Preek Immanuëlkerk 22 maart 2015 Broeders en zusters, jongens en meisjes, We naderen de ontknoping, de dagen van Pasen, ondergang en verhoging. Jezus weet dat hij gedood zal worden, en het raakt hem heftig. Mijn ziel is verward, ontroerd en bang, zegt Hij. Beroering van binnen, tegenstrijdige krachten. En nu hij aan ziet komen waar het op uit zal lopen, nu hij zich op het einde voorbereidt, juist nu klampen mensen zich aan hem vast. De scharen lopen hem na, Joden en ook Grieken. Met het Paasfeest nabij, gonst Jeruzalem van de bedevaartgangers. Griekse pelgrims vragen zijn leerling Filippus: waar is je Meester, we willen Hem zien! Filippus gaat met Andreas naar Jezus toe: Meester, er zijn mensen die u willen zien! Jezus, vol van het komende afscheid, voelt zich heen en weer getrokken. De tijd is nabij dat de Mensenzoon zal worden verheven; en intussen willen de mensen Hem zien. Hij kent hun nood, hij ziet hun verlangen, hoe ze zoeken; en Hij weet ook dat Hij spoedig van hen zal heengaan. Wat een verscheurdheid. Hoezeer ze zich aan hem hechten, ze zullen hem moeten loslaten. Ja, ze willen Hem zien. Maar na zijn kruisdood, als de speer in zijn zijde gestoken is, haalt Johannes het profetenwoord aan: zij zullen hun blik richten op Hem die ze hebben doorstoken. Wat deze Griekse pelgrims te zien krijgen, is een gekruisigde Heer: Dia Kells Dat zien we ook op dit half afgebroken hoogkruis in Kells, Ierland: rechts naast de Heer een figuur die hem de speer in zijn zijde steekt. En links van hem degene die hem een spons aanreikt als hij dorst heeft. Toch ziet Jezus verder dan het einde. Voor de mensen die het bij hem zoeken heeft hij dit uitzicht: een graankorrel die niet in de aarde opgaat, blijft een graankorrel en verder niets. Maar vergaat hij in de aarde, dan brengt hij veel vrucht voort. Jezus zal niet op zichzelf blijven. Het zal niet bij zijn dood blijven. De Ierse hoogkruisen brengen dat in één beeld: kruisiging èn opstanding. We zien de spons en de speer van Golgotha; maar de Heer hangt niet, Hij staat. We zien de verheerlijkte Heer die ons zegent. Met zijn hele weg onderdoor zal hij nog veel meer bewerken dan hij nu kan doen, daar in die beperkte tijd en in dat beperkte deel van de wereld. Wat Israël van God geleerd heeft, en wat Jezus als zoon van Israël belichaamt, zal heel de aarde tot zegen zijn. Niet alleen de pelgrims in Jeruzalem, deze Grieken, maar ook hun kennissen thuis, en nog wijder en grootser. Wat God in Israël gedaan heeft; wat de Eeuwige in de Mensenzoon, de mens bij uitstek, heeft laten zien aan ontferming en vergeving en menselijkheid - dat alles zal verder gaan, de hele wereld over. Maar het zal een lange weg zijn, vol strijd en haat en tegenwerking, zoals Jezus zelf aan den lijve gaat ondervinden, en dat weet Hij. Dia Clonmacnoise Want liefde, zuivere liefde roept agressie op. Aanvaarding, zonder voorwaarden bemind worden, kan mensen verwarren, kan bedreigend zijn. Mensen zijn soms zo gewend dat ze alleen bemind worden als ze eerst dit of dat doen. Als je zus bent, of zo, dan ben je lief. Dan ben je groot. Liefde moet je verdienen. Voor wat hoort wat. Wie dan in aanraking komt met onvoorwaardelijke liefde, zomaar worden gewaardeerd – pure genade, gewoon er mogen zijn – als genade geen theorie is maar echt praktijk wordt, dan maakt het veel los; het zet alles op losse schroeven. Wie kan dat aan? Kunnen wij dat aan? En kunnen wij dat elkaar bieden? Jezus ziet een wereld waarin op liefde wordt gereageerd met wantrouwen. Er zal wel iets achter zitten. Een wereld waarin mensen elkaar kwaad doen en daar soms zo aan gewend zijn dat ze liever niet geconfronteerd worden met iets anders, met iets goeds. Het kan een soort troost zijn om te denken dat het tòch een chaos is op deze wereld. Dat iederéén het slecht heeft. Dat de schoften hun gang gaan en wie oprecht wil zijn het altijd verliest. Leg je er maar bij neer, er zijn er trouwens zat die het nog slechter hebben. Dood en verderf, ongeluk en narigheid, het hoort er nu eenmaal bij. De duivel trekt toch aan het langste eind. Schik je er maar in, het is vechten tegen de bierkaai. En de duivel maar lachen. Zijn macht is geaccepteerd, iedereen is er aan gewend, niemand vecht er meer tegen. Mooi zo. Hij is de heerser van deze wereld. Maar Jezus zegt: Nu gaat er een oordeel over deze wereld. Nu zal de heerser van deze wereld uitgebannen worden. Vecht niemand meer tegen hem? Denkt hij dat iedereen zich bij het kwaad heeft neergelegd? Dan vergist hij zich. De strijd begint nu pas. Het kwaad accepteren? Hem de baas laten zijn over deze wereld? Integendeel: onderuit met hem! In het graf zal hij overwonnen worden. Daarom vergelijkt Jezus zichzelf met een graankorrel die in de aarde zal sterven. En Hij zegt: wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven in deze wereld haat, behoudt het voor het eeuwige leven. Wie zijn leven haat - in deze wereld, dat moet je er wel bij lezen. Het gaat hier niet om zelfhaat, maar om haat tegen het kwaad in deze wereld, het kwaad dat misschien ook in jouw leven is binnengekomen. Het gaat om woede over hoe je soms bij vreselijke dingen betrokken bent, wat je niet wilt maar wat toch gebeurt; en wat voor stempel dat op je leven zet. Of boosheid omdat je jezelf mee hebt laten zuigen. Dat je hebt meegedaan terwijl je wist dat het fout was, dat je bent blijven zitten toen je in actie had moeten komen, dat je hebt gezwegen toen je je mond open had moeten doen. Maar je durfde niet. Je wilde geen moeilijkheden. Maar zo werd het juist erger. Als je iets alsmaar vermijdt, dan ben je het in feite aan het begieten en bemesten. Het groeit en het groeit. Als je dat doorkrijgt, dan kun je heel kwaad worden. Dat geeft je ook kracht en dat is uitstekend. Kracht om afstand te nemen van het kwaad, van je eigen kwaad, en van het kwaad in ons midden. Daar heb ik ooit dit gedicht over gemaakt, dat ik nu ook eens kan beamen: Dia (tekst overnemen) KANS Er is veel zinloos lijden, maar soms heeft lijden zin: Wij mesten wat wij mijden, maar strooien als wij strijden zaad voor een nieuw begin. Die positieve strijd bedoelt Jezus als Hij zegt: Wie zijn ziel in deze wereld haat. Je ziel, je psyche. Hoe alles bij jou werkt van binnen, hoe je reageert op allerlei dingen, wat er bij jou blijkbaar een rol speelt. Daar kun je woedend over worden. Jezus zegt dan: Goed zo. Word maar woedend. Met alle kracht die in je sluimerde, en die er niet uitkwam zolang je je bleef voegen, aardig en vriendelijk bleef, maar intussen van binnen verkommerde. Kook dan liever van binnen. Haat dit, ook je eigen reactie, het is de beste manier om voor jezelf op te komen. Zo kan er iets dóórbreken. Zo kom je uit bij wie je eigenlijk bent, niet zo braaf en gedwee als de mensen vaak dachten, maar verrassend eigen, rechtop, vol kracht en taaiheid. Wie zijn ziel kan haten, oude gewoontes kan prijsgeven, die is juist bezig zijn ziel te behoeden en te bewaren voor het eeuwige leven. Omgekeerd: wie zich aan zijn leven in deze wereld vastklampt, verliest het. Wie bij de scheefheid en oneerlijkheid waarin een mens betrokken kan zijn, blijft doorgaan in het oude spoor, misschien zelfs tevreden in de spiegel kijkt, die doet zichzelf geen goed. Steeds meer eelt op zijn ziel, alle gevoel eruit - die richt zichzelf te gronde. Maar wie zijn gevoel laat spreken kan zichzelf hervinden, weer mens worden met anderen, voor Gods aangezicht - en dát doe je niet alleen voor nu, zegt Jezus, maar dan bouw je aan iets dat blijft tot in het eeuwige leven. Dia weg Zo vraagt God ons om zijn bondgenoten te zijn. Niet achterom te kijken maar naar voren; niet naar buiten kijken, naar de boze wereld, maar naar binnen, zoals Jeremia zegt: naar Gods wet die in ons binnenste gelegd is. Want als het erop aankomt weten we heel goed wat belangrijk is en wat niet: Gods woorden staan in ons hart geschreven. Dat we die woorden tegen elkaar kunnen zeggen, recht uit het hart, recht vanuit ons geloof in God. Er kan nog zoveel verloren gaan wat voor ons kostbaar was, maar denk aan de wet van de graankorrel: pas als hij sterft en vergaat in de aarde, draagt hij vrucht. Zo zullen ook wij vrucht dragen, achter Christus aan, die zelf voor ons die graankorrel wilde worden, om ons te laten delen in zijn oogst. Hij die alles voor ons over had, om onze troost te worden, de bron van onze kracht. De zegen die wij ontvangen en mogen doorgeven, en nog dieper mogen ontvangen. Alle dagen van ons leven. En daarna, over alle grenzen heen, tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.