leren - Home scarlet

advertisement
Doelstelling IV: In kaart brengen welke factoren gedrag
beïnvloeden en relatie met ‘leren’ illustreren
Hoofdstuk II: Leren
In dit hoofdstuk zullen we bekijken wat leren is en hoe dit ons gedrag bepaalt en beïnvloed
doorheen onze gehele ontwikkeling.
We bekijken eveneens verschillende vormen van leren.
1. Wat is leren?
Leren is het eigen maken van nieuwe gedragsmogelijkheden die vaak maar niet altijd
direct zichtbaar zijn. Het resultaat van dit leren mondt uit in een vrij stabiel en
blijvend nieuw gedrag.
Wanneer we deze definitie bekijken, kunnen we stellen dat leren reeds zeer vroeg in
onze ontwikkeling start.
De pasgeborene leert al bij de ontdekking dat het maken van bepaalde bewegingen (in
het begin zeer toevallig) een zeker gevolg kan hebben.
Bijvoorbeeld: als ik met mijn handje de mobiel raak, zal deze bewegen; als ik lach of
geluiden maak, dan reageert mijn mama of papa heel enthousiast; als ik ween, komen
ze mij uit mijn bedje halen,…
Leren start niet alleen zeer vroeg, maar is tevens ook een blijvend proces. Er is
ongelooflijk veel dat we geleerd hebben en nog zullen leren. Denk maar eens aan leren
zitten, lopen, klimmen, praten, eten met mes en vork,… . Op school leer je rekenen,
schrijven, lezen, … maar ook hoe je moet omgaan met leeftijdsgenoten, leerkrachten,
… . Zo zijn er nog vele voorbeelden te geven. Kortom, we leren zeer uiteenlopende
zaken. We leren met ons hoofd, met onze handen, met onze benen, … met onze hele
persoon.
Door de ontwikkeling van ons denken zullen wij in staat zijn steeds ingewikkeldere
denkprocessen te maken en dus ook op een andere manier leren en bijleren!
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
(Hiervoor verwijzen we naar doelstelling II: de cognitieve ontwikkeling van de mens)
De manier waarop we leren en de hoeveelheid nieuwe gedragsmogelijkheden die we
ons eigen maken, is uiteraard individueel verschillend. Dit omdat er verschillende
beïnvloedende factoren zijn: de hoeveelheid prikkels uit de omgeving waar wij als
persoon onderhevig aan zijn, onze individuele (genetische) mogelijkheden, onze
motivatie om iets te willen leren, onze opvoedingsgeschiedenis of –milieu,… .
Zo zal iemand met een hogere intelligentie sneller nieuwe dingen aanleren. Dit maakt
dat deze persoon mogelijk ook meer gemotiveerd zal zijn om nieuwe dingen aan te
leren. Anderzijds is het zo dat mensen (ook al is de intelligentie lager) die zeer sterk
gemotiveerd zijn om iets bij te leren, dit ook sneller zullen doen. Bijvoorbeeld: als
jouw motivatie ( intrinsiek of extrinsiek) om dit jaar te slagen heel hoog is, ga je meer
studeren en meer bijleren. Uiteraard hangt hier ook de stimulatie mee samen die je van
thuis uit meekrijgt.
(Voor het onderdeel motivatie verwijzen we naar Deel: Motivatie)
2. Leervormen
Zoals we reeds aangaven, zijn er verschillende manieren om nieuwe
gedragsmogelijkheden eigen te maken. In dit onderdeel bespreken we enkele vormen.
2.1.
Conditioneren
Conditioneren is een eenvoudige vorm van leren waarbij het organisme (mens of dier)
een associatie of verband maakt tussen een stimulus (prikkel) en een respons (gedrag).
Het cruciale aspect is dat wij als mens een verband leren. We leren een bepaald gedrag
in een bepaalde situatie. Dit kan passief of actief gebeuren. Dit wil zeggen: soms zijn
we ons bewust van het feit dat we iets aan het leren zijn, maar soms ook niet. Denk
maar aan bepaalde angsten die mensen aangeleerd krijgen. De gedragspsychologie
gaat ervan uit dat alle gedrag is aangeleerd en dus ook kan afgeleerd worden!
Er zijn 2 belangrijke vormen van conditioneren: klassieke- en operante conditionering!
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
A. KLASSIEKE CONDITIONERING
De Rus Pavlov (1894-1936) heeft via experimenten laten zien dat het mogelijk is reflexen
te koppelen aan stimuli, die oorspronkelijk niets met deze reflex te maken hebben.
Pavlov ontdekte bij zijn studie naar de spijsvertering van honden toevallig het volgende:
wanneer een hond een stuk vlees in zijn bek krijgt, gaat hij kwijlen. Hij vertoont een
natuurlijke reflex. Dit gedrag is niet aangeleerd of anders gezegd: er is een
ongeconditioneerde (onvoorwaardelijke) reactie op een ongeconditioneerde
(onvoorwaardelijke) prikkel.
Wanneer men nu een nieuwe prikkel, bijvoorbeeld een zoemtoon, verschillende malen
samen met de ongeconditioneerde prikkel (eten) aanbiedt, reageert de hond op gepaste
wijze, nl.: hij leert te kwijlen als reactie op de nieuwe prikkel (zoemtoon), ook wanneer de
oude prikkel (eten) niet meer wordt aangeboden. Met andere woorden: de hond gaat reeds
kwijlen wanneer hij de zoemtoon hoort. De nieuwe prikkel noemen we een
geconditioneerde of voorwaardelijke prikkel. Het kwijlen is nu wel aangeleerd en noemen
we een geconditioneerde of voorwaardelijke reactie.
Samengevat: het leren bij klassieke conditionering verloopt als volgt :
Een ‘oude’ prikkel, die een natuurlijke reflex uitlokt, wordt gekoppeld aan een ‘nieuwe’
prikkel. Je reageert niet altijd meteen op een nieuwe prikkel. Wanneer de nieuwe prikkel
vaak samen met de oude prikkel wordt aangeboden, ontstaat na enige tijd wel reactie. Er is
een nieuw verband geleerd.
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
Bij klassieke conditionering leert het organisme dus reflexmatig reageren op een stimulus
die van nature uit deze reactie niet teweeg zou brengen.
In volgend schema zie je hoe het leerproces verloopt bij klassieke conditionering. Ter
toelichting:
 OS: ongeconditioneerde stimulus / onvoorwaardelijke prikkel
 CS: geconditioneerde stimulus / voorwaardelijke prikkel
 OR: ongeconditioneerde respons / onvoorwaardelijke reactie
 CR: geconditioneerde respons / voorwaardelijke reactie
Bij de OS – OR koppeling kunnen we nog niet spreken van leren. Dit is een natuurlijke of
reflexmatige koppeling. Denk bijvoorbeeld aan het automatisch dichtknijpen van je ogen,
wanneer er een voorwerp dichtbij komt.
Schema:
Voor:
OS
►
OR
CS
►
Geen of willekeurige reactie
►
OR
►
CR
Tijdens:
CS + OS
Na:
CS
We geven nu het voorbeeld van Pavlov:
Voor het leerproces:
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
OS
►
Voedsel
CS
OR
speekselafscheiding (kwijlen)
►
geen (of willekeurige) reactie
Zoemer
Een natuurlijke reactie op het zien van voedsel is de afscheiding van speeksel bij dieren
en mensen. Aanvankelijk reageert de hond vaak niet op het horen van een bel of zoemer.
Het enige dat je kan merken, is een soort van oriënteringsreactie: bijvoorbeeld het spitsen
van de oren.
Tijdens het leerproces:
OS + CS
►
Voedsel en zoemer
OR
speekselafscheiding
Na het leerproces:
CS
Zoemer
►
CR
speekselafscheiding
Er is nu een nieuw gedrag ontstaan (aangeleerd). Het dier reageert met
speekselafscheiding wanneer het de zoemer hoort, ook wanneer er geen voedsel aanwezig
is.
We geven nog een tweede voorbeeld: je bent bang van honden nadat je gebeten bent
door een hond.
Voor:
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
OS
►
Pijn
CS
OR
angst
►
geen of willekeurige reactie
►
OR
Hond
Tijdens:
OS + CS
Pijn + hond
angst
Na:
CS
►
Hond
CR
angst
Angst wordt in dit voorbeeld gekoppeld aan prikkels (honden) die aanvankelijk ‘neutraal’
waren. Een hond kan dus een geconditioneerde prikkel worden die deze angst oproept.
Veel angsten zijn via klassieke conditionering aangeleerd. Na een ongeluk ben je bang
geworden om auto te rijden. Na een pijnlijke behandeling bij de tandarts, ben je bang
geworden voor tandartsen. Veel mensen zijn bang voor spinnen en insecten (die in onze
streken zelden gevaarlijk zijn).
Zuiggedrag van een baby treedt op als de baby een papfles of de borst van de
verzorgingsfiguur in de mond krijgt, na enige tijd kan het zuiggedrag al optreden bij het
zien van de moeder of zien van de fles.
Volgens deze conditioneringstheorie kan aangeleerd gedrag ook terug afgeleerd worden.
Als de hond regelmatig geen voedsel krijgt bij het horen van de zoemer, dooft de geleerde
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
reactie langzaam uit. Als OS systematisch en gedurende lange tijd niet volgt op CS, dan
spreekt men van uitdoving. Dit is dus het zwakker worden van de geleerde
(geconditioneerde) reactie op die bepaalde (geconditioneerde) stimulus. Tenslotte
verdwijnt het gedrag helemaal. De angst voor honden of een tandarts kan eveneens
verdwijnen.
B. OPERANTE CONDITIONERING
Een andere vorm van leren is het operant conditioneren. Niet alle gedrag wordt ‘uitgelokt’
of passief geleerd. Je bent soms spontaan of actief aan het leren. Je doet iets en je merkt
dat het effect heeft, dat het bijvoorbeeld leidt tot een succesvol resultaat. Je kan een
gedrag aanleren als een handeling beloond wordt. Je ontdekt bijvoorbeeld dat mensen je
leuk vinden wanneer je gekke bekken trekt. De kans is groot dat je dit vaker gaat
proberen. Een goed rapport werkt doorgaans interesse en bewondering op bij anderen
(ouders, vrienden, familie,…). Dit maakt dat velen met dezelfde ijver en motivatie werken
voor dergelijke resultaten.
Operant gedrag is dus gedrag dat inwerkt op de omgeving om bepaalde gevolgen te
veroorzaken.
Skinner is één van de hoofdfiguren die de theorie omtrent het operant conditioneren heeft
uitgewerkt. Hij heeft veel experimenten met dieren gedaan om te onderzoeken hoe ze
nieuw gedrag (actief) aanleren. Hij gebruikte hiervoor speciaal ingerichte kooien, ook wel
Skinnerboxen genoemd. In deze kooien werd een klein dier geplaatst. Het experiment
verliep als volgt. Het dier krijgt een tijdje geen voedsel. Het gaat in de kooi verschillend
gedrag vertonen: fladderen, rondjes lopen,… . Op een bepaald moment gebeurt er iets: het
dier drukt toevallig tegen een hendel of tikt tegen een luikje en er komt voedsel in de kooi.
Als het dier later deze handeling herhaalt, komt er weer voedsel in de kooi. Vrij snel leert
het dier het verband ontdekken tussen de handeling en het gevolg, de beloning. Je kunt je
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
voorstellen dat zo’n dier de handeling vele malen zal herhalen, tot het zich verzadigd
voelt.
Wat gebeurt er bij operante conditionering?
Aanvankelijk is er geen koppeling tussen een stimulus en een respons. Het dier (of de
mens) doet allerlei handelingen. Slechts één bepaalde handeling heeft effect, en deze kan
definitief aangeleerd worden.
1.
2.
Stimulus
►
Reactie 1
►
geen effect (beloning/straf)
Stimulus
►
Reactie 2
►
geen effect (beloning/straf)
Stimulus
►
Reactie 3
►
wel effect (beloning/straf)
Stimulus
►
Reactie 4
►
geen effect (beloning/straf)
Stimulus
►
Reactie 3
►
effect (beloning/straf)
De mens of het dier vertoont dus aanvankelijk verschillende gedragingen. Slechts één
daarvan wordt beloond. Deze reactie ( in het voorbeeld, reactie 3) zal vaker gaan
plaatsvinden, zeker wanneer ze steeds beloond wordt. Later ontstaat dus bij dit type leren
een koppeling tussen een stimulus en een respons.
Telkens het dier in de kooi komt (= stimulus), zal het op een luikje tikken (= reactie) en
komt er eten in de kooi (= beloning).
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
Een verbaal commando, zoals ‘zit’ tegen een hond, stimuleert de hond om te gaan zitten.
S
►
‘zit’
►
R
hond zit
beloning
koekje
Bij het dresseren van dieren wordt veel gebruik gemaakt van operant conditioneren. Een
leeuw springt niet zomaar door een brandende hoepel! Mensen kunnen via operante
conditionering leren hun veters strikken, kinderen kunnen leren op het potje te plassen,… .
Veel gedrag bij mensen is operant geconditioneerd. Via beloningen kun je mensen leren
om betere prestaties te leveren.
Enkele voorbeelden:
Sarah heeft van haar mama een snoepje gekregen omdat ze flink heeft geholpen bij het
poetsen. Volgende keer zal zij weer ijverig meewerken!
Een goed rapport heeft tot gevolg dat je heel veel positieve commentaar (of cadeautjes)
van je ouders krijgt. Je leert hierbij dat je volgende keer weer je best zal doen bij het
studeren of afleggen van toetsen.
Joris legt bij een oefening al blazend zijn pen neer. Hij stuurt daarbij het signaal uit: ‘ik
kan dit niet’. De leraar komt bij hem en helpt hem. Joris heeft geleerd door zich hulpeloos
te gedragen, dat men hem komt helpen.
Een leerling leert dat door naar de ziekenkamer te gaan, je niet moet meedoen aan de
lessen L.O. .
Naast beloningen wordt bij operante conditionering ook gebruik gemaakt van straffen,
bijvoorbeeld: berispingen, negeren, uitlachen, ontnemen van iets positiefs (vb geen
televisie kijken, niet naar een fuif mogen,…). Met behulp van straffen kan men een
bepaald gedrag onderdrukken of afleren.
Enkele voorbeelden:
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
Een jongen wordt thuis steeds uitgelachen, als hij probeert gitaar te spelen. De kans is
groot dat hij stopt met gitaar spelen, tenzij het spelen hem zelf geweldig veel plezier geeft
(een soort ‘innerlijke’ beloning’) of als andere mensen/vrienden hem wel stimuleren.
Bepaalde automerken laten een eerder vervelend geluid horen wanneer een passagier de
gordel niet aanheeft. Door de gordel aan te doen , wordt het vervelende geluid
uitgeschakeld en leert men de gewoonte aan om de autogordel te dragen. Door het geven
van een beloning (het wegnemen van iets onprettigs), leert een persoon het verband tussen
een stimulus (in de auto zitten ) en een respons of gedrag (het aandoen van de gordel).
Wanneer je op spieken betrapt wordt, krijg je een nul. Dit zal je er in de toekomst toe
aanzetten dit gedrag niet meer te stellen. Wanneer je daarentegen niet betrapt wordt en dus
beloond wordt voor je gedrag (het kunnen opschrijven van iets dat je niet wist en dus
betere punten behaalt), zal dit je spiekgedrag bevorderen.
Het volledig uitblijven van een beloning, bevordert het uitdoven van de aangeleerde
responsen of handelingen.
Leerlingen proberen een medeleerling op stang te jagen door flauwe grappen. Wanneer de
leerling hierop niet reageert, wordt het gedrag van deze leerlingen niet bekrachtigd.
Mogelijks kan het pestgedrag zo uitdoven.
2.2 Sociaal leren
Wanneer je de eerste keer naar een feestje, nieuwe school, de ouders van je vriend(in), ... gaat,
ben je meestal wat gespannen en onzeker. Hoe gaat het eraan toe in de nieuwe, onbekende
omgeving ? Wat wordt er van mij verwacht ? Hoe moet ik me gedragen tegenover anderen ?
Door je ogen goed de kost te geven en heel alert te zijn t.a.v. gedragscodes, regels, ..., weet je al
vlug hoe je te gedragen en ga je je vrij vlug goed voelen in die nieuwe omgeving.
We kunnen dus:
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
nieuw gedrag verwerven door op een bewuste wijze gedrag van sommige personen in
onze omgeving te observeren en eventueel over te nemen.
We spreken dan van modelling, leren door imitatie, leren door observeren of sociaal leren.
Een mens kan dus ook iets leren zonder tot actie over te gaan of zonder bekrachtiging zoals
dit het geval was bij de operante conditionering.
Wij leren uiteraard niet zomaar van iedereen! We schenken vooral aandacht aan modelpersonen
die door hun kwaliteiten een aantrekkingskracht uitoefenen. Krachtige eigenschappen van een
model zijn onder meer status, macht, sekse, leeftijd en aantrekkelijkheid. Mensen die je zeer
waardeert en respecteert, waarmee je je verwant voelt, zul je makkelijker imiteren dan mensen
die je minder respecteert. Zo waren er bijvoorbeeld na de uitzendingen van ‘Flikken’ meer
aanmeldingen voor een opleiding op de politieschool.
Bandura deed veel onderzoek naar het leren van jonge kinderen. Kleuters kregen een model te
zien, dat een bepaald gedrag vertoont. Zo gebruikte Bandura bijvoorbeeld een model dat allerlei
agressieve handelingen verrichtte. Vervolgens werd het kind in de gelegenheid gesteld zelf dat
gedrag wel of niet te gaan vertonen. Het gedrag dat het kind dan vertoonde, werd vergeleken
met dat van kinderen die het model niet geobserveerd hadden. Zo kon men nagaan in hoeverre
leren via het model had plaatsgevonden.
Agressief gedrag werd door veel kleuters
overgenomen!
Enkele voorbeelden :
Veel cultuurgebonden gedragspatronen zijn onderhevig aan sociaal leren, zoals o.m. het mooi
vinden van iets in een bepaalde (sub)cultuur (bv. Schotse kilt voor mannen, neusbel, tatoeages,
slankheid, ...), het overnemen van modeverschijnselen, ...
Vaak nemen jongeren het ‘stoer’ gedrag van anderen over omdat ze zien dat hun modellen er
‘prestige’ mee winnen, bv. roken, alcohol drinken, drugs nemen, vandalisme, ...
Sommige leerlingen gaan de studie-inzet van een medestudent imiteren als deze steeds prima
resultaten behaalt.
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
Zoals we eerder aangaven, zal bij het aanvankelijk leren spreken, de operante conditionering het
spreekgedrag van het kind bepalen. De glimlach van een moeder bij de eerder toevallig
gevormde klankencombinatie ‘mama’ zal een grote bekrachtiging zijn voor het kind om
nogmaals ‘mama’ te zeggen. Het is echter onmogelijk dat conditioneren de enige leervorm is die
kan verklaren hoe taal in al zijn facetten kan worden aangeleerd en dan nog op zo’n korte tijd.
Hier is meer aan de hand : kinderen leren de complexiteit van de taal door imitatie van de
omgeving.
Een concreet voorbeeld vinden we in de vervoeging van zwakke en sterke
werkwoorden. Een kind zegt eerst heel correct ‘ik liep’ omdat het dat gehoord heeft. Na verloop
van tijd kent het kind heel wat werkwoorden en leert het de regel van het vervoegen van zwakke
werkwoorden. Het gaat dan die regel echter op alle werkwoorden toepassen, dus ook op de
sterke die het voordien correct uitsprak. Je hoort dan ‘ik loopte’, ‘ik zoekte’, ‘ik roepte’, ...
Niemand heeft deze verkeerde vervoeging aan het kind geleerd. Het neemt die regel over en past
hem op alles toe.
Opdracht : Kan je nog bepaalde vaardigheden of gedragingen bedenken die een kind aanleert
via sociaal leren ?
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
Besluit : Het ‘voorbeeld’ is een sterk opvoedingsmiddel omdat het gebaseerd is op de
imitatiedrang van het kind. Ouders maken hier in de opvoeding vaak gebruik van. Toch
wordt er ook veel onbewust (functioneel) aangeleerd. Ouders handelen voortdurend en
worden hierop door hun kinderen nagebootst. Op die manier leert het kind spreken, lopen,
zich aan verkeersregels houden, spelen, ...
Het imitatieleren is ook voor het leren van
gevoelens en houdingen van belang : bijvoorbeeld: respect hebben voor mensen met een
andere mening, het ontwikkelen van bepaalde voorkeuren (voor kleding, taal, …),
beleefdheidsregels toepassen, delen, … Vandaar dat het goede voorbeeld (van de ouders)
zeer belangrijk is voor de opvoeding.
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
Uiteraard hebben niet alleen ouders invloed op hun kind. Zeker wanneer kinderen ouder
worden, breidt hun leefwereld enorm uit. Ze nemen gedrag, normen en waarden, visies,
trends, ... over van vrienden, kennissen, vreemden, media, ... Dit geeft uiteraard een
belangrijke meerwaarde aan de opvoeding, maar leidt anderzijds ook tot conflicten tussen
ouders en kinderen (bijvoorbeeld jongeren van een andere cultuur die hier opgroeien en
Westerse ‘trekjes’ gaan vertonen) of deze ‘anderen’ kunnen zelfs -tot grote spijt van ouderseen (zeer) negatieve invloed uitoefenen (bijvoorbeeld drugmisbruik).
2.3. Inzichtelijk leren
Inzichtelijk leren is het plots begrijpen van een nieuw verband tussen dingen, waardoor het
mogelijk wordt een probleem op te lossen.
Köhler liet hoog in een kooi van een aap een banaan ophangen. De aap kon er onmogelijk bij.
Verderop stonden er nog twee kistjes. De aap was weinig actief, hij keek naar de banaan en naar
de kistjes, en nog eens terug, daarna sprong hij op om de kistjes op elkaar te stapelen.
Men noemt het plotseling doorbreken van inzicht een ‘aha-erlebnis’ (aha, nu weet ik het !).
Inzicht ontstaat doordat je op een nieuwe wijze gegevens hebt gecombineerd. Je ziet ineens een
nieuw verband.
Wanneer het inzicht verworven is, kan het gebruikt worden in gelijkaardige situaties. Het inzicht
wordt overgebracht, getransfereerd naar gelijkaardige probleemsituaties.
Ken je de oplossing van volgende probleemstellingen:
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
a) De punten moeten door 4 rechte aaneensluitende lijnen met elkaar verbonden worden.
Je potlood mag niet van het papier gehaald worden. De lijn maakt 3 hoeken. Elk punt
mag slechts 1 maal aangestipt worden. Men mag niet op dezelfde lijn teruggaan.
b) Waterlelies hebben de eigenschap te verdubbelen in aantal om de 24 uur. In het begin
van de zomer is er 1 waterlelie in een vijver. Na 60 dagen is de vijver volledig bedekt met
waterlelies. Wanneer was de vijver halfvol bedekt met waterlelies?
Het vinden van de oplossing wordt vaak gekenmerkt door een ‘Aha-erlebnis’. Opeens heb je een
inzicht of de oplossing. Vaak is het zo dat indien je regelmatig vraagstukken of raadsels tracht op
te lossen, je dit steeds sneller en beter kan omdat je de manier van denken of oplossingen vinden,
kan transfereren naar nieuwe of gelijkaardige probleemstellingen.
Wanneer een peuter een snoepje van het midden van een tafel wil halen, is dit op het eerste zicht
geen gemakkelijke opdracht. Tevergeefs strekt de peuter zich uit om toch het snoep te nemen.
Plots ziet het kind een stoel en schuift die bij de tafel, waardoor het zo bij het snoep kan. Nog
nooit was een snoepje zo lekker.
Leren puzzelen kan je ook verklaren vanuit het inzichtelijk leren. (Te) kleine kinderen hebben er
nog geen inzicht in en duwen enkele stukjes -al dan niet juist- in elkaar. Op gegeven moment
beseffen kinderen dat ze naar de vorm, de tekening, ... moeten kijken, en kunnen dan (aan hun
mogelijkheden aangepaste) puzzels maken.
Opdracht : Kan je nog bepaalde vaardigheden of gedragingen bedenken die een kind aanleert
via inzicht ?
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
Besluit : Inzicht hebben in opdrachten, in gedragingen, in waarden en normen, ... is zeer
belangrijk. Hulpverleners of personen die werken in de sociale sector, hebben dan ook een
zeer belangrijke taak om (over alles) zo duidelijk mogelijk te zijn of te verduidelijken indien
nodig (uiteraard moet je een kind niet alles aanbieden, maar ook mogelijkheden scheppen om
zelf tot een oplossing van een aantal problemen te komen !). Mensen die inzicht hebben,
voelen zich beter in hun vel.
Onwetendheid, niet begrijpen, ... kan leiden tot onvrede,
misnoegen, onbegrip, minderwaardigheid, ... Als jongeren weten waarom ouders het zo
belangrijk vinden om te weten waar hun kinderen vertoeven, dan gaan jongeren hier
waarschijnlijk gemakkelijker informatie over geven.
Als leerlingen de zinvolheid van
bepaalde opdrachten inzien, dan zullen zij deze opdrachten ook met meer enthousiasme
aanvatten.
2.4. Gewoontevorming
Het kind gaat bepaalde gedragingen als een gewoonte ervaren en deze als vanzelfsprekend
beschouwen, als ze meermaals herhaald worden.
Vaak stilzwijgend (en niet altijd bewust) worden er zo bepaalde gewoonten tot stand gebracht:
iemand begroeten, handen wassen voor het eten; afspraken rond tafelmanieren, zoals: aan
tafel blijven tot iedereen gegeten heeft, niet aan tafel roken vooraleer iedereen gedaan heeft
met eten, van alle eten dat opgediend wordt proeven, ...
Een ouder die de traditionele mannelijke en vrouwelijke rolpatronen bij zijn kinderen wil
doorbreken, kan als volgt redeneren : ‘Als mijn zoontje van kleins af aan gewoon wordt
gemaakt huishoudelijke karweitjes op te knappen, zal hij later het afwassen, de schoonmaak,
… niet als een exclusieve vrouwelijke aangelegenheid beschouwen.’
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
Opdracht : Kan je nog bepaalde vaardigheden of gedragingen bedenken die een kind aanleert
via gewenning ?
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………………………………………………………..
Doelstelling IV
Deel: Gedrag
Download