Antwoorden Hoofdstuk 4

advertisement
Antwoorden Hoofdstuk 4
Oriëntatie
Opdracht 1
Eigen antwoord.
Opdracht 2
Kenmerk
Strijd tussen de
geestelijke en de
wereldlijke
machthebbers
Beeldbron
2
Kruistochten als
expansie van de
christelijke wereld
3
Opkomst van
handel en ambacht
4
Opkomst van de
stedelijke burgerij
5
Het begin van
staatsvorming en
centralisatie
1
Citaten
– God had op aarde
plaatsvervangers aangesteld
om die macht uit te oefenen:
de paus en de keizer.
– Vaak werd er strijd geleverd
over wie er nu eigenlijk de
hoogste baas was: de paus of
de keizer?
– In 1095 riep de paus vorsten
en ridders op om naar
Palestina te trekken, daar de
heilige plaatsen te bevrijden
van de moslims en het
christendom uit te breiden.
– In 1099 veroverden de
kruisridders Jeruzalem.
– Een stad bracht immers
nijverheid en handel met zich
mee.
– De toenemende handel met
verre streken zorgde voor
steeds meer dure producten.
– Stadsbestuurders wilden
namelijk meer zelfbestuur en
dat botste met de plannen van
de vorsten.
– De burgers streden voor
belastingvermindering en meer
zelfbestuur.
– De koningen veroverden
steeds nieuwe gebieden om
van hun verbrokkelde
bezittingen een aaneengesloten
land te maken.
– De vorsten steunden steeds
meer op ambtenaren die vanuit
de hoofdstad centraal het land
bestuurden.
Opdracht 3
a. Agrarisch-urbane samenleving met een groeiend aantal steden.
b. Nee, slechts gedeeltelijk. In bron 7 staat de agrarische kant van de
maatschappij. Er is niet te zien dat de steden belangrijk worden.
c. Het fragment met de stad linksonder, want dan heb je zowel de
landbouw als de stad.
d. De productie in de landbouw neemt toe door betere
landbouwmethodes en ontginningen.
e. Op bron 7 zie je hoe boeren hun akkers ploegen. Ze gebruiken daarbij
een karploeg waarmee je de grond echt kunt keren. De oude ploeg, het
eergetouw, duwde de grond alleen maar wat aan de kant. Voor de
karploeg staat nu een paard en geen os meer. Een paard kan een
zwaardere ploeg trekken, maar moet daarvoor wel een haam om
hebben, anders knijpen de touwen de keel van het paard dicht en krijgt
het te weinig zuurstof. Die haam was een nieuwe uitvinding. Met
zwaardere ploegen kun je beter grond ontginnen.
f. Doordat er meer voedsel is, kunnen meer mensen in leven worden
gehouden. Voor een deel gaan die mensen in de steden wonen die
daardoor groeien en in aantal toenemen.
Opdracht 4
a.
I. De keizer was in dit tijdvak de hoogste bestuurder in het Duitse Rijk
(en in het Byzantijnse Rijk)
II. Een huursoldaat werd door de vorsten ingehuurd om voor hem te
vechten. Er was geen dienstplicht.
III. De horige was iemand die niet geheel vrij was, maar ook niet helemaal
slaaf. Hij moest op de grond van de heer blijven wonen en een deel van
de week voor hem werken.
IV. Een burcht is een ander woord voor een kasteel.
V. De ridder was iemand van adel die moest vechten voor zijn leenheer
(koning).
b.
I. Een president is een gekozen staatshoofd en staat aan het hoofd van
een republiek. Die was er voor het eerst in de Verenigde Staten vanaf
de onafhankelijkheid in de achttiende eeuw (Tijd van Pruiken en
Revoluties tot nu).
II. Een marinier is een goed opgeleide soldaat van de marine en hoort
vooral thuis in de Tijd van de Wereldoorlogen en de Tijd van Televisie
en Computers.
III. Een slaaf is een mens die het bezit is van een ander mens en slavernij
kwam vooral voor in de Tijd van Grieken en Romeinen.
IV. Het paleis van Versailles is een prachtig woonkasteel (en dient dus niet
meer voor de verdediging). Het is vooral uit de Tijd van Pruiken en
Revoluties.
V. Een legioensoldaat vocht in het Romeinse leger in de Tijd van Grieken
en Romeinen.
Opdracht 5
Op bron 1 zijn handelaren te zien die reizen.
Op bron 3 zie je dat de kruisridders vanuit West-Europa helemaal naar
Jeruzalem zijn gereisd.
Bij bron 6 staat dat Karel de Stoute Nancy belegerde, terwijl hij ook vaak
in de noordelijke gewesten was om te besturen. Ook de soldaten reisden
veel.
In de tekst staat dat er handel was met verre landen.
Opdracht 6
a. In Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk.
b. Voor het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden (Nederland en
België).
c. Provincie.
d. De rechten nemen toe. Er staat dat de oude privileges, waartegen
blijkbaar door de vorige hertog werd verstoten, weer hersteld moesten
worden (artikel 3). Verder mag er niet zomaar aan een oorlog worden
begonnen zonder toestemming van de Staten (artikel 4).
4.1 De investituurstrijd
Opdracht 1
a. Een keizer of koning leende delen van zijn rijk uit aan trouwe
dienaren, die als hertog of graaf in naam van de koning het gebied
bestuurden en er rechtspraken. Zij waren dus plaatsvervangers van de
koning of keizer (die niet overal persoonlijk aanwezig kon zijn). De
edelen kregen de lenen als beloning voor hun trouwe dienst.
b. Door de slechte wegen en het ontbreken van moderne
communicatiemiddelen was het voor een keizer of koning onmogelijk
zijn bevelen overal direct uit te laten voeren. Door het leenstelsel kon
hij er zeker van zijn dat zijn opdrachten en bevelen toch door de
trouwe edelen werden uitgevoerd. Het onbedoelde gevolg was dat de
hertogen en graven probeerden zelf de baas te spelen in hun leen,
zonder nog te luisteren naar de keizer. Ook wilden zij de lenen, die na
de dood weer aan de keizer zouden terugvallen, erfelijk maken, zodat
hun zonen zouden kunnen opvolgen. Zo verloor de keizer ook weer
macht.
c. De Duitse koningen en keizers bepaalden vanaf de tiende eeuw dat
alleen de oudste zoon zou kunnen erven. Zo zouden de bezittingen niet
zo snel verbrokkelen. Ook stelden ze vaak bisschoppen aan als
leenman. Een bisschop had geen kinderen en het leen zou zo altijd
weer terugkomen bij de keizer.
d. Nadeel voor de paus was dat hij minder te zeggen had over de
benoeming van de bisschoppen. Zij werden wel eens benoemd werden
omdat ze goede bestuurders waren en niet omdat ze goede zielzorgers
waren.
Opdracht 2
a. De paus wilde zijn benoemingsrecht over bisschoppen terugkrijgen om
goede zielzorgers aan te stellen. De keizer wilde zelf bisschoppen
kunnen benoemen die zijn bevelen goed uitvoerden.
b. De aanstelling van de bisschop heet investituur. Er wordt een
geestelijke aangesteld tot bisschop en tot bestuurder op wereldlijk
gebied. Mag nu een wereldlijk heerser op aarde, een keizer of koning,
zich bemoeien met geestelijke, kerkelijke zaken of heeft God die
geestelijke en wereldlijke zaken duidelijk gescheiden en aparte
bestuurders aangesteld: paus en keizer?
Opdracht 3
Net zoals keizer Hendrik III erken je dan een vernederende nederlaag en
onderwerp je je aan het gezag van iemand anders.
Opdracht 4
a. In artikel 4 staat dat alleen de paus de oude keizerlijke symbolen mag
dragen en in artikel 6 staat dat hij de macht heeft om de keizer af te
zetten.
b. Een ongehoorzaam iemand kon in de kerkelijke ban worden gedaan.
Niemand mocht dan nog met hem omgaan. Er was geen biecht of
communie mogelijk en dus was de hemel voor hem onbereikbaar.
c. Rome was in de Oudheid de hoofdstad, het centrum, van het machtige
Romeinse Rijk. Daarvan leidde hij zijn status en macht af.
Opdracht 5
a. Geestelijke macht: bisschopsstaf (kromstaf), sleutel en mijter.
Wereldlijke macht: scepter, zwaard en kroon.
b. Onderdanigheid: bron 2: de keizer zit, de bisschop moet staan; bron 8:
Christus is groter en zit hoger dan de paus en de keizer; bron 10: de abt
van Cluny en de gravin zitten, terwijl Hendrik IV knielt. De eerste
twee zitten hoger dan de koning.
c. Bron 2: de keizer; bron 8: iemand uit de kerk en iemand met
wereldlijke macht zijn; bron 10: de paus of de abt of de gravin.
d. Bron 2 is door een aanhanger van de keizerlijke macht gemaakt, want
de investituur door de keizer/koning wordt goedgekeurd. Bron 8 is
gemaakt door een neutraal iemand want de paus en de keizer krijgen
van Christus evenveel macht en zijn even groot en in dezelfde positie
afgebeeld. Bron 10 is van een aanhanger van de paus omdat hier
Hendrik IV nederig wordt afgebeeld. Hij onderwerpt zich.
Opdracht 6
Eigen werk.
Opdracht 7
a. Wereldlijke macht: troon, kroon, scepter, vlag. Geestelijke macht:
mijter.
b. De keizer geeft aan de bisschoppen, hertogen en graven de scepter en
de vlag/het vaandel als teken van wereldlijke macht. Hij geeft ze dus
bestuursmacht.
c. De stelling is juist want de bisschop links heeft al de mijter op. Hij is al
door de paus tot bisschop gewijd en heeft de investituur ondergaan en
daarna pas krijgt hij de wereldlijke macht. Dit is geheel volgens de
afspraken van het concordaat van Worms.
Opdracht 8
Levende grafiek.
Hierna staan de gebeurtenissen, de jaartallen en of de paus of de keizer
meer macht heeft/krijgt.
 De Duitse keizers benoemden bisschoppen tot hun leenmannen (zie
ook bron 2). Omstreeks 1020, keizer.
 De hervormingsbeweging van de abdij van Cluny verzet zich tegen
misstanden in de kerk. Omstreeks 1030, paus.
 Keizer Hendrik III steunt de hervormingsbeweging van Cluny.
Omstreeks 1040, paus.
 Hendrik III benoemt eigen kandidaten tot bisschop en paus. Omstreeks
1050, keizer.
 Het Dictatus Papae (bron 9). 1075, paus.
 De ontmoeting tussen koning Hendrik IV en paus Gregorius VII in
Canossa (bron 10). 1077, paus.
 Hendrik IV benoemt een tegenpaus. 1084, keizer.



d.
Het Concordaat van Worms. 1122, paus.
Bron 11 uit de Saksenspiegel. 1220, paus.
Het Westers Schisma (bron 12). 1378-1449, keizers.
Uiteindelijk is er weer een paus en zijn de macht en het aanzien die hij
had hersteld. Maar dat gebeurde alleen met steun van de keizer, dus die
was ook machtig. Overzien wij de hele periode van 1000-1500, dan
zien wij een duidelijke golfbeweging met afwisselend de meeste macht
bij de paus en dan weer bij de keizer.
Opdracht 9
Aan het einde van de investituurstrijd is juist de macht van de paus, dus de
geestelijke macht, toegenomen. Voorheen benoemde de koning/keizer,
bijvoorbeeld Hendrik IV, bisschoppen om verdere versnippering van
bezittingen en macht te voorkomen. Hij verrichtte ook de investituur, de
plechtige bekleding van de bisschop met staf en mijter. Paus Gregorius VII
vond dat de keizer zich daarmee begaf op het gebied van zijn macht, de
geestelijke macht en deed Hendrik IV in de kerkelijke ban, waardoor
niemand met hem mocht omgaan en hij niet in de hemel kon komen.
Hendrik IV ging daarop naar de paus die in Canossa was, om hem om
vergiffenis te vragen. Uiteindelijk accepteerde de paus de spijtbetuigingen
van Hendrik IV en hief hij de kerkelijke ban op. Maar spoedig ging de
Duitse koning weer op de oude voet verder en benoemde hij weer
bisschoppen (en zelfs een eigen paus, die hem tot keizer kroonde). Ook de
opvolgers van Hendrik en Gregorius maakten nog ruzie over wie het recht
had de bisschoppen te benoemen. Pas in 1122 kwam het tot een verdrag.
In Worms werd een concordaat gesloten (een verdrag tussen de kerk en de
staat) waarin werd bepaald dat eerst de paus iemand tot bisschop moest
wijden en daarna pas mocht de koning of keizer hem wereldlijke macht
geven. Op de lange termijn had de paus dus de investituurstrijd gewonnen.
4.2 Motieven om op kruistocht te gaan
Opdracht 1
a. Seldjoeken maken pelgrimstochten naar het Heilige Land onmogelijk.
Het Byzantijnse Rijk (christelijk) dreigde door de Seldjoeken
(Islamitisch) veroverd te worden.
b. De eerste was in de elfde eeuw en de laatste in de dertiende eeuw.
c. Dat is in de Hoge Middeleeuwen (1000-1300). Het is de Tijd van
Steden en Staten (1000-1500).
Opdracht 2
a. Het heroveren van de heilige plaatsen in Palestina.
b. Zo kon hij de pelgrimstochten door West-Europeanen mogelijk
maken. Hij wilde ook graag zijn macht over het Byzantijnse Rijk, dat
zich door het Oosters Schisma had afgescheiden van Rome, herstellen.
c. Het staat niet zo goed als je gaat praten over het vergroten van de eigen
macht. Je kunt dan maar beter spreken over de algemene doelen die de
West-Europeanen allemaal aan het hart gaan.
Opdracht 3
a.
Soort motief
Godsdienstig
Omschrijving
De reden om op
kruistocht te gaan heeft
Voorbeeld uit de paragraaf
De paus en de katholieken uit
West-Europa willen de
te maken met het
geloof.
Politiek
Economisch
Sociaal
Heilige Plaatsen in Palestina
bevrijden om er weer veilig
op bedevaart te gaan.
Er is een bestuurlijk
De keizer van Byzantium
motief om op kruistocht hoopt dat de ridders uit Westte gaan. Het gaat om een Europa hem helpen de
land en het bestuur
Seldjoeken weg te houden uit
ervan.
zijn rijk.
Het gaat om handel,
Ridders en handelaren
geld en rijkdom.
proberen door plunderingen
en handel geld en
rijkdommen te verwerven.
Het motief heeft te
Uit een familie is al generatie
maken met
op generatie iemand naar het
groepsgedrag of met
Heilige Land getrokken om
familie.
de Turken te verdrijven.
b. Vooral de voorbeelden bij economisch en sociaal zijn persoonlijk. Bij
godsdienstig en politiek hangt het ervan af of een paus of koning de
kruistocht echt zelf wil of dat hij de macht van de kerk of zijn land wil
uitbreiden of zijn aanzien wil vergroten. Als je op kruistocht gaat om in
de hemel te komen, dan is dat natuurlijk godsdienstig en persoonlijk.
Opdracht 4
a. Het gaat over de verovering van Jeruzalem en dat gebeurde tijdens de
eerste kruistocht.
b. ‘In 1099 slaagden de kruisridders erin Jeruzalem te veroveren.’ En:
‘De belangrijkste kruisvaarderstaat was het koninkrijk Jeruzalem’. Of:
‘Jeruzalem viel in 1187’.
c. Feiten:
1
Jeruzalem is in handen van de kruisridders
gevallen.
2
Er werden mensen vermoord.
3
De Al-Aksa-Moskee is ontheiligd door
moorden.
4
De kruisridders vochten moedig.
5
Er werden 70.000 moslims gedood.
6
Onder de doden waren godgeleerden.
Meningen:
1
De kruisridders waren net dieren: krachtig en
agressief.
2
De kruisridders waren als beesten:
moedig en strijdlustig.
d. In bron 14 worden juist gruweldaden verteld die de moslims de
christenen aandeden, terwijl in de bronnen 19 en 20 over christelijke
gewelddaden tegen de moslims wordt verteld. Er is sprake van
tijdgebondenheid en plaatsgebondenheid. De paus, die de berichten uit
Byzantium heeft vernomen en de verhalen van pelgrims kent, kan
alleen die zaken herhalen omdat hij daar en op dat moment gewoon
niets anders weet. Waarschijnlijk weten ook de islamieten in Jeruzalem
alleen wat de kruisridders daar in de stad hebben aangericht. Zij zullen
en kunnen daarom alleen dat vertellen wat ze weten.
Opdracht 5
Op de korte en middellange termijn waren de Kruistochten zeker een
succes, Jeruzalem was bijna een eeuw in christelijke handen en andere
gebieden, zoals Tripoli en omgeving, zelfs bijna twee eeuwen, maar
uiteindelijk werden de christelijke staatjes door de islamieten heroverd. Op
de zeer lange termijn hadden de kruistochten dus geen succes. Er was op
de lange termijn geen sprake van expansie.
Opdracht 6
a. Op de site staan gebeurtenissen. Je dient in elk geval van die
gebeurtenissen meer informatie te hebben.
b. Hier komt het exelschema levenslijn van Eleonora van Aquitanië
(ingevuld).
c. Haar leven zal zelfs voor een adellijke vrouw niet representatief zijn.
Eleonora had grote macht in haar gebieden en ging mee op kruistocht,
dat is toch erg uitzonderlijk.
d. Na een miskraam raakte Eleonora onder invloed van de geestelijke
Bernard van Clairvaux, die opriep tot een tweede kruistocht. Zij zou
niet meer losbandig leven in de hoop dat zij toch nog kinderen zou
krijgen. Ze kreeg nu inderdaad een kind en zag dat als een teken dat ze
de juiste beslissing had genomen. Ze ging met haar man Lodewijk mee
om in het Heilige Land de gewonden te verzorgen.
e. Dit zijn andere motieven dan die haar man had. Maar ze zou ook
duizend gewapende strijders meenemen en ze mengde zich in de
discussie of Jeruzalem of juist Odessa zou moeten worden veroverd.
Zo deed ze toch ook weer mee aan veroveringen en machtsstrijd. En
dat is weer niet anders dan de koning en de hoge edelen deden.
Opdracht 7
ab. Groepswerk met briefjesles. De briefjes staan in de
docentenhandleiding.
c. Op de korte en middellange termijn waren de kruistochten zeker een
succes, Jeruzalem was bijna een eeuw in christelijke handen en andere
gebieden, zoals Tripoli en omgeving zelfs bijna twee eeuwen, maar
uiteindelijk werden de christelijke staatjes door de islamieten heroverd.
Op de zeer lange termijn hadden de kruistochten dus geen succes.
d. Eigen oordeel met argumenten.
4.3 Brugge: stad van handel en nijverheid
Opdracht 1
a. West-Vlaanderen is een laaggelegen vruchtbaar kleigebied met veel
zee-inhammen en eilanden voor de noordelijke kust.
b. De voedselproductie werd steeds groter.
c. Er werden moerassen drooggelegd en er werd grond gewonnen ten
koste van de zee. Bossen werden gekapt. Er werden betere
landbouwmethodes gebruikt: drieslagstelsel, paard met haam,
karploeg.
d. Door de grotere voedselproductie kon de bevolking groeien.
Opdracht 2
a. Door de nederzetting te versterken kon het noordwestelijke deel van
Vlaanderen worden beschermd. De nederzetting trok nijverheid en
handel aan en zorgde zo voor werkgelegenheid en welvaart.
b. In deze periode werd de uitbreiding van de stad bewust gestimuleerd
en gepland. Meer mensen zouden ook meer belasting kunnen betalen.
Ook nu weer diende de stad om het omliggende land te besturen en te
beschermen.
c. Doordat de zee een inham sloeg tot nabij Brugge, was de stad beter
bereikbaar voor schepen en dat bevorderde sterk de handel.
Opdracht 3
De stad werd gebruikt om het omliggende land te beschermen en te
besturen. Het platteland leverde voedsel (graan en vlees) voor de
stedelingen. De boeren hielden schapen en die leverden wol voor de
lakennijverheid. Via wegen, rivieren en kanalen werden producten die in
de stad werden gemaakt (zoals broeken) of die geïmporteerd werden
(zuidvruchten en specerijen) naar de dorpelingen vervoerd. De
dorpelingen kochten die producten.
Opdracht 4
a. Handel is het ruilen van producten voor andere producten of voor geld.
b. Een ambacht is een beroep. Meestal wordt gewerkt met gereedschap
en eigen spierkracht.
Een ambacht is ook een gilde, dat is een vereniging van mensen met
hetzelfde beroep, bijvoorbeeld alle meubelmakers of alle handelaren.
c.
Ambacht
Ambacht
Koopmansgilde
Handel
Jaarmarkten
Hanze
Koopmansgilde
Opdracht 5
a. De stelling is juist want er wordt een situatie voorgesteld voor een
beperkte tijd. Je ziet niet wanneer welke handelsroute in gebruik was
en wanneer niet. Dus de ontwikkeling ontbreekt.
b. De handel op Engeland was er al in de twaalfde eeuw. De jaarmarkten
waren zeer belangrijk in de dertiende eeuw. In de dertiende en
veertiende eeuw werd de handel op de Oostzee steeds belangrijker.
Vanaf de veertiende eeuw kwamen Italiaanse handelaren per schip
naar Brugge.
Op deze wijze beschrijf je de veranderingen in de tijd. Dan heb je een
ontwikkeling.
c. Die veranderingen in de tijd kun je op de kaart aangeven door de juiste
eeuwen bij de juiste handel en de juiste handelsgebieden te zetten. Je
kunt ook werken met gekleurde pijlen en jaartallen erbij.
Opdracht 7
a. Engeland, Duitsland, Brabant, Holland, Zeeland, Bourgondië, Picardië,
Frankrijk, Castilië, Griekenland, Levant, (streek van de) Zwarte Zee,
Vlaanderen.
b. Castilië: sinaasappelen, citroenen
Griekenland: fruit, wijn
Levant: stoffen, specerijen
Zwarte Zee: pelzen
Italië: brokaat, zijde, wapens
c.
Gebied
West-Vlaanderen
Azië
Islamitische
Genoemd in de tekst
Vlaanderen
Levant, Zwarte Zee
Producten
Voedsel, lakens
Specerijen, zijde,
porselein,
gebieden
Genua en Venetië
Bourgondië,
Picardië, Frankrijk
Engeland, Duitsland,
Brabant, Holland,
Zeeland (Oostzeegebied)
Italië
Midden-Oosten
Levant
Jaarmarkten
Hanze
edelstenen, tapijten,
katoen, goud, zilver,
amandelen, ivoor
Wijn, tapijten
Tin, wol, hout,
graan, vee, vis,
aardewerk, was,
amber
Brokaat, zijde,
wapens, wijn
Stoffen, specerijen,
tapijten
4.4 Steden vechten voor meer vrijheid
Opdracht 1
a. De lijfeigenen worden vrij. Ze mogen zich vrij in de stad vestigen. Ze
hoeven geen opdrachten (hand- en spandiensten) voor de graaf meer
uit te voeren.
b. Hij wil zo dat er meer mensen in de stad gaan wonen. De stad kent
belangrijke handels- en nijverheidsactiviteit en brengt belastingen op.
Opdracht 2
a. Doordat de voedselproductie steeg, groeide de plattelandsbevolking.
Een deel kon in de stad gaan wonen. Die werd economisch gezien
steeds belangrijker. Er verhuizen dus mensen van het platteland naar
de stad. Ook werden voedsel en grondstoffen naar de stad verhandeld.
De stad leverde eindproducten aan de dorpelingen.
b. De dorpen groeien ook wel, maar minder snel dan de steden. Mensen
willen graag vrij zijn. In de stad zijn ze vrijer dan in de dorpen.
c. Het gevaar bestaat dat te veel mensen naar de stad willen verhuizen en
dat het land niet meer bewerkt wordt.
Opdracht 3
a. Ja, in zekere zin wel. Volgens bron 27 krijgen de horigen ook grotere
vrijheid.
b. De stad trekt mensen aan omdat de mensen daar minder plichten
hebben (bron 27). Om toch genoeg mensen in de dorpen te houden
moet de gravin ook de mensen op de domeinen vrijheden geven (bron
31). Zou ze dit niet doen, dan zouden te veel dorpelingen vertrekken.
Opdracht 4
a. Mogelijke antwoorden:
1
Een stad zorgde voor de handel. Als er meer mensen komen,
groeien de stad en de handel.
Een stad zorgde voor nijverheid. Er worden zo meer producten
gemaakt.
Stedelingen betalen belasting. Hoe meer mensen, des te meer
belastinginkomsten voor de graaf.
Vanuit de stad werd de omgeving beschermd en soms bestuurd. Een
sterke stad kan dat beter.
Sterke steden kunnen de graaf helpen tegen andere edelen of tegen de
koning.
b. Mogelijke antwoorden:
1
De stedelingen hadden meer vrijheden dan de dorpelingen. Hij
kon dus minder diensten van ze eisen.
2
Stedelingen wilden zelfbestuur en daardoor nam de macht van de
graaf ook weer af.
3
Steden kunnen zich ook juist tegen hem keren en zo onrust en
oorlog veroorzaken.
c. Voor de graaf wogen de voordelen blijkbaar zwaarder. Hij kreeg geld
van de steden en kon daarmee zijn macht en aanzien vergroten. De
steden steunden hem tegen de adel en ook dat vergrootte zijn macht.
Opdracht 5
a. De graaf mag een schepen niet een volgend jaar opnieuw benoemen.
Hij moet iemand anders kiezen. Ook is het verboden om familie van
zittende schepenen te kiezen. Zo krijg je minder kliekvorming en
familiepolitiek. Maar nog steeds benoemt de graaf de schepenen. De
gewone mensen mogen nog steeds niet kiezen.
b. De rijke handelaren kunnen door artikel 4 gekozen worden, maar ze
moeten dan wel langer dan een jaar geen handenarbeid hebben
verricht.
c. Nee, het bestuur blijft in handen van de rijkste mensen uit de stad. De
graaf kiest en het gewone volk heeft nog steeds geen enkele invloed.
Opdracht 6
a. Economisch: om handel te drijven moest je bij de Hanze van Londen
horen. Alleen rijke mensen konden het lidmaatschap kopen.
Politiek: alleen leden van de Hanze van Londen verdienden de kost
met handel. Je kon pas tot schepen gekozen worden, als je meer dan
een jaar geen handwerk meer had gedaan. Dat laatste kon alleen als je
handelaar was, dus als je lid was van de Hanze van Londen.
Opdracht 7
1. Het gewone volk krijgt het recht mee te beslissen over de instelling en
de hoogte van belastingen.
2. Het gewone volk kan nu controleren waaraan die belastingen worden
uitgegeven.
3. Niet alleen de graaf, ook het gewone volk mag nu raadsleden en
schepenen kiezen.
Opdracht 8
a. De patriciërs leefden van hun bezittingen, grond, huizen en kastelen.
De ambachtslieden verdienden de kost met hun ambacht. Ze moesten
dus echt werken.
b. Aanvankelijk verkoos de graaf alleen patriciërs tot schepenen en had
het gewone volk geen invloed op het stadsbestuur. Dat veranderde in
1241, toen ook rijke handelaren tot schepen benoemd konden worden.
Pas omstreeks 1280 hadden de ambachtslieden echt invloed op de
samenstelling van het stadsbestuur.
c. De patriciërs wilden graag zoveel mogelijk macht in de stad en
keerden zich ook tegen de graaf. Dus de graaf kon steun zoeken bij het
gewone volk (de ambachtslieden) omdat dat ook de macht van de
patriciërs wilde verminderen.
d. De Franse koning wilde zijn macht over Vlaanderen vergroten en de
Vlaamse graaf onderwerpen. De medestanders van de graaf waren de
vijanden van de koning.
e. De graaf wilde niet luisteren naar de Franse koning en daarom steunde
de koning weer de rijke patriciërs in de steden, die zich tegen de graaf
keerden.
Opdracht 9
a. De leden van eerste schepenbank werden door de graaf gekozen uit de
patriciërs van Brugge.
b. Voor de tweede schepenbank – ofwel de stadsraad – werd de helft van
de raadsleden gekozen door de schepenen van de eerste schepenbank
en de andere helft door het gemeen.
c. Het gemeen wilde ook de helft van de schepenen in de eerste
schepenbank kiezen. Op den duur werd zo de macht van de graaf
verminderd en kregen de schepenen en uiteindelijk het gemeen meer
invloed op de samenstelling van het stadsbestuur.
d. De patriciërs en de rijke handelaren zijn nog steeds duidelijk
oververtegenwoordigd. Het zou democratischer zijn wanneer alle
bevolkingsgroepen of ambachten in verhouding met hun omvang in de
schepenbank of stadsraad vertegenwoordigd zouden zijn.
Debat.
4.5
Bourgondië: aanzet tot een nieuwe staat
Opdracht 1
a. De bloeitijd van Bourgondië lag in de veertiende en vijftiende eeuw.
b. Toen werd de Honderdjarige Oorlog uitgevochten tussen Engeland en
Frankrijk. De hoofdoorzaak was dat de Engelse koning bezittingen had
in Frankrijk. De Franse koning wilde dat de Engelse koning erkende
dat hij voor die gebieden aan de Franse koning ondergeschikt was. Dat
wilde de Engelse koning natuurlijk niet.
c. De hertog van Bourgondië wilde ook niet aan de Franse koning
gehoorzamen en zag in de Engelse koning een bondgenoot om zijn
doelen te bereiken.
Opdracht 2
a. Huwelijk, erfenis, koop en verovering.
b. Huwelijk: Jan zonder Vrees met Margaretha van Holland-
Henegouwen.
Erfenis: Karel de Stoute erft van zijn vader Filips de Goede.
Koop: Namen werd door Filips de Goede gekocht.
Verovering: Karel de Stoute verovert Elzas en Lotharingen.
c. Een huwelijk hoeft niet per se tot een erfenis te leiden. Het is mogelijk
dat iemand anders het bezit erft. Filips de Goede erfde pas Holland,
Zeeland, Brabant, Limburg en Henegouwen nadat zijn neven jong
waren gestorven. Was dat niet gebeurd, dan waren die bezittingen van
Jan en Filips gebleven en vererfd aan hun kinderen. Een verovering
kan ook weer tot opstanden of nieuwe oorlogen leiden. Elzas en
Lotharingen zijn daar voorbeelden van.
Opdracht 3
a. Pachten van gronden, belastingen en tolheffingen. Ook kan geld
worden geleend.
b. Bij centralisatie laat je overal dezelfde regels gelden. Bij belastingen
neem je dan de zwaarste belasting. Door centralisatie wordt de inning
van belastingen efficiënter. Er gaat dan minder geld op aan edelen of
ambtenaren die het geld innen. Zo krijg je meer binnen.
c. 1
Huursoldaten om oorlog te voeren en zo gebieden te behouden of
te krijgen. Voor gebieds- en machtsuitbreiding.
2
Voor ambtenaren die de hertogen helpen met het innen van
belastingen, met bestuur en rechtspraak.
3
Voor de kastelen en een luxeleven om daarmee hun eigen status
te vergroten en zo indruk te maken op andere vorsten en op de
onderdanen.
4
Voor dure boeken om kennis te verwerven, maar vooral ook om
hun eigen status te vergroten en zo indruk te maken.
Opdracht 4
a. In de Tijd van Ridders en Monniken werd bestuurd en rechtgesproken
door de edelen die van de koning of keizer een leen hadden gekregen,
zoals een hertogdom of graafschap.
b. De hoge en lage adel, die eerst rechtspraken en bestuurden, verloren
die functie steeds meer aan geschoolde ambtenaren.
Opdracht 5
a. Met het geven van een leen aan lagere edelen (dus met het ontstaan
van feodale banden) wilde de koning of keizer zijn uitgestrekte rijk
beter besturen en verdedigen.
b. De hertog van Bourgondië wilde niet meer ondergeschikt zijn aan de
koning van Frankrijk. Hij wilde in zijn gebieden zelf de hoogste macht,
de soevereiniteit.
c. De rechtspraak en belastinginning van de edelen was van mindere
kwaliteit dan die van geschoolde rechters en ambtenaren.
d. Hij wilde wel de feodale banden behouden als die de gehoorzaamheid
en onderworpenheid van de lagere adel vergrootte.
Opdracht 6
a. Uiteindelijk was er slechts een dochter om op te volgen en die trouwde
met Maximiliaan van Habsburg, een Oostenrijker. Zo kwamen de
Bourgondische bezittingen in handen van die familie. Ook kwam de
bevolking vaak in opstand tegen het strenge en geldverslindende
bestuur van Karel de Stoute.
b. De Oostenrijkse Habsburgers profiteerden daarvan.
c. Doordat Maximiliaan van Habsburg met Maria huwde en de
Habsburgers uiteindelijk de Bourgondische gebieden erfden.
Opdracht 7
a. De rechten nemen toe omdat in de artikelen wordt bepaald dat de
nieuwe heerser zich moet houden aan de oude, voor de bevolking
gunstigere privileges. In artikel 1 staat dat alle gewesten in de Grote
Raad vertegenwoordigd dienen te zijn. In artikel 2 staat dat de rechters
in de Grote Raad de oude rechten en privileges moeten kennen en in
artikel 3 staat dat ze ook moeten worden toegepast. In artikel 4 staat dat
niet zomaar oorlog mag worden begonnen.
b. De hertog beknotte (verminderde) de rechten van de onderdanen en
eiste hoge belastingen. Daardoor waren er opstanden tegen zijn
bestuur.
c. De gewesten zouden haar als vrouw, gehuwd met een vreemdeling,
niet accepteren als landsvrouwe.
d. Juist ongunstig omdat de oude rechten hersteld worden en dus de
centralisatie weer werd teruggedraaid.
Opdracht 8
Eigen werk. Je maakt een verslag.
Opdracht 9
a. Kronieken en oorkonden.
b. De oorkonden geven de meer zakelijke neerslag van het leven, van
allerhande transacties en verdragen. De kronieken geven een levendig
verslag met emoties. Zo leer je het middeleeuwse leven kennen via
twee verschillende wegen: zakelijk en emotioneel.
c. Beide fragmenten zijn vooral op kronieken gebaseerd omdat het leven
zeer kleurrijk en vol felle emoties wordt beschreven.
d. Bron 34. Daar zie je het feestelijke en luisterrijke van een huwelijk van
mensen van hoge adel.
Bron 35. De kaart is zeer zakelijk. Hieruit is alleen de omvang van het
bezit van de Bourgondiërs af te leiden en dus ook hun rijkdom.
Bron 36.
Laat de kleurrijke kleding zien en de luxe aan het hof.
Bron 37. Geeft de woorden die de hertog gebruikte. Ze komen niet uit
een oorkonde, maar van iemand die erbij was en de wijze van dreigen
van Karel de Stoute ‘aan den lijve’ had ondervonden. Het is een
ooggetuigenverslag.
Opdracht 10
Eigen werk. Je maakt een verslag.
Afsluiting
Opdracht 1
a. Schema
b. De koning/keizer, bijvoorbeeld Hendrik IV, benoemde bisschoppen
om verdere versnippering van bezittingen en macht te voorkomen. Hij
verrichtte ook de investituur, de plechtige bekleding van de bisschop
met staf en mijter. Paus Gregorius VII vond dat de keizer zich daarmee
begaf op het gebied van zijn macht, de geestelijke macht en deed
Hendrik IV in de kerkelijke ban, waardoor niemand met hem mocht
omgaan en hij niet in de hemel kon komen. Hendrik IV ging daarop
naar de paus die in Canossa was, om hem om vergiffenis te vragen.
Uiteindelijk accepteerde de paus de spijtbetuigingen van Hendrik IV
en hief de kerkelijke ban op. Ook de opvolgers van Hendrik en
Gregorius maakten nog ruzie over wie het recht had de bisschoppen te
benoemen. Pas in 1122 kwam het tot een verdrag. In Worms werd een
concordaat gesloten (een verdrag tussen de kerk en de staat) waarin
werd bepaald dat eerst de paus iemand tot bisschop moest wijden en
daarna mocht de koning of keizer hem pas wereldlijke macht geven.
Aan het einde van de investituurstrijd was de macht van de paus, dus
de geestelijke macht, toegenomen. Op de lange termijn had de paus de
investituurstrijd dus gewonnen.
Opdracht 2
a.
Kruistocht
Jaren
Afkomst
kruisridders
Bereikte resultaat
Aantal
deelnemers
Eerste
kruistocht
1096-1099
1147-1149
230.000
80.000
Derde
kruistocht
1189-1192
Duitse Rijk,
Frankrijk en
Engeland
350.000
270.000
Vierde
kruistocht
1202-1204
Frankrijk,
Vlaanderen en
Henegouwen
30.000
0
Vijfde
kruistocht
1228-1229
Duitse Rijk, ZuidItalië en Sicilië
80.000
60.000
Zesde
kruistocht
1248-1254
Frankrijk en
Vlaanderen
Er werden
kruisvaarderstaten
gesticht en Jeruzalem
werd veroverd.
Aanvankelijk
veroverden ze
gebieden, maar na een
mislukt beleg van
Damascus volgde de
terugtocht.
De Duitsers keerden
vroegtijdig huiswaarts.
De Fransen en
Engelsen veroverden
in 1191 de havenplaats
Akko.
Enkele concurrerende
steden van Venetië
werden veroverd en
Constantinopel werd
bezet.
De Vrede van Jaffa
werd gesloten. De
Egyptische sultan
stond Jeruzalem,
Bethlehem en Nazareth
en de kuststreek af.
Damiate wordt
veroverd. De
kuststreek van
320.000
Tweede
kruistocht
Frankrijk,
Lotharingen,
Vlaanderen en
Zuid-Italië
Duitse Rijk
Frankrijk en
Vlaanderen
Deelnemers die
het einddoel
bereikten
40.000
25.000
10.000
Zevende
kruistocht
1270-1272
Frankrijk, Italië,
Engeland en
Vlaanderen
Palestina wordt
versterkt.
De Fransen belegerden
Tunis. De Engelsen
sloten in Palestina een
wapenstilstand.
b.
De twee belangrijkste doelen waren bevrijden van het Heilige
Land en expansie van het christendom. Beide doelen zijn op de lange
termijn niet gehaald.
Opdracht 3
De landbouw leverde zoveel voedsel dat meer mensen weer in de steden
konden gaan wonen en dat het aantal steden toenam. De stedelingen
verdienden hun brood met handel en het produceren van producten. De
samenleving werd steeds meer van bijna alleen agrarisch, een
maatschappij met landbouw én steden.
Opdracht 4
a. De sociale pyramide
Patriciaat
Rijke burgers met veel grond
Zeer rijke handelaren
Welvarende burgers
Leden van de ambachten
Arme burgers
Knechten
Geen lid van de ambachten
Zeer arme burgers
Mensen die leven van de bedeling
b. Eerst heeft alleen de eerste groep: het patriciaat, invloed in het bestuur
(rood).
Omstreeks 1500 hebben ook de zeer rijke handelaren en de leden van
de ambachten (via de ambachten) enige invloed in het bestuur (rood en
groen).
c. Voor beide delen van het kenmerk is een conclusie te trekken: ten
aanzien van de opkomst van de stedelijke burgerij én hun toenemende
stedelijke zelfstandigheid. De steden werden machtiger en steeds meer
burgers kregen invloed op het bestuur van hun stad. De stad werd
zelfstandiger ten opzichte van de landsheer: de graaf van Vlaanderen.
Dat kwam doordat zijn invloed op de samenstelling van het
stadsbestuur afnam ten voordele van de burgers. Toch bleef nog altijd
een groot deel van de bevolking uitgesloten van bestuurlijke invloed.
Opdracht 5
a. Centralisatie, geschoolde rechters en ambtenaren en een leger van
huursoldaten.
b. Door de hogere belastingen en het efficiëntere bestuur kwamen de
stedelingen in opstand. Zij wilden hun zelfstandigheid behouden. De
25.000
0
adel werd gedeeltelijk overbodig doordat er betaalde en geschoolde
ambtenaren en rechters kwamen en doordat er een huurleger kwam.
De adel voelde zich gepasseerd.
c. 1
De hertogen van Bourgondië probeerden een nieuwe staat te
stichten door een groot aantal gewesten te verwerven en samen te
voegen tot een nieuw land. Uiteindelijk lukte dat niet omdat het
grootste deel in Habsburgse handen kwam en een onderdeel werd van
het Duitse Rijk.
2
Die Bourgondische hertogen wilden centraliseren, maar door het
Groot Privilege werd een deel van de maatregelen teruggedraaid.
Opdracht 6
a. Geestelijkheid en adel.
b. De mijter en het kazuifel horen bij de geestelijkheid en de scepter en
kroon horen bij de adel. De koning is namelijk de hoogste edelman in
zijn gebied.
c. De paus kroont Karel I tot koning van Sicilië. Hij stelt zich als
geestelijke boven de koning, dus boven de wereldlijke macht. In dit
geval heeft de geestelijke macht gezegevierd.
d. Hij was drie jaar paus 1265-1268, bestreed ketterij en riep op tot een
kruistocht. Zijn korte pontificaat is niet bepalend voor zijn macht en
invloed.
e. Waarschijnlijk is paus Clementius IV de opdrachtgever geweest (of
een aanhanger van hem) want hier staat hij afgebeeld terwijl hij de
koning kroont, terwijl hij dus veel macht heeft.
Opdracht 7
Groepswerk expert. De eindconclusie mag zijn dat de kruistochten op de
lange termijn geen succes waren, terwijl de Reconquista, de herovering
van Spanje en Portugal op de islamieten (moren), geheel slaagde. Ook het
veroveren van gebieden in het oosten en bekeren van de mensen daar tot
het christendom was een succes.
Opdracht 8
Teken een kaart van jouw eigen stad.
Opdracht 9
a. De juiste volgorde is: slaven, horigen, vrije burgers.
bc. Tijd van Grieken en Romeinen 3000 v. Chr-500 n. Chr. Slaven.
Tijd van Monniken en Ridders 500-1000. Horigen.
Tijd van Steden en Staten 1000-1500. Steeds meer vrije burgers.
d. Laat de plaatjes door de docent controleren.
Opdracht 10
a. Nee, de koningin zal zich niet beroepen op de macht die zij van God
heeft gekregen en evenmin op de Bijbel. Bovendien heeft ze niet de
macht om ongehoorzamen te straffen. De rechtspraak is nu in
Nederland in handen van onafhankelijke rechters.
b. In landen met een dictatuur gebaseerd op het geloof kan dit wel nog
voorkomen. In islamitische landen beroept het staatshoofd of de
regeringsleider zich nog wel op Allah of de Koran. Denk aan Iran,
Soedan of Somalië.
Opdracht 11
a. Op 11 november wordt in België de wapenstilstand van de Eerste
Wereldoorlog (1914-1918) herdacht. Op 21 juli herdenken de Belgen
hun onafhankelijkheid. Op die dag in 1831 legde koning Leopold I de
eed op de grondwet af.
b. Frankrijk viert ook 11 november. Frankrijk herdenkt 14 juli als
symbolisch begin van de Franse Revolutie (1789). De Verenigde
Staten hebben 4 juli als onafhankelijkheidsdag.
c. Vrijheid op bestuurlijk gebied en vrijheid van oorlog is belangrijk voor
de mensen/volkeren.
Download