Practicumtoets flexibele toetsen bij experimenten

advertisement
Onderzoeksopdracht biologie “De Tsjirper”
Naam:
Ex.nr.
Docent:
Voorbereiding:
Op je tafel vind je een bakje met beestjes. In deze toets hebben we deze beestjes tsjirpers
genoemd. Je kunt wel raden waarom. Als deze beestjes in een omgeving zitten waar ze zich op
hun gemak voelen, maken ze geluid: ze tsjirpen. Vandaar de naam tsjirpers.
Straks ga je een onderzoek doen naar het gedrag van dit diertje.
Anne wil meer over het gedrag van deze tsjirpers te weten komen. Ze wil onderzoeken in welke
omgeving deze dieren het meest actief zijn, in een (koude) omgeving met een temperatuur
tussen 0 C en 10 C of in een (warme) omgeving met een temperatuur tussen 20 C en 30 C.
(5p) 1
Beschrijf een werkwijze hoe ze dit onderzoek zou kunnen doen. De werkwijze moet met
eenvoudig materiaal uit te voeren zijn. Beschrijf bij de werkwijze, die ze moet volgen, twee
gedragingen waarop ze zou kunnen letten. Je voert dit onderzoek nu niet uit.
___________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
Vragen en verslag
Op je tafel vind je een bakje met beestjes. In deze toets hebben we deze beestjes tsjirpers
genoemd. Deze tsjirpers zijn insecten die oorspronkelijk uit Afrika en het Midden-Oosten
komen. Van daaruit hebben ze zich verspreid over de rest van de wereld. Ze komen in
Nederland alleen 's zomers in de vrije natuur voor.
De volwassen beestjes zijn ongeveer 2 cm lang, licht grijsbruin van kleur, met een zwarte
tekening op de kop en het borststuk.
(2p) 2 Noem een kenmerk waaraan je kunt zien dat dit beestje een insect is.
___________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
Insecten horen tot de geleedpotigen.
Een kenmerk van de geleedpotigen is een harde en onbuigzame huid. Zo'n verharde huid heet
een uitwendig geraamte. Om het lichaam beweeglijk te maken, is het opgebouwd uit delen of
segmenten. Ook de poten zijn geleed. In de harde huid zit weinig rek. Groeien van de tsjirper is
daarom alleen mogelijk via vervellingen.
Tijdens de levensloop van insecten treedt gedaanteverwisseling op. Deze gedaanteverwisseling
kan vrij plotseling verlopen (volkomen gedaanteverwisseling). Bij deze gedaanteverwisseling
lijkt het jonge dier helemaal niet op het volwassen dier. Een voorbeeld van zo'n
gedaanteverwisseling vind je bij de vlinder die als larve een rups is. Bij de onvolkomen
gedaanteverwisseling verloopt de verandering geleidelijk. Het jonge dier gaat steeds meer op het
volwassen dier lijken.
Kijk goed naar de tsjirpers in je bakje.
(2p) 3 Leg uit of deze tsjirpers een onvolkomen gedaanteverwisseling of een volkomen
gedaanteverwisseling hebben.
___________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
Je kunt vrouwelijke en mannelijke tsjirpers makkelijk uit elkaar houden. We noemen dat sexen.
Het vrouwtje heeft aan haar achterlijf een legboor waarmee ze eitjes legt in muurspleten en kieren. Bij een mannetje ontbreekt deze legboor.
(4p) 4 Maak twee tekeningen. Eén van het achterlijf van een volwassen mannetje en één van het
achterlijf van een volwassen vrouwtje. Let bij het maken van de tekeningen op het volgende:
- maak de tekeningen minstens 4 cm hoog;
- laat het verschil tussen het mannetje en het vrouwtje duidelijk tot uitdrukking komen;
- zet een naam bij dat verschil.
Mannetje
Vrouwtje
(4p) 5 Je krijgt preparaten van de voelspriet en de voorpoot. Gebruik de kleinste vergroting en maak
een overzichtstekening van beide.
Vergroting ………..X
Vergroting ………..X
…………………
…………………
Vergroot nu het klauwtje van de voorpoot 150X of 600X (je mag zelf kiezen wat je het
duidelijkst vindt) en maak een tekening.
Vergroting ………..X
…………………
Een tsjirper heeft een uitwendig geraamte.
Een geraamte heeft de volgende functies: stevigheid, bescherming en aanhechting van spieren.
(3p) 6 Welke van deze functies worden door een uitwendig geraamte, zoals dat van de tsjirper, beter
vervuld dan door een inwendig geraamte? Leg je antwoord uit.
____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
Voor het volgende deel van de toets heb je maar één beestje nodig. Kies een levendige tsjirper
uit en ga die observeren. Schudt vooraf even met het bakje met de twee tsjirpers!
Net als alle andere dieren vertonen tsjirpers eigen gedragingen.
Hieronder is een aantal voorbeelden van deze gedragingen beschreven.
Rusten
= Het beestje verplaatst zich niet.
Springen = Het beestje zet zich met beide achterpoten af en komt los van
de grond.
Lopen
= Het beestje beweegt alle poten en verplaatst zich naar voren.
Klimmen = Het beestje beweegt alle poten en probeert zich naar boven te
verplaatsen of verplaatst zich naar boven.
Kijk in het bakje naar de tsjirper en probeer de verschillende gedragingen te onderscheiden.
Straks ga je naar deze gedragingen onderzoek doen en moet je de verschillende gedragingen dus
kunnen herkennen.
Het kan natuurlijk zo zijn dat het dier op dit moment niet alle gedragingen laat zien.
Een tsjirper heeft voelsprieten. Om de volgende vraag te beantwoorden moet je nogmaals naar
de tsjirpers kijken. Let daarbij vooral op de voelsprieten.
(3p) 7 Tijdens welk gedrag of welke gedragingen bewegen de voelsprieten: rusten, springen, lopen
en/of klimmen?
Geef een verklaring voor je waarnemingen.
____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
(3p) 8 Geef nog een ander voorbeeld van een gedrag van dit dier, en omschrijf dit gedrag op dezelfde
wijze als hierboven voor lopen, springen, klimmen en rusten is gedaan.
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________
Lever de tsjirper in bij je docent.
Je gaat nu onderzoeken onder welke omstandigheden een tsjirper het meest actief is. Je moet
van dit onderzoek een verslag schrijven! Hoe je dat moet doen, staat aan het eind van deze
toets aangegeven.
In de volgende tekst staat soms het teken *V gevolgd door een vraag of een opdracht. Je
moet dan tijdens je onderzoek ergens op letten of gegevens bewaren omdat je er later in je
verslag aandacht aan moet besteden.
Je kijkt bij het onderzoek alleen naar de gedragingen die iets met voortbewegen te maken
hebben, namelijk: rusten, springen, lopen en klimmen.
Gedurende 10 minuten noteer je om de tien seconden welke van deze vier gedragingen de
tsjirper vertoont. Je hoeft dus niet op al het andere gedrag te letten. Iedere keer als je een bepaald
gedrag ziet, zet je een streepje (turven) op de juiste plaats in de tabel.
Hiervoor heb je behalve de tsjirper, een horloge met een secondewijzer of een stopwatch nodig.
De proef wordt twee keer uitgevoerd. De eerste keer met een tsjirper die onder de warme lamp
staat. De tweede keer met een tsjirper enige tijd op een koele plaats heeft gestaan. Je krijgt deze
van de docent.
*V Vul de onderstaande tabel in voor de tsjirper die onder de lamp staat en verwerk de
ingevulde tabel later in je verslag. Schudt vooraf even met het bakje!
Tabel: omstandigheden – warme plaats
Gedrag
Rusten
Springen
Lopen
Klimmen
Aantal streepjes (turven)
Totaal aantal
streepjes in
10 minuten
Nu een tjirper die van een koele plek komt.
*V Vul de onderstaande tabel in voor de tsjirper die van een koele plek komt en verwerk de
ingevulde tabel later in het verslag. Schudt ook hier vooraf even met het bakje!
Tabel: omstandigheden – koele plek
Gedrag
Aantal streepjes (turven)
Totaal aantal
streepjes in
10 minuten
Rusten
Springen
Lopen
Klimmen
*V Verwerk hieronder je resultaten uit de tabellen in twee staafdiagrammen: één staafdiagram
voor gedrag van de tsjirper uit de koelkast en één voor gedrag van de tsjirper die je onder de
warme lamp hebt gehouden.
Staafdiagrammen:
(3p) 9 Geef een verandering of aanvulling die je onderzoek naar het gedrag van tsjirpers kan verbeteren.
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
De tsjirper die onder de lamp heeft gestaan vertoonde ander gedrag dan de tsjirper uit de
koelkast. Je zou kunnen onderzoeken of het gedrag van de tsjirper onder de lamp het gevolg is
van het licht dat de lamp uitstraalt of van de warmte van de lamp.
(3p) 10 Beschrijf hoe je dit kunt onderzoeken.
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
(14p) 11 Schrijf op proefwerkpapier een verslag van je onderzoek. Doe dit volgens de onderstaande
richtlijn:

Breng in het verslag een onderverdeling aan en voorzie de verschillende onderdelen van
kopjes.
Gebruik hierbij de volgende kopjes:
o (3p) Doel van het onderzoek: Dit moet je zelf onder woorden brengen.
o (2p) Werkwijze: Wat heb je gedaan?
o (7p) Resultaten en waarnemingen: Wat heb je gezien en gemeten?
o (2p) Conclusie: Afgeleid uit het resultaat van je onderzoek.

*V
Verwerk in je verslag ook de gevraagde tabellen en het staafdiagram.
Einde!
Download