Migratie tussen België en Frankrijk in de 19de en 20ste eeuw

advertisement
Migratie tussen België en Frankrijk in de 19de en 20ste eeuw
Mobiliteit tussen (het latere) België en Frankrijk is een eeuwenoud fenomeen. Vanuit onze contreien
gingen landloze boeren aan de slag als loonarbeiders bij Franse herenboeren, traden meisjes in
dienst als huispersoneel bij burgerlijke gezinnen, en trokken jongeren naar de stad in de hoop er op
te klimmen op de sociale ladder.
Met de industriële evolutie tijdens de negentiende eeuw veranderden de traditionele
migratiepatronen. De concentratie van industrie in verstedelijkte gebieden - zoals het Noord-Franse
arrondissement Rijsel - ging gepaard met een inwijking vanuit het Franse en Belgische hinterland. Op
het einde van de negentiende eeuw waren er zo’n 500.000 Belgen in Frankrijk gevestigd. Ruim 70
procent van hen woonden in de noordelijke departementen van Le Nord, Pas-de-Calais en Ardennes.
Daarnaast vormde ook Parijs een aantrekkingspool.
De Belgen werkten hoofdzakelijk in de textielfabrieken van de regio Rijsel-Roubaix-Tourcoing, in de
mijnbouw van Pas-de-Calais en in de haven van Duinkerken. Heel wat onder hen zetten hun eigen
handeltje op of baatten een café uit na hun dagtaak in de fabriek. Hun aantallen werden aangevuld
met de seizoensarbeiders, verspreid over Franse bouwwerven of op de uitgestrekte velden van de
landbouwbedrijven ten noorden van Parijs.
Na de Eerste Wereldoorlog betrokken Belgische boerenfamilies de leegstaande landerijen in de
Loirestreek, in Normandië en elders. Tot ver in de twintigste eeuw bekommerde het katholieke Werk
der Vlamingen zich om het zielenheil van die geïsoleerde Belgische landbouwers. De Belgische
migratie naar Frankrijk doofde uit vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw.
Administratieve rompslomp
Sinds jaar en dag hield Parijs zicht op elk individu dat de staatsgrens was overgestoken. Tot in het
begin van de negentiende eeuw betekende dit elke reiziger zich moest wapenen met een officiële
reistoelating vooraleer fysiek de Franse grens over te steken. Tijdens de Restauratie (1814-1830)
werd deze migratiecontrole verschoven van het moment van grensovergang naar de eigenlijke
vestiging in Frankrijk. Elke nieuwkomer hoorde zich kort na aankomst te melden bij de gemeentelijke
autoriteiten.
De volgende decennia werd de maatregel weinig systematisch opgevolgd, tot in 1851 Louis Napoleon
– de latere keizer Napoleon III – bevestigde dat elke vreemdeling zijn aanwezigheid binnen de drie
dagen na aankomst op het stadhuis kenbaar moest maken (de zogenaamde déclaration de
résidence). De formulieren werden op het stadhuis opgemaakt en via de prefectuur naar Parijs
gestuurd, waar het ministerie van Binnenlandse Zaken het laatste woord had over de toekenning van
een verblijfsvergunning. Op basis van de gegevens die het ministerie op die manier verkreeg, stelde
zij in 1851 voor de eerste maal vreemdelingenstatistieken op.
1
Een steeds strenger vreemdelingenbeleid
De strenge hand van het Tweede Keizerrijk (1852-1870) slaagde er in de verplichte
verblijfsregistraties voor vreemdelingen gedurende een tiental jaar af te dwingen. Maar vanaf de
jaren 1860 trok het regime voorzichtig de liberale kaart: handel, goederen, mensen mochten in
vrijheid circuleren. De richtlijn van 1851 werd bewust achterwege gelaten, tot frustratie van
sommige grensgemeenten die droomden van de tijd toen ze de armlastige vreemdelingen in hun
omschrijving tenminste nog bij naam kenden.
Tijdens de Derde Republiek (1870-1940) groeide de wrevel onder de stemgerechtigde Franse
arbeidersbevolking recht evenredig met de economische crisis. Hun woede richtte zich tegen de
vreemdelingen: Italianen in het zuiden, maar ook Belgen in het noorden. Die nieuwkomers brachten
hun taal, gewoontes en kinderen mee. Ze “pikten Franse jobs in” en bovendien vervulden hun zonen
geen dienstplicht, noch in Frankrijk noch in het land van herkomst. Een ontevreden arbeidersmassa
was potentieel gevaarlijk – denk maar aan de opkomst van het socialisme – en kon maar beter gesust
worden met enkele protectionistische maatregelen. De Franse nationale arbeidsmarkt werd als
gevolg hiervan afgeschermd van ‘vreemde concurrentie’, waaronder men zowel goederen als
arbeidskrachten begreep.
Een nieuwe vreemdelingenwet
In oktober 1888 decreteerde Parijs dat elke vreemdeling bij aankomst in Frankrijk twee weken de tijd
had zichzelf en zijn gezin kenbaar te maken bij de lokale autoriteiten. De procedure werd herhaald
telkens de vreemdeling zich elders in Frankrijk vestigde. De nieuwkomer betaalde een registratiekost,
die in de volksmond al gauw werd omgedoopt tot ‘vreemdelingentaks’. Tot grote ontzetting van
duizenden Belgen in Frankrijk werkte het decreet retroactief: ook zij moesten zich melden op het
stad- of gemeentehuis, ongeacht de duur van hun vestiging in het land. Deze groep migranten
klaagde de nieuwe regeling tevergeefs aan. In 1893 werd het verstrengde decreet in wet gegoten (de
loi du séjour des étrangers). Niet-Franse mannen én vrouwen die woonden en werkten in Frankrijk
werden verondersteld zich opnieuw en individueel aan te melden bij de lokale autoriteiten. De
registratiekost van de procedure werd ook deze keer op de vreemdelingen verhaald. De wet gold ook
voor seizoensarbeiders, maar nog niet voor grensarbeiders. Op deze laatste groep kreeg men pas
greep met de algemene invoer van het individuele paspoort in 1917. Als gevolg van de richtlijnen van
1888 en 1893 bewaren de meeste Franse gemeenten ellenlange lijsten met persoonlijke gegevens
van vreemdelingen gevestigd op hun grondgebied. Een samenvatting van die gegevens werd aan de
prefectuur gerapporteerd. Deze gaf alles door aan de bevoegde ministeriële instanties.
Kiezen is verliezen
Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid: met dit devies sloopte de Franse Revolutie de muren van de
traditionele standenmaatschappij. Maar meteen begon ook een nieuwe denkoefening: voor wie
golden die kernwaarden? Voor de eigen nationale burgers natuurlijk. Dat waren individuen die waren
geboren uit een Franse vader (ius sanguinis). Maar wat te doen met vreemdelingen? Wanneer
konden die als nationale burgers worden beschouwd? Vanaf Napoleon was behalve de bloedlijn ook
de geboortegrond een bepalende factor in de Franse nationaliteitswetgeving (ius soli).
Vreemdelingen werden in twee categorieën ingedeeld: wel en niet geboren in Frankrijk.
2
We beginnen met de groep vreemdelingen die was geboren op Frans grondgebied. In NoordFrankrijk ging het meestal over zonen en dochters van Belgische migranten die zelf heel weinig
uitstaans hadden met België, het land van hun ouders. Sinds het burgerlijk wetboek van Napoleon uit
1804 konden nakomelingen van (mannelijke) vreemdelingen, geboren in Frankrijk, op basis van
artikel negen de Franse nationaliteit aanvragen bij hun meerderjarigheid. Maar veel Belgische
migrantenjongeren deden dit niet. Zij bleven Belg in Frankrijk en ontliepen zo de zware Franse
dienstplicht – een ‘recht’ voorbehouden aan Franse burgers.
Naturalisatiemogelijkheden en -verplichtingen
Parijs zag met lede ogen aan hoe in het noorden van het land een groep vreemdelingen officieel niet
tot haar burgers behoorde, maar wel geboren en getogen was in Frankrijk. Om deze jongeren in te
schakelen in het systeem, werd in 1851 de redenering van de code Napoléon omgedraaid. Kinderen
van migranten kregen vanaf dat moment sowieso de Franse nationaliteit bij hun meerderjarigheid,
tenzij ze die expliciet weigerden. In 1874 werd de procedure bemoeilijkt door de bureaucratische
eisen te verzwaren. Toch bleven Belgische migrantenjongeren de nationaliteit van hun voorouders
aanhouden, voornamelijk om de dienstplicht te ontduiken. In 1889 was de maat vol. Niet lang na de
verplichte vreemdelingenregistratie van 1888 werd een nieuwe nationaliteitswetgeving ingevoerd.
Derdegeneratiemigranten werden verplicht Frans; tweedegeneratiemigranten konden nog steeds
weigeren maar deden dit opvallend minder dan voorheen. Door de introductie van de
vreemdelingentaks en andere discriminerende maatregelen was het aanhouden van de Belgische
nationaliteit niet langer aantrekkelijk. Er ontstond een breed gedragen trend om de Franse
nationaliteit aan te nemen.
Voor eerstegeneratiemigranten was die naturalisatie niet evident. Zij behoorden immers tot de
groep vreemdelingen die niet geboren waren op Frans grondgebied. Om de Franse nationaliteit te
verkrijgen, moesten zij hun loyauteit bewijzen. In oorlogstijden kon dit letterlijk door deel te nemen
aan de strijd: zo werden heel wat Fransgezinde vreemdelingen na de Frans-Duitse oorlog (18701871) beloond voor hun inzet met de Franse nationaliteit. Een dertigtal jaar eerder had ook het
regime van de Tweede Republiek (1848-1852) de naturalisatieprocedure versoepeld ter beloning van
de vele vreemdelingen binnen haar rangen. Wegens overweldigend succes werden die verruimde
naturalisatiemogelijkheden spoedig terug afgeschaft. In plaats daarvan voerde de Tweede Republiek
in 1849 een tweeledige naturalisatieprocedure in, bestaande uit een ‘kleine’ en een ‘grote’
naturalisatie. Het vereiste ‘bewijs van loyauteit’ werd vanaf dan financieel begrepen, want voor elke
procedure moest een smak geld worden neergeteld.
‘Kleine’ en ’grote’ naturalisatie
Met de ‘kleine naturalisatie’ of de admission à domicile kende Parijs aan een individuele vreemdeling
een deel van de Franse burgerrechten toe (waaronder het recht zich officieel te vestigen in Frankrijk,
vandaar de naam) maar níet de Franse nationaliteit. Burgerschap en nationaliteit waren tot 1889
onderscheiden statuten. De Franse nationaliteit kon men pas verwerven na een wachtperiode van
drie tot tien jaar en het doorlopen van een tweede, dure procedure. Deze zogenaamde ‘grote
naturalisatie’ was het terrein van de vermogende bourgeoisie, voor wie Frans worden zakelijke en
politieke perspectieven bood. De meeste Belgische migranten gingen niet verder dan de eerste
procedure. Het tussenstatuut van de admission à domicile bood twee belangrijke zekerheden in het
dagelijks leven: vooreerst hoefde men de dienstplicht niet te verrichten, want die was voorbehouden
voor wie de Franse nationaliteit bezat. Maar daarnaast kon men ook niet zomaar het land worden
3
uitgewezen, in tegenstelling tot vreemdelingen die enkel over een verblijfsvergunning beschikten. De
admission à domicile mag niet worden verward met de déclaration de résidence. De ingewikkelde
nationaliteitswetgeving bracht een uitgebreide administratie met zich mee, die kan worden
geraadpleegd door geïnteresseerde – en geduldige – onderzoekers.
De Derde Republiek (1870-1945) maakte in 1889 komaf met de kleine naturalisatie als levenslang
tussenstatuut. De naturalisatieprocedure was nog steeds tweeledig, maar wie begon met de ‘kleine
naturalisatie’ werd verplicht na zijn wachtperiode ook de procedure van de ‘grote naturalisatie’ te
doorlopen. Indien hij dit niet deed, verloor hij het statuut van admis à domicile en werd hij juridisch
gezien terug een vreemdeling. Na de Eerste Wereldoorlog werd deze naturalisatiewetgeving
enigszins versoepeld om vreemde landbouwers die de bedrijven van gesneuvelde Franse mannen
hadden overgenomen, aan het land te binden. De ingeweken Belgische boeren, verspreid ten
noorden van Parijs, in Normandië en in de Loirestreek, konden vanaf 1927 reeds na drie jaar verblijf
in Frankrijk de Franse nationaliteit aanvragen. Het bood een toekomst voor henzelf en hun kinderen,
die zich aanpasten aan de Franse maatschappij.
Auteur: Saartje Vanden Borre
4
Colofon Migratie tussen België en Frankrijk in de 19de en 20ste eeuw
Auteur
De bijdrage omtrent de migratie tussen België en Frankrijk in de 19de en 20ste eeuw werd geschreven
door Saartje Vanden Borre. Ook de beschrijving van de volgende brontypes is van haar hand:
Verplichte vreemdelingenregistratie (F), Nationaliteitstoekenning van vreemdelingen, geboren op
niet-Franse bodem (F), Nationaliteitsverwerving voor nakomelingen van migranten, geboren op
Franse bodem (F), Verblijfsvergunning (F), Verenigingsaangiftes (F).
Literatuurlijst
Wie meer wil lezen omtrent de migratie tussen België en Frankrijk in de 19de en 20ste eeuw :
Onmisbaar voor de zoektocht naar buitenlanders in Franse archieven: DERAINNE P-J en VEGLIA P.
(eds), Les étrangers en France. Guide des sources d’archives publiques et privées. XIXe-XXe siècles,
Génériques – Directions des Archives de France, 3 volumes, Parijs, 1999.
Voor de indeling van archieven in Frankrijk is er het artikel van PAPIN K., ‘Wanorde scheppen waar
orde heerst. Over hoe archieven in Frankrijk werden geklasseerd,’ in: Westhoek, 28 (2) (2012), 229249.
Het standaardwerk rond Belgische migratie naar Noord-Frankrijk is LENTACKER F., La frontière
franco-belge. Étude géographique des effets d’une frontière internationale sur la vie de relations,
Rijsel, 1974.
Het standaardwerk rond de Franse nationaliteitswetgeving is WEIL P. Qu’est-ce qu'un français?
Histoire de la nationalité française depuis la Révolution, Parijs, 2005.
Een Nederlandstalig boek met onder andere een hoofdstuk over nationaliteitswetgeving, specifiek
toegepast op Belgische migranten in Frankrijk is VANDEN BORRE S., Vreemden op vertrouwd terrein.
Het sociaal-culturele leven en de integratie van Belgische migranten in het Noorden van Frankrijk
(1850-1914), Gent, 2012.
www.familiekunde-vlaanderen.be
www.familiegeschiedenis.be
5
Download