De geschriften naast het Nieuwe Testament Lector: Daniël De

advertisement
De geschriften
naast het
Nieuwe Testament
Lector: Daniël De Waele
_
De geschriften naast het Nieuwe Testament
Lector: Daniël De Waele
Inhoudstafel
I De Dode-Zeerollen
1. De inhoud van de Dode-Zeerollen
4
4
a. Bijbelse teksten
4
b. Apocriefen
5
c. Pseudepigrafen
5
d Andere teksten
5
2. Het dateren van teksten
5
a. Paleografie
5
b. De A.M.S. methode
6
c. Interne allusies
6
d. Andere
6
3. De betrouwbaarheid van de bijbeltekst
6
a. De Masoretische tekst
6
b. De Septuaginta
6
c. De Samaritaanse Pentateuch
6
d. De Dode-Zeerollen
6
4. Identificatie van de Qumran groep
8
5. Qumran en het Nieuwe Testament
8
6. Qumran over de messias
9
II. Heidenen over christenen
12
1. De twee eerste eeuwen
12
a. Suetonius
12
b. Tacitus
12
c. Epictetus, Aurelius, Galenus
12
d. Lucianus
12
e. Plinius
12
2. De derde eeuw
13
a. Celsus
13
b. Porphyrius
13
III Apocriefen van het Nieuwe Testament - De Nag Hammadi geschriften
14
1. Evangeliën
14
a. Agrapha.
14
c. Evangeliën met enigszins orthodox karakter
15
De geschriften naast het Nieuwe Testament
2
d. Gnostische evangeliën
15
- De inhoud
15
- Belang
16
- Gnosis
17
* Het evangelie volgens Filippus
17
* Het evangelie volgens Maria van Magdala
18
* Het evangelie van Thomas
18
2. Apocriefe Handelingen
19
* Handelingen van Petrus
19
* Handelingen van Johannes
20
* Handelingen van Paulus
20
3. Apocriefe Brieven
20
4. Apocriefe Openbaringen.
21
IV Apostolische vaders
21
- De Didachè.
21
- Brief van Barnabas
22
- 1 Clemens
22
- 2 Clemens
22
- Brieven van Ignatius
22
- Brief van Polycarpus.
22
- Brief aan Diognetus
22
- Pastor (of Herder) van Hermas.
22
- Papias.
23
- Apologie van Quadratus
23
V Martelaarsakten
23
VI Monnikenwezen
23
Bibliografie
24
De geschriften naast het Nieuwe Testament
3
I De Dode-Zeerollen
1. De inhoud van de Dode-Zeerollen
Drie bedoeïenen bevonden zich in een gebied genaamd Qumran, ten noordwesten van de Dode Zee. In 1947
maakte dat gebied deel uit van het Britse mandaatgebied in Palestina. Eén van de bedoeïenen gooide een steen
in een van de vele rotsopeningen en hoorde een iets breken. Later ging hij onderzoeken wat hij gehoord had: hij
vond tien kruiken, waarvan één drie rollen bevatte. Deze werden later geïdentificeerd als zijnde:
•
een kopie van het boek Jesaja
•
de ‘gemeenschapsregel’ (die regels bevat voor een religieuze gemeenschap)
•
een commentaar op het boek Habakuk.
Later werden in dezelfde grot nog vier rollen gevonden:
•
de hymnenrol
•
een gedeeltelijke kopie van het boek Jesaja
•
de ‘oorlogsregel’ (een eschatologische tekst over de uiteindelijke strijd tussen de zonen van het licht en de
zonen van de duisternis)
•
het Genesis apokryphon (verhalen gebaseerd op die uit Genesis).
Het duurde even voor men de rollen had geïdentificeerd als belangrijke manuscripten. In het vinden van de
tweede reeks rollen is een Belgische kapitein Philippe Lippens belangrijk geweest. Hij was daar als waarnemer
voor de Verenigde Naties en deed heel wat nasporing om de bewuste grot (de locatie daarvan was door de
bedoeïenen niet vrijgegeven) te vinden.
Zoals bekend bevindt zich in de buurt van de grot een ruïne. Archeologen menen dat het gaat om de
restanten van een gemeenschapsgebouw van een religieuze groepering, de zogenaamde ‘Qumran-sekte’.
In 1951 heeft men fragmenten van manuscripten gevonden in de Wadi Murabba’at, enkele kilometers van
Qumran. Daar werden onder andere documenten gevonden van de tweede joodse opstand tegen Rome: de ‘Bar
Kochba’ brieven.
Terwijl deze grotten werden onderzocht, werd te Qumran een nieuwe grot ontdekt, niet ver van de eerste.
In de hierop volgende jaren werden nog meerdere grotten ontdekt. Een overzicht.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Grot 2. Fragmenten van 33 manuscripten.
Grot 3. 14 manuscripten, waaronder de ‘koperen rol’, die plaatsen waar schatten begraven liggen, noemt.
Grot 4. Bevat ontelbare fragmenten van een honderdtal manuscripten.
Grot 5. Fragmenten van 25 manuscripten.
Grot 6. Fragmenten van 31 manuscripten.
Grot 7. 19 zeer fragmentarische manuscripten, alle in het Grieks.
Grot 8. 5 gedeeltelijke teksten.
Grot 9. één niet geïdentificeerd papyrus fragment.
Grot 10. één stuk aardewerk met een inscriptie.
Grot 11. 21 teksten, waarvan sommige bijna zo compleet als die uit Grot 1.
Wat heeft men nu uiteindelijk gevonden? We noemden al de 7 manuscripten die eerst gevonden waren. We
geven nu een overzicht van alle teksten.
a. Bijbelse teksten (Boeken met aantal kopieën - vaak gedeeltelijk).
Vooraf een woordje uitleg. Een targum is een Aramese vertaling van Hebreeuwse bijbelboeken. Van het boek
Leviticus werden slechts enkele kleinere fragmenten (van een aantal hoofdstukken) gevonden. Er werden
evenzo enkele fragmenten gevonden van een targum op Job. Echter, in grot 11 werd een bijna volledige targum
op Job gevonden (Job 17:14 - 42-11). Tefillin en Mezuzot. Ook hiervan werden vele stroken perkament
gevonden.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
4
Genesis
15
Exodus
17
Leviticus
13
Numeri
8
Deuteronomium
29
Jozua
2
Richteren
3
1 en 2 Samuël
4
1 en 2 Koningen
3
Jesaja
21
Jeremia
6
Ezechiël
6
12 Profeten
8
Psalmen
36
Spreuken
2
Job
4
Hooglied
4
Ruth
4
Klaagliederen
4
Prediker
4
Ester
0
Daniël
8
Ezra
1
Nehemia
0
1 en 2 Kronieken
1
b. Apocriefen
Tobit: 4 Aramese kopieën, 1 Hebreeuws kopie.
Te Masada werden verschillende hoofdstukken van Wijsheid van Jezus Sirach (Hebreeuws) gevonden. Te
Qumran slechts enkele fragmenten.
De Brief van Jeremia (= Baruch 6) werd in het Grieks gevonden in grot 7.
Psalm 151, die voorkomt in de Septuagint werd gevonden in grot 11.
c. Pseudepigrafen
Er werden delen gevonden van: 1 Henoch, Jubileeën, Testament van de 12 patriarchen. Naast deze voorheen
reeds bekende pseudepigrafen ontdekte men ook nieuwe, waaronder: het Genesis apokryphon, teksten
betreffende Noach, Jakob, Jozef, Qahat (de grootvader van Mozes), Amram, Mozes, Jozua, Samuel, David,
Jeremia, Ezechiël, Daniël, Ester.
d Andere teksten
•
Commentaren op bijbelse boeken. Doorlopende commentaren zoals de Habakuk commentaar, de Nahum
commentaar, de commentaar op psalm 37. Daarnaast thematische commentaren zoals het ‘Florilegium’,
‘Testimonia’, e.a.
•
Wetteksten. Deze teksten handelen over de interne gedragregels van de (waarschijnlijk) Esseense
groepering. Het betreft wetten, geloofsuitspraken, eschatologie. De bekendste zijn: het Damascus
Document, de Gemeenschapsregel, de Tempelrol, de Enkele werken der Tora.
•
Liturgische geschriften. Deze behandelen de feestkalender, lofliederen, e.d.
•
Eschatologische werken. De Oorlogsregel, teksten over het nieuwe Jeruzalem.
•
Wijsheidsliteratuur.
•
De koperen rol.
•
Andere, niet-religieuze teksten als rekeningen, ...
2. Het dateren van teksten
Er bestaan verschillende methoden om teksten te dateren. Door al deze methoden samen te gebruiken bekomt
men een vrij betrouwbare datering.
a. Paleografie
Schrijven gebeurde vroeger doorgaans door speciaal opgeleide mensen. De lettertekens leenden zich minder
dan onze voor een zgn. ‘persoonlijke’ stijl. De stijl was vrij eenvormig, maar kende wel wijzigingen doorheen
de tijd. Doordat sommige gevonden documenten gedateerd zijn, kan men niet gedateerde documenten door
vergelijking ook dateren. Paleografisch onderzoek op de Qumran manuscripten heeft uitgewezen dat er drie
opeenvolgende paleografische periodes in voorkomen: archaïsch (250-150 v.Chr.), Hasmonees (150-30 v.Chr.)
en Herodiaans (30 v.C. -70 n.Chr.).
De geschriften naast het Nieuwe Testament
5
b. De A.M.S. methode
Accelerator Mass Spectrometry is een verfijnde vorm van de bekende koolstof-14 methode. Het nadeel van de
laatste methode is dat een te grote hoeveelheid materiaal verloren gaat van de erg kostbare manuscripten die
gedateerd moeten worden (d.i. 1 tot 3 gram). De A.M.S. methode heeft minder materiaal nodig. De resultaten
van dit onderzoek komen grotendeels overeen met de paleografische resultaten.
c. Interne allusies
In de teksten zelf kunnen verwijzingen voorkomen naar historische gebeurtenissen of politieke personen die we
ook uit andere bronnen kennen. Aan de hand van die gegevens kan dan de oudste mogelijke datum van het
manuscript worden vastgesteld.
d. Andere
De grote hoeveelheden aardewerk die gevonden werden in de grotten, waarin vaak de rollen zaten, zijn van een
type dat in gebruik was in de 1e eeuwen voor en na Chr. Dit betekent dat we manuscripten van bijbelboeken tot
onze beschikking hebben van rond het begin van onze jaartelling.
3. De betrouwbaarheid van de bijbeltekst
De Qumran-rollen zijn enkel van betekenis voor de tekst van het Oude Testament. Het is van belang te weten
dat voor de ontdekking van de Dode-Zeerollen, we drie ‘versies’ hadden van de tekst van het Oude Testament.
Dat zijn:
a. De Masoretische tekst
Moderne bijbels zijn een vertaling van de Masoretische tekst, zo genoemd vanwege de joodse Masoreten die de
tekst zeer zorgvuldig kopieerden. De oudste manuscripten van de Masoretische tekst zijn: de Caïro Codex
(alleen profeten) uit 895 n.Chr., de Aleppo Codex (profeten, nu gedeeltelijk vernietigd) uit 925 en de Codex
Leningradensis (hele O.T.) uit 1008.
b. De Septuaginta
Omdat reeds enkele eeuwen v.Chr. vele joden woonden in de diaspora, werd de Hebreeuwse bijbel vertaald in
het Grieks, de taal die deze joden hadden overgenomen. De oudste complete manuscripten dateren uit de 3e en
4e eeuw n.Chr. Deze manuscripten wijken soms af van de Masoretische tekst. Er zijn duizenden kleine
verschillen, zoals het toevoegen van een lidwoord. Belangrijker verschillen vinden we bijvoorbeeld in de
leeftijden van de patriarchen in Gen.5: de Griekse versie heeft langere leeftijden. De Septuagint heeft zo ook
een extra generatie tussen Adam en Abraham in Gen 10:24, nl. Kenan.
Vrij grote verschillen met de Masoretische tekst vinden we in sommige boeken zoals Jeremia: de Griekse
tekst beslaat slechts 7/8e van de Hebreeuwse. De vraag is natuurlijk welke versie de meest oorspronkelijke is.
Het ziet er naar uit dat de Septuagint een vertaling is van een andere Hebreeuwse versie dan de ons bekende
Masoretische.
c. De Samaritaanse Pentateuch
Dit is de complete bijbel van de Samaritaanse gemeenschap. (Ze bevat de eerste vijf boeken van het O.T.). Er
zijn ongeveer 6000 verschillen met de Masoretische tekst, maar dat zijn alle zeer kleine verschillen. 1900 van
deze verschillen zijn dezelfde als die de Septuagint had. Belangrijker verschillen zijn bijvoorbeeld de
toevoeging dat de ‘plaats waar men aanbidden moet’ (de plaats van de tempel dus), de berg Gerizim is. De
oudste manuscripten in ons bezit stammen uit de middeleeuwen.
d. De Dode-Zeerollen
In Qumran heeft men dus bijbelse manuscripten gevonden die zowat 1000 jaar ouder zijn dan degene die men
al had. Hoe zien die teksten er uit?
•
Het Masoretische teksttype.
De grote Jesaja rol. In grot 1 vond men dus de zgn. 1QIsa, gekopieerd rond 100 v.Chr. Toen onderzoekers
deze tekst vergeleken met de Masoretische Jesaja, waren ze onder indruk van het feit dat beide boeken
bijna identiek waren, op enkele kleine details na die zelden de betekenis van de tekst beïnvloedden. Een
De geschriften naast het Nieuwe Testament
6
voorbeeld van een ‘grote’ variant is te vinden in Jes.6:3, In de Masoretische tekst roepen de serafs:
“Heilig, heilig, heilig is de Heer der heerscharen”, de Jesajarol heeft: “Heilig, heilig is de Heer der
heerscharen”. Zoals de Jesaja rol behoort de grote meerderheid der nieuw gevonden rollen tot de traditie
van de Masoretische tekst. Ze zijn echter eeuwen ouder en tonen dus aan hoe zorgvuldig de joodse
schriftgeleerden de teksten doorgaven.
•
Het Septuagint teksttype.
Er zijn ook teksten waarbij de Qumran versie overeenkomt met de Septuagint, tegen de Masoretische
tekst. In Ex.1:5 lezen wij bijvoorbeeld dat de afstammelingen van Jakob die samen met hem naar Egypte
gingen, 70 bedroeg. Dat is in onze bijbel, de Masoretische bijbel. In de Septuagint en in Qumran lezen we
echter dat het er 75 zijn, zoals ook vermeld in Hand.7:14, dat dus teruggaat op de Septuagint.
Een groter verschil vinden we in het boek Jeremia. Een voorbeeld verheldert veel. De hele tekst
hieronder is die van de Masoretische tekst. De tekst die cursief gedrukt is, ontbreekt in de Septuagint en
Qumran.
Jer.10:3-11. Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit
het woud gehakt, arbeid van werkmanshanden met de bijl, 4 met zilver en goud siert men het op, met
spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. 5 Als een vogelverschrikker in een
komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap
doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goed doen is er bij hen niet. 6. Niemand
is u gelijk, Here, groot zijt gij en groot is uw naam in kracht. 7. Wie zou u niet vrezen, o koning der
volkeren? Want u komt het toe, want onder al de wijzen der volken en onder al hun koningen is niemand u
gelijk. 8. Ja, met hen allen worden zij dom en dwaas, nietswaardige vermaning, hout is het. 9. Geplet
zilver wordt uit Tarsis gebracht en goud uit Ufaz, het is het werk van de vakman en van de handen van de
goudsmid, blauwpurper en roodpurper is hun gewaad; het werk van deskundigen zijn zij geheel en al 10.
Doch de Here is de waarachtige God, hij is de levende God en een eeuwige koning; voor zijn troon beeft
de aarde, en de volken kunnen zijn gramschap niet verdragen. 11. Zo zult gij tot hen zeggen: de goden,
die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel.
Wat valt op (de verschillen)? De extra verzen betreffen lofprijs (behalve 8) Mogelijk is dit een literaire
expansie, bijgevoegd door een schrijver die de profetie van Jeremia overschreef.
Een ander voorbeeld is het verhaal over David en Goliat. 1 Sam.17. Opzoeken in bijbel. In de Septuagint
ontbreken de verzen: 12-31, de situering van David en zijn broers, vers 41, en 55-58, waarin Saul David
niet blijkt te kennen. Waarom zouden deze verzen ontbreken? Welk probleem stellen zij? De te Qumran
gevonden rol komt overeen met de Masoretische, op één detail na: zoals de Septuagint is de lengte van
Goliat verkleind van zes el en een span tot vier el. (1 el is ongeveer 50 cm).
•
Een uitzonderlijk geval.
In 1 Sam.11:1 lezen we over een zekere Nachas, de Ammoniet die de stad Jabes in Gilead belegert. Saul
ontzet de stad. De joodse historicus uit de 1e eeuw n.Chr., Josephus, verhaalt ook van deze gebeurtenis,
maar geeft meer informatie:
“Echter, een maand later begon hij [Saul] bij allen in achting te stijgen door de oorlog tegen
Nachas, koning der Ammonieten. Want deze koning had veel kwaad gedaan tegen de joden die zich
gevestigd hadden aan de overkant van de rivier de Jordaan, hij had zo hun gebied ingepalmd met een
groot en krijgshaftig leger. Hij bracht hun steden tot dienstbaarheid en verzekerde door macht en geweld
niet alleen hun onderwerping voor die tijd, maar door list en vernuft verzwakte hij hen zodat ze nooit
meer in staat zouden zijn om te revolteren en zich te bevrijden van hun onderdanigheid aan hem. Want hij
sneed het rechteroog uit van alle die zich onder eed hadden overgegeven aan hem of die gevangen
genomen waren tijdens de oorlog. Dit deed hij met opzet - vermits het linkeroog bedekt was door het
schild - om hen totaal machteloos te maken”.
Dan verhaalt Josephus verder het gedeelte in 1 Sam.11. In 4QSam wordt eveneens iets dergelijks
gevonden wat in de andere versies ontbreekt. De New Revised Standard Version (bijbelvertaling) heeft
dit in haar tekst opgenomen:
De geschriften naast het Nieuwe Testament
7
“Nachas nu, koning van de Ammonieten, had de Gadieten en de Rubenieten zeer verdrukt. Hij drukte het
rechteroog uit van elkeen van hen en wou Israël geen verlosser toestaan. Niemand was overgebleven van
de Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan wiens rechteroog niet door Nachas, de koning van de
Ammonieten, was uitgedrukt. Maar er waren zevenduizend mannen die de Ammonieten waren ontvlucht
en die te Jabes in Gilead waren gekomen.” Vermoedelijk is dit deel bij het overschrijven overgeslagen
geweest.
4. Identificatie van de Qumran groep
Aan wie behoorden al deze boeken toe? Meestal wordt aangenomen dat het om Essenen gaat. Waarom? We
kennen de Essenen van beschrijvingen door (de Romeinse geleerde) Plinius, (de joodse religieus-filosoof) Philo
en (de joodse historicus) Josephus. Wat we daarin aantreffen kunnen we vergelijken met de inhoud van de te
Qumran gevonden rollen die handelen over het leven van de gemeenschap. De overeenkomsten tussen de
Essenen en de Qumran-groep zijn:
•
Determinisme: alles is vooraf bepaald door God, het goede en het kwade.
•
Er is een geloof in leven na de dood waarin het lichaam een rol blijft spelen.
•
Olie wordt niet gebruikt. (Gevaar van onreinheid).
•
Men heeft alles in gemeenschap (al blijkt men over een klein eigen vermogen te kunnen beschikken).
•
Het nemen van een bad voor de gemeenschappelijke maaltijd.
•
Strenge onderhouding van de Sabbat.
•
Natuurlijke behoeften moeten ver buiten het kamp gedaan worden, men reinigt zich nadien.
Er zijn uiteraard nog wat discussies over andere onderwerpen die niet schijnen te duiden op overeenkomst,
maar die kunnen ook verklaard worden als toch overeenkomstig. De Griekse naam ‘Essenen’ komt zo niet voor
in de Qumran rollen, maar dat is natuurlijk een vertaling van een Hebreeuws woord, de taal waarin de rollen
geschreven werden. Het probleem is dat men niet weet van welk woord het de vertaling is. Mogelijkheden zijn:
de vromen, de genezers, de doeners (van de Tora). Dit laatste woord komt wel voor in de Qumran literatuur.
5. Qumran en het Nieuwe Testament
Wat is de relatie tussen de Qumran-geschriften en het N.T.? Vooreerst dient te worden opgemerkt dat Jezus of
andere nieuwtestamentische figuren niet vermeld worden in de Qumran-literatuur, tenzij ze door symbolische
namen worden aangeduid. Onder de vondsten werd geen enkel nieuwtestamentisch geschrift gevonden.
Enkele theorieën.
•
De Franse onderzoeker André Dupont-Sommer wees op de overeenkomsten tussen Jezus en de ‘Leraar
der Gerechtigheid’, de stichter en oorspronkelijke leider van de Qumran sekte. Beiden zouden
onderwezen hebben: berouw, armoede, nederigheid, liefde voor de naaste, eerbaarheid. Dupont-Sommers
bevindingen berusten op ernstige verkeerde lezingen van teksten, maar ze bereikten toch een groot publiek.
•
Vandaag de dag zijn er nog enkelingen die vasthouden aan een nauw verband tussen Qumran en het
christendom. Zij worden niet serieus genomen door hun collega’s, wel door de media. Een bekend
voorbeeld is Robert Eisenman, die het heeft over een Zadokietische beweging waar Johannes de Doper,
Jezus en zijn broer Jakobus deel van uitmaakten. In de eerste eeuw werd deze beweging dan sektarisch:
het christendom.
•
Barbara Thiering heeft Johannes de Doper geïdentificeerd met de leraar der Gerechtigheid en Jezus met
de Slechte Priester.
•
K.E. Freitag constateert verheugd: “de Dode-Zeerollen bewijzen dat het Nieuwe Testament niet langer
een geïsoleerde openbaring van God is, zoals het christendom bijna 2000 jaar lang heeft geleerd.” Het
christendom is echter niet geïsoleerd, niet van de toenmalige joodse leefwereld, en niet van de joodse
sekten die geïnspireerd waren op het Oude Testament, waarop ook Jezus’ boodschap steunt. Het is niet
meer dan normaal dat er overeenkomsten zijn tussen Jezus’ leer en die van Farizeeën, de Sadduceeën en
de Essenen.
•
Onder de meer ernstige onderzoekers heeft Millar Burrows een en ander vergeleken. De overeenkomsten
tussen Qumran en het christendom zijn: het getal 12: de 12 niet-priesters in Qumran, de 12 apostelen in
het N.T.; de doop, de maaltijd; gemeenschap van goederen; dualisme van licht en duisternis;
De geschriften naast het Nieuwe Testament
8
rechtvaardigheid vanuit genade; interpretatie van het O.T. dat nog geen vaste vorm heeft. Hij
concludeerde voor zichzelf: “Ik moet toegeven dat na de Dode-Zeerollen verscheidene jaren te hebben
bestudeerd, mijn verstaan van het N.T. niet substantieel veranderd is. De joodse achtergronden zijn
duidelijker, maar de betekenis van het N.T. is niet veranderd, ook niet beduidend verhelderd.” Het
christendom is inderdaad niet uit de lucht komen vallen, maar heeft zijn wortels in het jodendom. Behalve
de genoemde overeenkomsten zijn er uiteraard ook heel wat verschillen.
We komen uitdrukkingen tegen in de Qumranliteratuur die gelijken op die in het N.T. zoals de
“Armen van geest” (Matt.5:3, Oorlogsrol 14:7).
Het vermijden van eden (5:33-37) was volgens
Josephus een kenmerk van de Essenen (Ant.
15:371), zoals ook het principe van de andere
wang toekeren (5:38-39, Gemeenschapsregel
10:17-18). Ook de antithesen “Jullie hebben
gehoord dat er gezegd werd, - maar ik zeg u”, doet
denken aan “jullie weten ... wij denken”
(4QMMT).
1Q Oorlogsrol 14:7 Door de armen van gees[t wordt
de tegensta]nder met (zijn) verstokte hart [vernederd]
en door hen die onberispelijk wandelen, vinden alle
goddeloze volken een einde.
Ant.15:368b. Van de rest van de bevolking verlangde
hij [Herodes] dat ze hem een eed van trouw zwoeren,
en hij dwong hen onder ede te verklaren dat ze zich
positief tegenover zijn regering zouden blijven
opstellen [...] [371] Ook degenen die bij ons Essenen
worden genoemd werden van deze verplichting
vrijgesteld.
1Q Gemeenschapsregel 10:17-18 Ik zal niemand
kwaad met kwaad vergelden; een mens zal ik met het
goede achtervolgen. Want aan God komt het oordeel
toe over al wat leeft: Hij is het die aan een ieder het
verdiende loon vergeldt. (vgl. Deut. 32:35).
Daarnaast zijn er ook een aantal praktijken die overeenkomen zoals het gemeenschappelijk bezit van goederen,
dat volgens de Gemeenschapsregel, Josephus’ Oorlog 2:122 en Plinius’ Natuurlijke Historie 5:73 ook een
kenmerk was van Qumran. Daar mocht een novice aanvankelijk geen deel hebben aan het gemeenschappelijk
bezit (6:17). Als hij na een jaar als volwaardig lid werd aangenomen, heet het dat: “zijn bezittingen en
inkomsten zullen overhandigd worden aan de
thesaurier van de Vergadering die het zal registreren
Hand. 2:44 Allen die het geloof hadden aanvaard,
op zijn rekening en het niet zal gebruiken ten
bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. 45
behoeve van de Vergadering” (6:19-20). Indien hij Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de
na nog een jaar proeftijd slaagde, werden zijn
opbrengst onder degenen die iets nodig hadden.
bezittingen vermengd met die van de gemeenschap
(6:22).
6. Qumran over de messias
De mensen te Qumran en de christenen geloofden in ‘de messias’. In Qumran geloofde men dat er twee
messiassen zouden komen: één uit de stam van David, één uit de lijn van Aäron: een koninklijke en een
priesterlijke messias. Zij zullen verzoening doen. Wijsheid, rechtvaardig oordeel, het doden van de bozen,
wordt toegeschreven aan de davidische messias. (Vgl. Jes.11:1-5). Het Nieuwe Testament kent maar één
messias: Jezus, die een davidische messias is en verzoening bewerkt (Hand.2:29-31). Echter, Jezus is tevens
een priesterlijke messias, uit de lijn van Melchizedek (niet van Aäron) Hebr.10:12-14.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
9
In Luc.1:32-33 verschijnt de engel aan Maria en
zegt:
“Hij zal een groot man worden en Zoon van de
Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer,
zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in
eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van
Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde
komen.”
In 4Q246 lezen we:
“Hij zal groot zijn op aarde [O Koning! Allen zullen
vrede] maken, en zullen [hem] dienen. [Hij zal
genoemd worden de zoon van] de [G]rote [God], en
bij zijn naam zal hij genoemd worden. Hij zal
genoemd worden Zoon van God, en zij zullen hem
noemen Zoon van de Allerhoogste... en
zijn
koningschap zal zijn voor eeuwig.
In het Oude Testament vinden we de titel ‘Zoon van God’, niet de titel ‘Zoon van de Allerhoogste’. Een
probleem is dat het in Qumran niet duidelijk is of de genoemde titels toehoren aan een messiaans figuur, of dat
ze geclaimd worden door een boze heerser die deze niet verdient.
Bijzondere aandacht verdient 4Q285, de zogenaamde ‘doorboorde messias’ tekst. Toen die in 1991 voor het
eerst gepubliceerd werd, meenden sommigen dat hier schade werd toegebracht aan het christendom. Het is een
fragmentarische tekst, die door Michael Wise als volgt vertaald werd:
Jesaja 11
1 Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op,
een scheut van zijn wortels komt tot bloei.
4b Hij tuchtigt de aarde met de gesel van zijn mond,
met de adem van zijn lippen doodt hij de schuldigen.
(1)
het bos] zal [met een bijl] worden omgehak[t].
(2)
[En Libanon zal door een machtig man] vallen.
Een scepter zal voortspruiten uit de wortel van Jesse
[en een loot van zijn wortels zal vrucht dragen]
(3)
... de Telg van David. Zij zullen een proces
aangaan met ...
(4)
en zij zullen de leider van de gemeenschap ter
dood brengen, de Tel[g van David]...
(5)
en met verwondingen en de (hoge)priester zal
bevel geven...
(6) [de do]de[n van de] Kitti[m]...
Het probleem is dat de eerste vertaling van vers 4 er zou op wijzen dat in Qumran de gedachte van een Messias
die gedood wordt reeds bekend was. M.a.w. het christendom is niet origineel, maar heeft een reeds bestaande
visie op de messias overgenomen.
Vooreerst moet gezegd worden dat deze ‘visie’ reeds voorkomt in Jes.53:5: ‘Om onze zonden werd hij
doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons
genezing’.
Deze passage was vast bekend bij de joden, maar werd voor zover wij uit joodse geschriften weten, niet
leerstellig gebruikt. De Qumran sekte zou dan de eerste zijn die deze gedachte heeft opgenomen. Echter, het
betreffende vers kan ook anders vertaald worden. Omdat de eerste regels ontleend zijn aan Jes.11, is het
aannemelijk dat de andere dat ook zijn. De 4e regel behoort dan vertaald te worden als “en de leider van de
gemeenschap, de Telg van David, zal hem doden”.
In Qumran treffen wij een hymne aan waarin het optreden van de messias wordt beschreven vanuit
Jesaja 61, zoals ook in Mattheüs.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
10
Jes 61 (29 / 35)
4 Q521:2,2:1-12
Matt. 11:5
1 De geest van God, de HEER,
rust op mij, want de HEER heeft
mij gezalfd. Om aan armen het
goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden, om aan
verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun
vrijlating bekend te maken en
aan geketenden hun bevrijding,
29:18 Op die dag zullen doven
kunnen horen hoe uit een boek
wordt voorgelezen, en blinden
zullen met eigen ogen zien,
bevrijd van duisternis en
donkerheid.
35:5 Dan worden blinden de
ogen geopend, de oren van doven
worden ontsloten.
6 Verlamden zullen springen als
herten, de mond van stommen
zal jubelen:
8 door de gevangenen los te
maken, de blinden ziende te
maken en de gebo[genen] op te
richten.
12 want hij zal de zwaargewonden
genezen, de doden doen herleven,
de ootmoedigen blijde boodschap
brengen
13 [de behoeftig]en verzadigen]
de verstotenen leiden en de
hongerende rijk maken. (Vert. van
der Woude).
Jezus antwoordt aan Johannes de
Doper:
5 blinden kunnen weer zien en
verlamden weer lopen, mensen
met huidvraat worden gereinigd
en doven kunnen weer horen,
doden worden opgewekt en aan
armen wordt het goede nieuws
bekendgemaakt.
Zowel in Qumran als in Matt. wordt gesproken over het opwekken van doden, iets dat niet staat in Jesaja. Het
lijkt erop dat Jezus (of Mattheüs) put uit een zelfde traditie als Qumran. Ook in het volgend voorbeeld zien we
een gelijksoortig gebruik van een tekst uit Jesaja.
Jesaja 61.
1 Q H 18:14. Hymnenrol.
Lucas 4:18.
1 De Geest des Heren HEREN is
op mij, omdat de HERE mij
gezalfd heeft; Hij heeft mij
gezonden om een blijde
boodschap te brengen aan
ootmoedigen, om te verbinden
gebrokenen van hart, om voor
gevangenen vrijlating uit te
roepen en voor gebondenen
opening der gevangenis; 2 om uit
te roepen een jaar van het
welbehagen des HEREN en een
dag der wrake van onze God; om
alle treurenden te troosten, 3 om
over de treurenden van Sion te
beschikken, dat men hun geve
hoofdsieraad in plaats van as,
vreugdeolie in plaats van rouw,
een lofgewaad in plaats van een
kwijnende geest.
Aanhaling uit Jesaja, vers 2 b is
beschadigd.
Overeenkomstig uw waarheid
moet hij de blijde boodschap
verkondigen, in de tijd van uw
goedheid de boodschap aan de
armen brengen overeenkomstig de
overvloed van uw barmhartigheid,
om hen te drinken te geven aan de
bron van uw heiligheid, om de
treurigen van geest en de
neerslachtigen te troosten, om hun
eeuwige vreugde te geven.
18 De Geest des Heren is op Mij,
daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft,
om aan armen het evangelie te
brengen; 19 en Hij heeft Mij
gezonden om aan gevangenen
loslating te verkondigen en aan
blinden het gezicht, om
verbrokenen heen te zenden in
vrijheid, om te verkondigen het
aangename jaar des Heren.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
20 Daarna sloot Hij het boek, gaf
het aan de dienaar terug en ging
zitten.
1QM XI:13. Oorlogsregel.
Want in de hand der armen levert
gij uit de vijanden van alle landen
... om vergelding te oefenen op de
boosdoeners.
11
II. Heidenen over christenen
1. De twee eerste eeuwen
a. Suetonius
Aanvankelijk waren heidenen niet geïnteresseerd in het christendom, zij waren er niet eens mee bekend.
Suetonius (70-160) schrijft in zijn Keizers van Rome: “De Joden die, opgehitst door de agitator Chrestus,
voortdurend ongeregeldheden veroorzaakten, verdreef hij uit Rome” (Claudius 25, vert. D. Den Hengst). Dat is
dan rond het jaar 50. De verbanning van de joden is authentiek. Mogelijk is Chrestus een joodse naam (die
kwam voor). Mogelijk duidt het op Christus. Suetonius maakt dus geen onderscheid tussen joden en christenen.
Dit edict, waarvan we ook in Hand. 18:2 iets vernemen, werd door Nero opgeheven. In een opsomming van
door Nero uitgevaardigde wetten vernoemt Suetonius ook: “Christenen, een slag mensen dat een nieuwe en
gevaarlijke vorm van bijgeloof aanhing, werden terechtgesteld” (Nero 16, vert. Den Hengst).
b. Tacitus
Tacitus (55-120) schrijft laatdunkend over christenen. In Annalen 15:44 heeft hij het over “een verderfelijk
bijgeloof” van de christenen en over “hun haat voor het menselijk geslacht’.
“Noch menselijke hulp en schenkingen van Nero, noch zoenoffers aan de goden konden het
schandelijke gerucht dat de brand op bevel was gesticht, de kop indrukken. Om aan dat gerucht een
einde te maken schoof de keizer de schuld op de mensen die door hun schanddaden gehaat en door het
volk christenen genoemd werden. Hij liet hen op een bijzondere manier martelen. Die Christus naar wie
deze mensen worden genoemd, was in de tijd van keizer Tiberius door de procurator Pontius Pilatus
terechtgesteld. Hun verderfelijke geloof werd daardoor voor korte tijd onderdrukt. Later dook het echter
weer op en verbreidde zich niet alleen in Judea, waar het ontstaan was, maar ook in Rome, het trefpunt
van alle mogelijke afschuwelijke godsdienstige gebruiken die daar aanhangers vinden. Men greep
daarom eerst diegenen die zich openlijk christen noemden, en op hun aanwijzing nam men vervolgens
een groot aantal mensen gevangen”.
c. Epictetus, Aurelius, Galenus
De filosoof Epictetus (50-130) en keizer Marcus Aurelius (161-180) vergelijken in negatieve zin de bereidheid
van sommige christenen te sterven voor hun geloof met filosofische onthechting en spreken van aanstellerij,
koppigheid en onredelijke doodsdrift (Marcus Aurelius, Medit.9:3) Volgens Epictetus is dapperheid soms niets
meer dan “waanzin” en “gewoonte, zoals bij de Galileeërs” (Epictetus Apud Appian Diatr.4:7,6, vert. D. Praet,
71) Galenus Over de leer van de Platoonse Staat, p.1098-99. Id. De pulsuum diff 2,4 en 3,5. Hij is iets
positiever over de bereidheid van christenen te sterven, maar verwijt hen vast te houden aan onbewezen
waarheden.
d. Lucianus
De satiricus Lucianus van Samosata (120-180), schrijft in zijn De dood van Peregrinus, over een oplichter
Peregrinus die zich als christen voordoet. Peregrinus is een cynische filosoof en oplichter. Binnen de kortste
keren heeft hij een leidende positie in de kerk. Als hij voor zijn geloof wordt opgesloten, maakt hij veel winst
door de geschenken die weduwen en oude vrouwen en christenen uit andere provincies hem opsturen.
“De arme drommels hebben zichzelf ervan overtuigd dat ze onsterfelijk zijn een eeuwig zullen leven.
Hierdoor denken ze lichtzinnig over de dood en de meesten geven zichzelf vrijwillig aan. Verder
overtuigde hun eerste wetgever hen ervan dat ze allemaal broeders zijn zodra zij de Griekse goden
ontkennen, de wet overtreden en de wetten volgen van die gekruisigde sofist die zij vereren. Ze
verachten alle goederen en beschouwen ze als gemeenschappelijk bezit; leerstellingen die ze aanvaarden
op basis van geloof alleen. Als er dus een oplichter bij hen komt, die in staat is van de omstandigheden
gebruik te maken, wordt hij binnen de kortste keren rijk door de spot te drijven met deze simpele
lieden” (De dood van Peregrinus, 11-13, vert. D.Praet, 71-72).
e. Plinius
Bekend is ook de brief van Plinius aan keizer Trajanus (98-117) Trajanus apud Plinius Jr. Ep.10:97. Plinius,
stadhouder van Pontus in Klein Azië, liet diegenen die tot drie maal toe bevestigden dat ze christen waren,
De geschriften naast het Nieuwe Testament
12
terechtstellen. “Wat het ook moge zijn waarin zij geloven, ik twijfelde er niet aan dat koppigheid en
onbuigzaamheid gestraft moeten worden” (vert. D. Praet, 11). Plinius verzoekt als gouverneur om meer
duidelijkheid over te procedure die hij moet volgen bij het bestraffen van christenen. Hij zag in het christendom
enkele een “ontspoord en bovenmatig bijgeloof”. Wel pleit hij met nadruk om clementie. Meerdere malen wijst
hij op het aantal gelovigen dat spontaan of onder druk het bijgeloof had afgezworen.
2. De derde eeuw
De derde eeuw was een eeuw van vervolgingen. Het was de enige eeuw waarin vervolgingen de christenen in
het hele rijk troffen. Men denke aan Decius (250), Valerianus (257-260) en Diocletianus (284-305). Zelfs
daarna gingen de vervolgingen nog een tijd door in het Oosten. Naast deze gewelddadige vervolgingen waren
er ook de polemische geschriften tegen het christendom van mannen als Celsus, Porphyrius en Hiërocles.
a. Celsus
Celsus was een platonisch filosoof die rond 178 een voor de christenen scherp traktaat schreef ‘Het Ware
Betoog’. Het werk is enkel gedeeltelijk bekend door een verweerschrift er tegen van de hand van Origenes
(Contra Celsum). Celsus zag christenen als hysterische lieden die een onsamenhangende leer aanhingen. Deze
leer was samengesteld uit foutief geïnterpreteerde filosofische leerstellingen. Hun egocentrische levenswijze
kon evenmin op zijn sympathie rekenen.
b. Porphyrius
Na Constantijn regeert Julianus de apostaat (afvallige), 332-363, die het christendom weer aan banden wil
leggen. Deze Julianus had ook een geschrift gepubliceerd: Adversus Christianos (Tegen de christenen), met
daarin verwijzingen naar wat eerder Porphyrius en Hiërocles hadden geschreven.
In het midden van deze perioden staat Prophyrius van Tyrus (c.232-c.305). Hij was 18 toen de
vervolging onder Decius uitbrak. Twaalf jaar later was zijn minachting voor het christendom volkomen.
Porphyrius had Origenes horen preken, de Hebreeuwse schrift bestudeerd, vooral de profeten, en ook de
evangeliën. Dat is nogal uitzonderlijk voor een heiden, en daarom menen sommigen dat hij een tijd het
christendom heeft aangehangen. (Augustinus spreekt over hem als een afvallige en de historicus Socrates stelt
dat Porphyrius eens christen was geweest). Het literair niveau van de bijbelse geschriften vond hij maar niets en
hij miste daarin ook filosofische verfijning. Hij was een leerling van de neoplatonische Plotinus, die hij in 263
in Rome ontmoet had. Hij minachtte volksgeloof (of ‘bijgeloof’) en beschouwde het christendom als de
verwerpelijkste vorm daarvan. Wel zag hij de toenemende macht van dat christendom en hij wilde een herstel
van de antieke wijsheid en cultuur.
Hij viel het christelijk geloof aan in een 15-delig werk, later bekend als Kata Christianon (Tegen de
christenen). Wat nog over is van die boeken zijn fragmenten die bewaard bleven in christelijke verweerschriften
ertegen van Eusebius en Apollinaris, (te vinden in een werk van Macarius Magnes, 4e - 5e eeuw, Apocriticus).
Porphyrius’ aanval is de eerste rationalistische kritiek op de bijbel. Deze aanval trof de christenen diep. In zijn
aanval op het christendom ontzegde hij de christenen hun favoriete vluchtheuvel: de allegorie. Dat is het zoeken
naar een diepere betekenis van de letterlijke of historische zin. In de oudheid was de allegorese de algemeen
aanvaarde uitleggingswijze waarmee werken van antieke dichters werden geactualiseerd. Denkbeelden van die
antieke dichters die niet meer in het wereldbeeld pasten, kregen nu een nieuwe, zinnebeeldige betekenis. Ook
christenen deden dat met de bijbel, en zelfs Paulus interpreteert het bestaan van Hagar en Sara als twee volken:
dat onder de wet, en hetgeen dat vrijgemaakt is “Dit is iets, waarin een diepere zin ligt”, zegt hij ( Gal. 4:22-26).
Porphyrius hield zich aan de letter van de tekst. Het is niet helemaal eerlijk van Prophyrius om christenen de
allegorese te ontzeggen, want zelf gebruikte hij die ook in zijn uitleg van bijvoorbeeld van Homerus.
Over Jezus zelf heeft Porphyrius zich laatdunkend uitgelaten. Volgens hem was Jezus geen ware Wijze.
Men moet weten dat er een soort ideaalbeeld was van de Wijze man, die als hij stierf, nog steeds wijsheid
uitstraalde. Zo bijvoorbeeld Socrates, die veroordeeld tot het drinken van de gifbeker, kalmte en
gelijkmoedigheid bleef uitstralen. Jezus stief anders. Hij vecht tegen angst in de hof, aan het kruis roept hij uit:
“Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten”?
“Toen hij gebracht werd voor de hogepriester en de Romeinse gouverneur, waarom zei Jezus niets om
duidelijk te maken dat hij goddelijk was? Hij had zijn rechter en zijn aanklagers kunnen leren hoe een
beter mens te worden! Maar neen, hij slaagt er alleen in gegeseld te worden, en bespuwd, en gekroond
te worden met doornen - geheel anders dan Apollonius die de keizer Domitianus tegensprak, verdween
De geschriften naast het Nieuwe Testament
13
uit het paleis en spoedig werd gezien door velen in de stad Dicearchia, die nu Puteoli wordt genoemd.
En zelfs als Christus’ lijden plaatsvond volgens Gods plan, zelfs als het de bedoeling was dat hij een
straf zou ondergaan, dan had hij tenminste zijn lijden op een nobele manier kunnen opnemen, en
woorden van kracht en wijsheid gesproken hebben tot Pilatus, zijn rechter, in plaats van belachelijk te
worden gemaakt als een boerenjongen in de grote stad.
Er is ook een gezegde [van Jezus] dat zowel stom is als onduidelijk, dat wat hij sprak tot zijn discipelen
toen hij zei: “Vrees hen niet die het lichaam kunnen doden”. Maar als hijzelf beangstigd is in de
verwachting van vreselijke dingen [zijn dood], bidt hij dat zijn lijden van hem mag weggenomen
worden, en hij zegt tot zijn vrienden: ‘Waakt en bidt, opdat de verleiding niet over u kome’. Werkelijk,
zulke uitspraken zijn een zoon van God niet waardig, evenmin als van een wijze man die de dood
veracht”. (Apocrit III.1 - III.6).
De kritiek bestaat er dus uit dat Jezus zijn goddelijkheid niet bewijst, dat hij zich zelfs niet zo waardig gedraagt
als een filosoof zou doen.
Augustinus haalt in zijn Stad van God, XIX:23 een geschrift van Porphyrius aan (‘Filosofie uit
orakelspreuken’) waarin wordt vermeld dat het orakel van Apollo de raad geeft aan een man, zijn vrouw maar
christen te laten blijven: “Laat haar maar doorgaan zoals zij dat wil, in haar ijdele begoochelingen volhardend
en klaagliederen zingend om een god die gestorven is, gevonnist door verstandig denkende rechters, op een
afschuwelijke wijze omgebracht door een dood in ijzeren banden”.
III Apocriefen van het Nieuwe Testament - De Nag Hammadi geschriften
‘Apocrief’ betekent letterlijk ‘verborgen’. Apocriefe boeken zijn die geschriften die niet in de canon werden
opgenomen, terwijl zij daar toch aanspraak op lijken te maken. Het gaat om literatuur die aanvankelijk gezag
heeft gehad binnen een beperkte kring van gelovigen, maar die niet door de algemene kerk werd aanvaard. Men
kan een onderscheid maken tussen Evangeliën, Handelingen van apostelen, Brieven en Openbaringen.
1. Evangeliën
a. Agrapha.
Agrapha (= niet-geregistreerd) zijn uitspraken van Jezus die we niet vinden in de canonieke evangeliën, maar
wel in andere boeken van het N.T. , zoals in Hand. 20:35: ‘Het is zaliger te geven dan te nemen’, en in
alternatieve handschriften van het N.T. Zo is in handschrift D van Luc.6:4 toegevoegd: “Op dezelfde dag zag
hij iemand werken op de sabbat en hij zei tegen hem: ‘Mens als je weet wat je doet ben je gelukkig, maar als je
het niet weet ben je een verontreiniger en overtreder van de wet’”. Ook bij apostolische vaders vinden we
uitspraken die van Jezus zouden komen. 1 Clemens 13:2. ‘Zoals u goed doet zo zal u goed gedaan worden’.
Didachè 1:6: ‘Uw gave moet in uw handen zweten totdat u weet aan wie u zult geven’. 2 Clemens 12:2: “Toen
de Heer door iemand gevraagd werd wanneer zijn koninkrijk zou komen, zei hij: ‘Wanneer de twee één zullen
zijn en het buitenste zal zijn als het binnenste en het mannelijke als het vrouwelijke zal zijn zonder dat er
mannelijk en vrouwelijk zal zijn’”. Igatius, Brief aan Smyrna 3:2: Na zijn opstanding zei Jezus: “‘Grijp me en
betast me en zie dat ik geen lichaamloze demon ben’. En direct betastten ze hem en ze geloofden daar ze zowel
met zijn lichaam als met zijn geest verbonden waren”. Tenslotte vermelden ook enkele kerkvaders woorden van
Jezus. Justinus, Dialoog met Trypho 35:3: ‘Er zullen veel scheuringen en partijen zijn’. Tertullianus, De
Baptismo 20:2: ‘Niemand kan in het Koninkrijk der hemelen komen die niet verzocht is’.
b. De streekevangeliën
Hieronder vallen het Evangelie van de Hebreeën, het Evangelie van de Nazoreeërs, het Evangelie van de
Ebionieten, (dit zijn drie joods-christelijke werken) en het Evangelie van de Egyptenaren. De tekst van deze
evangeliën is slechts fragmentarisch terug te vinden bij enkele oudchristelijke schrijvers. Een voorbeeld vinden
we bij Origenes, Comment in Matt. 15:14 (Evangelie van de Nazoreeërs).
Een tweede rijke zei Hem: “Meester, wat voor goeds moet ik doen om te leven?” Hij zei hem: “Mens,
doe wat in de wet en de profeten staat”. Hij antwoordde Hem: “Dat heb ik gedaan”. Hij zei hem: “Ga,
verkoop al wat je bezit en verdeel het onder de armen en kom, volg Mij”. Maar toen begon de rijke zich
op zijn hoofd te krabben, want dat stond hem niet aan. En de Heer zei hem: “Hoe kun je dan zeggen: ‘Ik
heb gedaan wat in de wet en de profeten staat’ Er staat immers in de wet: ‘Heb je naaste lief als jezelf?’
De geschriften naast het Nieuwe Testament
14
En zie, veel van je broeders, zonen van Abraham, zijn overdekt met modder en sterven van honger,
terwijl jouw huis vol ligt met vele goederen. Maar helemaal niets daarvan is voor hen”. En Hij keerde
zich om en zei tegen zijn leerling Simon, die bij Hem zat: “Simon, zoon van Jona, het is voor een
kameel makkelijker om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Rijk der hemelen
binnen te gaan”. (Vert. A.F.J. Klijn).
c. Evangeliën met enigszins orthodox karakter.
Evangelie van Petrus, Protevangelium van Jacobus. (Het zgn. Evangelie van Nicodemus is eigenlijk een
samenstelling van de Handelingen van Pilatus en een verslag van Jezus’ doorgang door het dodenrijk). Het
evangelie van Petrus was volgens Eusebius docetisch. Uitgangspunt is dat Christus niet echt in een lichaam is
gekomen, maar in een schijnlichaam. Het gedeelte dat bewaard is gebleven is geheel gewijd aan het lijden en
sterven van Jezus. Aan het kruis roept Jezus uit: ‘Mijn kracht, mijn kracht, waarom hebt gij mij verlaten’. In de
nacht na zijn dood kwam Jezus buiten het graf, ondersteund door twee mannen van geweldige afmeting: (4042) ‘En het hoofd van de twee reikte tot aan de hemel, maar dat van degene die zij bij de hand leidden stak
boven de hemelen uit. En zij hoorden een stem uit de hemelen zeggen: “Hebt Gij de ontslapenen gepredikt?” en
van het kruis kwam het antwoord “Ja”’. Het Protevangelium van Jacobus (ook: ‘De geboorte van Maria’)
handelt over de geboorte van Maria, haar jeugdjaren, huwelijk met Jozef en de geboorte van haar zoon. Het
moment van Jezus’ geboorte wordt aldus beschreven (18:2)
En ik, Jozef, liep rond en liep niet rond, en ik keek naar de lucht en zag dat hij verstard was. En ik keek
omhoog naar het firmament en ik zag dat het stilstond en dat de vogels des hemels niet bewogen. En ik
keek naar de aarde en ik zag een schotel staan en arbeiders eromheen liggen met hun handen in de
schotel. En zij die bezig waren te kauwen kauwden niet en zij die het voedsel oppakten namen niets op
en zij die iets naar hun mond brachten brachten niets naar hun mond, maar allen hadden hun blik naar
omhoog gericht. En zie, er werden schapen voortgedreven en zij kwamen niet vooruit, maar bleven
stilstaan, en de herder hief zijn hand op om ze te slaan met zijn staf, maar zijn hand bleef opgeheven. En
ik keek naar de loop van de rivier en ik zag de geitenbokjes met hun bek boven het water zonder dat zij
dronken. Toen raakte alles op slag weer in beweging. (Vert. A.F.J. Klijn).
d. Gnostische evangeliën.
Nag Hammadi is een plaatsje in Egypte, op de linker Nijloever, ongeveer 100 km stroomafwaarts van Luxor. In
december 1945 werd er bij toeval een vondst gedaan, bestaande uit dertien boeken (codices) in het Koptisch,
daterend uit de 4e eeuw n.Chr. De bladen bestaan uit papyrus en de boeken zijn in leren banden gebonden. De
codices bevinden zich thans in het Koptisch Museum te Caïro. Elk boek bestaat uit verscheidene geschriften,
die voor een groot deel een titel dragen. Het totaal aantal geschriften bedraagt 51. Het oorspronkelijke aantal
bladzijden was 1068 en waarschijnlijk meer; het aantal bewaard gebleven bladzijden (sommige zeer lacuneus)
is 1014. Codex I, de zgn. Codex Jung, vertegenwoordigt vrijwel geheel de gnostische school van Valentinus,
andere geschriften behoren tot het hermetisme, maar ook andere wijsgerige of populair-wijsgerige stromingen
zijn vertegenwoordigd, zoals het platonisme en de Stoa. De inhoud van de codices is van belang, omdat deze
inlichtingen verschaft omtrent de geestelijke stromingen die door de oude kerk als ‘ketters’ werden afgewezen
en die tot nu toe slechts bekend waren uit de bestrijding van apologeten en kerkvaders.
Oorspronkelijk in het Grieks geschreven zijn de Nag Hammadi-geschriften later vertaald in het
Koptisch. In 1984 is een integrale vertaling in het Engels verschenen: J.M. Robinson, The Nag Hammadi
Library in English, 1996. In het Nederlands bestaat de vertaling van J. Slavenburg en W. Glaudemans, De Nag
Hammadi-geschriften, 2004.
- De inhoud. (De boeken die over Jezus handelen staan cursief).
De geschriften naast het Nieuwe Testament
15
Codex I
1. Gebed van Paulus de Apostel
2. Geheim Boek van Jacobus
3. Evangelie der Waarheid
4. Verhandeling over de opstanding
5. Drievoudige Verhandeling
Codex VII
I. Omschrijving van Sem
2. Tweede Verhandeling van de Grote Seth
3. Openbaring van Petrus
4. Lessen van Sylvanus
5. Drie stèles van Seth
Codex II
I. Geheim Boek van Johannes (lange versie)
2. Evangelie van Thomas
3. Evangelie volgens Filippus
4. Wezen der Machten
5. Oorsprong van de Wereld
6. Verhandeling over de Ziel
7. Boek van Thomas de Kampvechter
Codex VIII
1. Zostranus
2. Brief van Petrus aan Filippus
Codex III
I. Geheim Boek van Johannes (korte versie)
2. Heilig Boek van de Grote Onzichtbare Geest
3. Eugnostus de Gezegende
4. Wijsheid van Jezus Christus
5. Gesprek met de Verlosser
Codex X
1. Marsanes
Codex IV
I. Geheim Boek van Johannes (lange versie)
2. Heilig Boek van de Grote Onzichtbare Geest
Codex V
1. Eugnostus de Gezegende
2. Openbaring van Paulus
3. (Eerste) Openbaring van Jacobus
4. (Tweede) Openbaring van Jacobus
5. Openbaring van Adam
Codex VI
1. Handelingen van Petrus en de twaalf
Apostelen
2. Donder: volmaakt Bewustzijn
3. Authentieke Leer
4. Begrip van onze Grote Kracht
5. Plato: De Staat
6. Verhandeling over de achtste en negende
Hemelsfeer
7. Dankgebed
8. Asclepius (21-29)
Codex IX
1. Melchizedek
2. Begrip van Norea
3. Getuigenis der Waarheid
Codex XI
1. Vertolking van de Gnosis
2. Valentiniaanse Verhandeling
3. Allogenes
4. Hypsiphrone
Codex XII
1. Spreuken va Sextus
2. Evangelie der Waarheid
3. Fragmenten
Codex XIII
1. Drievormige Eerste Gedachte
2. Oorsprong van de Wereld
Berlijnse Codex
1. Evangelie vorens Maria (Magdalena)
2. Geheim Boek van Johannes (korte versie)
3. Wijsheid van Jezus Christus
4. Handelingen van Petrus
- Belang.
De Nag Hammadi-teksten zijn de belangrijkste bron voor onderzoek naar de gnosis en de relatie tussen gnostiek
en christendom. Men veronderstelt dat de daar gevonden verzameling geschriften de gehele of gedeeltelijke
bibliotheek van een vroegchristelijk klooster vormden. De meeste Nag Hammadi-geschriften laten een andere
spiritualiteit zien dan de toenmalige hoofdstromingen van het christendom. In de vierde eeuw ontstonden er
religieuze spanningen in en rond Alexandrië omdat het orthodoxe christendom zich versterkt profileerde tegen
de heterodoxe stromingen en tegen het neoplatonisme. In het jaar 367 werd door de bisschop van Alexandrië
Athanasius zijn 39e paasbrief opgesteld, waarin voor het eerst de volledige canon van het Nieuwe Testament
De geschriften naast het Nieuwe Testament
16
werd opgeschreven. Theodorus, de opvolger van Pachomius en hoofd van de Pachomiaanse kloosters te Nag
Hammadi en omgeving, vertaalde de paasbrief van Athanasius. Waarschijnlijk heeft hij aangedrongen op
vernietiging van de volgens Athanasius niet-canonieke geschriften in zijn klooster. De meeste onderzoekers
denken dat enkele kloosterlingen uit Nag Hammadi als reactie daarop de teksten in een kruik onder de grond
hebben gestopt met de bedoeling ze te behouden voor betere tijden.
- Gnosis
Het Griekse woord ‘gnosis’ betekent ‘kennis’. Gnostiek is een gedachtenstelsel uit de eerste jaren van onze
jaartelling. De meeste vormen van gnostiek bevatten elementen uit het heidens, joods en christelijke denken. Er
is verwantschap met Neopythagoreïsme en Midden Platonisme, maar ook met de joodse Wijsheid, angelologie
en joodse mystiek. Het lijkt erop dat er al intens contact was van gnostische gedachten met het jodendom,
voordat ook het christendom deze stroming leerde kennen. Er bestonden verscheidene gnostische stromingen,
ook enkele ‘christelijke’, waarvan een van de bekendste de school van Valentinus is.
Uitgangspunt van de gnostiek is dat de mens het heil verwerft door gnosis van de menselijke en van de
goddelijke wereld. De kosmos is dualistisch en bestaat uit materie en geest, waarbij materie het minderwaardige
element is. De menselijke geest is een vonk die aan het goddelijke verwant is, en die bevrijd moet worden van
de materie, het lichaam. Het is duidelijk dat de verderfelijke materie geen schepping is van God, een Demiurg
is daarvoor verantwoordelijk. Maar door de juiste kennis, gnosis, is de mens in staat te ontsnappen uit de
materie. Christus is gekomen om ons de gnosis te onderwijzen. Hieronder volgen enkele voorbeelden
(vertalingen uit J. Slavenburg).
* Het evangelie volgens Filippus
Het evangelie van Filippus is een christelijk-gnostisch boek. Er werd slechts één exemplaar gevonden te Nag
Hammadi. Het is een Koptische vertaling van een oorspronkelijk Grieks geschrift uit de 2e eeuw uit de school
van Valentinus. Het boek bestaat uit 127 spreuken, die echter niet het karakter dragen van uitspraken van Jezus
in de canonieke evangeliën. De auteur is bekend met het Nieuwe Testament, waar hij een gnostische uitleg aan
geeft. Christus is de middelaar, de volmaakte mens, die de gelovige moet aandoen als een kleed. Men kent er
het sacrament van het bruidsvertrek. Mogelijk werd de heilige kus gezien als een symbool van dit sacrament,
waarin Christus zich verenigde met de verloste mens als zijn bruid. Zoals de vereniging van man en vrouw een
opheffing is van een dualiteit, zo heft Jezus ook die dualiteit op door zich met onze engel te verbinden. Ieder
mens heeft in de goddelijke wereld zijn hogere ik verbonden met het aardse ik (die van het hogere ik een
afbeelding is). Er is in de hemel een engel die op je lijkt. (vgl. Matt.18:10: “Waak ervoor ook maar een van
deze geringen te verachten. Want ik zeg jullie: hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat
van mijn hemelse Vader” of Petrus die in Hand. bevrijd wordt uit de gevangenis en Rhode denkt dat het zijn
engel is).
Het evangelie laat een Semitisch, een beeldend denken zien. Met het evangelie van Thomas heeft het
evangelie van Filippus gemeen dat het gaat om het opheffen van de dualiteit om tot een geheel te kunnen
worden.
In dit evangelie lezen we dat Jezus steeds vergezeld was van drie vrouwen: zijn moeder, zijn zuster en Maria
Magdalena. Deze laatste wordt als een bijzondere leerlinge van Jezus voorgesteld.
Drie vrouwen trokken altijd met de Heer op: Maria, zijn moeder, zijn zuster en Maria Magdalena, die
zijn metgezellin wordt genoemd. Want zowel zijn zuster als zijn moeder als zijn gezellin heetten Maria.
(Fil. 25).
[Jezus hield op een andere wijze] van Maria dan van [de andere] leerlingen, en hij kuste haar vaak. De
overige [leerlingen zagen hoe hij van Maria hield] en vroegen hem: ‘Waarom houdt u meer van haar
dan van ons allemaal?’ De Heer antwoordde hun met de woorden: ‘Waarom houd ik niet van jullie zoals
van haar? Wel, als een blinde en iemand die kan zien samen in het donker zijn, verschillen ze niet van
elkaar. Maar als het licht wordt, zal de ziende het licht zien en de blinde in het donker blijven. (Fil. 5556)
“Hij kuste haar vaak”: met op de mond kussen wordt waarschijnlijk het overdragen van geheime kennis
(gnosis) bedoeld. Maria is de ziende (door kennis), de blinden ontberen de kennis. ‘Kussen’ is symbolische taal
voor overdracht van kennis.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
17
* Het evangelie volgens Maria van Magdala
Dit evangelie werd in Caïro ontdekt. In 1896 kreeg de Duitse geleerde C. Reinhardt door een antiek-handelaar
enkele papyrus-bladen in handen. Ze waren geschreven in het Koptisch. Het bleken fragmenten te zijn uit het
Evangelie van Maria Magdalena. Deze papyri bevinden zich thans in het Ägyptisches Museum te Berlijn. In
1938 ontdekte men enkele verzen van dit evangelie in een oude collectie van papyrus-rollen, in het Grieks. In
1945 werd een exemplaar van dit evangelie aangetroffen onder Nag Hammadi-geschriften. De oorspronkelijke
tekst stamt waarschijnlijk uit 180 tot 200 n.Chr. Rond het jaar 300 wist men reeds van dit evangelie. De
bisschoppen beschouwden het toen als een vervalsing.
De eerste zes pagina’s ontbreken. De huidige tekst vangt aan in een gesprek tussen de opgestane Jezus
en zijn leerlingen. Maria is hier een van de leerlingen, en beweert dat Jezus haar in een visioen is verschenen en
heeft haar geheime leringen heeft geopenbaard. Zij raakt daardoor in conflict met Petrus en Andreas. Eerst zijn
er openbaringen van Jezus aan de discipelen over de kosmos, het kwaad in de wereld. Dan komt Maria, op
verzoek van Petrus, met een esoterische inwijding.
Petrus zei tegen Maria: ‘Zuster, we weten dat de Verlosser meer van jou gehouden heeft dan van de
andere vrouwen. Zeg ons de woorden van de Verlosser zoals jij je die herinnert, die jij kent maar wij
niet kennen en die we ook nog niet hebben gehoord’.
Ze vertelt daarop over de reis van de ziel die opstijgt voorbij de planeten-vorsten of Archonten. Dit gaat over de
hemelvaart van de menselijke ziel na de dood. De 7 Archonten tronen op de 7 (toentertijd bekende) planeten, op
elke planeet één. Volgens het Evangelie van Maria Magdalena passeert de ziel de planeetsferen. Bij elke
planeet zal een Archont proberen de ziel tegen te houden. Lukt dat, dan moet de ziel opnieuw incarneren in een
aards leven. De Archont zal proberen de ziel tegen te houden door haar vast te grijpen bij haar zielengewaad.
Als de ziel echter over de juiste gnosis (kennis) beschikt, zal ze bij elke planeet de juiste magische woorden
weten uit te spreken. De Archont zal achterblijven met het lege zielengewaad en de ziel kan haar reis verder
zetten. Wanneer de ziel zo al haar zielengewaden achterlaat, zal ze tenslotte met haar naakte wezenskern,
voorbij de planeetsferen, verenigd worden met de goddelijke eenheid. Het Evangelie van Maria Magdalena
vertelt enkele twistgesprekken tussen de ziel en een Archont. (In Lucas 8:2 schrijft Lucas dat Maria Magdalena
door Jezus werd bevrijd van zeven duivelse geesten. Hierin ziet men een verwijzing naar de zeven Archonten.
Jezus zou Maria Magdalena de geheime gnosis hebben doorgegeven om de Archonten te kunnen passeren).
Enkele broeders hebben zo hun twijfels over wat Maria zegt:
Maar Andreas nam het woord en zei tegen de broeders: ‘zeg eens, wat denken jullie over wat zij gezegd
heeft? Ikzelf geloof niet dat de Verlosser dit heeft gezegd, want het is duidelijk dat het afwijkende
ideeën zijn’. Petrus nam het woord en sprak over dezelfde dingen. Hij vroeg hun over de Verlosser:
‘Zou hij werkelijk buiten ons om en niet openlijk met een vrouw gesproken hebben? Moeten wij ons
soms omkeren en allemaal naar haar luisteren? Heeft hij aan haar de voorkeur gegeven boven ons?’
Toen huilde Maria en zei tegen Petrus: ‘Mijn broeder Petrus, want denk je? Denk je dat ik het zelf in
mijn hart bedacht heb of dat ik leugens vertel over de Verlosser? Levi nam het woord en zei tegen
Petrus: ‘Petrus, jij bent altijd zo heetgebakerd! En nu zie ik weer dat je redetwist met deze vrouw als
met tegenstanders. Als de Verlosser haar waardig bevonden heeft, wie ben jij dan om haar te
verwerpen? Zeer zeker kende de Verlosser haar erg goed en daarom heeft hij van haar meer gehouden
dan van ons’.
* Het evangelie van Thomas.
Dit wellicht best bekende apocriefe evangelie bevat 114 uitspraken die aan Jezus worden toegeschreven.
Ongeveer de helft daarvan heeft een parallel in de canonieke evangeliën. Sommige uitspraken hebben een
enkratistisch karakter, andere hebben een joods-christelijk karakter. Waarschijnlijk is het ontstaan in de 2e eeuw
n.Chr. (140 ?). In dit werk wordt Jezus gezien als de leraar van ‘geheime woorden’. Het evangelie vangt aldus
aan (logion 1-2)
Dit zijn de geheime woorden die de levende Jezus sprak en die Didymus Judas Thomas opschreef: En
hij zei: Ieder die de betekenis van deze woorden vindt, zal de dood niet smaken. Jezus zei: Laat hij die
zoekt niet ophouden met zoeken, totdat hij vindt en als hij vindt zal hij verontrust worden en als hij
verontrust is zal hij zich verwonderen en hij zal heersen over het Al. (Vert. Slavenburg).
Men wil wel eens wijzen op de overeenkomst van deze uitspraken met die uit de verloren gegane bron Q, die
ook een verzameling uitspraken van Jezus bevatte. In beide werken zou men een oude vorm van
evangelieprediking aantreffen waarin een beschrijving van het leven van Jezus nog niet aan bod kwam. Toch
De geschriften naast het Nieuwe Testament
18
blijft er een verschil tussen het esoterische karakter van het evangelie van Thomas en de uitspraken uit Q die
eerder aan joodse wijsheid doen denken. Iets daarvan zien we in het verhaal over de belastingsplicht.
Matt. 22:16-22
16 Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met
een aantal Herodianen naar hem toe, met de vraag:
‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle
oprechtheid onderricht geeft over de weg van God.
We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat
liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. 17 Zeg
ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de keizer
belasting te betalen of niet?’ 18 Maar Jezus had hun
boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u me op de
proef, huichelaars? 19 Laat me de belastingmunt
zien.’ Ze reikten hem een denarie aan. 20 Hij vroeg
hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het
opschrift?’ 21 Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’
Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer
is aan de keizer, en geef aan God wat God
toebehoort.’ 22 Ze waren zeer verbaasd toen ze dit
hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.
Logion 100
Zij toonden Jezus een goudstuk en zeiden tegen hem:
‘Caesar’s mannen eisen belasting van ons’. Hij zei
tegen hen: ‘geef Caesar wat van Caesar is, geef God
wat van God is en geef mij wat het mijne is.
‘Geef mij wat het mijne is’, stond volgens sommige onderzoekers oorspronkelijk ook in de versie van de
canonieke evangeliën. Latere schrijvers zouden er iets onlogisch in gezien hebben omdat volgens hen Jezus
immers God was. Er stond dus iets twee keer en dat klopte niet, dus schrapten ze de zin ‘Geef mij wat het mijne
is’.
2. Apocriefe Handelingen.
De belangrijkste zijn: de Handelingen van Petrus (rond 150), - van Paulus (rond 170), - van Johannes (rond
170), - van Thomas (200?), en - van Andreas (200?). Het gaat om een soort volksliteratuur die erg geliefd was.
Deze geschriften waren verhalend en onderhoudend, en werden van bij aanvang als apocrief beschouwd zodat
zij zich leenden voor aanvullingen en veranderingen. Het gaat steeds om een verslag van een reis die een
apostel onderneemt om het evangelie te verbreiden. Het doel van deze literatuur is het aanzien van de apostel te
vergoten. Daartoe krijgt hij bovennatuurlijke eigenschappen: hij doet wonderen en wekt doden op. Meestal
vinden we ook een uitvoerige beschrijving van de marteldood van de apostel. Zijn lijden komt overeen met het
lijden van Christus. Alleen ondergaat de apostel de pijn met een zekere onbewogenheid, hij is erboven
verheven. Enkele voorbeelden.
* Handelingen van Petrus.
In deze Handelingen komen wij enkratistische elementen tegen: onthouding van vlees en alcohol (zo wordt het
avondmaal gevierd met brood en water, 2) en seksuele onthouding, 33 (4):
[...] Bij Petrus kwamen ook de concubines van de perfect Agrippa. Het waren er vier: Agrippina,
Nikaria, Eufemia en Doris. Toen zij de prediking van de kuisheid en alle woorden van de Heer gehoord
hadden, werden zij getroffen, maar nadat zij met elkaar afgesproken hadden zich te onthouden van
gemeenschap met Agrippa, werden ze door hem lastig gevallen. Agrippa nu, die in verlegenheid was en
verdrietig over hen - want hij verlangde zeer naar hen - liet hen in het oog houden en gaf opdracht uit te
zoeken waar zij heengingen en hij vernam, dat het naar Petrus was. Hij zei tegen haar toen zij
terugkwamen: “Die christen heeft jullie bijgebracht dat jullie geen gemeenschap met mij moeten
hebben. Weet dan dat ik jullie zal ombrengen en hem levend zal verbranden”. Maar zij hielden het uit
om allerlei kwaad te lijden van Agrippa, alleen om maar niet meer aan zijn hartstochten prijsgegeven te
worden, gesterkt als zij waren door de kracht van Jezus.
Een ander verhaal handelt over het conflict tussen Petrus en Simon Magus. Deze heeft beweerd boven de stad
Rome rond te vliegen. Geheel Rome loopt uit om het wonder te aanschouwen. Het lukt Simon inderdaad rond
te vliegen, tot vertwijfeling van Petrus. Deze bidt tot God, waarop Simon neerstort en zijn been op drie plaatsen
De geschriften naast het Nieuwe Testament
19
breekt; “Toen gooiden zij stenen naar hem en iedereen keerde naar zijn eigen huis terug. Voortaan geloofden
allen in Petrus” (32(3)).
* Handelingen van Johannes
Wat opvalt in deze Handelingen is dat de op aarde rondwandelende Jezus al eigenschappen vertoont van de
opgestane Jezus. Hij heeft niet steeds een lichaam dat bestaat uit vlees en bloed. Er wordt ook een onderscheid
gemaakt tussen de hemelse, geestelijke Christus en zijn aardse lichaam, dat slechts schijn is (docetisme). Dit
dualisme tussen materie en geest impliceert dat het lichaam niet zal delen in de verlossing van Christus. Wat
belangrijk is, is het domein van de geest, dat van de materie is minderwaardig.
Nog een ander voorbeeld van zijn glorie zal ik vertellen, broeders. Soms wanneer ik hem wilde pakken
stootte ik op een vast lichaam, van vlees en bloed, maar andere keren wanneer ik hem betastte was zijn
substantie onstoffelijk en zonder het karakter van een lichaam, alsof het helemaal niet bestond. [...]Ik
wilde vaak, wanneer we met hem onderweg waren, kijken of zijn voetafdruk op de aarde verscheen,
want ik zag hem als het ware opgetild van de grond. Maar ik heb nooit iets gezien.(93).
[...] Toen ik hem zag lijden, hield ik het niet uit, maar vluchtte naar de olijfberg en weende over wat
hem was overkomen. En toen hij op vrijdag op het zesde uur aan het kruis gehangen werd, was er
duisternis over de gehele aarde gekomen. En mijn Heer stond in het midden van de spelonk en verlichtte
me en zei: ‘Johannes, voor de menigte daar beneden in Jeruzalem word ik gekruisigd en doorstoken met
lansen en staven en drink ik gal en azijn. Ik spreek tot je en luister naar wat ik zeg. Ik heb je ingegeven
naar deze berg te gaan, opdat je zult horen wat een leerling moet vernemen van zijn leermeester en een
mens van God’. Toen hij dat gezegd had liet hij mij een lichtend kruis zien. [...] ‘Dit is het kruis dat het
Al stevig heeft verankerd door het Woord en dat afgegrensd heeft wat geworden is en wat van onderen
is en dat vervolgens ook, één zijde, alles bevestigd heeft. Dit is niet het houten kruis dat je zult zien als
je hier nu vandaan gaat. Ook ik ben het niet die aan het kruis hangt die je niet ziet, maar van wie je
alleen de stem hoort. Ik ben het niet waarvan men het dacht, daar ik niet ben die ik voor velen ben. Maar
wat ze over me zullen zeggen is laag en mij niet waardig. (97 - 99).
* Handelingen van Paulus.
Deze Handelingen bestaan uit drie delen: de Handelingen van Paulus en Tecla, briefwisseling tussen Paulus en
Korinte, martelaarschap van Paulus. In Antiochië houdt Paulus een preek over seksuele onthouding, die Tecla
erg aanspreekt en waardoor ze haar verloving met Tamyris verbreekt. Deze neemt wraak en zorgt ervoor dat
Paulus gevangen gezet wordt. Tecla koopt de cipiers echter om zodat ze Paulus kan blijven bezoeken. Tamyris
laat daarop Paulus de stad uitzetten en Tecla zal omkomen op de brandstapel. Maar het vuur wordt geblust door
een hagelbui, enz. Veel theologische diepgang moet men in dit geschrift niet zoeken. Paulus wordt als de ideale
christen voorgesteld. Hij treedt op in allerlei spannende situaties. Het boek heeft in de kerk een tijdlang enig
gezag gekend. In de vierde eeuw wordt het vernoemd in een lijst van canonieke boeken (codex Claramontanus).
De nadruk op seksuele onthouding betekent niet dat alle erotische belangstelling van de auteur - en de lezer verdwenen zijn:
Zalig de lichamen van de maagden, want die zullen behagen aan God en het loon van hun kuisheid niet
verliezen (6). Alleen dan is er opstanding voor u, als u kuis blijft en uw lichaam niet bezoedelt, maar het
kuis bewaart (12).
Deze gaf opdracht Paulus voor de rechterstoel te brengen. Tecla wentelde zich heen en weer op de plek
waar Paulus had gezeten toen hij onderricht gaf in de gevangenis (20). De jongens en meisjes droegen
hout en stro aan om Tecla te verbranden. En toen zij naakt werd binnengebracht, barstte de stadhouder
in tranen uit en bewonderde de kracht die in haar was (22).
3. Apocriefe Brieven.
Bekend zijn: 3 Korinthiërs (opgenomen in Handelingen van Paulus), Briefwisseling tussen Paulus en Seneca,
Brief van Pilatus aan de Romeinse keizer, Brief van Pilatus aan Claudius. In feite zijn deze brieven pogingen
van christenen om in contact te komen met de hogere sociale klassen in het Rijk. De christelijke leer wordt
gepropageerd als aanvaardbaar, en Pilatus wordt verontschuldigd: de terechtstelling van Jezus was tegen zijn
zin tot stand gekomen.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
20
Paulus heeft een brief naar de Laodicenzen geschreven die verloren is geraakt (Kol. 4:16). De apocriefe
brief aan de Laodicenzen is een maakwerk zonder enige eigenheid. Het bestaat uit een opsomming van citaten
uit brieven van Paulus
Er is ook de Briefwisseling tussen Abgar en Jezus. Abgar V van een rijkje in Zuidoost Turkije, is ziek en
vraagt Jezus hem te genezen. Jezus antwoordt dat hij door het vele werk verhinderd is maar later een van zijn
discipelen zal sturen.
4. Apocriefe Openbaringen.
Behalve joodse apocalyptische werken die door christenen bewerk werden (Testament van de Twaalf
Patriarchen, V Ezra, Hemelvaart van Jesaja, Sibyllijnse Orakels) zijn er de Openbaring van Petrus en
Openbaring van Paulus, beide voor 200 op schrift gesteld. Hierin wordt vooral de hemel en hel beschreven.
En er was een grote poel gevuld met gloeiend slijk, waarin sommigen waren die zich van de
gerechtigheid hadden afgewend, en folterengelen belaagden hen. Maar er waren ook anderen: vrouwen,
opgehangen aan de vlechten boven dat opkokende slijk. Dit waren degenen die zich opsierden om
echtbreuk te gaan plegen. En zij die zich met hen hadden verenigd in de schanddaad van de echtbreuk
waren aan hun voeten opgehangen en hadden hun hoofd in het slijk en zij riepen luid: ‘Wij geloofden
niet dat we op deze plaats terecht zouden komen!’ (Openb. Petrus, 23-24).
IV Apostolische vaders
Met de term ‘apostolische vaders’ bedoelt men de geschriften van leerlingen van de apostelen. Tegenwoordig
worden niet alle geschriften die daartoe behoren gezien als van hun hand, maar men blijft ze toch zo benoemen.
Het zijn: de Didachè (= Leer van de Twaalf Apostelen), Barnabas, 1 en 2 Clemens, Brieven van Ignatius, Brief
van Polycarpus, Brief aan Diognetus, Pastor van Hermas, Fragmenten uit Papias, Fragment van Quadratus,
Martelaarschap van Polycarpus (deze laatste, zie ‘martelaarsakten’).
- De Didachè.
Dit geschrift (begin 2e eeuw) genoot vroeger een grote populariteit; het werd in allerlei kerkorden verwerkt. Het
werk vangt aan met het opschrift: “Onderwijs van de Heer zoals door de Twaalf Apostelen aan de volken is
overgeleverd”. Het boek gaat over: de twee wegen (ten leven en ten dood), instructies over de doop, over het
vasten, over het avondmaal, behandeling van rondreizende apostelen en andere christenen, behandeling van
leraren, over samenkomsten, het kiezen van opzieners en diakenen, het laatste oordeel. De leer van de twee
wegen is ontleend aan het jodendom; het komt ook voor in de brief van Barnabas.
I. Twee wegen.
1. Er zijn twee wegen: één ten leven en één ten dode, maar het onderscheid tussen beide wegen is groot.
2. De weg ten leven is deze: Ten eerste: gij zult liefhebben de God, Die u geschapen heeft; vervolgens:
uw naaste als uzelf. En alles, wat gij zoudt willen dat u niet geschiedt, doe ook gij dat een ander niet.
3. Van bovenstaande woorden is de leerinhoud deze: Zegent hen die u vervloeken en bidt voor uw
vijanden en vast voor hen, die u vervolgen. Want wat voor dank hebt gij, indien gij liefhebt, wie u
liefhebben? Doen de heidenen niet evenzo? Maar gij, hebt lief die u haten en geen vijand zult gij
hebben.
4. Onthoud u van vleselijke en lichamelijke driften. Indien iemand u een slag geeft op de rechterwang,
keer hem ook de andere toe en gij zult volmaakt zijn. Indien iemand u prest één mijl met hem te gaan,
ga er twee met hem. Indien iemand uw opperkleed wegneemt, geef hem ook het onderkleed. Indien
iemand van u het uwe neemt, eist het niet terug: gij zijt er immers zelfs niet toe in staat.
5. Geef aan ieder, die van u vraagt en vraag niet terug. Want de Vader wil, dat aan allen gegeven wordt
uit de aan enkelen geschonken gaven. Zalig hij die geeft volgens het gebod. Want hij is dan straffeloos.
Wee hem, de neemt. Indien iemand neemt uit noodzaak zal hij straffeloos zijn. Maar wie neemt, die het
niet nodig heeft, zal rekenschap geven, waarom hij genomen heeft en waartoe. In hechtenis geplaatst zal
hij ondervraagd worden over hetgeen hij gedaan heeft en hij zal vandaar niet gaan, totdat hij de laatste
penning terug gegeven heeft.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
21
6. Maar ook is over dat geven gezegd: Laat uw aalmoes in uw hand niet zweten, totdat gij weet aan wie
gij geven zult.
- Brief van Barnabas.
Deze pseudepigraaf is opgenomen in de codex Sinaïticus, wat duidt op het grote belang dat men eraan hechtte,
en is waarschijnlijk ontstaan in de 2e eeuw. De brief behandelt de betekenis van het O.T. voor de christenen.
Door middel van een allegorische of typologische exegese wordt aangetoond dat de voorschriften van het O.T.,
als ze juist begrepen worden, ook voor christenen van belang zijn.
- 1 Clemens
Waarschijnlijk werd deze brief geschreven door Clemens, bisschop van Rome, in het begin van de 2 e eeuw.
Ook deze brief was zeer belangrijk voor de vroege kerk. De inhoud: sommigen in de gemeente van Korinthe
zijn in opspraak gekomen. Men wil een eervolle plaats bekleden terwijl nederigheid en gehoorzaamheid zouden
moeten betracht worden, zoals Jezus ons leerde. Het O.T. wordt regelmatig aangehaald. God heeft in zijn
schepping een orde aangebracht, die in feite wordt aangevochten door de opstandelingen in Korinthe.
- 2 Clemens
Deze brief is opgenomen in de Codex Alexandrinus, samen met de andere bijbelboeken, maar is toch nooit zo
populair geweest als 1 Clemens. Het gaat niet om een brief van Clemens maar om een prediking. Het werk is
vrij oud, gezien het voorkomen van agrapha, zoals:
Als u met Mij aan mijn borst samen bent maar mijn geboden niet houdt, zal ik u verstoten en u zeggen:
‘Gaat weg van mij, Ik ken U niet waar u vandaan komt, werkers van ongerechtigheid’ (4:5)
‘Indien u niet het kleine bewaart, wie zal u dan het grote geven? Want ik zeg u dat wie in het
allerkleinste getrouw is, ook in het vele getrouw zal zijn’ (8:5).
In deze prediking wordt de lezer of toehoorder vermaand dat hij meer aandacht moet besteden aan het ‘vlees’,
waarmee het lichaam bedoeld wordt. Het vlees moet bewaard worden als een tempel van God.
- Brieven van Ignatius
Volgens Eusebius was Ignatius de derde bisschop van Antiochië. In het jaar 110 werd hij veroordeeld als
gevolg van een vervolging in Antiochië. Het vonnis werd voltrokken in Rome. Daar werd hij voor de dieren
geworpen. Op weg van Antiochië naar Rome bezoekt hij een aantal kerken, en schrijft hij ook brieven naar deze
plaatsen. Het gaat om de brieven aan de Efeziërs, Magnesiërs, Tralliërs, Romeinen, Filadelfiërs, Smyrneeërs en
een brief aan Polycarpus. Deze brieven vormen een belangrijke bron voor onze kennis van de vroege kerk. Het
martelaarschap wordt gezien als de ware weg tot het discipelschap. De dood van een martelaar brengt
verzoening voor anderen, zoals ook het offer van Jezus. De bisschop is Christus’ vertegenwoordiger op aarde,
hij is de voorzitter in plaats van God. Behoorlijk wat aandacht wordt besteed aan dwaalleringen als docetisme
en bepaalde joodse opvattingen.
- Brief van Polycarpus.
Polycarpus, bisschop van Smyrna, was gastheer van Ignatius. De inhoud is niet erg belangrijk. We treffen er
vooral raadgevingen aan i.v.m. geldzucht en roddel.
- Brief aan Diognetus
De onze onbekende auteur van deze brief heeft het over de opvallende leefwijze van christenen: zij trekken zich
niet terug uit de wereld, maar wonen in de wereld als de ziel in het lichaam. Het werk laat goed zien hoe
christenen over hun geloof spraken tegen heidenen. Het is een apologie voor het christendom.
- Pastor (of Herder) van Hermas.
Dit geschrift uit het midden van de 2e eeuw bestaat uit 5 visioenen, 12 opdrachten en 20 gelijkenissen. Het is
gedeeltelijk overgeleverd in de Codex Sinaïticus. In de Canon Muratori lezen we hierover:
Hermas heeft onlangs in onze tijd in de stad Rome de Pastor geschreen, toen op de troon van de kerk
van de stad Rome zijn broeder Pius als bisschop zat. Daarom behoort het wel gelezen te worden maar in
de kerk kan het niet tot het einde der tijden voor het volk gelezen worden.
De situatie waarin de brief tot stand kwam was er een van vervolgingen. Christenen moesten voor de rechter
verschijnen, sommigen hebben de Heer verloochend. Het thema van boete is erg belangrijk in dit geschrift.
Vreemd is dat de heilige Geest geïdentificeerd wordt met de Zoon van God.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
22
- Papias.
Papias leefde rond het jaar 125, was een aanhanger van de leer van het duizendjarig rijk (vgl. Openb. 20), een
opvatting die door de kerk vaak bestreden werd als joods en aards.
- Apologie van Quadratus
Eusebius schrijft dat Quadratus een apologie over de christelijke godsdienst heeft geschreven aan keizer
Hadrianus (117-135). Hij citeert uit dit werk een korte passage.
V Martelaarsakten
In de eerste drie eeuwen van onze jaartelling vonden enkele vervolgingen plaats. De oorzaak daarvan lag bij de
weigering van christenen offers te brengen aan de goden. Als die goden zich tekort gedaan voelden, lieten zij
wel eens hun wrevel blijken door misoogsten of natuurrampen op de mensheid af te sturen. Zo werden die
‘atheïstische’ christenen beschuldigd van onheil. Wie het martelaarschap overkwam, zag dat als de wil van God
(Polyc. 7:1). Opmerkelijk is dat christenen zelf het martelaarschap zagen als middel om de eigen zonden uit te
wissen. In het ‘Martelaarschap van Polycarpus’, dat men dateert op 150 n.Chr., lezen we in 2:3 over de
martelaars:
Door het oog gericht te houden op de genade van Christus verachtten zij de martelingen van deze
wereld en in één uur kochten zij zich vrij van de eeuwige straf. Het vuur van de meedogenloze folteraars
was voor hen koud, want zij hadden voor ogen het eeuwige vuur, dat nooit gedoofd wordt, te
ontvluchten.
Men liet niet na de ongelovigen zelf ook te bedreigen (Polyc. 11:1)
Polycarpus zei: ‘U dreigt met vuur dat ongeveer een uur brandt en na korte tijd uitgaat, want u kent niet
het vuur van het komende oordeel en de eeuwige straf die de goddelozen wacht. Waar wacht u eigenlijk
op? Doe wat u wilt!’
De martelaar werd gezien als een Gode welgevallig offer (Polyc. 14:1)
Zij nagelden hem dan niet vast maar bonden hem. Hij deed de handen achter de rug en werd gebonden
als een voortreffelijke ram uit een grote kudde, voor het offer bestemd, als welkome offergave voor God
bereid. Met zijn blik gericht op de hemel zei hij: ‘heer, almachtig God, vader van Uw geliefde en
geprezen zoon Jezus Christus, [...], ik loof U, omdat gij mij deze dag en dit uur waardig hebt geacht om
onder het getal der martelaren deel te krijgen aan de drinkbeker van Uw Christus tot opstanding ten
eeuwigen leven van ziel en lichaam in de onvergankelijkheid van de heilige Geest’.
VI Monnikenwezen
In het algemeen leefden christenen onder hun medeburgers. Het jodendom kende in de 1e eeuw enkele ascetisch
levende gelovigen als de Therapeuten en Essenen. Het christendom zou dit overnemen. Tegen het einde van de
3e eeuw was er een algemene tolerantie tegenover het christendom. Het gevolg was een toevloed van nieuwe
leden, maar het geestelijk pijl ging naar omlaag. Als reactie hierop gingen sommige gelovigen streven naar een
volkomen toewijding en gelijkvormigheid aan Christus. Men meende die volkomenheid niet meer te kunnen
bereiken binnen de bestaande kerken en men zocht het heil dus elders.
Dat zijn dan de zogenaamde 'monniken', een woord dat komt van het Griekse 'monachoi', van 'monè',
'verblijfplaats'. Aanvankelijk ging het om eenlingen die zich terugtrokken, meestal in de woestijn. Dit
verschijnsel deed zich met name voor in Egypte en Syrië. Dezen worden ook heremieten of kluizenaars
genoemd. Een bekend voorbeeld is Antonius. Hij leefde 70 jaar in volstrekte afzondering bij de Rode Zee. De
Historia Lausiaca is een boek vol met verhalen over monniken. Het werd geschreven door Palladius rond 420.
Eén van de beschreven monniken is Isidorus. Een fragment.
(1) Ik zette voor de eerste keer voet in de stad Alexandrië tijdens het tweede consulaat van de grote
keizer Theodosius, die zich nu onder de engelen bevindt dankzij zijn geloof in Christus. Ik ontmoette
daar toen een buitengewone man, moreel en intellectueel veelzijdig ontwikkeld. Dat was de presbyter
Isidorus, die het gasthuis van de kerk in Alexandrië beheerde. ...
De geschriften naast het Nieuwe Testament
23
(2) Tot aan het einde van zijn leven heeft hij nooit linnen kleding gedragen behalve een linnen
hoofdband, zich nooit gewassen, en nooit vlees gegeten. Hij hield dat lichaam zozeer onder de controle
van de genade dat degenen die zijn levenswijze niet kenden, vermoedden dat hij in weelde leefde. Als ik
een gedetailleerde beschrijving zou moeten geven van de deugden van zijn ziel, dan zou de tijd me
ontbreken. Hij was zo mens- en vredelievend dat zelfs zijn ongelovige vijanden zijn schaduw vereerden
vanwege zijn grote goedheid.
(3) Hij had zo'n grote kennis van zowel de Heilige Schriften als de goddelijke dogma's dat hij zelfs
tijdens de gemeenschappelijke maaltijden met de broeders in extase geraakte en in zwijgen verzonk; en
als hem dan werd gevraagd iets over zijn extase te vertellen, dan zei hij: 'Ik ben in gedachten
weggereisd, weggerukt door een visioen.'
Ik zag hem aan tafel ook dikwijls in tranen uitbarsten, en als ik dan naar de reden van zijn tranen vroeg,
kreeg ik te horen: 'Ik schaam mij om materieel voedsel tot mij te nemen, want ik ben een geestelijk wezen dat in een paradijs van weelde zou moeten zijn vanwege de mogelijkheid die Christus ons daartoe
gegeven heeft.’ Uit: P.W. van der Horst, De woestijnvaders, Amsterdam 1988, 102.
Bibliografie.
J.C. VanderKam, The Dead Sea Scrolls Today, Grand Rapids 1994.
F. García Martínez, A.S van der Woude, De Rollen van de Dode Zee: Ingeleid en in het Nederlands vertaald
Delen 1 en 2, Kampen Tielt 1994 1995.
J; Slavenburg, W. Glaudemans, De Nag Hammadi Geschriften: Een integrale vertaling van alle teksten uit de
Nag Hammadi Codices en de Berlijnse Codex, Deventer 2004.
A.F.J. Klijn, Apokriefen van het Nieuwe Testament I en II, Kampen 1984 1985.
A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders I en II, Kampen
J.N. Bremmer J; den Boeft, Martelaren van de oude kerk: Bewaarde documenten van de christenvervolging tot
circa 300 na Christus, Kampen 1988.
P.W. van der Horst, De Woestijnvaders: Levensverhalen van kluizenaars uit het vroege christendom,
Amsterdam 1998.
D. Praet, De God der goden: De christianisering van het Romeinse Rijk, Kapellen Kampen 1997.
Enkele mogelijkheden voor lessen.
•
ASO 1e graad, 1e jaar.
Module 1 (= periode 1) ‘De bijbel’. Doelstelling 2.4. De leerlingen kunnen kort omschrijven hoe de canon tot stand
gekomen is.
Hierbij kan bijvoorbeeld ingegaan worden op de Nag Hammadi-geschriften of andere apocriefe geschriften.
•
ASO 2e graad, 3e jaar.
Module 1 (Periode 1) ‘Het begin van de Kerk’, Doelstelling 1.5 De leerlingen omschrijven de situatie van het
christendom in de eerste eeuwen van het Romeinse keizerrijk tot aan Constantijn.
Hierbij kan gebruik gemaakt worden van enkele martelaarsakten of iets uit het hoofdstuk ‘Heidenen over
christenen”.
•
ASO 2e graad, 3e jaar.
Module 3 (= periode 3) ‘Kerk en macht’, Doelstelling 4 De leerlingen kunnen het ontstaan van het
monnikendom verklaren.
Hierbij kan verwezen worden naar het dualisme in de gnostische evangeliën, de Nag Hammadi-geschriften.
Ook kunnen voorbeelden gegeven worden van hoe monniken leefden. Hieronder een gedeelte uit les als
voorbeeld.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
24
2. De eerste monniken
Tegen het einde van de 3e eeuw was er een algemene tolerantie tegenover het christendom. Het gevolg was een
toevloed van nieuwe leden, maar het geestelijk pijl ging naar omlaag. Als reactie hierop gingen sommige
gelovigen streven naar een volkomen toewijding en gelijkvormigheid aan Christus. Men meende die
volkomenheid niet meer te kunnen bereiken binnen de bestaande kerken en men zocht het heil dus elders.
Dat zijn dan de zogenaamde 'monniken', een woord dat komt van het Griekse 'monachoi', van 'monè',
'verblijfplaats'. Aanvankelijk ging het om eenlingen die zich terugtrokken, meestal in de woestijn. Dit
verschijnsel deed zich met name voor in Egypte en Syrië. Dezen worden ook heremieten of kluizenaars
genoemd. Een bekend voorbeeld is Antonius. Hij leefde 70 jaar in volstrekte afzondering bij de Rode Zee.
De Historia Lausiaca is een boek vol met verhalen over monniken. Het werd geschreven door Palladius rond
420. Eén van de beschreven monniken is Isidorus.
(1) Ik zette voor de eerste keer voet in de stad
Alexandrië tijdens het tweede consulaat van de grote
keizer Theodosius, die zich nu onder de engelen
bevindt dankzij zijn geloof in Christus. Ik ontmoette
daar toen een buitengewone man, moreel en
intellectueel veelzijdig ontwikkeld. Dat was de
presbyter Isidorus, die het gasthuis van de kerk in
Alexandrië beheerde. ...
(2) Tot aan het einde van zijn leven heeft hij nooit
linnen kleding gedragen behalve een linnen hoofdband,
zich nooit gewassen, en nooit vlees gegeten. Hij hield
dat lichaam zozeer onder de controle van de genade dat
degenen die zijn levenswijze niet kenden, vermoedden
dat hij in weelde leefde. Als ik een gedetailleerde
beschrijving zou moeten geven van de deugden van
zijn ziel, dan zou de tijd me ontbreken. Hij was zo
mens- en vredelievend dat zelfs zijn ongelovige
vijanden zijn schaduw vereerden vanwege zijn grote
goedheid.
(3) Hij had zo'n grote kennis van zowel de Heilige
Schriften als de goddelijke dogma's dat hij zelfs tijdens
de gemeenschappelijke maaltijden met de broeders in
extase geraakte en in zwijgen verzonk; en als hem dan
werd gevraagd iets over zijn extase te vertellen, dan zei
hij: 'Ik ben in gedachten weggereisd, weggerukt door
een visioen.'
Ik zag hem aan tafel ook dikwijls in tranen
uitbarsten, en als ik dan naar de reden van zijn tranen
vroeg, kreeg ik te horen: 'Ik schaam mij om materieel
voedsel tot mij te nemen, want ik ben een geestelijk
wezen dat in een paradijs van weelde zou moeten zijn
vanwege de mogelijkheid die Christus ons daartoe
gegeven heeft.’
Wanneer ontmoette Palladius de monnik?
Hoe ging de monnik om met zijn lichaam?
Wat overkwam hem soms tijdens de maaltijden?
Waarvoor schaamde hij zich?
Waarom?
Uit: P.W. van der Horst, De woestijnvaders, Amsterdam 1988, 102.
De geschriften naast het Nieuwe Testament
25
Download