Binomium van Newton Faculteit Combinaties Voor n ∈ N ∈ Functies Functie Eénwaardig Eénduidig Expliciet Impliciet Stuksgewijs gedefinieerde functie Even – oneven Invers Samengestelde functie Een reële functie f is een voorschrift dat aan elk element van een verzameling A R (domein of definitiegebied, x-waarde) een element van een verzameling B R (bereik of beeldgebied, y-waarde) toekent. Notatie: f: A→ B: x → f x f f: R→ R: x → f(x) Een functie is éénwaardie wanneer met elke waarde van de onafhankelijke veranderlijke (x) juist 1 waarde van de afhankelijke veranderlijke (y) overeenstemt. In andere gevallen noemt men de functie meerwaardig. Een functie is éénduidig wanneer met elke waarde van de afhankelijk veranderlijke (y) juist 1 waarden van de onafhankelijke veranderlijke (x) overeenstemt. In andere gevallen noemt men de functie meerduidig. M sp xp ici s i fu c i f: R→ R h voorschrift kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maw y=f(x). M sp i p ici s i fu c i f: R→ R h voorschrift niet kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maar impliciet bepaald wordt uit een verband F(x,y)=0 E ë fu c i : R→ R: x → g(x) is een stuksgewijs gedefinieerde functie indien het voorschrift verschilt voor verschillende delen van het domein van de functie. E ë fu c i f: R→ R: x → f(x) is een even functie, indien voor elke waarde x uit het domein geldt: f(x)=f(-x). de grafiek van de functie is symmetrisch tov Yas. E ë fu c i f: R→ R: x → f(x) is een oneven functie, indien voor elke waarde x uit het domein geldt: f(x)= -f(-x). de grafiek van de functie is symmetrisch tov oorsprong. Het is ook mogelijk dat de functie noch even, noch oneven is. E ë fu c i : R→ R: x → x is i s fu c i f: R→ R: x → f(x), indien voor elke waarde y uit het domein van f geldt: f(y)=x g(x)=y (f’ x y Meestal noteert men de inverse functie als g=f -1. De beeldlijnen van de functies f en f -1 zijn gespiegeld tov de eerste bissectrice (y=x) E ë fu c i f: R→ R: x → f x is s s i fu c i s : R→ R: → x h: R→ R: → h(x), of f= g h, indien voor elke waarde van x geldt f(x)= g(h(x)). Limieten Limiet Oneigenlijk Linker – en rechterlimiet E fu c i f : R → R : x → f(x)bereikt in het punt x = a de limietwaarde L, of i → f x als de functiewaarden willekeurig dichtbij L komen voor die pu i ich .A ∞ zij . Wanneer de functiewaarde f(x) onbeperkt toeneemt of afneemt wanneer x nadert naar een reëel getal a f ±∞ , dan noemt men de limiet oneigenlijk. i → f x ±∞. In dit geval bereken we afzonderlijk linker – en rechterlimiet. De linkerlimiet van en functie f in het punt x =a wordt gedefinieerd als i → f x Continuïteit Asymptoten De rechterlimiet van en functie f in het punt x =a wordt gedefinieerd als i → f x De limiet van een functie in een punt bestaat enkel als in dat punt zowel linkerals rechterlimiet bestaan en deze limieten aan elkaar gelijk zijn. E fu c i f : R → R : x → f(x) is continu in een punt x =a als i → f x f . Indien de functiewaarde of de limietwaarde niet bestaan, of indien ze verschillend zijn, noemt men de functie discontinu in het betreffende punt. Een asymptoot van een functie is een rechte die de beeldlijn van deze functie willekeurig dicht nadert. Men deelt de asymptoten op in 3 types: Horizontale asymptoot: y=b Verticale asymptoot: x=a Schui sy p :y x+q Een éénwaardige functie kan een onbeperkt aantal verticale asymptoten hebben, maar in totaal hoogstens 2 schuine en/of horizontale asymptoten. E i i fu c i f ffi fu c i h f sch if f: R→ R: x → f(x) = mx+q. Een lineaire functie is éénwaardig en continu en wordt grafisch voorgesteld door een rechte. De waarde m is de richtingscoëfficiënt of helling van de functie, de waarde q bepaalt het snijpunt van de beeldlijn van de functie met de y-as. Een vergelijking van een rechte kan geschreven worden in; I p ici x+by+c b∈R i b i u f Exp ici y x+q q∈R f Exp ici x p p∈R Lineaire functie De vergelijking van een rechte door twee punten met coördinaten x y x y kan gevonden worden als y y x x en De rico = Absolute waarde functie Veeltermfunctie Parabool Rationale functie (veeltermbreuk) De vergelijking van een rechte door 1 punt met coördinaten x y en met gegeven rico m kan gevonden worden als y –y1=m(x-x1) Snijpunten van 2 rechten met vergelijkingen a1x+b1y+c1=0 en a2x+b2y+c2=0 kunnen gevonden worden door oplossing van het stelsel x+b y+c x+b y+c Ofwel heeft dit geen enkele oplossing, ofwel heeft dit 1 unieke oplossing (snijpunt), ofwel heeft dit oneindig veel oplossingen (rechten vallen samen). De absolute waarde functie associeert met elk reëel getal zijn absolute waarde: bs : R→ R: x → abs(x) = x Een veeltermfunctie van graad n heeft voorschrift f: R→ R: x → f(x) = anxn+ an-1xn-1+ + 1x+a0 ∈ 0, a1 n-1, an 0. Een veeltermfunctie heeft als domein de gehele reële as, is éénwaardig en continu Veeltermfunctie van graad 2. De top van de parabool heeft coördinaten (x0,y0). De symmetrieas is evenwijdig aan de y-as en heeft vergelijking x = x0. De parabool heeft de holle zijde naar boven indien a>0, naar benden indien a<0. Elke vergelijking van de gedaante y=ax²+bx+c beschrijft een parabool. Om de top te kennen, bereken je x0= - ; y0 is dan de functiewaarde van x0. Een rationale functie heeft voorschrift f : R→ R: x → f(x) = b0, b1 bn-1, bn ∈ R. h , met n,m ∈ i i fu c i is 0, ë a1 s n-1, an, Irrationale functie Cirkel Exponentiële functie Exponentiële functie (eigenschap) Natuurlijke exponentiële functie Groei- en vervalfunctie Logaritmische functie Logaritmische functie (eig) Periodiek Sinusfunctie verminderd met de waarden waarvoor de noemer nul wordt. Een rationale functie is continu op haar domein. Een irrationale functie heeft een voorschrift waarin een of meer wortelvormen voorkomen. Het domein van een irrationale functie is beperkt tot dat deel van de reële as waarvoor het argument onder de wortel het juiste teken bezit. Een irrationale functie is continu op haar domein. De impliciete vergelijking: (x-x0)²+(y-y0)²=r², met x0, y0 ∈ R ∈ R+0 beschrijft een cirkel. Het middelpunt van deze cirkel heeft coördinaten (x0,y0); de straal is r. domein: [x0-r, x0+r] Een exponentiële functie heeft voorschrift expa : R → R0+ : x → expa(x) = ax, met a ∈ R+\{0,1}. Het domein van een exponentiële functie is R, het bereik is R+0. Het grondtal a is noodzakelijk strikt positief, maar verschillend van 1. Een exponentiële functie expa ∈ R+{0,1} is Een éénwaardige functie Een continue functie Een strikt stijgende functie indien a>1, en een strikt dalende functie indien a<1 Grondtal: getal van Euler e= 2.718 Notatie: exp(x)= ex Zie figuur 1.15 p 21 Een exponentiële functie expa met a>1: groeifunctie. Schrijven we het beeld van een waarde x als dan noemt men de positieve waarde r de groeivoet van de functie Een exponentiële functie expa met 0<a<1: vervalfunctie. Schrijven we het beeld van een waarde als dan noemt men de positieve waarde r de vervalconstante van de functie De logaritmische functie loga is de inverse van de exponentiële functie expa. Ze heeft voorschrift loga : R+0 → R : x → loga x ∈ R+\{0,1}, en wordt y gedefinieerd als y = loga(x) x= a . Het domein van een logaritmische functie is R+0, het bereik is R. Het grondgetal a is noodzakelijk strikt positief, maar verschillend van 1. Briggse logaritme: grondtal 10 Natuurlijke logaritme: grondtal e Een logaritmische functie loga ∈ R+\{0,1} is Een éénwaardige functie Continue functie op het domein Een strikt stijgende functie indien a>1, en een strikt dalende functie indien a<1 E ë fu c i f: R→ R: x → f(x) is een periodieke functie met periode p, indien p ∈ R0+de kleinste waarde is waarvoor elke waarde x uit het domein geldt: f(x+p)=f(x) D si usfu c i si : R→ R: x → sin(x) Is positief voor hoeken uit het eerste en tweede kwadrant, en negatief voor hoeken uit het derde en vierde kwadrant. Heeft domein en R bereik . Is éénwaardig en meerduidig Is een oneven functie Is een periodieke fu c i p i π Is een continue functie Cosinusfunctie Tangensfunctie Boogsinusfunctie Bgsin (eigenschap) Boogcosinusfunctie Bgcos (eigenschap) Boogtangensfunctie Bgtan (eigenschap) D c si usfu c i c s : R→ R: x → cos(x) Is positief voor hoeken uit het eerste en vierde kwadrant, en negatief voor hoeken uit het tweede en derde kwadrant. Heeft domein en R bereik . Is éénwaardig en meerduidig Is een even functie Is p i i fu c i p i π Is een continue functie D sfu c i : R→ R: x → tan(x) Is positief voor hoeken uit het eerste en derde kwadrant, en negatief voor hoeken uit het tweede en vierde kwadrant. Heeft domein en R\ + π: bereik R. Is éénwaardig en meerduidig Is een oneven functie Is een periodieke functie met periode π Is discontinu in De boogsinusfunctie is de inverse van de sinusfunctie. De gewone boogsinusfuctie bgsin wordt gedefinieerd als y=bgsin(x) x=sin(y). x si De hoofdwaarde Bgsin wordt gedefinieerd als y = Bgsin (x) y ∈ y D fu c i b si : R→ R: x → bgsin(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik R Is meerwaardig en éénduidig D fu c i B si : R → R: x → Bgsin(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik [-π/ π/ Is éénwaardig en éénduidig Is continu op het domein De boogcosinusfunctie is de inverse van de cosinusfunctie. De gewone boogcosinusfuctie bgcos wordt gedefinieerd als y=bgcos(x) x=cos(y). x c s y De hoofdwaarde Bgcos wordt gedefinieerd als y = Bgcos (x) y ∈ π D fu c i b c s : R→ R: x → bgcos(x) Heeft domein [-1, 1] en bereik R Is meerwaardig en éénduidig D fu c i B c s : R → R: x → Bgcos(x) Heeft domein [b i π Is éénwaardig en éénduidig Is continu op het domein De boogtangensfunctie is de inverse van de tangensfunctie. De gewone boogtangensfuctie bgtan wordt gedefinieerd als y=bgtan(x) x=tan(y). x y De hoofdwaarde Bgtan wordt gedefinieerd als y = Bgtan (x) y ∈ D fu D fu ci b : R→ R: x → bgtan(x) Heeft domein R en bereik R\{π/ + π: Is meerwaardig en éénduidig ci B : R → R: x → Bgtan(x) Heeft domein R en bereik ]-π/ π/ Is éénwaardig en éénduidig Is continu ∈ } Afgeleiden Afgeleiden in een punt Afgeleide functie Afleidbaarheid en continuïteit Kettingregel Logaritmisch afleiden Helling Raaklijnen Lineaire benadering Middelwaardestelli ng Differentiaal Hogere orde afgeleide D f i door: F’ x0)= (x0) = i D fu c i f’ f f i fu c i f : R → R : x → f(x) in een punt x0 wordt gedefinieerd → fu c i f : R → R : x → f(x) beeldt elk punt af p f i i pu f f’ : R → R : x → f’ x (x) = i → Een functie is afleidbaar in een punt, als de afgeleide in dat punt bestaat, of als dat punt behoort tot het domein van de afgeleide functie. als de limiet bestaat. Een punt waarin de afgeleide niet bestaat= singulier punt ∆ ∆ ∆x ip h u b u sch ij s = . Men ∆ ∆ noemt dit een differentiequotiënt. Een functie f die afleidbaar is in een punt x=a, ia automatisch ook continu in dat punt. Een functie f die continu is in een punt x=a, is in dat punt niet noodzakelijk afleidbaar. Continuïteit is dus een nodige, maar geen voldoende voorwaarde voor afleidbaarheid. Vb absolute waarde functie abs : x → x , waarvoor we de afgeleide functie sx kunnen berekenen als abs(x) = sx I pu x b s f i is fu c i bs c i u i x is de functie wel continu, maar bestaat de afgeleide niet. Indien f en g afleidbare functies zijn, dan geldt voor de afgeleide van de samengestelde functie f g f g)(x) = f x f’ x ’ x Voor een functie vergelijking kan de afgeleide al volgt gevonden worden: Neem de natuurlijke logaritme van beide leden, en gebruik de eigenschap . om het rechterlid te vereenvoudigen Leid beide leden af naar x s p y’ en vul in de laatste stap het voorschrift van y in De helling van de curve f in een punt P = (x0, f(x0)) is de helling van de raaklijn aan de curve in dat punt, en kan berekend worden als de afgeleide van f in het punt x0 f f’ x0)= i → . Beschouw een afleidbare functie f en een punt P = (x0,f(x0)) op de curve f. De vergelijking van de raaklijn aan de curve in het punt P luidt y-f(x0 f’ x0)(x-x0) De beeldwaarde op de raaklijn kan gebruikt worden al benadering voor de werkelijke functiewaarde, of voor x in de buurt van x0. F x ≈ f x0 +f’ x0)(x-x0). Men noemt dit een lineaire benadering of benadering van eerste orde. Beschouw een functie f die continu is op het gesloten interval [a,b] en afleidbaar op het open interval ]a,b[. er bestaat dan minstens één punt c in het open interval ]a,b[ waarvoor er bestaat een c waar de helling van de raaklijn gelijk is aan de helling van de rechte door de punten (a, f(a)) en (b,f(b)). Beide rechten zijn dus evenwijdig. Voor een afleidbare functie met voorschrift y=f(x) wordt de differentiaal in een punt x0 gedefinieerd als df(x0 f’ x0)dx D h f i fu c i f : R → R : x → f (x) worden gedefinieerd als f’’ x f(x)= f’ x f’’’ x f(x) = f’’ x fn(x) = f(x) = (fn-1 x ≥ Extremum-onderzoek Stijgen – dalen Stijgen – dalen (eigenschap) Convex - concaaf Convex – concaaf (eig) Buigpunten Absolute extrema Lokale extrema Een functie f is stijgend op een interval als voor elke twee punten a<b uit dit i f f b . Een functie f is dalend op een interval als voor twee punten a<b uit dit interval geldt dat f(a) ≥f b Strikt wil zeggen dat er geen horizontale stukken zijn. Opmerking: punten waar de functie overgaat van stijgen naar dalen of van dalen naar stijgen, zijn (lokale) extrema (minimum, maximum) Beschouw een functie f die afleidbaar is op een open interval. De functie f is stijgend op dit interval f’ ≥ pu h i . De functie f is dalend op dit interval f’ pu h i . I i f’ p i is fu c i ijkertijd stijgend en dalend, en dus constant op dit interval. Zie bewijs p48 Opmerking: De eigenschap zegt dat wanneer een functie overal in een interval afleidbaar is, het teken van de afgeleide aangeeft of de functie stijgt of daalt op dit interval. Ook wanneer er een discreet aantal punten zijn waar de afgeleid oneigenlijk is of zelfs niet bestaat, blijft de eigenschap gelden. Zie p 105 Een functie f is convex op een interval als voor elke twee punten a en b uit dit interval geldt dat maw als elk lijnstuk dat twee punten van de grafiek verbindt, volledig boven de grafiek ligt. Een functie is concaaf op een interval als voor elke twee punten a en b uit dit interval geldt dat ≥ maw als elk lijnstuk dat twee punten van de grafiek verbindt, volledig onder de grafiek ligt. Beschouw een functie f die tweemaal afleidbaar is op een interval De functie f is convex op dit interval f ’’ ≥ pu h i . De functie f is concaaf op dit interval f ’’ pu h i . Indien f ’’ p i is fu c i ij ij c x c c f en dus lineair op dit interval. Opmerking: De eigenschap zegt dat wanneer een functie overal in een interval tweemaal afleidbaar is, het teken van de tweede afgeleide aangeeft of de functie convex of concaaf is op dit interval. Opnieuw blijft de eigenschap gelden wanneer er een discreet aantal punten zijn waar de tweede afgeleide oneigenlijk is of zelfs niet bestaat. Een continue functie f bereikt een buigpunt in het punt x0 Є f i i functie in dit punt overgaat van een convexe toestand naar een concave toestand of andersom Een functie f bereikt een absoluut maximum in het punt a, indien voor elk punt x ui h i f x f . Een functie f bereikt een absoluut minimum in het punt a indien voor elk punt x ui h i f x ≥f . Een functie f bereikt een lokaal maximum in het punt x0 indien voor elk punt x in de buurt van het punt x0 f x f x0). Een functie f bereikt een lokaal minimum in het punt x0 indien voor elk punt x in de buurt van het punt x0 f x ≥ f x0). Let op: Bij continue functies kan een extremum enkel optreden in punten waar de Eerste test voor extrema Tweede test voor extrema Eerste test voor buigpunten Tweede test voor buigpunten Globaal functieverloop afgeleide nul wordt of niet bestaat. Het omgekeerde is niet waar: het feit dat de afgeleide nul wordt, garandeert niet dat we te maken hebben met een extremum. Het gaat dus om een noodzakelijke voorwaarde, maar niet om een voldoende voorwaarde. Beschouw een functie f die continu is in een punt x0, dat geen randpunt is van het domein. Als de afgeleide functie in het punt x0 verandert van teken, dan bereikt de functie in x0 een lokaal extremum. I i f’ x p x0 - h, x0 f’ x p x0, x0+h h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van stijgen naar dalen, dan heeft f een lokaal maximum in x0. I i f’ x p x0 - h, x0 f’ x p ]x0, x0+h h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van dalen naar stijgen, dan heeft f een lokaal minimum in x0. Opmerking: H b s f’ x0) zelf is in deze stelling niet vereist; in het punt x0 kan de afgeleide nul worden (een kritisch punt of stationair punt), of kan de afgeleide niet bestaan (een singulier punt). Voor functies die overal afleidbaar zijn, komen enkel de stationaire punten in aanmerking voor het bepalen van extrema. Beschouw een functie f die tweemaal afleidbaar is op een interval [a, b]. De functie f bereikt een lokaal maximum in een punt x0 van het interval f x ]a, b[, als f x De functie f bereikt een lokaal minimum in een punt x0 van het interval ]a, f x b[, als f x D p f’ s i p f’’ orde voorwaarde. Opmerking: I i f’ x0 f’’ x0) = 0, dan kunnen we geen onmiddellijk besluit trekken, en is verder onderzoek noodzakelijk, vb door toepassing van de eerste test voor extrema. Het punt x0 kan dan naast een extremum ook een buigpunt zijn. Vb p 54 Beschouw een functie f die continu is in een punt x0, dat geen randpunt is van het domein. Als de tweede afgeleide in het punt x0 verandert van teken, dan bereikt de functie in x0 een buigpunt. I i f’’ x p x0 – h, x0 f’’ x p x0, x0 + h h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van convex naar concaaf, dan heeft f een buigpunt in x0 I i f’’ x p x0 – h, x0 f’’ x p x0, x0 + h h ∈ R+, maw indien f in x0 overgaat van concaaf naar convex, dan heeft f een buigpunt in x0 Beschouw een functie f die tweemaal afleidbaar is op een interval [a, b]/ De functie f bereikt een buigpunt in een punt x0 van het interval ]a, b[, als f x f iss i x Vb p 110 Doorloop volgende stappen bij het onderzoek naar het verloop van een reële functie f: 1. Domein Bestaansinterval Discontinuïteitspunten 2. Symmetrieën 3. 4. 5. 6. 7. Even – oneven Periodiciteit Eenvoudige punten Snijpunten met coördinaatassen Randpunten van het bestaansinterval Asymptoten Horizontale en schuine asymptoten Verticale asymptoten Eerste afgeleide sch if f’ u pu f’ s i i pu pu (singuliere punten) T f’ s ij f Extrema Tweede afgeleide sch if f’’ u pu f’’ pu f’’ i b s T f’’ c xi i f Buigpunten Grafiek f’ i b s Integralen Primitieve functie Als f: R R continu is op een interval, dan noemt men F: R R een primitieve functie of stamfunctie van f op dit interval als voor alle x in dit interval Onbepaalde integraal Als f: R R continu is op een interval, dan noemt men de verzameling van alle primitieve functies van f op dit interval de onbepaalde integraal. We noteren dit als + voor alle x in dit interval, met F een primitieve functie van f op dit interval en C een willekeurig reëel getal. F(x) achter integraalteken = integrandum, x= integratieveranderlijke, C= integraalconstante. Dx geeft an dat we de primitieve functies zoeken bij een afleiding naar x. Onbepaalde integraal en afgeleide (eig) Als f:R R continu is, dan geldt . Als f : R R afleidbaar is, dan geldt + Zie bewijs p79 Als f : RR en g : R R c Basiseigenschappen onbepaalde integraal (eig) . i u zij ЄR . + + Zie bewijs p82 Als f : R R en g : R R c Integratie door splitsing (eig) ⍺ + i u zij ⍺ ⍺ ЄR + Bewijs: volgt onmiddellijk uit de basiseigenschappen Integratie door Als f : R R continu is en g : R R afleidbaar is, dan geldt cЄR substitutie Zie bewijs p 85 Regel Herhaling goniometrie Gebruik: wanneer het integrandum functievormen bevat waarvoor niet onmiddellijk een primitieve functie bekend is, maar wel kan herleid worden naar een standaardintegraal Integrandum is standaardintegraal maar bevat ipv x een minder eenvoudige vorm g(x) Integrandum bevat transformatie g(x) van x en ook de afgeleide ervan c s si c s c s + si c s c s si si Als f : R R en g : R R afleidbaar zijn, dan geldt Partiële integratie Zie bewijs p 91 Gebruik wanneer in het integrandum exponentiële vormen, veeltermen en goniometrische vormen onderling worden gecombineerd. Kies voor f(x) die factor die eenvoudiger wordt wanneer je de afgeleide neemt. Regel Exponentiële factor en een veelterm - f(x): veelterm - ’ x : xp ië Goniometrische vorm en een veelterm - f(x): veelterm - ’ x : i isch Exponentiële factor en een goniometrische vorm - f(x): exponentiële vorm - ’ x : i isch 2 keer na elkaar toepassen, dan krijg je de oorspronkelijke integraal terug, uit deze gelijkheid kan je de integraal afzonderen Meetkundige betekenis onbepaalde integraal (eig) Als f : R R continu is op een interval dat x0 bevat, als S(x) de oppervlakte is tussen de curve van f en de X-as van het vaste punt x0 tot aan een punt x in het i S’ x f x zie bewijs p 98 Oppervlakte tussen een curve en de xas(eig) Als f : R R continu is op een interval dat x0, a en b bevat, als F : R R een primitieve functie is van f, dan geldt voor de oppervlakte Sab tussen de curve van f en de x-as tussen de punten a en b dat Sab= F(b)-F(a) zie bewijs p 99 opmerking: wanneer de curve van f boven de x-as ligt, dan zal sab een positieve waarde hebben. Ligt de curve van f onder d x-as, dan is sab negatief. Bepaalde integraal Als f : R R continu is op een interval dat a en b bevat, dan wordt de bepaalde integraal van f over het interval [a,b] gedefinieerd als met F een primitieve functie van f op [a,b] Eigenschap Als f : R R continu is op een interval dat a en b bevat en Sab is de oppervlakte tussen de curve van f en x-as tussen de punten a en b, dan geldt ab Als f : R R c i u is p i b cb ЄR Basiseigenschappen . . + Zie bewijs p 101 Als f : R R continu is op een interval dat a en b bevat, dan geldt voor t tussen a en b Bepaalde integraal en afgeleide (eig) Zie bewijs p 101 Integratie door splitsing Integratie door substitutie Als f : R R en g : R R c dan geldt ⍺ + zie bewijs p 102 i u zij ⍺ p i bb ⍺ ЄR + Als g : R R afleidbaar is op een interval dat a en b bevat en f : R R is continu op een interval dat g(a) en g(b) bevat, dan geldt Partiële integratie Als f : R R en g : R R afleidbaar zijn op een interval dat a en b bevat, dan geldt Oppervlaktesituatie 1 De oppervlakte met f : R R+ positief en continu op een interval dat a en b bevat, kan berekend worden als opp= Oppervlaktesituatie 2 De oppervlakte met f : R R continu op een interval dat a,b en c bevat, kan berekend worden als opp= Oppervlaktesituatie 3 De oppervlakte met f : R R en g : R R continu op een interval dat a en b bevat, kan berekend worden als opp= Gebied opsplitsen Soms moet een gebied opgesplitst worden in deelgebieden, zodat elk deelgebied tot een standaardintegraal herleid wordt. Middelwaardestelli ng integral (eig) Als f : R R continu is op een interval dat a en b bevat, dan bestaat er minstens één punt c in het open interval ]a,b[ zodat . Als f: R R continu is op een interval dat a en b bevat, dan wordt de gemiddelde Gemiddelde waarde waarde van f over het interval [a,b] gedefinieerd als . van een functie over een interval Riemann-som Als f : R R continu is op een interval dat a en b bevat, als het interval [a,b] wordt verdeeld in n kleinere deelintervallen met breedte x=(b-a)/n, en als c1, c c i u i pu zij i z i + + + i=1nf(ci) een riemannsom voor de functie f op het interval [a,b]. Bepaalde integraal en Riemann-som (eig) Als f : R R continu is op een interval dat a en b bevat, als het interval [a,b] wordt verdeeld in n kleinere deelintervallen met breedte x=(b-a)/n, en als c1, c c i u i pu zij i z i i →∞ Beschouw een functie f : R R die continu is op een interval dat a en b bevat. Verdeel het interval [a,b] in n deelintervallen met breedte x=(b-a)/n en noem pu x x x -1 <xn = b deze verdeling genereert verschillende benaderingen voor de bepaalde integraal Rechthoeksregel Linkerpunt-benadering BL= x. . Rechterpunt-benadering x. Midpunt-benadering - . Indien de functie f : R R stijgt over het hele interval [a,b], dan geldt Rechthoeksregel (eig) B , de linkerpunt-benadering bepaalt een ondergrens, de rechterpunt-benadering een bovengrens. Indien de functie f : R R daalt over het hele interval [a,b], dan geldt B ≥ ≥ , de linkerpunt-benadering bepaalt een bovengrens, de rechterpunt-benadering een ondergrens. Als de functie f : R R c i u is p +∞ i Oneigenlijke integraal → +∞ Als de functie f : R R continu is op ] -∞ b i fi i fi i → +∞ limiet bestaat en een eindige reële waarde geeft: convergent limiet bestaat maar is oneindig: divergent limiet bestaat niet:onbepaald Regel Let op! Wanneer beide integratiegrenzen oneindig zijn, dan met je de integraal opsplitsen. Enkel indien beide deelintegralen convergent zijn, is ook de hele integraal convergent. Poisson-integraal Er geldt Functies van meerdere veranderlijken Assenstelsel Functie Onafhankelijke en afhankelijke veranderlijken Éénwaardig/meer waardig Éénduidig/meerdui dig Impliciet Expliciet Oppervlakken en krommen Vlakken en rechten Vlakke doorsneden Contour Rechts assenstelsel gedefinieerd in de ruimte, waarbij alle assen (X, Y, Z) loodrecht op elkaar staan. Van elk punt in de ruimte kennen we de drie coördinaten, wanneer we het punt projecteren op de drie assen. De drie assen bepalen twee per twee een coördinaatvlak en verdelen de ruimte in acht octanten. Het gebied waarin de drie coördinaten positief zijn, noemen we het eerste octant. speciale punten: Punten op de coördinaatassen: (a,0,0) (0,b,0) (0,0,c) Punten op de coördinaatvlakken: (a,b,0) (0,b,c) (a,0,c) Een reële functie f met twee veranderlijken is een voorschrift dat aan elk element van een verzameling A R x R (domein of definitiegebied) een element van een verzameling B R (bereik of beeldgebied) toekent. Notatie: f: R x R→ R : (x,y) → f(x,y) of f: R²→ R: (x,y) → f(x,y) X en y zijn onafhankelijke veranderlijken Z is de afhankelijke veranderlijke Eenwaardig: elk koppel(x,y) uit het definitiegebied stemt overeen met juist één waarde van de afhankelijke. Anders meerwaardig Éénduidig: elke waarde van de afhankelijke veranderlijke stemt overeen met juist één koppen (x,y) uit het definitiegebied. Anders meerduidig M sp i p ici s i fu c i f: R x R→ R het voorschrift niet kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maar impliciet bepaald wordt uit een verband F(x,y,z)=0 M sp xp ici s i fu c i f: R x R→ R het voorschrift kan geëxpliciteerd worden naar de afhankelijke veranderlijke, maw z=f(x,y). Reële functies van twee veranderlijken worden grafisch voorgesteld door een oppervlak in de ruimte. krommen = doorsnede van twee oppervlakken z=f1(x,y) z=f2(x,y) Vlak: ax+by+cz+d=0 (a, b en c niet tegelijk nul) Rechte=doorsnede van twee vlakken A1x+b1y+c1z+d1 (niet tegelijk nul) A2x+b2y+c2z+d2 (niet tegelijk nul) Speciale vergelijkingen ij i c ö i : x ⍺ y ) (z= ) coördinaatassen Om inzicht te krijgen in de structuur van een oppervlak in de ruimte, is het zinvol te kijken naar doorsneden met vlakken evenwijdig met de coördinaatassen. Doorsneden evenwijdig met XY-vlak=niveaukromme -z=f(x,y) -z=c Doorsneden evenwijdig met XZ-vlak -z=f(x,y) -y=b Doorsneden evenwijdig me YZ-vlak - z=f(x,y) -x=a Voor een reële functie f met twee veranderlijken f : R2 → R : x y → f(x,y) definieert men een contour of contourlijn als de verzameling van alle punten in Contour-plot Functies van n veranderlijken het XY-vlak met eenzelfde beeldwaarde, of Cf α { x y ∈ R f x y α} Is een grafische voorstelling van verschillende contourlijnen tegelijkertijd. (grijstinten) p138 Een reële functie f van n veranderlijken is een voorschrift dat aan elk element van een verzameling A c Rn { x x x ;x Є R x Є R x ЄR} (domein of definitiegebied: verzameling van n-tupels) een element van een verzameling B c R (bereik of beeldgebied) toekent. Partiële afgeleiden D p ië (x0, y0 i → D p ië (x0, y0 Partiële afgeleiden Betekenis partiële afgeleide i x fu c i f : R → R : x y → f(x, y) in een punt : f’x (x0, y0) = x y = y fu c i f : R → R : x y → f(x, y) in een punt : f’y (x0, y0) = x y = fi i f i fi i i → Beide partiële afgeleiden kunnen we terug als functies definiëren, waarvoor we i s f’x = f f’y = gebruiken. we gaan na hoe de functiewaarde verandert wanneer we één veranderlijke wijzigen. We beschouwen de andere veranderlijke als een constante. Een functie is partieel afleidbaar wanneer alle partiële afgeleiden ervan bestaan. De partiële afgeleide van een functie f naar x berekend in het punt (x0, y0), is gelijk aan de helling van de raaklijn aan de (vlakke) doorsnede van het oppervlak met het vlak y = y0 in het punt P = (x0, y0, f(x0, y0)): z f xy Vlakke doorsnede: y y H i : f’x (x0, y0) = i → De partiële afgeleide van een functie f naar y berekend in het punt (x0, y0), is gelijk aan de helling van de raaklijn aan de (vlakke) doorsnede van het oppervlak met het val x = x0 in het punt P = (x0, y0, f(x0, y0)): z f x y Vlakke doorsnede: y y H i : f’y (x0, y0) = i → Vaststellingen: (x0, y0) >0: doorsnede van het oppervlak met het vlak y = y0 in het punt P stijgend (x0, y0) <0: doorsnede van het oppervlak met het vlak y = y0 in het punt P dalend (x0, y0) >0: doorsnede van het oppervlak met het vlak x = x0 in het punt Hogere orde partiële afgeleiden f P stijgend (x0, y0) <0: doorsnede van het oppervlak met het vlak x = x0 in het punt P dalend De tweede orde partiële afgeleiden van een functie f : R² → R : x y → f(x,y) worden gedefinieerd als: f f f x x x f x y x f f y x y f f f y y y Vaststellingen: f f y f x (x0,y0)>0: doorsnede van het oppervlak met het vlak y=y0 in het punt P convex (x0,y0)<0: doorsnede van het oppervlak met het vlak y=y0 in het punt P concaaf : doorsnede van het oppervlak met het vlak x=x0 in het punt P convex Stelling van Young of stelling van Clairaut Homogene functie Homogene functies (eig) punt P concaaf Zie ook partiële afgeleiden voor functie van n veranderlijken B sch u fu c i f : R → R: x y → f(x,y) waarvoor de beide gemengde partiële afgeleiden f f continu zijn in een gebied G R². dan geldt op dit gebied G dat f f E ë fu c i f : R → R : x y → f(x,y) is een homogene functie van graad m, i i p x y ui h i i u i ∈ R+0 geldt: f(tx,ty) = tm f(x,y). Opmerking: De graad m hoeft niet noodzakelijk geheel of positief te zijn. Speciale situaties zijn homogene functies met graad 1 en graad 0. I i fu c i f : R → R h is i i p ië afgeleiden bestaan, dan geldt voor de partiële afgeleiden van eerste orde: De functies en zijn ook homogene functie van graad m -1 N – dimensies Totale differentiaal Impliciet afleiden Impliciete functie stelling F(x,y) = 0 Bewijs p 155 : doorsnede van het oppervlak met het vlak x=x0 in het x (x,y) + y (x,y) stelling/identiteit van Euler P 164 Voor een partieel afleidbare functie met voorschrift z = f(x,y) wordt de totale differentiaal in een punt (x0, y0) gedefinieerd als df(x0,y0) = f (x0,y0)dx + f (x0,y0)dy = dxf(x0,y0) + dyf(x0,y0). Verkorte notatie: dz= f dx + f dy Wanneer de vergelijking van een functie gegeven is in een impliciete vorm F(x,y) = 0, dan kan de afgeleide van y naar x, of van de (onbekende) expliciete vorm y = f(x) als volgt gevonden worden: Leid beide leden af naar x G p y’ z y’ s p y’ Vbn p 78 en 79 Wanneer de vergelijking van een functie met één onafhankelijke veranderlijke gegeven is in een impliciete vorm F(x,y) = 0, dan kan de afgeleide voor de (onbekende) expliciete vorm y = f(x) in een punt x0 s: f’ x0) = met y0 bepaald door F(x0,y0)=0 voor zover de functie f gedefinieerd is en de partiële afgeleide in de noemer verschilt van nul. F(x,y) = 0 ↓ dF(x,y)=0 ↓ F x+ F y ↓ F y F x ↓ Y’ Impliciete functie stelling F(x,y,z) = 0 Bewijs p 156 Wanneer de vergelijking van een functie met twee onafhankelijke veranderlijken gegeven is in een impliciete vorm F(x,y,z) = 0, dan kan de afgeleide voor de (onbekende) expliciete vorm z = f(x,y) in een punt (x0,yà) gevonden worden als: f (x0,y0) = = en f (x0,y0) = = met z0 bepaald door F(x0,y0,z0)=0 voor zover de functie f gedefinieerd is en de partiële afgeleide in de noemer verschilt van nul. F(x,y,z) = 0 ↓ dF(x,y,z)=0 ↓ F x+ F y+ F z ↓ F z F x F y ↓ dz = x y ↓ en Raaklijn expliciet voorschrift Raaklijn impliciet voorschrift Beschouw een afleidbare functie f en een punt P= (x0,y0) op de curve van f. de vergelijking van de raaklijn aan de curve in het punt P luidt: y-y f ‘ x x-x0) met y0=f(x0) De vergelijking van de raaklijn in het punt P = (x0,y0) aan de curve met impliciete vergelijking F(x,y)=0 luidt F x y x x + F x y y y y y f x x x ↓ f’ x0) = Bewijs ↓ y Raakvlak expliciet voorschrift Lineaire benadering Raakvlak impliciet voorschrift (impliciete functie stelling) y F x y F x y x x ↓ F x y y y F x y x x Beschouw een afleidbare functie f en een punt P = (x0,y0,z0) op het oppervlak met vergelijking z=f(x,y). De vergelijking van het raakvlak aan het oppervlak in het punt P luit: z – z0= f (x0, y0) (x-x0) +f (x0,y0) (y-y0) met z0=f(x0,y0). De beeldwaarde op het raakvlak kan gebruikt worden al benadering voor de werkelijke functiewaarde, of voor (x,y) in de buurt van (x0,y0 : f x y ≈ f x0,y0) + f (x0, y0) (x-x0) +f (x0,y0) (y-y0). Men noemt dit een lineaire benadering of benadering van eerste orde. De vergelijking van het raakvlak in het punt P = (x0,y0,z0) aan het oppervlak met impliciete vergelijking F(x,y,z)=0 luidt F x y z x x + F x y z y y0+ Fz (x0,y0,z0 z z0)=0 z ↓ z f x y Bewijs f x y x x + f x y F x y z F x y z y y met z0=f(x0,y0) F x y z F x y z f x y ↓ z z ↓ F x y z F x y z F x y z z z x x F x y z F x y z F x y z x x y y F x y z y y Extremum-onderzoek Lokale extrema Lokale extrema eerst orde voorwaarde Gebonden extremumprobleem lagrangefunctie Gebonden extrema eerst orde voorwaarde Betekenis Lagrange multiplicator E fu c i f : R → R b i xi u i h pu x0,y0), indien voor elk punt (x,y) in de buurt van het punt (x0,y0 f x y f x0,y0) E fu c i f : R → R b i lokaal minimum in het punt (x0,y0), indien voor elk punt (x,y) in de buurt van het punt (x0,y0 f x y ≥f(x0,y0) E p i f i b fu c i f : R → R x u bereiken in het punt (x0,y0) als dit punt een stationair of kritisch punt is, ie Extremum bij paraboloïde: minimum Extremum bij zadeloppervlak: zadelpunt Bij een gebonden extremum-probleem zoeken we de extrema van een functie f : R → R : x y → f(x,y) onder een voorwaarden (nevenvoorwaarde) g(x,y)=C. De functie f noemen we de doelfunctie, alle punten (x,y) die voldoen aan de nevenvoorwaarde worden toegelaten punten of bruikbare punten genoemd. We zoeken niet naar een gewoon maximum of minimum, maar we zoeken onder alle toegelaten punten die punten waar f in vergelijking met de functiewaarde in andere toegelaten punten een maximum of minimum bereikt. We spreken dan van een gebonden maximum of minimum. Substitutiemethode: wanneer de nevenvoorwaarde geëxpliciteerd kan worden naar één van de veranderijken, dan kunnen we het gebonden extremumprobleem met twee veranderlijken en 1 voorwaarde herleiden naar een gewoon extremum-probleem met 1 veranderlijke. De tweede veranderlijke kan dan achteraf makkelijk berekend worden aan de hand van het verband tussen beide. h b p x fu c i f : R → R de voorwaarde g(x,y)=C, wordt de Lagrange-functie gedefinieerd als L(x,y,) = f(x,y) - (g(x,y)-C). De variabele noemt men de Lagrangemultiplicator. E p i f i b fu c i f : R → R x u b i i h punt (x0,y0) onder de voorwaarde g(x,y)=C met g een partieel afleidbare functie, als dit punt deel uitmaakt van een stationair punt voor de lagrange-functie, i.e. als er een waarde 0 bestaat waarvoor: → → → Uitwerking p 185 Beschouw partieel afleidbare functies f en g en een optimaal punt (x0,y0,0) met functiewaarde f0 = f(x0,y0) voor het gebonden extremum-probleem: bepaal de extrema van f onder de voorwaarde g(x,y)=C. als de waarde van C varieert, dan hangt ook het optimum af van C, of x0= x0(C), y0=y0(C) en f0 = f0(C) = f(x0(C), y0(C)). Er geldt 0 = . BELANGRIJK: Deze eigenschap zegt maw dat de waarde van de Lagrange-multiplicator overeenstemt met de helling van f indien bekeken als functie van C. OF je kan de lagrange-multiplicator interpreteren als de ogenblikkelijke aangroei van de doelfunctie in het optimum indien de waarde C in de nevenvoorwaarde met één eenheid wordt verhoogd. FORMULES EN REKENREGELS Functies Cos²x+sin²x=1 Tan(α)= Grondformule goniometrische functies α Si α C s α T α 0 0 1 0 Si α π/6 1/2 √3/ √3/3 T π/4 √ / √ / 1 π/3 √3/ 1/2 √3 π/ 1 0 / π 0 -1 0 α α C s α Exponenten MAAR + Logaritmische functies + ∈ R+\{ } x y z ∈ R+0 geldt : Loga (x*y*z)= loga (x)+ loga (y)+ loga (z) Loga (x/y) = loga (x) - loga (y) Loga (xy)= y * loga (x) MAAR Loga (x)+ loga (y)= loga z x+y z Loga (x) - loga (y) = loga z x-y=z Aloga(x)=x Loga(ay)=y Limieten Limieten berekenen Asymptoten berekenen 1. invullen . b u →±∞ enkel hoogstegraadstermen 3. B u →±∞ zelfde macht van x vooraan in teller en noemer 4. pi b p / f ∞/∞ ’hôpi 5. VOG 0*∞ f ∞-∞ herschrijven Horizontale asymptoten y=b De vergelijking van eventuele horizontale asymptoten van een functie kan als volgt gevonden worden: Definitie en berekening: een reële functie f heeft een horizontale asymptoot y=b voor negatieve waarden als of voor positieve → waarden als → Praktisch: b i i fu c i x ±∞ beweegt; vind je een eindige waarde, dan heeft de functie een horizontale asymptoot. NOOIT horizontale en schuine asymptoot Verticale asymptoot x=a De vergelijking van eventuele verticale asymptoten van een functie kan als volgt gevonden worden: Definitie en berekening: een reële functie f heeft een verticale asymptoot x = a als ±∞. → Praktisch: bij rationale functies komen verticale asymptoten voor bij de nulpunten van de noemer die geen nulpunt van de teller zijn. Schuine asymptoot y=mx+q De vergelijking van eventuele schuine asymptoten van een functie kan als volgt gevonden worden: Definitie en berekening: een reële functie f heeft een schuine asymptoot y=mx+q voor negatieve waarden als / en → of voor positieve waarden als / → → = en → +∞( )= ∈ R0 q ∈ R Praktisch: bereken de vermelde limietwaarden. Vind je een eindige waarde, dan heeft de functie een schuine asymptoot. Vind je m=0, dan gaat het eigenlijk om een horizontale asymptoot. Afgeleiden x+b b∈R (xn) = nxn-1 √x ∈ R0 / √x x (1/x) = - /x x (sinx) = cos x (cosx)= -sinx Basisafgeleiden (tanx) = 1/(cos²x) B si x / √ -x²) (Bgcosx) = - / √ -x²) (Bgtanx) = 1/1+x² (ex) = ex (ax) = ax ∈ R+\{0,1} (lnx)=1/x (logax / x f x f’ x f x + Som, verschil, product en quotiënt (f(x) f x x x x ∈ R+\{0,1} ∈R f’ x + ’ x f’ x - ’ x f x ’ x + (1/f(x)) = -f’ x /f x f x / x x f’ x i x f’ x i f x – f x ’ x / x i ECONOMISCHE TOEPASSINGEN i x Economische functies Productiefunctie P : R+ → R+ : A → q=P(A) Cobb Douglas P A γAα bij γ α + + Vraagfunctie D : R → R : p → q=D(p) of F = D-1 : R+ → R+ : q → p=F(q) p = F(q) = D-1(q) = p0 – q q p0/m) of q = D(p) = (p0 – p / p p 0) Lineair model waarbij p0 > 0 en m > 0 Opbrengsten zuivere concurrentie R : R+ → R+ : q →R(q) = pq functie monopolie R : R+ → R+ : q →R(q) = F(q)q Voor monopoliesituatie Vervolg lineair R(q) = (p0 - mq) q = -mq² + p0q waarbij p0 > 0 en m > 0 model top (p0/2m, p0²/4m) Kostenfunctie : R+ → R+ : q →K = K(q) K(q) = aq² + bq + c waarbij a, b, c > 0 Kwadratisch top (-b/2a, c-b²/4a) model snijdt de verticale as in het punt (0, c) de vaste kosten bedragen c. Winstfunctie W : R+ → R : q →W = R(q) - K(q) Vervolg W = R(q) - K(q) = (-mq² + p0q) – (aq² + bq + c) waarbij p0, m, a, b, c > 0. voorgaande modellen Groei – en y = ax = erx mer r = ln a vervalfunctie y = ax = e-rx mer r = -ln a Evolutie van P(t) = P0eα met P0 p pu i p ij s ip α populaties groeivoet van de populatie. ECONOMISCHE TOEPASSINGEN Economische functies Voor een economische functie f : R+ → R : x → f(x) geldt: De gemiddelde waarde voor f is de functie Gemiddelde en marginale functie Gemiddelde en marginale functie Gemiddelde vs marginale waarde Bewijs Productiefunctie Gemiddelde en marginale productie D i f is → fu c i f’ : R+ → R : x → f’ x → (x) De gemiddelde en marginale waarde van een economische functie f : R+ → R in een punt van het domein hebben een eenvoudige meetkundige betekenis. Gemiddelde waarde berekend in x=x0 is de helling van de voerstraal (rico rechte door (0,0) en tot het punt (x0,f(x0)) D i f’ berekend in x=x0 is de helling van de raaklijn aan de curve van f in het punt (x0, f(x0)) Beschouw een afleidbare economische functie f : R+ → R. Waar de gemiddelde functie stijgt, ligt de curve van de marginale functie boven die van de gemiddelde functie. Waar de gemiddelde functie daalt, ligt de curve van de marginale functie onder die van de gemiddelde functie. Waar de gemiddelde functie een lokaal extremum bereikt, vallen gemiddelde en marginale waarden samen. Als we de afgeleide van de gemiddelde functie berekenen, dan vinden we: f x xf x f x f x x x x x Omdat de noemer enkel een kwadraat bevat, wordt het teken van de breuk bepaalt door de teller. Er geldt: Als de gemiddelde functie stijgt, dan is f x ≥ . Hieruit volgt dat x.f ’ x ≥ f x f f ’ x ≥ f x /x Als de gemiddelde functie daalt, dan is f x . Hieruit volgt dat x.f ’ x f x f f’ x f x /x Als de gemiddelde functie een lokaal extremum bereikt, dan is f x . Hieruit volgt dat x.f ’ x f x ff’ x f x /x Een productiefunctie P : R+ → R+ : A → q=P(A) geeft aan hoe de arbeid de grootte van de productie bepaalt. De inverse functie kan gebruikt worden om te berekenen welke hoeveelheid arbeid er nodig is om een bepaalde productiegrootte te bereiken. Kenmerken: A=0P=0 A stijgt P stijgt (bij lage input sneller en dan vertragen) In een beperkt aantal gevallen treedt een verzadigingspunt op: afname van de efficiëntie zorgt ervoor dat de P daalt als A stijgt. Het gemiddelde product is het product per eenheid van arbeid, of → : → Het marginale product is de ogenblikkelijke aangroei van het product bij een toename van de arbeid (met één eenheid, zie toepassing eig2.7 p59), of P’ : R+ → R : A → (A) Kenmerken Cobb Douglas Als arbeid=0, dan productie =0 Naarmate hoeveel arbeid stijgt, neemt ook de productie toe. Bij lage i pu s s c x P ‘’ c c f P ‘’ W P ‘ A2) = ≺P≻ A2), dan loopt de raaklijn door de oorsprong. Voor A-waarden kleiner dan A2 is de helling van de raaklijn aan de curve groter dan de helling van de voorstraal. Marginale prod is groter dan gem prod. En andersom Verzadigingspunt: omwille van een afname van efficiëntie zal de productie afnemen als de hoeveelheid van arbeid nog toeneemt. Voor het verzadigingspunt is marg product positief, erna negatief. P A γAα bij γ α Gemiddeld product: M i Cobb Douglas model Vraagfunctie Lineair model Opbrengsten -functie Gemiddelde en p uc : P’ A Het marginaal product is gelijk aan het gemiddeld product op een f c ⍺ :h i p uc is dus steeds kleiner dan het gemiddelde product. Wanneer de arbeid naar 0 nadert, worden gemiddeld en marginaal product oneindig groot; wanneer de arbeid oneindig groot wordt, worden gemiddeld en marginaal product 0. Een vraagfunctie D : R+ → R+ : p → q=D(p) of F = D-1 : R+ → R+ : q → p=F(q) geeft voor een individuele consument het verband tussen de aangeboden hoeveelheid en de vraagprijs van een goed. De functies D en F zijn inverse functies. De functie D geeft voor elke mogelijke prijs aan hoeveel de consument wenst te consumeren. De functie F = D-1 geeft aan tegen welke prijs de consument een bepaalde hoeveelheid wil consumeren. Kenmerken: V stijgt p daalt p stijgt V daalt p = F(q) = D-1(q) = p0 – q q p0/m) of q = D(p) = (p0 – p / p p0) waarbij p0 > 0 en m > 0 q p0/m beschrijft de functie F een rechte door de punten (0, p0) en (p0/m, 0) Een opbrengstenfunctie geeft aan hoe groot de totale opbrengst is bij een bepaalde productiegrootte. Bij zuivere concurrentie is de prijs gegeven, en krijgen we: R : R+ → R+ : q →R(q) = pq Bij een monopolie is de prijs veranderlijk, en krijgen we: R : R+ → R+ : q →R(q) = F(q)q Kenmerken bij een monopolie: aangeboden hoeveelheid = 0 opbrengst = 0 bij kleine hoeveelheden zal de totale opbrengst stijgen indien de aangeboden hoeveelheid wordt verhoogd, de marginale opbrengst is dan positief bij grote hoeveelheden zal de totale opbrengst dalen indien de aangeboden hoeveelheid nog wordt verhoogd, de marginale opbrengst is negatief Zie opbrengstmaximalisatie p66 Opbrengst aflezen van de grafiek: R(q) = pq komt voor elke punt (p,q) van de vraagcurve overeen met de oppervlakte van de rechthoek tussen de oorsprong en dit punt (p,q). De gemiddelde opbrengst is de opbrengst per productie-eenheid, of marginale opbrengstfunctie → : → De marginale opbrengst is de ogenblikkelijke aangroei van de opbrengst bij p uc i f R’ : R+ → R : q → (q) De aard van de functies is verschillend voor een zuivere concurrentiesituatie en een monopoliesituatie Bij zuivere concurrentie is de prijs gegeven, en krijgen we voor de Gemiddelde opbrengst: Zuivere concurrentie Marginale opbrengst: Zowel de gemiddelde als de marginale opbrengst zijn gelijk aan de gegeven eenheidsprijs. Bij een monopolie is de prijs veranderlijk, en krijgen we voor de Gemiddelde opbrengst: Monopolie Opbrengst bij lineaire vraag Kostenfunctie Gemiddelde en marginale kosten Marginale opbrengst: + Enkel de gemiddelde opbrengst is nu gelijk aan de (veranderlijke) eenheidsprijs. Bij fu c i is F’ q z i pb s kleiner zal zijn dan de gemiddelde opbrengst. Voor monopoliesituatie q p0/m luidt het functievoorschrift : R(q) = (p0 - mq) q = -mq² + p0q waarbij p0 > 0 en m > 0 cfr: ax²+bx+c (c=0) Dit is een deel van de parabool met top (p0/2m, p0²/4m) Bij gegeven inputprijzen geeft een kostenfunctie K : R+ → R+ : q →K = K(q) aan hoe groot de totale kosten zijn bij elke productiegrootte. Kenmerken: productiegrootte = 0 is er nog de vaste kost productiehoeveelheid stijgt stijgen totale kosten, marginale kost= positief productie-interval: kosten stijgen minder snel oa omwille van efficiëntie zie kostenminimalisatie p 69 De gemiddelde kost is de kost per productie-eenheid, of R → R :q → De marginale kost is de ogenblikkelijke aangroei van de kost bij een p uc i f ’ : R+ → R+ : q → (q) K(q) = aq² + bq + c waarbij a, b, c > 0 Kwadratisch model q≥ Dit is een parabool met top Deze parabool snijdt de verticale as in het punt (0, c) de vaste kosten bedragen c. Voor een kwadratische kostenfunctie K(q)=aq²+bq+c met a, b, c > 0 kunnen we de Kwadratisch model Gemiddelde kost vinden als: Verticale asymptoot q=0 en schuine asymptoot Marginale kost berekenen: q + bq + c q q+b+ . q+b q + b. Dit is een stijgende rechte die de verticale as snijdt in het punt (0,b). Het snijpunt vinden we uit q q of q + b + q + b of q, waaruit q √ c/ . Winstfunctie Vervolg voorgaande modellen Een winstfunctie W : R+ → R : q →W = R(q) - K(q) geeft aan hoe groot de totale winst is bij een bepaalde productiegrootte. Kenmerken: b h h i z i s s totale winst negatief. (FK > TO) te grote hoeveelheid winst negatief ( daling opbrengsten + stijging kosten) TO > TK winst (eerst stijgen, dan dalen) Zie winstmaximalisatie p73 Obv lineair en kwadratisch model: W = R(q) - K(q) = (-mq² + p0q) – (aq² + bq + c)=-(m+a)q2+ (p0-b)q-c q0 p/ waarbij p0, m, a, b, c > 0. Dit is een parabool met 2 break-even punten. Monopolist wil voor een bepaald goed zijn prijs bepalen door winstmaximalisatie. Winstfunctie: W : R+ → R : q →W = R(q) - K(q) Bij monopolie: p = F(q) zodat R(q) = qF(q) Veronderstel dat beide functies afleid baar zijn: Eerste orde voorwaarde: winstfunctie enkel extremum in q0 als dit een stationair punt is. MAW of of Winstmaximalisatie – monopolieprobleem marginale kost = marginale opbrengst. Grafisch wil dit zeggen dat in het punt q0 de raaklijnen aan de opbrengstfunctie en kostenfunctie evenwijdig moeten zijn Tweede orde voorwaarde: winstfunctie enkele maximum in q0 als of of de helling van de marginale opbrengsten voor q0 < de helling voor de marginale kosten in q0. Grafisch wil dit zeggen dat wanneer de opbrengsten functie concaaf is, de kostenfunctie convex is. Totale functie uit marginale functie (eig) Consumenten- en producentensurplus Productiefunctie P 119 Opmerking: De productiegrootte waarvoor de winst maximaal wordt, is meestal niet dezelfde als die waarvoor de opbrengst maximaal is. deze twee optimalisatieproblemen zijn verschillend! Vb p 120 Als de continue functie f : R+ R de marginale functie geeft van een economische functie F en als F0 de waarde is van deze onderliggende economische fucntie voor een inputwaarde gelijk aan nul dan kan de economische functie F teruggevonden worden als + Als de vraagfunctie gegeven wordt door F : R+ R+ : q p=F(q) en de aanbodsfunctie G: R --< R : q p=G(q) en als het evenwicht wordt bereikt in het punt (q*,p*), dan geldt: Consumentensurplus= Producentensurplus= Een productiefunctie P : R+ x R+ → R+ : (A,K) → q = p(A,K) geeft aan hoe de arbeid en het kapitaal de grootte van de productie bepalen. Bij doorsnede evenwijdig zi .: Vraagfunctie situatie 1 Vraagfunctie situatie 2 Kostenfunctie Nutsfunctie Gemiddelde functie Marginale functie Gemiddelde productiefunctie Aq : evolutie van de productie bij een vaste waarde van K Kq: evolutie van de productie bij en vaste waarde van A AK: isoproduct-curve of isokwant: constante productie. Een vraagfunctie D : R+ x R+ → R+ : (p,I) → q = D(p,I) geeft aan hoe de vraag van een consument naar een product bepaalt wordt door de prijs en door zijn inkomen. Bij s ij i zi : Pq: evolutie van de vraag bij een vaste waarde van het inkomen I Iq: evolutie van de vraag bij een vaste prijs p AK (grondvlak): isokwanten, bevat alle combinaties van arbeid en kapitaal die eenzelfde productie opleveren Een vraagfunctie D1 : R+ x R+ → R+ : (p1,p2) → q1 = D(p1,p2) en D2 : R+ x R+ → R+ : (p1,p2) → q2 = D(p1,p2) geeft aan hoe de vraag van een consument naar twee producten bepaalt wordt door de prijzen van beide producten. Bij s ij i zi : P1q1: evolutie van de vraag naar het eerste goed ifvd prijs voor het eerste groed, wanneer we de prijs van het tweede goed vasthouden P2q1: evolutie van de vraag naar het eerste goed ifvd prijs voor het tweede goed, wanneer we de prijs van het eerst goed zelf vasthouden. Competitieve goederen: curven zullen stijgend zijn. Complementaire goederen: curven zullen dalend zijn. Bij gegeven inputprijzen geeft een kostenfunctie K : R+ x R+ → R+ : (q1,q2) → K = K(q1,q2) aan hoe groot de totale kosten zijn bij bepaalde productiegrootten. Bij s ij i zi : Q2K: evolutie van de kosten bij een vaste waarde van q1 Q1K: evolutie van de kosten bij een vaste waarde van q1 Q1q2: niveaukrommen Een nutsfunctie U : R+ x R+ →R+ : (q1,q2) → U = U(q1,q2) geeft het nut weer dat een consument toekent aan bepaalde combinaties van hoeveelheden van goederen. Indifferentiecurven: omvat alle combinaties van goederen die voor een bepaalde consument eenzelfde nut opleveren Voor een economische functie f : R+ x R+ → R : x y → f(x,y) geldt: De gemiddelde waarde voor f naar de veranderlijke x is de functie → → De gemiddelde waarde voor f naar de veranderlijke y is de functie → → Voor een economische functie f : R+ x R+ → R : x y → f(x,y) geldt: De marginale waarde voor f naar de veranderlijke x is de functie → → De marginale waarde voor f naar de veranderlijke y is de functie → → Het gemiddelde product naar de arbeid is het product per eenheid van arbeid of → → Het gemiddelde product naar het kapitaal is het product per eenheid van kapitaal of Marginale productiefunctie → → Het marginale product naar de arbeid is de ogenblikkelijke relatieve aangroei van de productie bij een toename van arbeid of → → Het marginale product naar het kapitaal is de ogenblikkelijke aangroei van het product bij een toename van → → Cobb Douglas P159-160 Homogene P163 economische functies Marginale P169 substitutieverhouding