De geschriften naast het Nieuwe Testament Lector: Daniël De Waele _ De geschriften naast het Nieuwe Testament Lector: Daniël De Waele Inhoudstafel I De Dode-Zeerollen 1. De inhoud van de Dode-Zeerollen 4 4 a. Bijbelse teksten 4 b. Apocriefen 5 c. Pseudepigrafen 5 d Andere teksten 5 2. Het dateren van teksten 5 a. Paleografie 5 b. De A.M.S. methode 6 c. Interne allusies 6 d. Andere 6 3. De betrouwbaarheid van de bijbeltekst 6 a. De Masoretische tekst 6 b. De Septuaginta 6 c. De Samaritaanse Pentateuch 6 d. De Dode-Zeerollen 6 4. Identificatie van de Qumran groep 8 5. Qumran en het Nieuwe Testament 8 6. Qumran over de messias 9 II. Heidenen over christenen 12 1. De twee eerste eeuwen 12 a. Suetonius 12 b. Tacitus 12 c. Epictetus, Aurelius, Galenus 12 d. Lucianus 12 e. Plinius 12 2. De derde eeuw 13 a. Celsus 13 b. Porphyrius 13 III Apocriefen van het Nieuwe Testament - De Nag Hammadi geschriften 14 1. Evangeliën 14 a. Agrapha. 14 c. Evangeliën met enigszins orthodox karakter 15 De geschriften naast het Nieuwe Testament 2 d. Gnostische evangeliën 15 - De inhoud 15 - Belang 16 - Gnosis 17 * Het evangelie volgens Filippus 17 * Het evangelie volgens Maria van Magdala 18 * Het evangelie van Thomas 18 2. Apocriefe Handelingen 19 * Handelingen van Petrus 19 * Handelingen van Johannes 20 * Handelingen van Paulus 20 3. Apocriefe Brieven 20 4. Apocriefe Openbaringen. 21 IV Apostolische vaders 21 - De Didachè. 21 - Brief van Barnabas 22 - 1 Clemens 22 - 2 Clemens 22 - Brieven van Ignatius 22 - Brief van Polycarpus. 22 - Brief aan Diognetus 22 - Pastor (of Herder) van Hermas. 22 - Papias. 23 - Apologie van Quadratus 23 V Martelaarsakten 23 VI Monnikenwezen 23 Bibliografie 24 De geschriften naast het Nieuwe Testament 3 I De Dode-Zeerollen 1. De inhoud van de Dode-Zeerollen Drie bedoeïenen bevonden zich in een gebied genaamd Qumran, ten noordwesten van de Dode Zee. In 1947 maakte dat gebied deel uit van het Britse mandaatgebied in Palestina. Eén van de bedoeïenen gooide een steen in een van de vele rotsopeningen en hoorde een iets breken. Later ging hij onderzoeken wat hij gehoord had: hij vond tien kruiken, waarvan één drie rollen bevatte. Deze werden later geïdentificeerd als zijnde: • een kopie van het boek Jesaja • de ‘gemeenschapsregel’ (die regels bevat voor een religieuze gemeenschap) • een commentaar op het boek Habakuk. Later werden in dezelfde grot nog vier rollen gevonden: • de hymnenrol • een gedeeltelijke kopie van het boek Jesaja • de ‘oorlogsregel’ (een eschatologische tekst over de uiteindelijke strijd tussen de zonen van het licht en de zonen van de duisternis) • het Genesis apokryphon (verhalen gebaseerd op die uit Genesis). Het duurde even voor men de rollen had geïdentificeerd als belangrijke manuscripten. In het vinden van de tweede reeks rollen is een Belgische kapitein Philippe Lippens belangrijk geweest. Hij was daar als waarnemer voor de Verenigde Naties en deed heel wat nasporing om de bewuste grot (de locatie daarvan was door de bedoeïenen niet vrijgegeven) te vinden. Zoals bekend bevindt zich in de buurt van de grot een ruïne. Archeologen menen dat het gaat om de restanten van een gemeenschapsgebouw van een religieuze groepering, de zogenaamde ‘Qumran-sekte’. In 1951 heeft men fragmenten van manuscripten gevonden in de Wadi Murabba’at, enkele kilometers van Qumran. Daar werden onder andere documenten gevonden van de tweede joodse opstand tegen Rome: de ‘Bar Kochba’ brieven. Terwijl deze grotten werden onderzocht, werd te Qumran een nieuwe grot ontdekt, niet ver van de eerste. In de hierop volgende jaren werden nog meerdere grotten ontdekt. Een overzicht. • • • • • • • • • • Grot 2. Fragmenten van 33 manuscripten. Grot 3. 14 manuscripten, waaronder de ‘koperen rol’, die plaatsen waar schatten begraven liggen, noemt. Grot 4. Bevat ontelbare fragmenten van een honderdtal manuscripten. Grot 5. Fragmenten van 25 manuscripten. Grot 6. Fragmenten van 31 manuscripten. Grot 7. 19 zeer fragmentarische manuscripten, alle in het Grieks. Grot 8. 5 gedeeltelijke teksten. Grot 9. één niet geïdentificeerd papyrus fragment. Grot 10. één stuk aardewerk met een inscriptie. Grot 11. 21 teksten, waarvan sommige bijna zo compleet als die uit Grot 1. Wat heeft men nu uiteindelijk gevonden? We noemden al de 7 manuscripten die eerst gevonden waren. We geven nu een overzicht van alle teksten. a. Bijbelse teksten (Boeken met aantal kopieën - vaak gedeeltelijk). Vooraf een woordje uitleg. Een targum is een Aramese vertaling van Hebreeuwse bijbelboeken. Van het boek Leviticus werden slechts enkele kleinere fragmenten (van een aantal hoofdstukken) gevonden. Er werden evenzo enkele fragmenten gevonden van een targum op Job. Echter, in grot 11 werd een bijna volledige targum op Job gevonden (Job 17:14 - 42-11). Tefillin en Mezuzot. Ook hiervan werden vele stroken perkament gevonden. De geschriften naast het Nieuwe Testament 4 Genesis 15 Exodus 17 Leviticus 13 Numeri 8 Deuteronomium 29 Jozua 2 Richteren 3 1 en 2 Samuël 4 1 en 2 Koningen 3 Jesaja 21 Jeremia 6 Ezechiël 6 12 Profeten 8 Psalmen 36 Spreuken 2 Job 4 Hooglied 4 Ruth 4 Klaagliederen 4 Prediker 4 Ester 0 Daniël 8 Ezra 1 Nehemia 0 1 en 2 Kronieken 1 b. Apocriefen Tobit: 4 Aramese kopieën, 1 Hebreeuws kopie. Te Masada werden verschillende hoofdstukken van Wijsheid van Jezus Sirach (Hebreeuws) gevonden. Te Qumran slechts enkele fragmenten. De Brief van Jeremia (= Baruch 6) werd in het Grieks gevonden in grot 7. Psalm 151, die voorkomt in de Septuagint werd gevonden in grot 11. c. Pseudepigrafen Er werden delen gevonden van: 1 Henoch, Jubileeën, Testament van de 12 patriarchen. Naast deze voorheen reeds bekende pseudepigrafen ontdekte men ook nieuwe, waaronder: het Genesis apokryphon, teksten betreffende Noach, Jakob, Jozef, Qahat (de grootvader van Mozes), Amram, Mozes, Jozua, Samuel, David, Jeremia, Ezechiël, Daniël, Ester. d Andere teksten • Commentaren op bijbelse boeken. Doorlopende commentaren zoals de Habakuk commentaar, de Nahum commentaar, de commentaar op psalm 37. Daarnaast thematische commentaren zoals het ‘Florilegium’, ‘Testimonia’, e.a. • Wetteksten. Deze teksten handelen over de interne gedragregels van de (waarschijnlijk) Esseense groepering. Het betreft wetten, geloofsuitspraken, eschatologie. De bekendste zijn: het Damascus Document, de Gemeenschapsregel, de Tempelrol, de Enkele werken der Tora. • Liturgische geschriften. Deze behandelen de feestkalender, lofliederen, e.d. • Eschatologische werken. De Oorlogsregel, teksten over het nieuwe Jeruzalem. • Wijsheidsliteratuur. • De koperen rol. • Andere, niet-religieuze teksten als rekeningen, ... 2. Het dateren van teksten Er bestaan verschillende methoden om teksten te dateren. Door al deze methoden samen te gebruiken bekomt men een vrij betrouwbare datering. a. Paleografie Schrijven gebeurde vroeger doorgaans door speciaal opgeleide mensen. De lettertekens leenden zich minder dan onze voor een zgn. ‘persoonlijke’ stijl. De stijl was vrij eenvormig, maar kende wel wijzigingen doorheen de tijd. Doordat sommige gevonden documenten gedateerd zijn, kan men niet gedateerde documenten door vergelijking ook dateren. Paleografisch onderzoek op de Qumran manuscripten heeft uitgewezen dat er drie opeenvolgende paleografische periodes in voorkomen: archaïsch (250-150 v.Chr.), Hasmonees (150-30 v.Chr.) en Herodiaans (30 v.C. -70 n.Chr.). De geschriften naast het Nieuwe Testament 5 b. De A.M.S. methode Accelerator Mass Spectrometry is een verfijnde vorm van de bekende koolstof-14 methode. Het nadeel van de laatste methode is dat een te grote hoeveelheid materiaal verloren gaat van de erg kostbare manuscripten die gedateerd moeten worden (d.i. 1 tot 3 gram). De A.M.S. methode heeft minder materiaal nodig. De resultaten van dit onderzoek komen grotendeels overeen met de paleografische resultaten. c. Interne allusies In de teksten zelf kunnen verwijzingen voorkomen naar historische gebeurtenissen of politieke personen die we ook uit andere bronnen kennen. Aan de hand van die gegevens kan dan de oudste mogelijke datum van het manuscript worden vastgesteld. d. Andere De grote hoeveelheden aardewerk die gevonden werden in de grotten, waarin vaak de rollen zaten, zijn van een type dat in gebruik was in de 1e eeuwen voor en na Chr. Dit betekent dat we manuscripten van bijbelboeken tot onze beschikking hebben van rond het begin van onze jaartelling. 3. De betrouwbaarheid van de bijbeltekst De Qumran-rollen zijn enkel van betekenis voor de tekst van het Oude Testament. Het is van belang te weten dat voor de ontdekking van de Dode-Zeerollen, we drie ‘versies’ hadden van de tekst van het Oude Testament. Dat zijn: a. De Masoretische tekst Moderne bijbels zijn een vertaling van de Masoretische tekst, zo genoemd vanwege de joodse Masoreten die de tekst zeer zorgvuldig kopieerden. De oudste manuscripten van de Masoretische tekst zijn: de Caïro Codex (alleen profeten) uit 895 n.Chr., de Aleppo Codex (profeten, nu gedeeltelijk vernietigd) uit 925 en de Codex Leningradensis (hele O.T.) uit 1008. b. De Septuaginta Omdat reeds enkele eeuwen v.Chr. vele joden woonden in de diaspora, werd de Hebreeuwse bijbel vertaald in het Grieks, de taal die deze joden hadden overgenomen. De oudste complete manuscripten dateren uit de 3e en 4e eeuw n.Chr. Deze manuscripten wijken soms af van de Masoretische tekst. Er zijn duizenden kleine verschillen, zoals het toevoegen van een lidwoord. Belangrijker verschillen vinden we bijvoorbeeld in de leeftijden van de patriarchen in Gen.5: de Griekse versie heeft langere leeftijden. De Septuagint heeft zo ook een extra generatie tussen Adam en Abraham in Gen 10:24, nl. Kenan. Vrij grote verschillen met de Masoretische tekst vinden we in sommige boeken zoals Jeremia: de Griekse tekst beslaat slechts 7/8e van de Hebreeuwse. De vraag is natuurlijk welke versie de meest oorspronkelijke is. Het ziet er naar uit dat de Septuagint een vertaling is van een andere Hebreeuwse versie dan de ons bekende Masoretische. c. De Samaritaanse Pentateuch Dit is de complete bijbel van de Samaritaanse gemeenschap. (Ze bevat de eerste vijf boeken van het O.T.). Er zijn ongeveer 6000 verschillen met de Masoretische tekst, maar dat zijn alle zeer kleine verschillen. 1900 van deze verschillen zijn dezelfde als die de Septuagint had. Belangrijker verschillen zijn bijvoorbeeld de toevoeging dat de ‘plaats waar men aanbidden moet’ (de plaats van de tempel dus), de berg Gerizim is. De oudste manuscripten in ons bezit stammen uit de middeleeuwen. d. De Dode-Zeerollen In Qumran heeft men dus bijbelse manuscripten gevonden die zowat 1000 jaar ouder zijn dan degene die men al had. Hoe zien die teksten er uit? • Het Masoretische teksttype. De grote Jesaja rol. In grot 1 vond men dus de zgn. 1QIsa, gekopieerd rond 100 v.Chr. Toen onderzoekers deze tekst vergeleken met de Masoretische Jesaja, waren ze onder indruk van het feit dat beide boeken bijna identiek waren, op enkele kleine details na die zelden de betekenis van de tekst beïnvloedden. Een De geschriften naast het Nieuwe Testament 6 voorbeeld van een ‘grote’ variant is te vinden in Jes.6:3, In de Masoretische tekst roepen de serafs: “Heilig, heilig, heilig is de Heer der heerscharen”, de Jesajarol heeft: “Heilig, heilig is de Heer der heerscharen”. Zoals de Jesaja rol behoort de grote meerderheid der nieuw gevonden rollen tot de traditie van de Masoretische tekst. Ze zijn echter eeuwen ouder en tonen dus aan hoe zorgvuldig de joodse schriftgeleerden de teksten doorgaven. • Het Septuagint teksttype. Er zijn ook teksten waarbij de Qumran versie overeenkomt met de Septuagint, tegen de Masoretische tekst. In Ex.1:5 lezen wij bijvoorbeeld dat de afstammelingen van Jakob die samen met hem naar Egypte gingen, 70 bedroeg. Dat is in onze bijbel, de Masoretische bijbel. In de Septuagint en in Qumran lezen we echter dat het er 75 zijn, zoals ook vermeld in Hand.7:14, dat dus teruggaat op de Septuagint. Een groter verschil vinden we in het boek Jeremia. Een voorbeeld verheldert veel. De hele tekst hieronder is die van de Masoretische tekst. De tekst die cursief gedrukt is, ontbreekt in de Septuagint en Qumran. Jer.10:3-11. Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, arbeid van werkmanshanden met de bijl, 4 met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. 5 Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goed doen is er bij hen niet. 6. Niemand is u gelijk, Here, groot zijt gij en groot is uw naam in kracht. 7. Wie zou u niet vrezen, o koning der volkeren? Want u komt het toe, want onder al de wijzen der volken en onder al hun koningen is niemand u gelijk. 8. Ja, met hen allen worden zij dom en dwaas, nietswaardige vermaning, hout is het. 9. Geplet zilver wordt uit Tarsis gebracht en goud uit Ufaz, het is het werk van de vakman en van de handen van de goudsmid, blauwpurper en roodpurper is hun gewaad; het werk van deskundigen zijn zij geheel en al 10. Doch de Here is de waarachtige God, hij is de levende God en een eeuwige koning; voor zijn troon beeft de aarde, en de volken kunnen zijn gramschap niet verdragen. 11. Zo zult gij tot hen zeggen: de goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel. Wat valt op (de verschillen)? De extra verzen betreffen lofprijs (behalve 8) Mogelijk is dit een literaire expansie, bijgevoegd door een schrijver die de profetie van Jeremia overschreef. Een ander voorbeeld is het verhaal over David en Goliat. 1 Sam.17. Opzoeken in bijbel. In de Septuagint ontbreken de verzen: 12-31, de situering van David en zijn broers, vers 41, en 55-58, waarin Saul David niet blijkt te kennen. Waarom zouden deze verzen ontbreken? Welk probleem stellen zij? De te Qumran gevonden rol komt overeen met de Masoretische, op één detail na: zoals de Septuagint is de lengte van Goliat verkleind van zes el en een span tot vier el. (1 el is ongeveer 50 cm). • Een uitzonderlijk geval. In 1 Sam.11:1 lezen we over een zekere Nachas, de Ammoniet die de stad Jabes in Gilead belegert. Saul ontzet de stad. De joodse historicus uit de 1e eeuw n.Chr., Josephus, verhaalt ook van deze gebeurtenis, maar geeft meer informatie: “Echter, een maand later begon hij [Saul] bij allen in achting te stijgen door de oorlog tegen Nachas, koning der Ammonieten. Want deze koning had veel kwaad gedaan tegen de joden die zich gevestigd hadden aan de overkant van de rivier de Jordaan, hij had zo hun gebied ingepalmd met een groot en krijgshaftig leger. Hij bracht hun steden tot dienstbaarheid en verzekerde door macht en geweld niet alleen hun onderwerping voor die tijd, maar door list en vernuft verzwakte hij hen zodat ze nooit meer in staat zouden zijn om te revolteren en zich te bevrijden van hun onderdanigheid aan hem. Want hij sneed het rechteroog uit van alle die zich onder eed hadden overgegeven aan hem of die gevangen genomen waren tijdens de oorlog. Dit deed hij met opzet - vermits het linkeroog bedekt was door het schild - om hen totaal machteloos te maken”. Dan verhaalt Josephus verder het gedeelte in 1 Sam.11. In 4QSam wordt eveneens iets dergelijks gevonden wat in de andere versies ontbreekt. De New Revised Standard Version (bijbelvertaling) heeft dit in haar tekst opgenomen: De geschriften naast het Nieuwe Testament 7 “Nachas nu, koning van de Ammonieten, had de Gadieten en de Rubenieten zeer verdrukt. Hij drukte het rechteroog uit van elkeen van hen en wou Israël geen verlosser toestaan. Niemand was overgebleven van de Israëlieten aan de overzijde van de Jordaan wiens rechteroog niet door Nachas, de koning van de Ammonieten, was uitgedrukt. Maar er waren zevenduizend mannen die de Ammonieten waren ontvlucht en die te Jabes in Gilead waren gekomen.” Vermoedelijk is dit deel bij het overschrijven overgeslagen geweest. 4. Identificatie van de Qumran groep Aan wie behoorden al deze boeken toe? Meestal wordt aangenomen dat het om Essenen gaat. Waarom? We kennen de Essenen van beschrijvingen door (de Romeinse geleerde) Plinius, (de joodse religieus-filosoof) Philo en (de joodse historicus) Josephus. Wat we daarin aantreffen kunnen we vergelijken met de inhoud van de te Qumran gevonden rollen die handelen over het leven van de gemeenschap. De overeenkomsten tussen de Essenen en de Qumran-groep zijn: • Determinisme: alles is vooraf bepaald door God, het goede en het kwade. • Er is een geloof in leven na de dood waarin het lichaam een rol blijft spelen. • Olie wordt niet gebruikt. (Gevaar van onreinheid). • Men heeft alles in gemeenschap (al blijkt men over een klein eigen vermogen te kunnen beschikken). • Het nemen van een bad voor de gemeenschappelijke maaltijd. • Strenge onderhouding van de Sabbat. • Natuurlijke behoeften moeten ver buiten het kamp gedaan worden, men reinigt zich nadien. Er zijn uiteraard nog wat discussies over andere onderwerpen die niet schijnen te duiden op overeenkomst, maar die kunnen ook verklaard worden als toch overeenkomstig. De Griekse naam ‘Essenen’ komt zo niet voor in de Qumran rollen, maar dat is natuurlijk een vertaling van een Hebreeuws woord, de taal waarin de rollen geschreven werden. Het probleem is dat men niet weet van welk woord het de vertaling is. Mogelijkheden zijn: de vromen, de genezers, de doeners (van de Tora). Dit laatste woord komt wel voor in de Qumran literatuur. 5. Qumran en het Nieuwe Testament Wat is de relatie tussen de Qumran-geschriften en het N.T.? Vooreerst dient te worden opgemerkt dat Jezus of andere nieuwtestamentische figuren niet vermeld worden in de Qumran-literatuur, tenzij ze door symbolische namen worden aangeduid. Onder de vondsten werd geen enkel nieuwtestamentisch geschrift gevonden. Enkele theorieën. • De Franse onderzoeker André Dupont-Sommer wees op de overeenkomsten tussen Jezus en de ‘Leraar der Gerechtigheid’, de stichter en oorspronkelijke leider van de Qumran sekte. Beiden zouden onderwezen hebben: berouw, armoede, nederigheid, liefde voor de naaste, eerbaarheid. Dupont-Sommers bevindingen berusten op ernstige verkeerde lezingen van teksten, maar ze bereikten toch een groot publiek. • Vandaag de dag zijn er nog enkelingen die vasthouden aan een nauw verband tussen Qumran en het christendom. Zij worden niet serieus genomen door hun collega’s, wel door de media. Een bekend voorbeeld is Robert Eisenman, die het heeft over een Zadokietische beweging waar Johannes de Doper, Jezus en zijn broer Jakobus deel van uitmaakten. In de eerste eeuw werd deze beweging dan sektarisch: het christendom. • Barbara Thiering heeft Johannes de Doper geïdentificeerd met de leraar der Gerechtigheid en Jezus met de Slechte Priester. • K.E. Freitag constateert verheugd: “de Dode-Zeerollen bewijzen dat het Nieuwe Testament niet langer een geïsoleerde openbaring van God is, zoals het christendom bijna 2000 jaar lang heeft geleerd.” Het christendom is echter niet geïsoleerd, niet van de toenmalige joodse leefwereld, en niet van de joodse sekten die geïnspireerd waren op het Oude Testament, waarop ook Jezus’ boodschap steunt. Het is niet meer dan normaal dat er overeenkomsten zijn tussen Jezus’ leer en die van Farizeeën, de Sadduceeën en de Essenen. • Onder de meer ernstige onderzoekers heeft Millar Burrows een en ander vergeleken. De overeenkomsten tussen Qumran en het christendom zijn: het getal 12: de 12 niet-priesters in Qumran, de 12 apostelen in het N.T.; de doop, de maaltijd; gemeenschap van goederen; dualisme van licht en duisternis; De geschriften naast het Nieuwe Testament 8 rechtvaardigheid vanuit genade; interpretatie van het O.T. dat nog geen vaste vorm heeft. Hij concludeerde voor zichzelf: “Ik moet toegeven dat na de Dode-Zeerollen verscheidene jaren te hebben bestudeerd, mijn verstaan van het N.T. niet substantieel veranderd is. De joodse achtergronden zijn duidelijker, maar de betekenis van het N.T. is niet veranderd, ook niet beduidend verhelderd.” Het christendom is inderdaad niet uit de lucht komen vallen, maar heeft zijn wortels in het jodendom. Behalve de genoemde overeenkomsten zijn er uiteraard ook heel wat verschillen. We komen uitdrukkingen tegen in de Qumranliteratuur die gelijken op die in het N.T. zoals de “Armen van geest” (Matt.5:3, Oorlogsrol 14:7). Het vermijden van eden (5:33-37) was volgens Josephus een kenmerk van de Essenen (Ant. 15:371), zoals ook het principe van de andere wang toekeren (5:38-39, Gemeenschapsregel 10:17-18). Ook de antithesen “Jullie hebben gehoord dat er gezegd werd, - maar ik zeg u”, doet denken aan “jullie weten ... wij denken” (4QMMT). 1Q Oorlogsrol 14:7 Door de armen van gees[t wordt de tegensta]nder met (zijn) verstokte hart [vernederd] en door hen die onberispelijk wandelen, vinden alle goddeloze volken een einde. Ant.15:368b. Van de rest van de bevolking verlangde hij [Herodes] dat ze hem een eed van trouw zwoeren, en hij dwong hen onder ede te verklaren dat ze zich positief tegenover zijn regering zouden blijven opstellen [...] [371] Ook degenen die bij ons Essenen worden genoemd werden van deze verplichting vrijgesteld. 1Q Gemeenschapsregel 10:17-18 Ik zal niemand kwaad met kwaad vergelden; een mens zal ik met het goede achtervolgen. Want aan God komt het oordeel toe over al wat leeft: Hij is het die aan een ieder het verdiende loon vergeldt. (vgl. Deut. 32:35). Daarnaast zijn er ook een aantal praktijken die overeenkomen zoals het gemeenschappelijk bezit van goederen, dat volgens de Gemeenschapsregel, Josephus’ Oorlog 2:122 en Plinius’ Natuurlijke Historie 5:73 ook een kenmerk was van Qumran. Daar mocht een novice aanvankelijk geen deel hebben aan het gemeenschappelijk bezit (6:17). Als hij na een jaar als volwaardig lid werd aangenomen, heet het dat: “zijn bezittingen en inkomsten zullen overhandigd worden aan de thesaurier van de Vergadering die het zal registreren Hand. 2:44 Allen die het geloof hadden aanvaard, op zijn rekening en het niet zal gebruiken ten bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. 45 behoeve van de Vergadering” (6:19-20). Indien hij Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de na nog een jaar proeftijd slaagde, werden zijn opbrengst onder degenen die iets nodig hadden. bezittingen vermengd met die van de gemeenschap (6:22). 6. Qumran over de messias De mensen te Qumran en de christenen geloofden in ‘de messias’. In Qumran geloofde men dat er twee messiassen zouden komen: één uit de stam van David, één uit de lijn van Aäron: een koninklijke en een priesterlijke messias. Zij zullen verzoening doen. Wijsheid, rechtvaardig oordeel, het doden van de bozen, wordt toegeschreven aan de davidische messias. (Vgl. Jes.11:1-5). Het Nieuwe Testament kent maar één messias: Jezus, die een davidische messias is en verzoening bewerkt (Hand.2:29-31). Echter, Jezus is tevens een priesterlijke messias, uit de lijn van Melchizedek (niet van Aäron) Hebr.10:12-14. De geschriften naast het Nieuwe Testament 9 In Luc.1:32-33 verschijnt de engel aan Maria en zegt: “Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.” In 4Q246 lezen we: “Hij zal groot zijn op aarde [O Koning! Allen zullen vrede] maken, en zullen [hem] dienen. [Hij zal genoemd worden de zoon van] de [G]rote [God], en bij zijn naam zal hij genoemd worden. Hij zal genoemd worden Zoon van God, en zij zullen hem noemen Zoon van de Allerhoogste... en zijn koningschap zal zijn voor eeuwig. In het Oude Testament vinden we de titel ‘Zoon van God’, niet de titel ‘Zoon van de Allerhoogste’. Een probleem is dat het in Qumran niet duidelijk is of de genoemde titels toehoren aan een messiaans figuur, of dat ze geclaimd worden door een boze heerser die deze niet verdient. Bijzondere aandacht verdient 4Q285, de zogenaamde ‘doorboorde messias’ tekst. Toen die in 1991 voor het eerst gepubliceerd werd, meenden sommigen dat hier schade werd toegebracht aan het christendom. Het is een fragmentarische tekst, die door Michael Wise als volgt vertaald werd: Jesaja 11 1 Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloei. 4b Hij tuchtigt de aarde met de gesel van zijn mond, met de adem van zijn lippen doodt hij de schuldigen. (1) het bos] zal [met een bijl] worden omgehak[t]. (2) [En Libanon zal door een machtig man] vallen. Een scepter zal voortspruiten uit de wortel van Jesse [en een loot van zijn wortels zal vrucht dragen] (3) ... de Telg van David. Zij zullen een proces aangaan met ... (4) en zij zullen de leider van de gemeenschap ter dood brengen, de Tel[g van David]... (5) en met verwondingen en de (hoge)priester zal bevel geven... (6) [de do]de[n van de] Kitti[m]... Het probleem is dat de eerste vertaling van vers 4 er zou op wijzen dat in Qumran de gedachte van een Messias die gedood wordt reeds bekend was. M.a.w. het christendom is niet origineel, maar heeft een reeds bestaande visie op de messias overgenomen. Vooreerst moet gezegd worden dat deze ‘visie’ reeds voorkomt in Jes.53:5: ‘Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing’. Deze passage was vast bekend bij de joden, maar werd voor zover wij uit joodse geschriften weten, niet leerstellig gebruikt. De Qumran sekte zou dan de eerste zijn die deze gedachte heeft opgenomen. Echter, het betreffende vers kan ook anders vertaald worden. Omdat de eerste regels ontleend zijn aan Jes.11, is het aannemelijk dat de andere dat ook zijn. De 4e regel behoort dan vertaald te worden als “en de leider van de gemeenschap, de Telg van David, zal hem doden”. In Qumran treffen wij een hymne aan waarin het optreden van de messias wordt beschreven vanuit Jesaja 61, zoals ook in Mattheüs. De geschriften naast het Nieuwe Testament 10 Jes 61 (29 / 35) 4 Q521:2,2:1-12 Matt. 11:5 1 De geest van God, de HEER, rust op mij, want de HEER heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan verslagen harten hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun bevrijding, 29:18 Op die dag zullen doven kunnen horen hoe uit een boek wordt voorgelezen, en blinden zullen met eigen ogen zien, bevrijd van duisternis en donkerheid. 35:5 Dan worden blinden de ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten. 6 Verlamden zullen springen als herten, de mond van stommen zal jubelen: 8 door de gevangenen los te maken, de blinden ziende te maken en de gebo[genen] op te richten. 12 want hij zal de zwaargewonden genezen, de doden doen herleven, de ootmoedigen blijde boodschap brengen 13 [de behoeftig]en verzadigen] de verstotenen leiden en de hongerende rijk maken. (Vert. van der Woude). Jezus antwoordt aan Johannes de Doper: 5 blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Zowel in Qumran als in Matt. wordt gesproken over het opwekken van doden, iets dat niet staat in Jesaja. Het lijkt erop dat Jezus (of Mattheüs) put uit een zelfde traditie als Qumran. Ook in het volgend voorbeeld zien we een gelijksoortig gebruik van een tekst uit Jesaja. Jesaja 61. 1 Q H 18:14. Hymnenrol. Lucas 4:18. 1 De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. Aanhaling uit Jesaja, vers 2 b is beschadigd. Overeenkomstig uw waarheid moet hij de blijde boodschap verkondigen, in de tijd van uw goedheid de boodschap aan de armen brengen overeenkomstig de overvloed van uw barmhartigheid, om hen te drinken te geven aan de bron van uw heiligheid, om de treurigen van geest en de neerslachtigen te troosten, om hun eeuwige vreugde te geven. 18 De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; 19 en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren. De geschriften naast het Nieuwe Testament 20 Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. 1QM XI:13. Oorlogsregel. Want in de hand der armen levert gij uit de vijanden van alle landen ... om vergelding te oefenen op de boosdoeners. 11 II. Heidenen over christenen 1. De twee eerste eeuwen a. Suetonius Aanvankelijk waren heidenen niet geïnteresseerd in het christendom, zij waren er niet eens mee bekend. Suetonius (70-160) schrijft in zijn Keizers van Rome: “De Joden die, opgehitst door de agitator Chrestus, voortdurend ongeregeldheden veroorzaakten, verdreef hij uit Rome” (Claudius 25, vert. D. Den Hengst). Dat is dan rond het jaar 50. De verbanning van de joden is authentiek. Mogelijk is Chrestus een joodse naam (die kwam voor). Mogelijk duidt het op Christus. Suetonius maakt dus geen onderscheid tussen joden en christenen. Dit edict, waarvan we ook in Hand. 18:2 iets vernemen, werd door Nero opgeheven. In een opsomming van door Nero uitgevaardigde wetten vernoemt Suetonius ook: “Christenen, een slag mensen dat een nieuwe en gevaarlijke vorm van bijgeloof aanhing, werden terechtgesteld” (Nero 16, vert. Den Hengst). b. Tacitus Tacitus (55-120) schrijft laatdunkend over christenen. In Annalen 15:44 heeft hij het over “een verderfelijk bijgeloof” van de christenen en over “hun haat voor het menselijk geslacht’. “Noch menselijke hulp en schenkingen van Nero, noch zoenoffers aan de goden konden het schandelijke gerucht dat de brand op bevel was gesticht, de kop indrukken. Om aan dat gerucht een einde te maken schoof de keizer de schuld op de mensen die door hun schanddaden gehaat en door het volk christenen genoemd werden. Hij liet hen op een bijzondere manier martelen. Die Christus naar wie deze mensen worden genoemd, was in de tijd van keizer Tiberius door de procurator Pontius Pilatus terechtgesteld. Hun verderfelijke geloof werd daardoor voor korte tijd onderdrukt. Later dook het echter weer op en verbreidde zich niet alleen in Judea, waar het ontstaan was, maar ook in Rome, het trefpunt van alle mogelijke afschuwelijke godsdienstige gebruiken die daar aanhangers vinden. Men greep daarom eerst diegenen die zich openlijk christen noemden, en op hun aanwijzing nam men vervolgens een groot aantal mensen gevangen”. c. Epictetus, Aurelius, Galenus De filosoof Epictetus (50-130) en keizer Marcus Aurelius (161-180) vergelijken in negatieve zin de bereidheid van sommige christenen te sterven voor hun geloof met filosofische onthechting en spreken van aanstellerij, koppigheid en onredelijke doodsdrift (Marcus Aurelius, Medit.9:3) Volgens Epictetus is dapperheid soms niets meer dan “waanzin” en “gewoonte, zoals bij de Galileeërs” (Epictetus Apud Appian Diatr.4:7,6, vert. D. Praet, 71) Galenus Over de leer van de Platoonse Staat, p.1098-99. Id. De pulsuum diff 2,4 en 3,5. Hij is iets positiever over de bereidheid van christenen te sterven, maar verwijt hen vast te houden aan onbewezen waarheden. d. Lucianus De satiricus Lucianus van Samosata (120-180), schrijft in zijn De dood van Peregrinus, over een oplichter Peregrinus die zich als christen voordoet. Peregrinus is een cynische filosoof en oplichter. Binnen de kortste keren heeft hij een leidende positie in de kerk. Als hij voor zijn geloof wordt opgesloten, maakt hij veel winst door de geschenken die weduwen en oude vrouwen en christenen uit andere provincies hem opsturen. “De arme drommels hebben zichzelf ervan overtuigd dat ze onsterfelijk zijn een eeuwig zullen leven. Hierdoor denken ze lichtzinnig over de dood en de meesten geven zichzelf vrijwillig aan. Verder overtuigde hun eerste wetgever hen ervan dat ze allemaal broeders zijn zodra zij de Griekse goden ontkennen, de wet overtreden en de wetten volgen van die gekruisigde sofist die zij vereren. Ze verachten alle goederen en beschouwen ze als gemeenschappelijk bezit; leerstellingen die ze aanvaarden op basis van geloof alleen. Als er dus een oplichter bij hen komt, die in staat is van de omstandigheden gebruik te maken, wordt hij binnen de kortste keren rijk door de spot te drijven met deze simpele lieden” (De dood van Peregrinus, 11-13, vert. D.Praet, 71-72). e. Plinius Bekend is ook de brief van Plinius aan keizer Trajanus (98-117) Trajanus apud Plinius Jr. Ep.10:97. Plinius, stadhouder van Pontus in Klein Azië, liet diegenen die tot drie maal toe bevestigden dat ze christen waren, De geschriften naast het Nieuwe Testament 12 terechtstellen. “Wat het ook moge zijn waarin zij geloven, ik twijfelde er niet aan dat koppigheid en onbuigzaamheid gestraft moeten worden” (vert. D. Praet, 11). Plinius verzoekt als gouverneur om meer duidelijkheid over te procedure die hij moet volgen bij het bestraffen van christenen. Hij zag in het christendom enkele een “ontspoord en bovenmatig bijgeloof”. Wel pleit hij met nadruk om clementie. Meerdere malen wijst hij op het aantal gelovigen dat spontaan of onder druk het bijgeloof had afgezworen. 2. De derde eeuw De derde eeuw was een eeuw van vervolgingen. Het was de enige eeuw waarin vervolgingen de christenen in het hele rijk troffen. Men denke aan Decius (250), Valerianus (257-260) en Diocletianus (284-305). Zelfs daarna gingen de vervolgingen nog een tijd door in het Oosten. Naast deze gewelddadige vervolgingen waren er ook de polemische geschriften tegen het christendom van mannen als Celsus, Porphyrius en Hiërocles. a. Celsus Celsus was een platonisch filosoof die rond 178 een voor de christenen scherp traktaat schreef ‘Het Ware Betoog’. Het werk is enkel gedeeltelijk bekend door een verweerschrift er tegen van de hand van Origenes (Contra Celsum). Celsus zag christenen als hysterische lieden die een onsamenhangende leer aanhingen. Deze leer was samengesteld uit foutief geïnterpreteerde filosofische leerstellingen. Hun egocentrische levenswijze kon evenmin op zijn sympathie rekenen. b. Porphyrius Na Constantijn regeert Julianus de apostaat (afvallige), 332-363, die het christendom weer aan banden wil leggen. Deze Julianus had ook een geschrift gepubliceerd: Adversus Christianos (Tegen de christenen), met daarin verwijzingen naar wat eerder Porphyrius en Hiërocles hadden geschreven. In het midden van deze perioden staat Prophyrius van Tyrus (c.232-c.305). Hij was 18 toen de vervolging onder Decius uitbrak. Twaalf jaar later was zijn minachting voor het christendom volkomen. Porphyrius had Origenes horen preken, de Hebreeuwse schrift bestudeerd, vooral de profeten, en ook de evangeliën. Dat is nogal uitzonderlijk voor een heiden, en daarom menen sommigen dat hij een tijd het christendom heeft aangehangen. (Augustinus spreekt over hem als een afvallige en de historicus Socrates stelt dat Porphyrius eens christen was geweest). Het literair niveau van de bijbelse geschriften vond hij maar niets en hij miste daarin ook filosofische verfijning. Hij was een leerling van de neoplatonische Plotinus, die hij in 263 in Rome ontmoet had. Hij minachtte volksgeloof (of ‘bijgeloof’) en beschouwde het christendom als de verwerpelijkste vorm daarvan. Wel zag hij de toenemende macht van dat christendom en hij wilde een herstel van de antieke wijsheid en cultuur. Hij viel het christelijk geloof aan in een 15-delig werk, later bekend als Kata Christianon (Tegen de christenen). Wat nog over is van die boeken zijn fragmenten die bewaard bleven in christelijke verweerschriften ertegen van Eusebius en Apollinaris, (te vinden in een werk van Macarius Magnes, 4e - 5e eeuw, Apocriticus). Porphyrius’ aanval is de eerste rationalistische kritiek op de bijbel. Deze aanval trof de christenen diep. In zijn aanval op het christendom ontzegde hij de christenen hun favoriete vluchtheuvel: de allegorie. Dat is het zoeken naar een diepere betekenis van de letterlijke of historische zin. In de oudheid was de allegorese de algemeen aanvaarde uitleggingswijze waarmee werken van antieke dichters werden geactualiseerd. Denkbeelden van die antieke dichters die niet meer in het wereldbeeld pasten, kregen nu een nieuwe, zinnebeeldige betekenis. Ook christenen deden dat met de bijbel, en zelfs Paulus interpreteert het bestaan van Hagar en Sara als twee volken: dat onder de wet, en hetgeen dat vrijgemaakt is “Dit is iets, waarin een diepere zin ligt”, zegt hij ( Gal. 4:22-26). Porphyrius hield zich aan de letter van de tekst. Het is niet helemaal eerlijk van Prophyrius om christenen de allegorese te ontzeggen, want zelf gebruikte hij die ook in zijn uitleg van bijvoorbeeld van Homerus. Over Jezus zelf heeft Porphyrius zich laatdunkend uitgelaten. Volgens hem was Jezus geen ware Wijze. Men moet weten dat er een soort ideaalbeeld was van de Wijze man, die als hij stierf, nog steeds wijsheid uitstraalde. Zo bijvoorbeeld Socrates, die veroordeeld tot het drinken van de gifbeker, kalmte en gelijkmoedigheid bleef uitstralen. Jezus stief anders. Hij vecht tegen angst in de hof, aan het kruis roept hij uit: “Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten”? “Toen hij gebracht werd voor de hogepriester en de Romeinse gouverneur, waarom zei Jezus niets om duidelijk te maken dat hij goddelijk was? Hij had zijn rechter en zijn aanklagers kunnen leren hoe een beter mens te worden! Maar neen, hij slaagt er alleen in gegeseld te worden, en bespuwd, en gekroond te worden met doornen - geheel anders dan Apollonius die de keizer Domitianus tegensprak, verdween De geschriften naast het Nieuwe Testament 13 uit het paleis en spoedig werd gezien door velen in de stad Dicearchia, die nu Puteoli wordt genoemd. En zelfs als Christus’ lijden plaatsvond volgens Gods plan, zelfs als het de bedoeling was dat hij een straf zou ondergaan, dan had hij tenminste zijn lijden op een nobele manier kunnen opnemen, en woorden van kracht en wijsheid gesproken hebben tot Pilatus, zijn rechter, in plaats van belachelijk te worden gemaakt als een boerenjongen in de grote stad. Er is ook een gezegde [van Jezus] dat zowel stom is als onduidelijk, dat wat hij sprak tot zijn discipelen toen hij zei: “Vrees hen niet die het lichaam kunnen doden”. Maar als hijzelf beangstigd is in de verwachting van vreselijke dingen [zijn dood], bidt hij dat zijn lijden van hem mag weggenomen worden, en hij zegt tot zijn vrienden: ‘Waakt en bidt, opdat de verleiding niet over u kome’. Werkelijk, zulke uitspraken zijn een zoon van God niet waardig, evenmin als van een wijze man die de dood veracht”. (Apocrit III.1 - III.6). De kritiek bestaat er dus uit dat Jezus zijn goddelijkheid niet bewijst, dat hij zich zelfs niet zo waardig gedraagt als een filosoof zou doen. Augustinus haalt in zijn Stad van God, XIX:23 een geschrift van Porphyrius aan (‘Filosofie uit orakelspreuken’) waarin wordt vermeld dat het orakel van Apollo de raad geeft aan een man, zijn vrouw maar christen te laten blijven: “Laat haar maar doorgaan zoals zij dat wil, in haar ijdele begoochelingen volhardend en klaagliederen zingend om een god die gestorven is, gevonnist door verstandig denkende rechters, op een afschuwelijke wijze omgebracht door een dood in ijzeren banden”. III Apocriefen van het Nieuwe Testament - De Nag Hammadi geschriften ‘Apocrief’ betekent letterlijk ‘verborgen’. Apocriefe boeken zijn die geschriften die niet in de canon werden opgenomen, terwijl zij daar toch aanspraak op lijken te maken. Het gaat om literatuur die aanvankelijk gezag heeft gehad binnen een beperkte kring van gelovigen, maar die niet door de algemene kerk werd aanvaard. Men kan een onderscheid maken tussen Evangeliën, Handelingen van apostelen, Brieven en Openbaringen. 1. Evangeliën a. Agrapha. Agrapha (= niet-geregistreerd) zijn uitspraken van Jezus die we niet vinden in de canonieke evangeliën, maar wel in andere boeken van het N.T. , zoals in Hand. 20:35: ‘Het is zaliger te geven dan te nemen’, en in alternatieve handschriften van het N.T. Zo is in handschrift D van Luc.6:4 toegevoegd: “Op dezelfde dag zag hij iemand werken op de sabbat en hij zei tegen hem: ‘Mens als je weet wat je doet ben je gelukkig, maar als je het niet weet ben je een verontreiniger en overtreder van de wet’”. Ook bij apostolische vaders vinden we uitspraken die van Jezus zouden komen. 1 Clemens 13:2. ‘Zoals u goed doet zo zal u goed gedaan worden’. Didachè 1:6: ‘Uw gave moet in uw handen zweten totdat u weet aan wie u zult geven’. 2 Clemens 12:2: “Toen de Heer door iemand gevraagd werd wanneer zijn koninkrijk zou komen, zei hij: ‘Wanneer de twee één zullen zijn en het buitenste zal zijn als het binnenste en het mannelijke als het vrouwelijke zal zijn zonder dat er mannelijk en vrouwelijk zal zijn’”. Igatius, Brief aan Smyrna 3:2: Na zijn opstanding zei Jezus: “‘Grijp me en betast me en zie dat ik geen lichaamloze demon ben’. En direct betastten ze hem en ze geloofden daar ze zowel met zijn lichaam als met zijn geest verbonden waren”. Tenslotte vermelden ook enkele kerkvaders woorden van Jezus. Justinus, Dialoog met Trypho 35:3: ‘Er zullen veel scheuringen en partijen zijn’. Tertullianus, De Baptismo 20:2: ‘Niemand kan in het Koninkrijk der hemelen komen die niet verzocht is’. b. De streekevangeliën Hieronder vallen het Evangelie van de Hebreeën, het Evangelie van de Nazoreeërs, het Evangelie van de Ebionieten, (dit zijn drie joods-christelijke werken) en het Evangelie van de Egyptenaren. De tekst van deze evangeliën is slechts fragmentarisch terug te vinden bij enkele oudchristelijke schrijvers. Een voorbeeld vinden we bij Origenes, Comment in Matt. 15:14 (Evangelie van de Nazoreeërs). Een tweede rijke zei Hem: “Meester, wat voor goeds moet ik doen om te leven?” Hij zei hem: “Mens, doe wat in de wet en de profeten staat”. Hij antwoordde Hem: “Dat heb ik gedaan”. Hij zei hem: “Ga, verkoop al wat je bezit en verdeel het onder de armen en kom, volg Mij”. Maar toen begon de rijke zich op zijn hoofd te krabben, want dat stond hem niet aan. En de Heer zei hem: “Hoe kun je dan zeggen: ‘Ik heb gedaan wat in de wet en de profeten staat’ Er staat immers in de wet: ‘Heb je naaste lief als jezelf?’ De geschriften naast het Nieuwe Testament 14 En zie, veel van je broeders, zonen van Abraham, zijn overdekt met modder en sterven van honger, terwijl jouw huis vol ligt met vele goederen. Maar helemaal niets daarvan is voor hen”. En Hij keerde zich om en zei tegen zijn leerling Simon, die bij Hem zat: “Simon, zoon van Jona, het is voor een kameel makkelijker om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Rijk der hemelen binnen te gaan”. (Vert. A.F.J. Klijn). c. Evangeliën met enigszins orthodox karakter. Evangelie van Petrus, Protevangelium van Jacobus. (Het zgn. Evangelie van Nicodemus is eigenlijk een samenstelling van de Handelingen van Pilatus en een verslag van Jezus’ doorgang door het dodenrijk). Het evangelie van Petrus was volgens Eusebius docetisch. Uitgangspunt is dat Christus niet echt in een lichaam is gekomen, maar in een schijnlichaam. Het gedeelte dat bewaard is gebleven is geheel gewijd aan het lijden en sterven van Jezus. Aan het kruis roept Jezus uit: ‘Mijn kracht, mijn kracht, waarom hebt gij mij verlaten’. In de nacht na zijn dood kwam Jezus buiten het graf, ondersteund door twee mannen van geweldige afmeting: (4042) ‘En het hoofd van de twee reikte tot aan de hemel, maar dat van degene die zij bij de hand leidden stak boven de hemelen uit. En zij hoorden een stem uit de hemelen zeggen: “Hebt Gij de ontslapenen gepredikt?” en van het kruis kwam het antwoord “Ja”’. Het Protevangelium van Jacobus (ook: ‘De geboorte van Maria’) handelt over de geboorte van Maria, haar jeugdjaren, huwelijk met Jozef en de geboorte van haar zoon. Het moment van Jezus’ geboorte wordt aldus beschreven (18:2) En ik, Jozef, liep rond en liep niet rond, en ik keek naar de lucht en zag dat hij verstard was. En ik keek omhoog naar het firmament en ik zag dat het stilstond en dat de vogels des hemels niet bewogen. En ik keek naar de aarde en ik zag een schotel staan en arbeiders eromheen liggen met hun handen in de schotel. En zij die bezig waren te kauwen kauwden niet en zij die het voedsel oppakten namen niets op en zij die iets naar hun mond brachten brachten niets naar hun mond, maar allen hadden hun blik naar omhoog gericht. En zie, er werden schapen voortgedreven en zij kwamen niet vooruit, maar bleven stilstaan, en de herder hief zijn hand op om ze te slaan met zijn staf, maar zijn hand bleef opgeheven. En ik keek naar de loop van de rivier en ik zag de geitenbokjes met hun bek boven het water zonder dat zij dronken. Toen raakte alles op slag weer in beweging. (Vert. A.F.J. Klijn). d. Gnostische evangeliën. Nag Hammadi is een plaatsje in Egypte, op de linker Nijloever, ongeveer 100 km stroomafwaarts van Luxor. In december 1945 werd er bij toeval een vondst gedaan, bestaande uit dertien boeken (codices) in het Koptisch, daterend uit de 4e eeuw n.Chr. De bladen bestaan uit papyrus en de boeken zijn in leren banden gebonden. De codices bevinden zich thans in het Koptisch Museum te Caïro. Elk boek bestaat uit verscheidene geschriften, die voor een groot deel een titel dragen. Het totaal aantal geschriften bedraagt 51. Het oorspronkelijke aantal bladzijden was 1068 en waarschijnlijk meer; het aantal bewaard gebleven bladzijden (sommige zeer lacuneus) is 1014. Codex I, de zgn. Codex Jung, vertegenwoordigt vrijwel geheel de gnostische school van Valentinus, andere geschriften behoren tot het hermetisme, maar ook andere wijsgerige of populair-wijsgerige stromingen zijn vertegenwoordigd, zoals het platonisme en de Stoa. De inhoud van de codices is van belang, omdat deze inlichtingen verschaft omtrent de geestelijke stromingen die door de oude kerk als ‘ketters’ werden afgewezen en die tot nu toe slechts bekend waren uit de bestrijding van apologeten en kerkvaders. Oorspronkelijk in het Grieks geschreven zijn de Nag Hammadi-geschriften later vertaald in het Koptisch. In 1984 is een integrale vertaling in het Engels verschenen: J.M. Robinson, The Nag Hammadi Library in English, 1996. In het Nederlands bestaat de vertaling van J. Slavenburg en W. Glaudemans, De Nag Hammadi-geschriften, 2004. - De inhoud. (De boeken die over Jezus handelen staan cursief). De geschriften naast het Nieuwe Testament 15 Codex I 1. Gebed van Paulus de Apostel 2. Geheim Boek van Jacobus 3. Evangelie der Waarheid 4. Verhandeling over de opstanding 5. Drievoudige Verhandeling Codex VII I. Omschrijving van Sem 2. Tweede Verhandeling van de Grote Seth 3. Openbaring van Petrus 4. Lessen van Sylvanus 5. Drie stèles van Seth Codex II I. Geheim Boek van Johannes (lange versie) 2. Evangelie van Thomas 3. Evangelie volgens Filippus 4. Wezen der Machten 5. Oorsprong van de Wereld 6. Verhandeling over de Ziel 7. Boek van Thomas de Kampvechter Codex VIII 1. Zostranus 2. Brief van Petrus aan Filippus Codex III I. Geheim Boek van Johannes (korte versie) 2. Heilig Boek van de Grote Onzichtbare Geest 3. Eugnostus de Gezegende 4. Wijsheid van Jezus Christus 5. Gesprek met de Verlosser Codex X 1. Marsanes Codex IV I. Geheim Boek van Johannes (lange versie) 2. Heilig Boek van de Grote Onzichtbare Geest Codex V 1. Eugnostus de Gezegende 2. Openbaring van Paulus 3. (Eerste) Openbaring van Jacobus 4. (Tweede) Openbaring van Jacobus 5. Openbaring van Adam Codex VI 1. Handelingen van Petrus en de twaalf Apostelen 2. Donder: volmaakt Bewustzijn 3. Authentieke Leer 4. Begrip van onze Grote Kracht 5. Plato: De Staat 6. Verhandeling over de achtste en negende Hemelsfeer 7. Dankgebed 8. Asclepius (21-29) Codex IX 1. Melchizedek 2. Begrip van Norea 3. Getuigenis der Waarheid Codex XI 1. Vertolking van de Gnosis 2. Valentiniaanse Verhandeling 3. Allogenes 4. Hypsiphrone Codex XII 1. Spreuken va Sextus 2. Evangelie der Waarheid 3. Fragmenten Codex XIII 1. Drievormige Eerste Gedachte 2. Oorsprong van de Wereld Berlijnse Codex 1. Evangelie vorens Maria (Magdalena) 2. Geheim Boek van Johannes (korte versie) 3. Wijsheid van Jezus Christus 4. Handelingen van Petrus - Belang. De Nag Hammadi-teksten zijn de belangrijkste bron voor onderzoek naar de gnosis en de relatie tussen gnostiek en christendom. Men veronderstelt dat de daar gevonden verzameling geschriften de gehele of gedeeltelijke bibliotheek van een vroegchristelijk klooster vormden. De meeste Nag Hammadi-geschriften laten een andere spiritualiteit zien dan de toenmalige hoofdstromingen van het christendom. In de vierde eeuw ontstonden er religieuze spanningen in en rond Alexandrië omdat het orthodoxe christendom zich versterkt profileerde tegen de heterodoxe stromingen en tegen het neoplatonisme. In het jaar 367 werd door de bisschop van Alexandrië Athanasius zijn 39e paasbrief opgesteld, waarin voor het eerst de volledige canon van het Nieuwe Testament De geschriften naast het Nieuwe Testament 16 werd opgeschreven. Theodorus, de opvolger van Pachomius en hoofd van de Pachomiaanse kloosters te Nag Hammadi en omgeving, vertaalde de paasbrief van Athanasius. Waarschijnlijk heeft hij aangedrongen op vernietiging van de volgens Athanasius niet-canonieke geschriften in zijn klooster. De meeste onderzoekers denken dat enkele kloosterlingen uit Nag Hammadi als reactie daarop de teksten in een kruik onder de grond hebben gestopt met de bedoeling ze te behouden voor betere tijden. - Gnosis Het Griekse woord ‘gnosis’ betekent ‘kennis’. Gnostiek is een gedachtenstelsel uit de eerste jaren van onze jaartelling. De meeste vormen van gnostiek bevatten elementen uit het heidens, joods en christelijke denken. Er is verwantschap met Neopythagoreïsme en Midden Platonisme, maar ook met de joodse Wijsheid, angelologie en joodse mystiek. Het lijkt erop dat er al intens contact was van gnostische gedachten met het jodendom, voordat ook het christendom deze stroming leerde kennen. Er bestonden verscheidene gnostische stromingen, ook enkele ‘christelijke’, waarvan een van de bekendste de school van Valentinus is. Uitgangspunt van de gnostiek is dat de mens het heil verwerft door gnosis van de menselijke en van de goddelijke wereld. De kosmos is dualistisch en bestaat uit materie en geest, waarbij materie het minderwaardige element is. De menselijke geest is een vonk die aan het goddelijke verwant is, en die bevrijd moet worden van de materie, het lichaam. Het is duidelijk dat de verderfelijke materie geen schepping is van God, een Demiurg is daarvoor verantwoordelijk. Maar door de juiste kennis, gnosis, is de mens in staat te ontsnappen uit de materie. Christus is gekomen om ons de gnosis te onderwijzen. Hieronder volgen enkele voorbeelden (vertalingen uit J. Slavenburg). * Het evangelie volgens Filippus Het evangelie van Filippus is een christelijk-gnostisch boek. Er werd slechts één exemplaar gevonden te Nag Hammadi. Het is een Koptische vertaling van een oorspronkelijk Grieks geschrift uit de 2e eeuw uit de school van Valentinus. Het boek bestaat uit 127 spreuken, die echter niet het karakter dragen van uitspraken van Jezus in de canonieke evangeliën. De auteur is bekend met het Nieuwe Testament, waar hij een gnostische uitleg aan geeft. Christus is de middelaar, de volmaakte mens, die de gelovige moet aandoen als een kleed. Men kent er het sacrament van het bruidsvertrek. Mogelijk werd de heilige kus gezien als een symbool van dit sacrament, waarin Christus zich verenigde met de verloste mens als zijn bruid. Zoals de vereniging van man en vrouw een opheffing is van een dualiteit, zo heft Jezus ook die dualiteit op door zich met onze engel te verbinden. Ieder mens heeft in de goddelijke wereld zijn hogere ik verbonden met het aardse ik (die van het hogere ik een afbeelding is). Er is in de hemel een engel die op je lijkt. (vgl. Matt.18:10: “Waak ervoor ook maar een van deze geringen te verachten. Want ik zeg jullie: hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse Vader” of Petrus die in Hand. bevrijd wordt uit de gevangenis en Rhode denkt dat het zijn engel is). Het evangelie laat een Semitisch, een beeldend denken zien. Met het evangelie van Thomas heeft het evangelie van Filippus gemeen dat het gaat om het opheffen van de dualiteit om tot een geheel te kunnen worden. In dit evangelie lezen we dat Jezus steeds vergezeld was van drie vrouwen: zijn moeder, zijn zuster en Maria Magdalena. Deze laatste wordt als een bijzondere leerlinge van Jezus voorgesteld. Drie vrouwen trokken altijd met de Heer op: Maria, zijn moeder, zijn zuster en Maria Magdalena, die zijn metgezellin wordt genoemd. Want zowel zijn zuster als zijn moeder als zijn gezellin heetten Maria. (Fil. 25). [Jezus hield op een andere wijze] van Maria dan van [de andere] leerlingen, en hij kuste haar vaak. De overige [leerlingen zagen hoe hij van Maria hield] en vroegen hem: ‘Waarom houdt u meer van haar dan van ons allemaal?’ De Heer antwoordde hun met de woorden: ‘Waarom houd ik niet van jullie zoals van haar? Wel, als een blinde en iemand die kan zien samen in het donker zijn, verschillen ze niet van elkaar. Maar als het licht wordt, zal de ziende het licht zien en de blinde in het donker blijven. (Fil. 5556) “Hij kuste haar vaak”: met op de mond kussen wordt waarschijnlijk het overdragen van geheime kennis (gnosis) bedoeld. Maria is de ziende (door kennis), de blinden ontberen de kennis. ‘Kussen’ is symbolische taal voor overdracht van kennis. De geschriften naast het Nieuwe Testament 17 * Het evangelie volgens Maria van Magdala Dit evangelie werd in Caïro ontdekt. In 1896 kreeg de Duitse geleerde C. Reinhardt door een antiek-handelaar enkele papyrus-bladen in handen. Ze waren geschreven in het Koptisch. Het bleken fragmenten te zijn uit het Evangelie van Maria Magdalena. Deze papyri bevinden zich thans in het Ägyptisches Museum te Berlijn. In 1938 ontdekte men enkele verzen van dit evangelie in een oude collectie van papyrus-rollen, in het Grieks. In 1945 werd een exemplaar van dit evangelie aangetroffen onder Nag Hammadi-geschriften. De oorspronkelijke tekst stamt waarschijnlijk uit 180 tot 200 n.Chr. Rond het jaar 300 wist men reeds van dit evangelie. De bisschoppen beschouwden het toen als een vervalsing. De eerste zes pagina’s ontbreken. De huidige tekst vangt aan in een gesprek tussen de opgestane Jezus en zijn leerlingen. Maria is hier een van de leerlingen, en beweert dat Jezus haar in een visioen is verschenen en heeft haar geheime leringen heeft geopenbaard. Zij raakt daardoor in conflict met Petrus en Andreas. Eerst zijn er openbaringen van Jezus aan de discipelen over de kosmos, het kwaad in de wereld. Dan komt Maria, op verzoek van Petrus, met een esoterische inwijding. Petrus zei tegen Maria: ‘Zuster, we weten dat de Verlosser meer van jou gehouden heeft dan van de andere vrouwen. Zeg ons de woorden van de Verlosser zoals jij je die herinnert, die jij kent maar wij niet kennen en die we ook nog niet hebben gehoord’. Ze vertelt daarop over de reis van de ziel die opstijgt voorbij de planeten-vorsten of Archonten. Dit gaat over de hemelvaart van de menselijke ziel na de dood. De 7 Archonten tronen op de 7 (toentertijd bekende) planeten, op elke planeet één. Volgens het Evangelie van Maria Magdalena passeert de ziel de planeetsferen. Bij elke planeet zal een Archont proberen de ziel tegen te houden. Lukt dat, dan moet de ziel opnieuw incarneren in een aards leven. De Archont zal proberen de ziel tegen te houden door haar vast te grijpen bij haar zielengewaad. Als de ziel echter over de juiste gnosis (kennis) beschikt, zal ze bij elke planeet de juiste magische woorden weten uit te spreken. De Archont zal achterblijven met het lege zielengewaad en de ziel kan haar reis verder zetten. Wanneer de ziel zo al haar zielengewaden achterlaat, zal ze tenslotte met haar naakte wezenskern, voorbij de planeetsferen, verenigd worden met de goddelijke eenheid. Het Evangelie van Maria Magdalena vertelt enkele twistgesprekken tussen de ziel en een Archont. (In Lucas 8:2 schrijft Lucas dat Maria Magdalena door Jezus werd bevrijd van zeven duivelse geesten. Hierin ziet men een verwijzing naar de zeven Archonten. Jezus zou Maria Magdalena de geheime gnosis hebben doorgegeven om de Archonten te kunnen passeren). Enkele broeders hebben zo hun twijfels over wat Maria zegt: Maar Andreas nam het woord en zei tegen de broeders: ‘zeg eens, wat denken jullie over wat zij gezegd heeft? Ikzelf geloof niet dat de Verlosser dit heeft gezegd, want het is duidelijk dat het afwijkende ideeën zijn’. Petrus nam het woord en sprak over dezelfde dingen. Hij vroeg hun over de Verlosser: ‘Zou hij werkelijk buiten ons om en niet openlijk met een vrouw gesproken hebben? Moeten wij ons soms omkeren en allemaal naar haar luisteren? Heeft hij aan haar de voorkeur gegeven boven ons?’ Toen huilde Maria en zei tegen Petrus: ‘Mijn broeder Petrus, want denk je? Denk je dat ik het zelf in mijn hart bedacht heb of dat ik leugens vertel over de Verlosser? Levi nam het woord en zei tegen Petrus: ‘Petrus, jij bent altijd zo heetgebakerd! En nu zie ik weer dat je redetwist met deze vrouw als met tegenstanders. Als de Verlosser haar waardig bevonden heeft, wie ben jij dan om haar te verwerpen? Zeer zeker kende de Verlosser haar erg goed en daarom heeft hij van haar meer gehouden dan van ons’. * Het evangelie van Thomas. Dit wellicht best bekende apocriefe evangelie bevat 114 uitspraken die aan Jezus worden toegeschreven. Ongeveer de helft daarvan heeft een parallel in de canonieke evangeliën. Sommige uitspraken hebben een enkratistisch karakter, andere hebben een joods-christelijk karakter. Waarschijnlijk is het ontstaan in de 2e eeuw n.Chr. (140 ?). In dit werk wordt Jezus gezien als de leraar van ‘geheime woorden’. Het evangelie vangt aldus aan (logion 1-2) Dit zijn de geheime woorden die de levende Jezus sprak en die Didymus Judas Thomas opschreef: En hij zei: Ieder die de betekenis van deze woorden vindt, zal de dood niet smaken. Jezus zei: Laat hij die zoekt niet ophouden met zoeken, totdat hij vindt en als hij vindt zal hij verontrust worden en als hij verontrust is zal hij zich verwonderen en hij zal heersen over het Al. (Vert. Slavenburg). Men wil wel eens wijzen op de overeenkomst van deze uitspraken met die uit de verloren gegane bron Q, die ook een verzameling uitspraken van Jezus bevatte. In beide werken zou men een oude vorm van evangelieprediking aantreffen waarin een beschrijving van het leven van Jezus nog niet aan bod kwam. Toch De geschriften naast het Nieuwe Testament 18 blijft er een verschil tussen het esoterische karakter van het evangelie van Thomas en de uitspraken uit Q die eerder aan joodse wijsheid doen denken. Iets daarvan zien we in het verhaal over de belastingsplicht. Matt. 22:16-22 16 Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal Herodianen naar hem toe, met de vraag: ‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. 17 Zeg ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ 18 Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? 19 Laat me de belastingmunt zien.’ Ze reikten hem een denarie aan. 20 Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ 21 Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’ Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 22 Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg. Logion 100 Zij toonden Jezus een goudstuk en zeiden tegen hem: ‘Caesar’s mannen eisen belasting van ons’. Hij zei tegen hen: ‘geef Caesar wat van Caesar is, geef God wat van God is en geef mij wat het mijne is. ‘Geef mij wat het mijne is’, stond volgens sommige onderzoekers oorspronkelijk ook in de versie van de canonieke evangeliën. Latere schrijvers zouden er iets onlogisch in gezien hebben omdat volgens hen Jezus immers God was. Er stond dus iets twee keer en dat klopte niet, dus schrapten ze de zin ‘Geef mij wat het mijne is’. 2. Apocriefe Handelingen. De belangrijkste zijn: de Handelingen van Petrus (rond 150), - van Paulus (rond 170), - van Johannes (rond 170), - van Thomas (200?), en - van Andreas (200?). Het gaat om een soort volksliteratuur die erg geliefd was. Deze geschriften waren verhalend en onderhoudend, en werden van bij aanvang als apocrief beschouwd zodat zij zich leenden voor aanvullingen en veranderingen. Het gaat steeds om een verslag van een reis die een apostel onderneemt om het evangelie te verbreiden. Het doel van deze literatuur is het aanzien van de apostel te vergoten. Daartoe krijgt hij bovennatuurlijke eigenschappen: hij doet wonderen en wekt doden op. Meestal vinden we ook een uitvoerige beschrijving van de marteldood van de apostel. Zijn lijden komt overeen met het lijden van Christus. Alleen ondergaat de apostel de pijn met een zekere onbewogenheid, hij is erboven verheven. Enkele voorbeelden. * Handelingen van Petrus. In deze Handelingen komen wij enkratistische elementen tegen: onthouding van vlees en alcohol (zo wordt het avondmaal gevierd met brood en water, 2) en seksuele onthouding, 33 (4): [...] Bij Petrus kwamen ook de concubines van de perfect Agrippa. Het waren er vier: Agrippina, Nikaria, Eufemia en Doris. Toen zij de prediking van de kuisheid en alle woorden van de Heer gehoord hadden, werden zij getroffen, maar nadat zij met elkaar afgesproken hadden zich te onthouden van gemeenschap met Agrippa, werden ze door hem lastig gevallen. Agrippa nu, die in verlegenheid was en verdrietig over hen - want hij verlangde zeer naar hen - liet hen in het oog houden en gaf opdracht uit te zoeken waar zij heengingen en hij vernam, dat het naar Petrus was. Hij zei tegen haar toen zij terugkwamen: “Die christen heeft jullie bijgebracht dat jullie geen gemeenschap met mij moeten hebben. Weet dan dat ik jullie zal ombrengen en hem levend zal verbranden”. Maar zij hielden het uit om allerlei kwaad te lijden van Agrippa, alleen om maar niet meer aan zijn hartstochten prijsgegeven te worden, gesterkt als zij waren door de kracht van Jezus. Een ander verhaal handelt over het conflict tussen Petrus en Simon Magus. Deze heeft beweerd boven de stad Rome rond te vliegen. Geheel Rome loopt uit om het wonder te aanschouwen. Het lukt Simon inderdaad rond te vliegen, tot vertwijfeling van Petrus. Deze bidt tot God, waarop Simon neerstort en zijn been op drie plaatsen De geschriften naast het Nieuwe Testament 19 breekt; “Toen gooiden zij stenen naar hem en iedereen keerde naar zijn eigen huis terug. Voortaan geloofden allen in Petrus” (32(3)). * Handelingen van Johannes Wat opvalt in deze Handelingen is dat de op aarde rondwandelende Jezus al eigenschappen vertoont van de opgestane Jezus. Hij heeft niet steeds een lichaam dat bestaat uit vlees en bloed. Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de hemelse, geestelijke Christus en zijn aardse lichaam, dat slechts schijn is (docetisme). Dit dualisme tussen materie en geest impliceert dat het lichaam niet zal delen in de verlossing van Christus. Wat belangrijk is, is het domein van de geest, dat van de materie is minderwaardig. Nog een ander voorbeeld van zijn glorie zal ik vertellen, broeders. Soms wanneer ik hem wilde pakken stootte ik op een vast lichaam, van vlees en bloed, maar andere keren wanneer ik hem betastte was zijn substantie onstoffelijk en zonder het karakter van een lichaam, alsof het helemaal niet bestond. [...]Ik wilde vaak, wanneer we met hem onderweg waren, kijken of zijn voetafdruk op de aarde verscheen, want ik zag hem als het ware opgetild van de grond. Maar ik heb nooit iets gezien.(93). [...] Toen ik hem zag lijden, hield ik het niet uit, maar vluchtte naar de olijfberg en weende over wat hem was overkomen. En toen hij op vrijdag op het zesde uur aan het kruis gehangen werd, was er duisternis over de gehele aarde gekomen. En mijn Heer stond in het midden van de spelonk en verlichtte me en zei: ‘Johannes, voor de menigte daar beneden in Jeruzalem word ik gekruisigd en doorstoken met lansen en staven en drink ik gal en azijn. Ik spreek tot je en luister naar wat ik zeg. Ik heb je ingegeven naar deze berg te gaan, opdat je zult horen wat een leerling moet vernemen van zijn leermeester en een mens van God’. Toen hij dat gezegd had liet hij mij een lichtend kruis zien. [...] ‘Dit is het kruis dat het Al stevig heeft verankerd door het Woord en dat afgegrensd heeft wat geworden is en wat van onderen is en dat vervolgens ook, één zijde, alles bevestigd heeft. Dit is niet het houten kruis dat je zult zien als je hier nu vandaan gaat. Ook ik ben het niet die aan het kruis hangt die je niet ziet, maar van wie je alleen de stem hoort. Ik ben het niet waarvan men het dacht, daar ik niet ben die ik voor velen ben. Maar wat ze over me zullen zeggen is laag en mij niet waardig. (97 - 99). * Handelingen van Paulus. Deze Handelingen bestaan uit drie delen: de Handelingen van Paulus en Tecla, briefwisseling tussen Paulus en Korinte, martelaarschap van Paulus. In Antiochië houdt Paulus een preek over seksuele onthouding, die Tecla erg aanspreekt en waardoor ze haar verloving met Tamyris verbreekt. Deze neemt wraak en zorgt ervoor dat Paulus gevangen gezet wordt. Tecla koopt de cipiers echter om zodat ze Paulus kan blijven bezoeken. Tamyris laat daarop Paulus de stad uitzetten en Tecla zal omkomen op de brandstapel. Maar het vuur wordt geblust door een hagelbui, enz. Veel theologische diepgang moet men in dit geschrift niet zoeken. Paulus wordt als de ideale christen voorgesteld. Hij treedt op in allerlei spannende situaties. Het boek heeft in de kerk een tijdlang enig gezag gekend. In de vierde eeuw wordt het vernoemd in een lijst van canonieke boeken (codex Claramontanus). De nadruk op seksuele onthouding betekent niet dat alle erotische belangstelling van de auteur - en de lezer verdwenen zijn: Zalig de lichamen van de maagden, want die zullen behagen aan God en het loon van hun kuisheid niet verliezen (6). Alleen dan is er opstanding voor u, als u kuis blijft en uw lichaam niet bezoedelt, maar het kuis bewaart (12). Deze gaf opdracht Paulus voor de rechterstoel te brengen. Tecla wentelde zich heen en weer op de plek waar Paulus had gezeten toen hij onderricht gaf in de gevangenis (20). De jongens en meisjes droegen hout en stro aan om Tecla te verbranden. En toen zij naakt werd binnengebracht, barstte de stadhouder in tranen uit en bewonderde de kracht die in haar was (22). 3. Apocriefe Brieven. Bekend zijn: 3 Korinthiërs (opgenomen in Handelingen van Paulus), Briefwisseling tussen Paulus en Seneca, Brief van Pilatus aan de Romeinse keizer, Brief van Pilatus aan Claudius. In feite zijn deze brieven pogingen van christenen om in contact te komen met de hogere sociale klassen in het Rijk. De christelijke leer wordt gepropageerd als aanvaardbaar, en Pilatus wordt verontschuldigd: de terechtstelling van Jezus was tegen zijn zin tot stand gekomen. De geschriften naast het Nieuwe Testament 20 Paulus heeft een brief naar de Laodicenzen geschreven die verloren is geraakt (Kol. 4:16). De apocriefe brief aan de Laodicenzen is een maakwerk zonder enige eigenheid. Het bestaat uit een opsomming van citaten uit brieven van Paulus Er is ook de Briefwisseling tussen Abgar en Jezus. Abgar V van een rijkje in Zuidoost Turkije, is ziek en vraagt Jezus hem te genezen. Jezus antwoordt dat hij door het vele werk verhinderd is maar later een van zijn discipelen zal sturen. 4. Apocriefe Openbaringen. Behalve joodse apocalyptische werken die door christenen bewerk werden (Testament van de Twaalf Patriarchen, V Ezra, Hemelvaart van Jesaja, Sibyllijnse Orakels) zijn er de Openbaring van Petrus en Openbaring van Paulus, beide voor 200 op schrift gesteld. Hierin wordt vooral de hemel en hel beschreven. En er was een grote poel gevuld met gloeiend slijk, waarin sommigen waren die zich van de gerechtigheid hadden afgewend, en folterengelen belaagden hen. Maar er waren ook anderen: vrouwen, opgehangen aan de vlechten boven dat opkokende slijk. Dit waren degenen die zich opsierden om echtbreuk te gaan plegen. En zij die zich met hen hadden verenigd in de schanddaad van de echtbreuk waren aan hun voeten opgehangen en hadden hun hoofd in het slijk en zij riepen luid: ‘Wij geloofden niet dat we op deze plaats terecht zouden komen!’ (Openb. Petrus, 23-24). IV Apostolische vaders Met de term ‘apostolische vaders’ bedoelt men de geschriften van leerlingen van de apostelen. Tegenwoordig worden niet alle geschriften die daartoe behoren gezien als van hun hand, maar men blijft ze toch zo benoemen. Het zijn: de Didachè (= Leer van de Twaalf Apostelen), Barnabas, 1 en 2 Clemens, Brieven van Ignatius, Brief van Polycarpus, Brief aan Diognetus, Pastor van Hermas, Fragmenten uit Papias, Fragment van Quadratus, Martelaarschap van Polycarpus (deze laatste, zie ‘martelaarsakten’). - De Didachè. Dit geschrift (begin 2e eeuw) genoot vroeger een grote populariteit; het werd in allerlei kerkorden verwerkt. Het werk vangt aan met het opschrift: “Onderwijs van de Heer zoals door de Twaalf Apostelen aan de volken is overgeleverd”. Het boek gaat over: de twee wegen (ten leven en ten dood), instructies over de doop, over het vasten, over het avondmaal, behandeling van rondreizende apostelen en andere christenen, behandeling van leraren, over samenkomsten, het kiezen van opzieners en diakenen, het laatste oordeel. De leer van de twee wegen is ontleend aan het jodendom; het komt ook voor in de brief van Barnabas. I. Twee wegen. 1. Er zijn twee wegen: één ten leven en één ten dode, maar het onderscheid tussen beide wegen is groot. 2. De weg ten leven is deze: Ten eerste: gij zult liefhebben de God, Die u geschapen heeft; vervolgens: uw naaste als uzelf. En alles, wat gij zoudt willen dat u niet geschiedt, doe ook gij dat een ander niet. 3. Van bovenstaande woorden is de leerinhoud deze: Zegent hen die u vervloeken en bidt voor uw vijanden en vast voor hen, die u vervolgen. Want wat voor dank hebt gij, indien gij liefhebt, wie u liefhebben? Doen de heidenen niet evenzo? Maar gij, hebt lief die u haten en geen vijand zult gij hebben. 4. Onthoud u van vleselijke en lichamelijke driften. Indien iemand u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe en gij zult volmaakt zijn. Indien iemand u prest één mijl met hem te gaan, ga er twee met hem. Indien iemand uw opperkleed wegneemt, geef hem ook het onderkleed. Indien iemand van u het uwe neemt, eist het niet terug: gij zijt er immers zelfs niet toe in staat. 5. Geef aan ieder, die van u vraagt en vraag niet terug. Want de Vader wil, dat aan allen gegeven wordt uit de aan enkelen geschonken gaven. Zalig hij die geeft volgens het gebod. Want hij is dan straffeloos. Wee hem, de neemt. Indien iemand neemt uit noodzaak zal hij straffeloos zijn. Maar wie neemt, die het niet nodig heeft, zal rekenschap geven, waarom hij genomen heeft en waartoe. In hechtenis geplaatst zal hij ondervraagd worden over hetgeen hij gedaan heeft en hij zal vandaar niet gaan, totdat hij de laatste penning terug gegeven heeft. De geschriften naast het Nieuwe Testament 21 6. Maar ook is over dat geven gezegd: Laat uw aalmoes in uw hand niet zweten, totdat gij weet aan wie gij geven zult. - Brief van Barnabas. Deze pseudepigraaf is opgenomen in de codex Sinaïticus, wat duidt op het grote belang dat men eraan hechtte, en is waarschijnlijk ontstaan in de 2e eeuw. De brief behandelt de betekenis van het O.T. voor de christenen. Door middel van een allegorische of typologische exegese wordt aangetoond dat de voorschriften van het O.T., als ze juist begrepen worden, ook voor christenen van belang zijn. - 1 Clemens Waarschijnlijk werd deze brief geschreven door Clemens, bisschop van Rome, in het begin van de 2 e eeuw. Ook deze brief was zeer belangrijk voor de vroege kerk. De inhoud: sommigen in de gemeente van Korinthe zijn in opspraak gekomen. Men wil een eervolle plaats bekleden terwijl nederigheid en gehoorzaamheid zouden moeten betracht worden, zoals Jezus ons leerde. Het O.T. wordt regelmatig aangehaald. God heeft in zijn schepping een orde aangebracht, die in feite wordt aangevochten door de opstandelingen in Korinthe. - 2 Clemens Deze brief is opgenomen in de Codex Alexandrinus, samen met de andere bijbelboeken, maar is toch nooit zo populair geweest als 1 Clemens. Het gaat niet om een brief van Clemens maar om een prediking. Het werk is vrij oud, gezien het voorkomen van agrapha, zoals: Als u met Mij aan mijn borst samen bent maar mijn geboden niet houdt, zal ik u verstoten en u zeggen: ‘Gaat weg van mij, Ik ken U niet waar u vandaan komt, werkers van ongerechtigheid’ (4:5) ‘Indien u niet het kleine bewaart, wie zal u dan het grote geven? Want ik zeg u dat wie in het allerkleinste getrouw is, ook in het vele getrouw zal zijn’ (8:5). In deze prediking wordt de lezer of toehoorder vermaand dat hij meer aandacht moet besteden aan het ‘vlees’, waarmee het lichaam bedoeld wordt. Het vlees moet bewaard worden als een tempel van God. - Brieven van Ignatius Volgens Eusebius was Ignatius de derde bisschop van Antiochië. In het jaar 110 werd hij veroordeeld als gevolg van een vervolging in Antiochië. Het vonnis werd voltrokken in Rome. Daar werd hij voor de dieren geworpen. Op weg van Antiochië naar Rome bezoekt hij een aantal kerken, en schrijft hij ook brieven naar deze plaatsen. Het gaat om de brieven aan de Efeziërs, Magnesiërs, Tralliërs, Romeinen, Filadelfiërs, Smyrneeërs en een brief aan Polycarpus. Deze brieven vormen een belangrijke bron voor onze kennis van de vroege kerk. Het martelaarschap wordt gezien als de ware weg tot het discipelschap. De dood van een martelaar brengt verzoening voor anderen, zoals ook het offer van Jezus. De bisschop is Christus’ vertegenwoordiger op aarde, hij is de voorzitter in plaats van God. Behoorlijk wat aandacht wordt besteed aan dwaalleringen als docetisme en bepaalde joodse opvattingen. - Brief van Polycarpus. Polycarpus, bisschop van Smyrna, was gastheer van Ignatius. De inhoud is niet erg belangrijk. We treffen er vooral raadgevingen aan i.v.m. geldzucht en roddel. - Brief aan Diognetus De onze onbekende auteur van deze brief heeft het over de opvallende leefwijze van christenen: zij trekken zich niet terug uit de wereld, maar wonen in de wereld als de ziel in het lichaam. Het werk laat goed zien hoe christenen over hun geloof spraken tegen heidenen. Het is een apologie voor het christendom. - Pastor (of Herder) van Hermas. Dit geschrift uit het midden van de 2e eeuw bestaat uit 5 visioenen, 12 opdrachten en 20 gelijkenissen. Het is gedeeltelijk overgeleverd in de Codex Sinaïticus. In de Canon Muratori lezen we hierover: Hermas heeft onlangs in onze tijd in de stad Rome de Pastor geschreen, toen op de troon van de kerk van de stad Rome zijn broeder Pius als bisschop zat. Daarom behoort het wel gelezen te worden maar in de kerk kan het niet tot het einde der tijden voor het volk gelezen worden. De situatie waarin de brief tot stand kwam was er een van vervolgingen. Christenen moesten voor de rechter verschijnen, sommigen hebben de Heer verloochend. Het thema van boete is erg belangrijk in dit geschrift. Vreemd is dat de heilige Geest geïdentificeerd wordt met de Zoon van God. De geschriften naast het Nieuwe Testament 22 - Papias. Papias leefde rond het jaar 125, was een aanhanger van de leer van het duizendjarig rijk (vgl. Openb. 20), een opvatting die door de kerk vaak bestreden werd als joods en aards. - Apologie van Quadratus Eusebius schrijft dat Quadratus een apologie over de christelijke godsdienst heeft geschreven aan keizer Hadrianus (117-135). Hij citeert uit dit werk een korte passage. V Martelaarsakten In de eerste drie eeuwen van onze jaartelling vonden enkele vervolgingen plaats. De oorzaak daarvan lag bij de weigering van christenen offers te brengen aan de goden. Als die goden zich tekort gedaan voelden, lieten zij wel eens hun wrevel blijken door misoogsten of natuurrampen op de mensheid af te sturen. Zo werden die ‘atheïstische’ christenen beschuldigd van onheil. Wie het martelaarschap overkwam, zag dat als de wil van God (Polyc. 7:1). Opmerkelijk is dat christenen zelf het martelaarschap zagen als middel om de eigen zonden uit te wissen. In het ‘Martelaarschap van Polycarpus’, dat men dateert op 150 n.Chr., lezen we in 2:3 over de martelaars: Door het oog gericht te houden op de genade van Christus verachtten zij de martelingen van deze wereld en in één uur kochten zij zich vrij van de eeuwige straf. Het vuur van de meedogenloze folteraars was voor hen koud, want zij hadden voor ogen het eeuwige vuur, dat nooit gedoofd wordt, te ontvluchten. Men liet niet na de ongelovigen zelf ook te bedreigen (Polyc. 11:1) Polycarpus zei: ‘U dreigt met vuur dat ongeveer een uur brandt en na korte tijd uitgaat, want u kent niet het vuur van het komende oordeel en de eeuwige straf die de goddelozen wacht. Waar wacht u eigenlijk op? Doe wat u wilt!’ De martelaar werd gezien als een Gode welgevallig offer (Polyc. 14:1) Zij nagelden hem dan niet vast maar bonden hem. Hij deed de handen achter de rug en werd gebonden als een voortreffelijke ram uit een grote kudde, voor het offer bestemd, als welkome offergave voor God bereid. Met zijn blik gericht op de hemel zei hij: ‘heer, almachtig God, vader van Uw geliefde en geprezen zoon Jezus Christus, [...], ik loof U, omdat gij mij deze dag en dit uur waardig hebt geacht om onder het getal der martelaren deel te krijgen aan de drinkbeker van Uw Christus tot opstanding ten eeuwigen leven van ziel en lichaam in de onvergankelijkheid van de heilige Geest’. VI Monnikenwezen In het algemeen leefden christenen onder hun medeburgers. Het jodendom kende in de 1e eeuw enkele ascetisch levende gelovigen als de Therapeuten en Essenen. Het christendom zou dit overnemen. Tegen het einde van de 3e eeuw was er een algemene tolerantie tegenover het christendom. Het gevolg was een toevloed van nieuwe leden, maar het geestelijk pijl ging naar omlaag. Als reactie hierop gingen sommige gelovigen streven naar een volkomen toewijding en gelijkvormigheid aan Christus. Men meende die volkomenheid niet meer te kunnen bereiken binnen de bestaande kerken en men zocht het heil dus elders. Dat zijn dan de zogenaamde 'monniken', een woord dat komt van het Griekse 'monachoi', van 'monè', 'verblijfplaats'. Aanvankelijk ging het om eenlingen die zich terugtrokken, meestal in de woestijn. Dit verschijnsel deed zich met name voor in Egypte en Syrië. Dezen worden ook heremieten of kluizenaars genoemd. Een bekend voorbeeld is Antonius. Hij leefde 70 jaar in volstrekte afzondering bij de Rode Zee. De Historia Lausiaca is een boek vol met verhalen over monniken. Het werd geschreven door Palladius rond 420. Eén van de beschreven monniken is Isidorus. Een fragment. (1) Ik zette voor de eerste keer voet in de stad Alexandrië tijdens het tweede consulaat van de grote keizer Theodosius, die zich nu onder de engelen bevindt dankzij zijn geloof in Christus. Ik ontmoette daar toen een buitengewone man, moreel en intellectueel veelzijdig ontwikkeld. Dat was de presbyter Isidorus, die het gasthuis van de kerk in Alexandrië beheerde. ... De geschriften naast het Nieuwe Testament 23 (2) Tot aan het einde van zijn leven heeft hij nooit linnen kleding gedragen behalve een linnen hoofdband, zich nooit gewassen, en nooit vlees gegeten. Hij hield dat lichaam zozeer onder de controle van de genade dat degenen die zijn levenswijze niet kenden, vermoedden dat hij in weelde leefde. Als ik een gedetailleerde beschrijving zou moeten geven van de deugden van zijn ziel, dan zou de tijd me ontbreken. Hij was zo mens- en vredelievend dat zelfs zijn ongelovige vijanden zijn schaduw vereerden vanwege zijn grote goedheid. (3) Hij had zo'n grote kennis van zowel de Heilige Schriften als de goddelijke dogma's dat hij zelfs tijdens de gemeenschappelijke maaltijden met de broeders in extase geraakte en in zwijgen verzonk; en als hem dan werd gevraagd iets over zijn extase te vertellen, dan zei hij: 'Ik ben in gedachten weggereisd, weggerukt door een visioen.' Ik zag hem aan tafel ook dikwijls in tranen uitbarsten, en als ik dan naar de reden van zijn tranen vroeg, kreeg ik te horen: 'Ik schaam mij om materieel voedsel tot mij te nemen, want ik ben een geestelijk wezen dat in een paradijs van weelde zou moeten zijn vanwege de mogelijkheid die Christus ons daartoe gegeven heeft.’ Uit: P.W. van der Horst, De woestijnvaders, Amsterdam 1988, 102. Bibliografie. J.C. VanderKam, The Dead Sea Scrolls Today, Grand Rapids 1994. F. García Martínez, A.S van der Woude, De Rollen van de Dode Zee: Ingeleid en in het Nederlands vertaald Delen 1 en 2, Kampen Tielt 1994 1995. J; Slavenburg, W. Glaudemans, De Nag Hammadi Geschriften: Een integrale vertaling van alle teksten uit de Nag Hammadi Codices en de Berlijnse Codex, Deventer 2004. A.F.J. Klijn, Apokriefen van het Nieuwe Testament I en II, Kampen 1984 1985. A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders I en II, Kampen J.N. Bremmer J; den Boeft, Martelaren van de oude kerk: Bewaarde documenten van de christenvervolging tot circa 300 na Christus, Kampen 1988. P.W. van der Horst, De Woestijnvaders: Levensverhalen van kluizenaars uit het vroege christendom, Amsterdam 1998. D. Praet, De God der goden: De christianisering van het Romeinse Rijk, Kapellen Kampen 1997. Enkele mogelijkheden voor lessen. • ASO 1e graad, 1e jaar. Module 1 (= periode 1) ‘De bijbel’. Doelstelling 2.4. De leerlingen kunnen kort omschrijven hoe de canon tot stand gekomen is. Hierbij kan bijvoorbeeld ingegaan worden op de Nag Hammadi-geschriften of andere apocriefe geschriften. • ASO 2e graad, 3e jaar. Module 1 (Periode 1) ‘Het begin van de Kerk’, Doelstelling 1.5 De leerlingen omschrijven de situatie van het christendom in de eerste eeuwen van het Romeinse keizerrijk tot aan Constantijn. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van enkele martelaarsakten of iets uit het hoofdstuk ‘Heidenen over christenen”. • ASO 2e graad, 3e jaar. Module 3 (= periode 3) ‘Kerk en macht’, Doelstelling 4 De leerlingen kunnen het ontstaan van het monnikendom verklaren. Hierbij kan verwezen worden naar het dualisme in de gnostische evangeliën, de Nag Hammadi-geschriften. Ook kunnen voorbeelden gegeven worden van hoe monniken leefden. Hieronder een gedeelte uit les als voorbeeld. De geschriften naast het Nieuwe Testament 24 2. De eerste monniken Tegen het einde van de 3e eeuw was er een algemene tolerantie tegenover het christendom. Het gevolg was een toevloed van nieuwe leden, maar het geestelijk pijl ging naar omlaag. Als reactie hierop gingen sommige gelovigen streven naar een volkomen toewijding en gelijkvormigheid aan Christus. Men meende die volkomenheid niet meer te kunnen bereiken binnen de bestaande kerken en men zocht het heil dus elders. Dat zijn dan de zogenaamde 'monniken', een woord dat komt van het Griekse 'monachoi', van 'monè', 'verblijfplaats'. Aanvankelijk ging het om eenlingen die zich terugtrokken, meestal in de woestijn. Dit verschijnsel deed zich met name voor in Egypte en Syrië. Dezen worden ook heremieten of kluizenaars genoemd. Een bekend voorbeeld is Antonius. Hij leefde 70 jaar in volstrekte afzondering bij de Rode Zee. De Historia Lausiaca is een boek vol met verhalen over monniken. Het werd geschreven door Palladius rond 420. Eén van de beschreven monniken is Isidorus. (1) Ik zette voor de eerste keer voet in de stad Alexandrië tijdens het tweede consulaat van de grote keizer Theodosius, die zich nu onder de engelen bevindt dankzij zijn geloof in Christus. Ik ontmoette daar toen een buitengewone man, moreel en intellectueel veelzijdig ontwikkeld. Dat was de presbyter Isidorus, die het gasthuis van de kerk in Alexandrië beheerde. ... (2) Tot aan het einde van zijn leven heeft hij nooit linnen kleding gedragen behalve een linnen hoofdband, zich nooit gewassen, en nooit vlees gegeten. Hij hield dat lichaam zozeer onder de controle van de genade dat degenen die zijn levenswijze niet kenden, vermoedden dat hij in weelde leefde. Als ik een gedetailleerde beschrijving zou moeten geven van de deugden van zijn ziel, dan zou de tijd me ontbreken. Hij was zo mens- en vredelievend dat zelfs zijn ongelovige vijanden zijn schaduw vereerden vanwege zijn grote goedheid. (3) Hij had zo'n grote kennis van zowel de Heilige Schriften als de goddelijke dogma's dat hij zelfs tijdens de gemeenschappelijke maaltijden met de broeders in extase geraakte en in zwijgen verzonk; en als hem dan werd gevraagd iets over zijn extase te vertellen, dan zei hij: 'Ik ben in gedachten weggereisd, weggerukt door een visioen.' Ik zag hem aan tafel ook dikwijls in tranen uitbarsten, en als ik dan naar de reden van zijn tranen vroeg, kreeg ik te horen: 'Ik schaam mij om materieel voedsel tot mij te nemen, want ik ben een geestelijk wezen dat in een paradijs van weelde zou moeten zijn vanwege de mogelijkheid die Christus ons daartoe gegeven heeft.’ Wanneer ontmoette Palladius de monnik? Hoe ging de monnik om met zijn lichaam? Wat overkwam hem soms tijdens de maaltijden? Waarvoor schaamde hij zich? Waarom? Uit: P.W. van der Horst, De woestijnvaders, Amsterdam 1988, 102. De geschriften naast het Nieuwe Testament 25