File - Proefwerkweek 3

advertisement
Levensbeschouwing Tijdvak 4: Tijd van steden en staten (1000-1500 n.Chr)
●Weinig steden door invallen en afwezigheid handel+ambacht. Nieuwe landbouwmethoden >
specialisatie > verkoop van overschot. Handel zorgde voor agrarisch-urbane samenleving.
Ambacht > Specialistische producten > verkoop door kooplui. Ondanks ziekte en honger
bleef de bevolking in steden toenemen. De Romeinen hadden een landbouwstedelijke
samenleving met wegen om steden van voedsel te voorzien.
●Steden werden zelfstandiger. Met de Guldensporenslag op 11 juli 1302 bij Kortrijk werd een
ridderleger verslagen door de burgerij. Graaf/hertog gaf een stad stadsrechten (eigen bestuur,
wetten, rechtspraak) in ruil voor belasting. Heer had een vertegenwoordiger; schout/baljuw.
Adel verloor de macht op economische activiteiten. Mensen trokken naar steden omdat ze de
vrijheid kozen boven de afhankelijkheid aan het hof van een ridder.
●De stadsmuren; symbool voor solidariteit en beschermden de stad. Er ontstonden gilden
(samenwerkingsverbanden). Die gaven zorg, scholing, kwaliteitsproducten, eerlijke prijs en
een uniek beroep binnen de stad. Nadeel=meesters maken de dienst uit en je hebt dure
werkplaatsen nodig. Zo kreeg je Patriciërs, kooplieden, burgers, en nieuwe inwoners die
geen burgers waren. Er ontstonden conflicten tussen vijandige clans (burgers+familie).
●Heren waren voortdurend op reis om macht te bevestigen en voorraden op te maken.
Centralisatie; één stad van waaruit bestuurd wordt. Geldeconomie > belastingsheffing en
kopen van trouw leenmannen, ambtenaren en legers. Ambtenaren traden op als hoogste
rechter en via hen probeerde de koning een nieuwe wetgeving in te voeren (=staatsvorming).
●Duitsland; bisschoppen aangesteld als hertog/ graaf (geen kinderen en door benoeming
afhankelijk). Geen duitse staat door conflict tussen paus en koning, het niet kunnen beperken
vd macht vd hertog/graaf, afwezigheid door verblijf in Italië. Engeland; Macht werd beperkt
doordat leen niet meer erfelijk was. Sheriffs in loondienst voor rechtspraak en
belastingsheffing, makkelijk door eiland. Frankrijk; machtsuitbreiding door
huwelijk/erfenis/verovering en oorlog (opkomst kanon).
Parlement ontstond om afspraken te maken over geld voor o.a. oorlogen. Was vergadering
van adel, geestelijken en burgerij. Vorst deed beloftes in ruil voor geld en steun. Het kwam
niet tot centraal geleide staten omdat niet overal dezelfde wetten/regels golden.
●Investituurstrijd: machtsstrijd tussen Duitse keizer en paus (11e+12e eeuw)
Tweezwaardenleer: wereldlijke en geestelijke macht (paus Gelasius I) geen strijd!
Geestelijke macht: zeggenschap over kerkelijke wereld, geloof en kerk.
Wereldlijke macht: zeggenschap over wereldlijke zaken en rechtspraak.
De keizer+kerk hebben elkaar nodig om macht te bevestigen en in stand te houden.
Kerk/paus; opvolger Petrus. Keizer; opvolger Romeinse keizers en beschermer christenheid.
Beiden laten hun claims teruggaan naar de Romeinse tijd omdat er toen veel macht was en
christendom ontplooide zich tot staatsgodsdienst. Keizer kon hertogen en graven wereldlijke
macht geven en hij gaf doorslag bij keuze bisschoppen in zijn rijk. De paus kon de keizer in
de ban doen en onderdanen doen geloven dat de keizer was afgezet.
●Hendrik IV en Gregorius VII benoemden allebei een andere aartsbisschop van Milaan. Paus
deed Hendrik in de ban en hij ging om vergiffenis vragen. 3 dagen moest hij wachten in
Canossa. Paus benoemde een tegenkoning, Hendrik een tegenpaus. In 1122 werd een c
compromis bereikt; Concordaat van Worms (priesters kozen de bisschoppen, keizer maakte
van bisschop hertog/graaf).
●Paus kon excommuniceren, interdict opleggen, en hij had een machtige organisatie waarmee
hij de kerk steeds meer in zijn greep kreeg. Kerk werd rijk door kardinalen in heel Europa te
verspreiden en belasting te heffen. Paus en keizer kregen elkaar niet in elkaars macht.
●Geloof zat diep; mensen bouwden kathedralen, gingen op bedevaart, vereerden heiligen en
streefden naar zuiverheid in het geloof door begijn of bedelorde te worden. Franciscus van
Assisi predikte net als Jezus maar dan in volkstaal en weigerde elk bezit. Mensen werden als
ketters vervolgd omdat ze zich tegen misstanden in de kerk of kerkelijke leer keerden.
Inquisitie; nieuwe kerkinstelling om ketters uit te roeien.
●Relegieus motief voor kruistochten was dat je dan geen boete hoefde te doen in Jeruzalem
voor je zonden. Sociaal-economisch motief was de heilige oorlog in 1096 waar paus
Urbanus tot opriep na de vraag van de keizer van Byzantium, omdat de ridders de
christelijke pelgrims in Jeruzalem zouden lastigvallen. In 1099 werd Jeruzalem veroverd.
Ook was het een uitlaatklep voor agressieve adel, zij vestigden in het oosten zelfstandige
kruisvaarderstaatjes. Onder leiding van Saladin werd in 1187 Jeruzalem heroverd. In 1291
viel Akko, de laatste christelijke stad in Palestina.
●In 1492 werd het laatste Arabisch leger verdreven uit Granada en daar eindigde de
reconquista (christelijke heroveringen van het Iberisch schiereiland). Vanaf 12e eeuw werd
handel over zee meer. Er ontstonden netwerken van steden en zo ontstond de Duitse Hanze
(samenwerkingsverband).
●1200 > kolonies op Kreta > slaven op suikerrietplantages > economisch succesvol > basis
Europese expansie over heel de wereld.
●Scholastiek: de filosofie (en theologie) van de school. Filosofie werd gezien als een
dienstmaagd van de theologie; theologie rationeel onderbouwd door filosofie. Doel was God
vinden door wetenschap. Basis voor onze huidige scholen gelegd door lectio en disputatio;
leraar voor een klas met studenten. Drie fasen van scholastiek:
1) Vroege scholastiek, 7e-12e eeuw, Anselmus van Canterbury en Petrus Abaelordus.
2) Hoogscholastiek, 13e eeuw, Bonaventura en Thomas van Aquino.
3) Late scholastiek, 14e-15e eeuw, Johannes Duns Scotus en Willem van Ockham.
Scholastici waren gericht op de Griekse filosoof Thomas van Aquino en op kerkvader
Augustinus.
●In de periode van culturele en intellectuele bloei deden zich 2 ontwikkelingen voor:
-13e eeuw; universiteit als instelling, theologie als wetenschap
-loop 13e eeuw; filosofie Aristoteles bekend (belangrijk voor theologie als wetenschap)
●Thomas van Aquino (1224-1274). In 1323 werd Thomas heilig verklaard en kerkleraar in
1568. In 1879 riep Paus Leo XIII het thomisme uit tot officiële filosofie van de Kerk. Hij
studeerde theologie in Parijs (1245-1248) en Keulen (1248-1252), waar hij tot priester
gewijd werd.
●Thomas gaat in zijn Summa Theologiae uit van het contingentiebeginsel (dingen hebben
eigenschappen maar voldoen daar niet volmaakt aan) en hij spreekt van 5 wegen.
De oorzaak van een ding ligt buiten zichzelf; causaliteitsbeginsel (wat in een ding contingent
gevonden wordt moet veroorzaakt zijn. Ook die oorzaak heeft een oorzaak enz.)
In de natuur is elk ding in aanleg (potentie) tot een voltooiing (act), finaliteitsbeginsel
(materie ‘zoekt’ zijn ideale vorm, voor alles is een doel). God is een niet-contingent Zijn
waarin alle eigenschappen volmaakt aanwezig zijn en samenvallen met zijn Wezen (Ipsum
Esse Subsistens  het uit zichzelf bestaande Wezen). ‘God’ is de naam van een absoluut,
eeuwig en onveranderlijke eerste oorzaak of eerste zijnde. God overstijgt de natuur en is er
tegelijk de diepste en blijvende oorzaak van (transcendentie+immanentie).
●Hij schreef ook ‘Summa contra Gentiles’, waarin de briljante denker met rationele
argumenten de waarheid van het christelijk geloof uiteenzet en verdedigt tegen de
afwijkende opvattingen van de heidense (niet-christelijke) filosofie.
●Summa: middeleeuwse synthese binnen een bepaalde tak van de toenmalige wetenschap.
Systematische uiteenzetting en totaalvisie van een auteur op een vakgebied als theologie, f
filosofie of het canoniek recht.
●Zijn ‘quaestiones disputatae’ zijn schriftelijke weergaven van universitaire colloquia over
theologische kwesties.
●Verschil filosofie en theologie: filosofische kennis gaat uit van ervaring en rede, theologie
heeft de grondslag in de openbaring van God zelf (geloofswetenschap).
●Theologie is voor Thomas een andere benaming voor ‘eerste filosofie’ (het nadenken over
de eerste werkelijkheden) wat later ‘metafysica’ werd genoemd. Hierdoor kun je via de rede
tot kennis komen over het bestaan van God en zijn natuur.
●Bevestiging God: De enige werkelijkheid zoals die ons in de ervaring gegeven is verwijst
naar een eerste oorzaak/eerste zijnde (prima causa/primum ens) waar al wat bestaat van
afhangt.
●De menselijke natuur is samengesteld uit ziel en lichaam: hij/zij is bezielde lichamelijkheid,
en als zodanig een sterfelijk wezen, hoewel de ziel wel iets geestelijks heeft. Dat blijkt uit de
2 vermogens verstand (openstaan voor waarheid en objectieve kennis) en wil.
●Het is de geestelijke natuur die de mens vatbaar maakt voor God en voor de ‘eeuwige
gelukzaligheid’, maar uit eigen kracht kan de mens dat niet bereiken. De mens is van nature
gericht op God maar de realisatie van dit verlangen is genade (het vrije initiatief van God die
zich aan de mens te kennen geeft).
Bedevaartsplaatsen zijn plekken waar je kunt bidden, zoals Jeruzalem en Rome. Redenen: -om als nieuwe mensen
terug te keren, -avontuur, -boetedoening, vergeven van de zonden. Rijke mensen gingen te paard, anderen te voet.
Het beeld wat de mensen toen van de wereld hadden was een platte wereld met Jeruzalem in het midden.
Kathedralen wilden naar de hemel/God kunnen reiken en doel was een glimp van het paradijs weer te geven. In de 12e
eeuw werd een nieuwe stijl kerk gebouwd; architectuur van het licht. (Bedacht door het hoofd van het plaatselijke
klooster, Abt Suger) Er konden meer mensen in de kerk, hoewel deze kerk zo duur was, en er waren nog mensen die honger
leden. De herbouw van de nog grotere kerk in Chartres na de brand was om Maria tevreden te stellen. Ze dachten dat zij een
grotere kerk wilde. Dit duurde 25 jaar. De gebrandschilderde ramen beeldden passages uit de Bijbel af, voor de
analfabeten. De kerk in Beauvais is nooit afgerond omdat 1)financiering stokte, 2)hij 2x instortte, 3)krijtsteen ongeschikt was,
4)er niet genoeg kennis was van bouwkunde in die tijd.
Mensen vroegen zich af hoe je kon voorkomen dat je in de hel kwam. In 1181 werd Franciscus van Assisi geboren in
Italië. Hij had kritiek op de kerk maar werd niet als ketter gezien omdat hij toestemming had van de paus om te
prediken. De paus keek neer op Franciscus in zijn armoede. Door een droom/visioen luisterde de paus de 2 ex wel naar
Franciscus. Hij overleed in 1226 en in 1228 werd hij heilig verklaard.
Katharen betekent zuivering. Zij wilden zich zuiveren van al het overtollige door geen bezit te hebben en geen vlees te
eten. De Katharen werden een bedreiging voor de kerk omdat ze een eenheid vormden tegen Rome. De paus wilde ze in
1209 definitief uitroeien en daarvoor ontstond de Inquisitie.
De Pest, ook wel de Zwarte Dood, woedde rond 1350. 1/3e deel van de bevolking stief toen. In Centraal-Azië leefde de
pestbacterie al en door de rat, en daarmee de vlooien, verspreidde deze zich. Bij Kaffa werden alle dode pestslachtoffers
van het leger van de Mongoolse prins over de muur Kaffa ingeschoten om zo de stad te vergiftigen. In oktober 1347 kwam de
pest in Europa, via de haven van Micena (Sicilië). Door het hele grote aantal slachtoffers raakten de begraafplaatsen te vol en
de mankrachten op. Toen kwamen er pestkuilen, een soort van massagraven. De paus, die in Avignon zat, overleefde alles
door de zorg van zijn lijfarts. Hij moest daarvoor wel een paar maanden temidden van vuren doorbrengen. Flagellanten (die
aan zelfpijniging deden met een flagellum) vormden een bedreiging voor de kerk en dus moesten koningen de Flagellanten
onderdrukken. Na de pest werd het geloof in God sterker, maar was de kerk wel zo goed als die zich voordeed?
In de middeleeuwen werden boeken hand gemaakt door monniken in kloosters. Alleen geestelijken konden toen
lezen en schrijven. Onderwerp van die boeken was vooral filosofie en geloof/religie. Duurde maanden voor een boek af
was. Een boek voert de mensen tot God en de taak van monniken was het woord van God verspreiden. De boeken werden
geschreven in een scriptorium. Schrijvende monnik heette een kopiist/overschrijver. Er werd geschreven op
perkament>dierenhuiden. Er werd geschreven in kapitalen (grote afgeronde letters) en het lettertype daarna was Gotisch,
langgerekt en dicht op elkaar. De betekenis van Codex/Codices is houtblok, en boeken heetten dan ook codices. Aan de
Bijbel werd extra aandacht besteed. Om te voorkomen dat boeken werden gestolen werden ze aan een ketting gelegd. Met
de komst van de boekdrukkunst (Laurens Jansz. Koster/Johannes Gutenberg 1450) verloor de kerk de greep op boeken en
dus beperkte kennis. Informatie werd toegankelijk voor iedereen. Meer mensen leerden nu lezen en schrijven.
Download