EUROPEES PARLEMENT 1999 2004 Commissie ontwikkelingssamenwerking VOORLOPIGE VERSIE 2000/2141(COS) PAR 2 11 december 2000 ONTWERPVERSLAG over de mededeling van de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap (COM(2000) 212 – C5-0264/2000 – 2000/2141(COS)) Commissie ontwikkelingssamenwerking Rapporteur: Vitaliano Gemelli DEEL 2: TOELICHTING PR\428105NL.doc NL PE 286.820 NL TOELICHTING Inleiding De mededeling van de Commissie over het ontwikkelingsbeleid toont duidelijk de invloed van de economische en politieke situatie in de lidstaten en dus van de Raad. In de Unie ontbreekt momenteel een vooruitziende blik, zodat haar beleidsmaatregelen partieel en beperkt zijn. Een meer positieve visie zou een ontwikkelingsbeleid kunnen voorstellen dat niet alleen rationalisatie van het gebruik van de middelen, maar ook grotere investeringen vereist, die momenteel niet door de Commissie worden gevraagd en waarover de Raad geen besluit wil nemen. De situatie en vooruitzichten in de ontwikkelingslanden in de 21e eeuw: een somber beeld? De levensstandaard in de ontwikkelingslanden is ongetwijfeld in het algemeen duidelijk gestegen, terwijl de armoede aanzienlijk is afgenomen. Volgens de Wereldbank is de levensverwachting gestegen van 55 tot 65 jaar, de inkomens per hoofd zijn verdubbeld, terwijl de sterfte onder kinderen met 50% is gedaald. Natuurlijk verloopt de ontwikkeling in de verschillende wereldregio's zeer verschillend (zo betreft de vermindering van het aantal armen vooral Oost-Azië, met name China). Anderzijds kan sedert het einde van de Koude Oorlog in vele ontwikkelingslanden, vooral in grote delen van Afrika ten zuiden van de Sahara - een zwaartepunt voor de ontwikkelingshulp van Europa - , nauwelijks sprake zijn van een duurzame economische en sociale ontwikkeling voor iedereen. En zo is na 30 jaar ontwikkelingsbeleid de balans ervan teleurstellend. Volgens de Wereldbank blijkt uit recente armoedeschattingen weinig vooruitgang bij de vermindering van het aantal inkomens onder de armoedegrens gedurende de laatste tien jaar. Oost-Azië heeft een indrukwekkende vooruitgang geboekt voordat de crisis toesloeg, maar deze is gedeeltelijk te niet gedaan, terwijl er elders weinig of geen vooruitgang was. Bovendien verklaarde een grote meerderheid van de armen dat zij er thans slechter aan toe zijn, minder economische kansen hebben en in grotere onzekerheid leven dan in het verleden. Hieronder volgen enkele gegevens uit de mededeling van de Commissie en de Human Development Reports 1998/1999/2000 van de Wereldbank, die de omvang van de problemen illustreren: 86% van de consumptie in de gehele wereld komt voor rekening van 20% van de wereldbevolking. In 1960 was het inkomen van de rijkste 20% het dertigvoudige van het inkomen van de armste 20%, terwijl dit in 1995 reeds het 82-voudige was (verslag over menselijke ontwikkeling, UNDP 1998). Van de wereldbevolking van 6 miljard mensen leven 1,5 miljard van minder dan 1 US $ per dag. De meeste personen die onder de armoedegrens leven, bevinden zich in PE 286.820 NL 2/11 PR\428105NL.doc Zuid- en Oost-Azië (80 miljoen); in Afrika ten zuiden van de Sahara en in Zuid-Azië leeft 40% van de bevolking in armoede (Wereldbank 1999). In de ontwikkelingslanden is de gemiddelde levensverwachting 62 jaar (51 in de minst ontwikkelde landen), tegenover 74 jaar in de geïndustrialiseerde landen. Het percentage van de bevolking dat onderwijs volgt is 57% (36% in de MOL's), tegenover 83% in de geïndustrialiseerde landen. In Afrika sterven per jaar 2 miljoen mensen aan AIDS. De levensverwachting neemt in een aantal landen af. 800 miljoen mensen (in de ontwikkelingslanden een op de vijf mensen), van wie 200 miljoen kinderen, lijden aan chronische ondervoeding. Een derde van de wereldbevolking (ongeveer 2 miljard mensen) heeft geen toegang tot voldoende energievoorziening. De wereldbevolking zal in de periode 1990-2020 waarschijnlijk met ongeveer 2,5 miljard mensen, ofwel 50% toenemen. Ongeveer 90% van deze groei zal in de ontwikkelingslanden plaatsvinden. Een van de dringendste problemen dat gemakkelijk tot conflicten kan leiden, zal in de 21e eeuw het waterprobleem zijn. In 1997 leeft een derde van de wereldbevolking in landen waarin, afgemeten aan de behoefte, gebrek aan water is; het verlies aan bossen zal in de ontwikkelingslanden verder toenemen. De CO2-emissies in de ontwikkelingslanden zullen waarschijnlijk in 2010 die in de industrielanden met inbegrip van Oost-Europa overschrijden. Het beleidskader De EU, vroeger een van de belangrijkste meespelers bij de financiering van ontwikkelingshulp (met name humanitaire hulp) en samenwerking, moet ook in de toekomst de algemene problemen van het ontwikkelingsbeleid aanpakken. De Commissie onderstreept terecht dat Europa aan de waarden democratie, sociale rechtvaardigheid en duurzame ontwikkeling universele geldigheid wil geven, een solidariteitsbeleid nastreeft. Ontwikkelingshulp is echter niet alleen maar een zaak van altruïsme. De ondersteuning van ontwikkelingslanden is uiteraard op de lange termijn ook in het belang van Europa zelf. Het is immers zo dat van het marginaliseren van economische stelsels, een toenemende armoede en een achteruitgang van het milieu in een groot aantal ontwikkelingslanden, een sterk toenemende migratie, gewapende conflicten en het optreden van volksziekten ernstige destabiliserende effecten voor de EU en het welzijn van haar burgers kunnen uitgaan. Coherentie tussen ontwikkelingsbeleid en ander beleid, met name op het gebied van handel, landbouw en buitenlandse betrekkingen, is van essentieel belang. Het handelsbeleid van de EU heeft aanzienlijk grotere gevolgen voor de ontwikkelingslanden dan de ontwikkelingshulp en moet derhalve worden afgestemd op het ontwikkelingspolitieke concept. De Commissie noemt de handel vooral met het oog op de nagestreefde integratie van de ontwikkelingslanden PR\428105NL.doc 3/11 PE 286.820 NL in de wereldeconomie, de noodzaak van een liberalisatie van de handel die rekening houdt met de situatie van de ontwikkelingslanden en de opbouw van capaciteit, vooral in de MOL's. Er zijn echter geen verklaringen over dat de ontwikkelingslanden alleen van de liberalisatie kunnen profiteren, als zij duidelijk betere exportmogelijkheden naar de EU hebben en hoe deze situatie kan worden verbeterd. Hier zij vooral gewezen op de inconsistentie van het landbouw- en het ontwikkelingsbeleid van de EU. Natuurlijk blijven de kansen van de ontwikkelingslanden door exportsubsidies van de EU of handelsbelemmeringen voor gevoelige landbouwproducten zeer begrensd. Tegelijkertijd streeft de EU het doel na het concurrentievermogen van haar landbouwsector op de wereldmarkt - dus ten koste van de landbouwers in de ontwikkelingslanden - te verhogen (in plaats van zich in te zetten voor kwaliteitsverhoging en de subsidies zo te besnoeien, dat de prijzen de productiekosten weerspiegelen). De voortdurende dumping van de EU op de landbouwsector dwarsboomt het ontwikkelingsbeleid en verhindert dat de ontwikkelingslanden hun productie kunnen uitbreiden tot gebieden, waarin zij concurrerend zouden kunnen zijn. Daarnaast bestaat ook door TRIPS het gevaar dat de toegang tot nieuwe technologieën voor de ontwikkelingslanden in toenemende mate wordt bemoeilijkt. Of de in het kader van de Overeenkomst van Cotonou nagestreefde regionale partnerschapsovereenkomsten ter regeling van de handelsbetrekkingen daadwerkelijk een positief effect zullen hebben op de ontwikkelingslanden, is gezien de hoogst verschillende economische ontwikkelingsstand van deze landen twijfelachtig. De EU kan niet enerzijds solidariteit met de armen postuleren en miljarden uitgeven voor ontwikkelingshulp en anderzijds de economische vooruitzichten van de ontwikkelingslanden ondermijnen door haar landbouwmarkt voor deze landen af te sluiten. En is de vrees van de ontwikkelingslanden bij de WHO-onderhandelingen dat milieu- en sociale normen die de industrielanden willen invoeren, gemakkelijk kunnen dienen als hefboom voor protectionisme, ver gezocht? Het is waarschijnlijk niet mogelijk een "masterplan" voor een algemene coherentie van het communautair beleid op te stellen, maar er moet ten minste voor worden gezorgd dat tegenstrijdige belangen aan het licht komen en beslissingen worden getroffen aan de hand van de negatieve gevolgen voor een bepaalde sector en hiervoor de verantwoording wordt genomen. De Commissie heeft geen concrete voorstellingen over de verbetering van de coherentie en verlangt eigenlijk alleen dat althans onopzettelijke incoherentie wordt vermeden, d.w.z. dat bij besluiten op alle politieke gebieden, waarop de Gemeenschap actief is, rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het ontwikkelingsbeleid en de ontwikkelingslanden. Dit staat ook in artikel 178 van het Verdrag, maar werd tot nu toe in de praktijk slechts onvoldoende duidelijk. In de toekomst moet er een regelmatige, doorzichtige en geformaliseerde controle plaatsvinden op consistentie met ontwikkelingsbeleidsdoelstellingen bij de voorbereiding van besluiten in relevante sectoren zoals handel, landbouw, milieu, energie, onderzoek en technologische ontwikkeling, visserij, immigratie, asiel, voorkoming van conflicten, gezondheid, mededinging, consumentenbescherming enz. Derhalve zou het wenselijk zijn dat de lidstaten besluiten toe te staan dat 50% van hun begrotingslijnen voor ontwikkeling door de EU werd geprogrammeerd, terwijl zij zelf voor het beheer zorgen. PE 286.820 NL 4/11 PR\428105NL.doc Coördinatie en complementariteit tussen de ontwikkelingsactiviteiten van de EU en de lidstaten zijn uiterst belangrijke elementen voor de doeltreffendheid en de efficiency van het Europese ontwikkelingsbeleid als geheel en de invloed daarvan in internationaal verband. Hiervoor is een duidelijke afbakening van prioriteitsgebieden noodzakelijk. Niettemin mag er geen verzwakking plaatsvinden van de algemene benadering en het effect van het ontwikkelingsbeleid van de EU, de mogelijkheden daarvan tot interventie en het gewicht bij internationale onderhandelingen in verband met algemene ontwikkelingsvraagstukken. De Commissie stelt bij haar behandeling van het punt van de complementariteit een arbeidsverdeling voor tussen de activiteiten van de EU en die van de lidstaten, maar geeft daarbij helaas niet aan naar wat voor soort verdeling tussen de EU en de lidstaten moet worden gestreefd, en welke methoden en instrumenten hiervoor moeten worden aangewend. Terecht onderstreept de Commissie dat het ontwikkelingsbeleid van de EU invloed moet uitoefenen op en tevens moet worden gecoördineerd met doelstellingen en strategieën die op internationaal niveau zijn overeengekomen, zoals de doelstellingen die zijn neergelegd in de Verklaring van Kopenhagen en de strategie welke is vastgesteld door het ontwikkelingshulpscomité van de OESO, het Comprehensive Development Framework van de Wereldbank en de Poverty Reduction Strategy Papers van de IMF-Wereldbank. Tot dusverre is het ontwikkelingsbeleid van de EU via het Europees Ontwikkelingsfonds en de EU-begroting gefinancierd, waardoor het moeilijk is om een duidelijk overzicht te krijgen. Om te komen tot een doorzichtig algemeen financieel kader voor de ontwikkelingshulp die de EU verleent moet het Europees Ontwikkelingsfonds in de EU-begroting worden opgenomen. Verder moet het ontwikkelingshoofdstuk van de EU-begroting de structuur krijgen die het Parlement tijdens de begrotingsprocedure 2001 heeft voorgesteld, waarbij het doel is aansluiting te vinden bij de terminologie van het Development Assistance Committee van de OESO. Het communautaire ontwikkelingsbeleid dient een universeel karakter te hebben. Ook naast de bijzondere samenwerking met de ACS-landen die door de in juni 2000 gesloten Overeenkomst van Cotonou een nieuwe grondslag kreeg, moet de Gemeenschap bereid zijn tot passende financiële en andere hulp en samenwerking. De Commissie zwijgt verder over sommige ontwikkelingsfactoren die echter van essentieel belang zijn. Volgens het principe van het herstel van het natuurlijke evenwicht zij erop gewezen dat water een van de belangrijkste problemen is die moeten worden opgelost in het kader van het gebruik ervan en de bescherming tegen vervuiling. Het zorgen voor een "waterprogramma" is een prioriteit. Een tweede doelstelling betreft energie en bronnen, waarbij het gebruik van hernieuwbare energievormen moet worden geprivilegieerd met het oog op een geprogrammeerde vermindering van vervuilende emissies. Een derde doelstelling zou herbebossing van de hiervoor in aanmerking komende gebieden en de bestrijding van woestijnvorming zijn, o.a. met behulp van een groot beschermings- en ontwikkelingsprogramma voor de dorpen die zich inzetten voor het bereiken van deze doelstellingen. Er moet dus worden gezorgd voor een algemeen milieubeschermingsprogramma dat alle daarmee verband houdende aspecten omvat en uitgaat van de bescherming van de voedselketens voor de gehele fauna en de bescherming van de diversiteit van de gehele flora. PR\428105NL.doc 5/11 PE 286.820 NL Doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid Op de VN-Conferentie van 1995 over de sociale ontwikkeling te Kopenhagen en de followup-conferentie in juni 2000 kwam de armoedebestrijding als voornaamste doel van het ontwikkelingsbeleid naar voren. Bovendien werd een aantal concrete ontwikkelingspolitieke doelstellingen met termijnen vastgesteld, zoals bijvoorbeeld de halvering van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, of de toegang van alle kinderen tot het onderwijs voor het jaar 2015. De vaststelling van concrete doelstellingen in het ontwikkelingsbeleid is weliswaar juist (helaas omvat het Commissiedocument geen dergelijke concrete doelstellingen met termijnen), maar anderzijds moeten deze doelstellingen ook realistisch zijn en niet slechts uitdrukking geven aan wensen, die de verwachtingen die hiervan het gevolg zijn noodzakelijkerwijze moeten teleurstellen. Zo is uit het meest recente verslag van de Wereldbank over de armoede reeds thans te zien dat de boven als voorbeeld genoemde doelstellingen (vermindering van de armoede, onderwijs voor iedereen) waarschijnlijk niet haalbaar zijn (in Afrika ten zuiden van de Sahara bijvoorbeeld zou in feite het aantal kinderen dat geen onderwijs volgt in 2005 tot 50,7 miljoen en 2015 tot 54,6 miljoen stijgen volgens de huidige tendens). Dat al te ambitieuze doelstellingen voor de vermindering van de armoede niet worden bereikt, is geen wonder gezien de beperkte economische vooruitzichten, de aanhoudende bevolkingsgroei, de nog steeds zorgwekkende schuldensituatie van vele ontwikkelingslanden, de problemen in de gezondheidssector (met name AIDS en malaria) en het toenemende aantal natuurrampen en (burger)-oorlogen. Bij het antwoord op de uitdagingen voor de ontwikkelingslanden en het ontwikkelingsbeleid moet (zoals ook naar voren kwam op de belangrijkste VN-conferenties van de jaren '90) het begrip van duurzame ontwikkeling als richtsnoer dienen, waarbij de sociale en menselijke aspecten van de ontwikkeling, duurzame voorziening en exploitatie van de hulpbronnen en het milieu in het middelpunt staan (zie met name de verklaring van de VN-conferentie van 1995 te Kopenhagen). In dit verband hebben armoedebestrijding en ten slotte uitroeiing van de armoede de bijzondere prioriteit. Armoede wordt daarbij terecht veel ruimer gedefinieerd dan vroeger en omvat niet-monetaire elementen als toegang tot gezondheidsdiensten, onderwijs, natuurlijke hulpbronnen enz. Terecht legt de Commissie binnen het algemene kader van de externe betrekkingen van de Unie het volle gewicht van het ontwikkelingsbeleid op de doelstelling van de uitbanning van de armoede. Bij doeltreffende strategieën voor het uitbannen van armoede moet evenredig aandacht worden besteed aan de versterking van infrastructuren op sociaal gebied en gezondheidsterrein en aan de productievermogens van de armen, d.w.z. toegang tot grond, technologie, scholing, krediet, voorlichting, communicatie, enz. Over de principiële ontwikkelingspolitieke doelstellingen bestaat tussen Raad, Commissie en Parlement in het algemeen overeenstemming. Over de strategie, de rol van de Gemeenschap, de zwaartepunten (plaatselijk en sectoraal) en de middelen voor de tenuitvoerlegging van deze doelstellingen die de Commissie voorstelt, moet echter een breed openbaar debat worden gevoerd, waarbij de civil society en de ontwikkelingslanden zelf worden betrokken. PE 286.820 NL 6/11 PR\428105NL.doc De Commissie accepteert dat landen met een gemiddeld inkomen nog steeds in aanmerking zullen komen voor communautaire ondersteuning van hun macro-economische stabiliteit op de passende sociale voorwaarden. Indien de armoedebestrijding een prioriteit is van het ontwikkelingsbeleid, moet de EU dan in alle landen, waar een aanzienlijk deel van de bevolking onder de armoedegrens leeft, actief worden? De Commissie beaamt dit, onder voorbehoud van een differentiatie van de ontwikkelingssamenwerking volgens land en regio. Voor zover duidelijk, wordt dit tot nu toe niet in vraag gesteld. De mensen die in diepe armoede leven, hebben hun land immers niet zelf uitgezocht en het zou niet rechtvaardig zijn ze van iedere steun uit te sluiten, omdat het BBP per hoofd in hun land "te hoog" is. Denkbaar zou echter ook zijn zich bij de armoedebestrijding alleen te concentreren op de minst ontwikkelde en armste landen, omdat daar dikwijls de principiële mogelijkheden ontbreken om op eigen kracht en/of door interne herverdeling de situatie te verbeteren. Er zou kunnen worden overwogen alleen fondsen te verschaffen aan landen met gemiddelde inkomens als deze over een binnenlandse strategie voor armoedebestrijding beschikken en als de EU-financiering rechtstreeks aan de bestrijding van armoede bijdraagt, d.w.z. als het gaat om steun aan projecten of programma's die op korte termijn leiden tot een meetbare verbetering in de situatie van de armen. Gezien de vele facetten van de problemen in verband met de armoede is voor de armoedebestrijding volgens de Commissie met name het volgende vereist: het verlenen van institutionele hulp en capaciteitsopbouw op lange termijn politieke instelling van de regeringen van de ontwikkelingslanden op armoedebestrijding (eigen verantwoording en verplichting tot een goed bestuur) integratie van sociale, economische en milieudoelstellingen in de macro-economische programma's uitbreiding van de rechten van vrouwen ontwikkeling van het sociale beleid voor de totstandbrenging van een fundamentele gezondheidszorg en onderwijsstelsel duurzame voorziening met hulpbronnen, met name waterbronnen, en duurzame energievoorziening vermijding van conflicten bescherming tegen rampen. Deze lijst omvat de ware problematiek van de armoede, waarbij de ontwikkelingssamenwerking een aanzienlijke rol kan spelen. Een wezenlijke rol bij de tenuitvoerlegging van het armoedebestrijdingsbeleid moet bovendien de politieke samenspraak spelen, zoals tevens is verankerd in de Overeenkomst van Cotonou met de ACSlanden. Vermindering van de armoede moet in alle programma's en activiteiten van de ontwikkelingssamenwerking als fundamentele horizontale voorwaarde voorkomen. Daarbij moet de ondersteuning van vrouwen die op grond van traditionele juridische, economische en PR\428105NL.doc 7/11 PE 286.820 NL sociale discriminatie buiten proporties tot de armste delen van de bevolking behoren, voorrang worden verleend, die ook in de toekomst bij evaluaties statistisch duidelijk tot uiting moet komen. Een fundamenteel aspect is de wijze van aanpak van het armoedeprobleem. Er wordt steeds gesproken van "armoede" en nooit van "arme" – of "armen" - , zijn menselijke situatie, de opvatting die hij van zichzelf krijgt, zijn manier om met anderen om te gaan, het gevoel van machteloosheid of leegte dat hem drukt, het verlies aan vertrouwen in zichzelf, kortom zijn geestelijke profiel dat zijn sociale situatie en dus in het algemeen de gehele samenleving sterk beïnvloedt. De persoon en zijn gezin moeten een prioriteit vormen van het ontwikkelingsbeleid, omdat het na te streven doel de persoonlijke en dus sociale evolutie is met behulp van instrumenten die economisch, financieel, van interactie, voorlichting, communicatie, bescherming van de gezondheid enz. kunnen zijn. Een van de problemen waaraan aandacht zou moeten worden besteed zou inkrimping van de vervreemdende reuzensteden kunnen zijn en weer komen tot stads- en dorpskernen met een menselijke dimensie. De ondersteuning van de capaciteiten van de particuliere sector en de grensoverschrijdende samenwerking van ondernemingen, alsmede de bevordering van buitenlandse investeringen, zijn eveneens een wezenlijk element van de armoedebestrijding, omdat dit een katalysatoreffect heeft op de schepping van arbeidsplaatsen en inkomen. Bijzondere aandacht verdienen in dit verband de KMO's en de ontwikkeling van een aan de plaatselijke behoeften aangepaste financiële sector. Prioriteiten De Commissie wil de prioriteiten van de ontwikkelingshulp van de Gemeenschap opnieuw vaststellen en zich daarbij aan de hand van de criteria van armoedevermindering en duurzame ontwikkeling op zes actiegebieden concentreren: handel en ontwikkeling, waaronder de formulering van een handelsbeleid, bijstand bij de integratie in het multilaterale handelsstelsel en op de wereldmarkt, onder meer door met handel samenhangende technische bijstand en steun ter vergroting van de kundigheid op het gebied van handel en concurrentievermogen, regionale integratie en samenwerking, waaronder het aanpakken van grensoverschrijdende economische, sociale en milieuproblemen, steun aan macro-economisch beleid met een expliciete koppeling aan strategieën voor armoedebestrijding, met name sectorprogramma's op sociale gebieden (gezondheid en onderwijs), vervoer, strategieën voor voedselzekerheid en duurzame plattelandsontwikkeling, institutionele capaciteitsopbouw, goed bestuur en rechtsstaat. De keuze van de prioriteiten zal mogelijkerwijs tot de meest omstreden punten bij de discussie over het Commissiedocument behoren. In dit verband heeft de Commissie helaas geen - zelfs geen financiële - balans opgemaakt van de prioriteiten tot nu toe met het oog op de nieuwe evaluatie die zij overweegt. PE 286.820 NL 8/11 PR\428105NL.doc In het algemeen is de rapporteur het met de door de Commissie gekozen prioriteiten eens – ook al acht hij ze onvoldoende. De steun aan ontwikkelingslanden bij de capaciteitsontwikkeling van instituties en de verbetering van beheer en bestuur, waaronder toezicht op het gebruik van overheidsfondsen, moet worden beschouwd als een fundamenteel aspect van de bijdrage die de EU levert aan een duurzame ontwikkeling en een georganiseerde armoedebestrijding op basis van een planning op lange termijn. Het voorstel om de controle op de begrotingen van de begunstigde staten te versterken ter kwalificatie van de posten ter bevordering van een inkomstenbeleid, toeneming van de binnenlandse vraag en een beleid voor de bescherming van het humanitaire systeem zou algemeen ingang moeten vinden. Een ander prioriteitsgebied zijn de sectoren gezondheid en opleiding. De invoering van sectoriële programma's in de sectoren opleiding en gezondheid, met name in verband met HIV/AIDS, malaria en tuberculose vormt een van de belangrijkste EU-bijdragen aan de uitbanning op korte en middellange termijn van armoede in ontwikkelingslanden. Zulke programma's moeten worden geïntegreerd in het macro-economisch beleid, met name in ontwikkelingslanden die plannen hebben voor structurele hervormingen of die deze hervormingen reeds doorvoeren. Voedselveiligheid vormt nóg een essentieel element van elke strategie ter vermindering van de armoede, aangezien dit direct te maken heeft met de overgrote meerderheid van de armen in de ontwikkelingslanden die op het platteland wonen. De Commissie onderstreept terecht dat een coherent voedselveiligheidsbeleid deel moet uitmaken van een groter kader van een duurzame plattelandsontwikkeling, die integratie nastreeft van economische, sociale, genderen milieuaspecten, en dat het zich moet richten op de vermindering van de noodzaak tot verlening van voedselhulp en het bereiken van zelfvoorziening en een exportoverschot. Uw rapporteur is het met de Commissie eens dat een volledige opneming van handelsaspecten absoluut noodzakelijk is voor het ontwikkelingsbeleid van de EU. EU-steun aan de ontwikkeling van handels- en investeringsbeleidsvormen, de versterking van de mededingingspositie van de particuliere sector en de regionale economische integratie een aanzienlijke bijdrage leveren aan het creëren van groei, inkomsten en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden, hetgeen leidt tot uitbanning van de armoede en de integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. Op dit gebied is het absoluut noodzakelijk garantiefondsen in te stellen om particuliere investeringen aan te trekken, microkredieten te verlenen om armen een economische basis te geven en de schuld geheel kwijt te schelden niet alleen van de landen die grote schulden hebben, maar van alle ontwikkelingslanden, mits de middelen worden gebruikt voor programma's die consequent zijn met het communautaire beleid voor de uitroeiing van de armoede. De voorkoming van conflicten vormt een van de steunpilaren van het EUontwikkelingsbeleid, aangezien oorlogen en gewapende conflicten binnen een oogwenk jaren PR\428105NL.doc 9/11 PE 286.820 NL van ontwikkelingswerk teniet kunnen doen; daarom is het nodig aanzienlijke financiële steun en het benodigde personeel ter beschikking te stellen voor preventieve acties, daarbij gebruikmakend van de expertise van de delegaties in de betrokken landen. Opvallend is de aandacht voor de vervoerssector die voor het doel van de armoedebestrijding twijfelachtig is. Natuurlijk is economische ontwikkeling en het vervoer van goederen en diensten naar de armen zonder wegen nauwelijks mogelijk. Iedereen weet echter welke geweldige bedragen de aanleg en met name het onderhoud van wegen verslindt, die in andere sectoren doeltreffender voor de armoedebestrijding kunnen worden gebruikt. Indien het juist is dat tot nu toe reeds meer dan 10% van de kredieten van de communautaire begroting zijn uitgegeven voor vervoersinfrastructuur (dit blijkt niet uit de begroting), dan is dit sterk overdreven. Een wezenlijk groter belang moet echter worden gehecht aan de financiering van sectorprogramma's op sociaal gebied (onderwijs en gezondheid), hetgeen rechtstreeks dient voor de vermindering van de armoede. Dit geldt met name wegens de moeilijkheden op dit gebied bij de structurele aanpassing. Verder is het verbazingwekkend dat de Commissie noch voor de energie, noch voor de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën een bijzondere plaats reserveert. Gezien de in het begin aangegeven vooruitzichten op energiegebied is de verbetering van het verlenen van energiediensten in ontwikkelingslanden een doorslaggevende sectoroverschrijdende factor voor een duurzame ontwikkeling en de vermindering van de armoede. Zo maken bijvoorbeeld hernieuwbare, d.w.z. indogene, energiebronnen samen met energiebezuinigingstechnologieën de voorziening van elektriciteit voor het huishouden, onderwijs en gezondheidsdiensten juist in plattelandsgebieden mogelijk. De invoering en verspreiding van dergelijke milieuvriendelijke, gedecentraliseerd bruikbare energietechnologieën bestrijdt ontbossing, vermindert de afhankelijkheid van de invoer in de energiesector en verbetert aldus de betalingsbalans van de ontwikkelingslanden. Derhalve moet de energiesector tot de prioriteiten behoren. Nog een wezenlijke sector waarover de Commissie zwijgt, betreft de informatie- en communicatietechnologieën (ICT). De wereldeconomie baseert zich reeds thans en zeker in de toekomst op de toegang tot en de benutting van de nieuwe ICT. Blijkbaar zijn er in Londen meer Internet-aansluitingen dan in geheel Afrika. Hoe moet de integratie van de ontwikkelingslanden in Afrika in de wereldeconomie zonder opneming in het wereldinformatienet gelukken? Dit onderwerp moet beslist worden aangesneden bij het debat over het Commissiedocument. Tenuitvoerlegging Een wezenlijke voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap is de verbetering van de organisatie van de Commissiediensten. In het verslag-Sauquillo over de hervorming van het beheer van de externe hulp sprak de Commissie ontwikkelingssamenwerking in beginsel haar waardering uit over de plannen tot hervorming van de RELEX-groep, maar uitte ook de vrees dat de voorgestelde scheiding van politieke verantwoordelijkheid en strategische programmering tot een marginalisering van het ontwikkelingsbeleid binnen de Commissie zou kunnen leiden. PE 286.820 NL 10/11 PR\428105NL.doc In de toekomst moet ervoor worden gezorgd dat: de bevoegdheidsgebieden van de directoraten-generaal inzake buitenlandse betrekkingen duidelijk worden ingedeeld, teneinde verwarring en overlapping te voorkomen (bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid voor de zogenaamde "grauwe zone" tussen rampenhulp en ontwikkelingssamenwerking moet dringend worden opgehelderd. Momenteel springt hier meestal ECHO in, zonder over het nodige personeel en organisatorische middelen te beschikken); genoeg personeel voor de aangegane verplichtingen en taken bij de ontwikkelingssamenwerking ter beschikking is; het beheer wordt herzien (meer ex-post-controle, meerjarige programmering, overdracht van beslissingen en verantwoording ter plaatse, invoering van prestatieindicatoren enz.); de coördinatie met andere donors, met name de lidstaten, wordt geïnstitutionaliseerd; zeggenschap van en een nauwe samenwerking met de actoren van de civil society bij de planning en uitvoering van het ontwikkelingsbeleid van de EU gegarandeerd zijn als een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor een op partnerschap gerichte, nietpaternalistische ontwikkelingssamenwerking. De NGO's zouden de operationele arm van de EU moeten zijn in de ontwikkelingslanden die moeten worden gezien als verzameling van burgers, terwijl de regeringen het voorrecht moeten hebben om het ontwikkelingsbeleid te kiezen dat zij het meest bevredigende vinden. PR\428105NL.doc 11/11 PE 286.820 NL