Pels, 2000, p.18). Goed inzicht hierin is niet alleen belangrijk omdat de invloed van deelname aan deze activiteiten met het ouder worden toeneemt. Het is ook van belang omdat in het derde opvoedingsmilieu de socialiserende invloed van leeftijdgenoten aanzienlijk groter is dan in het eerste en tweede opvoedingsmilieu, respectievelijk het gezin en de school (Cotterell, 1996; Dekovi´c , 1999; Dishion, McCord & Poulin, 1999; Emler & Reicher, 1995; Lahey, Moffitt & Caspi, 2003). De sportvereniging is een van de belangrijkste georganiseerde praktijken waaraan jongeren in hun vrije tijd deelnemen (zie Van Bottenburg & Schuyt, 1996; Coakley, 1998). In de leeftijdscategorie van 13 tot en met 17 jaar doet 68% van de Nederlandse jongeren aan sport in verenigingsverband (CBS, 1999). Hoewel de georganiseerde jeugdsport geen opvoedingspraktijk is in de strikte zin van het woord, kan er geen twijfel over bestaan dat ze vanuit het oogpunt van socialisatie van jongeren een uiterst relevante praktijk is. Deelname aan georganiseerde jeugdsport heeft invloed op de morele vorming en op de sociale integratie van jongeren (Dirks, Stams, Biesta, Schuengel & Hoeksma, 2003). Door het beoefenen van sport doen jongeren specifieke ervaringen op en leren zij nieuwe handelingsmogelijkheden kennen. Zij verwerven niet alleen de vaardigheden om hun sport goed uit te kunnen oefenen en leren niet alleen de regels en normen die daarbij horen. Sportende jongeren leren ook – vaak meer impliciet dan expliciet – de waarden die aan deze regels en normen ten grondslag liggen en de waarden die in de ruimere context van de sportbeoefening een rol spelen, zoals de waarden die kenmerkend zijn voor het sociale klimaat of de cultuur van het team, de trainingsgroep of de sportvereniging (Simon, 2000). Daarbij is de sportvereniging een van de weinige plaatsen in onze samenleving waar jongeren en volwassenen op vrijwillige basis met elkaar omgaan. Op dit punt verschilt de georganiseerde jeugdsport zowel van het gezin als van de school, waar dit veel minder of geheel niet het geval is. Sociale Wetenschappen 40 Bijlage 3 bij 1.4 1.4.6 p 28 Begrippen binnen het pedagogisch handelen Pedagogische methode en Opvoedingsproject DEEL I: HET OPVOEDINGSPROJECT VAN ONZE SCHOOL Onze school heeft een zeer rijke onderwijstraditie. In 1828 werd, door de Zusters van het Heilig Hart van Maria, gestart met onderwijs. Reeds 175 jaar lang wordt, vanuit een grote sociale bewogenheid, gewerkt aan opvoeding en onderwijs. Deze sociale bewogenheid en het zorgzame karakter blijven het gezicht van onze school bepalen en geven de typische identiteit weer. Vanuit de traditie om elementaire basisvaardigheden aan te leren en kennis over te dragen, is het niet vreemd dat de school zich geprofileerd heeft tot een technische- en beroepsschool; vanzelfsprekend met oog voor evolutie in kennis, technologieën en maatschappelijke ontwikkelingen. We vinden dit terug in ons opvoedingsproject dat gebaseerd is op waarden en idealen. Hiervoor hebben we ons laten inspireren door de christelijke traditie en gaan wij uit van een bepaald mensbeeld. We denken dat deze visie, gekoppeld aan het bestaande profiel van de school, de meeste kansen biedt tot integrale persoonlijkheidsvorming. In het Heilig Hart van Maria-instituut zijn alle leerlingen welkom en verdienen zij allemaal evenveel toewijding en aandacht. Hierbij moet men rekening houden met éénieders eigenheid en de omstandigheden die iedereen ‘krijgt’ en niet kiest, in goede en kwade zin. Tevens moet men rekening houden met de mogelijkheden die de school kan bieden. Om te komen tot de integrale persoonlijkheidsvorming richten wij ons op 4 pijlers. 1. Ontwikkeling van de persoonlijkheid Onze school is een leefgemeenschap waarin geleerd wordt. Naast de vakkennis en vaardigheden die bij de vakken horen, zijn de attitudes, de sociale en relationele vaardigheden van groot belang. We willen op onze school werken aan goede omgangsvormen en een krachtige leeromgeving. We willen “liefde voor het vak en de studierichting” bijbrengen, in het bijzonder voor de studierichtingen die leiden tot kwalificatie. We beogen een gezonde geest in een gezond lichaam. Onze school biedt de mogelijkheid om deze gedachte te verwezenlijken in de les en als klas maar ook buiten de lessen. We wensen de weerbaarheid te verhogen zodat leerlingen hun geluk niet zoeken in genotsmiddelen. Tijdens hun schoolloopbaan willen wij onze leerlingen de kans geven hun “hart, hoofd en handen te ontplooien” zoals wij ze terugvinden in de opdrachtverklaring van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen. We wensen de creativiteit ruime kansen te geven, het nemen van initiatief te stimuleren en de mogelijkheid te bieden om zelfstandig, actief te leren. De leerlingen bevestigen in wat ze kunnen, ondersteunen in wat ze niet goed kunnen en hen leren omgaan met hun zwakte. Dit resulteert in een positief zelfbeeld, een verhoogd zelfvertrouwen en het gevoel gelukkig te zijn. Onze school stelt zich tot doel voor onze leerlingen een goede studieloopbaan uit te bouwen. Dit betekent “zo snel mogelijk” oriënteren in de juiste studierichting. We maken werk van een gepaste begeleiding. Sociale Wetenschappen 41 2. Zich ontwikkelen met en voor de anderen We willen – samen met de ouders – bijdragen tot de vorming en de opvoeding van onze leerlingen om hen zo voor te bereiden op een maatschappelijk leven waarin zij positief functioneren en een ruime positieve inbreng leveren. We trachten de leerlingen, ondanks de sterke invloeden vanuit media, technologieën…, zowel een maatschappijkritische als een maatschappijopbouwende ingesteldheid bij te brengen. Het opvoeden tot democratisch burgerschap, leerlingen kansen bieden om te overleggen, te beslissen, leren aanvoelen dat geweld geen oplossing biedt voor conflicten,... vormen voor de school een belangrijk na te streven doelstelling. Leerlingen wijzen op de meerwaarde van sociale gerichtheid vanuit de overtuiging dat “iedereen erbij hoort”, elk met zijn eigenheid. We verwachten dat onze leerlingen, met de nodige inzet, bijdragen tot een goede klassfeer. Een asociaal gedrag dat zich uit in pesten of uitsluiten omwille van anders zijn, wordt niet getolereerd. We streven naar onderlinge verdraagzaamheid, vanuit een respect voor anderen. Respect vormt de basis voor onze onderlinge solidariteit. Zo is hulp bieden aan anderen, zowel voor de leerkracht als voor de leerling, een duidelijke uiting van respect en solidariteit. De solidariteit kan ook een maatschappijondersteunend karakter hebben, gevat in solidariteitsdagen. Het zorgzaam omgaan met elkaars gevoelens van verdriet en geluk maakt ons samenleven niet alleen draaglijker, maar bij uitstek ook zinvol. Onze school wijst de leerlingen op de noodzaak zich te kunnen houden aan afspraken opgenomen o.a. in het schoolreglement. Afspraken die gelden bij het samenleven, samen leren en samen spelen. We wensen hier duidelijke grenzen aan te geven. Leerlingen moeten verantwoordelijkheid leren nemen voor hun eigen leven en het samenleven met anderen. 3. Verbondenheid met de natuur en de kosmos Als schoolgemeenschap maken wij deel uit van een veel grotere leefomgeving; de gemeente, de natuur rondom de school, onze eigen leefomgeving, ons land, … de aarde. Daarom stelt de school zich tot doel om jonge mensen op te voeden tot milieubewuste mensen, die respect tonen voor de natuur en de kosmos. De leerlingen moeten beseffen dat de aarde niet aan individuen toebehoort, maar aan iedereen, in het besef dat wij hiervoor gezamenlijk zorg moeten dragen. Tegen het gedachtegoed van een wegwerpmaatschappij, wil de school zorgzaamheid nastreven. Materiaal, zowel eigendom van de school, als van personen die op onze school vertoeven, moet met de nodige zorg behandeld worden. Dit zal bijdragen tot een veilig en nette school. Bijzondere aandacht gaat uit naar het milieuvriendelijk omgaan met afval, energie en grondstoffen. Vandalisme wordt nooit aanvaard. We wensen onze leerlingen op te voeden tot verwondering over en respect voor alle levensvormen. Sociale Wetenschappen 42 4. Aandacht voor zingevingvragen vanuit de christelijke traditie De leefgemeenschap die onze school is, wil binnen de samenleving in al zijn verscheidenheid, duidelijk kleur bekennen. Een christelijke school moet voorbeeldgedrag stellen: hartelijke omgangsvormen, bekommernis voor de totale persoon, bijzondere aandacht voor de zwakkeren en kansarmen.. Onze school wil leven met een eigen identiteit die het christelijke verhaal als inspiratiebron neemt. We geloven dat deze traditie een meerwaarde biedt aan de opvoeding van jongeren. Zo wensen wij een uitgestoken hand aan te bieden en duiding te geven bij de grote levensmomenten: geboorte, huwelijk, ziekte, handicap, lijden, dood,… Respect blijft de maatstaf. Van hieruit willen wij samen het christelijk verhaal bestuderen, beleven en voorleven. Daarnaast zijn er ook meer expliciete verdiepingsmomenten zoals tijdens bezinningsmomenten. Onze school wil een school zijn met de vraag tot redelijkheid in het samenleven met elkaar, met hartelijke, respectvolle omgangsvormen, geloof in elkaar en ten dienste van elkaar. Doorheen het dagdagelijkse schoolleven trachten wij met veel inzet te werken aan dit opvoedingsproject in het besef dat de 4 pijlers niet los staan van elkaar, maar getuigen van een gelovige inspiratie die de volledige en liefdevolle ontwikkeling van jongeren beoogt. 5. Jaarthema In de loop van het schooljaar voorzien we regelmatig een aantal verdiepingsmomenten naar het opvoedingsproject. 6. Tot slot Met de inzet van velen proberen we elke dag opnieuw te zorgen dat het Heilig Hart van Maria-instituut een leer- en leefgemeenschap is waar éénieder volop kansen krijgt om tot volle ontplooiing te komen. Onze school is er immers voor de leerlingen. Sociale Wetenschappen 43 3. VISIE OP HET PEDAGOGISCH HANDELEN Opdracht: Denk na, reflecteer over je eigen opvoeding. Geef een antwoord op de gestelde vragen. Bedenk achteraf een korte titel die kernachtig weergeeft wat jouw ‘opvoeding’ inhoudt. Alleen de titel hoef je achteraf aan de klas te vertellen, de rest van wat je schrijft is enkel en alleen voor jou bedoeld. - Wie maakt deel uit van jouw opvoedingssituatie? - Wat maakt jouw opvoeding tot wat ze is? Spelen daar bepaalde zaken, gebeurtenissen, personen een rol in? - Zijn er zaken veranderd doorheen je opvoeding? Wat? Hoe komt dat? - Wat soort opvoeding krijg je? Veel regels? Weinig? Inspraak? Is er een verschil met broers en /of zussen? - Wat vinden je ouders belangrijk in je opvoeding? 3.1 Inleiding Ouders, kinderverzorgsters, leerkrachten,… kortom opvoeders hebben allemaal een beeld over opvoeden. Hoe zij over opvoeding denken, noemt men hun visie op het pedagogisch handelen. Op basis van deze visie zullen ze bepaalde zaken wel en andere niet doen binnen de opvoeding. Een opvoeder handelt met andere woorden vanuit een bepaalde visie. Visie op het pedagogisch handelen pedagogisch handelen Sociale Wetenschappen 44 Een dergelijke visie kan uit verschillende zaken bestaan. Bijvoorbeeld: Welk ideaalbeeld van opvoeding hebben ze? Hoe denken ze over het kind-zijn en het opvoeder-zijn? Heeft men intenties (doelen)? Voor sommige mensen is opvoeden het kind of de jongere sturen in de goede richting, anderen willen zo weinig mogelijk actief ingrijpen in de ontwikkeling van het kind en willen dat het kind zich vrij en onbelemmerd ontplooit. - Is opvoeder zijn je verantwoordelijk voelen voor het kind, het kind vrijheid kunnen geven of …? - Is het kind een onbeschreven blad, een hulpeloos wezen, iemand waarnaar geluisterd moet worden, ….? Opvoedingsdoelen De opvoedingsdoelen kunnen verschillen. Voorbeeld De ouders van Joris voeden Joris op met de bedoeling veel geld te verdienen, want in hun ogen heeft een mens het pas gemaakt wanneer hij er financieel warmpjes in zit. Wanneer in het eerste leerjaar duidelijk wordt dat Joris een zware vorm van dyslexie heeft, stort hun wereld in. Ze sparen kosten nog moeite om allerlei begeleidingen op te starten, zodat hun Joris voldoende zou kunnen presteren en zijn kansen op een ‘hoog’ diploma niet in het gedrang zouden komen. Joris vindt dat eigenlijk niet zo leuk… . Hij zou liever meer tijd hebben om te kunnen spelen met zijn vriendjes in de straat in plaats van al die bijlessen. Ook bij Piet werd dyslexie vastgesteld. Zijn ouders tillen er echter niet zo zwaar aan. Voor hen is een goed diploma niet zo belangrijk, wat vooral telt is dat Piet gelukkig wordt. Dus geen extra bijlessen, want op die manier kan Piet net als de andere kinderen veel ravotten op het buurtpleintje. Iedere opvoeding heeft doelstellingen, ook al is men zich daar vaak nauwelijks van bewust. We kunnen twee pijlers onderscheiden: Sommige zullen meer de nadruk leggen op aanpassing en solidariteit, sociale doelen, anderen meer op vrije en individuele ontplooiing, individugerichte doelen. Maar heel snel zal blijken dat het een zonder het ander niet goed mogelijk is. (p. 18: Basisboek opvoeding) Sociale doelen: Kinderen leren zich in de maatschappij handhaven: leren rekening houden met anderen, en tegelijk voor zichzelf opkomen, zich aanpassen aan de omgeving maar daarin ook zichzelf blijven, regels en voorschriften respecteren maar ook leren eigen mening uiten, leren verantwoordelijkheid dragen voor hun doen en laten. Individugerichte doelen: Zichzelf ontplooien, hun mogelijkheden en kwaliteiten ontwikkelen: kinderen moeten ruimte hebben om zichzelf te zijn, moeten gestimuleerd worden spontaan, creatief en nieuwsgierig te zijn, ze moeten hun talenten kunnen ontwikkelen. Kinderen leren zelf beslissingen nemen. Ontwikkelen van eigen identiteit: leren met je eigen mogelijkheden en kwaliteiten een herkenbare relatie te vormen met de buitenwereld. Dat houdt ook in het kunnen aangaan en onderhouden van meer dan oppervlakkige relaties met andere mensen. Het mag duidelijk zijn dat zowel sociaal gerichte doelen als individugerichte doelen aanwezig moeten zijn. Sociale Wetenschappen 45 3.2 Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Er zijn heel wat elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Bovendien hangen al deze verschillende elementen ook samen en beïnvloeden ze elkaar. beïnvloedende factoren visie op het pedagogisch handelen pedagogisch handelen Bovendien is het belangrijk dat het kind zelf, door zijn eigen temperament, door zijn eigen ervaringen, door contacten met anderen, door de generatie waarvan hij deel uitmaakt, eveneens invloed zal uitoefenen op de visie van de opvoeder. Opvoeden is immers tweerichtingsverkeer waarbij de opvoeder het kind beïnvloedt maar ook omgekeerd het kind de opvoeder zal beïnvloeden. RELATIE OPVOEDER - OPVOEDELING 3.2.1 Opvoeder a) Eigen ervaringen De eigen jeugd en de opvoedingsgeschiedenis van opvoeders spelen een belangrijke rol in het ontstaan van hun kijk op opvoeding. Opdracht: Verwoord op welke manier in de twee voorbeelden ervaringen uit de jeugd een invloed hebben op de pedagogisch visie. Karel heeft zijn puberdochter zonet opnieuw de les gespeld. Hij was niet karig met zijn kritiek en kwetsende woorden! “Waarom toch?” vraagt zijn vrouw zich af. Waarom tilt hij er zo zwaar aan dat zij het nieuwste mobieltje wil kopen? Het is toch met haar eigen zakgeld? Voor Karel doet dat er niet toe. Hij heeft als kind in armoede geleefd, moest vroeg naar de fabriek en werkt zich uit de naad om een spaarpotje opzij te zetten voor zijn kinderen. Dat nieuwe snufje kopen, staat voor hem gelijk met pure verkwisting. Het leven van Mira was tot nu toe een aaneen schakeling van tekorten en uitsluiting. Toch blijft ze doorvechten. Ze heeft moeten aanvaarden dat haar dochter Kylie in een tehuis werd geplaatst, omdat ze de opvoeding zelf niet aankan. Maar ondanks haar ellende slaagt Mira er in om trouw twee maal per week op bezoek te gaan bij Kylie. Het kind kijkt er elke keer weer naar uit. De opvoedsters van het tehuis waarderen Mira voor haar moed en haar inzet voor Kylie. Maar vandaag herkennen zij Mira niet. De vrouw is woest en wil de directeur spreken. De opvoedsters horen Mira bulderen. Na een kwartier komt de directeur hen uitleg geven. Mira werd als kind misbruikt door haar oom. Ze heeft toen gezworen dat er nooit een man aan haar kinderen zou raken. Gisteren vernam ze toevallig dat de zwangere opvoedster van Kylie sinds vandaag vervangen werd door een opvoeder. Niemand had haar daarover ingelicht. Voor Mira is dat het einde van de wereld. Sociale Wetenschappen 46 Naast de ervaringen uit hun eigen jeugd, hebben opvoeders ook hun eigen opvoedingsgeschiedenis. Of ze het willen of niet, ze blijven hun opvoeding meedragen: sommigen zullen de opvoeding die ze gekregen hebben als het ware gaan herhalen of er minstens een aantal elementen van overnemen, anderen zullen zich afzetten tegen hun eigen opvoeding en het juist andersom willen doen. Bijvoorbeeld: Jan komt uit een gezin waar cultuur erg belangrijk gevonden wordt. Een museumbezoek, een concert, een goed boek. Dit soort dingen vond hij prettig. Daarom wil hij zijn kinderen ook die interesse voor cultuur meegeven, maar alleen als ze het zelf echt willen. Zijn eigen vader was altijd zo belerend bezig, zo pedagogisch. Dat maakte het saai. Jans vriendin Frieda weet nog niet hoeveel kinderen ze later wil. Ze heeft zelf maar een zus. Toen ze klein was, benijdde ze haar vriendin die uit een gezin met vijf kinderen kwam. Er was daar immers altijd wel wat te beleven. Het liefste zou Frieda vier kinderen hebben. Zo praten Jan en Frieda over de goed en minder goede dingen die ze meegekregen hebben van thuis. Al pratend ontdekken ze waarover ze het eens zijn en waarin ze van mening verschillen. In tal van studies is daarenboven aangetoond dat voor ouders die als kind mishandeld of verwaarloosd werden er een groter risico bestaat dat ze hun kind ook zullen verwaarlozen of mishandelen dan voor ouders die een normale jeugd gekend hebben. Ouders die zelf in hun opvoeding zeer weinig warmte en affectie gekregen hebben blijken vaak ook niet in staat te zijn om aan hun kinderen warmte en affectie te geven. Ze vragen veeleer zelf affectie en warmte van hun kind. b) Eigen ontwikkeling Intelligentie De mogelijkheden en beperkingen van de opvoeder wat betreft de verschillende ontwikkelingsgebieden spelen eveneens een rol in het tot stand komen van een pedagogische visie. Wanneer de mentale mogelijkheden van de opvoeder onvoldoende ontwikkeld zijn, dan zal hij of zij ook minder inzicht hebben in het ontwikkelingsproces van het kind en in opvoeden in het algemeen. Denk maar aan mensen met een verstandelijke handicap. Er is grote discussie over de vraag of zij al dan niet kinderen mogen op de wereld zetten. En indien er kinderen zijn hebben ze heel vaak nood aan opvoedingsondersteuning. In 3STW leerden we bovendien dat iedereen verschillende talenten en beperkingen heeft (tien vormen van intelligentie). Dat kan ertoe leiden dat de ene ouder meer belang hecht aan bvb. wiskundige intelligentie terwijl de andere ouder vooral verwacht dat zijn kind sociaal-emotioneel intelligent wordt. Temperament Het temperament van iemand verwijst vooral naar hoe zijn of haar emotionele huishouding in elkaar zit en naar hoe actief of passief iemand is. Dit beïnvloedt het pedagogisch handelen. Sociale Wetenschappen 47 Opdracht: Verwoord op welke manier in dit voorbeeld ‘temperament’ een invloed heeft op het pedagogisch handelen. Matti weet dat zijn vader heel opvliegend kan zijn. Zijn moeder echter is een en al rust. Matti weet daar handig gebruik van te maken. Wanneer hij een minder goed rapport heeft, legt hij dit voor aan zijn moeder met de vraag of zij papa ‘het slechte nieuws’ kan vertelen. Want als Matti dit zelf doet, krijgt hij steevast een uitbrander en een hele zedenpreek. Als mama het verhaal brengt, laat zij papa eerst tegen haar uitrazen en vraagt ze dan haar man om zich niet al te boos te maken op Matti. Ouders die veeleer rustig van aard zijn, zullen doorgaans een meer luisterende ingesteldheid hebben dan ouders die opvliegend zijn. Deze worden vlugger kwaad, onderbreken hun kind vaker en geven al commentaar voor ze het hele verhaal gehoord hebben. Ouders hebben het bij een spontaan kind gemakkelijker om te weten wat in hem omgaat dan bij een kind dat moeilijk over zijn gevoelens praat. Motivatie en interesse Onder motivatie begrijpen we wat we zelf willen en wat we willen van de ander. Dit kan een bepalende factor zijn in wat opvoeders voor hun kinderen verlangen. Het kan zowel een stimulerende als beperkende factor zijn in wie of wat iemand wordt. voorbeeld: Frank is groot en droomt van een carrière als volleybalspeler. Zijn vader had vroeger voetballer willen worden, maar miste net dat tikkeltje talent. Hij ziet in zijn zoon de vervuller van zijn eigen kinderwens en praat voortdurend op de jongen in om toch maar lid te worden van de plaatselijke voetbalploeg. Want dat volleybal spelen, daar is toch geen geld mee te verdienen en beroemd word je er evenmin mee. Ondertussen is Frank vier jaar ouder. Hij is geen voetballer geworden en ook geen volleybalspeler. Zijn vader heeft er zich bij neergelegd en samen supporteren ze elke week voor hun favoriete volleybalploeg uit de naburige stad. Wanneer de motivatie van het kind in overeenstemming zijn met de wensen van de ouders, heb je minder aanleiding tot conflicten dan wanneer beide partijen op een andere golflengte zitten. Bijvoorbeeld: Filip is uitermate fier op zijn zoon Sander. Filip runt een schrijnwerkerij en droomt ervan dat Sander hem later zal opvolgen aan het hoofd van het bedrijf. Het ziet er prima uit wat dat betreft. Sander voelt zich goed in zijn laatste jaar houtbewerking en volgt nu al avondonderwijs om zich later als zelfstandige te kunnen vestigen. Sociale Wetenschappen 48 Bij Frank loop het minder vlot. Die is aannemer van bouwwerken en moet er met lede ogen op toekijken hoe Ludo (20 jaar en enig kind) zich dag en nacht verdiept in zijn studies archeologie. Hij spreekt er al van zijn 10 jaar van om later naar Egypte te trekken, op zoek naar sporen van vroeger. Hij is in de ban van historische gebouwen, maar van nieuwbouw moet je hem niet spreken. Zelfstandig wil hij al helemaal niet zijn, want hij heeft gemerkt dat dit je constant onder stress zet en dat hoeft niet voor Ludo. Sommige ouders nemen afstand van hun eigen ervaringen en dromen om dan gericht te zijn op de unieke mogelijkheden en beperkingen van het kind. Deze ouders willen de capaciteiten van hun kind als uitgangspunt nemen voor het pedagogisch handelen. c) Grondhouding van de opvoeder Wil de opvoeder tot een goede opvoedende relatie met de opvoedeling komen, dan moet hij, aldus Rogers, de kinderen benaderen vanuit volgende drie basishoudingen. (Bron: Carl Rogers: Mens worden, Utrecht: Bijleveld, 2000) Echtheid of authenticiteit Een persoon is ‘echt’ als hij zich toont zoals hij is. Hij draagt geen masker, hij doet niet alsof. De anderen laat hij zijn gevoelens en gedachten kennen. Bijvoorbeeld: Moeder komt op de badkamer waar de kinderen zopas een bad genomen hebben. Er heerst nogal wanorde. Een eerste mogelijke reactie van de moeder is: “Jullie zijn echt slordige rakkers. Jullie laten alles rondslingeren. Het kan jullie niet schelen dat ik moet werken als een slaaf”. Een tweede mogelijke uitspraak kan zijn: “Zulke wanorde maakt me woedend. Ik zie ertegen op om alles zelf op te ruimen. Ik had verwacht dat je me zou helpen in plaats van me bijkomend werk te bezorgen”. De eerste reactie is ‘onecht’ omdat de moeder niets zegt over haar eigen gevoelens, verwachtingen en gedachten. Ze praat over de kinderen. Het is goed mogelijk dat de verwijten die ze uit, niet helemaal met de waarheid stroken. Het is inderdaad niet zo zeker dat het de kinderen niet kan schelen dat moeder zich zo voor hen uitslooft. Misschien hadden ze nog niet zover gedacht, zagen ze de gevolgen van hun gedrag niet in of dachten ze dat de kamer eigenlijk wel, naar hun smaak, in orde was. De tweede reactie is ‘echt’ omdat de moeder daarmee haar eigen gevoelens te kennen geeft. Wanneer de opvoeder zowel zijn positieve als zijn negatieve gevoelens duidelijk maakt, is de kans groot dat de kinderen daarmee rekening houden en deze gevoelens respecteren. Gordon (een geestesgenoot van Rogers) noemt het spreken vanuit echtheid het geven van een ‘ik-boodschap’. Sociale Wetenschappen 49 Onvoorwaardelijke positieve gevoelens Concreet bedoelen we hiermee: aanvaarding en respect. Bijvoorbeeld: Wim komt thuis met zijn schoolrapport. Het ziet er niet zo schitterend uit. Moeder reageert: “Je hebt drie vakken waarin je de helft niet haalt! Je hebt niet genoeg gewerkt. Kijk maar eens naar het rapport van je broer. Dat is nogal wat beter!” Daarom reageert Wim: “Je moet me niet vergelijken met mijn broer. Ik ben niet zoals hij. Hij vindt studeren en hoge cijfers halen belangrijk. Ik ook wel, maar ik vind dat je niet alle tijd daaraan moet besteden.” Vader zegt: “Er zijn vijf vakken waarin je voldoende haalt. Eén zelfs is zeer goed. Je kunt blijkbaar heel goed turnen. Ik vind het erg jammer van die drie vakken. Je zult flink moeten werken om dat in te halen. Ik neem aan dat je andere dingen ook belangrijk vindt. Toch maak ik me wat ongerust over je tijdsverdeling. Met een goede tijdsplanning en met wat hulp moet je echter de volgende keer vooruitgang boeken.” Moeder benadrukt het tekort, de mislukking. Ze kijkt zelfs niet naar de resultaten in de andere vakken. Ze vergelijkt Wim met zijn broer die veel intelligenter en werkzamer is. Die vergelijking accentueert nog meer de zwakke kant van Wim. Vader daarentegen aanvaardt zijn zoon. Hij aanvaardt hem zoals hij is, met zijn mogelijkheden en zijn beperkingen. Hij legt de nadruk op wat goed is, zonder het negatieve te verzwijgen of goed te praten. Hij respecteert ook de mening van Wim in verband met het belang van studeren. Wim wordt ertoe aangezet zich in te spannen. Hij wordt niet vergeleken met zijn broer omdat hij telkens weer de verliezende partij is. Door de aanvaardende en respecterende houding van de vader wordt het kind niet gekleineerd, maar gemotiveerd om er wat aan te doen. Gordon schrijft in dit verband: “Het is een van de eenvoudige maar prachtige paradoxen van het leven: Als een mens voelt dat de ander hem werkelijk accepteert zoals hij is, kon hij - van die gedachte uitgaande - gaan bedenken wat hij in zichzelf wil veranderen, waar hij naartoe wil groeien, hoe hij helemaal zichzelf kan worden met alles wat hij in zich heeft. Empathisch begrijpen Wanneer de opvoeder in staat is de kinderen te begrijpen, dit wil zeggen aan te voelen wat er in het kind omgaat hij een bepaalde situatie, dan kan hij een klimaat scheppen waarin de kinderen zich goed voelen. De opvoeder probeert zich in de ander te verplaatsen, de wereld door de ogen van het kind te zien. Het werkt erg bevrijdend voor de kinderen als ze vanuit hun eigen standpunt begrepen worden en niet beoordeeld of veroordeeld worden. Sociale Wetenschappen 50 Van Carl Rogers nemen we volgend voorbeeld over: Jay, een zevenjarig jongetje, een onruststoker, krijgt van het schoolhoofd een pak slaag zonder medeweten van de onderwijzeres. Tijdens de les handenarbeid boetseert Jay heel zorgvuldig een mannetje, compleet met hoed en zakdoek in het borstzakje. Op de vraag van de juf wie dat is, antwoordt hij: “Ik weet het niet, misschien wel het schoolhoofd. Die heeft ook zo‘n zakdoek in zijn zak.” Jay kijkt woedend naar het figuurtje en rukt het hoofdje af. De juf zegt: “Soms zou je wel zijn hoofd kunnen afdraaien, hé? Zo kwaad ben je op hem.” Jay timmert daarop het hele figuurtje in elkaar. Een kameraadje merkt het gebeuren op en zegt: “Jay is kwaad op het schoolhoofd omdat hij slaag gekregen heeft.” “Dan zul je je nu wel beter voelen,” antwoordt de onderwijzeres. Jay grijnst en begint het figuurtje opnieuw in elkaar te zetten. Het kind Jay voelt zich begrepen doordat de onderwijzeres zo raak verwoordt wat er in hem omgaat. Deze empathische houding komt tot uiting in wat Gordon noemt ‘actief luisteren’. Volgens Rogers is de ‘echtheid’ de belangrijkste van de drie bovengenoemde houdingen. Als we weinig begrip kunnen opbrengen voor de innerlijke wereld van het kind of weinig waardering opbrengen voor het gedrag van iemand, is het beter echt te zijn (zich durven uiten) dan empathie of sympathie voor te wenden. Sociale Wetenschappen 51 3.2.2 Opvoedeling Temperament Elk kind heeft een eigen “grondstructuur”. Zo heeft elk kind bijvoorbeeld een eigen temperament en eigen fysieke eigenschappen. Elk kind heeft recht op optimale kansen tot cognitieve-, emotionele- en gedragsontwikkeling, met zijn of haar grondstructuur als vertrekpunt. Temperament = gemoedsgesteldheid, iemands natuur, bijvoorbeeld iemand die steeds opgewekt is, iemand die snel op zijn paard te krijgen is, iemand die snel bang is, … Het temperament is genetisch bepaald en daardoor op zich een onveranderlijk gegeven. MAAR: invloeden van de omgeving kunnen die grondstructuren versterken of afzwakken. Hiertoe behoort zeker de manier waarop de ouders die grondeigenschappen van hun kind begrijpen en erop reageren. Kinderen zullen in hun groeiproces de aangeboren eigenschappen verder ontwikkelen. Daarom is het belangrijk als ouder/opvoeder het karakter van het kind te herkennen en te respecteren. Niet ALLEEN het temperament van het kind, en de al dan niet bewust gekozen opvoedingsstijl van de ouder zullen de cognitieve-, emotionele- en gedragsontwikkeling van het kind bepalen. Ook het ouderlijk- of gezinsverleden, omgevingsfactoren en bepaalde gebeurtenissen zullen mee richting geven aan o.a. gedragsontwikkeling bij het kind. Aan de hand van twee korte beschrijvingen willen we een meer omvattend beeld schetsen van de 2 polen: actief / toenadering versus passief / teruggetrokken Om die kenmerken duidelijk te kunnen accentueren situeren beide beschrijvingen zich op de uiteinden van de assen: actief / passief sociabel / teruggetrokken emoties uiten / emoties inhouden Sociale Wetenschappen 52 Exploratief - Actief - Eerder extravert Frank is een uitbundige. spontane en open jongen. Op school is hij door velen gekend aangezien hij met iedereen omgaat en daarbij vaak het eerste contact legt. Wanneer er bijvoorbeeld een nieuwe leerling in de klas arriveert, zal Frank die niet argwanend gadeslaan of hem buiten de groep houden; integendeel, hij zal al gauw met hem beginnen praten en hem bij de activiteiten van de groep betrekken. Frank is immers niet kieskeurig in het contact met anderen en gaat met bijna iedereen van de klas om. Wanneer Frank met anderen praat of speelt, valt op dat hij met hen gemakkelijk oogcontact zoekt en houdt. Het is voor zijn kameraden en onderwijzer niet moeilijk om te zeggen of Frank goedgeluimd of slechtgezind is, of hij iets boeiend, leuk, saai of vervelend vindt. Hoe Frank zich voelt staat namelijk gewoon op zijn gezicht te lezen. Als de klas op schoolreis gaat is Frank opgewonden en enthousiast en neemt hij actief deel aan al wat er die dag te beleven valt. Het nieuwe en avontuurlijke van zo’n schoolreis spreekt hem sterk aan en heeft een grote invloed op hem. Passief - Afstandelijk - Eerder introvert: Astrid is eerder gesloten en minder toegankelijk. In de klas is zij het stille type, dat meer in zichzelf gekeerd is. Ze luistert wel aandachtig naar wat de leerkracht vertelt, maar neemt minder actief deel aan het klasgebeuren. Op de speelplaats zoekt zij weinig contact met haar klasgenootjes. Ze neemt hierin een afwachtende houding aan.Toen ze voor het eerst naar school ging begon ze niet spontaan met de anderen mee te spelen, maar wachtte tot iemand haar dit vroeg. Ze kan zich immers best alleen bezighouden of met het buurmeisje, dat ze reeds kende. Nu heeft ze enkele goede vriendinnen met wie ze goed opschiet en met wie ze de speeltijd doorbrengt. Ze is nogal kieskeurig wat betreft diegenen waarmee ze dagelijks contact heeft. Ze praat ook wel met de anderen, maar enkel wanneer ze door hen wordt aangesproken. In dit geval is het voor de anderen niet gemakkelijk om hoogte van haar te krijgen. Ze geeft weinig oogcontact en aan haar houding en gelaat is moeilijk af te lezen wat ze denkt of voelt. Laatst viel een nieuwe leerkracht in voor de ziek geworden onderwijzer. Dit was voor veel kinderen een gelegenheid om in de klas meer te praten en om uit te testen hoever ze met de “nieuwe” konden gaan. Astrid bleek echter nauwelijks beïnvloed door deze nieuwe situatie en bleef op haar eigen ingetogen wijze luisteren naar wat de leerkracht te vertellen had. Ze aapte het luidruchtige gedrag van de anderen niet na, maar bleef zoals ze voordien was in de klas: het eerder stille type. Belangrijke opmerking: In werkelijkheid omvat het temperament van een kind een eigen combinatie met gradaties van deze eigenschappen. Sociale Wetenschappen 53 Opdracht: Gelden de zinnen voor het introverte of extraverte type? Duid aan. TEMPERAMENT Introvert Extravert 1. in zichzelf gekeerde, moeilijk contact krijgende blik …… …… 2. is in activiteiten omgevingsafhankelijk, heeft voor voortzetting van de activiteiten prikkels uit de omgeving nodig …… …… 3. imiteert vrij gemakkelijk gebeurtenissen uit de omgeving …… …… 4. aard van emotionele belevingen moeilijk te peilen …… …… 5. reageert dikwijls langzaam op gebeurtenissen in de omgeving …… …… 6. neigt ertoe snel in te springen op situaties in de omgeving …… …… 7. functioneert vrij onafhankelijk van de omgeving, is niet gemakkelijk beïnvloedbaar …… …… 8. sociale contacten hebben dikwijls een eenkennig karakter …… …… 9. gemoedsgesteldheid gemakkelijk af te leiden uit gelaatsuitdrukking …… …… 10. gaat gemakkelijk sociale relaties aan en toont daarin initiatief …… …… 11. legt niet gemakkelijk sociale contacten, is dikwijls afwachtend …… …… 12. oogcontact zoekende en contact vasthoudende blik …… …… 13. kan zichzelf goed bezighouden, heeft niet veel stimulering nodig voor de voortgang van de handeling …… …… 14. sociale omgang is breed en er is weinig selectie …… …… 15. neigt niet snel tot imitatie van wat in de omgeving gebeurt …… …… 16. functioneert vrij afhankelijk van de omgeving, is vrij gemakkelijk te beïnvloeden …… …… R van der Kooij, P. Been, A. Noordman, J. van der Sluis (1990) Diagnostische expertmodellen Richtlijnen voor de praktijk van de orthopedagogische diagnostiek Assen; Dekker & van de vegt blz.39 Opdracht: Welk type ben jij? Welk type zijn je ouders? vader: Sociale Wetenschappen moeder: 54 Opdracht: In bijlage 1 vind je drie lijsten terug die gebruikt worden om de persoonlijkheid (dus ook het temperament) van individuen te bepalen. Vul je eigen profiel in. 3.2.3 Besluit: Wederzijdse beïnvloeding Mensen beïnvloeden elkaar. Het gedrag van de ene persoon lokt een bepaald gedrag bij de andere persoon uit. In de opvoedingsrelatie is dit niet anders. De opvoeder is er (meestal doelbewust) op gericht om het gedrag van de opvoedeling te beïnvloeden. In veel gevallen is de opvoeder er zich echter niet van bewust dat de opvoedeling op zijn beurt het gedrag van de opvoeder beïnvloedt. In de opvoedingsrelatie is er dus een tweerichtingsverkeer. We behandelen dit verder bij de opvoedingsstijlen. RELATIE (Relatie opvoeder – opvoedeling) 3.2.4 Doorheen de geschiedenis Opdracht: In bijlage vind je twee interessante teksten: - enerzijds de opvoeding doorheen de geschiedenis vanuit een historische benadering: Opvoeding doorheen de geschiedenis - anderzijds de opvoeding benadert vanuit een biologische standpunt: ‘Graag vader zijn’ door Dirk Draulans Lees aandachtig deze teksten en vul het schema in of beantwoord de vragen. Sociale Wetenschappen 55 3.2.5 Opvoedingsstijlen Opdracht: De opvoedingsstijlen bespreken we aan de hand van de video: “Ik kan niet zonder Brammetje.” zie bijlage 4. VIER OPVOEDINGSSTIJLEN VOLGENS MACCOBY & MARTIN In 1983 kwamen Maccoby & Martin op basis van de bevindingen van Baumrind en andere onderzoekers tot vier opvoedingsstijlen: de autoritaire, autoritatieve, toegeeflijke en verwaarlozende opvoedingsstijl. accepterend afwijzend responsief niet-responsief veeleisend kindgeconcentreerd autoritatief oudergecentreerd autoritair hoge controle niet veeleisend toegeeflijk verwaarlozend lage controle Tabel 3: Een tweedimensionale classificatie van opvoedingspatronen (Maccoby & Martin,1983) AUTORITAIRE OPVOEDINGSSTIJL: Jonge kinderen Autoritaire ouders scoren laag op aanvaarding, betrokkenheid en bieden bijna geen gelegenheid tot autonomie bij hun kinderen. Zij eisen volledige gehoorzaamheid en geven weinig uitleg over de regels die ze hanteren of de lichamelijke straffen die ze geven bij het overtreden van de regels. Hard werken en respect voor autoriteit zijn de basiswaarden van autoritaire ouders; daarom kunnen ze geen afwijkende mening of slordigheid bij hun kinderen aanvaarden. Bij tegenspraak wordt het kind op zijn plaats gewezen en belachelijk gemaakt; als dit niet helpt, volgt lichamelijke straf. Kinderen van autoritaire ouders hebben de neiging om humeurig, onzeker en teruggetrokken te zijn. Als ze hun zin niet krijgen, zoeken ze dikwijls hun toevlucht tot geweld, zeker de jongens. Adolescenten Autoritaire opvoedingsstijl (extreem strenge ouders) houdt in dat de ouders eisen en grenzen stellen aan het gedrag van hun kinderen, verwachten dat de adolescent hun richtlijnen volgt, het gedrag van de jongere controleren, overtredingen van de door hen gestelde regels bestraffen en daarbij weinig overleggen of praten over de achtergrond van de door hen gestelde grenzen. De jongeren worden hierdoor beïnvloed. Deze opvoedingsstijl blijkt samen te hangen met: de neiging zichzelf met anderen te vergelijken, gebrek aan Sociale Wetenschappen 56 initiatief, weinig spontaniteit en weinig sociale vaardigheden van de adolescent in de omgang met anderen. De jongeren zijn gehoorzaam en doen het op school redelijk goed, maar hebben geen groot zelfvertrouwen. Autoritaire opvoedingsstijl: Ouders: Adolescent: stellen eisen en grenzen aan gedrag adolescent verwachten dat adolescent hun richtlijnen volgt controleren gedrag adolescent bestraffen overtredingen regels overleggen weinig over achtergrond van door hun gestelde regels heeft de neiging zichzelf steeds met anderen te vergelijken toont gebrek aan initiatief heeft weinig spontaniëteit heeft weinig sociale vaardigheden functioneert sociaal ineffectief is gehoorzaam doet het op school redelijk goed heeft geen groot zelfvertrouwen TOEGEEFLIJKE OPVOEDINGSSTIJL Jonge kinderen Toegeeflijke ouders aanvaarden en bevestigen de opinies van hun kinderen. Zij zijn toegeeflijk en weinig betrokken bij de opvoeding van hun kinderen. Deze ouders voeren weinig controle uit over het gedrag van hun kinderen: ze eisen niets en verlangen ook niet dat hun kinderen zich houden aan de maatschappelijke normen. Hun kinderen kunnen eten en naar bed gaan wanneer ze willen en naar hartenlust televisie kijken of met de computer spelen. Hoewel de ouders zelf de indruk hebben een grote autonomie aan hun kinderen te geven, gaat het eerder om een opvoedingsstijl waarbij de kinderen beslissingen moeten nemen op een te vroege leeftijd. De ouders vermijden bestraffing. De kinderen zijn dikwijls impulsief, ongehoorzaam en opstandig. Zij zijn overdreven veeleisend en afhankelijk van volwassenen en hebben minder doorzettingsvermogen bij het uitvoeren van taken. Daardoor presteren ze dikwijls minder goed op school. Adolescenten Toegeeflijke opvoedingsstijl: Deze houdt in dat de ouders weinig eisen stellen aan de adolescent, maar wel in positieve zin emotioneel bij de adolescent betrokken zijn. Ze zijn tolerant en grijpen weinig in, want ze zien controle als een inperking van de vrijheid en als een hindernis voor de ontwikkeling tot zelfstandigheid. Deze opvoedingsstijl kan ertoe leiden dat de adolescent niet leert zich aan regels en voorschriften te houden. Sociale Wetenschappen 57 Toegeeflijke opvoedingsstijl Ouders: Adolescent: stellen weinig eisen positief emotioneel betrokken tolerant en weinig controle controle = inperking van de vrijheid controle = hindernis voor ontwikkeling tot zelfstandigheid leert niet zich aan regels en voorschriften te houden gedraagt zich vaak impulsief vindt het moeilijk zichzelf beperkingen op te leggen vindt het moeilijk om verantwoordelijkheid voor anderen op zich te nemen gaat graag zijn eigen gang toont veel zelfvertrouwen sterk georiënteerd op leeftijdsgenoten AUTORITATIEVE OPVOEDINGSSTIJL Jonge kinderen Autoritatieve ouders hebben een hoge aanvaarding en betrokkenheid; zij streven een aangename relatie met hun kinderen na, maar geloven dat controle hierbij nodig is. Zij zoeken een balans tussen discipline en autonomie en leggen aan hun kinderen uit waarom bepaalde beslissingen genomen worden. In deze gezinnen worden conflicten bediscussieerd. Het doel van de ouders is om de kinderen te helpen onafhankelijkheid te bereiken en zich toch aan de groepsnormen te houden. Zij zullen meer autonomie verlenen naarmate het kind ouder wordt. Hun kinderen blijken over het algemeen onafhankelijk, zelfbewust; vriendelijk en nieuwsgierig te zijn. Adolescenten Autoritatieve opvoedingsstijl: Hierbij moedigen de ouders zelfstandig gedrag aan, maar ze stellen ook eisen en grenzen en controleren het gedrag van de adolescent. Ze overleggen veel met hun kinderen, hun houding is warm en getuigt van zorg. Deze opvoedingsstijl is geassocieerd met sociale competentie, zelfvertrouwen en verantwoordelijk heidsgevoel. Autoritatieve opvoedingsstijl: Sociale Wetenschappen Ouders: Adolescent: moedigen zelfstandig gedrag aan stellen eisen en grenzen controleren gedrag overleggen veel met hun kinderen hebben een warme houding die tevens getuigd van zorg is sociaal competent heeft zelfvertrouwen heeft verantwoordelijkheidsgevoel zijn zelfstandigheidsontwikkeling wordt bevorderd en zijn positief zelfbeeld wordt bevordert 58 VERWAARLOZENDE OPVOEDINGSSTIJL Jonge kinderen Verwaarlozende ouders combineren een lage aanvaarding en betrokkenheid met weinig controle en een algemene onverschilligheid ten opzichte van hun kinderen. Zij stellen weinig eisen, maar brengen ook weinig tijd met de kinderen door. Soms komt dit omdat ze er de energie niet voor hebben. Hun kinderen gedragen zich dikwijls agressief en houden zich niet aan de normen van anderen. Ze zijn ongehoorzaam en er is een verhoogde kans op delinquentie. Adolescenten Verwaarlozende opvoedingsstijl: Hierbij stellen de ouders weinig eisen, maar ze zijn bovendien weinig geïnteresseerd in en betrokken hij het leven van de adolescent. Ze weten weinig van de opvattingen van hun kinderen en hebben geen idee van wat ze buitenshuis doen. Deze opvoedingsstijl is verbonden met een gebrek aan zelfcontrole bij de adolescent. Ook het zelfvertrouwen is gering. Verwaarlozende opvoedingsstijl Ouders: Adolescent heeft daardoor: stellen weinig eisen weinig geïnteresseerd in en weinig betrokken bij het leven van de adolescent weten weinig van de opvattingen van de kinderen hebben geen idee wat de kinderen buitenshuis doen een gebrek aan zelfcontrole een gering zelfvertrouwen nogal eens problemen op school een verhoogd risico op delinquent gedrag kan nogal eens oppervlakkig en inactief zijn Besluit Op basis van de indelingen en beschrijvingen van Baumrind, Maccoby & Martin en andere onderzoekers kan worden geconcludeerd dat kinderen best autoritatieve ouders hebben voor wie opvoeding zowel streng als zorgzaam is. Dit wordt ook in verder onderzoek bevestigd. De autoritatieve opvoedingsstijl lijkt de meest succesvolle te zijn: 1. de ouders zijn geïnteresseerd, geven begeleiding, oefenen een adequate mate van controle uit, bieden gelegenheid voor zelfstandig optreden in overeenstemming met ontwikkelingsniveau, laten een model van redelijkheid zien en gaan ervan uit dat men in het sociale verkeer wederzijds rechten en plichten heeft. 2. de ouders en kinderen luisteren naar elkaars standpunt en kunnen eigen opvattingen naar voren brengen. 3. de relatie is gebaseerd op liefde en respect voor het kind (i.p.v. afwijzing of onverschilligheid), daardoor wordt een positieve identificatie met de ouders gestimuleerd. Sociale Wetenschappen 59 Belangrijke opmerking Inconsequent gedrag met betrekking tot de verschillende opvoedingsstijlen. Niemand kan het volhouden altijd consequent te reageren als ouder. Als we moe zijn zullen we bv. gemakkelijker iets toegeven of toestaan “om van het gezaag af te zijn”, terwijl we niet echt akkoord zijn met wat gebeurt. We spreken pas van inconsequent gedrag van een opvoeder als er geen “lijn” te trekken is in de manier waarop de ouder reageert. Het gedrag van de ouder is onvoorspelbaar. Soms is er veel macht, soms weinig of geen. Soms biedt de ouder warmte en geborgenheid, soms is de ouder “kil” en is er geen interesse. Gelijkaardig overtreden van regels wordt soms wel, soms niet bestraft. Het kind weet niet wat het moet of kan verwachten van de ouder. Het kan altijd alle richtingen uitgaan. Dat hangt af van moeders of vaders stemming, van gebeurtenissen, van allerlei zaken waar het kind geen vat op heeft. Wat het dan uiteindelijk wordt is zeer wisselend. Sociale Wetenschappen 60 Bijlage 1 bij 3. 3.2 3.2.2 p 41 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Opvoedeling : Temperament Hieronder vind je drie lijsten terug die gebruikt worden om de persoonlijkheid (dus ook het temperament) van individuen te bepalen. Vul je eigen profiel in. 16PF testprofiel Geef aan waar jij je bevindt op elke trek Asociaal, afstandelijk, kritisch, afzijdig, stijf. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Sociaal, warmhartig, gemakkelijk, meewerkend. Dom, concreet denkend. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Intelligent, abstract denkend, helder. Labiel, emotioneel minder stabiel, gemakkelijk geschokt,veranderlijk. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Emotioneel stabiel, volwassen, ziet de realiteit onder ogen, kalm. Onderworpen, zachtaardig, gemakkelijk te beïnvloeden, meegaand, gedienstig. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Dominant, agressief, koppig, competitief. Somber, zwijgzaam, ernstig. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Vrolijk, enthousiast, impulsief. Onbezorgd,opportunistisch, negeert de regels. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Gewetensvol,volhardend, moraliserend, onwrikbaar. Timide verlegen angstgevoelig. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Brutaal, ongeremd, sociaal doortastend. Ongevoelig, nuchter, onafhankelijk. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Gevoelig, zachtaardig, aanhankelijk, overbeschermend. Goedgelovig,de voorwaarden aanvaardend. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Achterdochtig, moeilijk te bedotten, Praktisch, nauwgezet,formeel. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Vindingrijk, avonturier, afwezig. Naïef, sentimenteel, eerlijk, maar sociaal onhandig. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Sluw, beschaafd, sociaal bewust. Zelfverzekerd, rustig, onbekommerd, zelfingenomen, sereen. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Schuldbewust, zelfverwijtend, wankel, zorgelijk, piekerend. Conservatief, traditionele ideeën respecterend. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Radicaal, liberaal, vrijdenkend. Groepsgericht, een ‘meedoener’ en trouwe volgeling. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Onafhankelijk, redt zichzelf, verkiest eigen beslissingen. Ongecontroleerd, laks, volgt eigen wetten, houdt geen rekening met de sociale wetten, ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Gedisciplineerd, zelfcontrole, sociaal correct, dwingend. Ontspannen, rustig, niet gefrustreerd, beheerst. ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Gespannen, gefrustreerd, gedreven, overwerkt. De Sixteen Personality Factor Questionnaire (i6PF) van Cattell Het diagram toont de 16 persoonlijkheidsdimensies van Cattell. Sociale Wetenschappen 61 Introversie /extraversie bedeesd zelfverzekerd stil spraakzaam onderdanig assertief geremd spontaan introvert extravert Altruïsme en vriendelijkheid koel hartelijk onvriendelijk vriendelijk zelfzuchtig onzelfzuchtig tegenwerkend meewerkend strak soepel Consciëntieusheid onnauwkeurig nauwkeurig achteloos nauwgezet nalatig grondig onzorgvuldig zorgvuldig lui ijverig Neuroticisme / emotionele stabiliteit zenuwachtig rustig nerveus op zijn gemak gespannen ontspannen onstandvastig standvastig opvliegend kalm Openheid voor ervaringen onintelligent intelligent onstandvastig verstandig fantasieloos fantasierijk oncreatief creatief ongeïnteresseerd leergierig De beoordelingsschaal gebaseerd op de Big Five. Bron: Mervielde, 1992; De Fruyt &Mervielde, 1998 Sociale Wetenschappen 62 Twee van de drie persoonlijkheidsdimensies van Eysenck en de vier klassieke temperamenten. Volgens Eysenck komen zijn dimensies extraversie-introversie en neurotisch - emotioneel stabiel overeen met de persoonlijkheidstypologie die opgesteld werd door de Griekse arts Galenus (129-199) op basis van vroegere speculaties van Hippocrates (ca. 460 v. Chr.). De typologie van Galenus bevatte vier temperamenten: melancholisch (zwaarmoedig), cholerisch (driftig), sanguinisch (opgewekt) en flegmatisch (onverstoorbaar). Deze corresponderen met de factoranalytische combinaties neurotisch-introvert, neurotisch-extravert, stabiel-extravert en stabiel-introvert. Ook trekken die door andere psychologen voorgesteld werden, kunnen binnen het model van Eysenck geplaatst worden. Bron: Eysenck & Eysenck, 1985. Sociale Wetenschappen 63 Bijlage 2 bij 3. 3.2 3.2.4 p 41 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Doorheen de geschiedenis Opvoeding doorheen de geschiedenis Hoe men omgaat met kinderen/jongeren, heeft veel te maken met de tijdsgeest. Men kijkt nu “anders” naar kinderen/jongeren dan vroeger. In de volgende, korte historische schets zullen we proberen aan te tonen dat kinderen vroeger van weinig of geen tel waren, dat een aparte kindperiode eigenlijk vroeger niet bestond. Dit veranderend kijken naar kinderen doorheen de geschiedenis van onze Westerse beschaving ligt natuurlijk niet aan de kinderen zelf, kinderen zijn altijd kinderen geweest en zullen ook altijd kinderen blijven, maar aan de veranderingen in de maatschappij. We kunnen in de westerse wereld de “evolutie” van het kindbeeld indelen in drie grote periodes. 1. Periode tot einde Middeleeuwen: onverschilligheid tegenover kinderen. Onverschilligheid tegenover kinderen zou zowat tot het einde van de Middeleeuwen (omstreeks 1500) dominant zijn geweest. Kindermoord en het achterlaten van pasgeboren kinderen waren in die vroegere ‘beschavingsvormen’ veel voorkomende praktijken. Geen politie of gerecht die eraan dacht om deze handelingen van de ouders of andere misdadige volwassenen te bestraffen! Een paar voorbeelden: - In Athene ( 5e eeuw voor Christus) werden kinderen die om welke reden ook ongewenst waren van de rotsen gegooid. - Overal in Europa werden kinderen in rivieren gegooid, op mesthopen, of geofferd voor dieren of voor goden. - Kinderen die veel weenden of onvolmaakt waren, werden niet zelden gedood. - Jongens waren meer waard dan de meisjes. In Napels werden bij de geboorte van een meisje zwarte vlaggen buiten gehangen om de buren te waarschuwen dat ze geen gelukwensen hoefden te brengen. - De kindersterfte was door die kindermoord en verwaarlozing, maar ook door zeer slechte hygiënische omstandigheden, bijzonder groot. De helft tot twee derde van de kinderen stierf in deze periode voor een leeftijd van 20 jaar. Kortom tot het einde van de Middeleeuwen zou er geen ‘maatschappelijk bewustzijn’ van een aparte kindperiode hebben bestaan. Kinderen jonger dan 6-7 jaar waren gewoon niet van tel. Pas nadat ze deze periode hadden ‘overleefd’, werd het kind al meteen tot de volwassenheid gerekend. Het kind werd in het volwassen productiewerk ingeschakeld. Dit betekende in die tijd van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat werken, zes tot zeven dagen op zeven. Er was geen vrije tijd en nauwelijks plaats om te spelen, wat kinderen van die leeftijd toch behoren te doen. De kinderen liepen ook geen school want die bestonden niet. Slechts de hele rijke kinderen, vaak van adellijke afkomst, konden genieten van privé-onderwijs. Er was dus geen apartstelling kind - volwassene. Kinderen namen vanaf 6-7 jaar deel aan alle leefaspecten van de volwassenen: werk – seksualiteit – leven en dood. 2. Eind Middeleeuwen tot ongeveer 1950: ontdekking van het kind Pas vanaf de 16e Eeuw zou het kind stilaan echt in de belangstelling komen. Geleidelijk aan waren er steeds meer denkers, wetenschappers, schrijvers en staatsmannen die er zich van bewust werden dat kinderen op een aparte manier en gedurende een langere periode klaargemaakt moesten worden voor een ‘betere en rechtvaardiger’ maatschappij. De kinderen van toen werden stilaan aanzien als de toekomst en rijkdom van morgen, de hoop op vooruitgang en voorspoed. Vooral de nieuwe ontdekkingen in de natuurwetenschappen in de 17e eeuw ( Galileo Galileï, Mercator, Leonardo Da Vinci,…) en de Verlichtingsperiode in de 18e eeuw (met orgelpunt de Franse Revolutie in 1789) met hun geloof in de rede en het verstand Sociale Wetenschappen 64 droeg in zich de kiemen van een vooruitgangsdenken. De redenering en het gevoel daarbij was eenvoudig. De mens werd door zijn ontdekkingen meer en meer bewust van de mogelijkheden van zijn verstand. Door dingen in de wereld te gaan onderzoeken kan men’ dingen’ ook begrijpen en meteen gaan gebruiken om een betere wereld op te bouwen. En vooral hierin werd de rol en de betekenis van de kinderen stilaan duidelijk. Kinderen moesten langer opgeleid worden opdat ze in de toekomst de fakkel zouden kunnen overnemen om mee te bouwen aan een steeds rechtvaardiger, veiliger en eerlijker wereld. Voorbeelden: - In die tijd begonnen meer en vooral eerst ‘ jongens uit hoger kringen’ regelmatig ‘school’ te lopen. Pas vele eeuwen later zal dat pas voor alle kinderen, dus ook voor de minderbegoede jongens en nog later voor de meisjes, een afdwingbaar recht worden (leerplicht 1914). - Het aantal scholen nam traag maar gestaag toe en vooral in de 19e Eeuw werden er overal kleine dorpsschooltjes gebouwd, zodat ook de kinderen op het platteland onderwijs konden genieten. Ondanks deze inspanningen bleef dit voor heel wat arme kinderen dode letter. Er was tot diep in de 19e Eeuw nog heel wat kinderarbeid. De prachtige Vlaamse film Daens illustreert dit schrijnend. - De kindergeneeskunde scheurt zich midden 19e eeuw af van de algemene geneeskunde. Voor het eerst werden artsen opgeleid met de specialisatie in de toch wel zeer specifieke kinderziektes. - Eind 19e Eeuw: de eerste eigenlijke ‘kinderwetten’ moeten de kinderen beschermen tegen misbruik van volwassenen: kinderwetten tegen kinderarbeid (1912) en de leerplichtwetten (1914). Het gerecht en politie kunnen voor het eerst, gesteund door de wet, ingrijpen tegen misbruik van kinderen. - De eerste jeugdverenigingen werden opgericht. Er is in deze periode een steeds groter wordende bewustwording van het feit dat kinderen belangrijk en kwetsbaar zijn. Daarmee groeit ook het besef dat kinderen door hun eigen specifieke geaardheid gedurende hun ontwikkeling moeten kunnen ‘spelen en leren’ en dat ze gedurende deze tijd ‘speciaal’ moeten beschermd worden tegen ziektes en misbruik van kindmisdadigers. 3. Vanaf 1950 tot nu: het huidig kindbeeld Zo ontstond een, voor ons als het ware evident geworden, nieuw en modern kindbeeld: - - De meeste mensen vinden kinderen lief, schattig, vol fantasie, eerlijk, spontaan, nieuwsgierig en mooi, … Vandaag de dag worden er voor kinderen enorm veel zaken georganiseerd: school, kinderopvang, speelpleinwerking, sportmogelijkheden, expressiemogelijkheden, jeugdbeweging, jeugdrechtbank, … Het kind is onderwerp van ontelbaar vele wetenschappelijke onderzoeken (de kinderpsychologie ontstaat als aparte discipline), van vele boeken en tijdschriften, van kinderprogramma’s op tv en films in de bioscoop. Boeken over ‘Opvoeding’ vind je tegenwoordig gegarandeerd terug in de top tien lijstjes van de best verkochte boeken. Overal in de kranten, op tv, bij de bakker of de slager hoor je mensen over kinderen bezig. Er is inderdaad vandaag de dag zeker een groeiende belangstelling voor kinderen en dat is een heel goede zaak. Vat de tekst samen aan de hand van dit schema 1. 2. 3. Periode tot einde middeleeuwen wordt gekenmerkt door: … (3 begrippen noteren). Eind Middeleeuwen tot ongeveer 1950. - Deze periode werd gekenmerkt door … op vlak van opvoeding. - Wat is de oorzaak van deze wijziging van opvoedingsvisie in deze periode? Vanaf 1950 tot nu: het huidig kindbeeld wordt gekenmerkt door … . Sociale Wetenschappen 65 Bijlage 3 bij 3. 3.2 3.2.4 p 41 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Doorheen de geschiedenis GRAAG VADER ZIJN De nieuwe man bestaat. Hij is wel een biologische uitzondering. Wat niet wil zeggen dat zijn bestaan niet verklaard kan worden. De nieuwe man is een logisch gevolg van de evolutie naar meer zorgzaamheid. Het was een raar gevoel: merken dat je graag vader bent, dat je graag dagen bezig bent met een baby, een peuter. Het was een even raar gevoel te merken dat je niet de enige bent. De laatste keer dat ik met de kleine Yahmina op controle naar Kind & Gezin trok, zat er nog een vader met zijn baby. Bezorgd en attent. En alleen, zonder moeder. De moeder was gaan werken, net als de moeder van Yahmina. De nieuwe man: hij bestaat, en hij is vader. Nog altijd hoor je vooral verhalen over mannen die met zichzelf en hun job bezig zijn, en niet met het huishouden en de kinderen. Verhalen van grootvaders die in hun kleinkinderen de tijd steken die ze nooit voor hun eigen kinderen veil hebben gehad. Hoewel ook het grootouderschap niet meer is wat het was, tenminste niet vanuit het standpunt van de kleinkinderen bekeken. Steeds meer grootouders zijn met zichzelf bezig, en niet met de volgende generaties. Steeds minder kleinkinderen kunnen bij oma en opa terecht. Volwassen kinderen worden verondersteld hun plan te trekken. De maatschappij van vandaag heeft van alles voorzien, niet alleen om grootouders bezig te houden, ook om hun kleinkinderen op te vangen. De nieuwe man is een biologische afwijking, een uitzondering. In de zoogdierenwereld waartoe wij behoren, zijn er haast geen mannen die opdraaien voor hun kroost. In de zoogdierenwereld zijn er trouwens weinig echte vaders. Er zijn moeders, want die hebben hun nakomelingen gedragen en gebaard, en moeten ze vervolgens zogen. Maar mannen? Die hebben dikwijls gewoon gepaard en zijn dan weer vertrokken. De vrouwen paren trouwens in de regel met meer dan één man, zodat maar weinig zoogdierkinderen weten wie hun vader is. In veel gevallen duikt de man alleen op wanneer er bevrucht kan worden. Ontvangt hij de signalen van een vruchtbaar vrouwtje en hoopt hij dat hij de sterkste is, zodat hij kan paren. De olifant is daarvan een klassiek voorbeeld. Olifantenbaby's leven in een wereld van moeders en nakomelingen. Vaders bevinden zich op grote afstand en zijn uitsluitend met zichzelf bezig. Herten gaan nachtenlang burlen en gaan elkaar zo nodig met hun geweien te lijf om te meten wie de sterkste is. De hindes houden die competitie angstvallig in de gaten, en laten zich dekken door de sterkste. Dat is het beste voor hun nakomelingen, want zo verhoogt de kans dat die later ook de sterkste zullen zijn. Goed vaderschap is geen element in hun keuze, wegens onbestaand. In harems zoals die van de gorilla of de leeuw, waakt de dominante man angstvallig over zijn vrouwen. Hij kan ervan uitgaan dat hij de vader is van de kinderen in zijn groep, maar hij moet voortdurend op zijn hoede zijn voor rondzwervende vrijgezellen. Hij moet zo zwaar investeren in het bewaken van zijn vrouwen dat hij geen tijd heeft voor zijn kinderen. In de zoogdierenwereld zetten vrouwen hun kaarten graag op macho's. Dat zijn meestal de beste mannen. Maar het zijn geen vaders. EEN MACHO ALS MINNAAR In onze vrouwenwereld is de voorkeur minder duidelijk. Studies en enquêtes spreken elkaar tegen over wat vrouwen aantrekkelijk vinden in een man. De ene keer luidt het dat vrouwen vallen op mannen met stevige onderkaak en brede borst, op spieren en testosteron dus, op gezonde lichamen die gezonde kinderen zouden verwekken. Elders luidt het dat macho's misschien wel goed zijn voor wat vertier, maar zeker niet voor de zorg om de kinderen, zodat vrouwen finaal toch liever een wat minder opvallend mannelijke man hebben, die wat minder achter de andere vrouwen aanzit en wat meer met de kinderen helpt. Sociale Wetenschappen 66 Af en toe wordt er iets als een tussenweg gepresenteerd: vrouwen die een huiselijke man als echtgenoot kiezen, maar een macho als minnaar. Waarbij soms zelfs gesuggereerd wordt dat zo'n vrouw zich door haar minnaar kan laten bevruchten, waarna de kleine dan door de huiselijke man wordt opgevoed. Het beste van twee werelden. Vrouwen kunnen zich dat veroorloven, want een man is nooit 100 procent zeker van zijn vaderschap. Het is de achilleshiel van het man-zijn in onze maatschappij, met haar vrouwen van wie we nooit precies weten wanneer ze vruchtbaar zijn. We zijn in ieder geval ver weg geëvolueerd van het soort maatschappij waarin onze voorouders leefden. Het lijkt erop dat er in de natuur een evolutie is naar meer zorgzaamheid. Aanvankelijk was voortplanting gewoon een kwestie van cellen splitsen: één individu werd er twee. Daar kwam geen zorg bij kijken. Het systeem van geslachtelijke voortplanting, dat vooral genetische variatie moest introduceren, en een mechanisme om schade aan het genetisch materiaal te herstellen, maakte de voortplanting ingewikkelder, want er kwam paarvorming en nakomelingschap aan te pas. Maar toch bleef ouderzorg aanvankelijk zeldzaam. Zowel in de wereld van de ongewervelde dieren (met de insecten) als in die van de gewervelden lijken er geleidelijk aan meer gevallen van zorgzaamheid te zijn geslopen. Mieren en bijen zorgen enorm goed voor hun nakomelingen, weliswaar in een héél ander systeem dan het onze, met aan elkaar verwante werksters die het kroost van hun gemeenschappelijke moeder (de koningin) verzorgen. Mannen komen maar af en toe in dat verhaal voor. Bij veel eenvoudige gewervelde dieren, zoals vissen en amfibieën, wordt er gewoon een massa eitjes geloosd en bevrucht, waarna ze aan hun lot worden overgelaten, in de hoop dat uit een aantal ervan kleintjes zullen kruipen. Daar moeten er dan een paar van overleven tot ze zelf aan voortplanting toe zijn. Hier wordt maximaal ingezet op 'zorgloosheid', op een grote hoeveelheid voortplantingscellen, in de beide geslachten. Maar dat systeem veranderde geleidelijk. Er kwamen minder eieren, en meer zorg. Van een aantal dinosaurussen wordt vermoed dat ze een vorm van broedzorg hadden, dat ze hun eieren in een nest legden dat ze op zijn minst bewaakten en misschien zelfs bebroedden, zoals de vogels. Veel vogels leggen een beperkt aantal eitjes, en zorgen voor hun kuikens, die al dan niet mee door de vader worden gevoed. Hoe hulpelozer een kuiken als het geboren wordt, hoe groter de kans dat beide ouders samen de jongen voeden. Het heeft voor een vader natuurlijk geen zin dat hij in jongen investeert die allemaal sterven als hij ze aan hun lot overlaat. BABY'S AFSLACHTEN Zoogdieren - een van de meest recente ontwikkelingen van de natuur - hebben een handig concept ontwikkeld om de kans te beperken dat de kleintjes sterven door voedseltekort: de moeder levert zelf het voedsel, in de vorm van melk. De meeste zoogdieren kunnen niet zonder moeder, want dan zouden ze meteen sterven. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte kan zijn voor een vaderrol. Want als een moeder zelf niet genoeg te eten krijgt, produceert ze te weinig melk voor haar jongen. Het is waarschijnlijk daarom dat er in een aantal gevallen ook vaders zijn opgedoken. Echte vaders, die geregeld met de kinderen bezig zijn. Mensen zijn verwant aan mensapen. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders. Paleontologen gaan ervan uit dat onze voorouders zo'n 3 miljoen jaar geleden uit de bomen vielen en de savanne introkken om daar mens (van het geslacht homo) te worden. In de bomen zouden wij nog geleefd hebben zoals onze naaste verwanten van nu, de bonobo's en de chimpansees. Systemen zonder vaderschap, omdat de vrouwen in principe met alle mannen kunnen paren, en van geen enkele baby bekend is wie zijn vader is. Een mechanisme dat onder meer nuttig moet zijn geweest tegen kindermoord: zeker in de chimpanseewereld kunnen mannen zo agressief zijn dat ze baby's van rivalen probleemloos zouden afslachten. Maar als niemand weet wie de vader is, zijn de kinderen tegen zulke aanvallen beschermd. Geen enkele man zal het risico lopen een kind te doden dat het zijne zou kunnen zijn. Sociale Wetenschappen 67 Door een overgang naar het leven op de savanne kreeg de mens zijn handen vrij. Hij verloor geleidelijk het meeste van zijn lichaamshaar, wat het gemakkelijker maakte om warmte kwijt te spelen. Parallel met die overgang begonnen zijn hersenen explosief te groeien. Wij werden verstandiger, wat een geweldig voordeel was om als groepje kleine mensen te overleven in een wereld vol holenleeuwen, sabeltandtijgers en wolhaarneushoorns. Door de groei van de hersenen dreigde er echter een probleem te komen met de bevalling: de kopjes van de baby's riskeerden zo groot te worden dat ze niet meer door de kleine opening van de moeder konden. Om dat probleem op te lossen, werden onze baby's steeds vroeger geboren. In vergelijking met andere aapjes zijn onze kleintjes allemaal prematuurtjes. Maar premature baby's konden zich niet aan het lichaam van de moeder vastklampen. In een tijd zonder draagzakken en koetsen was dat een ramp, want de moeder moest het kleintje meezeulen en tegelijk zien zelf genoeg te eten te krijgen om minstens haar melkproductie op peil te houden. Het is waarschijnlijk toen dat er actieve vaders begonnen op te staan: mannen die zich exclusief aan een vrouw bonden, zodat de kans verhoogde dat ze effectief de vader van haar baby waren, en die haar hielpen, door haar eten te verschaffen en door af en toe de baby van haar over te nemen. Op die manier verhoogden de overlevingskansen van zo'n baby ongetwijfeld aanzienlijk. Aangezien een baby de reflectie is van het genetisch materiaal van zowel zijn moeder als zijn vader, raakten ook de genen die van de ouders een koppel maakten, en van de man een vader, meer frequent verspreid in de volgende generaties. De betrokken vader werd een feit, want zo verhoogde hij het succes van zijn voortplanting. Aanvankelijk moet koppelvorming een tijdelijke verbintenis geweest zijn. Als de baby kleuter was geworden, en min of meer op eigen kracht kon ronddribbelen, zal hij in de groep zijn opgenomen, en mee in het oog zijn gehouden door de oudere kinderen, zoals dat vandaag in, bijvoorbeeld, Afrika nog dikwijls het geval is. MACHINES WASSEN EN PLASSEN Maar een tienduizendtal jaren geleden veranderde de mensenmaatschappij vrij snel nogal drastisch: wij gaven het nomadenbestaan van jagen en verzamelen op om landbouwers te worden. Wij werden territoriaal en vestigden ons als koppel op een lapje grond dat we bewerkten. Omdat mannen gemiddeld zo'n 15 procent groter en sterker zijn dan vrouwen, waren zij efficiënter in het bewerken van de grond. Wat voor de vrouw het vreselijke gevolg had dat ze ondergeschikt werd aan de man. De vrouw werd mee eigendom van de boer, zoals de kippen en de geiten. Het vaderschap kwam onder druk te staan, en werd weer vooral een kwestie van bevruchten. De man moest gaan ploegen en wroeten, de vrouw bleef thuis voor de kinderen en de klusjes. Een systeem dat wettelijk en kerkelijk verankerd raakte door mannen die aan de touwtjes trokken: de politiek en de clerus. Veel vrouwen waren toen ongetwijfeld bijna hun hele volwassen leven zwanger of zogend, ook al omdat er geen (efficiënte) voorbehoedsmiddelen waren - als de mensen al wisten hoe voortplanting in zijn werk ging. De primitieve territoriale mens baarde veel kinderen, in het besef dat er onderweg veel zouden sterven. Het bleef een harde tijd voor kinderen, met een strenge selectie: een groot deel overleefde niet tot de voortplantingsleeftijd. Onze maatschappij blééf veranderen, ondanks het feit dat onze hersenen het laatste miljoen jaar nog amper groter zijn geworden. Wij raakten echter beter georganiseerd. Vooral de laatste eeuw is het keihard gegaan. Industriële processen hebben het harde landleven grotendeels overbodig gemaakt. De meeste mensen hoeven niet meer te wroeten op velden om in hun levensonderhoud te voorzien. Wroeten in de tuin is nu zelfs de favoriete vrijetijdsbesteding van een groot aantal mensen (nog altijd vooral mannen) geworden. Wassen en plassen is een zaak van machines, en niet langer van dagenlange handenarbeid door vrouwen. En eten maken kun je, als je dat wilt, reduceren tot gewoon wat voorgekauwde spulletjes uit de supermarkt opwarmen en op tafel gooien. Sociale Wetenschappen 68 De geneeskunde heeft de kindersterfte teruggedrongen. Nu moet je als kind bij ons al tegenslag hebben om niet de voortplantingsrijpe leeftijd te bereiken. De gezinnen hebben daarop ingespeeld, met een voor sociologen verrassende ontwikkeling: het gemiddelde aantal kinderen per gezin is nooit lager geweest dan nu, wat mee in de hand is gewerkt door de ontwikkeling van goede anticonceptiemiddelen. Het geboortecijfer ligt voor onze contreien zelfs lager dan de twee per gezin die nodig zijn om de bevolking op peil te houden. Want de maatschappij is dan misschien wel goed georganiseerd geraakt, ze is er niet eenvoudiger op geworden. Om het te maken in het leven moet je hard blijven werken, in casu om het geld te verdienen dat je nodig hebt om je kinderen goed op weg te zetten door ze, bijvoorbeeld, naar de universiteit te sturen. Nooit hebben ouders méér in een kind moeten investeren om het succesvol door de maatschappelijke geledingen te loodsen dan de dag van vandaag. In veel gezinnen voelen vrouwen zich verplicht mee uit te gaan werken, om wat comfortabel te kunnen leven. Veel vrouwen willen trouwens graag gaan werken. De grotere spierkracht van de man is niet langer van belang in een maatschappij waarin machines alle zware taken hebben overgenomen. Onze maatschappij raakt gefocust op diensten, waarin vrouwen beter zijn dan mannen door hun meer geoefende communicatietalenten. De maatschappij ontwikkelt zich op zulke wijze dat vrouwen er meer dan ooit hun mannetje in kunnen staan. DE RAVAGE VAN AIDS Omdat vrouwen mee gaan werken, moeten er oplossingen voor de kinderen komen, zoals crèches en andere vormen van opvang. Borstvoeding is niet langer een must door de ontwikkeling van synthetische flessenmelk, hoewel die nooit een perfect surrogaat kan zijn voor de cocktail die de natuur tientallen miljoenen jaren lang op punt heeft kunnen stellen. Maar poedermelk is zeker goed genoeg om baby's meer dan behoorlijk in leven te houden. Onze maatschappij is dus een maatschappij geworden van veel inzet voor weinig kinderen. En van het wegvallen van mannelijke dominantie, zodat mannen en vrouwen stilaan weer op gelijk niveau komen te staan, zoals bij onze zwervende voorouders waarschijnlijk de regel was. De nieuwe man is daar een logisch gevolg van. Omdat hij nog maar weinig kinderen kan maken, heeft een man er alle belang bij te zorgen dat hij die paar kinderen zo goed mogelijk op weg helpt. Ook nu is het nog altijd zo dat kinderen in tweeoudergezinnen het er gemiddeld beter afbrengen dan kinderen van alleenstaande ouders, hoewel onze sociale voorzieningen het uiteraard mogelijk maken een kind alleen op te voeden. Er zijn nog altijd gezinnen die alles wat het kind aanbelangt, uitbesteden, inbegrepen het 'op internaat' sturen van baby's. Waarbij je de vraag kunt stellen waarom zulke ouders überhaupt nog kinderen hebben. Tenzij om te voldoen aan de biologische drang tot voortplanting. Maar als kinderen van twee zorgzame ouders het er daadwerkelijk beter afbrengen, zal ook zorgzaamheid als concept versterkt worden. De nieuwe man die meer aandacht voor zijn kinderen heeft, wordt dan de nieuwste realisatie van een natuurlijk systeem dat verspilling (in de vorm van een grote hoop kinderen die het niet zullen halen) elimineert door meer zorg te promoten. Een systeem dat tegelijk kan fungeren als een negatieve terugkoppeling om de ongebreidelde aangroei van de mens als soort te stoppen, net als de ravage die aids aanricht. Want met iets minder dan twee kinderen per gezin houden wij de bevolking gewoon min of meer op peil. Wat positief is, want er zijn al genoeg mensen op de wereld. Een zorgzame ouder wil ook een wereld waarin zijn kinderen het later, als hij er niet meer is, goed zullen hebben. DOOR DIRK DRAULANS Knack - 19-09-2007 Sociale Wetenschappen 69 Beantwoord de vragen op een apart blad: 1. Wat veranderde in het rolpatroon tussen mannen en vrouwen van een nomadenbestaan naar het landbouwersbestaan en van een landbouwersbestaan tot op heden? 2. Onze maatschappij wordt gekenmerkt door een zeer laag geboortecijfer. Som verschillende redenen op die Dirk Draulans hiervoor geeft. 3. Leg uit! Onze maatschappij is een maatschappij geworden van veel inzet voor weinig kinderen. 4. Waarom is de nieuwe man een biologische afwijking, een zeldzaamheid? Sociale Wetenschappen 70 Bijlage 4 bij 3. 3.2 3.2.5 p 44 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Opvoedingsstijlen INDIVIDUELE OPDRACHT: “Ik kan niet zonder Brammetje” Jullie krijgen een korte video (13 minuten) te zien met 4 scènes. De video toont een gezin bestaande uit 4 personen: mama, papa, Kevin en Katie. Bekijk scène per scène. Het is wel verfilmd in zijn geheel. Scène 1: begin tot wanneer ze naar het zwembad gaan Scène 2: in het zwembad Scène 3: pannenkoeken eten Scène 4: het slapen gaan van Katie Opdracht 1: In het eerste videofragment maak je kennis met Kevin en Katie. Beide kinderen hebben een sterk verschillend temperament. De opvoedingsstijl die ouders kiezen, zal deels bepaald worden door het temperament van het kind. Ook andere factoren, zoals stress, gebeurtenissen, enz. zullen de opvoedingsstijl bepalen. Maar deze factoren laten we nu even buiten beschouwing. - Vergelijk het temperament van Kevin en Katie. Welk temperament zie je bij de kinderen? - Kevin: - Katie: - Hoe zou men als opvoeder best met Kevin omgaan, rekening houdend met zijn temperament? - Hoe zou men als opvoeder best met Katie omgaan, rekening houdend met haar temperament? Opdracht 2: Het tweede videofragment speelt zich af in het zwembad. - Wat vond je van deze situatie? Leg ook uit waarom je dit vindt! - Wat is je opgevallen in het gedrag van vader? - Wat is je opgevallen in het gedrag van moeder? - Wat is je opgevallen in het gedrag van Kevin? - Wat is je opgevallen in het gedrag van Katie? - Hoe hadden de ouders beter kunnen reageren? Opdracht 3: De derde scène toont het samen pannenkoeken eten. - Wat vond je van deze scène? Leg ook uit waarom je dit vindt! - Wat is je opgevallen in het gedrag van moeder? - Wat is je opgevallen in het gedrag van vader? - Wat is je opgevallen in het gedrag van Katie? - Wat is je opgevallen in het gedrag van Kevin? Opdracht 4: Het vierde fragment toont het slapen gaan van Katie. - Wat vind je van dit fragment? Leg ook uit waarom je dit vindt. - Wat vind je van het gedrag van moeder? Waarom? Sociale Wetenschappen 71 GROEPSOPDRACHT “Ik kan niet zonder Brammetje” GROEP 1: AANKOMST IN DE BUNGALOW Opdracht 1: Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan. Opdracht 2: Overleg in groep over de volgende vraag. Schrijf je voorstellen neer. - Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind? Hoe had de ouder beter kunnen reageren? Opdracht 3: Lees 3.2.5. Opvoedingsstijlen p 42 - 46 Los de volgende vragen op: - Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom. - Welke mogelijke gevolgen heeft deze opvoedingsstijl voor de ontwikkeling van Katie? - Welke mogelijke gevolgen heeft deze opvoedingsstijl voor de ontwikkeling van Kevin, - In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij deze manier van reageren? Waarom? Opdracht 4: Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van. - Scenario 1: start vanaf de vader binnenkomt en Kevin met zijn hand aan de radio ziet. - Scenario 2: start vanaf dat Kevin de televisie aan heeft en katie een boekje leest. Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen! In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader duidelijk maken. GROEP 2: HET ZWEMBAD Opdracht 1: Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan. Opdracht 2: Overleg in groep over de volgende vragen. Schrijf je voorstellen neer. - Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind? - Hoe had de vader beter kunnen reageren? - Hoe had de moeder beter kunnen reageren? Sociale Wetenschappen 72 Opdracht 3: Lees 3.2.5.Opvoedingsstijlen p 42 - 46 Los de volgende vragen op: - Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de moeder? Leg uit waarom. - Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom. - Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder / de vader voor de ontwikkeling van Katie? - Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder / de vader voor de ontwikkeling van Kevin? - In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij deze manier van reageren? Waarom? Opdracht 4: Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van. - Scenario 1: start vanaf dat onbekenden het zusje terugbrengen bij de ouders. - Scenario 2: start waar vader en moeder zin hebben om rustig iets te drinken aan de toog. Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen! In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader extra duidelijk maken. GROEP 3: PANNENKOEKEN Opdracht 1: Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan. Opdracht 2: Overleg in groep over de volgende vraag. Schrijf je voorstellen neer. - Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind? Hoe hadden de ouders beter kunnen reageren? Opdracht 3: Lees 3.2.5.Opvoedingsstijlen. Los de volgende vragen op: - Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de moeder? Leg uit waarom. - Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom. - Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder voor de ontwikkeling van Katie? - Welke mogelijke gevolgen heeft de opvoedingsstijl van de moeder voor de ontwikkeling van Kevin? - In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij deze manier van reageren? Waarom? Opdracht 4: Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van. - Scenario 1: start vanaf dat Katie haar tweede pannenkoek krijgt en niet lust. - Scenario 2: start vanaf dat Katie de eerste pannenkoek niet lust. Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen! Sociale Wetenschappen 73 In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader extra duidelijk maken. GROEP 4: SLAPENGAAN Opdracht 1: Wissel jullie antwoorden van de individuele opdracht uit. Vul elkaar aan. Opdracht 2: Overleg in groep over de volgende vraag. Schrijf je voorstellen neer. - Hoe kan je als opvoeder omgaan met deze situatie / dit kind? Hoe hadden de ouders beter kunnen reageren? Opdracht 3: Lees 3.2.5.Opvoedingsstijlen + opmerking p 42 - 46 Los de volgende vragen op: - Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de moeder? Leg uit waarom. - Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij de vader? Leg uit waarom. - Welke mogelijke gevolgen heeft deze opvoedingsstijl van de moeder voor de ontwikkeling van Katie? - In opdracht twee heb je een andere manier van reageren bedacht. Welke opvoedingsstijl herkennen jullie bij deze manier van reageren? Waarom? Opdracht 4: Herschrijf het scenario van het videofragment. Verwerk hierin jullie voorstel tot een betere aanpak van de situatie. Maak er twee verschillende rollenspelen van. - Scenario 1: start vanaf dat moeder uitvliegt tegen Katie en haar ruw in bed legt. - Scenario 2: start waar vader voorstelt om een nieuw beertje te kopen. Voor je klasgenoten moet duidelijk worden welke aanpak jullie voorstellen! In de filmpjes is er op het einde één persoon die duiding geeft. Gebruik dit element ook in of na het rollenspel. Zo kan je de manier van aanpak, jullie suggesties en theoretisch kader extra duidelijk maken. Sociale Wetenschappen 74 3.2.6 Belonen, straffen, lachen en communicatie Doelbewust hebben we het eerst over belonen. Opvoeden is leren en daar hoort een prettige sfeer bij. a) Belonen Opvoeders hebben vaker advies nodig over goede vormen van aanmoediging voor kinderen dan over het bedenken van straffen. Dit verschijnsel is trouwens in onze hele samenleving terug te vinden. Wie op school bij de directeur wordt geroepen, vraagt zich ongerust af wat er mis zou zijn. Mensen verwachten zelfs gewoonweg niet dat ze opgeroepen zullen worden om te horen dat ze goede prestaties hebben geleverd. Meestal is er alleen aandacht voor wat verkeerd ging. Het heeft meer effect het goede te versterken dan het slechte te bestrijden. Dit is uit verschillende onderzoeken gebleken. Het goede versterken werkt preventief tegen de aantrekkingskracht van het slechte. Bovendien nodigt het de kinderen uit tot herhaling van het gewenste gedrag. Voorbeeld: Sander (5) komt oma een tekening tonen. “Wat een mooie tekening !” zegt ze. “Ik wist niet dat jij zo goed kon tekenen. Zal ik er eens een verhaaltje bij vertellen?” Een week later is Sander weer bij oma op bezoek. Hij heeft een nieuwe tekening voor haar bij en wil graag weer zo een verhaaltje. Aanmoediging steunt de ontwikkeling van kinderen. Ze doet het kind herhalen wat de volwassene goed vond. En door herhaling leert een kind bij. Door de aanmoediging wordt de creativiteit gestimuleerd. En herhaling is de basis van elk leerproces. Drie soorten beloningen. Sociale Wetenschappen Materiële beloningen: snoep, geld, een boek of cd, speelgoed. Het zijn tastbare dingen. Kinderen moeten leren dat een beloning niet altijd materieel hoeft te zijn. Materiële cadeautjes kunnen, maar geef ze niet zomaar ... enkel voor bijzondere inspanningen. Activiteitsbeloningen: een uitstap maken, naar de film gaan, samen Stratego spelen, langer opblijven. Het zijn activiteiten die uw kind graag doet. Het hoeft niet altijd spectaculair te zijn. Activiteitsbeloningen versterken vaak het samen-gevoel. Ze zorgen voor een prettige sfeer, meer contact en samenwerking. Sociale beloningen: lof (´Goed gedaan’), een knuffel, schouderklop, knipoog ... . Zij vormen de belangrijkste beloningen. Wie waardering krijgt, gaat geloven in zichzelf en werkt aan een nauwe band. 75 Voorbeeld: Kirsten heeft het moeilijk zich te houden aan de regels binnen het gezin. Daardoor staat ze in het gezin bekend als probleemkind. Op haar kalender staan drie vakken. Dat betekent dat er per dag drie punten te verdienen zijn, telkens als ze zich goed gedraagt. Aan het einde van de schoolweek scoort ze elf uit de vijftien. Dat is precies de score die haar ouders vooropgesteld hadden. Ze verdient dus een echt ‘papa-en-mama-cadeau’. Kirsten zou graag gaan picknicken in het bos. Op zondag worden de fietsen van stal gehaald en rijden ze met z’n allen naar een provinciaal domein, waar ook gespeeld kan worden. “Een goed idee van je Kirsten,” zegt haar broer als ze de picknickmand aanspreken. Dankzij Kirsten heeft iedereen een fijne dag. De ouders vertellen hoeveel prettiger het voor hen is dat ze nu weer met Kirsten kunnen samenwerken. Opdracht: - Welke beloningen komen hier aan bod? - Had de beloning hetzelfde effect gehad indien de ouders geld voor een filmticket hadden gegeven? Enkele aandachtspunten bij belonen. - Afspraken omtrent belonen moet je nakomen. Als na een bepaald gewenst gedrag een beloning werd beloofd, moet die er ook komen. - Een beloning (bv. aandacht, complimenten) werkt het best als ze zowel in tijd als plaats nauw aansluiten bij het gedrag. - Een verrassende beloning heeft grotere waarde. Zorg voor voldoende afwisseling, het zit hem vaak in heel kleine dingen (een glimlach, schouderklop, een positief woord, …) - Overdrijf niet! Dit geldt zeker als het gaat om materiële en activiteitenbeloningen. Voor je het weet, moet elk positief gedrag ‘vergoed’ worden met een beloning. Leg de nadruk op sociale beloningen, die kan je vaker geven. Opmerking: 1. Belonen – verwennen Tussen de begrippen ‘belonen’ en ‘verwennen’ bestaat nogal eens verwarring ‘Belonen’ is een positief instrument in de opvoeding. ‘Verwennen’ geeft moeilijkheden. Belonen is positief reageren op positief gedrag. Bij verwenning reageert de ouder altijd positief, ongeacht het gedrag van het kind. Sociale Wetenschappen 76 2. Overbeloning Voorbeeld: Een jongen begint aan zijn eerste jaar in het secundair onderwijs. In de lagere school haalde hij mooie resultaten. Hij was een zeer gemotiveerde leerling. Bij de start van het nieuwe schooljaar zegt vader: “Als je 80% haalt, krijg je een fiets.” In de proefwerken van de eerste trimester haalt de jongen 83%. Hij krijgt de fiets. Wanneer de examens van juni naderen zegt de pientere knaap tegen zijn vader: “Ik zou zo graag een mp3-speler willen. Krijg ik die als ik weer 80% haal?” Het voorbeeld illustreert het gevaar van overbeloning. Dit gevaar bestaat hierin dat de oorspronkelijke motivatie voor een positieve activiteit (studeren) vervangen wordt door het najagen van een beloning. Als de beloning dan wegvalt vermindert de interesse voor de activiteit. Denk maar aan de problematiek van het puntensysteem in het onderwijs. b) Verantwoord straffen Straffen hebben hun plaats in de opvoeding, op voorwaarde dat ze zijn bedoeld om aan die opvoeding bij te dragen. Straf dient niet om wraak te nemen. Straffen zijn hulpmiddelen. Ze helpen het kind aan motivatie om zich medeverantwoordelijk te voelen voor het eigen gedrag. Vermijden van straffen Uit het voorgaande is gebleken dat we beter straffen vermijden. We kunnen verschillende maatregelen nemen om het gedrag ‘in goede banen’ te leiden, zonder te straffen (of te belonen). • Eerste maatregel: het ongewenst gedrag negeren. Deze techniek kan men toepassen wanneer het kind door ongewenst gedrag de aandacht wil trekken. Soms kan het gedrag echter zo storend zijn, dat men het onmogelijk kan negeren. Bovendien is het zo dat genegeerd gedrag eerst in frequentie gaat toenemen en pas naderhand gaat afzwakken als het kind tot het besef komt dat het op deze wijze zijn doel niet bereikt. Het advies om ongewenst gedrag eerder te negeren dan te bestraffen, kan men dus in de mate van het mogelijke toepassen, maar men moet er rekening mee houden dat dit in de praktijk niet steeds mogelijk is. • Tweede maatregel: de omgeving verarmen. Bijvoorbeeld: - Een peutertje begint te lopen. In zijn ontdekkingsdrift grijpt hij naar allerlei voorwerpen in de woonkamer. Daarom zet moeder de gevaarlijke voorwerpen buiten het bereik van het kind. - In de klas zit een leerling die concentratiemoeilijkheden heeft. Hij is zeer vlug afgeleid en zonder het te beseffen zit hij met allerlei spullen te prutsen in plaats van mee te werken. Om deze leerling te helpen zorgt de leraar ervoor dat het kind zo weinig mogelijk afleidende prikkels krijgt. Hij plaatst hem vooraan in de klas, zodat andere leerlingen hem niet vlug kunnen afleiden. Op zijn tafel komt alleen het materiaal dat hij nodig heeft. Alle overbodige spullen moet hij wegstoppen. Sociale Wetenschappen 77 • Een derde maatregel: de omgeving verrijken en alternatieve activiteiten aanbieden. Als het kind zich verveelt, gaat het zich negatief gedragen: zeuren, kattenkwaad uitrichten, anderen pesten ... . Men kan het kind in een omgeving plaatsen waar iets te beleven valt of speelgoed aanbieden. Voorbeeld: Sommige basisscholen bouwen de fantasieloze, geplaveide, kale speelplaats om tot een speeltuin met allerlei speeltuigen die de kinderen tot allerlei spelactiviteiten uitnodigen. • Een vierde maatregel: vooraf afspreken wat men van het kind verwacht. Bijvoorbeeld - Een meisje van 12 jaar moet studeren om zich op de toetsen voor te bereiden. De ouders spreken met haar af hoe ze best te werk gaat. Ze zorgen voor een studiesfeer (tv-kijken wordt beperkt, broers of zusjes worden aangemaand het studiewerk niet te storen, er worden minder bezoeken gepland ...). Op deze wijze wordt voorkomen dat de ouders achteraf moeten zeggen: ‘Had je beter je tijd gebruikt, dan zou je rapport er veel beter uitgezien hebben’. - De ouders verwachten bezoekers. Ze zeggen aan hun kind wie er zal komen en wat er van het kind wordt verwacht. Het kind wordt aangesproken ook te helpen hij de voorbereiding van de ontvangst. Het krijgt eventueel een taak: “Jij mag straks de borrelhapjes uitdelen.” Regels voor verantwoord straffen - De straf moet in verhouding staan tot de ernst van de feiten. - De straf heeft een opvoedende functie. Straf is geen wraak. Sociale Wetenschappen 78 - Wanneer men reageert op ongewenst gedrag, mag men niet enkel op de gevolgen van dit gedrag wijzen. Men moet ook belang hechten aan de afspraak die het kind niet heeft nageleefd. De gevolgen als dusdanig zijn niet zo belangrijk als de intentie. Voorbeeld: Het kind heeft een ruit gebroken. Het maakt een heel verschil uit als die ruit werd gebroken door te voetballen op een plaats waar het van de ouders niet mocht, dan wanneer de braak gebeurde door een gewone onvoorzichtigheid tijdens het spelen. - Pas geen straf toe zonder te verbinden aan een aanmoediger van het gewenste gedrag. - Ongewenst gedrag neemt toe als je nu eens niet en dan weer wel straft. Wees consequent en pas toe wat afgesproken is. - Straf meteen, niet straks. - Na de straf moet het kind met een schone lei kunnen beginnen. - Dreig niet met straffen die onuitvoerbaar zijn (´Ik laat je nog eens opsluiten). - Opdracht: Lees de krantenartikels in bijlage. - 11-jarige chirojongen moet maden eten als straf voor pesten. - Leiding geeft toe dat maden eten een overdreven straf was. Beantwoord de vragen: - Beantwoord deze situatie aan de gestelde normen voor een verantwoorde straf? - Verantwoord duidelijk je standpunt. - Hoe kan je deze situatie best aanpakken rekening houdend met de eisen van een verantwoorde straf? - Bekijk de grondhouding van de opvoeder p 35-37 Pas de drie basishouding van de opvoeder zoals die door Rogers werden geformuleerd: echtheid, aanvaarding, en empathie, toe op een verantwoorde straf. Samenvattend schema over belonen en straffen Sociale Wetenschappen gedrag → versterker beloning → gedragstoename gedragsverandering gedrag blijft bestaan gedrag → verzwakker straf → gedragsafname 79 c) Altijd blijven lachen. In gezinnen wordt onder gewone, dagelijkse omstandigheden veel gelachen. Jammer genoeg wordt het lachen vaak vergeten als er moeilijkheden zijn. Toch kan humor ontwapenend werken, zonder de ernst die het probleem verdient, te ondermijnen. Er is een verschil tussen lachen, weglachen en uitlachen. Voorbeeld: Jim maakt altijd kabaal over het eten. Hij bedient zich telkens ruim en eet flink mee, maar er kan nooit een complimentje af. De saus is te warm, de aardappelen zijn te gaar, de groenten niet vers genoeg, elke keer heeft hij commentaar. Moeder ergert zich daar blauw aan. Ze komt al bij voorbaat gespannen aan tafel zitten. Iedereen voelt dat ze Jim wil laten weten dat ze zijn opmerkingen niet langer duldt. Vader komt aan tafel en vraagt of hij, in plaats van Jims zus, naast zijn zoon mag gaan zitten. “Ik maak me zorgen om Jim” zegt vader gemaakt ongerust, “ik vind dat hij zo achteruitgaat. Dat komt doordat het eten hier niet lekker is. Ik zal alles voorproeven, om te zien of het wel geschikt voor hem is.” Vader proeft van de saus: “Oei, oei, die is veel te scherp! Nee, dat mag Jim niet eten!” Hij proeft van het vlees: “Dat lijkt me te taai voor Jim, maar als ik het in klein stukjes snijd, zal het misschien wel lukken. Mag ik je een snippertje vlees aanbieden, Jim?” Er wordt gelachen en moeder ontspant. Vader en zoon spelen onder één hoedje. “Na het eten zal ik de krant voor je openvouwen, papa! Dan heb je er geen last van dat wij afruimen”, schertst Jim. “Goed gezegd”, lacht moeder. “Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in”, zegt de jongste, die op school net spreekwoorden heeft geleerd. (uit P. Adriaenssens, Gids voor succesvol opvoeden, 157-158) d) Communicatie Adolescenten hebben zelf veel in handen. Daarom is het noodzakelijk inzicht te krijgen in communicatie. Het kan jongeren helpen mee een richting te geven aan beslissingen van ouders/leerkrachten. Opdracht: Lees aandachtig de tekst ‘De jongere als manager’. Interview met Peter Adriaenssens, professor kinderpsychiatrie en hoofd van het Vertrouwenscentrum van de KULeuven? Zie bijlage. 1. Klasdiscussie: kan de leerlingenraad op school mee beslissen over echt belangrijke onderwerpen? Probeer van tevoren de agenda’s van de afgelopen drie vergaderingen te verzamelen. Loopt het goed of moet er iets veranderen? Wat en hoe? 2. Rollenspel: speel een rollenspel voor elk van de drie gouden regels. U kunt de klas in drie groepen indelen die elk een situatie uitwerken die één gouden regel aan bod laat komen. Bij elke voorstelling hoort een klassikale nabespreking: - Denk je dat deze aanpak beter werkt? Waarom? - Zou je dit ook bij jou thuis kunnen proberen? Bronnenlijst Adriaenssens P. (2007), Gids voor succesvol opvoeden, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt. Struyven K., Sierens E., Dochy F., Janssens S., (2004), Groot worden, de ontwikkeling van baby tot adolescent, Uitgeverij Lannoo nv, Tielt. Sociale Wetenschappen 80 Bijlage 5 bij 3. 3.2 3.2.6 p 51 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Belonen en straffen 11-jarige Chirojongen moet maden eten als straf voor pesten Een ‘strafsessie’ tijdens een kamp van de Chirojongens uit Buizingen is uit de hand gelopen. Een 11-jarige die een andere jongen had gepest, werd door de leiding middenin de nacht uit zijn bed gehaald. Hij werd geblinddoekt en moest plaatsnemen in een bootje dat op de Ourthe dreef. De jongen, enkel gekleed in zijn onderbroek en een zwemvest, moest allerhande fysieke proeven uitvoeren. De leiding scheen met een felle zaklamp in zijn gezicht en verplichtte hem om maden te eten. De marteling duurde meer dan een uur. De nationale leiding van Chirojeugd Vlaanderen bevestigt het verhaal en tilt er erg zwaar aan. Het Laatste Nieuws, 16/08/07 Leiding geeft toe dat ‘maden eten’ een overdreven straf was De leiding van de Chirojongens Buizingen geeft toe dat de straf, die ze tijdens het kamp in 2006 in Barvaux gaven aan een 11-jarige jongen, overdreven was. “We willen echter benadrukken dat de jongen op geen enkel moment in gevaar was en dat de straf niet helemaal zo verlopen is als in de pers werd beschreven”, aldus de leiding. Niet de eerste keer Onze collega’s van de krant publiceerde vandaag een artikel over een “strafsessie” tijdens een kamp van de Chirojongens uit Buizingen die vorig jaar naar verluidt danig uit de hand liep. De leiding van de Chirojongens Buizingen en hun volwassen begeleider geven vanmiddag in een mededeling toe dat de betrokken jongen gestraft werd voor pesten. “Dat gebeurde nadat hij na een laattijdige aankomst op kamp andere jongens begon te pesten. Dat was niet de eerste keer en hij viseerde daarbij specifiek een verstandelijk zwakke jongen”, luidt het. Kampsfeer De leiding, die de kampsfeer aangetast zag en het pestgedrag zo snel mogelijk wou beëindigen, heeft gedurende die dag de jongen regelmatig verwittigd en terechtgewezen. “Omdat we ten einde raad waren en niet wisten hoe we het pestgedrag konden stoppen, hebben we de jongen rond 23.00 uur wakker gemaakt en gestraft. De bedoeling van de leiding was het kind tot rede te brengen als het niet omringd werd door andere kinderen. Het kind toonde agressief gedrag en was niet voor rede vatbaar”, aldus de leiding. “Nooit in gevaar” De leiding geeft toe dat de straf overdreven was. “We willen echter benadrukken dat de jongen op geen enkel moment in gevaar was en dat de straf niet helemaal zo verlopen is als in de pers werd beschreven. De jongen is na het gebeuren en een gesprek na 30 minuten gaan slapen en heeft het kamp gewoon uitgedaan”, aldus de leiding. De jongen heeft bijna een jaar gewacht om dit verhaal aan zijn ouders te vertellen. Nadien heeft de leidingsploeg met de ouders en de jongen alles doorgepraat. Voorts heeft de leiding samen met Chirojeugd Vlaanderen een opleidingssessie georganiseerd rond pestgedrag. Het laatste Nieuws, 16/08/07 Sociale Wetenschappen 81 Bijlage 6 bij 3. 3.2 3.2.6 p 52 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Belonen en straffen De jongere als manager Interview met Peter Adriaenssens, professor kinderpsychiatrie en hoofd van het Vertrouwenscentrum van de KULeuven Elke tijd en elke cultuur stelt zijn eigen grenzen aan jongeren. Grenzen van wat kan en wat niet, van wat goed is en wat daar tegenin gaat. Daarnaast moet elke jongere leren omgaan met zijn eigen grenzen. Typisch voor jongeren is dat ze zich niet zomaar bij grenzen neerleggen. Professor Peter Adriaenssens, vanuit zijn jarenlange ervaring in kinderpsychiatrie een echte expert op dit gebied, stelt dat jongeren grenzen nodig hebben en gebruiken om volwassen te worden en eigen meningen en standpunten te ontwikkelen. Hebben jongeren het moeilijker met grenzen dan vroeger, of lijkt dat maar zo? PA: Ouders en opgroeiende kinderen hebben door hun plaats in het leven elk een verschillende taak. Het is de job van ouders om grenzen te trekken in de opvoeding; en het is de job van tieners om daar tegenin te gaan. Dat is altijd zo geweest. Alleen is het in onze tijd moeilijker omdat de grenzen bespreekbaar zijn geworden. Vroeger ging een jongere zolang hij thuis woonde op vakantie samen met de rest van het gezin. De zoon van twintig net zo goed als zijn zusje van elf. Daar werd niet over gediscussieerd. Nu is dat niet meer evident. Van jongeren wordt nu verwacht dat ze creatief mee gaan zoeken naar andere oplossingen: bijvoorbeeld, één week samen met het gezin, en één week met een vriend in een tentje. Er worden aan jongeren dus hogere eisen gesteld dan vroeger. Waar moeten jongeren dan precies goed in zijn? PA: Onze tijd vraagt van jongeren grotere communicatievaardigheden. Om te beginnen een grote redelijkheid, en dat is op hun leeftijd niet zo vanzelfsprekend. En verder een scala aan technieken om argumenten aan te brengen, om voorstellen te doen, om de ongerustheid van hun ouders weg te nemen, om volwassen over te komen. Jammer genoeg hebben jongeren daar vaak weinig training in. Er wordt wel veel gesproken over democratie op school, maar in de meeste gevallen gaat het niet verder dan meebepalen welke drankjes er in de frisdrankautomaat mogen zitten. Over de inhoud van het schoolreglement of over echte wantoestanden met een leraar mogen ze niet meepraten. Dat doet het geloof van jongeren in de zin van overleg soms verdwijnen. Het is ook heel verschillend hoe in het gezin daarmee wordt omgegaan, wanneer de kinderen opgroeien. Er zijn gezinnen waar kinderen van jongs af aan over kleine dingen mogen mee beslissen, terwijl op andere plaatsen geen enkel gesprek mogelijk is. Het hangt toch niet alleen van de jongeren af; wat als de ouders echt niet soepel zijn? PA: Uit onderzoek is gebleken dat er veel mogelijk is als je je ouders op een verstandige manier weet aan te pakken. Jongeren zorgen er namelijk door hun eigen houding mee voor of ze al dan niet op een redelijke manier kunnen opgevoed worden. We werken regelmatig met trainingen van jongeren in communicatiestrategieën in hoe ze iets kunnen bekomen van hun ouders. De resultaten zijn vaak spectaculair. Nu trainen ouders en jongeren zichzelf vaak op een negatieve manier. Neem het voorbeeld van het festival van Werchter. De ouders zetten zich al bij voorbaat schrap. ‘Onze zoon van 14 zal daar zeker naartoe willen, maar voor ons is daar geen sprake van. Niet voordat hij 16 is en dan nog niet om er te blijven slapen! Dat is daar veel te gevaarlijk allemaal!’ En de zoon doet bij zijn vrienden hetzelfde: ‘Ge zult zien dat ik van onze pa en ons ma zeker niet naar Werchter mag; die denken dat het daar allemaal criminelen zijn!’ Als die jongen dan het woord Werchter laat vallen, zit het er meteen bovenarms op. Binnen de kortste keren slingeren ze de verwijten heen en weer en ze blijven allemaal met een vervelend gevoel zitten. Wij raden zo’n jongere aan om het heel anders aan te pakken. Zo’n maand of vijf voor Werchter laat hij aan zijn ouders weten dat hij er graag naartoe zou Sociale Wetenschappen 82 gaan. De ouders reageren voorspelbaar: geen sprake van! De jongen haalt zijn schouders op en zegt: ok, jammer, maar niets aan te doen. Ik begrijp wel dat jullie ongerust zijn. De ouders zijn hierdoor zo aangenaam verrast, dat ze tegen elkaar zeggen: toch nogal goed opgevoed, hé, onze zoon! We hebben er helemaal geen problemen mee! Een paar maanden later zegt de jongen langs zijn neus weg dat het programma van Werchter dit jaar echt geweldig is. Dat hij er doodgraag naartoe had gewild, maar dat hij wel snapt dat zijn ouders er tegen zijn. Tien tegen één zeggen zijn ouders daarna tegen elkaar: Zullen we hem eens verrassen? Hij is toch een verstandige jongen, hij zal dat wel goed doen. Heeft u nog zo’n stel trucs? PA: Het zijn geen trucs, want de jongere heeft zich ook echt volwassener opgesteld en dat werkt altijd. Ik noem het liever ‘gouden regels’. Regel één is ‘geef je ouders niet het gevoel dat ze opzij gezet worden’. Het is niet leuk voor ouders om opeens de indruk te krijgen dat je geen enkele rol meer speelt in het leven van je kinderen. Vertel liever aan je ouders dat je wilt leren om zelfstandig te zijn. Dan wordt het geen actie ‘tegen mijn ouders’ maar ‘voor mijzelf’, en dat klinkt heel anders. Bijvoorbeeld: je bent het beu om elke zaterdag na het uitgaan afgehaald te worden door je pa. Probeer dan uit te leggen dat je vindt dat je moet leren om zelf veilig thuis te raken. Regel twee is ‘toegeven’. Zoals die jongen hierboven die naar Werchter wilde. Ouders verwachten alles behalve dat, en ze zijn er zo aangenaam door verrast, dat ze zich meteen een stuk positiever gaan opstellen. Uit onderzoek blijkt immers dat veel verboden van ouders voortkomen uit angst, uit ongerustheid en niet uit wantrouwen. Ouders zijn massaal gerust in hun eigen kinderen, maar extreem ongerust in andere jongeren. Nu hebben ze soms natuurlijk best reden tot ongerustheid, maar het verschil is toch opvallend. Een jongere die toegeeft neemt een extra stuk ongerustheid van zijn ouders weg. Hij neemt de angst van zijn ouders weg en bewaart toch zijn eigen agenda. Regel drie is ‘als je iets doet tegen de afspraak, zoek dan zelf je eigen straf’. Neem het scenario van een meisje dat na het uitgaan een uur later thuiskomt dan de afspraak. Vroeg of laat gebeurt zoiets, dat is onvermijdelijk. Het meisje ziet geweldig op tegen de serenade die ze thuis ongetwijfeld zal te horen krijgen. Ze verzint excuses of leugens om eraan te ontsnappen. De ouders zijn heel ongerust en prepareren in gedachten een preek die indruk zal maken. Als het meisje dan thuiskomt en haar leugenverhaal afsteekt, worden de ouders nog woedender omdat ze weten dat ze haar niet kunnen geloven. Ze steken een tirade af, het meisje antwoordt even fel, en het einde van het verhaal is een straf buiten alle proportie. Het meisje maakte een strategische fout door niet zelf met een voorstel te komen. Stel dat ze bij het thuiskomen meteen zegt: ik weet het, ’t is te laat, en ’t is mijn schuld, ik had al gedacht: ik zal morgen de zolder eens opruimen. Dat ontlaadt de spanning enorm: de ouders zullen nog wel wat mopperen, maar waarschijnlijk zullen ze zich bij het voorstel van het meisje aansluiten. Het meisje gaf hiermee immers een teken van volwassenheid. Jongeren zouden veel minder moeten zeuren, maar veel meer proberen op een verstandige manier iets te bereiken: als een soort managers van hun eigen bedrijf, het gezin. Zijn alle jongeren daar even goed in? PA: We merken dat er een kloof groeit tussen jongeren die daarmee leren omgaan, die problemen op een verstandige manier leren bespreekbaar stellen, en anderen, die er niet in slagen problemen verbaal aan te pakken. Dat heeft te maken met hun achtergrond, maar ook met hun temperament. Is het voor ouders mogelijk hun kinderen op te voeden zonder frustraties? PA: Ik hoop van niet! Mensen die samenleven, doen leuke dingen met elkaar, maar vroeg of laat doen ze elkaar ook pijn. En dat is nodig, want anders groeien de jongeren op tot robots in plaats van tot mensen die gevoelig zijn voor het lijden van anderen. Ouders kunnen ook te ver gaan in het stellen van grenzen, maar als ze dat kunnen toegeven, heeft dat geen negatieve gevolgen. Het is pas gevaarlijk voor jongeren als hun ouders er de brui aan geven, als ze zo genoeg krijgen van al die ruzies dat ze het opgeven en alles toelaten en er niets meer mee te maken willen hebben. Sociale Wetenschappen 83 Wanneer houdt de opvoeding door ouders op? PA: Als jongeren 16-18 jaar zijn, zijn de ouders niet meer de beslissers maar de bijstanders van de jongere. Ouders of leerkrachten hebben dan een meer bescheiden rol. De opvoeding moet haar werk gedaan hebben, het hoofdwerk moet klaar zijn. Jongeren moeten dan hun eigen leven in handen nemen. Als opvoeder kun je dan niet meer zeggen: het kan alleen maar zo! Je kunt alleen een gesprek hebben over wat hun eigen dromen en ideeën daarover zijn en dan zeggen wat jij ervan vindt. Dat is iets heel anders. Hoe komt het dat sommige jongeren lijken te zoeken naar extreme ervaringen, zoals drugs, geweld of criminaliteit? Kennen zij dan geen grenzen? PA: Ik vind dat de maatschappij daar heel hypocriet in is. In veel gevallen ligt de schuld daarvoor bij volwassenen, die om welke reden dan ook geen grenzen hebben getrokken. Meestal omdat er aan jongeren goed verdiend wordt. In België is er een jaarlijkse omzet van 750 miljoen euro alleen voor tieners. Als er in Erfurt een 19-jarige zoveel mensen doodschiet, kan dat alleen omdat ergens een volwassene hem zonder vragen twee automatische wapens met een legale wapenvergunning heeft verkocht. Als jongeren gaan benji-springen in een auto, kan dat alleen omdat volwassenen dat organiseren en eraan verdienen. Als er geklaagd wordt over vandalisme van jongeren, moeten we eerst goed beseffen dat het voetbalhooliganisme hier op 3 weken tijd 25 miljoen euro kostte, en dan gaat het om 35-40-jarigen, dus vaders van jonge tieners. Jongeren houden de maatschappij een spiegel voor. Volwassenen stellen zichzelf geen grenzen, en kijken dan met valse verontwaardiging naar de grenzeloosheid van jongeren. Veel volwassenen zijn zelf alleen bezig met materiële dingen, hun volgende vakantie, alweer nieuwe meubels. Maar als jongeren alleen dromen van een gsm of een computer, spreken ze daar schande van. Volwassenen moeten zelf hun eigen normen en waarden hooghouden. Alleen dan kunnen ze duidelijk blijven over wat voor hen kan en wat niet. In onze maatschappij is het grote ideaal dat je telkens opnieuw je grenzen verlegt. Bent u het daar mee eens? PA: Natuurlijk is het goed dat je kunt blijven leren en met nieuwe dingen bezig zijn. Maar er is volgens mij toch een grens aan je ontwikkeling: ze mag die van anderen niet in de weg staan. Nu zie je in een bedrijf vaak dat er een groep is die macht heeft en haar grenzen verlegt, en een andere groep die onmachtig is en daaronder lijdt. Zoiets kan niet goed zijn. Die laatste groep krijgt geen respect en erkenning voor hun jarenlange inzet. De eerste groep verlegt haar grenzen enkel ten koste van de anderen. Dan zit er iets grondig fout. Wat is volgens u de taak van het gezin voor jongeren van nu? PA: Jongeren zijn nu op heel wat gebieden beter op het leven voorbereid dan 15 jaar geleden: ze zijn taalvaardiger, sociaal vaardiger, ze hebben een exacter wereldbeeld, ze steken meer op uit kranten en media, enzovoort. Hun mogelijkheden zijn in belangrijke mate verruimd en dat is zeker een pluspunt. Gezinnen van nu hebben een grote flexibiliteit: iedereen kan zijn eigen projecten en interesses uitbouwen. Dat is goed, maar toch is het belangrijk van elkaar niet uit het oog te verliezen. Als er met één van de gezinsleden iets belangrijks, positief of negatief, aan de hand is, moeten de anderen dit laten voorgaan op hun eigen plannen. Een ma die niet overwerkt omdat ze weet dat haar dochter verdriet heeft nu het uit is met haar lief. Een zoon die tijd maakt om naar het optreden van zijn pa in de fanfare te gaan luisteren. Zeker als de kinderen groter worden, is het goed om rituelen in te voeren. Niet te veel, maar genoeg. Bijvoorbeeld op vrijdagavond eten we altijd samen. Of de tweede week van juli is onze week om samen iets te doen. Dan geef je als ouders het signaal: we laten jullie opgroeien, maar we houden elkaar toch vast. Daar komt het op aan. Reflector 02-03, Nummer 1 Sociale Wetenschappen 84 3.2.7 Het gezin Gezin is de term voor alle samenwerkingsvormen die een herkenbare sociale eenheid op microniveau vormen, met al dan niet verwante personen die duurzame en affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen. bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Gezin Het gezin in de maatschappij Het gezinsfunctioneren is niet alleen gebaseerd op de individuele kenmerken van de ouders en kind maar ook op de kenmerken van de maatschappij en de cultuur waarvan het gezin deel uitmaakt. Om het gezin heen bevinden zich een aantal kringen die het gezin beïnvloeden. - Het gezin, met ouders en kinderen die elkaar beïnvloeden, wordt gezien als het microsysteem. We spreken hier ook over het kerngezin of nuclear family. - Het mesosysteem zijn de ervaringen die de kinderen en ouders van buiten het gezin meebrengen in het gezin. - Tot slot is er nog het macrosysteem. Hieronder worden de sociaal- economische omstandigheden bedoeld waarin het gezin zich bevindt. a) Functies van het gezin Elk van ons is hoe dan ook ontstaan uit een relatie. In de meeste gevallen groeit die relatie uit tot een gezinsrelatie. In een gezinsrelatie hebben de gezinsleden een intieme, hechte band met elkaar. De leden zijn niet vervangbaar, de duur is bepaald door de aanwezigheid van gezinsleden. Van nature is het gezin gericht op de voortplanting: 1. voortplantingsfunctie Daarnaast is het gezin een complex geheel waarbinnen individuen met elkaar samenleven. De leden van het gezin communiceren met elkaar, ze beïnvloeden elkaar, ontwikkelen zich samen en raken in conflict met elkaar. Uit onderzoek is gebleken dat dit gezinsfunctioneren onder te verdelen is in een vijftal gronddimensies op basis waarvan gezinnen te onderscheiden zijn: 2. de structuur van het gezin; de wijze waarop het gezin is georganiseerd. 3. de controle en sancties in het gezin; de wijze waarop de macht is verdeeld. 4. de emoties en behoeften binnen het gezin; de wijze waarop men emotioneel met elkaar omgaat en zijn emoties kwijt kan. 5. de sociaal culturele aspecten van het gezin; hieronder vallen alle aspecten die te maken hebben met de maatschappelijke positie van het gezin. 6. ontwikkelingsaspecten; de wijze waarop en de mate waarin het gezin zich al of niet ontwikkelt op sociaal, cognitief en emotioneel gebied. Sociale Wetenschappen 85 Opdracht: a) Plaats de verschillende functies van het gezin in het schema van gedrag. b) Welke dimensies zijn al aan bod gekomen in de cursus? biologische factoren GEDRAG cognitieve factoren socio-culturele factoren Voortplanting De voortplanting vindt grotendeels binnen het traditionele tweeoudergezin plaats. De opvallende stijging van het aantal buitenechtelijke kinderen (binnen de Europese Unie werd in 2002 bijna een derde van de kinderen buiten het huwelijk geboren) toont echter aan dat het tweeoudergezin op dit vlak geen monopolie meer bezit. Bovendien lijken de gezinnen hun reproductieve taak steeds minder ernstig te nemen. De twintigste eeuw werd gekenmerkt door een drastische daling van het aantal geboorten in alle Westerse landen, hoewel zich enkele tijdelijke heroplevingen hebben voorgedaan. Recent demografisch onderzoek toont aan dat deze daling zich nog steeds verder zet. Om een bevolking - zonder immigratie - op peil te houden moet elke vrouw gemiddeld 2,1 kinderen baren. Demografen noemen dit het 'vervangingsniveau'. Om één man en één vrouw te vervangen zijn twee kinderen nodig. De bijkomende 0,1 is nodig ter compensatie van die kinderen die zelf nooit de vruchtbare leeftijd bereiken. In 2002 bedroeg het gemiddeld aantal kinderen per vrouw in Europa slechts 1,34. Letland scoorde het laagst met 1,10, het nog zeer katholieke Ierland het hoogst met 2,02. In België bracht elke vrouw gemiddeld 1,48 kinderen ter wereld. Door het lage geboortecijfer hebben sommige landen te kampen met een natuurlijke ontvolking. Dit geldt vooral voor Duitsland (1,29 kinderen per vrouw), Italië (1,20 kinderen per vrouw) en Rusland (1,14 kinderen per vrouw). Volgens de VN-prognoses zullen deze landen hun bevolking binnen vijftig jaar respectievelijk met 14 %, 25 % en 35 % zien krimpen. Sociale Wetenschappen 86 Wetenschappers en beleidsmensen zijn het nog steeds niet eens over de maatregelen die moeten worden getroffen. De voornaamste oorzaken van de dalende geboortecijfers zijn: de dalende kinderwens en het toenemende gebruik van anticonceptiva . Daarnaast wordt de daling van het geboortecijfer ook veroorzaakt door de dalende huwelijksfrequentie, de stijgende huwelijksleeftijd (door onder andere een hogere scholingsgraad bij vrouwen) en de toegenomen echtscheidingsfrequentie in alle Westerse landen. Veel gevolgen voor de opvoeding binnen het gezin zijn er niet. Toch heeft dit gevolgen voor bijvoorbeeld scholen die moeten sluiten omdat ze te weinig leerlingen hebben of voor de werkgevers die buitenlandse werknemers moeten aantrekken omdat er te weinig mensen zijn om op te leiden en te werk te stellen. Daarnaast kan je bedenken dat het hebben van veel broers of zussen toch een verschillende opvoedingsituatie is dan het niet hebben van broers of zussen. Opdracht: Kan je zelf even bedenken wat de verschillen zijn tussen alleen en met broers of zussen opgroeien in een gezin ? De economische functie Tot aan de industriële revolutie was het gezin een sterk afgelijnde eenheid. De gezinsleden speelden als individu niet zo’n belangrijke rol. Ze maakten deel uit van een gezin en dat gezin vervulde een aantal opmerkelijke functies. Het gezin stond sterk onder invloed van de kerk. Het gezin stond in grote mate zelf in voor het produceren en verwerken van goederen voor eigen gebruik. Brood bakken, kleren maken, groenten kweken, … gebeurde vaak binnen het huishouden. De “productie” van goederen gebeurde kleinschalig. Het gezin was een productie-eenheid. Het gezin heeft nu zijn functie als productiegemeenschap (in de economische betekenis van het woord: dus om winst te maken) grotendeels verloren. Het is nu bijna uitsluitend consument geworden. Het is de belangrijkste gebruiker (consument in de maatschappij.). Het feit dat het gezin vooral consumptiegericht is, heeft voor de gezinsopvoeding belangrijke gevolgen. Er zijn gezinnen die zeer veel waarde hechten aan prestige en uiterlijk vertoon. Hun financiële middelen gebruiken ze dan voor allerlei materiële dingen die hun welvaart moeten uitstralen: een riant huis, dure wagens, modieuze kleren. Ander gezinnen spenderen hun tijd en geld aan cultuur en persoonlijke ontwikkeling. Er zijn er ook die vrij sober leven en met weinig materieel comfort toch best tevreden zijn. Naargelang de kinderen in dit of dat type gezin opgroeien, ontwikkelen zij een bepaalde levensstijl Opdracht: Omdat consumeren een belangrijke activiteit van het gezin is, mogen we stellen dat de opvoeding tot verantwoord consumentengedrag vooral een taak van het gezin is. Wat kunnen volgens jou de ouders doen om hun kinderen tot een kritische, verstandige verbruiker op te voeden? (Denk aan: weerstand tegen reclame, prijsbewust kopen, het beheren van zakgeld, kopen op krediet.) Sociale Wetenschappen 87 Zorgen voor: fysiek verzorgende en affectieve functie Het gezin heeft van oudsher de bedoeling om te zorgen voor nakomelingen. In de oertijd was het reeds duidelijk dat ouders onderdak, beschutting en voedsel moesten voorzien voor hun kinderen. Ze moesten hun nakomelingen beschermen tegen aanvallen van buitenaf. Toen was er vooral de nadruk op de fysieke bescherming van de nakomelingen. Zonder alle vitale lichaamsfuncties of lichaamsdelen waren kinderen bijna kansloos om te overleven. De fysieke zorg is ook nu nog een functie van het gezin: je eerste pleister kreeg je van je mama; de dokter kwam als je ouders je heel ziek vonden; ze sloten een ziekteverzekering voor je af; ... De fysieke zorg uit zich ook in een streling, een aanraking, een klopje op de schouder. Ze tonen aan dat je ouders voor je willen zorgen en er voor je zijn. Als kinderen kleiner zijn lukt de fysieke aanraking beter dan in latere levensfasen. Kinderen die vaker aangeraakt en gestreeld worden blijken tevens fysiek gezondere kinderen. Door de tijd heen is naast de fysieke zorg ook het psychisch aspect belangrijker geworden. Ouders zorgen ervoor dat kinderen uitgroeien tot stabiele persoonlijkheden. Kinderen moeten opgroeien met zekerheden, regels, duidelijkheden over wie ze zijn en waarbij ze horen. Ze moeten een thuis krijgen. Als ze vragen hebben of beslissingen willen nemen, kunnen ze terugvallen op hun ouders die met hen samen op zoek kunnen gaan. Dat we deze 2 zorgfuncties belangrijk vinden, kan je zien door de manier waarop onze samenleving is georganiseerd. We hebben dokters die door de overheid een extra verloning krijgen, medicijnen kosten ons minder dan ze werkelijk kosten (remgeld). Als je een fysieke beschadiging oploopt wordt er voor je gezorgd, zelfs al is die blijvend. Daarnaast zijn er kinderopvangplaatsen en naschoolse opvang die ouders ondersteunen in hun zorgtaak. Kinderen zijn er veilig voor de buitenwereld. Ouders kunnen bellen naar een opvoedingstelefoon. In de kleuterklas wordt het tandenpoetsen aangeleerd. Dit alles heeft gevolgen voor het pedagogisch handelen: ouders zijn niet meer de enige opvoeders, ze zijn niet de enigen die beschermen, die kinderen beschutting bieden, die voedsel voorzien, die kinderen zorgtaken aanleren. Onze samenleving is zo georganiseerd dat er ook zorgtaken buiten het gezin worden opgenomen. Ze zijn veeleer ondersteunend bedoeld. Ouders (opvoeders) en een gezinsverband blijven noodzakelijk om een basiszorgfunctie te voorzien voor kinderen. Sociale Wetenschappen 88 De opvoedingsfunctie Vaardigheden, kennis, waarden en normen worden bijgebracht door ouders en andere gezinsleden. Het gezin speelt de belangrijkste rol in de opvoeding en educatie van de kinderen. Het doel van de opvoeding beoogt een totale ontwikkeling van het kind. Wat dit juist inhoud per leeftijdscategorie zullen we later nog bespreken. Een totale ontwikkeling bevat volgende domeinen - lichamelijke ontwikkeling - psychische ontwikkeling - sociale ontwikkeling - morele en levensbeschouwelijke ontwikkeling Naast het gezin vervult ook de school een belangrijke opvoedingsfunctie. Socialisatie Socialisatie is het doorgeven van cultuur. Cultuur bestaat uit verschillende elementen zoals kennis, normen, waarden en vaardigheden. Vanuit het gezin worden waarden, normen, kennis en vaardigheden meegegeven aan kinderen. Later neemt ook het onderwijs hierbij een belangrijke plaats in. Concreet betekent het dat ouders de geldende waarden en normen meegeven aan hun kinderen. Meestal is dit geen bewust proces maar gebeurt het in de dagdagelijkse omgang. Het is in onze samenleving bijvoorbeeld de gewoonte om elkaar te begroeten door handen te schudden of door te zoenen op de wang. We kussen elkaar niet op de mond zoals Russen soms doen of we doen geen neuzeneuze zoals Eskimo’s. Het is een simpel voorbeeld van hoe we geleerd hebben ons te gedragen. Natuurlijk reikt socialisatie verder: de manier van kijken naar onze samenleving en naar de problemen erin wordt ook meegegeven vanuit de thuissituatie. De manier om om te gaan met problemen krijg je eveneens mee van thuis. Wordt er gepraat of wordt er weggelopen? Misschien worden problemen opgelost met verbaal geweld? De manier van kleden, van praten, het belang dat je hecht aan het materiële, aan geld worden medebepaald door de socialisatie van het kind in het gezin. Er zijn twee factoren gevonden die de manier waarop je wordt gesocialiseerd, bepalen: het aard van het werk dat je ouders doen en je geslacht. Ben je een dochter van een bakker dan is de kans groot dat je andere waarden, kennis en vaardigheden meekrijgt dan de zoon van een bankier. Socialisatie is een proces waarbij natuurlijk ook een link kan gelegd worden naar bijvoorbeeld de biologische verschillen tussen man-vrouw of tussen de relationele verschillen die ouders hebben met respectievelijk zoon-dochter. Opdracht: Probeer eens in je eigen gezin deze functies te benoemen. Wat gebeurt er bij jullie? Welke voorbeelden kan je geven m.b.t. die functies? Sociale Wetenschappen 89 b) Relaties binnen het gezin Rol Elke persoon neemt verschillende rollen op zich: je bent niet alleen dochter, echtgenote, moeder maar misschien ook leraar, opvoedster bij kinderen met een handicap, onthaalmoeder, stiefmoeder en trainer… Afhankelijk van je rol zal je toch een stuk anders kijken naar opvoeding. Als kinderverzorgster heb je bijvoorbeeld je eigen visie op opvoeden maar in het belang van het kind zal je toch proberen een overeenstemming te vinden met de visie van de ouders. Er zal een zekere wisselwerking plaatsvinden: ouders nemen ideeën over van de verzorgende en omgekeerd. Man/vrouw rolverschillen Er zijn verschillen tussen vaders en moeders, mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Dit kan aanleiding geven tot een verschil in visie op de opvoeding. Vrouwen zijn opgevoed met een bepaald beeld van wat een moeder hoort te zijn. Moeders van vandaag zijn de dochters van vroeger en geven dit beeld gedeeltelijk of volledig door. Hetzelfde geldt voor de vaders van vandaag. In vele gezinnen werd aan de kinderen bijvoorbeeld meegegeven dat het 'natuurlijk' is dat de man, de vader, de beslissingen neemt. Gender: staat voor de gedrags- en identiteitsaspecten van sekse (geslacht) en zijn voornamelijk sociaal-cultureel bepaald. Deze staan tegenover lichamelijke (biologische) aspecten. Mannen kunnen dus een vrouwelijke identiteit hebben en omgekeerd vrouwen een mannelijke genderidentiteit. Sociale Wetenschappen 90 Opdracht: Welke visie op opvoeding herken je bij volgende moeders? An wil geen pop voor haar zoon kopen 'omdat dat toch niet hoort'. Sara koopt juist bewust een pop voor haar zoon. Ze wil hem stimuleren tot rollenspelen met de pop. Zo kan hij ook zorg dragen: eten geven, luier verversen, in slaap wiegen,… Volgend voorbeeld toont hoe er vanuit een verschillende visie op man/vrouwrollen, anders gereageerd wordt op een jongen of meisje. 'Kijk eens hoe driftig hij is! Tja, het is een jongen, hé?''. Op die manier wordt problematisch koppig of boos gedrag van jongetjes goedgepraat, terwijl hetzelfde gedrag bij een meisje niet geduld wordt. Zelfs als het 'mannelijk gedrag' van jongens ronduit stout gedrag is. Opdracht: Geef voorbeelden waarbij opvoeders een andere opvoedingsvisie hanteren ten opzichte van meisjes en jongens. Lees aandachtig de tekst in bijlage p. u. ‘De nieuwe man bestaat niet.’ Soorten gezinssamenstellingen Belangrijke socio-culturele factoren die ervoor zorgen dat er verschillende gezinstypes ontstaan. - Minder kinderen In ons land daalt het aantal geboorten jaarlijks. Dalende kindertallen hebben te maken met een aantal factoren: van de huidige generaties vrouwen blijven er meer zonder kinderen, het uitstellen van een eerste kind waardoor een tweede kind er eventueel niet komt, financiële redenen kunnen ook een rol spelen. - Oudere ouders Doordat koppels de geboorte van het eerste kind uitstellen, verandert het profiel van het gemiddeld gezin. Pubers krijgen steeds vaker te maken met vijfenveertigplussers als ouders. De afstand in leeftijd tussen ouders en kinderen is groter, hetgeen uitmondt in grotere ervaringsverschillen tussen de generaties. - Beide ouders werken Vrouwen verschuiven hun tijdsbesteding van het gezin naar de arbeidsmarkt. Opvoeding en opvang van de kinderen wordt voor een deel overgenomen door professionele kinderopvang. - Ongehuwde ouders De economische onafhankelijkheid van de partners en de toegenomen kwetsbaarheid van relaties maakt dat mensen minder geneigd zijn om te huwen. Anderzijds kiezen mensen toch voor kinderen. We zien een groeiende loskoppeling van partnerschap en ouderschap. - Ouders van hetzelfde geslacht Een aantal kinderen leeft in een gezin met ouders van gelijk geslacht. - Eénoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen (Wordt verder besproken) Sociale Wetenschappen 91 Dus naast het traditionele twee- oudergezin zijn er andere vormen van gezinnen. Eenoudergezinnen, nieuw samengesteld gezinnen adoptiegezinnen, pleeggezinnen, weekendgezinnen, gastgezinnen en homogezinnen. We zullen eenoudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen en homogezinnen hieronder aan de orde laten komen. Eenoudergezin Wanneer de man of de vrouw sterft, het gezin verlaat, of wanneer een vrouw zwanger wordt zonder partner (ongewild of bewust), dan ontstaat een éénoudergezin. Dit kan vrij of gedwongen, even of voor lang zijn. In dit geval woon je bij één van je ouders omdat je andere ouder gestorven is of uit het gezin is gestapt. Het blijft wel je ouder. Eenoudergezinnen bestaan uit drie groepen: de groepen gezinnen waar een ouder overleden is (weduwen en weduwnaren); de éénoudergezinnen na een (echt-)scheiding; de alleenstaande moeders die er bewust voor kiezen om een kind alleen op te voeden (BOM: bewust ongehuwde moeder) of die ongewenst zwanger zijn geworden en waarbij de partner de opvoedingsverantwoordelijkheid niet wil of kan opnemen. Vooral het aantal éénoudergezinnen tengevolge van echtscheiding is toegenomen. In onderstaande tabel vindt je een aantal gegevens van het NIS over 2004: Totaal aantal familiekernen: 2.759.733 totaal aantal kinderen: 3.145.297 echtparen zonder kinderen: 968.226 echtparen met 1 kind: 485.879 echtparen met 2 kinderen: 479.770 echtparen met 3 of meer kinderen: 234.492 alleenstaande vaders met kinderen: 160.864 alleenstaande moeders met kinderen: 430.502 Wat kunnen we hieruit afleiden? Je kan een aantal cijfers over huishoudens en gezinnen per gemeente of regio vinden op onderstaande link: http://statbel.fgov.be/pub/d2/p204y2004_nl.pdf Private huishoudens België en gewesten http://statbel.fgov.be/figures/d24_nl.asp Je kan op de website van het NIS hierover meer informatie vinden: http://www.statbel.fgov.be Sociale Wetenschappen 92 Ouders die alleen instaan voor de opvoeding van hun kind(eren) zien zichzelf voor heel wat uitdagingen geplaatst. Ze staan vaak zelf onder stress vanwege de crisis die aanleiding is tot het ontstaan van het éénoudergezin. De financiële situatie van een éénoudergezin heeft grote invloed op de ontwikkeling van de kinderen. Eénoudergezinnen met een werkloze, gescheiden of ongehuwde moeder zijn het meest kwetsbaar. Er kunnen moeilijkheden zijn bij het vinden van werk, bij het recht op onderhoudsgeld, … . Kinderen in éénoudergezinnen hebben vaak minder speel- en studeerruimte, omdat éénoudergezinnen zich minder grote huizen met een tuin kunnen veroorloven. Als de ouder zelf in een crisissituatie zit, kan deze minder energie besteden aan de opvoeding, terwijl de kinderen net meer behoefte hebben aan ondersteuning. In een latere fase kan het zijn dat de alleenstaande ouder veel meer investeert in de opvoeding dan vroeger. De ouder wordt in zijn opvoederstaak niet meer (of veel minder) afgewisseld door de andere ouder. Toch verminderen de andere taken (arbeid buitenshuis, karweien…) niet, integendeel. Het combineren van geven van liefde en aandacht en het stellen van grenzen is geen gemakkelijke opgave. De overgang naar een éénoudergezin heeft ook (tijdelijke) gevolgen voor de schoolsituatie: er is extra organisatie nodig voor de schoolactiviteiten, voor het bekomen van toestemming van de ouder(s); huiswerk maken, schoolgerief meebrengen vergt extra aandacht. In een eerste fase zijn kinderen uit éénoudergezinnen vaak meer vermoeid, prikkelbaarder, ziek, verstrooid, soms agressief. De schoolresultaten gaan vaak tijdelijk achteruit. Volgende factoren kunnen de negatieve invloeden, die voortkomen uit een éénoudergezins-situatie, beperken: - een warm gezinsklimaat, voldoende structuur en discipline. - steun van broers, zussen, grootouders, familie, andere sociale contacten. De volgende zijn van toepassing op éénoudergezinnen veroorzaakt door een echtscheiding: - kinderen buiten de conflicten houden en de conflicten buiten het gezin houden; - een goed en regelmatig contact met de niet-inwonende ouder.; - goede contacten tussen de ouders onderling; bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/gezin bron: www.wvc.vlaanderen.be/gezinsgids 2002 Opdracht: - Som 2 mogelijke problemen op, die kinderen kunnen ervaren in een éénoudergezin. - Hoe kan de ouder (opvoeder) deze problemen beperken? Nieuw samengestelde gezinnen Een éénoudergezin is vaak maar een tijdelijke fase en een overgang naar een nieuw gezin. Een nieuw samengesteld gezin is een gezin dat ontstaat door hertrouwen of samenwonen van partners van wie één of beiden reeds kinderen heeft (hebben) uit een vorige relatie. Nieuw samengestelde gezinnen zijn geen recent fenomeen. Wel recent is het feit dat de meerderheid van nieuw samengestelde gezinnen gevormd wordt na een echtscheiding van één van beide partners. Deze gezinnen kunnen onderling sterk van elkaar verschillen. Hebben beide Sociale Wetenschappen 93 partners reeds kinderen en wonen deze bij hen? Zijn er ook gezamenlijke kinderen? In het NSG kunnen drie "soorten kinderen" samenleven: kinderen uit een vorige relatie van de man; kinderen uit de vorige relatie van de vrouw; kinderen van samen. Het is mogelijk dat kinderen twee NSG's hebben: één bij hun papa en één bij hun mama. Er bestaat geen "typisch NSG". Je kan eerder spreken van een lappendeken van NSG'S met gevarieerde samenstelling. Combinaties van diverse verblijfsregelingen zijn mogelijk. De overgang van een éénoudergezin naar een nieuw samengesteld gezin betekent een grote verandering voor alle betrokkenen. In nieuw samengestelde gezinnen staan de gezinsleden voor de uitdaging om een puzzel te leggen van het gezin met een nieuwe partner of van twee gezinnen met kinderen. De kinderen staan in relatie tot de eigen ouder maar ook tot de nieuwe vader of moeder die geen stiefvader of -moeder is, aangezien de biologische vader of moeder nog aanwezig is. De niet-inwonende ouder wil zijn ouderschap wel blijven uitoefenen terwijl de nieuwe vader of moeder eveneens een opvoedende rol speelt. Tegelijkertijd kan het kind geconfronteerd worden met een nieuwe partner van de niet-inwonende ouder wat de situatie heel complex maakt. Deze ingewikkelde situatie betreft niet enkel de relatie met de ouders, maar ook de verhouding met broers en zussen. De rangorde in een nieuw samengesteld gezin kan veranderen: een kind kan de oudste zijn en in een nieuw samengesteld gezin de tweede worden. Dit betekent heel veel voor een kind dat hierdoor een plekje moet vinden in het gezin. bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/gezin bron: www.wvc.vlaanderen.be/gezinsgids 2002 Homo-gezin Wanneer twee personen van hetzelfde geslacht samenwonen spreken we van een holebisch gezin. De sociale tolerantie tegenover dit fenomeen is nog relatief laag. Het homohuwelijk is een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht, die over het algemeen homoseksueel zullen zijn. In de meeste landen van de wereld wordt het huwelijk gedefinieerd als een verbintenis tussen één man en één vrouw. In het begin van de eenentwintigste eeuw werd in sommige landen van het Westen het huwelijk opengesteld voor personen van hetzelfde geslacht. De wetgevers die voor dergelijke openstelling hebben gestemd, hebben zich in de meeste gevallen beroepen op het principe van non-discriminatie. Feitelijk is hier dus in het geheel geen sprake van een 'homohuwelijk', maar juist van een 'openstelling van het burgerlijk huwelijk voor partners van een gelijke sekse'. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Homohuwelijk (versie 6 augustus 2007) Uit onderzoek van Katrien Vanfraussen (doctor in de psychologie VUB 2002) blijkt dat het voor een kind belangrijk is twee ouders te hebben die doordacht voor het ouderschap kiezen en die van het kind houden. De seksuele geaardheid van de ouders maakt dan verder weinig uit voor het welzijn van het kind. In België kunnen homo's en lesbiennes een kind niet als paar adopteren, maar dat kan wel op naam van beide partners. Pleegouderschap is wel wettelijk toegestaan. Sociale Wetenschappen 94 Gezinsontbinding en hersamenstelling en het pedagogisch handelen. Gezinsontbinding en hersamenstelling zijn stressvolle gebeurtenissen voor kinderen. Volwassenen zijn soms zo bezig met hun eigen emotionele leefwereld dat ze dikwijls te weinig stilstaan bij de effecten en invloeden van deze veranderingen op de kinderen. Dit kan risico's met zich meebrengen op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen. Het is zeer belangrijk om de situatie duidelijk te maken naar kinderen toe. Een open communicatie zal voorkomen dat bij echtscheiding of nieuwe partner onzekerheden, schuldgevoelens, ... opduiken bij kinderen. In veel gevallen is het niet de gezinsontbinding of de hersamenstelling op zich dat probleemgedrag bij kinderen veroorzaakt, maar veeleer de manier waarop er met deze gebeurtenissen wordt omgegaan tussen ouders, tussen partners tussen ouders en kinderen en tussen partners en kinderen. Emotionele strijd tussen ex-partners kan een negatieve invloed hebben en hoewel het dikwijls ontkend wordt door de volwassenen is het in vele gevallen onbewust wel aanwezig. Er is dan ook een verschil tussen partners die scheiden en de emotionele scheiding van deze partners. Het is ook nodig dat iedereen de tijd krijgt die hij/zij nodig heeft om zich aan te passen. Bij echtscheiding hoort verlies. Dit vraagt tijd om te verwerken, ook voor kinderen. Voor hen is het soms ook moeilijk om zich aan te passen aan een gezinsvorm die afwijkt van de traditionele norm. Zo kan de komst van een stiefouder het vertrek van een ouder compenseren maar tegelijk een confrontatie betekenen met de komst van een 'vreemde'. Door het aanvaarden van die 'vreemde' krijgen kinderen soms het gevoel van de afwezige ouder te verraden. Hier over praten en zich bewust zijn van de sterke loyaliteit van kinderen t.o.v. hun biologische ouders, kan veel verhelderen. Want door deze loyaliteiten voelen kinderen zich dikwijls niet vrij om de liefde van een nieuwe partner te aanvaarden. Ook onverwerkte emotionele bagage uit het verleden veroorzaakt dikwijls heel wat spanning en problemen. Bvb. angst om opnieuw te falen, angst om zich opnieuw te verbinden met anderen of juist een te sterk vastklampen in een pseudo-samenhorigheid. Hierdoor wordt het groeien van vertrouwen binnen het NSG sterk belast. Bewust worden van deze onderliggende emoties en de tijd nemen om deze een plaats te geven en te verwerken is zeer belangrijk. Dan kan iedereen, ook in deze nieuwe gezinsvorm zich op een gezonde manier ontwikkelen. Opdracht: In bijlage vind je enkele krantenartikels en getuigenissen van ouders terug. Zie p. v. - Krantenartikels p. v - Getuigenissen p. w c) Sociaal-culturele factoren Sociaal-culturele factoren binnen het gezin zitten helemaal verweven in de bovenstaande elementen over het gezin (functies - relaties). Het moet duidelijk zijn dat bovenstaande teksten enkel betrekking hebben op een Vlaams en Westers gezin. Wanneer je andere culturen bekijkt, zullen bepaalde elementen totaal anders zijn. Denk aan het homohuwelijk dat wettelijk mogelijk is in onze cultuur. Hoe gaat men daar in andere culturen mee om? Opdracht: Sociale Wetenschappen 95 Zoek zelf nog ander voorbeelden van verschillen uit andere culturen met bovenstaande teksten over het gezin. Aan de hand van de film Left Luggage, willen we een concreet voorbeeld laten zien hoe sociaal-culturele factoren een invloed hebben op opvoeding en gezin. Deze film zal ook dienen als syntheseopdracht van de leerstof over pedagogisch handelen. Syntheseopdracht Doelstelling 2: Schetsen van de samenhang van elementen die een rol spelen in het pedagogisch handelen en van de wederzijdse beïnvloeding waarbinnen het pedagogische handelen plaatsvindt. Left Luggage Nederland/België/Verenigde Staten, 1998. Produktie: Ate de Jong, Hans Pos en Dave Schram (Shooting Star Filmcompany).Regie: Jeroen Krabbé.Scenario: Edwin de Vries.Camera: Walther Vanden Ende. Geluid: Leo Fransen. Montage: Edgar Burcksen.Muziek: Henny Vrienten. Met: Laura Fraser, Isabella Rossellini, Jeroen Krabbé, Adam Monty, Maximilian Schell, Marianne Sägebrecht. Left Luggage gaat over Chaja (de Engelse actrice Laura Fraser), die in de jaren zeventig studeert in Antwerpen. Om wat geld bij te verdienen belandt ze als kindermeisje bij het orthodox-joodse gezin Kalman. Meneer Kalman (Jeroen Krabbé zelf) moet niets hebben van de hippe Chaja. Mevrouw Kalman (Isabella Rosselini) waardeert het meisje echter wel, omdat ze een bijzondere relatie ontwikkelt met het vijfjarige zoontje Simcha, dat nog nooit gepraat heeft. De confrontatie met de strenge chassidische leefwijze brengt Chaja in contact met de verzwegen trauma's van haar ouders en haar eigen joodse achtergrond. Roept ze in het begin van de film nog provocerend 'ik haat joden', aan het eind helpt ze haar vader zoeken naar de koffers die hij in de oorlog heeft begraven. Sociale Wetenschappen 96 Opdrachten: 1. Bespreek uitvoerig de opvoedingsrelatie tussen Simcha en zijn beide ouders. 2. Bespreek uitvoerig de opvoedingsrelatie tussen Simcha en Chaja. Maak voor deze opdracht gebruik van jullie cursus SW van pagina 17 tot 64. Probeer deze leerstof zoveel mogelijk toe te passen en illustreer met voorbeelden uit de film. We denken onder andere aan volgende elementen: Opvoedingsrelatie Opvoedingsmiddelen Sociale rol Opvoedingsdoelen Opvoeder (eigen ervaringen, eigen ontwikkeling) Grondhouding van de opvoeder Opvoedeling (temperament) Opvoedingsstijlen Belonen, straffen, lachen en communicatie Het gezin (functies en relaties) Sociaal culturele factoren binnen de opvoeding (denk hier aan de joodse orthodoxe cultuur en de moderne Vlaamse cultuur) Doe dit grondig, je krijgt hiervoor punten!!! Opdracht maken op een cursusblad en afgeven in de week van 26 november 2007. Deze opdrachten worden door iedereen individueel gemaakt! Overschrijfwerk wordt niet verbeterd! Wees dus persoonlijk in je werk! Veel succes! Sociale Wetenschappen 97 Bijlage 7 bij 3. 3.2 3.2.7 p 58 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Het gezin: Relaties binnen het gezin : Man/vrouw verschillen De nieuwe man bestaat niet BRUSSEL - Vrouwen spendeerden in 2005 wekelijks gemiddeld veertien uur en een kwartier meer aan huishoudelijke taken dan mannen. Typisch ,,vrouwelijke taken” als strijken, schoonmaken of maaltijden bereiden komen ook vandaag nog meestal op vrouwelijke schouders terecht. Dat blijkt uit een rondvraag van het onderzoeksbureau Bekx&X in opdracht van Procter & Gamble België. Werkende vrouwen besteden gemiddeld 4.30 uur per dag aan huishoudelijke taken, terwijl dat voor mannen gemiddeld 2.38 uur is. Gek genoeg spenderen vrouwen vandaag nog altijd dubbel zoveel tijd aan de afwas als mannen (22 minuten tegenover 10 minuten), terwijl dat nochtans geen typisch vrouwelijk klusje lijkt. De nieuwe man mag dan al bestaan als concept, hij woont niet bij de 450 ondervraagde vrouwen uit het onderzoek. Toch ziet de situatie er in Vlaanderen net iets minder uitzichtloos (voor de vrouwen dan) uit dan in Wallonië. In het zuiden van België gelooft immers één op de drie vrouwen niet dat de nieuwe man bestaat (33 procent), terwijl dat in Vlaanderen en Brussel slechts een op de vijf vrouwen is (20,4 en 20 procent). De nieuwe vrouw Volgens de onderzoekers is er echter wel sprake van een ,,nieuwe vrouw”. De voorbije vijftig jaar is de vrouw immers geëvolueerd van vrouw aan de haard tot een buitenshuis werkende vrouw die er goed uitziet en daarenboven ook het huishouden grotendeels bereddert. Ruim de helft van de ondervraagde vrouwen is van mening dat nieuwe producten in het huishouden er mee voor gezorgd hebben dat vrouwen vandaag buitenhuis gaan werken, terwijl 85 procent ook meent dat de vernieuwingen op het vlak van tampons, maandverband en wegwerpluiers voor meer vrijheid hebben gezorgd. Vooral oudere dames zijn ervan overtuigd dat vrouwen er vandaag langer mooi uitzien dan pakweg vijftig jaar geleden, en dat vooral door de democratisering van verzorgingsproducten en schoonheidsproducten. (Het Nieuwsblad, 26 januari 2006) Sociale Wetenschappen 98 Bijlage 8 bij 3. 3.2 3.2.7 p 59 Visie op het pedagogisch handelen Elementen die de visie op het pedagogisch handelen kunnen bepalen. Het gezin: Relaties binnen het gezin : Soorten gezinssamenstellingen Gezin met twee gehuwde ouders blijft prominent (Bron: De Standaard 30 juni 2005) De meerderheid (85,1%) van de Vlaamse jonge kinderen leeft bij twee ouders, die meestal gehuwd zijn. Negen op de tien kinderen onder de twaalf hebben minstens één ouder die werkt. Maar in gezinnen met alleenstaande ouders steekt werkloosheid vaker de kop op. Dat staat in het rapport "Het Kind in Vlaanderen" van Kind & Gezin. Voor het eerst beschikt K&G over gegevens over de gezinssamenstelling. Daaruit blijkt dat de meeste kinderen onder de twaalf jaar in een klassiek tweeoudergezin wonen (85,1%). Dat percentage daalt met het klimmen van de leeftijd. Het aantal kinderen in een eenoudergezin is licht toegenomen (+0,4%). 74,1% van de kinderen heeft ouders die gehuwd zijn. Hoe jonger het kroost, hoe vaker de ouders ongehuwd samenwonen. Bij de allerjongsten loopt dat op tot bijna een vijfde, tegen 7,1% bij de zes- tot twaalfjarigen. Met de leeftijd neemt het aandeel van de alleenstaande moeders toe tot 12% van de kinderen (6 tot 12 jaar). Alleenstaande vaders maken in die leeftijdsklasse 1,6% uit. K&G legde ook een link tussen gezin en arbeid, weliswaar op basis van cijfers uit 2001. Negen op de tien kinderen hebben minstens één ouder die werkt. Dat percentage ligt het hoogst bij gehuwde paren. Van de kinderen in eenoudergezinnen heeft de alleenstaande moeder of vader vaker geen werk, respectievelijk voor 39,8% en 20,8% van de kinderen. Twee werkende ouders tref je het vaakst bij samenwonenden (66,3%). Bij gehuwde paren komt de combinatie van een werkende en een niet-beroepsactieve ouder het meest voor (23%). Het gezin met tweeverdieners komt het meest voor (30%), voor gezinnen met één kostwinner (29,1%) en de combinatie deeltijds-voltijds (26%). Dit en nog veel meer kunt u nalezen in de publicatie "Het Kind in Vlaanderen - 2004" van Kind en Gezin. Meer alleenstaande ouders in Vlaanderen (Bron: De Standaard 08 september 2004) Volgens de cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) telt Vlaanderen vandaag 254.495 eenoudergezinnen. Dat is de helft meer dan tien jaar geleden. Veruit de meeste alleenstaande ouders zijn vrouw, maar het aantal mannen dat in z'n eentje voor zijn kroost zorgt, is verdubbeld. De meeste eenoudergezinnen bestaan nog altijd uit een moeder met een of meer ongehuwde kinderen, maar de alleenstaande vaders rukken fors op. In absolute aantallen zijn ze net niet verdubbeld. Ze vertegenwoordigen nu 27% van de eenoudergezinnen. Ruim tien jaar geleden was dat 20%. Of 69.142 in 2003 tegen 34.451 in 1991. Bij het aantal alleenstaande moeders in 2003 komt het NIS uit op 185.353. In 1991 was dat nog 134.264. Veruit de meeste eenoudergezinnen ontstaan na een echtscheiding. Voor meer cijfermateriaal (België, Brussel,...) kan u terecht op de website van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Voor cijfers over huwelijken en echtscheidingen kan u terecht in de rubriek Cijfers Demografie. Sociale Wetenschappen 99 Sociale Wetenschappen 100 Sociale Wetenschappen 101 3.2.8 De school Opdracht De school als opvoedingsmilieu, willen we op een ervaringsgerichte wijze aanbieden. Dit betekent dat alle leerling op onderzoek gaan naar een specifiek pedagogisch project in een welbepaalde school. Deze ervaringen worden dan later klassikaal besproken. CONCREET: Het project zal plaatsvinden op woensdagvoormiddag 16 januari 2008, uur van aankomst en einde door de school zelf te bepalen. Per 2 leerlingen gaan jullie naar een kleuter- of lagere school. Jullie krijgen een toelichting van het opvoedingsproject, vraag ook een schriftelijk exemplaar. Jullie krijgen een toelichting van één of meerdere pedagogische methodes die gebruiken worden om de ontwikkelingsdoelen in het kleuteronderwijs / eindtermijnen in de lagere school te realiseren. Jullie krijgen de mogelijkheid een bepaalde methode of werkwijze in deze school in de klaspraktijk of in het schoolgebeuren te ervaren of te observeren. Enkele mogelijkheden waaraan wij denken, zijn: Axenroos Schrijfdans Maan, roos en vis of andere Vergelijkingsschema’s wiskunde Hoekwerking Klasinrichting Schoolinrichting Contractwerk Beleid rond pesten Ouderparticipatie Leerling-participatie Communicatie ... Andere ideeën zijn zeker mogelijk! Jullie moeten deze informatie en ervaringen verwerken in een verslag, een synthese hiervan wordt gedeeld met de andere leerlingen van de klas. Sociale Wetenschappen 102 UITWERKING OPDRACHT: 1 Algemene gegevens Naam: Werkt samen met: Adres en gegevens van de school Kleuterschool of lagere school Uur van aankomst en vertrek Contactpersoon Opmerkingen 2 Voorbereiding vooraf Raadpleeg de website van de school. Lees aandachtig het opvoedingsproject en schoolreglement indien op de website aanwezig. - Probeer met behulp van deze informatie enkele typische kenmerken van de school te vinden. - Probeer op basis van deze gegevens concrete vragen voor te bereiden die kunnen gesteld worden tijdens het bezoek. Zoek 10 vragen en bespreek deze met de leerkracht. - Werk dit schriftelijk uit en geef dit af aan de leerkracht. Dit schriftelijk verslag moet ook in de bundel van deze opdracht terecht komen. Lees aandachtig de opdracht zodat jullie duidelijk weten wat er van jullie verwacht wordt op woensdag 16 januari. Lees aandachtig de afspraken. 3 De dag zelf Indruk van de school Omschrijf jullie indruk van de school: bijvoorbeeld: - bij het binnenkomen, inkom, - hoe en waar nemen ouders afscheid van hun kinderen, waar komen ze de kinderen halen? - inrichting speelplaats, klaslokalen, andere lokalen, leraarskamer, ... - kleurgebruik, afbeeldingen, tekeningen, affiches, ... - omgang met de leerlingen - een open of gesloten gebouw, veel of weinig groene ruimte - verkeerssituatie rond de school: zwakke weggebruiker vriendelijk, veilig, - verschillende culturen - ... Sociale Wetenschappen 103 Het opvoedingsproject: - Maak een algemeen verslag van datgene dat je meer te weten bent gekomen tijdens het gesprek en na het beantwoorden van vragen hieromtrent. - Pedagogische methode - Maak een algemeen verslag van datgene dat je te weten bent gekomen over de pedagogische methode(s) die mondeling zijn toegelicht en die je ervaren hebt tijdens dit bezoek. Werk een pedagogische methode verder uit: Dit kan je doen door reeds in de school meer informatie te vragen en op internet en/of boeken te raadplegen. - duidelijke omschrijving van de methode - doelgroep - welke ontwikkeling / vaardigheid wordt bevorderd? - uitwerking - voorbeelden - ... Ontwikkelingspsychologie: - Onderzoek hoe deze school omgaat met de ontwikkelingsfasen die typisch zijn voor kleuters en lagere school? - Zijn deze criteria strikt of is er ruimte voor individuele verschillen en groei. Maak hiervan een informatiebundel (1 per groep) en geef deze af in de week van 30 januari ’08. Bereid ook een mondelinge presentatie voor, waarin je je ervaringen en de pedagogische methode voorstelt aan je medeleerlingen. Deze voorstelling mag maximaal 15 minuten duren. AFSPRAKEN - - Sociale Wetenschappen Wees tijdig aanwezig. Draag gepaste en voorname kledij. GSM en MP3 speler staan volledig uit en zijn niet zichtbaar aanwezig. Stel je even voor en vraag naar de contactpersoon. begroeting: goedemorgen naam: school: Heilig Hart van Maria-instituut ‘s Gravenwezel reden van bezoek: project in verband met opvoedingsproject en pedagogische methodes in scholen: vragen naar contactpersoon. Wees gereserveerd en neem een geïnteresseerde houding aan. Stel vragen die van toepassing zijn op de aangeboden informatie. Op het einde van het bezoek persoonlijk bedanken van de betrokken personen en afgeven van een schriftelijke bedanking van de school. Respecteer de privacy van de school, leerkrachten en leerlingen. Dit wil zeggen dat er geen foto’s en geluidsopnames gemaakt mogen worden. Schrijfgerief en papier meebrengen. 104 - Bij afwezigheid: verwittig onze school voor 8.30u. zodat wij tijdig je afwezigheid kunnen melden in de betrokken school. Leerlingen die woensdag 16 januari ’08 afwezig zijn wegens ziekte maken volgende vervangopdracht. Deze leerlingen werken een opgegeven didactische methode uit en nemen een interview af van een leerkracht kleuterschool of lagere school, zelf te zoeken. Aanwezig zijn is dus de boodschap! Sociale Wetenschappen 105 Bijlage: brief naar betrokken scholen H. Hart van Maria-instituut - Oudaen 72 – 2970 SCHILDE (’S-GRAVENWEZEL) ons kenmerk briefwisseling datum 2007-11-20 Integratie van het vak sociale wetenschappen in de praktijk Geachte heer Binnen de richting TSO Sociale en technische wetenschappen zijn er vernieuwingen en onze school, het Heilig Hart van Maria-instituut te ’s Gravenwezel, fungeert als pilootschool. Zo krijgen de leerlingen van het 5de jaar TSO Sociale en technische wetenschappen het vak sociale wetenschappen (4 lesuren per week). Een onderdeel van dit vak gaat over het pedagogisch handelen. Daarin komt de school als opvoedingsmilieu aan bod. Wij willen deze leerstof aan onze leerlingen op een ervaringsgerichte wijze aanbieden. Daarvoor willen we graag beroep doen op uw school en uw deskundigheid. Wat verwachten we concreet van u? Het project zal plaatsvinden op woensdagvoormiddag 16 januari 2008, begin- en einduur door uzelf als school te bepalen. Het ontvangen van twee leerlingen voor de kleuterafdeling en/of twee leerlingen voor de lagere school. Een toelichting van het opvoedingsproject, graag ook een schriftelijk exemplaar meegeven (eventueel met bepaalde aspecten uit het schoolreglement die elementen uit het opvoedingsproject ondersteunen). Toelichten van één of meerdere pedagogische methoden die worden gebruikt om de ontwikkelingsdoelen in het kleuteronderwijs / eindtermijnen in de lagere school te realiseren. De leerlingen de mogelijkheid geven een bepaalde methode of werkwijze in uw school in de klaspraktijk of in het schoolgebeuren te ervaren of te observeren. Enkele mogelijkheden waaraan wij denken, zijn: 1. Axenroos 2. Schrijfdans 3. Maan, roos en vis of andere 4. Vergelijkingsschema’s wiskunde 5. Hoekwerking 6. Klasinrichting 7. Schoolinrichting 8. Contractwerk 9. Beleid rond pesten Sociale Wetenschappen 106 geadresseerde briefwisseling datum 2007-11-20 bladnr. 2 Ouderparticipatie Leerlingparticipatie Communicatie ... Andere ideeën zijn zeker welkom! De leerlingen moeten deze informatie en ervaring verwerken in een verslag; een synthese hiervan wordt gedeeld met de andere leerlingen van de klas. Wij zijn ons bewust van de hoge werkdruk waarmee u belast wordt, toch durven wij hopen dat iemand in uw school zich even vrij kan maken om onze leerlingen te ontvangen. Omdat leerlingen van de richting TSO Sociale en technische wetenschappen later vaak als studiekeuze lerarenopleiding kleuteronderwijs of lager onderwijs kiezen, kan dit een interessante en leerrijke ervaring zijn voor hen. We zijn er van overtuigd dat uw school een belangrijke inbreng kan hebben voor het welslagen van dit project. Hebt u na het lezen van deze brief nog vragen, dan kan u steeds contact opnemen met ons via volgend emailadres [email protected] ter attentie van het team Sociale Wetenschap-pen 3de graad met vermelding: project school als opvoedingsmilieu. Kan u via email of fax uiterlijk tegen maandag 10 december 2007 laten weten of u aan dit project kan of wil meewerken? Graag antwoord door middel van het formulier in bijlage. Hopend op een goede samenwerking zien wij uit naar uw antwoord. Met vriendelijke groeten Het team Sociale wetenschappen 3de graad Veerle Van Steelant Sofie Verlinden Annemie Verstraeten Sociale Wetenschappen 107 Praktische afspraken: Kan u via email of fax uiterlijk tegen maandag 10 december 2007 laten weten of u aan dit project kan of wil meewerken? Adres- en telecomgegevens vindt u in de voettekst. O Ja, onze school werkt mee O Nee, onze school werkt niet mee Dag: woensdag 16 januari 2008, voormiddag O Wij kunnen 2 leerlingen ontvangen in de kleuterschool en 2 leerlingen in de lagere school. O Wij kunnen 2 leerlingen ontvangen in de kleuterschool. O Wij kunnen 2 leerlingen ontvangen in de lagere school. De leerlingen worden woensdag 16 januari 2008 verwacht van ……….……………. tot ……………….……… uur. Te vragen naar volgende persoon: ………………………………………………………………………………………………………… Adres waar de leerlingen zich moeten aanmelden: ………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Indien nu reeds mogelijk graag de methode of werkwijze die u wilt aanbieden aan onze leerlingen en die onze leerlingen ook kunnen observeren of ervaren, hier reeds vermelden: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Bij eventuele vragen kunnen wij contact opnemen met volgende persoon via email Naam van contactpersoon ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Emailadres contactpersoon (indien anders) ……………………………………………………………………………………………………………………………. Telefoonnummer: ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Naam school: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. Adres: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Terug te sturen via fax of mail ter attentie van het team Sociale wetenschappen 3de graad. Dit formulier kan ook digitaal aangevraagd worden (telefonisch bij Sebreghts Lutgart) of via mail. Sociale Wetenschappen 108 3.2.9 Derde milieu, peergroup Inleiding: In Europees jeugdonderzoek wordt al geruime tijd onderkend dat leeftijdsgenoten grote invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Ouders (gezin) en leerkrachten (school) zijn belangrijk, maar echt niet de enige bakens op weg naar volwassenheid. De jeugd zelf heeft een cruciale rol in de ontwikkeling naar zelfstandigheid, zowel voor zichzelf als voor anderen. Een druk bediscussieerde kwestie in socialisatieonderzoek is de vraag welke invloed ouders en leeftijdgenoten nu precies op jongeren hebben. Vaak gaat het om de vraag of tijdens de tienerjaren de invloed van ouders afneemt en die van vrienden toeneemt. Hoewel de invloed van leeftijdgenoten overduidelijk toeneemt met de leeftijd, zijn zowel ouders als leeftijdsgenoten van belang, maar dit op verschillende levensterreinen en op verschillende manieren. Leeftijdsgenoten hebben vooral invloed op kleding, muziekvoorkeur, vrijetijdsbesteding, romantische liefdes, sociale en seksuele relaties. Bij beslissingen die van groot belang zijn voor hun toekomst, school en beroepsoriëntatie, en waarbij morele waarden een belangrijke rol spelen. De invloed van ouders blijft groot vooral indien er een min of meer harmonische relatie met hen bestaat. De overgrote meerderheid van de jongeren kunnen zowel op ouders als op leeftijdsgenoten terugvallen en doen dat ook. Opgroeien in positieve gezinssituaties heeft een versterkend effect op contact met leeftijdsgenoten, en betekent dat jongeren doorgaans ook goed in staat zijn om vriendschapsrelaties aan te gaan. Er is dan ook geen sprake van het ontvluchten van het ouderlijk huis, maar van een positieve keuze voor vriendschap. a) Omschrijving peergroup - groep van leeftijdsgenoten vaardigheden die niet van iouders kunnen geleerd worden groep van gelijken waartoe je behoort (je kiest ze zelf) gelijken in sociaal opzicht, bepaalde kenmerken gemeen staan op bapaald moment voor gelijksoortige problemen in de peergroup leer je omgaan met ongestructureerde omgeving ↔ gezin zich leren organiseren: geen duidelijk rolpatronen, dus zelf structuur gaven aan leven. b) Indeling van de peergroup volgens Loeb Loeb deelt de peergroup in volgens 2 criteria. - Is er sprake van continuïteit of discontinuïteit? - Is de peergroup informeel of formeel? Er is sprake van continuïteit indien de peergroup een voorloper of voorbereiding is op groepen in de volwassenheid. Bij discontinuïteit is de peergroup enkel beperkt tot wat typisch is voor het jeugdleven. In de informele peergroup zijn geen officieel vastgelegde regels. Het gaat om de emotionele betrokkenheid tussen de leden. Bij de formele peergroup staan de doelstellingen centraal. Hier zijn wel afgesproken gedragsregels en is er een rolverdeling. Sociale Wetenschappen 109 Soorten peergroepen Continuïteit Discontinuïteit (op de volwassenheid (beperkt tot het jeugdleven) Peergroup gericht) Formeel (Wordt door gedragsregels bijeengehouden) Informeel (Wordt gevoelsmatig bijeengehouden) Gereglementeerd Vb. fanclub Georganiseerd Vb. sportclub, orkestje Dagelijkse groepsvorming Vb. straatbende, missen (vrienden, klas) vaak band met thuis Vriendenclub De informele discontinue peergroup - Voornamelijk als negatief gezien door Loeb. - De groep is niet gericht op volwassenheid. - Er is geen vastgelegde doelstelling. - De leden worden bij elkaar gehouden door de ideeën die ze hebben over de maatschappij. - De leden voelen zich exclusief of juist afgewezen. - Bijvoorbeeld straatbendes, in groepjes opererende delinquente jongeren - Jongeren die zich hiertoe aangetrokken voelen, missen veelal een hechte en warme band met de ouders. Maar er zijn er ook die dat wel hebben, maar door toeval in de bende verzeild raken en er dan niet meer los van kunnen komen, vb. omdat ze worden bedreigd als ze zich willen terugtrekken. De formele discontinue peergroup - Gezamenlijke emotionele verbondenheid met formele structuur. - Het schoolvoorbeeld van deze groepen is de fanclub, die bijeen wordt gehouden door de gezamenlijke emotioneel geladen verering van een bepaalde held. - Belangrijk bij adolescenten. Ze moeten hun eigen gevoelens bij anderen kunnen herkennen en uiten. Sociale Wetenschappen 110 De informele continue peergroup - Dagelijks. - Klasgenoten en vriendengroepjes. - Subculturen = een maatschappelijk stromingen op peergroupniveau. Dit wil zeggen dat jongeren wel tot dezelfde sub-cultuur kunnen behoren, maar dat ze niet persee ook samen optrekken. De sub-cultuur vormt een referentie voor smaak en gedrag. Voorbeelden: skaters, emo’s, ... - Niet officieel - Socialiserende werking : die doorloopt tot in de volwassenheid. Rekening houden met anderen, luisteren naar andere meningen, op je standpunt blijven staan, toegeven,… - Persoonlijkheidsvormende werking: Jongeren krijgen zelfkennis door de reacties die ze bij elkaar oproepen en bouwen mede aan de hand daarvan een zelfbeeld op. De formele continue peergroup - Sportclub, muziekschool, jeugdraad, … . - Gereglementeerd en georganiseerd met als doel plezier en ontspanning. - Weliswaar bedoeld voor sport en ontspanning, maar daarnaast toch ook een leerschool in verplichtingen. Bron: Kohnstamm, R. Kleine ontwikkelingspsychologie. Deel 3. Houten/diegem, 2002, blz. 165,166. Opmerking: 1. Uitgezonderd de eerste groep, die alleen maar negatief te beoordelen is, levert elk type peergroup een eigen positieve bijdrage aan de adolescentie. 2. De belangrijkste formele netwerken kunnen gesitueerd worden binnen de school en jeugdhuizen, jeugdbewegingen, jeugdorganisaties en sportverenigingen. Het zijn deze formele netwerken die zullen instaan voor belangrijke informele netwerken. Doordat deze informele netwerken voortvloeien uit de formele netwerken zijn ze nog duidelijk gestructureerd en dit is van belang voor de socialiserende werking. Structuren zijn belangrijk om zich te kunnen handhaven in de maatschappij (is ook heel duidelijk aan regels gebonden). Leden van een formele continue peergroup, met nadruk op jeugdbewegingen, hebben kansen om veel vrienden van eigen en andere geslacht te ontmoeten en hebben ook de meeste kansen om hun vrienden te ontmoeten in verschillende milieus. Deze vriendengroepen situeren zich in de informele continue peergroup met een duidelijke socialiserende werking en zijn daarom van groot belang. Bron: http://www.re-creatiefvlaanderen.be/srv/pdf/srcvpub_200203.pdf Sociale Wetenschappen 111 Opdracht: - Tot welke groepen behoor jij? Benoem je groepen en plaats deze in de kader. - Beschrijf aan de hand van voorbeelden uit je eigen leven hoe de formele continue peergroup invloed kan hebben op de informele continue peergroup. Peergroup Continuïteit Discontinuïteit (op de volwassenheid gericht) (beperkt tot het jeugdleven) Formeel (Wordt door gedragsregels bijeengehouden) Informeel (Wordt gevoelsmatig bijeengehouden) - Beschrijf aan de hand van voorbeelden uit je eigen leven hoe de verschillende peergroupen waartoe jij behoort, invloed kunnen uitoefenen op de socialisatie en persoonlijkheidsvorming van jouw als persoon. Sociale Wetenschappen 112