Oefenopgaven Natuurkunde 1 - Electriciteit 4 vwo en 5 vwo Bij paragraaf 7.1 Spanningsbron en stroomkring Opgave 1 Maak opgave 6 uit het boek Opgave 2 Maak opgave 7 uit het boek Opgave 3 Maak opgave 8 uit het boek Opgave 4 Maak opgave 9 uit het boek Bij paragraaf 7.2 Elektrische lading Opgave 5 Maak opgave 16 uit het boek Opgave 6 Maak opgave 17 uit het boek Opgave 7 Maak opgave 18 uit het boek Opgave 8 Maak opgave 19 uit het boek Bij paragraaf 7.3 Geleiding in metalen. Meten van stroom en spanning Opgave 9 Maak opgave 21 uit het boek. Opgave 10 Maak opgave 23 uit het boek Bij paragraaf 7.4 aug 2005 Wet van Ohm; meting van weerstand Opgave 11 a) Hoe luidt de Wet van Ohm? b) Teken een schakeling waarmee de weerstand van een geleider bepaald kan worden. Opgave 12 a) Door een draad van 8,0 () gaat een stroom van 1,50 (A). Bereken de aangelegde spanning. b) Een weerstand van 10 (k) is aangesloten op een spanning van 5,0 (V). Bereken de stroomsterkte. c) Men sluit een radioweerstandje aan op een spanning van 10,0 (V). De stroomsterkte blijkt 2,13 (mA) te zijn. Bereken de weerstand. Opgave 13 a) Een gloeilamp heeft een weerstand van 900 (). Hij is aangesloten op het lichtnet van 230 (V). Bereken de stroomsterkte door de lamp. b) Een kerstboomlampje kan maximaal een stroomsterkte van 0,40 (A) verdragen. De weerstand van het lampje is 40 (). 1. Licht met berekening toe wat er gebeurt als je dit lampje aansluit op 230 (V). 2. Als we een aantal lampjes in serie (achter elkaar) op 230 (V) aansluiten, zullen ze wel goed branden. Bereken hoeveel lampjes er minimaal in serie geschakeld moeten worden. Opgaven nae v5 Elektrische Stromen 1/6 Bij paragraaf 7.5 Weerstand van een draad Opgave 14 a) Wat verstaat men onder de soortelijke weerstand van een materiaal? b) Toon aan dat de eenheid van van soortelijke weerstand (m) is. c) Hoe kan men van een metaaldraad de soortelijke weerstand bepalen? Geef aan wat je meet en wat je berekent en welke meetapparatuur je nodig hebt. Opgave 15 Het koperdraad van een spoel heeft een lengte van 480 (m) en een doorsnede van 0,40 (mm2). Men sluit de draad aan op een spanning van 24 (V). Bereken de stroomsterkte door de draad. Opgave 16 Een stukje ijzerdraad is 40 (cm) lang en heeft een diameter van 0,80 (mm). Men steekt de uiteinden van de draad in een wandcontactdoos met een spanning van 230 (V). a) Waarom is dit onverstandig? b) Bereken de stroomsterkte door de draad. Opgave 17 Een draad van 0,20 (mm) dikte en een lengte van 1,20 (m) heeft een weerstand van 17,2 (). Van welke alliage (= metaallegering) kan deze draad gemaakt zijn. Opgave 18 Van twee even dikke koperdraden A en B heeft men het verband tussen de aangelegde spanning en de stroomsterkte gemeten. Het resultaat is weergegeven in het diagram hiernaast. a) Leg uit hoe je kan zien welke draad het langst is. b) Bepaal de weerstand van draad B. c) Schets hoe de grafiek is van een draad die langer is dan A en langer dan B. Opgave 19 Als men een gloeilamp aansluit op 230 (V) loopt er een stroom van 0,26 (A). De gloeidraad is van wolfraam en heeft een dikte van 5,0 (m). Bereken de lengte van de gloeidraad. Bij paragraaf 7.6 Weerstand en temperatuur; bijzondere weerstanden Opgave 20 Maak opgave 40 uit het boek Opgave 21 Maak opgave 41 uit het boek Bij paragraaf 7.7 Elektische energie; elektrisch vermogen Opgave 22 a) Door een draad van 16 () loopt een stroom van 1,50 (A). Bereken hoeveel warmte er in de draad in 1,00 (min) wordt ontwikkeld. b) Een apparaat verbruikt in 4,0 (min) 4,8 (kJ) aan elektrische energie. De stroomsterkte is 0,25 (A). Bereken de spanning die over het apparaat staat. c) Een lamp van 100 (W) brandt op een spanning van 230 (V). Bereken de weerstand van de lamp. Opgave 23 Op een lamp staat “40 (W); 230 (V)”. We veronderstellen de weerstand constant. a) Bereken de weerstand van de lamp. b) Bereken het vermogen van de lamp als we hem aansluiten op 115 (V) spanning. Opgaven nae v5 Elektrische Stromen 2/6 Opgave 24 a) Een smeltveiligheid (zekering) is geschikt voor 16 (A). De netspanning is 230 (V). Wat is het maximale vermogen dat aangesloten op de groep waar deze zekering zit. b) Men sluit een weerstand van 1,44 () aan op een spanningsbron. In de weerstand wordt een vermogen ontwikkeld van 100 (W). Bereken de spanning van de bron. Opgave 25 a) Geef de definitie van 1 (kWh). b) Een wasmachine gebruikt voor een wasprogramma 2,5 (kWh). Er is 1,5 (h) voor nodig. Bereken het (gemiddelde) vermogen van de machine. c) Een lamp van 100 (W) brandt 3,00 (uur). Hoeveel (kWh) is er dan verbruikt? Opgave 26 Maak opgave 45 uit het boek. Opgave 27 In een huis branden ’s avonds gedurende (gemiddeld over het jaar) 4,00 (h) de volgende lampen: 6 lampen van 100 (W), 8 lampen van 75 (W) en 5 lampen van 60 (W). Eén (kWh) kost € 0,12. a) Bereken hoeveel de verlichting per jaar (365 dagen) kost. Men vindt dit te duur. Daarom vervangt men alle lampen van 100 (W) door lampen van 75 (W), die van 75 (W) door 60 (W) en die van 60 (W) door lampen van 40 (W). b) Bereken hoeveel € men hierdoor per jaar bespaart. Opgave 28 Iemand wil ’s nachts zijn voordeur verlichten. Hij heeft de keuze uit 2 mogelijkheden. A een gewone gloeilamp van 60 (W) die € 0,90 kost en 1000 uur kan branden. B een spaarlamp van 9,0 (W) die € 18,- kost en 5000 uur kan branden. Neem aan dat een lamp gemiddeld 12 uur per dag brandt. Een (kWh) kost € 0,12. Onderzoek welk alternatief goedkoper is na 5 jaar verbruik (1 jaar mag je 365 dagen nemen). Houd rekening met aanschaf en energieverbruik. Bij paragraaf 7.8 Serie- en parallelschakeling van weerstanden Opgave 29 De ampèremeter in de schakeling heeft 2,0 (A) aan. a) Bereken de onbekende weerstand X. b) Bereken wat de voltmeter aanwijst. Opgave 30 Bereken wat de meters aangeven in de schakeling hiernaast. Opgave 31 In de schakeling hiernaast wijst de ampèremeter 50 (mA) aan. a) Bereken de weerstand van X b) Bereken wat de voltmeter aanwijst Opgaven nae v5 Elektrische Stromen 3/6 Opgave 32 In de schakeling hiernaast wijst de voltmeter 2,00 (V) aan. Bereken wat de ampèremeter aanwijst en de waarde van weerstand X. Opgave 33 Op een spanning van 12,0 (V) worden een weerstand van 24,0 () een van 8,0 () en een van 12,0 () parallel aangesloten. a) Bereken de vervangingsweerstand. b) Bereken de stroomsterkte door elke weerstand afzonderlijk. c) Bereken de stroom die de spanningsbron levert. Opgave 34 a) Leg uit door welke weerstand de grootste stroom loopt. b) Leg uit over welke weerstand de grootste spanning staat. Men sluit schakelaar S. c) Leg uit wat er daardoor met de stroomsterkte door de ampèremeter gebeurt. d) Bereken de vervangingsweerstand vóór en ná het sluiten van schakelaar S. Opgave 35 Bereken in de schakeling hiernaast: a) De totale weerstand in de stroomkring b) De hoofdstroom c) Wat de voltmeter aanwijst d) De spanning over de parallelschakeling. e) De deelstromen I1, I2 en I3. Opgave 36 a) Bereken wat de meters aanwijzen. b) Bereken de stroomsterkte door de weerstand van 60 (). Opgave 37 A t/m D zijn identieke lampjes met weerstand van 10,0 (). We nemen aan dat alle lampjes dezelfde weerstand hebben. a) Leg uit waarom dat eigenlijk niet waar is. b) 1. Welke lamp brandt met het grootste vermogen? 2. Bereken dat vermogen. c) 1. Welke lamp brandt met het kleinste vermogen? 2. Bereken dat vermogen. d) Bereken hoeveel elektrisch vermogen in de bron wordt omgezet. Opgave 38 Maak opgave 58 uit het boek. Opgaven nae v5 Elektrische Stromen 4/6 Bij paragraaf 7.9 De juiste spanning; veilig toepassen van elektrische stroom Opgave 39 Teken het schema van een potentiometerschakeling waarbij je de spanning over een lamp kan variëren van 0 tot 230 (V) opgave 40 Men heeft een motortje aangesloten op een spanningsdeler. Zie de fig hiernaast: (a) Waar moet het schuifcontact S staan om de zorgen dat de voltmeter 12 (V) aanwijst ? (b) Teken in de figuur hieronder hoe de verschillende onderdelen met draadjes verbonden moeten worden om de schakeling van het schema te verwezenlijken. Pas op ! Dit is een moeilijke vraag en het kan gemakkelijk fout gaan. Werk eerst met potlood, zodat je kan gummen. Opgave 41 a) Wat gebeurt er bij kortsluiting? b) Welke beveiliging heeft men daartegen? c) Wat gebeurt er bij gestelsluiting? d) Welke beveiliging is daar tegen? Opgave 42 a) Welke twee soorten gevaren zijn er van elektriciteit in huis? b) Hoe worden die gevaren zo goed mogelijk voorkomen? c) Waarom beschermt een smeltveiligheid (=zekering/stop) niet tegen aanrakingsgevaar? d) Waarvoor dient een aardlekschakelaar? Opgave 43 a) Wanneer gebruikt men een scheidingstransformator? b) Leg uit dat bij de toepassing van een scheidingstransformator de aardlekschakelaar zijn werk niet kan doen. Opgaven nae v5 Elektrische Stromen 5/6 Opgave 44 Opgaven nae v5 Maak opgave 73 uit het boek. Elektrische Stromen 6/6