West-Afrikaanse muziek Afrika is een groot werelddeel met vele landen en culturen. Hier kan je kennismaken met de muziek uit de Franstalige landen van West-Afrika. Omdat West-Afrika op zich ook heel groot is, worden alleen de landen van de Manding cultuur besproken. contacten met verschillende buurvolkeren en deels door verschillende koloniale en post-koloniale ervaringen. In de muziek van deze landen staan ritme en percussie centraal. Door de koloniale slavenhandel zijn veel West-Afrikaanse muziekinvloeden terechtgekomen in de Verenigde Staten van Amerika, het Caribisch gebied en Suriname. Traditionele Manding muziek Het Mali of Manding Rijk zorgt voor eenheid in de muzikale traditie van de Franstalige West-Afrikaanse landen: Mali, Senegal en Guinee. Hieruit ontstaat de traditionele Mandingmuziek. In deze muziek staat ritme centraal. De ritmes kunnen per gelegenheid en per streek sterk verschillen. Binnen de Manding cultuur is er een onderscheid te maken tussen de Maninka, Bamana en Mandinka muziek. Kenmerkend voor de Manding bevolking zijn de verhalenvertellers: de jeli of griots. Mali en Guinee zijn het centrum van het historische Manding of Mali Rijk. Ook het huidige land Senegal hoort daar bij. Het gebied van de stammen die van oorsprong in deze landen wonen, loopt over de huidige landsgrenzen heen. Er worden drie hoofdtalen gesproken in het gebied van de Manding bevolking: Maninka, Bamana en Mandinka. Door de eeuwen heen heeft elk van deze drie gelijknamige culturen zijn eigen muzikale ontwikkeling doorgemaakt. Dit komt deels door Afrikaanse muziek wordt in het Westen vaak gezien als trommelmuziek. Maar het is natuurlijk veel meer dan dat. Op een Afrikaans feest wordt niet alleen op trommels gespeeld. Er wordt ook altijd gedanst en gezongen. In Afrika is muziek meer dan alleen voor amusement of voor concerten, zoals vaak in het Westen het geval is. Bij belangrijke gebeurtenissen, zoals een bruiloft of een geboorte, worden speciale ritmes gespeeld. Deze mogen alleen dan gespeeld worden. De trommels zijn per land verschillend. Wellicht heb je wel eens gehoord van de djembé. Deze trommel is bij ons het bekendst. In Senegal en Mali is het een belangrijk instrument. Djembé-spelers uit deze landen treden in Nederland op en geven hier les. Op bijna elke muziekschool in Nederland kan je tegenwoordig djembé-les krijgen. In Senegal heb je daarnaast ook de sabar. Verder worden ook de krin, de balafoon en het snaarinstrument kora veel gebruikt. Veel moderne bands gaan met deze jeli traditie verder. Zoals bijvoorbeeld Bemebeya Jazz uit Guinee en Les Ambassadeurs en de Rail Band uit Mali. MANINKA MUZIEK (Mali/ Guinee) Maninka muziek is de traditionele Manding muziek uit Mali en Oost-Guinee. Typisch zijn het middelmatige tempo, de lekkere ritmes en de versierde melodieën bovenop de vaste harmonieën. Traditionele begeleidingsinstrumenten in de Maninka muziek zijn de ngoni, de tamani en de dundun. In Oost-Guinee is sinds de late jaren 1940 de gitaar populair. De manier van gitaar spelen lijkt erg op balafoon melodieën en speeltechnieken. Bekende zangers van Maninka muziek zijn Ami Koita, Kasse Mady Diabaté en Salif Keita. Een bekende Maninka gitarist is Kanté Manfila. GRIOT MUZIEK BAMANA MUZIEK (Mali/ Guinee/ Senegal) (West-Afrika) De jelis of griots zijn kenmerkend voor de Manding bevolking. Zij vertellen over belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis en over belangrijke personen. In het begin werken de griots vaak voor de hofhouding. Zij zingen dan lofliederen over de vorst. Hun muziek is gebaseerd op een melodie die zich steeds herhaalt. Daarop wordt dan geïmproviseerd. Bamana melodieën zijn vaak pentatonisch en hebben een langzaam tempo. De muziek lijkt meer op de muziek uit de noordelijker gelegen woestijngebieden. Bamana muziek is dansmuziek. Een bekende dansband uit de Bamana stijl is de Super Djata Band. MANDINKA MUZIEK (Senegal/ Gambia) In de Mandinka muziek van Senegal en Gambia staat de kora centraal. In Mali wordt meestal door vrouwen gezongen. Maar in Senegal en Gambia zingen voornamelijk mannen. De muziek is sterk beïnvloed door de ritmes en trompatronen van aangrenzende bevolkingsgroepen, zoals de Wolof uit Noord-Senegal en de Jola uit Zuid-Senegal. Een bekende koraspeler is Jaliba Kuyateh. WASSOULOU MUZIEK (Mali) In de Manding cultuur bestaat de traditie van de griots al eeuwenlang. Deze griots zijn verhalenvertellers: ze trekken rond en vertellen overal waar ze komen verhalen, begeleid door muziek. De Wassoulou muziek is veel later vanuit diezelfde traditie ontstaan. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze traditie is Oumou Sangaré. Zij heeft ook invloeden uit de Westerse popmuziek in haar muziek verwerkt. MBALAX (Internationaal) Mbalax is een mix van traditionele West-Afrikaanse muziek en westerse popmuziek. Mbalax is dansmuziek. De instrumenten uit de Maninka muziek worden hier gecombineerd met elektrische gitaar, basgitaar en soms synthesizer. De bekendste Mbalax artiest is Youssou N'Dour. Hij is vooral bekend door zijn samenwerking met Peter Gabriel en Neneh Cherry. Yousou N'Dour mengt traditionele instrumenten als de kora, sabar en djembé met westerse popmuziek. Zijn voorbeeld kent zeer veel navolging. Naast de popmuziek gaat Yousou N'Dour ook door met het maken van traditionele muziek. Hij staat bekend als een groot koraspeler. WEST-AFRIKAANSE POPMUZIEK De Wassoulou muziek ontstaat in de jaren 1970 ten Zuiden van Bamako in de Malinese Wassoulou streek. Ze komt voort uit een combinatie van jagersliederen en gemaskerde dansen. Anders dan in de griot muziek wordt in de Wassoulou muziek commentaar en advies gegeven over sociale gebeurtenissen en vrouwenzaken. Wassoulou muziek draagt dus een boodschap uit. Maar het is ook dansmuziek. (Internationaal) In Dakar zijn de laatste jaren enorm veel hiphopgroepen ontstaan. Zij rappen in hun eigen taal en gebruiken voor het geluidseffect traditionele instrumenten als de sabar. Een voorbeeld van zo'n groep is Positive Black Soul. De Malinese gitarist Ali Farka Touré wordt wereldwijd bekend door zijn samenwerking met Ry Cooder. Ook Malinese artiesten als Salif Keita en Mory Kante zijn voor hun mix van traditionele en westerse muziek bekend. MUZIEK IN AFRIKA AFRIKAANSE REGGAE (Afrika) Reggae verovert vanuit Jamaica de wereld. In Afrika wordt reggae ontzettend populair. Hier ontstaat een vermenging met Afrikaanse muziek. Afrikaanse reggae is dansmuziek en draagt een boodschap uit. Bekende Afrikaanse reggae artiesten zijn Alpha Blondy (Ivoorkust, West Afrika) en Lucky Dube (Zuid Afrika). 1.POLYRITMIEK Als je Afrikaanse muziek met westerse muziek vergelijkt, valt dadelijk op hoe in Afrika aan het ritme een belangrijke plaats wordt toegekend, terwijl bij ons in het Westen de melodie en de harmonie de meeste aandacht krijgen. Harmonie is het tegelijkertijd voortbrengen van verschillende tonen die 'mooi' (d.i. harmonisch) samenklinken. De harmonie is inmiddels uitgegroeid tot een ingewikkeld systeem van regels die bepalen welke noten elkaar mogen opvolgen en welke er samen mogen klinken. De voorloper van de harmonie was de polyfonie. De Afrikaanse tegenhanger van de polyfonie heet polyritmiek: het tegelijkertijd voortbrengen van verschillende (eenvoudige) ritmen, die samen de ritmische lagen vormen van een ingewikkeld geheel, waarin iedere muzikant, danser of zelfs luisteraar zijn plaats heeft. Terwijl polyfonie op ‚‚n moment waarneembaar is (synchronie), heb je om een ritme te horen een zekere tijdspanne nodig (diachronie), wat het repetitieve karakter van Afrikaanse muziek verklaart. Polyritmiek is meer dan het boven elkaar plaatsen van verschillende ritmische lagen. Er kunnen verschijnselen optreden die te onderscheiden zijn in twee aspecten. 1. POLYMETER: twee muzikanten spelen samen twee verschillende ritmische patronen, maar het patroon van de ene muzikant duurt langer dan dat van de andere. Als je de muziek zou noteren, zijn de maten van beide patronen van verschillende lengte. De ritmen kruisen elkaar voortdurend en de eerste tijd valt slechts zelden samen. 2. TEGENRITME: twee muzikanten spelen elk een patroon dat even lang is, maar de ene deelt die tijdspanne bvb. in drie tellen in, de andere bvb. in vier. De maten duren even lang en de eerste tijd valt altijd samen. Andere kenmerken van Afrikaanse muziek zijn het veelvuldig voorkomen van tegentijden en syncopaties. Het gebruik van tegentijden of 'off beats' is het benadrukken van de zwakke tijden in de maat, terwijl de sterke tijden geen of een zwakke nadruk krijgen. Syncopatie is het onverwacht naar voren schuiven of uitstellen van noten. Zo worden de normale accenten verschoven en ontstaan er onverwachte leegtes in de muziek. De eigenlijke beat speelt men vaak niet. Men speelt rond de beat. Het is aan de luisteraar om deze ontbrekende beat te horen. Ook elke muzikant of danser zoekt naar de verborgen beat en richt zijn aandacht op de leegtes in de muziek die hij dan zal opvullen met zijn slagwerk of zijn danspassen. Dit doet hij echter niet zonder er op te letten nog voldoende ruimte open te laten voor eventuele andere spelers, dansers en luisteraars/toeschouwers. Op die manier vereist het beluisteren en bekijken van Afrikaanse muziek-en-dans een actief engagement van muzikanten, dansers Šn toeschouwers. Door het elkaar aanvullen van ritmische lagen en het gebruik van tegenritmen en tegentijden, krijgt de Afrikaanse muziek een vraag-antwoordkarakter: de muzikanten converseren met elkaar. In polyritmiek kan dit op een zeer snel nivo gebeuren: een noot van de ene muzikant plaatst zich tussen twee noten van een andere. Maar ook hele (ritmische) zinnen kunnen in een vraag-antwoord-verhouding t.o.v. elkaar staan. Zo is er in Afrikaanse songs meestal een voorzanger en een koor (meestal gevormd door de toeschouwers) dat de zinnen herhaalt. 2. COMMUNICATIE Afrikaanse muziek spelen, erop dansen en ernaar luisteren is communiceren. Niet alleen in het spel van vraag-en-antwoord, maar ook door het kruisen van de ritmen. Door het te 'beantwoorden' of door het te kruisen, accentueert en definieert de ene ritmische laag de andere. Bij het kruisen van ritmen, mag de drummer zich niet te ver verwijderen van de subtiele verhoudingen tussen de drummers onderling om het basiskarakter van het ritme niet te verliezen. Anderzijds mag hij niet teveel synchroon spelen met anderen teneinde de beat niet al te zeer te benadrukken. We zien dus dat de techniek van het spelen ondergeschikt is aan de helderheid van de onderlinge communicatie. Niet w…t de drummer speelt is van belang, wel wat hij accentueert bij de andere drummers. Het is niet de bedoeling te tonen tot welke virtuoze kapriolen de drummer in staat is. Hij toont niet wat hij kan, maar wat de potentie is van het geheel. 3. PARTICIPATIE Er zijn heel wat paralellen te trekken tussen de vorm van de Afrikaanse muziek (d.i. de polyritmiek) en de manier waarop het sociaal leven in Afrika georganiseerd is. Een moeder wiegt haar kind in slaap in een ritme dat een polyritmische verhouding heeft tot het slaapliedje dat zij zingt. Om te vermijden dat een gesprek of een toespraak stilvalt, vullen de gespreksgenoten of luisteraars de gaten die de spreker openlaat op met korte woordjes of keelgeluiden. Vrouwen die maniok stampen, mannen die het damspel spelen, bedienden achter hun computer of gewoon twee mensen die elkaar groeten: in Afrika gebeurt dit polyritmisch, waardoor de samenhang van iedereen met elkaar en van alles met alles benadrukt wordt. Ook bij een muzikale gebeurtenis is de samenhang met de sociale situatie waarin het geheel plaatsvindt, het belangrijkst. Een trommelaar op zijn eentje heeft geen zin, een bandje dat speelt zonder dat erbij gedanst wordt evenmin en een dansfeest zonder dat er nieuwsgierigen rondom staan of kinderen tussendoor lopen zal je ook nooit tegenkomen. Muziek is in Afrika geen expressie van individuele gevoelens. Het is evenmin een expressie van geloofsovertuigingen van de gemeenschap, noch van morele regels die de sociale situatie bepalen waarin het geheel van muziek-en-dans plaatsvindt. De ritmen zŠlf vormen de gemeenschap; en het zijn de ritmen zŠlf die de actuele situatie uitmaken. Expressie is ondergeschikt aan vorm en deze vorm hoeft niet noodzakelijk mooi te zijn. Zij moet wel de deelname (participatie) van zoveel mogelijk mensen mogelijk maken of het nu muzikanten zijn, dansers of toeschouwers. De muziek-en-dans moedigt de interactie aan. Zij geeft aan individuen een plaats in de gemeenschap. Tegelijkertijd plaatst die muziek-en-dans de gemeenschap tegenover haar geschiedenis. De basis van elke ritmische laag en de combinatie van ritmische lagen hebben een eeuwenoude geschiedenis achter zich en liggen traditioneel vast. Maar door het vari‰ren van het basisritme en door het improviseren rond het basisritme zoekt het individu niet alleen een plaats voor zich in de gemeenschap, maar verbindt hij ook de actuele gelegenheid met de traditie. We zien dat verandering en vooruitgang in zo'n context niet in tegenspraak zijn met traditie. Integendeel, verandering is slechts mogelijk binnen een bepaalde traditie, die op haar beurt slechts kan blijven bestaan als zij voortdurend aan nieuwe situaties wordt aangepast. Yanne De Belder, december 1995 (herzien oktober 2002) Bibliografie: * John Miller Chernoff: African Rhythm and African Sensibility Aesthetics and Social Action in African Musical Idioms (Chicago: University of Chicago Press, 1979). * Francis Bebey: De Muziek van Afrika (Amsterdam: In de Knipscheer, 1993). * Mickey Hart & Fredric Lieberman: Planet Drum - A Celebration of Percussion * and Rhythm (San Francisco: HarperCollinsPublishers, 1991). POLYRITMIEK BIJ DE MALINKE Hoewel de Malinké in de loop der tijden uitgezwermd zijn over Ivoorkust, Burkina Faso en Senegal en op die manier hun muziek verspreid hebben over zowat heel West-Afrika, zullen we het in dit artikel voornamelijk hebben over het slagwerk in de streek Manden, dat historisch en geografisch het hart van de Malinké-cultuur vormt. Manden strekt zich uit over het zuidwesten van Mali (Kita en Kangaba) en het noordoostelijke kwart van Guinée (Siguiri, Mandiana, Kankan en Kouroussa). Dit artikel kan gelezen worden als toepassing van de tekst "Muziek in Afrika" die je elders op deze webstek kan lezen. We beschouwen de muziek van de Malinké als polyritmisch, d.w.z. als muziek die bestaat uit verschillende ritmische lagen of patronen. In de dorpen op het platteland, waar men ook vandaag nog grotendeels volgens de prekoloniale tradities leeft, is er doorgaans slechts één djembémeester. Ondersteund door een tweetal leerjongens op begeleidende djembe en op doundoun, is hij de 'Master of Ceremony' op alle feesten die in het dorp plaatsvinden. Daarbij wordt hij vaak begeleid door andere muzikanten op nkoni (driesnarig tokkelinstrument), op tama (okseldrum) of aan de balafo (xylofoon). De vrouwen zingen, dansen en bespelen de karignan (ijzeren buisvormig gongetje) of de diabara (kalebas-schudder). Om de Malinkéritmen te ontleden, gebruiken we de driedeling die de Amerikaanse percussionist en etnomusicoloog David Locke voorstelt. In een traditioneel slagwerktrio bepaalt het djembébegeleidingsritme de TIJD (the time). Dit vormt de grondlaag voor de tweede laag van de polyritmiek, die wordt gespeeld door de 'dounounfola'. Het patroon van de doundoun vormt een antwoord, een RESPONS (the response) op de vraag, de ROEP (the call) van de djembesolist, die hiermee de afwerkingslaag aanbrengt. Het is naar deze structuur dat we verwijzen als we het hebben over het vraag-antwoord-karakter van Malinkémuziek. De TIJD is de ritmische basis. Het gaat om het kneden van de tijd in een bepaalde vorm, die de fundamentele ritmische structuur, de muzikale context en de typische kadans van het ritme als geheel aangeeft. De herhaling staat hier centraal: al de ritmepatronen die niet veranderen in de chronologie van het musiceren kunnen we onderbrengen bij de TIJD. De ROEP wordt gespeeld door de solist, die de leider is en vaak meesterdrummer. Hij geeft het tempo aan, improviseert op basis van traditionele ritmische zinnen en geeft signalen voor de dansers. De verandering neemt hier een centrale plaats in. In de patronen die de RESPONS uitmaken, ontmoeten herhaling en verandering elkaar. De doundounspeler kan welbepaalde variaties van zijn vaste basispatroon gebruiken in zijn vraag-antwoord-spel met de solist. Hij 'volgt' de solist. In zo'n klein ensemble van drie slagwerkers spelen de begeleidende djembe en de doundoun bij voorkeur patronen die 'tegen de tijd' zitten. De sterke tijden worden dus niet of zwak gespeeld. Het is dààr dat de dansers hun voeten kunnen zetten. Als er meer muzikanten zijn, kan men twee begeleidingspatronen op djembe spelen. De ene djembefola neemt het basisbegeleidingspatroon voor zijn rekening, d.i. de djembebegeleiding die typisch is voor een bepaald ritme; de tweede een begeleidingspatroon dat er complementair aan is. Meestal zijn er dan ook twee doundounspelers: de basisdoundoun die mag variëren en een patroon speelt dat haaks staat op dat van de tweede dounounfola, die niet varieert en dus deel uitmaakt van de TIJD. In de Guinese streek Hamana (rond Kouroussa) zijn de doundounspelers steeds met z'n drieën, waarbij elke doundounspeler met zijn linkerhand een 'kenken' (metalen gong) bespeelt. De eerste doundoun heet hier 'dounoumba', de tweede 'sangban' en de derde 'kenkeni'. De kenkeni mag niet variëren en behoort dus tot de TIJD. De dounoumba volgt de solist en maakt dus deel uit van de RESPONS. Bij de sangban liggen de zaken iets ingewikkelder. Hij vormt eigenlijk het hart van het ritme. Dit betekent dat het de sangban is die onderscheid met andere ritmes mogelijk maakt. Het patroon dat sangban speelt, bepaalt ook de lengte van de ritmische zinnen. Het is de 'melodie' van het ritme; datgene wat in je hoofd blijft hangen als de muziek gestopt is; datgene wat je hoort als je je ogen sluit of het ritme vanop enige afstand beluistert. In die zin is de sangban een onderdeel van de TIJD. Maar sangban mag ook variëren, reagerend op en gelijklopend met de djembe-improvisaties en volgens welbepaalde patronen. Op die manier behoort hij tot de RESPONS. Samen met dounoumba voert hij een dynamische conversatie met de solodjembe. De bel of kenken die elke dounounfola met zijn linkerhand bespeelt, geeft het raster aan waarin het patroon van de doundoun past. Zo geeft het belpatroon mogelijke variaties voor de doundoun aan. In Hamana bestaat bovendien een familie van dansen die alle 'Dounounba' genoemd worden of 'Dans van de sterke mannen'. Deze ritmen zijn heel wat ingewikkelder van structuur dan de meeste andere Malinkéritmen en de variaties van dounoumba en sangban spelen er een prominente rol in. Schematisch hebben we dus voor elk ritme: I. de TIJD: 1. sangban (het hart van het ritme), 2. kenkeni, 3. basisbegeleidingspatroon voor de djembe (heeft een innige verhouding met de sangban), 4. tweede begeleidingspatroon voor de djembe (duidt de tijden aan en deelt dus elke maat in vier gelijke delen in), 5. derde djembe-begeleiding (benadrukt meestal de tegentijden), 6. kenkens (de kadans van het ritme) en eventueel 7.diabara. (Tweede en derde begeleidingspatronen zijn fakultatief.) II. de RESPONS: 1. sangban en 2. dounoumba die met hun variaties reageren op: III. de ROEP: de djembe-solist die de dans volgt. Zoals elders in Afrika, is muziek bij de Malinké een vorm van communicatie. Niemand speelt een ritme dat al door iemand anders gespeeld wordt. Elk ritmisch patroon vult de andere patronen aan. Elk patroon reageert op een ander patroon, verwijst dus naar de andere ritmische lagen en aldus naar het geheel waarin elkeen zijn onvervangbare rol vervult. Zelfs wat de solist speelt, is niet belangrijk op zichzelf, maar slechts in de mate dat zijn spel verwijst naar zowel de TIJD, als de RESPONS en natuurlijk in de eerste plaats naar de dans. Op die manier moedigt de muziek van de Malinké aan tot interactie en geeft het aan elk individu een plaats in de gemeenschap (van muzikanten, dansers en toeschouwers, of uitgebreid- van de dorpelingen). Polymeter of het kruisen van ritmepatronen, dat voornamelijk voorkomt in soloritmen en improvisaties, is één van de technieken waarover een drummer beschikt om de aandacht op de andere ritmische lagen te richten. Hierbij 'verlaat' de ROEP van de solist het metrum van het ritme en doet verscheidene malen 'haasje-over' met de muziekmaten om na een reeks 'loopings' samen met de RESPONS en de TIJD op de 'één', d.i. de eerste tel van elke maat, te 'landen'. Tegenritmen (het ene patroon deelt de maat in vier in, terwijl het andere patroon dezelfde maat in drie indeelt) komen eveneens vaak voor in solozinnen. Vooral 12/8-ritmen nodigen uit tot het spelen van tegenritmen. In 12/8-ritmen zijn het vaak de doundouns die een tegenritme aangeven dat gesuggereerd wordt door het belpatroon. De belpatroontjes in 12/8-ritmen zijn heel vaak gedeeltelijk in tegenritme. Ook kruisende ritmen komen wel eens voor tussen verschillende doundouns onderling. In de hogervermelde Dounoumba-ritmen, die alle in de maat 12/8 zijn, neemt het spel tussen verschillende tegenritmen en tussen verschillende kruisende ritmen zelfs de centrale plaats in. Wat het benadrukken van tegentijden betreft, herhalen we dat van de begeleidingspatronen en de doundounpatronen bij voorkeur die patronen gespeeld worden die tegen de tijd zitten indien er slechts enkele muzikanten aanwezig zijn. Een verschijnsel dat veel voorkomt bij het Malinkéslagwerk, is dat twee of zelfs drie djembe's hetzelfde begeleidingspatroon spelen, waarbij elke muzikant een tel verschoven is ten opzichte van de ander. Ook tussen verschillende belpatroontjes doet zich vaak zo'n 'rondzingen van ritmes' voor met als effect een psychedelische aanval op het waarnemingsvermogen (het effect van de zogenaamde auditieve illusies). Terwijl de TIJD en de RESPONS grotendeels rond de 'één' spelen, gaat het soloritme van de djembe vaak de beat juist benadrukken, om de eenvoudige reden dat de dansers ook meestal met hun voeten op de tijd zitten. Toch vullen soloritmen vaak zowat alles op behalve de 'één'; de solist speelt dikwijls 'rond' de 'één'. Tot slot beschouwen we nog de chronologie van de muziek-en-dans bij de Malinké. Er wordt slechts muziek gespeeld als er gedanst kan worden en op zo'n dansfeest wordt er altijd gezongen. De 'griotte' of 'jelimuso', die als traditionaliste volgens erfrecht de rol van voorzangeres heeft, heft een lied aan. De toeschouwers vormen het koor voor de antwoordzang. De muzikanten onder leiding van de solist herkennen het lied en vallen in met het ritme dat erbij past. Zij begeleiden de zang niet te luid en in een traag tempo. Vervolgens beginnen de danseressen of dansers de basispas die bij het ritme hoort, te dansen, waarbij zij een cirkel vormen. Als het lied afgelopen is, drijft de solist het tempo van de muziek op. Enkele dansers maken zich los uit te cirkel en komen om beurt solo dansen voor de djembefola. Naargelang hun kennis van variaties op de basispas en naargelang hun kunde om te improviseren, volgt de solist hen met zijn ritmische variaties en improvisaties tot aan de snelle finale of chauffement. Daarna valt het ritme terug op een trager tempo en is het de beurt aan de volgende danser. Als iedereen die zin heeft om te dansen, bevredigd is, stopt de muziek en begint de griotte een nieuw lied. DE SOLODRUMMER BIJ DE MALINKE? Yanne De Belder, maart 1996 (herzien oktober 2002) De rol van de solodrummer in een Malinké slagwerkensemble is fysisch niet zo zwaar, maar mentaal is het wel de moeilijkste rol van heel de groep. Als meesterdrummer heeft de solist een opleiding van vele jaren achter de rug. Hij is de leider van het muziek-en-dansgebeuren en heeft dus een grote verantwoordelijkheid. Want in een Afrikaanse samenleving, waar muziek en dans niet los kunnen gezien worden van de context waarin zij plaatsvinden, is de solodrummer niet alleen de muzikale en choreografische leider, maar ook de dramatische leider. Bibliografie: CVS badi.css badi.html basis.css basis.html didaktiek.php didaktik.css didaktik.html djembe.php doelst.css doelst.html graphics griots.css griots.html impro.css impro.html index.css koopjem.css koopjem.html koopjem2.css mafrika.css mafrika.html mafrika.html~ muziek.php oefen.css oefen.html oefen.html~ poliritm.css poly.css polyluisteren.css polyluisteren.html polyritmiek.css polyritmiek.html polyritmiek.html.new sociaal.css sociaal.html sociaal.php solo.css solodrummer.html traditieleeft.css traditieleeft.html uitschrijven.css uitschrijven.html David Locke: Drum Gahu - The Rhythms of West African Drumming (New York, White Cliffs Media Company, 1987). 1. Dramatische leider De leider van een slagwerkensemble moet niet alleen de dansen en bijhorende ritmen grondig kennen en begrijpen. Als een echte dramaturg moet hij ook het totaalgebeuren kunnen sturen. Daarvoor moet hij snel situaties kunnen inschatten en er gepast op reageren. Vaak zal de leider dan ook een 'griot' zijn, een traditionalist volgens erfrecht, die als geen ander de feesten en hun betekenis kent. Als 'Master of Ceremony' zal hij erover waken dat voor elk feest de juiste liederen gezongen, de bijpassende ritmen gespeeld en de geschikte dansen uitgevoerd worden en dit eventueel in de juiste volgorde. Hij heeft tenslotte oog voor de gehele sociale situatie en probeert zoveel mogelijk volk bij het gebeuren te betrekken (participatie). Vaak ziet hij er ook op toe dat de kring kijklustigen niet teveel drumt, de kinderen de animatie niet hinderen en de grond regelmatig bevochtigd wordt tegen het opstijgend stof. 2. Muzikale leider De solo-djembéfola kiest het juiste ritme dat past bij het lied dat de griotte als zangeres aanheft. Naar het einde van het lied toe, geeft hij het tempo van de versnelling aan en toont zijn leerjongens welk begeleidingsritme zij moeten spelen. Terwijl de andere ritmische lagen meestal heel de tijd door hetzelfde patroon herhalen, staat bij de solotrom de verandering centraal. De solist mag veel meer en rijkere muzikale ideeën tentoon spreiden en beschikt over een groter klankenpalet dan de drie basisklanken van de begeleidende djembe's. Toch is het niet de bedoeling dat de solodrummer alle aandacht op zich trekt. Integendeel, hij moet juist communiceren met de verschillende onderdelen van het ritme, zoals hij ook communiceert met de dans en met de omgeving. Zijn ritmische zinnen staan niet op zich maar verwijzen naar de dans en de andere lagen van het ritme. Techniek en virtuositeit zijn ook voor hem ondergeschikt aan de helderheid van de communicatie. In de tekst 'Polyritmiek bij de Malinké' heb ik die communicatie voorgesteld als het vraagantwoord-spel tussen de ROEP van de solist en de RESPONS van de rest van de groep, meer bepaald van dounoumba en soms ook van sangban. Typisch polyritmische verschijnselen als polymeter en tegenritme komen vaak voor in soloritmen. Hierbij is het heel belangrijk dat de drummer zich enerzijds niet te ver verwijdert van de onderlinge verhoudingen die typisch zijn voor het ritme dat uitgevoerd wordt, maar anderzijds niet teveel synchroon gaat spelen met de anderen. Bij de Malinké baseert de solist zich steeds op een zogenaamd basisritme dat typisch is voor een welbepaalde dans. Hij beschikt over een reeks traditioneel vastliggende variaties die hij rond het basisritme kan weven. Tenslotte kan hij deze variaties nog gaan variëren. Dit noemen we improvisatie. Voorwaarde is wel dat de improvisaties in de geest van het basisritme blijven. Zo zal een meesterdrummer nooit op dezelfde manier improviseren op verschillende ritmen. Voor het variëren heeft de solist onder meer de keuze uit volgende technieken: accentuering, klankverwisseling, versieringen en roffels, onderverdeling door accentverschuiving, isoleren en herhalen van een motief, syncope (het vertraagd of vervroegd plaatsen van aanslagen) en het spelen van doelgerichte zinnen (dit zijn zinnen die eindigen op de 'één'). 3. Choreografische leider Al dit variëren en improviseren op een basisritme staat niet op zich. Het is volledig ondergeschikt aan de dans. De variaties en improvisaties hebben pas zin binnen een conversatie met de dans, waarbij de drummer signalen geeft aan de danser(es) en omgekeerd. Bij de Malinké heeft de dans dezelfde drieledige struktuur als het spel van de solodrummer. Elke dans heeft één basispas die traditioneel vastligt en vaak al honderden jaren oud is. Daarnaast beschikt de danser(es) nog over een aantal variaties op die basispas die ontstaan zijn in de loop van de geschiedenis. Tenslotte kan de danser(es) overgaan op improvisaties in de geest van de basispas. Die improvisaties eindigen in een finale (ook wel 'montée' of 'chauffement' genoemd). De solodrummer moet met zijn spel de danser(es) in zijn/haar capriolen volgen. Hij moet dus in de eerste plaats zijn basisritme met de variaties beheersen en errond kunnen improviseren. Maar niet elke danser(es) kent alle variaties en niet elke danser(es) kan improviseren rond haar basispas. Een doorwinterde solodrummer zal de meeste danser(essen) uit zijn omgeving en hun respectieve vaardigheden kennen, maar als er nieuwe kandidaten naar voren treden, is het zaaks snel aan te voelen tot wat zij in staat zijn. Zo zal het heel vaak voorkomen dat een danser(es) enkel de basispas kent en dadelijk overgaat naar de finale, zonder eerst langs de variaties en improvisaties te passeren. Enkel de beste danser(essen) gaan door tot aan de improvisaties en enkel de beste drummers kunnen hen daarin volgen. Op dat moment wordt het overduidelijk hoezeer dans en muziek van elkaar afhankelijk zijn en is het soms niet meer uit te maken wie in dit ingewikkelde samenspel het initiatief heeft en wie daarop reageert. Terwijl de begeleidingsritmen die deel uitmaken van de TIJD, onveranderd voortkabbelen, zoeken danser(es) en solist al improviserend een unieke "plaats" voor zich in die gemeenschap van ritmische lagen. Op die manier verwijst het muziek-en-dans-gebeuren naar de plaats die elk individu heeft in de Afrikaanse samenleving. Bovendien verwijzen deze improvisaties, die in het heden plaatsvinden, voortdurend naar het basisritme (de oorsprong) en haar variaties (de geschiedenis). Zo wordt dus niet alleen de plaats van het individu in de gemeenschap in herinnering gebracht; de gemeenschap wordt ook voortdurend tegenover de geschiedenis van haar voorouders geplaatst. We zien dus dat de dans-en-muziek bij de Malinké net zoals in de rest van Afrika niet zozeer een esthetische dan wel een sociale functie heeft: het verstevigen van de gemeenschapsbanden. Yanne De Belder, mei 1996 (herzien oktober 2002) BASIS, VARIATIE EN IMPROVISATIE IN DE MALINKE-KULTUUR In de tekst 'De solodrummer bij de Malinké legden we uit dat de djembe-solist tijdens feesten voor elke solodanser(es) een traditioneel basisritme aanheft, waarna hij kan overgaan naar traditionele variaties en eventueel naar improvisaties in de geest van het basisritme. Hierbij volgt hij de danser(es) die zijn/haar dans uitvoert volgens dezelfde driedeling van basis-variatie-improvisatie. Ook in heel wat andere cultuuruitingen van de Malinké (of 'Mandingue' of 'Mandingo') komt een driedeling voor. Bijvoorbeeld in de muziek. Malinké zeggen wel eens dat van de 21 snaren van de kora (West-Afri- kaanse harp-luit), er zeven het verleden oproepen, zeven het heden bespelen en de overblijvende zeven de toekomst vertellen. Een griot die 'balafo' (Afrikaanse xylofoon) speelt, vertelde me dat hij op de laagstgestemde lamellen van zijn instrument een traditionele basisme- lodie speelt met zijn linkerhand. In het midden speelt hij met de rechterhand bestaande variaties van de basismelodie, terwijl hij af en toe met beide handen naar de hoogste noten gaat om te improviseren alvorens telkens weer op de basismelodie te 'landen'. Als een griot de lof zingt over een belangrijk iemand, wordt zijn zang begeleid op de 'ngoni' (een kleine driesnarige gitaar). De ngonispeler bedient zich voor elke familienaam van een welbepaalde traditionele melodie of 'faasa' waarrond hij melodisch kan variëren en improviseren. De zang van de griotte of lofzangeres beweegt zich volgens hetzelfde stramien. Na de inzet met de basismelodie, wisselen lange, virtuoos geïmproviseerde zinnen in de hoge registers af met variaties rond de basis. Bovendien varieert de tekst van haar lied volgens dezelfde driedeling. De griot (die zelden zingt; hij 'spreekt' de lof) of de griotte beschikt over drie oratorische technieken. Voor elke clan, dus voor elke familienaam bestaat er een vaste formule van lofuitingen, een vaak nonsensikaal maar steeds oeroud devies. Deze formule wordt ook 'faasa' genoemd. Een loflied begint steeds met deze formule die opgedragen is aan de eerste voorouder van degene aan wie de lof gericht is. Vervolgens wordt er overgegaan naar de 'mabalma', het creëren van een nieuw lied rond de basisformule, een lied dat de daden van de bezongen persoon verhaalt in relatie tot die van zijn voorouders. Hierop kan een 'majumu' volgen, een improvisatie rond de basisformule die vaak bestaat uit het herhalen van de naam. In heel veel facetten van het dagelijks leven van de Malinké komt men het getal drie tegen. Zo zijn de dorpen opgebouwd volgens een schema van drie concentrische cirkels waar respektievelijk familieleden, clangenoten en vreemdelingen wonen. Een ander voorbeeld is de theece- remonie, waarin er driemaal heet water gegoten wordt op dezelfde thee. Zelfs de hele levensloop van een mens wordt ingedeeld in termen van drie. Na een periode van 33 maanden die het kind bij de moeder doorbrengt (waarvan 9 maanden in de baarmoeder en 24 op moeders rug), wordt het verdere leven van het individu ingedeeld in drie periodes: de kindertijd die de leertijd is, de volwassenheid waartijdens men verplicht is de aangeleerde kennis en vaardigheden door te geven aan jongeren en de rustperiode waarin men tot niets meer verplicht is. Om te begrijpen wat de betekenis is van die driedelingen, moeten we te rade gaan bij de griots, die als traditionalisten de hoeders zijn van de geschiedenis. Een griot of 'jeli' wordt ook wel 'Koumatigi' genoemd, wat 'meester van het woord' betekent. Wat de griot vertelt, wordt 'kouma' genoemd, letterlijk: het uitgesproken woord, het spreken ('la parole') of ook: de geschiedenis, het verhaal. Voor de Malinké zijn er vier kategorieën van het spreken. De 'kouma lafolo kouma' of 'het eerste spreken' is de geschiedenis van Soundiata Keita, de man met de driedubbele totem die de stichter en eerste Keizer van het Malirijk was. De 'kouma koro' of 'het oude spreken' is de geschiedenis vanaf Soundiata tot onze tijd en de 'kouma korotola' of 'het ouder wordende spreken' is de genealogie of het geheel van stambomen van de verschillende Malinké-clans. De geschiedenis van onze tijd en van de mensen die nu leven wordt kortweg 'kouma' genoemd. De griots delen de geschiedenis dus grofweg in drie perioden in: 1. de periode van Soundiata die de oorsprong van het Mali-rijk omvat (13e eeuw): het Eerste Spreken; 2. de periode tussen Soundiata's keizerschap en het heden (van de 13e tot de 20ste eeuw): het Oude Spreken en de stambomen; en 3. het heden: het Spreken. In het Eerste Spreken, een soort van mondeling overgeleverde verhalenbundel, wordt niet alleen het ontstaan van het Mali-rijk verhaalt in de vorm van een myte, maar worden ook de sociale functies en rollen van de verschillende clans bepaalt alsook de relaties tussen de clans onderling. Alle figuren die in die ontstaansmythe voorkomen, worden aanzien als de eerste voorouders van de respektieve clans. Zo is Soundiata zelf de eerste voorouder van al diegenen die Keita heten. Ook de deviezen of faasa's van de verschillende clans worden in het Eerste Spreken voor het eerst uitgesproken (en dit door de Eerste Griot). Als een griot de faasa van iemand uitspreekt - en daarbij zal hij vaak begeleid worden door de ngoni-speler die de faasa of melodie van die persoon speelt -, is dat bijgevolg een rechtstreekse verwijzing naar het Eerste Spreken, naar diens eerste voorouder en naar de plaats die die voorouder van Soundiata kreeg toegewezen in de pril georganiseerde samenleving van het Mali-rijk. Bij een loftuiting zal de griot na het uitspreken en herhalen van het devies van de persoon en het herin- neren aan de daden van diens eerste voorouder, overgaan tot het verhalen van de heldendaden van enkele voorouders die geleefd hebben tussen Soundiata's tijd en vandaag (mabalma). Dit komt dus overeen met het Oude Spreken. Tenslotte gaat de griot improviseren rond de naam van de huidige persoon (majumu) en over diens daden (dit is het Spreken), alvorens terug te keren naar diens faasa. Ondertussen volgt de ngoni-speler met de bijhorende variaties en improvisaties. Het Spreken van de griot biedt ons blijkbaar de oplossing voor het raadsel van de driedeling. De faasa verwijst naar het Eerste Spreken dat op mythische wijze de oorsprong verhaalt van het Mali-rijk en die dus de BASIS is van de Malinké-maatschappij. De mabalma verwijst naar het Oude en Ouder wordende Spreken dat de geschiedenis verhaalt. De gebeurtenissen in de loop van de geschiedenis kunnen gezien worden als VARIATIES op het Eerste Spreken, omdat de protagonisten van die geschiedenis behoren tot clans wiens sociale posities en functies vastgelegd zijn bij de oorsprong van het Mali-rijk. De majumu komt overeen met het Spreken dat zich in het heden afspeelt. De gebeurtenissen in het heden zijn variaties van de variaties, nieuwe interpretaties van de basis of IMPROVISATIES in de geest van de basis, dus veranderingen binnen de sociale structuur die bij de oorsprong werd vastgelegd. De Malinké verdelen de tijd niet in in verleden, heden en toekomst, zoals men in het Westen doet, maar in oorsprong, geschiedenis en heden. Hogervermelde zegswijze over de 21 snaren van de kora is waarschijnlijk reeds een vertaling naar het Europese denken toe. Bij Europeanen die enige tijd in Afrika verblijven is de radicaal andere relatie die Afrikanen met de tijd hebben, één van de verschillen met de Westerse cultuur die het sterkst opvallen. Afrikanen leven vandaag. De toekomst is altijd 'inch'Allah', 'als God het toelaat'. Ik denk niet dat men het schema BASIS (-->oorsprong) VARIATIES (-- >geschiedenis) - IMPROVISATIES (-->heden) op alle driedelingen kan toepassen die we bij de Malinké vinden, maar alleszins wel op dans en muziek. De basispas en het bijhorende basisritme verwijzen dan naar de (mythische) oorsprong van die dans. Over sommige dansen wordt inderdaad al gesproken in het Eerste Spreken. De dansvariaties en de variaties in het soloritme zijn in de loop der tijden gegroeid en werden toegevoegd aan de traditie. Zij vertellen dus de geschiedenis van die dans. De improvisaties van danser(es) en muzikant vormen de nieuwe interpretaties in het heden. Hierbij is de vrijheid van de danser(es) gelijkwaardig aan de vrijheid van de djembefola. Muziek maken en dansen hebben pas zin, als dans en muziek geen loutere reproducties zijn van het origineel, maar als er voortdurend naar nieuwe uitdrukkingsvormen gezocht wordt in de geest van het origineel, dus zonder de essentie te verliezen. De evolutie van de kunst wordt bij de Malinké niet voortgestuwd door (jeugd)cultuurrevoluties zoals de rock'n'roll-, de hippie-, de punk- en de techno-bewegingen. De Malinké hoeven ook niet dwangmatig te blijven zoeken naar steeds snellere, luidere of shockerender uitdrukkingsvormen. Want binnen hun cultuur beschikken zij over een mechanisme dat de voortdurende vernieuwing van hun cultuur garandeert zonder de essentie ervan aan te tasten. In de vorming van dansers, muzikanten, griots,... wordt dan ook sterk de nadruk gelegd op de eigen interpretaties. Leren spreken, zingen, dansen en muziek maken is het leren van nieuwe vormen van spreken, zingen, dansen en musiceren. In 'Polyritmiek bij de Malinké' en in 'De solodrummer bij de Malinké' stelden we al dat in elk Afrikaanse dans-en- muziek-gebeuren de plaats van het individu in de samenleving in herinnering wordt gebracht en dat tegelijkertijd de gemeenschap tegenover haar oorsprong en tegenover de geschiedenis van haar voorou- ders wordt geplaatst. Dit zijn allebei de effecten van de vorm van de muziek die polyritmisch is: door het aanmoedigen van participatie en communicatie geeft de dans-enmuziek aan de individuen een plaats in de gemeenschap, en door het variëren rond traditioneel vastliggende ritmen verbindt de dans-enmuziek de actuele situatie met de traditie. Bij de Malinké zijn deze effecten niet alleen het gevolg van de vorm maar ook van de inhoudelijke verwijzingen naar het Eerste Spreken. Bovendien vallen het plaatsen van het individu (of van de clan) tegenover de gemeenschap en het plaatsen van de gemeenschap tegenover haar geschiedenis bij de Malinké samen in één beweging : de verwijzing via basispas en -ritme naar de oorsprong van de geschiedenis, roept de herinnering op aan de tijd waarin elk individu zijn plaats kreeg toegewezen in de Malinké-samenleving. Voor Westerlingen met een eenzijdige visie op de Afrikaanse cultuur moet het niet alleen opvallen dat het sociale en culturele leven van de Afrikanen heel wat complexer georganiseerd is dan zij wensen te denken, maar ook dat er in de traditie zelf al een mogelijkheid tot verandering en vernieuwing is ingebouwd. De Afrikaanse visie op cultuur- en maatschappij-evolutie is een radicaal andere benadering dan de Westerse. In het Westen is men gewoon om in of/of-termen te denken: men is progressief en modern of conservatief en traditioneel, men wil vooruitgang of status quo, men streeft naar een in de toekomst geprojecteerde ideale wereld of men hunkert naar een verloren gewaand paradijs. Bij de Malinké vormt de mogelijkheid tot verandering in het heden juist een onderdeel van de traditie. Meer nog: zonder de traditie is geen verandering mogelijk (zoals er geen improvisatie kan zijn zonder een basis). En andersom en even belangrijk: de vernieuwing in de vorm van een voortdurende herinterpretatie van de oorsprong, verzekert het voortbestaan van de traditie (lees : de samenleving) in het licht van veranderingen in de wereld waarmee de eigen samenleving geconfronteerd wordt. M.a.w. het is niet omdat een samenleving volgens de traditie georganiseerd is, dat ze niet vatbaar zou zijn voor verandering, integendeel. De Malinké-samenleving is dus niet alleen complexer maar ook veel minder rigied dan we dachten. Misschien zelfs minder rigied dan onze samenleving die veelal vastgeroest zit in een of/ofdenken. Yanne De Belder, december 1996 (herzien oktober 2002) Bibliografie : * Adama Dramé en Arlette Senn-Borloz : Jeliya - Etre griot et musicien aujourd'hui (Paris : L'Harmattan, 1992). * Laye Camara : Le maître de la parole - Kouma lafölö kouma (Librairie Plon, 1978). DUIMPIANO PERCUSSIE-INSTRUMENTEN BALAFOON De balafoon is een idofoon. Het is een soort houten xylofoon. De balafoon bestaat uit een stel gestemde (hard)houten staven. Er onder hangen kalebassen als klankversterkers. De balafoon is karakteristiek voor de WestAfrikaanse traditionele muziek. DJEMBÉ De djembé is een mebrafoon. Het is een vaasvormige trommel uit West-Afrika. Kenmerkend is de smalle basis. Djembé's bestaan in verschillende afmetingen die allemaal hun eigen klank hebben. Van kleine solotrommels tot grote bastrommels. Djembé's bespeel je met je hand en je vingers. Ze zijn karakteristiek voor de WestAfrikaanse muziek. Soms zet men er losse opzetstukken op die mee rammelen tijdens het trommelen (zie afbeelding). De trommel is erg populair geworden. Je vindt de djembé nu over de hele wereld. De duimpiano is een idofoon. Op deze houten klankkast wordt met houten stokjes of plankjes geslaan, die aan de duim zijn bevestigd. Het is dus een soort xylofoon die in veel verschillende vormen en maten bestaat. De duimpiano is karakteristiek voor de West- Afrikaanse traditionele muziek. DUNDUN De dundun is een membrafoon. Het is een traditionele, cilindervormige, grote trom uit Mali. De dundun is karakteristiek voor de traditionele Maninka muziek. De dundun wordt met grote stokken bespeeld. GUNGON De gungon hoort bij de membrafonen. Het is een grote, cilindervormige, tweevellige trom uit West-Afrika. De gungon wordt met een gebogen stok bespeeld. KRIN De krin of spleet-trom is een idofoon. Het is een trommel uit West-Afrika. De krin bestaat uit een gespleten en uitgeholde boomstam waarop met stokken wordt gespeeld. SABAR De sabar is een membrafoon. Het is een trommel uit West-Afrika. De trommel lijkt veel op de djembé, maar hij is langer en smaller en wordt met een dun stokje bespeeld. SISTRUM Het sistrum is een idofoon. Het kan vele verschillende vormen hebben. Het sistrum bestaat uit een houder waarin een aantal rammelende belletjes, bekkentjes of plaatjes zijn opgehangen. Zo kan er ritmisch mee worden gerammeld. TAMANI De tamani of 'talking drum" ('pratende trom') is een membrafoon. Het is de traditionele trom uit Mali. De speler kan tijdens het trommelen de spanning van het trommelvel aanpassen, waardoor de toon verandert. Hierdoor lijkt het alsof de trommel 'spreekt'. De tamani is karakteristiek voor de Maninka muziek. BLAASINSTRUMENTEN SCHELP In West-Afrika worden wel eens grote schelpen gebruikt als blaasinstrument. Na een beetje oefenen kun je hier een soort trompetgeluid uit halen. SNAARINSTRUMENTEN GITAAR muziek. De gitaar is een westers instrument met zes snaren. De snaren worden getokkeld of geslagen. Zo wordt de gitaar zowel voor ritme (als slaggitaar) als solo's gebruikt. Elektrisch versterkt is de gitaar niet meer weg te denken uit de populaire muziek. Maar hij speelt ook akoestisch nog steeds een grote rol. In de West-Afrikaanse muziek wordt de gitaar nu ook veel gebruikt. KORA De kora is een traditioneel tokkelinstrument uit West-Afrika. De kora heeft 21 tot 25 snaren die, zoals bij een harp, langs de hals gespannen zijn. De kora wordt als begeleidingsinstrument vooral door de griots gebruikt. Maar ze heeft ook haar plaats in de hedendaagse populaire muziek verworven. Er zijn ook veel instrumenten uit Zuid Amerika die gebruikt worden in de Afrikaanse muziek. Daarom hier een opsomming van percussie instrumenten uit het Caribisch gebied. Het Caribisch gebied omvat: Cuba, Bahama’s, Jamaica, Haïti, Porto Rico, Dominicaanse Republiek, Nederlandse Antillen, Franse Antillen en Trinidad. NGONI De ngoni is een tokkelinstrument. Het is de traditionele luit uit Mali waarbij de lange hals is bevestigd op een kalebas. De ngoni is karakteristiek voor de Maninka PERCUSSIE-INSTRUMENTEN BASTEL CABASSA De bastel is een idofoon. Het is een halve kalebas, die met de open zijde omlaag in een tobbe met water gehouden wordt. Er wordt met de vingers op getrommeld. De bastel is typisch voor de tambumuziek van de Nederlandse Antillen. De cabassa is een idofoon, die is afgeleid van de chekere. De cabassa heeft een houten kern met daarrond metalen kraaltjes of ringen waarmee geluid wordt gemaakt. De cabassa is typisch voor de Caribische muziek. BONGO'S De bongo's zijn membrafonen. Je ziet ze vaak als twee kleine trommeltjes (bongo's) die aan elkaar vast zitten. De bongo wordt samen met de conga's en claves gebruikt in het Caribisch gebied. Het instrument is karakteristiek voor de salsa en son muziek uit Cuba. CHEKERE De chekere is een idofoon. Het is een uitgeholde kalebas in een net van schelpen of kralen, waarmee gerammeld wordt. De chekere is typisch voor de Caribische muziek. CLAVES De claves behoren tot de idofonen. Op deze twee houten stokjes wordt een basritme gespeeld. Zij zijn afkomstig uit het Caribisch gebied. Samen met de conga's en bongo's vind je de claves bijna altijd terug in de salsa en son muziek uit Cuba. traditionele houten vorm. CONGA'S KOEBEL De conga is een membrafoon. Het is een hoge smalle trommel uit het Caribisch gebied. De trommel wordt vaak met twee handen bespeeld. Vaak gebruikt men twee van deze conga's naast elkaar. Samen met de bongo's en claves wordt de conga veel gebruikt in de salsa en son muziek uit Cuba. GUIRO De guiro (of rasp) is een idofoon. Het is een houten of metalen schraapinstrument uit het Caribisch gebied en het is typisch voor de salsa en merengue muziek. Er bestaan veel verschillende soorten van dit instrument. Op de afbeelding zie je links een metalen guiro en rechts een meer De koebel is precies wat de naam al zegt: een bel, maar dan zonder klepel. In plaats van om de nek van een koe te hangen, wordt de bel nu met een stok als percussie-instrument gebruikt. Op die manier is ook de koebel (of Cowbell) een idofoon. Zulke ritme-instrumenten worden vaak gebruikt in de salsa en merengue muziek. LIJSTTROM De lijsttrom (soms ook wel handdrum genoemd) is een membrafoon. Het is een trommel uit het Caribisch gebied. De trommel wordt in de ene hand vastgehouden en door de andere hand met een stok bespeeld. Dit soort trommels wordt gebruikt in de mento muziek uit Jamaica. Maar de naam lijsttrom wordt ook voor vele soortgelijke trommels uit andere culturen gebruikt. MARACCA'S De maracca's zijn idofoon. Ze worden ook wel sambaballen genoemd en ze zijn afkomstig uit het Caribisch gebied. Maracca's zijn ritmeinstrumenten waarmee gerammeld wordt. Ze zijn hol en gevuld met steentjes of zaden. Ze zijn typisch voor de salsa en merengue muziek. RHUMBA BOX De rhumba box is een idofoon. Het is een grote houten duimpiano waar men met de duimen houten stokjes op houten plankjes laat slaan. Eigenlijk is dit dus een soort xylofoon. De rhumba box wordt gebruikt in de mento muziek van het eiland Jamaica. STEELDRUM De steeldrum is een idofoon. Oorspronkelijk bestaan de steeldrums uit lege olievaten die gebruikt worden als goedkope percussieinstrumenten. Deze 'steelpans' ontwikkelen zich tot speciaal bewerkte vaten. Door een systeem van uitgeklopte holtes kan er een hele reeks verschillende tonen en klanken uit gehaald worden. De steeldrum is een karakteristiek instrument in de steelband- of tobago muziek van het eiland Trinidad. TIMBALES De timbales is eigenlijk een combinatie van twee trommels (open aan de onderkant) en andere percussieinstrumenten, zoals een paar koebellen of guiro's op een standaard. Eenzelfde muzikant kan hiermee door elkaar ritmes spelen, afkomstig van verschillende percussieinstrumenten. De timbales is karakteristiek voor de salsa en merengue muziek. TAMBU De tambu is een membrafoon. Het is een vaasvormige houten trommel. De trommel hoort bij de gelijknamige tambu muziek van de Nederlandse Antillen. De rol van de djembé-solist Anders dan in de Westerse muziek, staat in de Westafrikaanse percussie de djembé-solist niet in de schijnwerpers. Zeker, de djembémeester (fola) is virtuoos op zijn instrument, maar is onderdeel van het gehele gebeuren van muziek, dans en zang. Traditioneel begint een zangeres (jeli muso, vrouwelijke griot) met haar zang afgestemd op een sociale gebeurtenis van dat moment, waarbij de solist het juiste ritme inzet*. Dit vereist om te beginnen al heel wat repertoirekennis van de djembesolist. Wordt het ritme eenmaal gespeeld, dan moet de solist een uitstekend gehoor hebben voor wat er zich binnen de rest van het muziekensemble afspeelt, en moet tegelijkertijd de danseressen goed kunnen begeleiden. Is er een beginnend danseres die enkele basisdanspatronen kent van het gespeelde ritme, dan moet ook de djembesolist niet verder gaan dan enkele muzikale basispatronen spelen. Is de danseres van wat gevorderder niveau die variaties op haar danspatronen kent, dan kan ook de solist variëren op de basispatronen. Heeft de solist met een volleerde danseres te maken, dan kan ook de solist zich wagen aan improvisaties. Zodra de solist ziet dat de danseres moe wordt, zet hij (of zij maar dat is in Afrika een zeldzaamheid -) de chauffement in zodat de danseres nog eenmaal kan uitblinken en haar dans beëindigen. Waar de solist in de Westerse pop- en jazzmuziek juist uitblinkt in het spelen van goede improvisaties, blinkt de djembespeler dus vooral uit in zijn of haar vaardigheid om op de situatie te kunnen inspelen en een goede inschatting te kunnen maken van de vaardigheden van de medespelers en danseressen. Hij communiceert dan ook voortdurend, niet alleen door oogcontact maar ook door bepaalde patronen te gebruiken. Uiteraard vereist dit met name van de sangban- en doundounspelers dat ook zij die patronen kennen. Vaak moet vooral de doundounspeler 'antwoorden' door daarop met een patroon te reageren. Een voorbeeld bij uitstek hiervan is de Marakadon Een goede docent zal bij het aanleren van djembesolo's de leerlingen eerst leren luisteren naar vooral sangban- en doundounpatronen, de solist-in-spé vervolgens enkele (vaststaande) basispatronen leren en in een volgende stap variaties op die patronen laten spelen. Een topdocent zal ook af en toe de leerlingen aan dansbegeleiding laten proeven, omdat dat een kunst op zich is dat niet elke solist zomaar even kan, hoe virtuoos hij of zij ook is! Een djembesolist zal in West-Afrika dan ook niet gauw als meesterspeler, 'fola', erkend worden. Het is volstrekt uit den boze om zichzelf fola te noemen, die erkenning krijgt hij van de sociale gemeenschap om zich heen. * Buiten West-Afrika wordt een ritme begonnen met een door de solist gespeeld beginsignaal; deze 'nieuwe' traditie is echter afkomstig van de nationale balletten. Opbouw van djembe-solo's Hoe is een djembe solo opgebouwd? In de Malinké-traditie is een solo die op de djembe gespeeld wordt, sterk afhankelijk van het niveau van de danseres. De djembe-solist improviseert pas als de danseres dit aankan. Normaal gesproken worden vaststaande basis- en variatiepatronen gebruikt, en minder vaak wordt er geïmproviseerd. Als u solo ambities hebt en u hebt de kans om een begeleiding van Westafrikaanse dans bij te wonen, grijpt u dan deze kans! U gaat er ongetwijfeld zeer veel van opsteken. In alle gevallen wordt in sterke mate een vraag-en-antwoord struktuur gebruikt, een dialoog met behalve de danseres, ook met met name de sangban en de doundoun. Ook tussen sangban en doundoun komen dialogen voor, zij het in de vaststaande basispatronen, zij het in variaties en improvisaties. De Ngoron heeft een duidelijk communicatiepatroon tussen sangban en doundoun. Feitelijk doet in de communicatie, enigszins een uitzondering op de regel, ook de kenkeni mee De Doundounbe kent een variatie op het basispatroon die doundoun en sangban met elkaar laat communiceren. wat er gebeurt . Een voorbeeld is de Kakilambe, een ritme met een zeer typerende cadans dat door de solist nog eens geaccentueerd wordt. U hebt dus diverse mogelijkheden om te soleren. U kunt ook nog op de tel spelen, of juist van de tel af zoals bij de Soli. Uiteraard moet uw keuze zich ten allen tijde voegen naar het karakter van het ritme. Speel nooit een solo als een andere musicus op dat moment aan het improviseren is; dat zou immers een babylonische spraakverwarring opleveren. Laat van u horen, maar laat het geen monoloog zijn en wel altijd een dialoog! Op zowel basis- en variatiepatronen als op improvisaties kan op zijn beurt de djembe antwoorden. Hier volgt opnieuw hetzelfde Doundounbe fragment, waarin zowel djembe solist, als sangban- en doundounspeler elkaar antwoorden. Vaak bestaat een solodeel uit het 'naäpen' van iets wat er in de rest van het ensemble gebeurt. Zoals bijvoorbeeld een stuk waarin de djembe in sneller tempo de dialoog tussen kenkeni en sangban herhaalt. De solist overstemt nooit de rest van het ensemble maar voegt zich erin. Een andere manier om dat te doen is het juist meegaan in de rest van het ensemble, a.h.w. benadrukken Aanschaf van een djembe. In Nederland zijn djembe's in allerlei soorten en maten te koop. Uiteraard is er ook kaf tussen het koren. De vraag is: "Waar koop ik een kwalitatief goede djembe voor de juiste prijs?". Er is veel te zeggen over de verkoopadressen, wat ze daar precies verkopen, de prijsklasse en waar je allemaal op moet letten bij het bepalen van je uiteindelijke keuze. Checklist bij het kopen van een djembe De houten kast 1. Zitten er op meerdere plekken kleine gaatjes? (Houtworm) 2. Vertoont het hout barsten die ook van binnen doorlopen? (Zeker op de ketel; kans op klankvervorming) 3. Zit er ergens een knoest in die eruit kan vallen? (Kans op klankvervorming) 4. Schud de djembe eens flink; vallen er beestjes uit? (Kans op aantasting van het hout) 5. Is de binnenkant splinterig en erg ruw? (Een professionele djembe is heel glad afgewerkt) 6. Zijn sommige plekken afgewerkt/afgedicht met houtvulsel? (Wat voor gaten verdoezelt dit?) 7. Is de buitenkant slordig afgewerkt? (Hoe mooier en gaver, des te professioneler) 8. Kun je bij de ketel, waar die overgaat in de pijp naar binnen kijken?(Kijk ook van binnenuit of er ergens licht doorvalt) 9. Hout in goede conditie kun je niet met je nagel wegschrapen; kan dit wel? (Test hiervoor zowel de binnenkant als de buitenkant, en dan met name de overgang van ketel naar pijp) 10. Ziet het hout er uitgedroogd uit; trekt spuug er snel in?(De djembe moet dan eerst in de lijn-/palmolie gezet worden) 11. Is de rand van het speelvlak heel scherp en/of vertoont het een nogal ongelijkmatige rand? (Vergroot de kans op scheuring van het vel) 12. Heeft het speelvlak een ei-vormig uiterlijk? (Niet goede droging van het hout; cirkelvormig is goed) Op al deze vragen moet een NEE geantwoord worden (m.u.v. vraag 5 en 7). Het hout is het onderdeel van de djembe dat je niet kunt vervangen en moet dus in orde zijn! Het vel 1. Zie je beschadigingen bovenop het vel? (Zwakke plek) 2. Zitten er littekens op? (Zwakke plek) (Kijk hiervoor van binnenuit tegen het licht) 3. Is er sprake van een vel zonder rugtekening? (Kijk hiervoor van binnenuit tegen het licht; er moet een donkere streep middenop zitten) 4. Is het vel slordig gesneden over de rand? 5. Zitten er gaatjes en/of beestjes in het vel waar dit overgaat/klem zit in de ring? (Verkeerde droging van het vel) 6. Kun je de haartjes er heel gemakkelijk uittrekken? (Het vel is dan al wat ouder) 7. Is het vel reukloos? (Een nieuw vel ruikt nogal onaangenaam) 8. Is het een Nederlands vel? (Nederlands is dikker en steviger; maar lagere klank, Afrikaans vel is meestal iets dunner en geeft hogere klank) Ook op al deze vragen moet een NEE geantwoord worden (m.u.v. vraag 6, 7 en 8). Zo niet, dan heb je te maken met een wat slordige afwerking. Reden om af te dingen, of de djembe te laten staan. De bespanning 1. Is er gewoon (geel hennep) paktouw gebruikt? (Keflar en Dynema zijn de beste touwsoorten en worden aan het uiteinde dicht geschroeid) 2. Zit de horizontale bespanning bijna bovenaan/dicht bij het vel? (Het vel is dan bijna aan het eind van zijn latijn; op dus. Of het is een vrij nieuw vel; dan opnieuw spannen) 3. Heb je minder dan 1 meter touw over om verder te spannen? (Dan moet je een extra uitgave doen voor aanschaf van wat touw) 4. Zit de verticale bespanning schuin over de ketel? (Onvakkundige bespanning of gewoon slordig) 5. Kun je de touwen nog een eind van de ketel aftrekken? (De bespanning is dan te slap) 6. Is het mogelijk om het vel een stuk in te drukken? (Bespanning is te slap) 7. Zit er ruimte tussen de buitenste en/of binnenste ring en de ketel? (Beter is als beide ringen strak tegen de ketel aansluiten) 8. Als je een tijdje hebt gespeeld; bezeer je je handen dan steeds aan de rand/ring?(Soms is dit te herstellen door een andere bespanning, maar vaak ook niet, omdat de vorm van de ketel dit niet toelaat) In combinatie met de vragen over het vel, is ook hier weer dat alles in principe met NEE beantwoord moet zijn. Zo niet, dan wordt het beoordelen van deze djembe moeilijk. Als naast de bespanning het vel te wensen overlaat, dan kun je eigenlijk niet beoordelen hoe deze djembe (eenmaal goed bespannen) zal klinken. Laten staan dus of ter plekke laten opspannen (door de verkoper) en nog es proberen. De klank 1. Als je een 'toon' speelt, hoor je dan ook flink wat 'bas' meetrillen? (Geeft te weinig onderscheid in de diverse klanken) 2. Zit er eigenlijk alleen maar een 'mooie diepe 'bas' in? (Vaak een beginnersfout om alleen maar te letten op de bas) 3. Klinken de 'toon', 'slàp' en 'bas' bijna hetzelfde? (Onderscheid moet er zijn) 4. Probeer een stukje te spelen; is er iets dat je niet bevalt? (Ook al kun je het niet precies onder woorden brengen; realiseer je dat je voortaan met deze djembe verder gaat) 5. Klinken 'toon/slàp/bas' nogal 'teilerig'? (Een meer 'droge' klank is beter; het opspannen van een 'teilerige' djembe geeft een betere check) Een kwestie van ervaring om deze vragen nauwgezet te kunnen beantwoorden. Ook hier geldt weer: NEE is het antwoord. Een 'mooie diepe bas' is niet voldoende, er moet voldoende verschil in klank zijn tussen de 'toon/slàp/bas'. Probeer dus zoveel mogelijk djembe's en vergelijk. Hierdoor kom je erachter of jijzelf steeds hetzelfde uit de djembe kunt halen of dat een andere djembe ècht anders klinkt. Afhankelijk van je eigen voorkeur en situatie kun je nog bekijken welke diameter je wilt, of de djembe niet te zwaar voor je is en of ie je in z'n geheel bevalt. Zowel prijs, kwaliteit, afwerking, en eigen smaak spelen een rol in jouw uiteindelijke keuze. Met de bovenstaande aandachtspunten heb je in ieder geval diverse ijkpunten om of af te dingen (je weet nu immers een stuk beter waar je het over hebt) of te besluiten maar een deurtje verder te gaan kijken. Veel succes bij de aanschaf van jouw djembe! Er kunnen geen rechten worden ontleend aan de inhoud van deze publicatie. (c) feb. 2000/P.v.d.Geer/Utrecht Onderhoud en reparatie van je djembe Allereerst iets over het onderhoud. De djembe als geheel is zeer gevoelig voor vocht en tocht. Het hout zet uit bij vochtig weer en krimpt vervolgens weer als de temperatuur stijgt. Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor het vel, hetgeen dan ook te merken is aan de klank. Zorg ervoor dat de djembe bij je thuis op een plek staat waar de temperatuur constant is. En leg over het vel een handdoek, zodat die de meeste vochtigheid kan opnemen. Op deze manier hoef je de djembe minder vaak op te spannen en gaat het vel langer mee. Tevens is het zaak om te weten of je de djembe mee zult nemen naar de les en/of er elders regelmatig mee zult oefenen. Een te zware djembe is dan niet aan te raden. Als je met de djembe op stap gaat, bescherm hem dan tegen regen en vervoer hem in een plunjezak. Hou er rekening mee dat als het vel van je nieuwe djembe niet helemaal in orde is en al snel knapt en de ringen mogelijk ingekort moeten worden je naderhand nog meer geld moet investeren. Knapt het vel dan uiteindelijk toch, dan kun je hem opnieuw (laten) bespannen. Wel is het zo dat een nieuw vel eerst herhaaldelijk moet worden opgespannen om er weer een mooie klank uit te halen. Dit kan enkele weken duren. Tip : Als je niet weet hoe je moet opspannen; laat het je uitleggen/voordoen en doe het vervolgens zelf in het bijzijn van degene die het vel er voor je heeft op gezet! Een andere mogelijkheid is om zelf van begin tot het eind te leren hoe je een vel moet vervangen. Hiervoor verwijs ik je naar het website adres: http://home.planet.nl/~inibara/vel.htm Bronvermeldingen: H1 West-Afrikaanse muziek www.culturebeats.nl H2…… www.tubabmuso.nl