voorwoord De Groote Oorlog in ‘Dalí-visie’ 11 Ons huis stond langs de spoorweg, halverwege tussen Gent en Brugge. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zag mijn grootmoeder er Duitse treinen voorbijstomen. Ze waren propvol geladen met soldaten en allerlei oorlogsmateriaal, op weg naar het front in West-Vlaanderen, het met klaprozen bezaaide Flanders Fields van de Engelsen. Soms stopte een van die treinen aan ‘ons’ stationnetje en kreeg mijn oma van de stoker een hoop briketten waarmee de Leuvense stoof in de keuken weer een paar uren verder kon neuriën. De Duitse soldaten die in ons dorp langskwamen, verorberden donker Pumpernickel-roggebrood, waarop ze de boter niet dunnetjes smeerden, zoals de zuinige mensen van het Meetjesland dat deden, maar met dikke schijven belegden, en daarbij nog een grote hoeveelheid leverworst of kaas naar binnen werkten. Dat moet in het begin van de oorlog geweest zijn, want vanaf 1916 zouden de Duitse soldaten en vooral de burgers steeds meer hongerlijden. Mijn vader was in 1914 als kind met zijn ouders, broers en zussen naar Frankrijk gevlucht, zoals talloze andere Belgen. Ze brachten de ganse oorlog door bij boeren in een dorp aan de grens van Picardië en Normandië. Mijn vader heeft daar schoolgelopen en daarom sprak hij ook laat in zijn leven nog uitstekend Frans. Zijn moeder – mijn andere grootmoeder dus – heb ik nooit gekend, want zij is daar op jonge leeftijd overleden en ligt begraven op een kerkhof in Thieulloy-l’Abbaye, een gemeente in de buurt van Amiens. Mijn peetoom, de broer van mijn moeder, was timmerman, net zoals zijn vader, en die twee hebben in de vroege jaren 1920 een handje toegestoken bij de heropbouw van de ‘verwoeste gewesten’ rondom Ieper. Op 11 november, na de hoogmis, vond er een plechtigheid plaats aan het oorlogsmonument. Daar herkende ik aan fiere borsten beladen met decoraties de ‘oud-strijders’, de ‘helden’ over wie men mij toefluisterde dat ze ‘in de loopgraven hadden gezeten’, maar ik had er geen flauw benul van wat dat betekende. Het werd mij bijgebracht dat de geallieerden de oorlog gewonnen hadden omdat de slimme Belgen de IJzervlakte onder water hadden gezet en zo de Duitse opmars tot staan hadden gebracht. Op de middelbare school hadden we een leraar – een priester nog wel – die geestdriftig demonstreerde hoe een soldaat in de Groote Oorlog met een bajonet een vijandige buik doorboorde. Hij verkondigde ook luidop 12 | de groote klassenoorlog 1914-1918 dat de Fransen in dat conflict de dapperste en dus de beste soldaten geweest waren. Ik slikte het allemaal gretig. Als tiener ging ik om Frans te leren op vakantie bij een familie in het Noord-Franse dorp Brimeux nabij Montreuil-sur-Mer, waar van 1914 tot 1918 de Britse generaal Haig zijn hoofdkwartier had. Ik ontmoette er een zestiger die in de Eerste Wereldoorlog gevochten had en mij over zijn ervaringen vertelde. Hij had gediend in het leger van Charles Mangin, zei hij, een generaal die bekendstond als ‘le boucher’, de ‘slager’ of ‘slachter’. Pas vele jaren later begreep ik dat hij daarmee niet bedoelde ‘afslachter’ van ‘boches’, ‘moffen’ dus, maar van zijn eigen soldaten. En toen zag ik Stanley Kubricks schitterende film uit 1957, Paths of Glory, ‘De paden van de roem’. De film is gebaseerd op een gelijknamig boek uit 1935, geschreven door Humphrey Cobb, een in Italië geboren Amerikaan die tijdens de Groote Oorlog als vrijwilliger in het Canadese leger dienst had gedaan.1 Frankrijk verbood de film dan wel nooit formeel, hij blonk er toch jarenlang – namelijk tot in 1975! – uit door zijn afwezigheid op het grote scherm. De film biedt namelijk een heel andere kijk op het Franse leger van 1914-1918, en op de Eerste Wereldoorlog in het algemeen. Het is een genadeloze afrekening met de illusies, de mythes en de flauwekul die we over het complexe drama van de Eerste Wereldoorlog toen te horen kregen – en die ons nu nog steeds voorgeschoteld worden. Paths of Glory gaat over de Groote Oorlog, maar niet zoals die ons traditioneel wordt voorgesteld, namelijk als een gewapend conflict tussen Fransen en Duitsers en hun respectievelijke bondgenoten. De camera bevindt zich aan de Franse kant en trekt soms onbevreesd met de ‘poilu’s’, zoals de Franse soldaten zichzelf graag hoorden noemen, het akelige niemandsland binnen, een keer op nachtelijke verkenningstocht en een andere keer tijdens een grootscheepse aanval. Maar er is in de hele film geen enkele Duitse soldaat te zien. Met andere woorden: niet één enkel exemplaar van Frankrijks grote officiële vijand. Pas helemaal op het einde verschijnt toch iemand uit het land aan de overkant van de Rijn (letterlijk) ten tonele. In plaats van een stereotiepe lompe boche is het echter een knappe jonge vrouw, die een troep ruige Franse soldaten tijdens een pauze in de gevechten moet vermaken. Ze geeft bedeesd en ietwat stuntelig de groote oorlog in ‘dalí-visie’ | 13 een traditioneel Duits liefdeslied ten beste, waarin het gaat om een huzaar die ver van zijn vriendin oorlog moet gaan voeren: ‘Es war einmal – ein treuer Hussar.’ De poilu’s begrijpen geen jota van de tekst van het lied. De droevige maar meeslepende melodie herinnert hen echter instinctief aan hun eigen geliefden die ze hebben moeten achterlaten om – God weet waarom – een vervloekte oorlog te voeren tegen medemensen van wie ze maar al te goed weten dat die net als zij veel liever bij hun vrouw of moeder in de heimat waren gebleven. De film, luidruchtig ingeleid met de muziek van het militaristische en bloeddorstige Franse volkslied de ‘Marseillaise’, eindigt emfatisch met het neuriën van een Duits liefdeslied door de poilu’s. ‘Wheels within wheels’ is een Engelse uitdrukking die verwijst naar verborgen of weinig bekende aspecten die het moeilijk maken om complexe fenomenen, ook historische, te begrijpen. Wat oorspronkelijk als de ‘Groote Oorlog’ en later als de eerste van twee ‘wereldoorlogen’ bekend werd, vormt zo’n complex historisch fenomeen waarin ‘wielen draaien binnen andere wielen’. Het buitenste, best zichtbare wiel is dat van de militaire gebeurtenissen. Vooral dat aspect werd door historici onder de loep genomen en kreeg in de media, bijvoorbeeld via tv-documentaires, het meeste aandacht. Het publiek raakte er bijgevolg het meest mee vertrouwd. Maar binnen het militaire wiel van die oorlog draaiden er andere, minder waarneembare raderen die eveneens een belangrijke rol speelden in de historische werkelijkheid van 1914-1918. Er draaide binnen het mechanisme van de Groote Oorlog bijvoorbeeld ook een cultureel wiel. De Groote Oorlog kan anders gezegd ook vanuit een cultureel gezichtspunt bestudeerd en geïnterpreteerd worden. Dat heeft de Canadese historicus Modris Eksteins gedaan met zijn in 1989 uitgegeven boek Rites of Spring: The Great War and the Birth of the Modern Age. Ernst Piper publiceerde in 2013 in Duitsland een soortgelijke studie, namelijk Nacht über Europa. Maar met die aanpak en dat soort interpretatie is het publiek heel wat minder vertrouwd. Al te weinig zichtbaar en bekend zijn ook de sociaaleconomische wielen die draaiden binnen het rad van de Groote Oorlog. Die sociale en economische wielen waren nochtans uiterst belangrijk. Het waren im- 14 | de groote klassenoorlog 1914-1918 mers geen gewone wielen maar een soort ‘tandwielen’ die bewegingen overbrachten op de andere, misschien beter zichtbare maar uiteindelijk minder belangrijke wielen van de oorlog, waaronder het militaire. Haast uitsluitend specialisten in de geschiedenis van de wereldoorlogen en van de 19de en 20ste eeuw houden zich met de sociale en economische kant van de Groote Oorlog bezig. Slechts zelden verwerven hun studies en hun bevindingen in bredere kringen bekendheid. Het bekendste boek in die zin is al meer dan vijftig jaar oud, maar wacht in vele landen nog steeds op zijn ontdekking door Jan Publiek: Griff nach der Weltmacht. Het omstreden meesterwerk van de Hamburgse historicus Fritz Fischer dateert uit 1961, maar er bestaat – net als van het boek van Eksteins – geen Nederlandstalige uitgave van.2 Om het mechanisme van de Groote Oorlog in al zijn complexiteit te (beginnen) begrijpen moet aandacht besteed worden aan de sociaaleconomische tandraderen die erin ronddraaiden, en dat wordt in het boek dat u in handen heeft gedaan. Paths of Glory leverde vooral wat de sociale aspecten betreft inspiratie. Het conflict waarover het in die film gaat is ‘een wiel binnen een wiel’, een oorlog binnen de oorlog. Het is een conflict tussen twee soorten Fransen: enerzijds de hautaine generaals en andere hoge officieren, anderzijds de ordinaire soldaten, de plebejische poilu’s. Stanley Kubrick had het scenario echter net zo goed aan Duitse, Britse, Russische of zelfs Belgische kant kunnen situeren, want ook daar heerste een schrille tegenstelling tussen de hoge officieren en de gewone soldaten. De film vertolkt terecht het feit dat het in de Eerste Wereldoorlog niet alleen ging om Fransen tegen Duitsers, maar ook om Fransen tegen Fransen en Duitsers tegen Duitsers. Een bepaalde klasse van Fransen, Duitsers en Britten ging de confrontatie aan met een heel andere klasse van Fransen, Duitsers en Britten. Het thema van Paths of Glory is een conflict tussen ‘ceux d’en haut’ en ‘ceux d’en bas’. ‘Ceux d’en haut’ waren de leden van de bovenklasse. Een elite van mensen die over veel macht en grote rijkdom beschikten en van allerlei voorrechten genoten. In Paths of Glory worden zij belichaamd door de generaals in hun châteaux. ‘Ceux d’en bas’, dat was de arme en machteloze kleine man, de plebejer: boeren, arbeiders en handwerkers. de groote oorlog in ‘dalí-visie’ | 15 In de film worden zij verpersoonlijkt door de ruige poilu’s in de loopgraven. In het sociale niemandsland, tussen de twee frontlijnen, bevonden zich de onderste gelederen van de middenklasse, de middenstand of kleine burgerij. Zij waren geneigd om zich te vereenzelvigen met de elite, maar waren toch niet zelden solidair met het ‘plebs’. In de film belichaamt hoofdacteur Kirk Douglas deze klasse. Hij vertolkt de rol van kolonel Dax, een officier van middelhoge rang die moet beslissen of hij zich zal identificeren met zijn oversten of met zijn manschappen. Hij zal met de gevolgen van die beslissing moeten leven – of meer waarschijnlijk sterven, tenminste indien hij kiest voor de kant van de gewone soldaten en dus hun vreselijk lot in de loopgraven zal delen. Het is een verre van gemakkelijke keuze, want de poilu’s worden voorgesteld als ongelikte, ‘behaarde’ beren (‘behaard’ is overigens de betekenis van de term ‘poilu’, die vanaf de lente van 1915 algemeen in voege kwam).3 Bovendien is Dax advocaat van beroep en dus lid van dezelfde ‘betere’ sociale klasse als de hoge militaire pieten. Een relatief knus plaatsje op veilige afstand van het front lonkt, misschien zelfs in een van die riante châteaux waarin de generaals logeren en plannen maken voor het volgende offensief dat voor henzelf misschien glorie en promotie maar voor talloze piotten de dood zal betekenen. De Groote Oorlog was uiteraard een ‘verticale’ oorlog, een oorlog tussen landen en bondgenootschappen van landen. Maar Paths of Glory suggereert terecht dat het tegelijkertijd ook een ‘horizontale’ oorlog was: een oorlog tussen de bovenklasse en de onderklasse binnen elk oorlogvoerend land, tussen ceux d’en haut en ceux d’en bas. De Groote Oorlog was dus de Groote Klassenoorlog. Enkel wie zich daarvan bewust is, kan de oorlog beginnen begrijpen, en dus ook waarom en hoe het een eeuw geleden tot een dergelijke catastrofale slachting van miljoenen mensen is kunnen komen. Het was overigens een holocaust die zijn stempel heeft gedrukt op het verloop van de de rest van de 20ste eeuw en tot de dag van vandaag. Niet zonder reden heeft men de Groote Oorlog beschreven als de oercatastrofe van de 20ste eeuw. Dat wij de Groote Oorlog vooral – of zelfs uitsluitend – waarnemen als een verticale oorlog, als een traditioneel gewapend conflict tussen landen 16 | de groote klassenoorlog 1914-1918 en als een hoofdzakelijk militaire onderneming, heeft natuurlijk heel veel te maken met het feit dat hij toen op die manier door de politieke en militaire leiders werd voorgesteld. En nog steeds interpreteren de meeste historici hem op die manier. Om in te zien dat 1914-1918 ook een klassenoorlog was, moet hij door een heel andere bril bekeken worden. Met het fenomeen van de Groote Oorlog is het een beetje zoals met het schilderij Lincoln in Dalivision van Salvador Dalí, tentoongesteld in het Theater-Museum van de kunstenaar in het Catalaanse stadje Figueres.4 In het midden van het tafereel staat een poedelnaakte Gala, Dalí’s gezellin. Zij trekt natuurlijk onmiddellijk de aandacht. Maar wanneer de toeschouwer zich een beetje verplaatst en/of met de ogen knippert, opnieuw focust en het schilderij nog eens goed bekijkt, dan kan hij duidelijk op datzelfde canvas – boven, onder en tussen de afbeelding van Gala – een portret van Abraham Lincoln ontwaren. Op dezelfde manier kan de klassenoorlog in de Groote Oorlog herkend worden. We moeten die oorlog in ‘Dalí-visie’ bekijken, ons bij het beschouwen ervan eventjes verplaatsen, een zekere afstand nemen en opnieuw focussen. Om de klassenoorlog in de Groote Oorlog te ontwaren, moeten we er chronologisch afstand van nemen en een stap terugzetten in de tijd. We moeten de raad van de Franse historicus Fernand Braudel opvolgen en hem in het kader van een ‘longue durée’, de historische ontwikkeling op lange termijn, bekijken. Het wereldconflict van 1914-1918 was het product van de 19de eeuw. Deze eeuw wordt door vele historici beschouwd als een ‘lange’ eeuw. Ze eindigde niet enkel symbolisch en met enige vertraging in 1914, maar was ook vroegtijdig begonnen, namelijk in 1789, het jaar waarin de Franse Revolutie uitbrak. Die lange 19de eeuw was de dochter van de Franse Revolutie en de moeder van de Groote Oorlog. Van de Franse Revolutie kan niet ontkend worden dat zij naast een politieke ook een sociaaleconomische omwenteling was. Ze was overduidelijk een conflict tussen klassen: enerzijds de grootgrondbezittende adel (of aristocratie), nauw verbonden met de katholieke kerk, en anderzijds de commerciële en industriële burgerij, ondersteund door de massa van de groote oorlog in ‘dalí-visie’ | 17 het volk, van ‘le menu peuple’, het ‘gepeupel’ bestaande uit boeren, arbeiders en handwerkers zoals de fameuze Parijse sansculotten.5 De Franse Revolutie leidde tot een reeks internationale oorlogen die tot in 1815 aansleepten. Misschien wel de voornaamste oorzaak van die oorlogen was dat de aristocratische bovenklasse in Frankrijks buurlanden niet kon dulden dat in een groot land de bestaande orde, het ancien régime, ten voordele van een andere klasse, de burgerij, werd omvergegooid. Omgekeerd meende de revolutionaire Franse burgerij haar revolutie naar andere landen te moeten uitvoeren, uiteraard ten koste van de plaatselijke adel (en clerus). Die oorlogen waren dus duidelijk naast verticale ook horizontale oorlogen of klassenoorlogen. Internationale oorlogen maakten het de Franse burgerij overigens ook mogelijk om de gevaarlijke revolutionaire energie van de Franse (en vooral Parijse) plebejers op een buitenlandse vijand te richten. Zo kon zij in haar eigen voordeel de revolutie externaliseren in plaats van haar intern te radicaliseren.6 Het verdere verloop van de lange 19de eeuw werd gekenmerkt door nieuwe revoluties, door nieuwe uitbarstingen van de klassenstrijd, en niet enkel in Frankrijk. In 1830 bijvoorbeeld brak niet alleen in Parijs maar ook in Brussel een revolutie uit. Die Brusselse revolutie van 1830, die er achteraf bekeken als een nationale Belgische revolutie uitziet, begon als een opstand van de onderklasse in de zuidelijke contreien van het toenmalige Koninkrijk der Nederlanden. Het was een sociale revolutie die door de burgerij gekaapt en in een voor haarzelf veel minder gevaarlijke en zelfs voordelige nationale revolutie omgetoverd werd.7 En in 1848 stond bijna heel Europa in revolutionaire lichterlaaie. Bovendien gingen die revoluties niet zelden gepaard met oorlogen. De Frans-Pruisische Oorlog van 1870-1871 bijvoorbeeld, die uitmondde in de Parijse Commune, en de Russisch-Japanse Oorlog van 1905, katalysator van een revolutie in Rusland in datzelfde jaar. Kan het zijn dat de oorlog die uitbrak in 1914, na een lange eeuw onverbiddellijke dialectiek van revolutie en oorlog, niets te maken zou hebben gehad met klassenstrijd? Ook in de krijgsverrichtingen van 1914-1918 – of beter gezegd 1914-1919, want officieel eindigde de Groote Oorlog pas in juni 1919 met het Vredesverdrag van Versailles – vinden we diezelf- 18 | de groote klassenoorlog 1914-1918 de vervlechting terug van oorlog en klassenstrijd, die horizontale dimensie van een op het eerste gezicht louter verticaal conflict tussen landen. Dat 1914-1918 niet uitsluitend als een klassenoorlog kan worden beschouwd, is overduidelijk. Klassenconflicten komen zelden of nooit voor in zuivere vorm, maar zijn vrijwel altijd vervlochten met traditionele oorlogen tussen landen, met nationale opstanden en revoluties, of met godsdienstige en linguïstische conflicten.8 Denk bijvoorbeeld aan de boerenopstanden in het 16de-eeuwse Duitsland, een vorm van klassenoorlog die niet los kan worden gezien van de revolutie op godsdienstig vlak die de hervorming door Luther was. Dat de Groote Oorlog niet alleen maar ook een klassenoorlog was, blijkt eveneens uit het feit dat hij een aantal sociale revoluties produceerde. Zo waren er mislukte revoluties in Duitsland en Hongarije, embryonale maar geaborteerde revoluties in landen zoals Groot-Brittannië, en – last but not least – een grote revolutie die wel degelijk slaagde, namelijk de Russische Revolutie van 1917. Alleen wie geen rekening houdt met het historische verband van de Groote Oorlog met de Franse Revolutie en de 19de-eeuwse dialectiek van oorlog en revolutie, en wie de Russische Revolutie en die andere, onderdrukte of geaborteerde revoluties uit de periode van 1914-1918 wegmoffelt – iets wat de meeste historici jammer genoeg geneigd zijn om te doen – kan de Eerste Wereldoorlog beschouwen als iets wat hij zeker niet was: een louter politieke en militaire gebeurtenis, een tragisch ‘ongeval’ van de geschiedenis, een geval van typische maar uiteindelijk onbegrijpelijke en onverklaarbare ‘menselijke waanzin’. Anders gezegd, een historisch fenomeen waarin sociale problemen en klassenstrijd geen of toch geen noemenswaardige rol speelden.9 In dit boek zal de Groote Oorlog wel degelijk als een klassenoorlog en zelfs als de ‘Groote Klassenoorlog’ voorgesteld worden. In een eerste deel zullen we van het wereldconflict van 1914-1918 chronologisch afstand nemen om het in ‘Dalí-visie’ te kunnen bekijken. We zullen daarvoor terugreizen naar 1789 en vandaar via revoluties in 1830, 1848 en 1871 optrekken naar 1914. De hoofdpunten van de sociaaleconomische geschiedenis van de lange 19de eeuw zullen daarbij kort onder de loep genomen worden. de groote oorlog in ‘dalí-visie’ | 19 We zullen zien dat de Groote Oorlog gewild was en uitgelokt werd door een Europese elite die gevormd werd door een ‘symbiose’ van de grootgrondbezittende adel en de haute bourgeoisie, die vooral bestond uit industriëlen en bankiers. De adel – niet alleen in Frankrijk maar overal in het Europa van het ancien régime – was contrarevolutionair vanaf het ogenblik dat in 1789 in Frankrijk de ‘grote’ revolutie uitbrak. De burgerij was revolutionair geweest in 1789, maar werd contrarevolutionair na haar traumatische ervaringen van de revoluties van 1848 en 1871. Die nieuwe revoluties deden de burgerij immers inzien dat de rechten en privileges die zij via de Franse Revolutie verworven had, bedreigd werden door de aspiraties van de ‘classes dangereuses’, de onderklasse in het algemeen en het werkvolk in het bijzonder. Dat werkvolk zag er steeds gevaarlijker uit omdat het in het marxistische socialisme een ideologie had ontdekt. Bovendien had het werkvolk vormen van organisatie ontwikkeld, namelijk arbeiderspartijen en vakbonden, en wist het op die manier steeds meer politieke en sociale hervormingen af te dwingen. De vrees voor revolutie en zelfs voor de schijnbaar onstuitbare democratisering – de ‘opkomst van de massa’ – overtuigde de elite ervan dat Nietzsche en de sociaal darwinistische ‘wetenschappers’ gelijk hadden. Die suggereerden dat alleen een oorlog een definitief eind kon maken aan het gevaar van democratisering en vooral van revolutie. Een gewonnen oorlog zou bovendien zowel binnen als buiten Europa territoriale aanwinsten met zich meebrengen. Van dergelijke aanwinsten verwachtten de adel en de industrieel-financiële burgerij enorme voordelen. Ze zouden namelijk kunnen dienstdoen als exclusieve afzetmarkten voor afgewerkte producten en investeringskapitaal, en als bronnen van belangrijke grondstoffen en goedkope arbeidskrachten. Bovendien zouden ze ook kunnen fungeren als verafgelegen gebieden waar de elite het binnenlandse teveel aan lastige en gevaarlijke proletariërs kon dumpen. Daarmee zijn we beland bij het probleem van het imperialisme en de economische oorzaken en andere economische aspecten van de Groote Oorlog, die eveneens ter sprake zullen komen, ook al zullen zij misschien iets minder aandacht krijgen dan zij verdienen. Na een relatief lang eerste deel over de lange 19de eeuw zullen we in een tweede deel onze aandacht richten op de Groote Oorlog zelf. Waarom en 20 | de groote klassenoorlog 1914-1918 hoe is de oorlogsellende in die hete zomer van 1914 begonnen? Was het volk aanvankelijk werkelijk geestdriftig, of hebben we te maken met een soort optische illusie? Hoe is het van een bewegingsoorlog tot een stellingenoorlog in de fameuze loopgraven gekomen? Hoe hielden de soldaten dat verschrikkelijke bestaan in de loopgraven jarenlang vol? Hoe zat het met de burgers aan het thuisfront? Waarom raakten de Verenigde Staten in 1917 in de oorlog betrokken? Hoe kwam het in het midden van de oorlog plots tot een revolutie in Rusland? Waarom en hoe hebben de geallieerden uiteindelijk de oorlog gewonnen? De Groote Oorlog zou alleszins helemaal anders uitdraaien dan de elite in 1914 had verhoopt en vertrouwensvol had verwacht. Hij bracht namelijk de revolutie voort die de elite via een oorlog had willen vermijden, tenminste toch in Rusland. In andere landen dwong hij de elite, om dreigende revoluties te voorkomen en uitbrekende revoluties in de kiem te smoren, om belangrijke politieke en sociale hervormingen in democratische zin in te voeren. De Groote Oorlog leverde wél aanzienlijke economische voordelen op voor de elite van de grote en zelfs kleine imperialistische mogendheden die als winnaars uit de oorlog tevoorschijn kwamen. Op economisch vlak kan en moet die oorlog immers als een genadeloze imperialistische strijd om bronnen van grondstoffen en afzetmarkten geïnterpreteerd worden – zoals Lenin reeds gedurende de oorlog zelf deed in zijn boek Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme. Als genadeloze onderlinge afrekening tussen imperialistische rivalen produceerde 1914-1918 echter ook verliezers. Tot die verliezers behoorde Duitsland, wiens getraumatiseerde elite zich niet bij haar nederlaag zou neerleggen maar op zoek ging naar een manier om haar verliezen van 1918 goed te maken en haar ambities van 1914 toch nog te verwezenlijken. In 1933 zou de Duitse elite met dat doel voor ogen Hitler aan de macht brengen, wiens politiek tot een nieuwe oorlog zou leiden. Van die oorlog werd verwacht dat hij voor het Duitse imperialisme zou verwezenlijken wat de elite tevergeefs van de Groote Oorlog had verhoopt – en ook dat hij de Sovjet-Unie zou vernietigen, het land dat dankzij de revolutie van 1917 ontstaan was en die revolutie belichaamde. de groote oorlog in ‘dalí-visie’ | 21 De Groote Oorlog en de Russische Revolutie – alleen begrijpelijk in het licht van de Franse Revolutie en haar ‘dochter’, de 19de eeuw – vormen samen het scharnier van de hedendaagse geschiedenis, de brug tussen enerzijds de lange eeuw die 1914 voorafging en anderzijds de honderd jaar die sindsdien zijn verstreken. Net als van de Franse Revolutie kan van die oorlog en revolutie gezegd worden dat het traumatische en wereldschokkende gebeurtenissen waren die de wereld totaal veranderden. En de dramatische historische ontwikkelingen die erop volgden, tot en met diegene die we vandaag beleven, kunnen alleen in het licht daarvan begrepen worden. Om de Groote Oorlog te begrijpen, moesten we naar 1789 terugstappen en die oorlog in ‘Dalí-visie’ waarnemen. Op analoge manier moeten wij, om de geschiedenis van de 20ste en vroege 21ste eeuw te begrijpen, naar 1914-1918 terugstappen en onze eigen tijd in ‘Dalí-visie’ bekijken. Terwijl de 19de eeuw, die symbolisch al in 1789 begon, de Groote Oorlog baarde, produceerde de Groote Oorlog op zijn beurt de 20ste eeuw, met inbegrip van de Tweede Wereldoorlog, de Koude Oorlog en zelfs de huidige oorlog tegen het terrorisme. Ook van die conflicten kan en zal in het derde deel van dit boek uitgelegd worden dat zij klassenoorlogen waren. Om de Groote Oorlog in ‘Dalí-visie’ te bekijken moeten we er niet alleen chronologisch maar ook geografisch afstand van nemen. Dan merken we dat ook de kolonies en semikolonies van de Europese imperialistische mogendheden in Afrika en elders erin betrokken waren, dat de oorlog van 1914-1918 ook een conflict was over de ontvoogding van onderdrukte en uitgebuite landen en volkeren. De Italiaanse filosoof en historicus Domenico Losurdo wijst erop dat er volgens Marx niet alleen van een klassenstrijd sprake is in het geval van sociale conflicten tussen klassen binnen een land – de strijd voor de ontvoogding van de uitgebuite en onderdrukte ‘kleine’ man dus – maar ook in het geval van de strijd voor de emancipatie van landen en volkeren die door andere landen en volkeren onderdrukt en uitgebuit worden. Dat laatste gebeurde niet alleen in de kolonies van de Europese mogendheden, maar ook in sommige landen en gebieden in Europa zelf, bijvoorbeeld Ierland en Polen. In dat geval gaat het om een strijd tussen ‘klassen’ van landen, waarbij het ‘proletarische’ land (of volk) zich via een nationale beweging (en een nationale revolutie) probeert te ontvoogden, 22 | de groote klassenoorlog 1914-1918 net zoals de proleten binnen een land dat via een sociale beweging (en een sociale revolutie) proberen.10 Ook aan die dimensie van de klassenoorlog die de Grote Oorlog was, zal dit boek aandacht besteden. Dat de Verenigde Staten en Japan in Europa’s Groote Oorlog betrokken raakten, dat er ook in Afrika en Azië bikkelhard gevochten werd, en dat 1914-1918 ook voor de geschiedenis van China en India belangrijk was, had natuurlijk heel veel te maken met het feit dat die oorlog een imperialistische oorlog was. Het was een conflict bevochten door mogendheden die het recht meenden te hebben om landen overal ter wereld – en vooral landen bewoond door zogezegd minderwaardige niet-blanke mensen – als kolonies te bezitten of tenminste ongehinderd economisch te penetreren. Voor mogendheden zoals Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Japan speelde in 1914-1918 de volgende vraag een grote rol: hoe zou men na de eindoverwinning de grondstoffen en markten, niet alleen van het vijandelijke Ottomaanse Rijk (met zijn Mesopotaamse olievelden) maar ook van neutrale landen zoals China en Perzië, liefst exclusief in handen kunnen krijgen? Dit boek zal uitleggen hoe het 19de-eeuwse imperialisme de Groote Oorlog produceerde, en hoe de Groote Oorlog zijn stempel drukte op de ontwikkeling van het imperialisme in de 20ste en 21ste eeuw. Tot slot wil ik al diegenen bedanken die vanaf mijn prille jeugd mijn belangstelling voor de Groote Oorlog gewekt hebben, mij erover vertelden, met mij de slagvelden ervan bezochten, mij hielpen om die oorlog te beginnen begrijpen. Ik dank ook de historici, cineasten, zangers, dichters en andere auteurs wier boeken, films, gedichten en liederen over 19141918 niet alleen mijn ogen maar ook mijn hart geopend hebben. Ik dank al diegenen die mij aanmoedigden om dit boek te schrijven en al diegenen die aan het manuscript de vele nodige verbeteringen aanbrachten. Ik dank mijn vrouw Danielle voor het geduld dat zij aan de dag legde terwijl ik mij maandenlang maniakaal met weinig anders dan het schrijven van dit boek bezighield. Ik wil ook bij voorbaat al diegenen bedanken die ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van 1914 de Groote Oorlog niet, of toch niet alleen, op televisie zullen bekijken maar hem ook via het lezen van dit boek in ‘Dalí-visie’ zullen waarnemen en op die manier hopelijk beter zullen begrijpen.