Hergebruik van industriële restmaterialen: toepassingen binnen de interieur- en meubelsector Onderzoekers: Joke Simons Maarten Demunster Jeroen Thys-van den Audenaerde Augustus 2010 Inhoudstafel 3 Inhoudstafel Hoofdstuk 1 Theoretisch kader 1.1 Inleiding 1.2 Afval 1.2.1 Definitie van afval 1.2.2 Soorten afval 1.2.3 Hoeveelheid afval 1.3 Industrieel afval 1.3.1 Definitie van industrieel afval 1.3.2 Hoeveelheid Industrieel afval 1.3.3 Bijproducten 1.3.3.1 Achtergrond 1.3.3.2 Definitie 1.3.4 Gebruik van restmaterialen binnen de meubel- en interieursector 1.3.5 Selectie van industrieel restmateriaal voor de praktijkoefeningen Hoofdstuk 2 Methodologische kaders 2.1 Inleiding 2.2 Beknopte literatuurstudie 2.2.1 Definitie van onderzoek 2.2.2 Invulling 2.2.3 Concrete onderzoeksmethodieken 2.3 Praktijkvoorbeelden 2.3.1 Praktijken in Engeland 2.3.2 Praktijken in België 2.3.3 Praktijken in Nederland 2.3.3.1 De Hogeschool voor Kunsten Utrecht 2.3.3.2 De Amsterdamse Hogeschool in de Kunsten 2.3.3.3 Interdisciplinary arts in an international environment (IARTS Maastricht) 2.3.4 Samenwerkingsverbanden over de grenzen heen Hoofdstuk 3 Industrieel Restmateriaal in de praktijk 3.1 Onderzoek bij de studenten tweede jaar 3.1.1 Methodologie 3.1.2 Deelnemers 3.1.3 Vaststellingen 3.2 Workshop Restmateriaal 3.2.1 Kader 3.2.2 Onderzoeksmethode 3.2.3 Vaststellingen 3.2.3.1 Gepost-ited bedenkingen en suggesties 3.2.3.2 Freeweehlen op de dictafoon 3.2.3.3 Observaties 3.3 Battle of Talents 3.3.1 Kader 3.3.2 Vaststellingen 3.4 Gebruik Dibond door de studenten uit het tweede jaar 3.4.1 Studenten aan het woord 3.4.2 De evaluatiefiches doorgelicht 3.5 Alumnibevraging 3.5.1 Inleidende informatie 3.5.2 Deelnemers PWO Industrieel Restmateriaal 3.5.3 Het profiel van de alumni 3.5.4 Opvattingen over Industrieel Restafval 3.5.4.1 Definitie van industrieel restmateriaal 3.5.4.2 Voorbeelden van industrieel restmateriaal 3.5.4.3 Gebruik van industrieel restmateriaal 3.5.4.4 Belang van opgesomde criteria bij ontwerpen 3.5.4.5 Industrieel Restmateriaal in het curriculum 3.5.4.6 Geïnteresseerde markten 3.6 Uitbouw Workshop 3.6.1 Toelichting 3.6.2 Voorstelling industrieel restmateriaal 3.6.3 Wat is Dibond? 3.6.4 Opdracht 3.7 Bedenkingen over de ecologische afdruk van een product Hoofdstuk 4 Besluit Referenties 4 Inhoudstafel 5 Lijst van Tabellen en Figuren Tabellen Tabel 1.1 Beschrijving van de bezochte bedrijven en de geselecteerde industriële restmaterialen Tabel 3.1 Beschrijving van de vragen uit de vragenlijst Tabel 3.2 Het aantal opgesomde uitdagingen, hinderpalen en kenmerken Tabel 3.3 Weergave van de opgesomde materiaalkenmerken (aard en aantal vermeldingen) Tabel 3.4 De negatieve en positieve ervaringen en suggesties van de deelnemende studenten Tabel 3.5 Beschrijving van de gestelde vragen Tabel 3.6 Belang van de opgesomde redenen om opnieuw met Dibond aan de slag te gaan Tabel 3.7 Belemmering van Dibond om de gevraagde eindproducten te realiseren Tabel 3.8 De scores op de 5 rubrieken uit de evaluatiefiches Tabel 3.9 Eindscores voor Atelier Tabel 3.10 Het profiel van de deelnemende alumni Tabel 3.11 Overzicht van de opgesomde redenen om met industrieel restmateriaal aan de slag te gaan Tabel 3.12 Weergave van de mate van belangrijkheid van de opgesomde elementen bij a) het ontwerpen of voor een eindproduct en b) het ontwerpen met industrieel restmateriaal Figuren Figuur 1: Schematische voorstelling van de locatie van’ bruikbaar’ industrieel restmateriaal Figuur 2: Illustratie van de productiecyclus voor alucobond Figuur 3: Illustratie van de productiecyclus voor PPCI Figuur 4: Enkele voorbeelden van ontwerpen van studenten Figuur 5: Schematische voorstelling van de energie-impact op de ecologische afdruk van een product Algemene inleiding 6 Algemene inleiding Net zoals in de rest van de wereld wordt ook in België de afvalberg elke dag groter. Deze groeiende afvalberg zorgt ervoor dat de laatste jaren allerlei initiatieven rond afvalbeheer en afvalpreventie ondersteund, gestimuleerd en gesubsidieerd worden. Ook ontwerpers kunnen bij de afvalreductie en -preventie een belangrijke rol vervullen o.a. door het primaire afval (d.i. afval uit productie en restmaterialen of pre-consumer afval) te minimaliseren of te gebruiken voor nieuwe toepassingen. Momenteel wordt het (zeer) ruime aanbod aan industrieel restafval slechts in beperkte mate aangeboord. Enkele gekende en sprekende voorbeelden van het hergebruiken van restmateriaal zijn de heuptassen van Freitag, het project (Re)design en de workshops Looplab. FREITAG (www.freitag.ch) verkoopt bijvoorbeeld sinds 1993 tassen en accessoires gemaakt van gebruikte materialen, zoals oude verkleurde dekzeilen van vrachtwagens, binnenbanden van fietsen, gebruikte autogordels en airbags. [Re]design, een groep designers uit Londen, stelt zich o.m. als doel om bij elk ontwerp te vertrekken van pre-consumer afval en telkens te zoeken naar duurzame oplossingen (http://www.redesigndesign.org). In de workshops Looplab gaan professionele Belgische ontwerpers op zoek naar nieuwe, originele toepassingen met industrieel restmateriaal (http://www.looplab.be/). Deze trend om op zoek te gaan naar duurzame ontwerpen en oplossingen sluit ook aan bij het principe ‘Cradle to cradle’ (http://www.mbdc.com/) waarbij niet alleen de eco-efficiëntie (d.i. het reduceren van de negatieve impact van handel), maar ook de eco-effectiviteit (d.i. het verhogen van de positieve gevolgen) centraal staan. Ook binnen onze eigen opleiding interieur en design is duurzaam ontwerpen een belangrijk speerpunt. In het kader van dit PWO-project willen we daarom op zoek gaan naar nieuwe ontwerptoepassingen van industrieel restafval in de interieur- en meubelsector. Om deze doelstelling te realiseren, worden verschillende elkaar aanvullende onderzoeksmethodes gehanteerd: - een literatuurstudie waarin de concepten methodologisch verfijnd worden - een documentanalyse en deskresearch naar de mogelijke onderzoeksmethodieken binnen het domein van interieur en meubel. - interviews om een beeld te krijgen van de ervaringen van studenten bij de praktijktoepassingen - vragenlijsten om de opvattingen over de mogelijkheden van industrieel restmateriaal in kaart te brengen. Dit onderzoeksrapport is de weergave van de twee voorbije onderzoeksjaren (2008-2010). Het rapport bestaat uit 4 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk beschrijft de korte literatuurstudie over de concepten afval en industrieel afval. Het tweede hoofdstuk geeft onze zoektocht weer naar bruikbare methodieken om de ervaringen en belevingen bij het werken met industrieel restmateriaal in kaart te brengen. In het derde hoofdstuk belichten we de ervaringen met sprekende praktijkvoorbeelden. We laten hierbij zowel het werkveld (i.c. alumni), studenten als docenten aan het woord. In het vierde en laatste hoofdstuk vatten we onze bevindingen kernachtig samen. We wensen jullie veel leesplezier en inspiratie om met industrieel restmateriaal aan de slag te gaan. De projectmedewerkers Joke Simons Maarten Demunster Jeroen Thijs-van den Audenaerde Theoretisch kader 7 Hoofdstuk 1 Theoretisch kader 1.1 Inleiding In dit theoretische hoofdstuk wordt getracht om de begrippen afval en industrieel restmateriaal conceptueel af te bakenen, gaan we dieper in op de criteria waaraan industrieel restmateriaal voldoet en op het aanbod aan geselecteerde restmaterialen dat gebruikt zal worden in de praktijkoefeningen door studenten. 1.2 Afval 1.2.1 Definitie van afval Er bestaan heel wat definities van het begrip ‘afval’. Het begrip afval of vuilnis (ook wel afvalmateriaal, afvalproduct of afvalstoffen genoemd) is elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (afvalstoffendecreet, 1981). Ondanks deze decretale invulling blijft er discussie over de het begrip ‘afval’. Wat voor de één afval is, is dit voor anderen niet. 1.2.2 Soorten afval Onze afvalberg is samengesteld uit verschillende soorten afval (www.ecowerf.be): AEEA (Afgedankte Elektrische en Elektronische Apparaten) Boomstronken Cellenbeton Eterniet GFT (Groente-, Fruit- en Tuinafval) Gips Glas (hol) Glas (vlak) Gras en bladeren Grof huisvuil Herbruikbare goederen Huisvuil Keramiek KGA (Klein Gevaarlijk Afval) Kurk Oude metalen Papier en karton PMD Sloophout Snoeihout Steenafval Textiel Deze soorten worden gegroepeerd in vier categorieën, nl. het huishoudelijk afval, het bedrijfsafval, gevaarlijke afvalstoffen en bijzondere afvalstoffen. Het huishoudelijk afval omvat alle afvalstoffen die ontstaan door normale werking van een huishouden. Alle andere afvalstoffen worden beschouwd als bedrijfsafval. PWO Industrieel Restmateriaal 8 1.2.3 Hoeveelheid afval Net zoals in de rest van de wereld wordt ook in België de afvalberg jaarlijks groter. Deze steeds groeiende afvalberg leidde de laatste jaren tot het ondersteunen, stimuleren en subsidiëren van allerlei initiatieven rond afvalbeheer en afvalpreventie. De laatste jaren ligt de nadruk vooral op afvalpreventie en in minder mate op de verwerking van afval. De ladder van Lansink (1979) illustreert op welke doelstellingen voor ogen gehouden moeten worden bij de beperking van de afvalberg: hoe hoger op de ladder, hoe beter (http://www.ivmafvalbeheer.be) Voorkomen van afval Helemaal bovenaan de ladder staat ‘voorkomen van afval’. Als er geen afval is, moet het niet verwerkt worden. Hergebruik Indien afval toch onvermijdelijk is, wordt het best zoveel mogelijk opnieuw gebruikt. Door deze doelstelling verlengt de levenscyclus van een product, waardoor dit product minder snel afval wordt. Recycleren De trede ‘recycleren’ impliceert dat afvalstoffen bewerkt en verwerkt worden zodat er nieuwe producten van kunnen worden gemaakt. Bij recyclage wordt m.a.w. de grondstof herbruikt. Verbranden Voor een restfractie van het huishoudelijke afval is verbranding met energierecuperatie de oplossing. Met de warmte die vrijkomt tijdens het verbrandingsproces wordt elektriciteit aangemaakt. Zo kent het restafval nog een nuttige toepassing. Storten Helemaal onderaan de ladder staat storten. Deze manier van afvalverwerking moet vermeden worden en slechts toegepast worden als alle voorgaande treden niet mogelijk zijn. Deze initiatieven zijn erg waardevol. Dankzij vele inspanningen en allerlei initiatieven wordt de afgelopen jaren minder huishoudelijk afval gestort of verbrand. In 2007 werd bijna 84% van het geproduceerde afval op één of andere manier nuttig toegepast. De hoeveelheid verbrand afval is de jaren vrijwel gelijk gebleven, terwijl de hoeveelheid gestort afval tussen 2000 en 2007 met ongeveer 60% is afgenomen. Verdere inspanningen zijn wenselijk want in Vlaanderen wordt per inwoner nog steeds ongeveer 534 kg afval per jaar geproduceerd. Het merendeel hiervan wordt herbruikt of gerecycleerd, maar een aanzienlijk deel wordt nog steeds verbrand. 1.3 Industrieel afval 1.3.1 Definitie van industrieel afval De afbakening van het begrip afval is vooral binnen de doelgroep Industrie erg moeilijk. Bijvoorbeeld bij de zogenaamde niet-afvalstoffen (bijproducten uit afval) is de grens tussen afvalstof en niet-afvalstof niet altijd scherp te trekken. Zo ontstaan er bij productieprocessen tal van bijproducten die door de primaire producent als afval wordt aanzien, maar voor secundaire productie-eenheden juist als grondstof dienen. Meestal is dit bedrijfseconomisch gezien rendabel. Voorbeelden hiervan zijn de slakken uit de basis metaalindustrie die worden gebruikt als grondstof voor de cementindustrie of het toepassen van slachtafval - dat Methodologische kaders vrijkomt bij slachterijen en de vleesverwerkende industrie - als grondstof voor de diervoederindustrie. 1.3.2 Hoeveelheid Industrieel afval Ongeveer 90% van het gewicht van onze afvalberg is afkomstig van bedrijfsafval (VMM, 2006). Dit betekent concreet dat in Vlaanderen jaarlijks ongeveer 28 miljoen ton bedrijfsafval wordt geproduceerd. Het grootste deel hiervan is voor nuttige toepassing bestemd. De voedingsmiddelen-, papier-, aardolie- en basis metaalindustrie scoren erg hoog met 95% of hoger. 1.3.3 Bijproducten 1.3.3.1 Achtergrond Om de afvalberg te beperken, worden er allerlei initiatieven op allerlei niveaus geïntroduceerd. Ook Europa formuleerde een ‘strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling’. Deze strategie stelt richtsnoeren vast en beschrijft maatregelen om de belasting van het milieu door afvalproductie en afvalbeheer te verminderen. Meer bepaald streeft deze strategie naar een vermindering van de negatieve milieueffecten die afvalstoffen gedurende hun volledige levenscyclus - van de productie, via de recycling, tot de verwijdering - veroorzaken. Via een dergelijke benadering kan elke afvalstof worden beschouwd als een bron van verontreiniging die moet worden beperkt, maar ook als een bron die kan worden geëxploiteerd (http://europa.eu/legislation_summaries/environment/sustainable_development/l28168_nl.ht m). 1.3.3.2 Definitie Een `bijproduct` is een product dat onbedoeld ontstaat in een productieproces, maar een positieve waarde heeft of in ieder geval een nuttige toepassing kent. Vaak kunnen afvalstromen, die ook wel restproduct genoemd worden, met enige inventiviteit ingezet worden voor een nuttig doel. Binnen dit PWO-project zullen we nagaan of industrieel restmateriaal kan gecatalogeerd worden onder “bijproduct”. 1.3.4 Gebruik van restmaterialen binnen de meubel- en interieursector Welke industriële restmaterialen zijn potentieel bruikbaar als grondstof binnen de meubel- en interieursector? Het antwoord op deze vraag is niet zo eenvoudig. Een eerste invalshoek bij het beantwoorden ervan, is gebruik te maken van een geschiedkundige bril. De huidige industriële processen zijn binnen de menselijke geschiedenis allemaal vrij recente processen. De vroegste dateren uit de industriële revolutie (de 18e eeuw). Bij vergelijking met handelingen die reeds duizenden jaren geëvolueerd zijn, zoals de landbouw, blijkt dat bij deze (intussen industrieën) heel weinig of zelfs geen restmaterialen aanwezig zijn. In de vleessector bijvoorbeeld zijn naast het eindproduct (= vlees) talloze bijproducten (gelatine voor de voedingsindustrie, meel als dierenvoeder) ontstaan waardoor er weinig afval overblijft (afvalwater is één van de weinige ‘restmaterialen’). In vergelijking met de oudheid waar de homo sapiens het slachtafval overleverde aan de aasgieren, is werden restmaterialen “nuttige” materialen. 9 PWO Industrieel Restmateriaal 10 Om bruikbaar te zijn als nieuwe grondstoffen binnen de meubel- en interieursector dienen restmaterialen te voldoen aan enkele voorwaarden. Dit lichten we toe aan de hand van Figuur 1 waarin de locatie van ‘restafval’ in de productiecyclus wordt weergegeven. Figuur 1: Schematische voorstelling van de locatie van’ bruikbaar’ industrieel restmateriaal - De restmaterialen moeten het gevolg zijn van een constant proces. Het aanbod van het restafval moet een vrij constante stroom vertonen, zowel qua hoeveelheden als qua aangeboden “vormgeving”. Afval dat het resultaat is van een éénmalige of een zeer veranderlijke actie, is zeer moeilijk bruikbaar in een productieproces. - Het restmateriaal moet een lage secundaire restwaarde hebben. Voor duurzame grondstoffen is reeds een uitgebreid netwerk van parallelle industrieën ontstaan die deze afvalstromen verwerken tot nieuwe grondstoffen (recyclage). In de praktijk betekent dit dat enkel afvalstromen die uiteindelijk verbrand of gestort worden in aanmerking komen voor het hergebruik. Deze indicator is tevens een mooi voorbeeld van eco-efficiëntie: afval waar de ondernemer tot nu toe moet voor betalen om het te storten of verbranden, zal een economische waarde krijgen voor de producent en daarenboven niet langer worden verbrand of gestort maar ingezet worden als nieuwe grondstof. - Zowel vanuit ecologisch als economisch standpunt is het belangrijk dat de energie die nodig is voor nieuwe verwerking lager is dan de energie voor de productie en verwerking van maagdelijk materiaal. - Restmateriaal is geen afkeur, want afkeur is het resultaat van een niet optimaal verlopend productieproces. Methodologische kaders Naast productietechnische problemen zijn er nog tal van andere problemen bij een eventueel hergebruik van industrieel restmateriaal. We sommen er enkele op: - het bedrijf wordt afvalverwerker en dit kan een invloed hebben op het imago van het bedrijf - de huidige wetgeving laat niet toe om afval zomaar in het productieproces te verwerken - er dient de nodige tijd en aandacht besteed te worden aan allerlei vergunningen. Ter illustratie wordt de schematische voorstelling van de locatie van ‘restafval’ in de productiecyclus (zie Figuur 1 hierboven) concreet vertaald voor twee cases, nl. alucobond (zie Figuur 2) en PPCI (zie Figuur 3). Figuur 2: Illustratie van de productiecyclus voor alucobond 11 PWO Industrieel Restmateriaal 12 Figuur 3: Illustratie van de productiecyclus voor PPCI 1.3.5 Selectie van industrieel restmateriaal voor de praktijkoefeningen In dit project gaan we op zoek naar nieuwe ontwerptoepassingen van reststoffen in de interieur- en meubelsector. Daarom krijgen bepaalde groepen studenten in het kader van de ateliers Meubelontwerpen de opdracht om met industrieel restmateriaal aan de slag te gaan. Uit welk materialenaanbod kunnen de studenten kiezen? Tabel 1 geeft een overzicht van de bezochte bedrijven, de beschikbare restmaterialen en de bereidheid om deze materialen voor gebruik ter beschikking te stellen. Tabel 1.1 Beschrijving van de bezochte bedrijven en de geselecteerde industriële restmaterialen Bedrijf Beschikbaar Industrieel Restmateriaal Gebruik door studenten* PPCI Aluminiumplaten Neen Devos Aluminium staven/vijsel Neen Delta light Aluminium extrusie resten Neen Structoplast TPO-Ppflax Ja Berkina Geschuimde PP Neen Solidor Rubber Neen Sadef Staalplaten Neen Durlet Leder Neen Arte Papier Neen Corne Papier/drukinkt Neen Unilin (quick-step) Hout Neen Vyncolit Thermoharders Neen Decospan Hout Neen Vitalo ABS Neen Vitalo Accoustics Geschuimde kunststof Ja Methodologische kaders Tabel 1.1 (vervolg) Beschrijving van de bezochte bedrijven en de geselecteerde industriële restmaterialen Bedrijf Beschikbaar Industrieel Restmateriaal Gebruik door studenten* Leerlooierij Leer Neen Desiere printing Drukplaten Neen Curana Alucobond Ja Isobar Sandwich panelen Ja Novy Inox Neen Dekeyzer Hout Neen Almet Service Centers Alucobond Ja Lemahieu Neen EPS, EPP Veyhl (ProOffice) Staal Neen Torfs construction Staal/Aluminium Neen Recticel PU schuim Neen Hydro Alu Aluminium Neen Twinplast EPS Neen Riskin PS Neen Cammers stoffen/leder Neen Virtus Hout Neen Clem Neen Rehau PS, ABS, PU, ... Neen * Ja = materiaal zal gebruikt worden in de ateliers; neen = materiaal zal niet gebruikt worden in de ateliers In de zoektocht naar mogelijk geschikt materiaal werden 32 bedrijven bezocht. Door de eigenheid van elk bedrijf is er een verscheidenheid aan beschikbaar Industrieel Restmateriaal. In het kader van dit PWO-project zullen 4 verschillende materialen weerhouden worden: Alucobond, sandwich-panelen, TPO-Ppflax en geschuimde kunststof. 13 PWO Industrieel Restmateriaal 14 Hoofdstuk 2 Methodologische kaders 2.1 Inleiding Welke methodieken en praktijken zijn er om onderzoek te doen in de context van Design en Kunst? Welke methodieken zijn bruikbaar om het ontwerpproces en -product te analyseren? In dit hoofdstuk wordt deze zoektocht naar de mogelijke interactie tussen de onderzoekscultuur en de artistieke praktijk besproken. In de beknopte verrichte deskresearch werden twee sporen gevolgd. Enerzijds gingen we op zoek naar gehanteerde onderzoeksmethodieken en anderzijds wilden we ook enkele praktijken uit België, Nederland en andere landen in kaart brengen. In deze zoektocht laten we ons leiden door de bestaande discussie en informatiebronnen. Een eerste groep belangrijke informatiebronnen zijn nota’s en rapporten van organisaties die zich met de financiering en/of beoordeling van onderzoek bezighouden, zoals in het Verenigd Koninkrijk de UK Council of Graduate Education (UKCGE, 1997, 2001), de Arts and Humanities Research Council (AHRC, 2003) of de Research Assessment Excercise (RAE, 2005). Een tweede belangrijke inspiratiebron zijn de verschillende conferenties over kunstonderzoek en de ‘proceedings’ ervan. Maar ook steeds meer (vak)tijdschriften publiceren artikelen die ‘practice as research’ tot onderwerp hebben. Verder verschijnen er meer en meer bundels, monografieën en zelfs handboeken over (m.n. de methodologie van) onderzoek in de kunsten gepubliceerd (o.a. Gray & Malins, 2004; Hannula, Suoranta, & Vadén, 2005; Macleod & Holdridge, 2006; Sullivan, 2005). 2.2 Beknopte literatuurstudie Ondanks de beschikbare informatiebronnen, blijft een eerste grote uitdaging erin bestaan om onderzoek in de context van kunst en design te definiëren. Door de vele visies en invullingen van onderzoek in de kunst en in design zijn er een hele waaier aan mogelijke zoektermen gangbaar ‘artistic/design research’, ‘art-based/design-based research’, ‘practicebased research’, ‘practice-led research’, ‘art practice as research’, ‘performance as research’, …. De tweede uitdaging ligt in het in kaart brengen van mogelijke onderzoeksmethodieken. Immers, er was en is nog altijd een groot verschil - soms zelfs nog ‘strijd’ - rond het aanvaarden van en de concrete invulling van onderzoek. 2.2.1 Definitie van onderzoek Onderzoek in de context van kunst en design is - hoewel een relatief jonge discipline (de aandacht voor wetenschappelijk onderzoek in de meer ‘creatieve’ richtingen is nog vrij recent in vergelijking met andere disciplines; Gray, 1998; Owen, 1994) - een veelbesproken en gevoelige topic (Elo, 2009; Frayling 1993/4; Koskinen, 2009; Press, 1995; Scrivener, 2000). Het afbakenen van de onderzoeksvorm en mogelijke methodieken is in het kader van dit PWO-project geen vanzelfsprekendheid. We willen immers niet alleen onderzoek doen naar het tot stand komen van een ontwerp (kunstproces), maar ook naar de kwaliteiten en kenmerken van het product dat ontstaat op basis van het ontwerp (kunstproduct). Deze nadrukken sluiten aan bij twee types van praktijk-gerelateerd onderzoek die in de literatuur vaak aangehaald worden, nl. ‘practice-based’ onderzoek en ‘practice-led’ onderzoek. Het definiëren van deze begrippen is niet eenvoudig en gebeurt vaak niet éénduidig (Durling, 2002; Nimkulrat & O’Riley, 2007). Volgende definities vonden we terug in de door ons doorgenomen literatuur: - practice-based onderzoek: Dit is een onderzoek dat ondernomen wordt om nieuwe kennis te verzamelen d.m.v. praktijken of de resultaten van deze praktijken. M.a.w., het (kunst)voorwerp vormt de basis voor de kennisbijdrage. Methodologische kaders - practice-led onderzoek. Deze onderzoeksvorm houdt zich vooral bezig met de aard van de praktijk en leidt tot nieuwe betekenisvolle informatie voor de praktijkuitvoering (Candy, 2006; Mäkelä, 2009; Scrivener, 2002, 2009). Hoewel beide onderzoeksvormen te onderscheiden zijn, worden beide begrippen vaak als synoniemen gebruikt, weliswaar met een lichte voorkeur in de literatuur voor de term ‘practice-based research’. De term ‘practice-based research’ wordt dan gebruikt om aan te geven dat het onderzoek geworteld is in de context van de praktijk waarin de resultaten uiteindelijk ook zullen worden toegepast. “ Practice-based Research is a form of research that aims to advance knowledge partly by means of practice. This type of research is an original investigation undertaken in order to gain knowledge and understanding. It includes the invention of ideas, images, performances and artefacts including design, where these lead to new or substantially improved insights.” (Scrivener, 2002, 2009) Om de bovenvermelde definiëringsmoeilijkheden te vermijden, wordt in de literatuur ook verwezen naar het concept ‘art practice as research (PAR)’. Dit concept wordt dan als overkoepelende term voor beide eerder vermelde concepten gebruikt. Immers, bij PAR-onderzoek staat zowel het kunstproces, het expliciteren en de verbale reflectie op dit proces als het kunstproduct centraal; of met de woorden van Pakes (2004) “ … the activity of the practioner researcher is an engagement with particular questions, arising within the context of past and contemporary art practice, to which the artist’s practice offers a solution, thereby contributing to knowledge within the domain.” 2.2.2 Invulling Niet alleen de definitie van onderzoek maar ook de mogelijkheden en invulling ervan binnen het domein van kunst en design worden sterk in vraag gesteld (Frayling, 1993-1994; Pakes, 2004; Payne, 2000; Press, 1995; Wolpert, 2002), al veranderde sinds de start van het onderzoek binnen het domein van de kunsten de invulling en kijk erop. Aanvankelijk was er immers veel argwaan ten aanzien van onderzoek en werd vooral het verschil tussen artistiek en wetenschappelijk onderzoek beklemtoond (Borgdorff, 2006, 2009; Eisner, 2003). Hoe kan kunstonderzoek gedefinieerd worden? Bij de invulling van kunstonderzoek baseren vele auteurs zich nog steeds op het door Frayling in 1993 geïntroduceerde drieledig onderscheid: ‘research into art’ (onderzoek naar de kunsten), ‘ research for art’ (onderzoek ten behoeve van de kunsten) en ‘research through art’ (onderzoek in de kunsten). Onderzoek naar of over de kunsten betreft onderzoek dat met een zekere theoretische distantie geldige uitspraken wil (kunnen) doen over de kunstpraktijk. Dit impliceert een principiële scheiding van en een zekere afstand tussen onderzoeker en onderzochte. De centrale kenmerken van dit onderzoek zijn ‘reflectie’ en ‘interpretatie’ (Borgdorff, 2004,2006; Schön, 1982). Deze onderzoeksvorm documenteert, interpreteert, bestudeert en evalueert de culturele en maatschappelijke betekenis van de kunst (Kabinetswerkgroep academisering hoger kunstonderwijs in Andersson, Elffers, & Felix, 2004). Onderzoek ten behoeve van of ten dienste van de kunsten kan omschreven worden als toegepast onderzoek in engere zin waarbij de kunsten niet zozeer object maar eerder doel van het onderzoek zijn. Dit type van onderzoek resulteert in voor de praktijk bruikbare inzichten en instrumenten, zoals bv. gereedschap en materiaalkennis die tijdens het creatieve proces of in het kunstproduct kunnen aangewend worden. Deze onderzoeksvorm is erop gericht om de overdracht van kunst aan derden eventueel in niet-artistieke context - te optimaliseren (Kabinetswerkgroep academisering hoger kunstonderwijs in Andersson et al., 2004). Onderzoek in de kunsten is de meest controversiële vorm van deze driedeling (Borgdorff, 2006). Bij deze vorm wordt niet uitgegaan van de scheiding tussen subject en object van onderzoek, maar is de kunstpraktijk zelf een substantieel onderdeel van zowel het onderzoeksproces als van het resultaat ervan. Deze 15 PWO Industrieel Restmateriaal 16 vorm is procesgericht en verheldert reflexief en experimenteel de manier waarop kunst gemaakt wordt. Het verkent de mogelijkheden en evalueert de beslissingsprocessen die leiden naar het kunstwerk, in het licht van de alternatieve mogelijkheden en keuzes, en beoordeelt ze naar hun artistieke en culturele relevantie (Kabinetswerkgroep academisering hoger kunstonderwijs in Andersson Elffers Felix, 2004). In het kader van het PWO-project naar de ontwerp- en gebruiksmogelijkheden van Industrieel Restmateriaal is vooral deze laatste vorm van onderzoek relevant. In het hier volgende zullen we dan ook wat dieper ingaan op deze onderzoeksvorm waarbij de nadruk kan liggen op het kunstproduct of kunstwerk zelf, het creatieve maakproces en/of de context waarin de kunstpraktijken ingebed en gesitueerd zijn. Borgdorff (2006) geeft de volgende definitie: ‘De kunstpraktijk geldt als onderzoek wanneer het de bedoeling is door middel van een oorspronkelijke studie onze kennis en ons begrip te verruimen. Daarbij wordt begonnen met vragen die relevant zijn in de onderzoeksomgeving en de kunstwereld, en wordt gebruik gemaakt van methoden die passen bij het onderzoek. Het onderzoeksproces en de uitkomsten worden op een adequate manier gedocumenteerd en uitgedragen naar de onderzoeksgemeenschap en het bredere publiek.’ In de discussienota (van 19 maart 2008) over hoger kunstonderwijs in Vlaanderen vinden we de volgende definiëring: ‘ ….() elke vorm van artistieke output (kunstwerk, compositie, tentoonstelling, portfolio, …) kan in principe aanvaard worden als output van onderzoek in de kunsten, naast klassieke vormen van onderzoeksoutput zoals publicaties en citaties. Het komt er echter op aan de output die resultaat is van onderzoek te onderscheiden van output die dat niet is. Met andere woorden: niet elke kunstwerk is het resultaat van onderzoek, maar een kunstwerk kàn wel het resultaat van onderzoek zijn en kan zelfs het belangrijkste resultaat van onderzoek zijn. Essentieel is de kwaliteitsbeoordeling en die beoordeling moet gebeuren door peers.’ (www.ond.vlaanderen.be/.../discussienota_Hoger_Kunstonderwijs_in_Vlaanderen200803-19.doc). In het rapport van de erkenningscommissie hoger onderwijs over de voortgangstoets van de academisch gerichte opleidingen van de Hogescholen in Vlaanderen (http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/erkenningscommissie/Eindrapport_voortgang stoets.pdf) wordt artistiek onderzoek gedefinieerd als ‘ … onderzoek waarbij de praktijk van de beoefening van de kunsten (componeren, uitvoeren, ontwerpen) in methodologisch opzicht deel uitmaakt van het onderzoeksproces, en waarbij de kunst of het ontwerp zelf ook (deels) uitkomst is van het onderzoek’ (p.26). Ondanks het pleidooi om theoretische kennis in directe relatie te brengen met praktijk en productie (cfr. pluralistische kijk op het domein van design en kunst; Margolin & Buchanan, 1995) blijft de overgang van het ontstane ‘artefact’ en de perceptie ervan door ontvangers naar het bijdragen tot ‘(wetenschappelijke) domeinkennis’ een discussie- of pijnpunt (Barfield & Quinn, 2004; Mäkelä, 2009; Nimkulrat & O’Riley, 2009; Niedderer, 2009). Dit vraagt niet alleen de identificatie van ‘the designerly way of thinking and knowing’ (Archer, 1984; Owen 1994; Routio, 1997), maar ook aandacht voor de functies en gevolgen van ‘creatieve producten’ in onderzoek (Scrivener, 2009). 2.2.3 Concrete onderzoeksmethodieken Met welke methodieken kunnen ‘practioner researchers’ aan de slag? M.a.w. welke onderzoeksmethoden en -technieken zijn geschikt voor onderzoek in de kunsten? Net zoals in andere onderzoeksdomeinen kunnen onderzoekers gebruik maken van een waaier aan methodieken. De gebruikte onderzoeksmethodiek moet wel steeds aangepast worden aan het specifieke onderzoeksproject en mag niet zonder meer overgenomen worden uit andere dis- Methodologische kaders ciplines (zoals Wetenschappen en Sociale wetenschappen; Yen, Wooley, & Hsieh, 2002). De meest voorkomende onderzoeksmethodes zijn terreinverkenning, opstellen van status questionis en bibliografie, inventarisatie van gegevens, analyse en vergelijkende analyse, case study, vergelijkende case study, contextstudie, vergelijking op het gebied van het kunstproces, vergelijking van conceptuele overeenkomsten tussen kunstpraktijk, onderzoek en theorie, interdisciplinaire interactieve technologie, het ontwikkelen van een interactieve website (zie www IvOk; Svengren, 1993), interviews, historische studies, documentanalyses, actie-onderzoek, enz. (zie o.a. Banister, Burman, Parker, Taylor, & Tindall, 1994; Rust et al., 2007; Yen et al., 2002). 2.3 Praktijkvoorbeelden In het kader van onze zoektocht naar de betekenis van onderzoek in het domein van de kunsten, belichten we ook enkele bestaande praktijken. Het gaat om een beperkte selectie aan mogelijke inspirerende praktijken. De selectiecriteria voor de praktijken in Engeland bestaat erin dat in meerdere publicaties naar deze praktijk wordt verwezen. De weergegeven Nederlandse en Vlaamse praktijken zijn gevonden op basis van de zoektermen ‘onderzoek’, en ‘hoger onderwijs in design/ontwerp/architectuur’. 2.3.1 Praktijken in Engeland In Engeland zijn er niet alleen een aantal onderzoeksinstellingen bezig met de integratie van onderzoek en kunsten, maar werd ook grootschalig onderzoek verricht naar ‘practice-ledresearch’ in Art, Design and Architecture (ADA; Rust et al., 2007). 2.3.1.1 On the Edge (OTE: www.ontetheedgeresearch.org) OTE is een kleine onderzoeksgroep die deels bestaat uit onderzoekers van de Gray’s school of Art, maar ook beroep doet op allerlei formele en informele netwerken uit de kunstsector en uit andere universitaire opleidingen (Douglas, 2008). De nadruk van deze groep ligt niet alleen op de individuele artistieke of onderzoekscompetenties, maar ook op de waarde en het belang van samenwerking en dialoog. Effectieve kennisvooruitgang kan enkel tot stand komen door de triangulatie van drie kennisbronnen: - zelf-kennis: kennis van wie we zijn en wat ons drijft - kennis van de praktijken van anderen - kennis van de geschiedenis van waarde- en ideesystemen 2.3.1.2 Mixed Group Masters at MIRIAD Ook aan de Manchester Institute for Research and Innovation in Art and Design (MIRIAD) staat onderzoek naar creatieve kunsten centraal. Jaarlijks nemen studenten van de MIRIAD Graduate School deel aan een ‘mixed group project’ waarin zij in samenwerking met anderen leren reflecteren over onderzoeksprocessen en methoden. In 2008-2009 betrof het een samenwerking met het Plurel onderzoeksteam van University of Manchester, met als thema ‘peri-urban’. Het project startte met een bijeenkomst met keynote speakers uit de onderzoekswereld en regionale stakeholders die vertrouwd zijn met peri-urban topics. Vervolgens kwamen de studentengroepen (6 tot 8 studenten per groep) gedurende 10 weken één lesperiode van anderhalf uur samen. Het project eindigde met een voorstelling van alle projecten. (http://www.sed.man.ac.uk/research/cure/research/plurel/project/project/greenhousefringe/) 17 PWO Industrieel Restmateriaal 18 2.3.1.3 AHRC Research Review In 2006 werd aan de hand van een grootschalig kwalitatief onderzoek het veld van ‘practiceled’-onderzoek in kaart gebracht. Dit gebeurde aan de hand van een literatuuronderzoek, datareview (naar het aantal instellingen, personeels- en studentenaantallen, en aantal doctoraten in de richtingen Arts, Design en Architecture, maar ook naar het onderzoekslandschap), workshops en townmeetings. Deze cijfergegevens werden aangevuld met (goede) praktijkvoorbeelden. Dit onderzoek resulteerde in een overzichtsrapport dat volledig beschikbaar is op het www (artsresearch.brighton.ac.uk/.../practice-led/PracticeLed_Review_Nov07.pdf) 2.3.2 Praktijken in België Ook in België wordt geprobeerd om het onderzoek in de kunsten te bevorderen. Deze aandacht kaderde aanvankelijk binnen de academisering van het hoger kunstonderwijs. In de zoektocht naar een mogelijke invulling van onderzoek in de kunsten legt elke associatie andere accenten, waardoor men ook wel spreekt van een Leuvens, een Brussels, een Gents en een Antwerps model. In alle associaties nemen vooral de academici het heft in handen in de discussies over en de invulling van onderzoek in de kunsten (Pas, 2007). Daar de Katholieke Hogeschool Mechelen en dus ook de Opleiding Interieur en Design deel uitmaken van de associatie KULeuven bespreken we enkel de praktijken aan deze associatie. In 2006 werd het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten van de K.U.Leuven (IvOK) opgericht. Dit instituut brengt de kunstdepartementen van de hogescholen van de associatie samen met de relevante onderzoeksgroepen binnen de universiteit om door het bieden van ondersteuning aan kunstenaars, het opzetten van projecten en het initiëren van doctoraten het onderzoek in de kunsten te ontwikkelen. Om deze doelstellingen te realiseren, worden projectmiddelen en -kanalen ter beschikking gesteld, wordt een vormingsaanbod aangeboden (o.a. studiedagen, congressen, trainingsprogramma’s), brengt IvOK nieuwsbrieven en cahiers uit waarin de resultaten van onderzoeksprojecten worden voorgesteld (alle informatie is beschikbaar op http://associatie.kuleuven.be/ivok). Sinds januari 2010 is het IvOK geintegreerd in de nieuwe Geassocieerde Faculteit Kunsten en Architectuur. 2.3.3 Praktijken in Nederland Ook in Nederland richten een aantal instellingen zich specifiek op het opleiden van onderzoekende kunstenaars en ontwerpers. 2.3.3.1 De Hogeschool voor Kunsten Utrecht Zo heeft de Faculteit Beeldende Kunst en Vormgeving van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht (HKU) naast twee masteropleidingen (Ma Fine Art en Ma Design) die zich richten op onderzoek, ook het Lectoraat Artistiek Onderzoek (zie http://www.hku.nl/web/OverDeHKU/OnderzoekLectoraten/ArtistiekOnderzoek.htm). Dit lectoraat houdt zich bezig met o.a. onderzoek naar de volgende vraagstellingen: - Hoe wordt de methode van artistiek onderzoek bepaald? - Hoe verhoudt artistiek onderzoek zich ten opzichte van andere vormen van op kennis gericht onderzoek? - Hoe laat zich een curriculum ontwikkelen dat de onderzoekende kunstenaar/ontwerper als uitgangspunt neemt? Naast de publicatie van de uitkomsten van lopende onderzoeken in MaHKUzine: Journal of Artistic Research organiseert dit lectoraat sinds 2006 ook jaarlijks het Dutch Artistic Research Event (D.A.R.E.). Methodologische kaders 2.3.3.2 De Amsterdamse Hogeschool in de Kunsten Een ander voorbeeld is het lectoraat kunsttheorie en onderzoek van de Amsterdamse hogeschool in de Kunsten (http://www.ahk.nl/nl/lectoraten/kunsttheorie-en-onderzoek/). Sinds september 2006 vormen de onderzoekers van het lectoraat Kunsttheorie en onderzoek en het lectoraat Kunstpraktijk en artistieke ontwikkeling gezamenlijk de onderzoeksgroep Artistic Research, Theory & Innovation (ARTI). Hierin werken docentonderzoekers, 'derdecyclus'-studenten van de hogeschool en research fellows aan onderzoeksprojecten die op concrete artistieke praktijken betrekking hebben, waarin theoretische verdieping wordt nagestreefd en die aan onderwijsvernieuwingen bijdragen. De onderzoeksonderwerpen worden geselecteerd op basis van de mate waarin de uitkomsten naar de kunstpraktijk en/of de onderwijspraktijk vertaald kunnen worden. De onderzoeksgroep ARTI publiceert periodiek het tijdschrift RTRSRCH. 2.3.3.3 Interdisciplinary arts in an international environment (IARTS Maastricht) Ook aan de IARTS van Maastricht is er een lectoraat in de kunsten, meer bepaald het lectoraat in de Autonomie en Openbaarheid in de Kunsten. Dit lectoraat, dat toegespitst is op één kernthema, nl. de autonomie van de kunsten in relatie tot openbaarheid, richt zich op theater (podiumkunsten), muziek en beeldende kunsten en vormgeving. Vooral de interdisciplinaire samenwerking vanuit de drie genoemde disciplines staat centraal. Dit lectoraat wordt uitge-voerd in het kader van een samenwerkingsverband van drie kunstfaculteiten binnen de Hogeschool Zuyd: de Academie Beeldende Kunsten Maastricht (ABKM), het Conservato-rium Maastricht (CM) en de Toneelacademie Maastricht (TAM). Door middel van onderzoek en reflectie wordt verdieping van kennis met betrekking tot de kunsten in hun actuele culturele en maatschappelijke context nagestreefd. Zo wil het lectoraat - een bijdrage leveren aan het theoretische en praktische betoog over recente ontwikkelingen in de kunsten. - de resultaten van het onderzoek vertalen in onderwijsmodules en curricula die beeldend kunstenaars, ontwerpers en vormgevers, musici en acteurs, theatraal performers en regisseurs qua kennis en vaardigheden adequaat op de praktijk van de kunsten voorbereiden, vooral als het gaat om interdisciplinaire samenwerking (http://www.iartsmaastricht.com/lectoraat-aok/). 2.3.4 Samenwerkingsverbanden over de grenzen heen Een aantal initiatieven of samenwerkingsverbanden overstijgen de nationale grenzen. Zo is Cumulus, International Association of Universities and Colleges of Art, Design and Media (www.cumulusassociation.org/), in 1990 ontstaan als netwerk tussen zes kunst-, media- en designuniversiteiten en -hogescholen in Europa. Ondertussen telt Cumulus 140 leden uit 41 landen wereldwijd. Cumulus biedt een internationaal platform voor ontmoetingen, uitwisselingen en discussie rond onderwijs en onderzoek in en tussen de drie vakgebieden om de kwaliteit en kwantiteit van onderzoek en onderwijs in kunst, media en design permanent op een hoog niveau te houden. Verder organiseert Cumulus onder meer twee keer per jaar een internationale conferentie. 19 PWO Industrieel Restmateriaal 20 Hoofdstuk 3 Industrieel Restmateriaal in de praktijk In dit hoofdstuk worden de onderzoeken besproken die peilen naar de perceptie van studenten over het gebruik en de mogelijkheden van Industrieel Restafval in de sector van Interieurvormgeving en Design. De onderzoeksactiviteiten worden chronologisch beschreven, d.w.z. dat de volgorde in dit rapport overeenstemt met de volgorde waarin de onderzoeken in het afgelopen academiejaar (2009-2010) plaatsvonden. 3.1 Onderzoek bij de studenten tweede jaar In het kader van het opleidingsonderdeel Atelier Meubelontwerp werken studenten bij hun tweede ontwerpopdracht met herbruikbaar materiaal. Dit academiejaar kunnen de studenten gebruik maken van papier, karton of het Industrieel Restmateriaal Dibond. 3.1.1 Methodologie Na een korte voorstelling van de verwachtingen m.b.t. de tweede ontwerpopdracht en van het materiaal, vulden de studenten een korte vragenlijst (zie Tabel 3.1). Tabel 3.1 Beschrijving van de vragen uit de vragenlijst Nummer Inhoud 1 Ga je werken met Industrieel Restmateriaal? 2 Leg kort uit wat de uitdagingen en hinderpalen zijn bij het werken met Industrieel Restmateriaal? 3 Welke kenmerken moet Industrieel Restmateriaal hebben om ‘bruikbaar’ te zijn in de sector van ID? Antwoordmogelijkheden Ja-neen Open vraag Open vraag 3.1.2 Deelnemers Alle studenten die aanwezig waren tijdens de eerste les ‘Atelier Meubelontwerp’ van het tweede semester vulden de vragenlijst in. Zeventig van de 87 ingeschreven studenten (80.5%) waren aanwezig. 3.1.3 Vaststellingen De eerste vraag peilde naar de mate waarin studenten overwogen om te werken met Industrieel Restmateriaal. Bijna 73% van de studenten (51 op 70) overwoog om met Dibond aan de slag te gaan. Tabel 3.2 Het aantal opgesomde uitdagingen, hinderpalen en kenmerken Antwoorden Uitdagingen Hinderpalen N % N % 0 0 0.0 0 0.0 1 38 54.3 34 48.6 2 23 32.9 29 41.4 3 8 11.4 7 10.0 4 1 1.4 0 0.0 Totaal 70 100.0 70 100.0 Kenmerken N % 1 1.4 29 41.4 24 34.3 11 15.7 5 7.1 70 100.0 Op de vraag die peilt naar de uitdagingen verbonden aan het werken met Industrieel Restmateriaal, werden 112 antwoorden verzameld. Iets meer dan de helft van de studenten vermeldde één uitdaging. Ongeveer een derde van de studenten zag twee uitdagingen; bijna Industrieel restmateriaal in de praktijk 13% van de studenten vermeldde drie of vier uitdagingen (zie Tabel 3.2). De vermelde uitdagingen kunnen in een drietal overkoepelende categorieën samengevat worden. De eerste categorie verwijst naar uitdagingen verbonden aan het ontwerpen met Industrieel restmateriaal. Studenten willen immers iets nieuws (vernieuwend) ontwerpen met het reeds gebruikte materiaal. “ Iets nieuws creëren vanuit iets dat als reeds gebruikt en onbruikbaar wordt ervaren.” “ Van afval een nieuw ontwerp maken.” “ De uitdaging om iets vernieuwend te ontwerpen met afvalmateriaal.” “ Je mag innoverend ontwerpen.” “ Vernieuwend en innovatief ontwerpen.” “ Een negatieve bijklank ombuigen in een positieve ontwerpplanning. Jezelf loskoppelen van deze negatieve visie en denken in vastliggende beperkingen en deze als uitzonderlijke pluspunten bekijken.” De tweede en grootste categorie verwijst naar de uitdagingen die betrekking hebben op het materiaal zelf. Zowel de onvertrouwdheid met het materiaal, de materiaalkenmerken zelf (o.a. het reeds bewerkt zijn) als de toepassingsmogelijkheden dagen de studenten uit. Verder willen sommige studenten door het gebruik van dit materiaal ook het belang van ecologisch en duurzaam handelen benadrukken. “ Het materiaal heeft al bepaalde vormen; je moet dus werken met beperkingen.” “ Het leren kennen van andere, minder vanzelfsprekende en gekende materialen.” “ Door onderzoek van het ongekende materiaal moet je tot een eindproduct komen.” “ Door de uitsnijdingen kan er een ‘extra’ bereikt worden. Dit kan een meerwaarde geven aan het ontwerp.” “ De karakteristieke eigenschappen en elementen van het materiaal gebruiken en in de verf zetten.” “ Weer een nieuwe uitstraling geven aan materiaal dat eigenlijk al afgeschreven was voor gebruik.” “ Om een materiaal te gebruiken dat zogezegd afval is, terug mee te experimenteren en zo de afvalhoop te verkleinen.” “ Herbruik en dus het beperken van het afval en de overschot.” “ Duurzaam omgaan met materialen.” Een derde groep uitdagingen verwijst naar de gegeven opdracht die ervaren wordt als origineel, en verrijkend. “ Deze opdracht verrijkt je kennis.” “ Deze opdracht is origineel.” “ De opdracht is leerzaam en laat toe veel te ontdekken.” “ De opdracht is anders dan anders, vernieuwend” Aan het werken met Industrieel restmateriaal zouden ook hinderpalen verbonden kunnen zijn. De studenten somden 113 mogelijke hinderpalen op. Ongeveer een kleine helft van de studenten wees de onderzoekers op één mogelijke hinderpaal. De andere helft somde twee of drie hinderpalen op (zie Tabel 3.2). De opgesomde hinderpalen kunnen samenvattend weergegeven worden in 4 categorieën. Een eerste groep hinderpalen betreft de verwijzingen naar de eigenschappen van het materiaal. Studenten vrezen dat het materiaal niet voldoende bewerkbaar zal zijn of dat er nog heel wat onderzoek nodig is om het materiaal en haar eigenschappen te leren kennen. “ Het materiaal is niet zacht genoeg.” “ Je moet echt op zoek gaan, op onderzoek gaan naar de eigenschappen van het materiaal.” “ Je kent het materiaal niet en weet dus niet hoe en of je het kan bewerken.” “ De ongekende samenstelling en verwerkingsmogelijkheden zijn voor mij een uitdaging.” 21 PWO Industrieel Restmateriaal 22 “ Je moet eerst onderzoeken hoe het materiaal te verwerken is.” “ Je weet niet wat het materiaal doet.” “ Je kent het materiaal niet en weet dus ook niet of het giftig is.” “ Voor je aan de slag kan, moet je eerst onderzoeken wat de bewerkmogelijkheden zijn.” “ Je weet niet wat de eigenschappen zijn en of het wel gaat lukken.” “ Ik heb nog nooit van dit materiaal gehoord en weet dus niet wat je ermee kan doen.” Een tweede groep hinderpalen bevat de verwijzingen naar de beperkingen die verbonden zijn aan het gebruikte materiaal. De grootte van het materiaal en de uitgesneden vormen en patronen zouden wel eens de ontwerpmogelijkheden kunnen beperken. “ Je moet omgaan met de patronen die uitgesneden zijn in het materiaal.” “ Restmateriaal heeft niet steeds de afmetingen die jij nodig hebt.” “ Verscheidenheid aan platen: elke plaat heeft andere uitsnijdingen.” “ Je kan niet meer alle vormen en groottes gebruiken die je met nieuwe platen wel zou hebben.” “ Je bent gebonden aan de kleur en de samenstelling van het materiaal.” “ De afmetingen zijn beperkt omdat er al verschillende stukken uit zijn.” “ Je begint al met vormgegeven materiaal.” “ Niet ieder stuk is hetzelfde: dus is het lastig om restafval om te zetten tot een product dat meerdere malen gemaakt moet kunnen worden.” Een derde groep hinderpalen verwijst naar de noodzaak aan ‘speciale’ gereedschappen om het materiaal te bewerken. Hierdoor moeten de studenten met het materiaal aan de slag in het werkhuis en kunnen zij thuis of op kot niet werken aan deze opdracht. “ Je moet met gereedschap werken in het werkhuis.” “ Je moet machines hebben om het materiaal te bewerken.” “ De opdracht kan je minder makkelijk thuis doen.” “ Je moet al het werk in het werkhuis doen en kan er dus niet ’s avonds thuis aan werken.” “ Je kan er thuis niet zomaar iets mee doen omdat er speciale machines/dingen voor nodig zijn om er de gewenste vorm mee te verkrijgen.” “ Het materiaal is niet gemakkelijk te bewerken (alleen in het werklokaal).” Een vierde groep hinderpalen betreft de beschikbaarheid van het materiaal. Het gaat om verwijzingen naar de beschikbare hoeveelheid en de ‘vind’plaats van het materiaal. “Je moet meer moeite doen om eraan te komen. Het materiaal is niet in iedere bouwmarkt te koop.” “Je kan niet zo gemakkelijk aan het materiaal komen.” “Je weet ook niet hoeveel materiaal er is.” “ Hoe moet je individueel aan het materiaal komen?” “ Je weet niet of de aanvoer constant is.” “ De beperkte aanvoer.” Materiaal dat gebruikt wordt in het kader van een ontwerp dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Wij peilden naar de kenmerken waaraan het Industrieel Restmateriaal volgens de studenten moet voldoen om ‘bruikbaar’ te zijn. Deze vraag resulteerde in 130 antwoorden. Eén student vulde deze vraag niet in. Ruim 41% van de studenten somde één kenmerk op. Ruim een derde van de studenten vermeldde twee kenmerken. Voor bijna 23% van de studenten dient Industrieel Restafval aan minstens drie kenmerken te voldoen, vooraleer zij ermee aan de slag kunnen. Een samenvatting van de opgesomde kenmerken wordt weergegeven in Tabel 3.3. Industrieel restmateriaal in de praktijk Tabel 3.3 Weergave van de opgesomde materiaalkenmerken (aard en aantal vermeldingen) Materiaalkenmerk Aantal vermeldingen Frequentie vermelding Gemakkelijk/goed bewerkbaar 42 32.8 Combineerbaar met andere materialen 1 0.8 Functioneel zijn 2 1.6 Creatief gebruik toelaten 5 3.9 Voldoende groot zijn 4 3.1 Uitgevoerde bewerkingen blijven best beperkt 3 2.3 Transporteerbaar zijn 1 0.8 Voldoende stevig zijn 14 10.9 Kwalitatief zijn 1 0.8 Voldoende beschikbaar zijn 8 6.2 Moet soepel zijn 11 8.6 Mooie uitstraling hebben 8 6.2 Niet toxisch zijn 2 1.6 Milieuvriendelijk zijn 3 2.3 Voldoende proper zijn 7 5.5 Goedkoop zijn 3 2.3 Egaal (geen mengelmoes) 1 0.8 Geen 12 9.4 Totaal 128 100.0 * Twee opgesomde kenmerken zijn geen kenmerken en werden dus niet in deze Tabel opgenomen De studenten sommen een hele waaier op aan materiaalkenmerken die voor hen belangrijk zijn om met industrieel Restmateriaal aan de slag te gaan. Het materiaal moet in de eerste plaats voldoende bewerkbaar zijn. Een derde van de opsommingen verwijst immers hiernaar. Het materiaal moet ook voldoende stevig (10.9%) en soepel zijn (8.6%). Ook de beschikbaarheid en de properheid van het materiaal zijn belangrijke criteria. Ongeveer 6% van de bedenkingen verwijst hiernaar. Ruim 6% van de opgesomde kenmerken verwijst naar de uitstraling van het materiaal. Studenten vinden het belangrijk dat het materiaal kleurrijk is en beschikt over een standaardschoonheid; of zoals een deelnemer zegt: “Een belangrijk criterium is de uitstraling van een materiaal: een soort x-factor dat het materiaal moet hebben.” Bijna 10% van de bedenkingen kan samengebracht worden onder de noemen ‘geen’. Voor deze deelnemers zijn de kenmerken van het materiaal niet belangrijk; of om het met de woorden van een deelnemer te zeggen: “Wanneer je een goed ontwerper bent dan is ieder materiaal bruikbaar. Je moet de mogelijkheden en niet de beperkingen van het materiaal bekijken.” 3.2 Workshop Restmateriaal 3.2.1 Kader In het kader van de internationale week in het departement Interieur en design (1 tot en met 4 maart 2010), krijgen studenten uit het tweede jaar de kans om in te tekenen op één van de tiental georganiseerde workshop. Tijdens deze week werd ook een workshop georganiseerd over het hergebruik van industrieel restmateriaal in de meubel- en interieursector waarin de deelnemers individueel of in groep aan de slag gingen om met Dibond - en zo weinig mogelijk extra materiaal zoals lijm, touw, rivetten, etc. - een verlichtingsarmatuur te ontwerpen en een (werkend) prototype te ontwikkelen. Op het einde van deze week werden alle ontwerpen tentoongesteld in de Paradiso. 23 PWO Industrieel Restmateriaal 24 Na een korte uitleg over het Dibond materiaal en de bewerking ervan werden enkele tips meegegeven over het specifiek ontwerpen van verlichtingsarmaturen. De focus bij het ontwerp moest vooral liggen op het lichteffect en het verbergen van de ‘lelijke’ spaarlamp. 3.2.2 Onderzoeksmethode In het kader van deze workshop werden de ervaringen van de deelnemende studenten op drie manieren in kaart gebracht. Zo werd er gewerkt met observaties door de onderzoekers, spraken de studenten hun meest treffende ervaring in op een dictafoon en formuleerden hun ervaringen en suggesties op gekleurde post-its. 3.2.3 Vaststellingen 3.2.3.1 Gepost-ited bedenkingen en suggesties De studenten kregen drie gekleurde post-its. Op de roze post-it konden zij een negatieve ervaring vermelden; op het gele exemplaar konden zij een positieve ervaring neerschrijven. Een oranje post-it werd uitgedeeld om suggesties op neer te pennen. Tabel 3.4 geeft de vaststellingen schematisch weer. Tabel 3.4 De negatieve en positieve ervaringen en suggesties van de deelnemende studenten Negatieve elementen Positieve elementen Suggesties De lelijkheid van de lamp Vele hulp van de medewerkers Project is voor herhaling vatvan het werkhuis (3 keren) baar (3 keren) De broosheid van de lamp De kennismaking met het Een hele week workshop i.p.v. specifieke karakter van het 2 dagen (3 keren) materiaal De breekbaarheid van het De vele leerervaringen materiaal - ander materiaal - werken met machines De moeilijke bewerkbaarheid De aard van het materiaal van het materiaal - veel mee te doen - stevig materiaal - ziet er degelijk uit - gemakkelijk te bewerken (boren, zagen, plooien) Hulp nodig bij de bewerking 3.2.3.2 Freewheelen op de dictafoon Tijdens de workshop werd aan de studenten gevraagd om hun meest markante ervaring met het materiaal of met de workshop in te spreken op een dictafoon. De praktijk en de concrete ervaringen met het industrieel restmateriaal zorgden voor een leuke en leerrijke workshop. “Praktijk is heel plezant. Ik heb veel geleerd.” “Het is veel plezanter dan les. Je bent met je handen bezig.” In deze reacties viel sterk het verschil op tussen studenten die reeds in het kader van het Atelier Meubelontwerp aan de slag gingen met Dibond en studenten die tijdens de workshop voor het eerst met Dibond een ontwerp maakten. Studenten die voor het eerst werkten met Dibond waren ‘verbaasd over’ en ‘onder de indruk’ van de kwaliteiten van dit restmateriaal. “We hadden niet verwacht dat het materiaal zo moeilijk bewerkbaar zou zijn.” “Het materiaal lijkt heel stevig maar breekt toch makkelijk.” “Leuk materiaal omdat je er van alles mee kan doen, meer dan verwacht.” Industrieel restmateriaal in de praktijk “Je kan veel dingen met materiaal doen, bijvoorbeeld weven en dat is een bewerking dat je niet met alle materiaal kan maken.” Studenten die in het kader van het Atelier Meubelontwerp reeds kozen voor Industrieel Restmateriaal betreurden een beetje dat ze opnieuw met Dibond aan de slag moesten. Anderzijds benadrukten deze studenten dat ze door de workshop bijkomende leerervaringen hebben opgedaan. “Het materiaal was al bekend. Spijtig dat het in deze workshop ook Dibond is. Maar ik heb nu veel meer geleerd dat ik ook voor meubel had kunnen gebruiken.” “Ik kende het materiaal al want Dibond wordt ook gebruikt voor Meubelontwerp … een beetje jammer. Ik heb wel geen spijt dat ik voor deze workshop koos want ik heb veel bijgeleerd.” “Het materiaal heeft me niet verbaasd, want ik gebruikte het ook al in kader van Atelier Meubelontwerp. Ik wist dus wat het kon, maar het is wel plezant en je leert er veel uit.” 3.2.3.3 Observaties De onderzoekers waren één of meerdere dagen aanwezig in het werkatelier waar de studenten met het Industrieel Restmateriaal aan de slag gingen. Tijdens deze aanwezigheid noteerden zij enkele opvallende vaststellingen. Ten eerste viel op dat het aan de slag gaan met materiaal van de studenten de nodige creatieve én technische vaardigheden vraagt. Voor vele studenten was het werken met nieuw materiaal een grote uitdaging. Zoals bij iedere opdracht zijn er grote verschillen in de inzet en het enthousiasme van de studenten. Sommige studenten kiezen voor voorzichtige ontwerpen, terwijl andere studenten zich ‘totaal’ geven door de grenzen van hun eigen mogelijkheden af te tasten. Ten tweede was het zeer opmerkelijk dat de studenten weinig rekening hielden met de huidige ‘vorm’ van het restmateriaal. Studenten zochten eerst naar een creatief idee om vervolgens de gepaste ‘grondstof’ te zoeken voor het realiseren van hun ontwerp in plaats van het aangeleverde materiaal te onderzoeken en de ontwerpen te laten afhangen van de huidige ‘vorm’ van het restmateriaal. Met andere woorden, de vormelijke meerwaarde van het restmateriaal (bv. bestaande uitsnijdingen in het materiaal) werden onbenut gelaten. 3.3 Battle of Talents 3.3.1 Kader Op maandag 22 maart 2010 viel het doek over de eerste editie van ‘Battle of Talents’. Dit project dat bedacht en georganiseerd werd door het Gentse consultancy bureau Addestiono, wil met steun van de Vlaamse overheid, het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling en de Europese Unie, het ondernemerschap bij jongeren aanmoedigen. Aan deze competitie namen ongeveer 550 Vlaamse studenten uit Hogescholen en Universiteiten deel. Deze jongeren wilden hun innovatief idee of nieuw product, ondersteund door een sterk business plan, op een virtuele manier introduceren op de markt. Ook de KHMechelen ging op deze uitdaging in. Een multidisciplinair team van studenten en docenten, van de opleidingen Interieur en Design en Bedrijfsmanagement, sloegen de handen in elkaar voor het project REBOOT! In het kader van REBOOT! werden enkele nieuwe designproducten ontwikkeld met Industrieel Restmateriaal. Na vijf maanden eindigde het team op een 9de plaats (op 130 deelnemende teams). 25 PWO Industrieel Restmateriaal 26 3.3.2 Vaststellingen In het kader van dit PWO-project wilden we nagaan hoe de deelnemende studenten uit de opleiding Interieur en Design deze uitdaging beleefden? Om deze belevingen in kaart te brengen ontwikkelden we een interviewleidraad die opgebouwd is uit 4 vragen: 1. Jullie hebben deelgenomen aan het gebeuren rond ‘Battle of Talents’. Was dit voor jullie een waardevolle ervaring en kan je dit ook toelichten? 2. Jullie zijn geëindigd op 9de plaats? Welke troeven hebben daar volgens jullie toe bijgedragen? 3. Jullie werkten met Industrieel Restmateriaal? Wat zijn jullie ervaringen met dit materiaal? Wat zijn de troeven en de valkuilen? a) ervaringen b) troeven c) valkuilen 4. Zou je opnieuw deelnemen aan ‘Battle of Talents’ met Industrieel Restmateriaal? Zo ja, waarom wel? Zo neen, waarom niet? De deelname aan ‘Battle of Talents’ was voor alle studenten een waardevolle ervaring. Vooral de samenwerking in team en het naar buiten komen met producten die studenten ontwikkelen, worden als zeer waardevol ervaren. De belangrijkste troeven van REBOOT! die ervoor zorgden dat de studenten op een eervolle 9de plaats eindigden, zijn volgens de deelnemers het enthousiasme van het team, het ervaren plezier en de creatieve producten. Ondanks het goede resultaat hadden meerdere studenten stiekem op een nog betere plaats gehoopt. Het werken met Industrieel Restmateriaal werd door de studenten als zeer positief ervaren. Voor de studenten was dit project een leuke manier om nieuw materiaal te leren kennen waardoor ze zich konden laten leiden. Of om het met de woorden van een student te zeggen “Onbeperkt en gratis kunnen experimenteren kan ook tot leuke resultaten leiden die men bij andere manieren van onderzoeken niet zou tegenkomen!”. De vele verrassingen die restmateriaal in zich houdt, de onbekendheid van het materiaal, de lichtheid ervan en de vele mogelijkheden vormden voor de deelnemers de belangrijkste troeven. De onbekendheid van het materiaal houdt tegelijkertijd ook een aantal valkuilen in. Je weet als student immers niet met welke uitdagingen je geconfronteerd zal worden, wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van het materiaal, enz. Het werken met restmateriaal heeft verder ook praktische en ethische implicaties. Zo heb je als student geen controle over de beschikbaarheid van het materiaal en is het belangrijk om een creatie te ontwerpen waarbij zo weinig mogelijk nieuw afval wordt gecreëerd. De deelnemende studenten zouden opnieuw deelnemen aan ‘Battle of Talents’ omdat dit niet alleen een kans is om samen te werken en met de ontwerpen naar buiten te treden, maar ook omwille van de boodschap die meegegeven kan worden “ook jongeren denken aan het milieu en kunnen met restmateriaal iets leuks maken” . Industrieel restmateriaal in de praktijk 27 3.4 Gebruik Dibond door de studenten uit het tweede jaar 3.4.1 Studenten aan het woord Aan de 22 studenten die in het kader van het Atelier Meubel aan de slag gingen met Dibond werd na afloop gevraagd om een korte digitale vragenlijst in te vullen. Tabel 3.5 Beschrijving van de gestelde vragen Nummer Inhoud 1 Na terugblik op ervaring terug kiezen voor Dibond 2 Twee belangrijkste redenen om opnieuw aan de slag te gaan met Dibond 3 Betekende werken met Dibond een probleem voor de verwachte eindproducten 4 Tevredenheid over eindresultaat 5 Volgend jaar opnieuw kunnen werken met Restmateriaal 6 In professionele loopbaan nog gebruik maken van Restmateriaal 7 Slagzin om restmateriaal te promoten bij collega’s 8 3 tot 5 beelden om ervaringen met Dibond weer te geven 9 Opgave van e-mail adres Antwoordmogelijkheden Ja - neen Aanduiden in opgesomde lijst Ja - neen voor elk van de verwachte eindproducten Ja - neen Ja - neen Ja - neen Open vraag Twaalf studenten (55%) vulden deze vragenlijst in. Na hun ervaringen in het Atelier Meubel zouden deze 12 studenten opnieuw met Dibond aan de slag gaan. De belangrijkste redenen hiervoor worden opgesomd in Tabel 3.6. Tabel 3.6 Belang van de opgesomde redenen om opnieuw met Dibond aan de slag te gaan Opgesomde redenen Aantal keuze Frequentie Uitdagingen verbonden aan het ontwerpen met Dibond 2 16.7 Het werken met de beperkingen van Dibond 3 25.0 Gebruik maken van de karakteristieke eigenschappen van Dibond 7 58.3 Herbruik van materiaal waardoor de afvalhoop verkleint 0 0.0 Duurzaam omgaan met materiaal 2 16.7 Nieuwe vaardigheden kunnen ontwikkelen 2 16.7 Verrijking van je kennis 5 41.7 De ongekende samenstelling van het materiaal 3 25.0 Innoverend kunnen werken 3 25.0 Andere redenen 2 16.7 * de vermelde frequentie wordt berekend op het aantal ja-antwoorden van de deelnemende studenten (N = 12) Twee redenen blijken voor de studenten belangrijk te zijn om opnieuw aan de slag te gaan met Dibond, nl. het gebruik maken van de karakteristieke eigenschappen van het materiaal Dibond en de verrijking van de eigen kennis. De andere opgesomde mogelijkheden worden slechts door een beperkt aantal studenten aangeduid. Het herbruiken van materiaal waardoor de afvalberg verkleint, is voor geen enkele student een belangrijk motief. Twee studenten vulden de opsomming aan met eigen redenen: “Dibond heeft een industrieel uitzicht; tevens kan men het materiaal na even te hebben opgewarmd uiterst gemakkelijk plooien in cilinder of andere vormen.” “De mogelijkheid om te differentiëren met anderen door voor dit vreemde materiaal te kiezen.” PWO Industrieel Restmateriaal 28 Tabel 3.7 Belemmering van Dibond om de gevraagde eindproducten te realiseren Te bereiken eindproduct Aantal Frequentie Het opmaken van een schetsboek 12 100.0 Onderzoek van materiaal 12 100.0 Leesbare voorontwerpen en ontwerpen 11 91.7 Aanzichten en doorsneden 10 83.3 Technische tekeningen noodzakelijk voor de uitvoering 9 75.0 Maken van conceptnota met tekening/foto's 11 91.7 Maken van prototype op ware grootte 9 75.0 * de vermelde frequentie wordt berekend op het aantal neen-antwoorden van de deelnemende studenten (N = 12) Het werken met Dibond vormde geen belemmering voor het realiseren van de gevraagde eindproducten. Eén op vier studenten vond wel dat de keuze voor Dibond het maken van technische tekeningen en het maken van een prototype op ware grootte bemoeilijkte. Deze drie studenten blijken ook niet tevreden te zijn met het bekomen eindresultaat. Alle studenten zeggen dat volgend academiejaar het werken met industrieel restmateriaal in het tweede jaar opnieuw mogelijk moet zijn. Bovendien zeggen alle studenten in hun latere beroepsloopbaan nog gebruik te zullen maken van industrieel restmateriaal. De deelnemende studenten zouden met de volgende slogans het gebruik van industrieel restmateriaal bij hun collega’s promoten. “Dibond, een veelzijdig mooi ecologisch materiaal!” “Rest heeft karakter” “Door het gebruik van afval kom je tot interessante eindproducten omdat je werkt met materiaal, formaten of hoeveelheden die beperkt zijn.” “Don't throw that shit away!!!” “Restafval minimaliseren door hergebruik” “Restafval maximaliseren door er creatief mee om te gaan.” “Een win-win situatie als je het mij vraagt.” “One persons trash is another’s treasure” ‘Try it, misschien vind je iets.’ ‘Wanneer beperkingen mogelijkheden blijken...’ “Afval bestaat niet”’ “Uitdagend, vernieuwend materiaal waarmee je zeker eens moet werken!” 3.4.2 De evaluatiefiches doorgelicht De studenten stellen het ontwikkelde materiaal voor aan een jury van docenten. Op deze voorstelling worden de studenten geëvalueerd. Deze evaluatie gebeurt aan de hand van een evaluatiefiche die opgebouwd is uit 5 rubrieken. In het kader van het Atelier Meubel konden de studenten aan de slag met Dibond. Heeft deze keuze voor nieuw materiaal een invloed op hun ontwerpen? M.a.w. blijkt uit de evaluatiefiches dat er bepaalde rubrieken zijn waarop vele studenten ondermaats scoren? Industrieel restmateriaal in de praktijk 29 Tabel 3.8 De scores op de 5 rubrieken uit de evaluatiefiches Score Rubriek Schetsboek Technische presentatie Conceptnota Prototype Procesverloop Goed Enkelvoudig Middelmatig Zwak 15 13 17 7 19 0 1 1 11 0 0 0 0 0 0 Gecombineerd GoedMiddelmatigMiddelmatig zwak 5 0 6 0 2 0 1 1 1 0 Hoewel studenten niet vertrouwd zijn met de materiaaleigenschappen van Dibond blijkt dit geen negatieve invloed te hebben op de aan de studenten gevraagde realisaties (zie Tabel 3.8). De behaalde evaluatiescores voor het schetsboek variëren van goed tot goed-middelmatig. Ook voor de technische presentaties, de uitgewerkte conceptnota’s, de uitgewerkte prototypes en het procesverloop zijn de behaalde scores zeer bevredigend. Welke eindscore behalen studenten voor deze opdracht? Tabel 3.9 Eindscores voor Atelier Scores op formulier Score 2 Score 1 Score 0 Score -1 Score -2 Betekenis 70 - 100% 55 - 69% 45 - 54% 30 - 44% 0 - 29% Aantal 8 11 2 0 1 Percentage 36.4 50.0 9.1 0.0 4.5 Ook de eindscores van de studenten zijn bevredigend. Acht studenten (ruim een derde) krijgen voor hun ontwerp minstens 70%. De helft van de studenten die Dibond gebruikte behaalt een score tussen 55 en 69%. Twee studenten krijgen score ‘0’, wat overeenkomt met een percentage tussen 45 en 54%. Slechts één student behaalt een zeer lage score, omdat hij geen enkele gevraagde realisatie bij zich had. Welke problemen of moeilijkheden kunnen op basis van deze evaluatiefiches onderscheiden worden? Een eerste groep van opmerkingen en bedenkingen kan samengebracht worden onder de noemer ‘technische vaardigheden’. Voorbeelden zijn ‘ omplooien: afwerking nogal agressief’ ‘ technische uitvoering niet altijd even precies (slordig)’ ‘ vastgelopen in techniek’ ‘ te scherpe hoeken’ ‘ problemen met klemelement’ ‘ detailafwerking is niet keurig’ (3 keren) ‘ verbindingen of draaipunten niet even goed’ Ook de vormgeving bleek soms nog te agressief (2 keren) of eerder willekeurig te zijn (1 keer). Voor één ontwerp gebruikte de student te weinig uitgesneden materiaalrepen. PWO Industrieel Restmateriaal Figuur 4: Enkele voorbeelden van ontwerpen van studenten 30 Industrieel restmateriaal in de praktijk 31 3.5 Alumnibevraging 3.5.1 Inleidende informatie Ook de alumni werden via een online enquête bevraagd over hun opvattingen met betrekking tot industrieel restmateriaal. De doorgestuurde digitale vragenlijst is opgebouwd uit drie delen. In het eerste deel of de inleiding worden kort de doelstellingen van het onderzoek toegelicht. Het tweede deel wil aan de hand van twee vragen het profiel van de alumnus in kaart brengen. In het derde deel tenslotte wordt aan de hand van open en gesloten vragen gepeild naar de opvattingen over industrieel restafval. 3.5.2 Deelnemers Aan alle afgestudeerden van de laatste 5 jaren werd de vragenlijst elektronisch doorgestuurd. We beschikten over 278 adressen (278/348 = 79.89%). Vijftien van deze adressen werkten niet meer (d.i. 5.4% of 15/278). Van de 263 potentiële respondenten vulden 44 de vragenlijst in (16.7%). Door de vakantieperiode werden de alumni slechts één keer aangeschreven. Er werd geen herinneringsmail verstuurd. 3.5.3 Het profiel van de alumni Tabel 3.10 Het profiel van de deelnemende alumni Geslacht N % Man 11 25.0 Vrouw 33 75.0 Totaal 44 100.0 Huidige activiteit Verder studeren Werkzoekende Meubelontwerper Projectdesigner Interieurvormgever Andere Totaal N 3 5 4 1 20 11 44 % 6.8 11.3 9.1 2.3 45.5 25.0 100.0 De opleiding Interieur en Vormgeving wordt vooral gekozen door meisjes. Dit weerspiegelt zich ook bij de respondenten. Immers, drie vierde van de deelnemers zijn vrouwelijk (zie Tabel 3.10). Tabel 3.10 geeft ook een overzicht van de huidige activiteit van de alumni. Drie alumni (6.8%) studeren verder; ruim 10% is werkzoekende. Ongeveer 10% is meubelontwerper; één student is projectdesigner. Bijna de helft van de alumni is interieurvormgever. Een vierde van de alumni koos voor het antwoordalternatief ‘Andere’. Deze alumni maken ramen en deuren (1 keer), ontwerpen keukens (1 keer), zijn verkoper of toonzaaladviseur (3 keren), zijn assistent architect (3 keren), winkeleigenaar (1 keer), freelance tekenaar (1 keer), assistent werfleider (1 keer), curator (1 keer), of zaakvoerder van een bedrijf in tentenverhuur (1 keer). 3.5.4 Opvattingen over Industrieel Restafval 3.5.4.1 Definitie van industrieel restmateriaal Bij dit onderdeel valt op dat heel wat respondenten de vragen niet beantwoordden. Vooral de interieurvormgevers en meubelontwerpers vulden deze vragen in. De eerste vraag uit dit onderdeel peilde naar de definitie van industrieel restmateriaal. Slechts 12 respondenten formuleerden een definitie. Drie grote groepen van antwoorden kunnen hierbij onderscheiden worden. Een eerste groep betreft de letterlijke herhaling van het begrip, nl. ‘restmateriaal uit de industrie’. Een tweede groep betreft alle verwijzingen naar mogelijk afval uit de industrie, zoals PWO Industrieel Restmateriaal 32 ‘ afval uit de industrie, zoals plastiek, rubber, metaal...’ ‘ eender welk niet al te nocief afval uit de industrie’ Een derde groep van omschrijvingen bevat de verwijzingen naar overschotten van materiaal of grondstoffen die overblijven bij de productie en die binnen het bestaande productieproces niet meer herbruikt of gerecycleerd kunnen worden. Enkele voorbeelden van geformuleerde definities zijn: ‘ Materiaal wat weggegooid zou worden, maar toch hergebruikt kan worden’ ‘ Materialen die over blijven en niet gebruikt worden na de productie van een product.’ ‘ De overschot van bepaalde materialen na de verwerking ervan. De overschot heeft voor het bedrijf geen waarde meer, maar is nog wel volwaardig als product op zich, bvb over-schot bij het uitsnijden van acrylpanelen,glasramen,houtpanelen etc...’ ‘ Volgens mij is industrieel restmateriaal het materiaal dat overblijft na de bewerking van een halffabricaat. Dus overschotten die men niet direct kan gebruiken.’ ‘ Materiaal dat overblijft na het maken van een product, zowel van huishoudelijke producten, als machine onderdelen, als andere, zoals autobanden.’ 3.5.4.2 Voorbeelden van industrieel restmateriaal We vroegen aan de respondenten om enkele voorbeelden van industrieel restmateriaal op te sommen. De alumni verwezen naar staal, hout (5 keren), glas (2 keren), plastic (5 keren), steen (2 keren), snijafval, zaagafval, mallen, producten met foutjes, verpakkingen (4 keren), overschotten van schuim, leer, textiel, rubber (3 keren), oliën, overschotten van plaatmateriaal, ijzer, metaal (3 keren) en gips. 3.5.4.3 Gebruik van industrieel restmateriaal Zes alumni zeggen reeds met industrieel restmateriaal gewerkt te hebben. Deze alumni maakten gebruik van paletten, zaagafval, snijafval, latexafval, PMD, papflesspeentjes en leerafval. Ze haalden dit afval bij bedrijven, familie, vrienden of uit de vuilbak. Zes andere respondenten zouden indien dit nodig is met restmateriaal aan de slag gaan. Twee respondenten zien dat in het kader van hun huidige beroepsactiviteiten en het specifieke doelgroepsegment waarop hun producten zich richten, niet haalbaar of zinvol. Bij de vraag met welk materiaal deze laatste groep respondenten aan de slag zou gaan, valt meteen de defensieve houding van een aantal respondenten op. ‘ge gaat niet met mijn ideeën gaan lopen’ ‘dat ga ik niet meteen zeggen….’ De andere respondenten uit deze groep willen vooral aan de slag gaan met hout, karton en metaal. Eén deelnemer zou gebruik maken van alles wat tot een creatief idee kan leiden. De antwoorden op de vraag naar de doorslaggevende redenen om met industrieel restafval aan de slag te gaan, worden weergegeven in Tabel 3.11. De deelnemers sommen een waaier aan mogelijkheden op. In deze veelheid zijn er twee redenen die opmerkelijk vaker werden opgesomd. Deze redenen verwijzen naar het ecologisch karakter van het materiaal en het prijskaartje. Industrieel restmateriaal in de praktijk 33 Tabel 3.11 Overzicht van de opgesomde redenen om met industrieel restmateriaal aan de slag te gaan Opgesomde reden N Opgesomde reden Ecologie 7 Voorbeeldfunctie Kostprijs: Goedkoop 5 Uitdaging Oplossen afvalberg 3 Originaliteit Cradle2cradle 1 Beschikbaarheid Hanteerbaarheid 2 Commerciële mogelijkheden Duurzaam 1 Economisch Terugbetalend grondstof N 1 3 1 2 2 2 3.5.4.4 Belang van opgesomde criteria bij ontwerpen Een hele waaier aan ‘criteria’ kunnen een rol spelen bij het ontwerpen van producten. Zijn deze redenen dezelfde voor alle eindproducten of hebben ontwerpers bij het gebruik van industrieel restmateriaal andere ‘criteria’ voor ogen? Om deze vraag te beantwoorden, vroegen we aan de respondenten om bij een lijst van opgesomde kenmerken/criteria het belang ervan weer te geven enerzijds bij het ontwerpen of voor een eindproduct en anderzijds voor het ontwerpen met industrieel restmateriaal. Hoewel deze vraag aan alle alumni werd gesteld, is het alweer opmerkelijk dat deze vraag uitsluitend werd beantwoord door respondenten die zelf werkzaam zijn als meubelontwerper of als interieurvormgever. Tabel 3.12 Weergave van de mate van belangrijkheid van de opgesomde elementen bij a) het ontwerpen of voor een eindproduct en b) het ontwerpen met industrieel restmateriaal Opgesomde reden Gebruiksvriendelijkheid Materiaalgebruik Ergonomie Gebruiksgemak Prijs Kwaliteit van het product Ecologische impact Styling Uniciteit Vernieuwend Originaliteit Beperken van afvalberg Ontwerpen of voor een eindproduct 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 1 2 0 2 1 0 2 3 1 5 3 2 3 4 6 4 4 9 4 7 7 10 5 7 7 4 7 4 8 6 2 8 3 2 0 2 2 3 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Ontwerpen met industrieel restmateriaal 2 3 2 3 2 8 2 4 2 4 1 7 2 6 1 3 2 8 4 5 3 7 2 9 0 4 4 7 2 6 6 4 4 8 1 2 2 1 8 1= helemaal niet belangrijk, 2 = niet belangrijk, 3 = belangrijk, 4 = heel belangrijk Hoewel beide tabelonderdelen vele gelijkenissen vertonen, zijn er ook enkele opmerkelijke verschillen. Aan de criteria ergonomie en kwaliteit van het product wordt bij het ontwerpen met industrieel restmateriaal minder belang gehecht. De prijs van het product, de uniciteit maar vooral de ecologische impact en het beperken van de afvalberg zijn dan weer belangrijkere criteria bij ontwerpen met industrieel restmateriaal (zie Tabel 3.12). 3.5.4.5 Industrieel Restmateriaal in het curriculum De twaalf respondenten die deze vragen beantwoordden, vonden het unaniem zinvol dat studenten uit het tweede jaar tijdens het Atelier Meubel met industrieel restmateriaal aan de slag konden. Zij zouden ook allemaal deze opdracht - om een waaier aan uiteenlopende redenen - in het curriculum behouden. ‘ ja, het is goed om op een andere manier met deze producten te werken, zo ook producten zoeken bij een tweedehandswinkel en hier iets anders van maken, heel leerzaam!’ ‘ ik zou het zelfs vééél verder trekken, er is sluimerend potentieel, de eerste stappen zijn gezet, maar de organisatie, stockage en applicatie dient veel sterker gediversifieerd te worden.’ PWO Industrieel Restmateriaal 34 ‘ Hierdoor wordt duidelijk dat we niet altijd met nieuwe producten aan de slag moeten. Recyclage is een belangrijke evolutie die we moeten aanmoedigen. Alle stappen om de afvalberg te verminderen, zijn stappen in de goede richting.’ ‘ Ik veronderstel dat het in de toekomst belangrijker wordt en vaker zal voorkomen dat producten uit deze materialen gemaakt (kunnen) worden.’ ‘ Je laat studenten met andere ogen kijken naar restmateriaal, niet zozeer als afval, maar als potentieel bruikbaar materiaal waar mooie en nuttige dingen mee gemaakt kunnen worden.’ ‘Het is interessant om in school al te ontdekken wat er mogelijk is en wat niet. Het is langst de andere kant minder belangrijk aangezien in de 'echte' wereld men al echt zelf moet gaan ontwerpen en uitvoeren, wat niet dikwijls het geval is. Het is ook nog altijd de betalende klant die kiest en wij kunnen ze enkel maar sturen.’ ‘Het is goed de leerlingen in aanraking te brengen met nieuwe materialen en hen te prikkelen ecologisch te ontwerpen. Hopelijk passen ze dit dan in hun verdere carrière ook toe.’ 3.5.4.6 Geïnteresseerde markten We peilden bij de respondenten ook naar de markten die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in producten die ontworpen zijn met industrieel restmateriaal. De volgende suggesties kwamen naar voren: - de meubelindustrie - interieurobjecten - de speelgoedindustrie - de modesector - de bouw (o.a. vloeren) - de designmarkt - de publiciteitsmarkt Een vijftal respondenten meenden dat elke markt in principe geïnteresseerd kan zijn. Het belang van de ecologie in onze maatschappij zou deze aandacht bevorderen. 3.6 Uitbouw Workshop Om het gebruik van industrieel Restmateriaal als ontwerpmateriaal te promoten, werd een workshop uitgewerkt die opgebouwd is uit de onderdelen: toelichting, voorstelling van industrieel restmateriaal, wat is Dibond en de opdracht voor de studenten. Hieronder geven we kort de presentatie weer. 3.6.1 Toelichting Wat is industrieel restmateriaal: met aandacht voor het wat, waar, waarom, hoe, ..... Deze voorstelling gebeurt aan de hand van beeldmateriaal en een ontwikkelde powerpoint-presentatie. Deze presentatie bevat een voorstelling van het onderzoek, de definitie van en kenmerken van Industrieel restmateriaal. Een belangrijke vraagstelling hierbij is: Wat zijn de parameters waaraan ‘afval’ moet voldoen om in aanmerking te komen voor toepassingen in de interieur- en meubelsector? Parameters/Indicatoren: 1. geen secundaire restwaarde (materiaal is moeilijk te recycleren) 2. constante stroom 3. ecologische impact (zo groot mogelijk) 4. komt uit een optimaal productieproces Industrieel restmateriaal in de praktijk Restafval = / uitval van productie Toelichting aan de hand van voorbeelden, foto’s van onderzoek, restmateriaal en foto’s van de verschillende bedrijven die we onderzocht/bezocht hebben. Voorbeelden uit de design/meubel industrie, verschillende gerenommeerde ontwerpers/firma’s werkten reeds met industrieel restmateriaal (zie, Maarten Baas, Edra, ...) Kritische noot: gebruiken deze firma’s wel ‘echt’ restmateriaal, volgens onze parameters? Of is het gewoon een marketing tool...? 3.6.2 Voorstelling industrieel restmateriaal Aandacht voor de selectie van het industrieel restmateriaal voor gebruik bij studenten (waarom, wat, waar, ...) - Dibond (Curana) - sandwich panelen uit automotive - sandwich panelen uit montage/cabine bouw koelcellen Het materiaal dat het meest in aanmerking komt om rond te werken, is Dibond: er is een constante stroom, is echt restmateriaal, niet te recycleren, is nog ‘iets’ mee te doen, ... 3.6.3 Wat is Dibond? Eén van de materialen die perfect voldoet aan het eisenpakket is dus Dibond/Alucobond. Dibond/Alucobond is een samengesteld sandwich paneel. Het composietmateriaal bestaat uit 2 dekplaten van 0,3 mm aluminium (dibond) of 0,5 mm (alucobond) verlijmd op een kern van poyethileen (PE). De dekplaten zijn niet of wel gelakt (poyesterlak). Eigenschappen :- Perfect stabiele plaat, zeer vlak - Gering gewicht - Goede buigweerstand Toepassingen: - Standbouw - Reclamedisplays - Fotomounting - Winkel/interieur inrichting - Industrie - Transport - Fietsindustrie, accesoires (Curana) - Architectuur - Meubelindustrie - .... Constructie/montage/frezen: - zie databladen - of via Almet sevice centers Uitdaging: - Industrieel restafval kan gezien worden als nieuw materiaal. - Proefondervindelijk een nieuw materiaal leren kennen. ‘…waste is just another kind of “raw material”.’ (Rotor, p. 64) 35 PWO Industrieel Restmateriaal 36 3.6.4 Opdracht Materiaaltoepassing, gebruik van restmateriaal als ‘nieuw materiaal’: Ontwerp een gebruiksvoorwerp in Dibond. Gebruik/onderzoek daarvoor de materiaaleigenschappen van Dibond (Stabiel, dun, plooibaar, frezen, .... ). Het ontwerp/object moet beantwoorden aan alle ergonomische, functionele en constructieve eisen mbt het gekozen gebruiksvoorwerp. Hanteer hiervoor de juiste ontwerpmethodiek; informatie opzoeken en juist interpreteren; visueel voorstellen a.d.h.v. schetsen of 3D; uitwerking van eerste prototypes/modellen met het juiste materiaal; voorstelling... 3.7 Bedenkingen over de ecologische afdruk van een product Bij de verschillende workshops bestond het aanbod uit Dibond plaatmateriaal waaruit door middel van ponsen of frezen uitsparingen werden gemaakt. Het aangeboden restmateriaal heeft m.a.w. door het doorlopen van het productieproces een eigen vormgeving gekregen. In het kader van de workshops werd gebruik gemaakt van een viertal soorten ‘verwerkte’ platen. Bij de uiteindelijke materialisatie van de ontwerpen binnen de workshops zijn er een aantal opmerkelijke vaststellingen. Zo valt onmiddellijk op dat geen enkele student erin slaagde om het unieke vormkarakter van het restmateriaal optimaal te gebruiken. In plaats van de vormelijke eigenschappen van dit (nieuw) vormgegeven basismateriaal (= restmateriaal) optimaal te gebruiken, hebben de meeste studenten de reflex om terug te keren naar het oorspronkelijke basismateriaal. Concreet betekent dit dat de studenten op zoek gingen naar restmateriaal dat zo dicht mogelijk aanleunt bij het oorspronkelijke basismateriaal (i.c. resten van platen zonder uitsparingen). Voor de ecologische impact van het product betekent dit dat sommige ontwerpen een veel grotere energie (milieu) impact hebben (A +F) dan hetzelfde product dat vertrekt vanuit het oorspronkelijke basismateriaal (A). Een mogelijke verklaring voor deze aanpak ligt misschien in het feit dat studenten geen ervaring hebben met het ontwerpen vanuit de eigenschappen van een materiaal. Bij de reguliere vorm van ontwerpen tracht men immers een probleem of behoefte op te lossen d.m.v. een ontwerp om pas daarna op zoek te gaan naar het gepaste grondstof om dit te materialiseren. Naast het zoeken naar restmateriaal met gelijkaardige eigenschappen als het basismateriaal was een tweede opmerkelijke vaststellingen het vervormen van het restmateriaal naar een nieuwe vorm van basismateriaal (C). Zo versneden sommige studenten de platen in rechte stroken om deze daarna te verwerken in een nieuw ontwerp. Ook bij deze aanpak kunnen ecologische kanttekeningen geplaatst worden. Deze manier van werken is immers pas interessant wanneer het energieniveau (C+E) niet groter wordt dan de energie nodig om het restmateriaal te recycleren (D). Bovendien blijft men bij deze manier van werken met een energiedeficit (A) zitten. Daarom dienen ontwerpers ons inziens ook de afweging te maken of het niet interessanter (economisch en ecologisch) is om een nieuw basismateriaal te creëren dat meteen die nieuwe eigenschappen heeft (hier concreet: meteen stroken walsen i.p.v. platen te produceren en die te versnijden) dan om zich het materiaal te bewerken? Op basis van de bovenstaande bedenkingen kan de vraag gesteld worden wat dan de optimale ontwerpsituatie is? Naar onze mening is het bij het ontwerpen met restmateriaal belangrijk om er op te letten dat: - een ontwerp naast het materiaal ook de vorm van het restmateriaal optimaal gebruikt. - de energie die nodig is voor het produceren van het secundaire product (F) niet groter is dan de energie nodig voor het recycleren van het materiaal en de productie (D+A+B). Schematisch kunnen deze aanbevelingen als volgt weergegeven worden (zie Figuur 5): Industrieel restmateriaal in de praktijk A: energie niveau productie restmateriaal B: energie niveau voor resterende productie C: energie niveau voor productie secundaire grondstof D: energie niveau recyclage E: energie niveau totale productie secundair product (vertrekkende van secundaire grondstof) F: energie niveau totale productie secundair product (vertrekkende van restmateriaal) Figuur 5: Schematische voorstelling van de energie-impact op de ecologische afdruk van een product 37 PWO Industrieel Restmateriaal 38 Hoofdstuk 4 Besluit 4.1 Inleiding Dit PWO-project ‘Herbruik van industriële restmaterialen: toepassingen binnen de interieur en meubelsector’ streefde twee doelstellingen na: enerzijds het toegankelijk maken van industrieel restmateriaal, zijn eigenschappen en beschikbaarheid, en anderzijds het zoeken en uitvoeren van nieuwe ontwerptoepassingen van enkele geselecteerde reststoffen in de interieur- en meubelsector. In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste conclusies samen van onze werkzaamheden waarin 3 fasen of luiken onderscheiden kunnen worden: 1) de conceptuele afbakening van de begrippen afval en industrieel restafval 2) het gebruik van industrieel restmateriaal in de praktijk 3) de evaluatie van praktijktoepassingen. 4.2 Conceptuele afbakingen Een eerste belangrijke - maar niet éénvoudige - opdracht bestond uit de afbakening van de begrippen afval en industrieel restafval. Ondanks de decretale invulling blijft er immers discussie over het begrip afval en vooral binnen de doelgroep Industrie. Zo is bij de bijproducten uit afval de grens tussen afvalstof en niet-afvalstof niet altijd even scherp te trekken en ontstaan bij productieprocessen vaak tal van bijproducten die voor de primaire producent ‘afval’ zijn, maar voor secundaire productie-eenheden juist als grondstof dienen. Niet alleen de begripsafbakening maar ook het in kaart brengen van de industriële grondstoffen die potentieel bruikbaar zijn voor ontwerptoepassingen is een hele uitdaging. Om bruikbaar te zijn, dienen restmaterialen aan een viertal criteria te voldoen. Zo moeten de restmaterialen het gevolg zijn van een constant proces. Het aanbod moet m.a.w. een vrij constante stroom vertonen. Verder dient restmateriaal een lage secundaire restwaarde te hebben en is het zowel vanuit ecologisch als economisch standpunt belangrijk dat de energie die nodig is voor de verwerking lager is dan de energie voor de productie en de verwerking van het maagdelijke materiaal. Tot slot is restmateriaal geen afkeur. Afkeur is immers het resultaat van een niet optimaal verlopend productieproces. 4.3 Op zoek naar bruikbare methodieken Een tweede luik van dit project bestaat erin om enkele praktijktoepassingen waarin industrieel restmateriaal opnieuw als grondstof wordt gebruikt, uit te voeren en de ervaringen van de studenten met dit nieuwe materiaal in kaart te brengen. In het kader van dit PWO gingen we dan ook op zoek naar hiervoor bruikbare methodieken. In onze beknopte deskresearch naar de mogelijke interactie tussen de onderzoekscultuur en de artistieke praktijk werden we geconfronteerd met twee grote uitdagingen. Enerzijds zijn er een waaier aan invullingen en definities gangbaar waardoor het soms moeilijk was om de bomen door het bos nog te zien. Anderzijds bemoeilijken de discussies - soms zelfs nog strijd - rond het aanvaarden en de invulling van onderzoek het in kaart brengen van mogelijke onderzoeksmethodieken. Om de betekenis van onderzoek in het domein van de kunsten te vatten, belichtten we mogelijk inspirerende praktijkvoorbeelden uit Engeland, België en Nederland. Besluit 4.4 Sprekende praktijkervaringen Ervaringen die studenten opdoen tijdens hun studies kunnen een belangrijke inspiratiebron zijn voor hun toekomstige ontwerpen. Wat denken studenten over het ontwerpen met industrieel restmateriaal en wat zijn hun ervaringen hiermee? Om hiervan een beeld te krijgen, namen we de ontwerpopdrachten met Industrieel Restmateriaal kritisch onder de loep en lieten we de studenten uitgebreid aan het woord. In het kader van het Atelier Meubelontwerp (2de jaar) gaan de studenten aan de slag met herbruikbaar materiaal. De docenten stemden ermee in om naast papier en karton ook het industrieel restmateriaal Dibond als keuzemateriaal aan te bieden. Voor de start van dit Atelier polsten we bij alle studenten - aan de hand van een korte vragenlijst - naar hun voorkeur voor Industrieel restmateriaal, de mogelijke uitdagingen en/of hinderpalen en de kenmerken waaraan industrieel restmateriaal moet voldoen om bruikbaar te zijn in de sector van Interieur en design. Na een korte voorstellingen van Dibond overwoog maar liefst 73% van de studenten om een ontwerp met dit materiaal te maken. Ontwerpen met Dibond stelt de studenten voor heel wat uitdagingen. Deze uitdagingen kunnen samengevat worden in drie grote categorieën. De eerste categorie verwijst naar uitdagingen verbonden aan het ontwerpen met industrieel restmateriaal. Studenten willen immers iets nieuws of vernieuwend ontwerpen met Dibond. De tweede groep uitdagingen verwijst naar het materiaal zelf. Zowel de onvertrouwdheid met het materiaal, de materiaalkenmerken zelf als de toepassingsmogelijkheden vormen een grote uitdaging. Een derde groep antwoorden verwijst naar de gegeven opdracht, die ervaren wordt als origineel en verrijkend. Aan het werken met Dibond zijn ook een aantal hinderpalen verbonden, zoals de materiaalkenmerken, de vorm en grootte van het materiaal, de gereedschappen die nodig zijn om het materiaal te bewerken en de beschikbaarheid van het materiaal. Wat zijn voor studenten de belangrijkste materiaalkenmerken bij het ontwerpen? Het materiaal moet voldoende bewerkbaar, voldoende stevig en soepel zijn. Ook de beschikbaarheid en de schoonheid van het materiaal zijn belangrijke criteria. Studenten vinden het meer bepaald belangrijk dat het materiaal kleurrijk is en beschikt over een standaardschoonheid. Voor één op 10 studenten zijn de kenmerken van het materiaal niet belangrijk voor een ontwerp. Een goed ontwerper kan immers met elk materiaal aan de slag, zolang hij/zij maar de mogelijkheden en niet de beperkingen in de verf zet. Een vierde van de studenten koos in het kader van dit Atelier ook effectief voor een ontwerp met Dibond. Na deze ervaring vulden zij een korte digitale vragenlijst. Zij kozen voor dit materiaal omwille van de karakteristieke eigenschappen ervan. Bovendien bood Dibond de mogelijkheid om een unieke ervaring op te doen die de studenten toeliet om hun kennis te verruimen. De keuze voor het onvertrouwde materiaal (Dibond) had - volgens de studenten zelf - geen gevolgen voor het realiseren van de gevraagde eindproducten. Een kleine groep had wel moeite met het maken van technische tekeningen en het maken van een prototype op ware grootte. Ondanks deze ‘moeilijkheden’ vinden studenten het werken met Dibond een verrijking voor hun loopbaan. Zij vinden dan ook unaniem dat ontwerpen met industrieel restmateriaal een onderdeel mag zijn van het curriculum. Bovendien zeggen zij ook allemaal in hun latere professionele carrière met dit materiaal aan de slag te zullen gaan. Kloppen de ervaringen van de studenten met de ervaringen van de docenten? Een analyse van de evaluatiefiches van de docenten bij de voorstelling van de ontwikkelde ontwerpen kan hierover een (weliswaar beperkt) beeld geven. Ook deze analyse toont dat het niet vertrouwd zijn met de materiaaleigenschappen van Dibond geen negatieve invloed heeft op de aan de studenten gevraagde realisaties en evenmin op de prestaties van studenten. Niet alleen in het kader van het Atelier Meubelontwerp maar ook in de workshop Restmateriaal konden de studenten individueel of in groep aan de slag met Dibond. Op verschillende manieren - via post-its, korte interviews en observatie door de onderzoekers - werden hun ervaringen in kaart gebracht. De praktijk en de uitdagingen verbonden aan het werken met Dibond zorgden voor een leuke en leerrijke workshop. Studenten die tijdens de workshop voor het eerst met Dibond aan de slag gaan, zijn verbaasd over de kwaliteiten en de moge- 39 PWO Industrieel Restmateriaal 40 lijkheden ervan. Studenten die reeds voor het Atelier Meubel een ontwerp maakten met Dibond betreurden enerzijds een beetje dat ze opnieuw met Dibond aan de slag moesten. Anderzijds benadrukten deze studenten dat ze door de workshop bijkomende leerervaringen hadden opgedaan. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat ook deze workshop voor de studenten voor herhaling vatbaar was. Ondanks de - veelal - geslaagde ontwerpen vielen voor de onderzoekers twee dingen op. Enerzijds de grote verschillen in de inzet en het enthousiasme van de studenten: sommigen kiezen voor voorzichtige ontwerpen, terwijl anderen de grenzen van hun eigen mogelijkheden durven aftasten. De creatieve ideeën van de studenten vertrokken steeds van het ‘oorspronkelijke materiaal’. De huidige vorm van het restmateriaal (met de vele uitsnijdingen) werd onbenut gelaten. Met de door de studenten ontwikkelde prototypes werd deelgenomen aan de uitdaging Battle of Talents (www.battleoftalents.be). Een multidisciplinair team van studenten en docenten uit de opleidingen Interieur en Design en Bedrijfswetenschappen sloegen de handen in elkaar voor het project REBOOT! Na vijf maanden eindigde dit team op een verdienstelijke negende plaats. Bij de deelnemende studenten uit Interieur en Design gingen we in het kader van dit PWO-project na hoe zij deze uitdaging beleefden. De deelname aan Battle of Talents was voor alle studenten een leerrijke en waardevolle ervaring waarin zij de kans kregen om met hun producten naar buiten te komen. Bovendien bood dit project de kans om vrij te experimenteren met nieuw materiaal en om met een groep samen te werken aan een gezamenlijk project. Door deze troeven zouden de deelnemers hun collega-studenten dan ook willen overtuigen om volgend jaar opnieuw mee te strijden. Niet alleen studenten maar ook alumni werden in het kader van dit project gevraagd naar hun opvattingen over industrieel restmateriaal. Hoewel de respons bevredigend was, viel toch op dat de reacties van de alumni gekleurd werden door hun huidige job. Vooral alumni die werkzaam zijn als meubelontwerper of als interieurvormgever beantwoordden de vragen. De invulling die de alumni geven aan industrieel restmateriaal is zeer uiteenlopend, gaande van een hertaling van het concept tot een zeer specifieke focus op overschotten van materiaal of grondstoffen die overblijven bij de productie en die binnen het productieproces niet meer herbruikt of gerecycleerd kunnen worden. Het geven van concrete voorbeelden ging opmerkelijk vlotter. Zes alumni hebben reeds ervaringen met het ontwerpen met industrieel restmateriaal. Zij vonden dit materiaal bij vrienden, familie, bedrijven of uit de vuilbak. Evenveel respondenten zijn geïnteresseerd om met dit materiaal aan de slag te gaan. Bij het peilen naar het materiaal waarmee deze respondenten aan de slag zouden gaan, viel meteen hun defensieve houding op. Zij willen dit niet zeggen uit ‘angst’ dat we met hun ideeën gaan lopen. Ecologische (milieu-impact, reductie van de afvalberg) en economische (prijskaartje) redenen zijn voor ontwerpers de belangrijkste motieven om met restmateriaal aan de slag te gaan. Criteria zoals ergonomie en kwaliteit zijn minder belangrijk. Net zoals de studenten zouden ook de alumni het werken met industrieel restmateriaal structureel willen inbouwen in het curriculum. Op deze manier hopen zij studenten te prikkelen om uitdagingen aan te gaan en meer aandacht te hebben voor het ecologisch ontwerpen. De uitgewerkte presentatie en de reeds ontwikkelde prototypes zijn ons inziens belangrijke motivators om de toekomstige studenten en de commerciële markten warm te maken voor de mogelijkheden van het ontwerpen met industrieel restmateriaal. Referenties 41 Referenties Andersson Elffers Felix (2004). Projectplan Vlaanderen. Afgehaald van het academisering web op hoger 14 kunstonderwijs april 2010 www.nvao.net/download.php?id=206 Archer, L.B. (1984). Systematic Method for Designers. In N. Cross (Ed.), Developments in Design Methodology (pp. 57-82). Chichester: John Wiley & Sons. Banister, P., Burman, E., Parker, I., Taylor, M., & Tindall, C. (1994). Qualitative methods in psychology: A research guide. Buckingham: Open University Press. Barfield, N., & Quinn, M. (2004). Research as a mode of construction; engaging with the artifact in art and design research. Working Papers in Art and Design, 3 afgeladen van het web op 1 februari 2010 http://sitem.herts.ac.uk/artdes_research/papers/wpades/vol3/nbfull.html Biggs, M. (2000). The foundations of practice-based research: Introduction. Working Papers in Art and design, 1 afgeladen van het web op 1 februari 2010 http://sitem.herts.ac.uk/artdes1/research/papers/wpades/vol1/vol1intro.htlm. Borgdorff, Henk. (2004). De strijd der faculteiten – over zin en onzin van onderzoek in de kunsten afgeladen van het web op 1 februari 2010 http://www.ahk.nl/fileadmin/download/ahk/Lectoraten/Borgdorff_publicaties/strijd-derfaculteiten.pdf Borgdorff, H. (2006). Het debat over onderzoek in de kunsten. Afgeladen van het web op 2 februari 2010 http://www.scienceguide.nl/pdf/20061018E.pdf Borgdorff, H. (2006). Het debat over onderzoek in de kunsten. In M. Bleeker, L. van Heteren, CH. Kattenbelt, & K. Vuyk (Red.), De theatermaker als onderzoeker. Amsterdam: Amsterdam University Press. Borgdorff, H. (2009). Artistiek onderzoek in het geheel der wetenschappen. Krisis: Tijdschrift voor actuele filosofie, 1, 56-71. Brown, B., Gough, P, & Roddis, J. (2004). Types of research in the Creative Arts and Design. Afgeladen van het web op 3 februari 2010 http://artsresearch.brighton.ac.uk/links/practice-led/4_research.pdf Candy, L. (2006). Practice Based Research: A Guide. Sydney: University of Technology. Durling, D. (2002). Discourses on Research and the PhD in Design. Quality Assurance in Education, 10 (2), 79-85. Douglas, A. (2008). Giving Form to Inquiry - A perspective on practice led research in art in the public sphere. Paper presented at MIRIAD Mixed Group Project, Whitworth Gallery, Manchester. Eisner, E. W. (2003). On the Differences between Scientific and Artistic Approaches to Qualitative Research. Visual Arts Research, 29, 5-11. PWO Industrieel Restmateriaal 42 Elo, M. (2009). Passages of Articulation: Art and research touching. In N. Nimkulrat & T. O’Riley (Eds.), Reflections and connections: On the relationship between creative production and academic research (pp. 19- 26). Helsinki: University of Art and Design. Frayling, C. (1993-1994). Research in art and design. Royal College of Art Research Papers. London: RCA. Gray, C. (1998). Inquiry through practice: developing appropriate research strategies in art and design. In P. Strandmann (Ed.), No guru, no method (pp. 82-89). Helsinki: University of Art and Design. Gray, C. & Malins, J. (2004). Visualizing Research: A Guide To The Research Process In Art And Design. Aldershot: Ashgate publishing. Hannula, M., Suoranta, J., & Vadén, T. (2005). Artistic Research – theories, methods and practices. Gothenburg/Helsinki: University of Gothenburg & Academy of Fine Arts Helsinki. Koskinen, I. (2009). Throwing the baby out or taking practice seriously. In N. Nimkulrat & T. O’Riley (Eds.), Reflections and connections: On the relationship between creative production and academic research (pp. 11- 17). Helsinki: University of Art and Design. Knockaert, Y., & Melis, L. (2007). Kunst, onderzoek en brains. Delta, 14, 36-40. Mäkelä, M. (2009). The place and the product(s) of making in practice-led research. In N. Nimkulrat & T. O’Riley (Eds.), Reflections and connections: On the relationship between creative production and academic research (pp. 29-44). Helsinki: University of Art and Design. Margolin, V., & Buchanan, R. (1995). The Idea of Design. Cambridge, Massachusetts: The MIT Press. Macleod, K., & Holdridge, L. (2006). Thinking through Art. Reflections on Art as Research. New York: Routledge. Nimkulrat, N;, & O’Riley, T. (2009) (Eds.). Reflections and connections: On the relationship between creative production and academic research. Helsinki: University of Art and Design. Niedderer, K. (2009). Relating the production of artefacts an d the production of knowledge in research. In N. Nimkulrat & T. O’Riley (Eds.), Reflections and connections: On the relationship between creative production and academic research (pp. 59 - 67). Helsinki: University of Art and Design. Owen, C.L. (1994). Design research, building the knowledge base. Design Processes Newsletter, 5 (6), 1-6. Pakes, A. (2004). Art as action or art as object? The embodiment of knowledge in practice as research. Art and Design, 3 afgeladen van het web op 1 februari 2010 http://sitem.herts.ac.uk/artdes_research/papers/wpades/vol3/apfull.html Referenties Pas, J. (2007). Notities bij de academisering van het hoger kunstonderwijs: Kunst als Kennis. afgeladen van het web op 14 april 2010 http://www.urbanmag.be/artikel/1175/kunst-als-kennis Payne, A. (2000) (Ed.). Research and the artist: Considering the role of the Art School. Oxford: Ruskin School. Press, M. (1995). Its research Jim. Design Interfaces Conference Proceedings (Vol. 3): Design Theory design Education (The European Academy of Design, 11-13 April 1995). Salford: University of Salford. Rust, R., Mottram, J., Till, J., Smart, K., Walters, P., & Elshaw, M. (2007). AHRC Research Review: Practice-Led research in Art, Design and Architecture. Afgeladen van het web op 23 februari 2010 van artsresearch.brighton.ac.uk/.../practice-led/PracticeLed_Review_Nov07.pdf Routio, P. (1997). Arteology or the science of Artefacts. Helsinki: University of Art and Design. Afgeladen van het web op 1 februari 2010 http://www.uiah.fi/tm/metodi/110.htm Schön, D. A. (1982). The Reflective Practitioner. How Professionals Think in Action. New York: Basic Books. Scrivener, S. (2000) Reflection in and on action and practice in creative-production doctoral projects in art and design. Working Papers in Art and Design , 1 afgeladen van het web op 1 februari 2010 http://sitem.herts.ac.uk/artdes_research/papers/wpades/vol1/scrivener2.html Scrivener, S.A.R. (2002). The art objects does not embody a form of knowledge. Working Papers in Art and Design, 2 afgeladen van het web op 1 februari 2010 www.herts.ac.uk/artdes1/research/papers/wpades/vol2/scrivenerfull.html. Scrivener, S. (2009). The roles of art and design process an object in research. In N. Nimkulrat & T. O’Riley (Eds.), Reflections and connections: On the relationship between creative production and academic research (pp. 69 - 80). Helsinki: University of Art and Design. Svengren, L. (1993). Case study methods in design management research. Design Studies, 14, 444-456. Wolpert, L. (2002). ‘Which Side Are You On?’ The Observer, March 10, 2002 afgeladen van het web op 1 februari 2010 (http://www.guardian.co.uk/education/2002/mar/10/arts.highereducation). Yen, C.- C., Woolley, M., & Hsieh, K-J. (2002). Action case research: A method for the accumulation of design theory/practice. Working Papers in Art and Design, 2 afgeladen van het web op 1 februari 2010 www.herts.ac.uk/artdes1/research/papers/wpades/vol2/yenfull.html. 43 PWO Industrieel Restmateriaal 44 Geraadpleegde websites www.ecowerf.be www.ovam.be www.ivarem.be/UserFiles/File/Afvalstoffendecreet.pdf www.provant.be/.../afvalstoffendecreet_/ www.ivmafvalbeheer.be http://europa.eu/legislation_summaries/environment/sustainable_development/l28168_nl.ht m http://associatie.kuleuven.be/ivok http://cons.hogent.be/nl/onderzoek/onderzoek-in-de-kunsten www.logosfoundation.org/.../onderzoek_in_de_kunst.html www.ehbrief.ehb.be/categorie/thema/onderzoek?page=2 www.hetplatform.be/ www.sintlukas.be/ www.cumulusassociation.org/ http://www.ahk.nl/nl/lectoraten/kunsttheorie-en-onderzoek/ http://www.hku.nl/web/-OverDeHKU/OnderzoekLectoraten/ArtistiekOnderzoek.htm http://www.sed.man.ac.uk/research/cure/research/plurel/project/project/greenhousefringe/ www.ond.vlaanderen.be/.../discussienota_Hoger_Kunstonderwijs_in_Vlaanderen2008-0319.doc http://www.erasmushogeschool.be/onderzoek/projecten_ http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/erkenningscommissie/Eindrapport_voortgang stoets.pdf http://www.kask.be/index.php?/onderzoek http://www.iartsmaastricht.com/lectoraat-aok/ http://www.artesis.be/academie/onderzoek/onderzoek-aan-de-koninklijke-academie-voorschone-kunsten.htm http://cons.hogent.be/nl/onderzoek/steunpunt-onderzoek http://www.sintlucasantwerpen.be/ateliers/onderzoek/ http://www.hku.nl/web/OverDeHKU/OnderzoekLectoraten/ ArtistiekOnderzoek.htm Referenties (http://www.sed.man.ac.uk/research/cure/research/plurel/project/project/greenhousefringe/ artsresearch.brighton.ac.uk/.../practice-led/Practice-Led_Review_Nov07.pdf http://associatie.kuleuven.be/ivok www.cumulusassociation.org/ http://www.freitag.ch http://www.redesigndesign.org http://www.looplab.be http://www.mbdc.com/ www.battleoftalents.be 45